You are on page 1of 96

Fiche Bosplantsoen

AANPLANT BOSPLANTSOEN
Wanneer kies je welk plantverband? Vierkant- en rechthoeksverband: wanneer werkzaamheden vlot moeten verlopen (bosexploitatie). Driehoeksverband: om alle oppervlakte optimaal te benutten, kan ook toegepast worden wanneer werkzaamheden vlot moeten verlopen (bosexploitatie). Zonder plantlijnen: natuurlijker wanneer de bereikbaarheid belangrijk is. uitzicht, minder

Keuze stamtal (aantal stuks per hectare) Aantal st./ha 10 000 4 450 2 500 1 111 Plantafstand 1 x 1m 1,5 x 1,5 m 2x2m 3x3m

Meestal naaldboomsoorten Meestal loofboomsoorten

Wanneer je een groot stamtal verkiest (bv. 10 000 st./ha) zal er de eerste jaren na aanplant weinig onderhoud zijn. Vanaf het 4de tot 7de jaar na aanplant dient er n dunning uitgevoerd te worden om je toekomstbomen te vrijwaren. Bij een kleiner stamtal is er meer onderhoud in de eerste jaren (nl. hinderende vegetaties wegnemen), uiteraard zal er minder en latere dunning uitgevoerd worden (zie beheer). Aanplant bosrand En hectare (100x100m) kan opgedeeld worden in 100 aren (10x10m). De buitenkant van het perceel (10m breed) kan aangeplant worden met bosrandsoorten, wat ecologische waardevoller is voor het bos in zijn geheel. Hierbij moet je rekening houden dat je 1m van de perceelsgrens weg blijft met de aanplantingen. Dit wil dus ook zeggen dat er een rij planten minder aangekocht moet worden. Bv. als je aanplant met een plantafstand van 1x1m moeten er maar 9 rijen aangeplant worden in een are en hoef je dus maar 90 stuks/are aankopen. Als je een plantafstand van 1,5x1,5m verkiest, moeten er maar 39 stuks/are aangekocht worden. Keuze aanplantingsmethode De manier waarop het bosplantsoen aangeplant wordt is afhankelijk van de maat van het bosplantsoen, bereikbaarheid van het gebied en beschikbaar materiaal. Gebieden die goed bereikbaar zijn met machines: mechanische planting met bosplantmachine Gebieden die minder goed bereikbaar zijn met machines of waar het niet rendabel is om machinaal aanplantingen te doen of waar de bodem niet beschadigd mag worden is de plantkeuze afhankelijk van de maat van het bosplantsoen. o Spleetbeplanting voor klein bosplantsoen (meest toegepast) o Kuilbeplanting voor groter bosplantsoen o Boorgat voor poten (onbewortelde stek) (vaak toegepast bij populieraanplant)

Spleetbeplanting

Kuilbeplanting

Tijdstip aanplant De meeste loofbomen dienen voornamelijk in de herfst aangeplant te worden omdat ze dan geen bladeren meer hebben. Het voordeel van herfstaanplantingen is dat de wortelverankering meteen gebeurt. Naaldbomen moeten in de vroege lente aangeplant worden, anders kunnen de wortels uitdrogen. Indien er veel kans is op wildschade kan je opteren om loofbomen in de lente aan te planten om te voorkomen dat het plantsoen schade oploopt. Opmerkingen plantsoen/aanplant Controleer het plantsoen naar gevraagde soort, afmeting, stamtal en kwaliteit Transport plantsoen onder een dekzeil of gesloten vrachtenwagen zodat de wortels niet uitdrogen Plantsoen inkuilen bij aankomst op terrein zodat dat de wortels niet uitdrogen Best werken in bewolkte, mistige, regenachtige omstandigheden (niet bij vorst, volle zon, veel wind)

JUISTE PLANTENKEUZE
De keuze van soorten is afhankelijk van de standplaats (droog, vochtig, nat) en het doel (landschappelijk waarde, groeisnelheid, verkoopbaarheid,). Bossoorten arme, droge standplaats: zomereik, wintereik, ruwe berk, grove den, Bossoorten natte standplaats: zwarte els, grauwe abeel, zachte berk, gagel, Bossoorten voedselrijke gronden: zomereik, berk, linde, esdoorn, grauwe abeel, raterpopulier, zwarte els, Bosrandsoorten: wilde lijsterbes, sporkehout, brem, hazelaar, wilde kamperfoelie, hulst, eenstijlige meidoorn, meerstijlige meidoorn, vlier, Gelderse roos, braam, boswilg, kraakwilg, geoorde wilg, hondsroos, sleedoorn,

BEHEER
Bestandleeftijd 4 7 jaar: zoals reeds aangehaald zal er bij een dichte plantafstand (1x1m) een reeks dunningen uitgevoerd moeten worden. De eerste dunning kan selectief (individueel de zwakste uit selecteren) of systematisch (met slagmaaier banen uit het bestand maaien) gebeuren. Bestandsleeftijd 16 25 jaar: zuivering is een negatieve selectie in het jonge bestand (zwakke misvormde exemplaren wegkappen). Sleunen gebeurt meestal samen met de zuivering en heeft als doel de kwaliteit van het hout te verhogen. Bestandsleeftijd 40 50 jaar: (=na omslagpunt*) om de 6 tot 8 jaar dienen er dunningen uitgevoerd te worden d.m.v. de toekomstboommethode. D.w.z dat toekomstbomen geselecteerd worden, waarna de 3 omringende bomen gekapt worden om de toekomstboom te laten volgroeien tot kaprijpe boom die al dan niet gekapt wordt.
* omslagpunt: wanneer 2/5 (min. 10meter) van de boom takvrije of takdode stamlengte is, heeft de boom zijn omslagpunt bereikt.

Fiche Dijk- en oeverbeheer


OMSCHRIJVING
Dijken (waterkeringen) en oevers zijn, naast het belang van de begeleiding van het water, belangrijk voor de biodiversiteit. De grens tussen water en land kan veel biodiversiteit bevatten (indien geen betonnen dijken). Het zijn in feite lange natuurgebieden, die een hoge diversiteit van fauna en flora kunnen bevatten. Op een oever is veel variatie in milieuomstandigheden. Naast de plaatselijke biodiversiteit zijn oevers ook belangrijk als verbinding tussen verschillende grotere natuurgebieden. Het ecologisch beheer van dijken en oevers kan opgenomen worden in het bermdecreet (27-06-84).

BERMDECREET
Het bermbesluit beoogt een natuurvriendelijk bermbeheer doormiddel van aangepast maaibeheer en het verbod op biociden. De bepalingen van het bermdecreet om deze doelstellingen te halen zijn: Enkel in landelijke gebieden Biociden verboden Niet maaien vr 15 juni Eventueel 2de maaibeurt na 15 september Maaisel binnen de 10 dagen afvoeren (voor oevers en dijken is het gunstiger om direct af te voeren om te voorkomen dat het maaisel in het water terecht komt).

Deze bepalingen zijn ideaal om de vegetatie minder ruig te maken, afname van productie, afname van aantal grassen t.v.v. kruidachtigen en de bestrijding van distels.

KEUZE MAAIMETHODE
Kenmerken Vegetatietype Verstoring fauna en flora Regeling maaihoogte Mogelijkheid opzuigsysteem Verwerking maaisel Gevoelig voor zwerfvuil Maaibalk Grazig hoog Gering Zeer nauwkeurig Ja Veevoeder compost Ja Cirkelmaaier Grazig middelhoog Redelijk Nauwkeurig Ja Veevoeder compost Ja Klepelmaaier Alle Sterk Vrij moeilijk Ja Compost na vermenging met ruwer materiaal Neen Slagmaaier Alle Gering Nauwkeurig Ja Veevoeder compost Ja

VERWERKING MAAISEL
In iedere situatie moet het maaien gevolgd worden door afvoeren van het maaisel. De beste methode is het toepassen van hooilandbeheer, maar voor oevers en dijken is het gunstiger om direct af te voeren om te voorkomen dat het maaisel in het water terecht komt. De verwerking van maaiafval gebeurd in de volgorde van de ladder van Lansink. Preventie: minder, droger, zuiverder en structuurrijk maaisel (=verarming van de bodem) Producthergebruik: veevoeder (indien vrij van zwerfvuil) Materiaalhergebruik: compostering vergisting Verbranden met energieterugwinning: warmte- en/of elektriciteitsproductie Verbranden zonder energieterugwinning: uitzonderlijk Storten: tijdelijk of uitzonderlijk

BESTRIJDING VAN RATTEN


De bestrijding van de muskusrat, beverrat en bruine rat wordt uitgevoerd door ervaren rattenvangers van de VMM, op bevaarbare waterlopen en onbevaarbare waterlopen van 1e categorie.

Fiche Amerikaanse vogelkers


OMSCHRIJVING
De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) is een bladverliezende struik of boom. Ze kan 3 tot 20 meter in hogote groeien en bloeit in mei en juni in trossen van 10cm lang met kleine witte bloemetjes. In augustus en september verschijnen de vruchten. De soort is ingevoerd in Frankrijk vanuit Amerika in de 17de eeuw. Ze werd voornamelijk gebruikt als sierplant in tuinen en parken, maar vanaf de 19de eeuw ook in de economische bosbouw als vulhout. Door deze massale verspreiding heeft de soort een grote impact op onze ecosystemen en soorten.

BESTRIJDINGSMETHODEN
Als je met het probleem van de Amerikaanse vogelkers zit zijn er enkele mogelijk bestrijdingsmethoden toepasbaar. Afhankelijk van de grootte van de exemplaren kunnen er verschillende bestrijdingsmethoden toegepast worden. In de onderstaande tabel is samengevat hoe je de bestrijding van de Amerikaanse vogelkers het beste aanpakt (* dbh = diameter op borsthoogte). De bestrijdingsmethoden worden op de volgende pagina verduidelijkt.

Grootte Zaailingen (kleiner dan 1,5m)

Bestrijdingsmethode Rooien (1a) Bladbehandeling (1b) Stobbenbehandeling (2a)

Tijdstip van uitvoering Lente, zomer en herfst Augustus en september Jaarrond (uitgezonderd bij vorst en regen) Afzagen in de winter Sproeien in augustus en september (niet: regen / felle zon)

Werktuigen Geen Rugsproeier Bosmaaier Rugsproeier/kwast

Struiken en kleine bomen (dbh* < 7 cm) Bladbehandeling (2b)

Bosmaaier Rugsproeier

Ringen (3a)

Heel het jaar

Schaafmes Kapbijl Bijl Spuitfles Kettingzaag Rugsproeier/kwast

Stambehandeling (3b) Grote bomen (dbh* > 7 cm)

Heel het jaar (niet: vorst) Jaarrond (uitgezonderd bij vorst en regen) Afzagen in de winter Sproeien in augustus en september (niet: regen / felle zon)

Stobbenbehandeling (3c)

Bladbehandeling (3d)

Kettingzaag Rugsproeier

1a) Rooien: uittrekken van een- en tweejarige zaailingen kan doormiddel van mankracht. Oudere struiken kunnen machinaal of doormiddel van paarden uitgetrokken worden. Verdere opvolging en nieuwe zaailingen verwijderen is noodzakelijk! 1b) Bladbehandeling voor struiken kleiner dan 1,5m: doormiddel van een rugsproeier waarin een product op basis van glyfosaat (glyfosaatconcentratie van 3,8 gram/L). Deze methode is toepasbaar op zaailingen en op nieuwe scheuten uit afgezaagde stobben. 2a) Stobbenbehandeling: de stam zo kort mogelijk tegen de grond afzagen en insmeren (binnen 2h na kap) met een herbicide op basis van glyfosaat (glyfosaatconcentratie van 19 gram/L). 2b) Bladbehandeling: idem als 1b, maar dan toepassen op scheuten die opnieuw uit de stobbe komen. 3a) Ringen: heeft als doel de neerwaartse sapstroom stop te zetten. Doormiddel van 20cm (in hoogte) rondom bast te verwijderen wordt dit bekomen. Doe dit onder alle groene delen van de boom. Na n maand moet je de bomen controleren op nieuwe scheuten of overgroei van cambium. De bomen zullen langzaamaan afsterven, maar produceren dan enorm veel zaad, met als gevolg dat de zaadbank verrijkt wordt met Amerikaanse vogelkers. 3b) Stambehandeling: ook bekend als hak- en spuitmethode. Bij deze methode wordt er een inkeping gemaakt in de stam m.b.v. een hakbijl. Afhankelijk van stamdiameter worden het aantal inkepingen gemaakt en de hoeveelheid glyfosaat (gram/L) bepaald. 3c) Stobbenbehandeling: idem als 2a. 3d) Bladbehandeling: idem als 2b.

ANDERE BESTRIJDINGSMETHODEN
Kappen zonder nabehandeling d.m.v. chemische producten: de stam op borsthoogte afzagen (1,50m hoog) geeft de beste resultaten. Na een aantal maanden moeten de nieuwe scheuten verwijderd worden waarna de boom in de meeste gevallen uitgeput is. Wanneer de boom lager of hoger gekapt wordt is de kans op opnieuw uitlopen groter, waarna er na 3 jaar opnieuw zaadvorming kan plaatsvinden. Je kan er ook voor kiezen om na de kap de stobben rond te planten met beuk ( Fagus sylvatica), douglas (Pseudotsuga menziesii), haagbeuk (Carpinus betulus), zomereik (Quercus robur), wintereik (Quercus patraea) en winterlinde (Tilia cordata) zodat de stobben te weinig ligt krijgen om opnieuw uit te lopen. Begrazing: begrazing kan van toepassing zijn voor het in toom houden van de scheuten en het verminderen van het aantal zaden. Schapen en runderen zijn inzetbaar. Schapen eten vooral oudere kiemplanten en jonge bladeren, terwijl runderen af en toe jonge bladeren eten, maar zich in het najaar tegoed doen aan de vruchten. De pitten die doorheen de magen van het rund passeren zijn niet meer kiemkrachtig. Indien er voldoende voedsel aanwezig is naast Amerikaanse vogelkers is het gevaar op vergiftiging door blauwzuur relatief klein. De grazers zijn zelf in staat om de hoeveelheden zelfstandig te doseren.

VEILIGHEID DE BESTRIJDING
Bij het gebruik van chemische producten altijd de aanwijzingen van het product opvolgen. Wanneer een bepaalde wijze van gebruik verboden wordt (bv. langs waterpartijen) moet dit zeker niet uitgevoerd worden. Vellen mag alleen worden uitgevoerd door iemand die hiervoor een opleiding heeft genoten. Wie geen ervaring in het werken met de motorzaag heeft, mag niet vellen.

Fiche Japanse duizendknoop


OMSCHRIJVING
De Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) is een overblijvende plant die zich vegetatief reproduceert. De wortels bevinden zich 2 m diep en van 7 tot 20 meter verder dan de moederplant. Ze kan elk jaar wel 1 tot 3 meter hoog worden, waarna ze bij de eerste vorst bovengronds afsterft. De soort is ingevoerd uit Oostelijk Azi naar Engeland in 1850 en komt nu overal voor. Vooral voor op ruderaal terrein (zoals grondopslagplaatsen), op de oevers van waterlopen, enz. Door deze massale verspreiding heeft de soort een grote impact op onze ecosystemen en soorten.

BESTRIJDINGSMETHODEN
Handmatig verwijderen: dit moet 2 keer per jaar gebeuren, eerste keer half juni en de tweede keer begin oktober. Dit beheer dient minstens 10 jaar uitgevoerd te worden totdat er een kans bestaat dat de populatie uitgeroeid is. Maaien en afvoeren: dit kan 1 keer per jaar om de populatie min of meer onder controle te houden of om de 2 4 weken om de populatie zodanig uit te putten dat ze binnen een aantal jaren slechts sporadisch voor zal komen. Afdekken: doormiddel van een zwarte landbouwplastiek of ander ondoorlatend afdekmateriaal, op minstens 7 meter verder dan de populatie leggen. Afdekken kan gevolgd worden door overplanten. Afgraven: niet altijd mogelijk en ook niet de beste bestrijdingsmethode. Indien men deze methode toch toepast zal er minstens 3 meter diep en 7 meter verder gegraven moeten worden. De jaren nadien worden nieuwe scheuten best handmatig verwijderen of gemaaid. Chemisch vernevelen: producten op basis van triclopyr of glyfosaat kunnen gebruikt worden bij bladbespuitingen in 2 tot 4 behandelingen per jaar. De populatie kan gedeeltelijk onder controle gehouden worden, maar nieuwe scheuten blijven terugkeren en bestaande scheuten groeien misvormd verder. Chemisch injecteren: injecteren van 6 mL geconcentreerde producten op basis van glyfosaat. De injectie gebeurt in de 2de kamer van de stengel, van onderuit. Bestrijken van pas afgesneden stengels: nadat de stengels op een hoogte van 5cm afgezet worden kan er een product op basis van glyfosaat in de stengelholte en op het snijvlak aangebracht worden. Een aantal jaren van uitvoering geeft gedeeltelijke controle over een populatie. Begrazing: doormiddel van schapen, ezels, geiten, paarden en runderen. Na 10 jaar is er een gedeeltelijke verdwijning van monovegetaties van de Japanse duizendknoop en vestiging van ruderale soorten. Overplanten met wilgen: nadat de stengels afgemaaid zijn kan er katwilg (Salix viminalis) of een andere wilgsoort (Salix spp.) aangeplant worden. De soort beschaduwt de bodem waardoor de Japanse duizendknoop onvoldoende licht heeft om uit te groeien (controle en tussendoor verwijderen blijft nodig). Biocontrol agent: Aphalara itadori is een Aziatische bladvlo die in de zomer van 2010 in Engeland is uitgezet tegen de Japanse duizendknoop. Het is tot nu toe de enigste biocontrol agent die voldoet aan de strenge eisen, maar er zijn er nog die potentieel hebben.

VEILIGHEID DE BESTRIJDING
Bij het gebruik van chemische producten altijd de aanwijzingen van het product opvolgen. Wanneer een bepaalde wijze van gebruik verboden wordt (bv. injecteren), voer dit dan ook niet uit!

Fiche Reuzenbalsemien
OMSCHRIJVING
De reuzenbalsemein (Impatiens glandulifera) is een eenjarig kruid dat zich reproduceert via zaad. Ze kan elk jaar opnieuw 2 meter hoog uitgroeien. Je vindt ze regelmatig in populierbossen en langs waterlopen (natte omstandigheden). De soort is in 1839 als sierplant ingevoerd in Engeland vanuit Azi. De eerste waarneming van in Belgie vondt 100 jaar later plaats. Ondertussen heeft ze 70 jaren tijd gehad om zich te verspreiden over het Vlaamse landschap. Door de massale verspreiding heeft de soort een grote impact op onze ecosystemen en soorten.

BESTRIJDINGSMETHODEN
Als je met het probleem van de reuzenbalsemien zit zijn er enkele bestrijdingsmethoden toepasbaar. Bestrijdingsmethode Frequentie / tijdstip 1 x per jaar / eind juli (tijdens de eerste bloei) 1 x per jaar / juli augustus (voor de eerste zaadvorming) 2 x per jaar / voor de bloei en tijdens de bloei Jaarrond extensieve begrazing Werkwijze Gebied Bermen, grachten, niet te natte gebieden Onbereikbare, natte plaatsen Niet nabij waterpartijen Onbereikbare, vochtige gebieden Resultaatbereiking Na 2 3 jaar, indien geen zaadaanvoer plaatsvindt Na 2 3 jaar, indien geen zaadaanvoer plaatsvindt Slecht, zaadvorming wordt niet voorkomen

Maaien en afvoeren*

Maaibalk of cirkelmaaier

Manueel uittrekken*

Vrijwilligers

Herbicide

Rugsproeier

Begrazing

Schapen Runderen

Na 2 3 jaar

* Het is van belang dat de plantresten verwerkt worden om regeneratie te voorkomen. Maaien en afvoeren: is toe te passen indien het gebied toegankelijk is en niet te nat (anders bodemschade). Manueel uittrekken: is toe te passen op onbereikbare en natte gebieden, waar het onmogelijk is om aan begrazing te doen of machinaal beheer toe te passen. Het is echter een vrij arbeidsintensieve methode die best m.b.v. vrijwilligers uitgevoerd kan worden. Herbicide: is in de meeste situaties verboden (wegens het verbod op het gebruik van chemicalin langs waterlopen). Het is de minst efficinte en duurste bestrijdingsmethode!! De plant sterft van n sproeibeurt bijna nooit volledig af, waardoor twee werkgangen nodig zijn en dus twee keer zoveel product nodig is. Daarbij komt nog eens dat de zaadvorming niet voorkomen ondanks een tweede sproeibeurt. Begrazing: is zeer efficint, goedkoop en onderhoudsvriendelijk. Het is echter afgeraden te opteren voor schapen, enerzijds wegens het onderhoud aan schapen en anderzijds door de kans op hoefrot.

VEILIGHEID DE BESTRIJDING
Bij het gebruik van chemische producten altijd de aanwijzingen van het product opvolgen. Wanneer een bepaalde wijze van gebruik verboden wordt (bv. injecteren) moet dit zeker niet uitgevoerd worden.

Fiche Fruitbomen
OMSCHRIJVING
Fruitbomen en vooral de hoogstamboomgaarden zijn na de tweede wereldoorlog massaal gerooid om plaats te maken voor o.a. laagstamboomgaarden, waarvan het rendement hoger ligt en het fruit makkelijker geplukt kan worden. Fruitbomen zijn echter een belangrijke bron van voedsel voor insecten en vogels. Oude hoogstamboomgaarden bezitten schuil- en beschermingsplaatsen (boomholten) voor vele dieren en hebben een eigen microklimaat.

AANPLANT FRUITBOMEN (TUSSEN NOVEMBER EN DECEMBER, NIET BIJ VORST)


Kies de juiste maat (10-12 cm omtrek). Voorkeur gaat naar hoogstamfruitbomen. Plant de juiste boom op de juiste plek op het juiste moment (rekening houden met natte en droge plaatsen en niet planten tijdens vorst). Houd rekening met het ruimtebeslag die de boom inneemt als hij volwassen is. Gebruik steunmateriaal: n steunpaal tot cm onder de entplaats en 90cm diep aan kant van de dominante windrichting. boomband bevestigen op 10cm onder entplaats. 10 de De de

Plaats zonodig een raster rond de boom, afhankelijk voor welke dieren mogelijk schade kunnen aanbrengen. 1: Rundvee, 2: schapen, 3: geiten en herten, 4: paarden, 5: konijnen, hazen en ganzen

Houd rekening met de onderste ent (ent wortelgestel stam) dat deze boven de grond uitkomt. Dit kan je doen door de boom, na het ingraven, even terug omhoog te heffen totdat de ent boven de grond uitkomt. Indien de ent zich in de grond bevindt kunnen er wilde scheuten ontstaan.

JUISTE PLANTENKEUZE
Appel Transparente de Croncels, Sterappel, Oogstappel (Transparente Blanche), Franse Belle Fleur, Jacques Lebel en Court Pendu, Berglander, IJzerappel, Pondappel, Astrakan, Dubbele Belle fleur, Calville rouge, James Grieve, Karmijn de Sonnaville, Reine de Reinettes, Schone van Boskoop, Keuleman, Eijsdener Klumpke, Trezeke Meyers, Marbree de watervliet en Reinette van Zandvliet. Peer Clapps Favourite, Dubbel Flip, Comtesse de Paris, Lgipont, Confrence en Doyenne du Comice.

Pruim Altesse double, Belle de louvain, Early Laxton, Reine claude d'Oullins, Reine claude d'Althan, Mirabelle de Nancy Kriek Als zure kers is de Noordkriek aan te raden Zoete kers Kers: niet aan te raden op zandgrond maar desondanks zijn volgende rassen het bes geschikt: Hatif Riesenkirche, Witte bigarreau, Bigarreau Esperen, Franse Vroege, Meikers. Op zandgrond is bemesting voor een goede groei van kersenbomen onontbeerlijk. Perzik Zandgrond is voor perzik beter geschikt dan zware leem, op voorwaarde dat de grondwaterstand noch te diep, noch te kort aan de oppervlakte zit. Rassen: Charles Ingouf, Reine des Vergers, Rode Muizen, Vaes oogst, Broechemse, Galopin (nectarine)

BEHEER
Vormingssnoei: de eerste snoei, na de aanplant in het najaar, heeft plaats in maart, na de vorstperiode, en gebeurt op 3 4 ogen om zo 3 tot 4 takken te bekomen. De tweede snoei heeft plaats in maart, het jaar daarop. De bekomen twijgen worden opnieuw ingesnoeid om zo 8 tot 12 gesteltakken te bekomen. Daarnaast kan een scheutdunning gedaan worden in juni of juli. De eindtwijgen mogen niet ingekort worden, enkel bij een te sterke groei van een bepaalde eindtwijg. Bij de vorming van een pyramidale kruin is het belangrijk de eindtwijgen wel in te korten. In dit geval moeten er 4 snoeibeurten zijn. Sterk uitgroeiende eindtwijgen mogen in de zomer ingekort worden. Onderhoudssnoei: na de vormingssnoei moet men enkel nog uitdunnen en vruchthout snoeien. Houd rekening met het feit dat meer snoei leidt tot latere vruchtzetting. Sleunen: takken die in de verkeerde richting zitten, andere takken hinderen, met andere takken schuren of gebroken zijn moet weggenomen worden. Dit moet gebeuren van eind november tot half maart. De wonden toesmeren met boombalsem of entwas is noodzakelijk (tegen kanker, loodglans en bacterievuur). Na snoei van een boom is het belangrijk het snoeimateriaal te ontsmetten tegen verspreiding van ziektes. Op zandgrond is het extra belangrijk de bodemvochtigheid zo constant mogelijk te houden door de boomschijf te bedekken met compost, rijpe stalmest of een ander geigend product.

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met behulp van ladders de hoogstambomen snoeit moet zorgen voor een veilige ladder en veilige ladderschoenen (best veiligheidschoenen). Het is af te raden om met laarzen op de ladders te werken. Vooral bij vochtig weer oplettend zijn op de ladder. Bij het werken met een boomzaag op stok voldoende afstand nemen van de af te zagen takken ter voorkoming dat je onder de vallende tak staat.

Fiche Hagen
OMSCHRIJVING
Hagen zijn lage, doorgaans blokvormige geschoren dicht naast elkaar staande stuiken. Vroeger werden deze (doorn)hagen geplant en na enkele jaren gevlochten. Deze techniek zorgde ervoor dat de haag ondoordringbaar werd voor het vee. Natuurlijk werden de hagen dus dan ook op de perceelsgrenzen geplant met of zonder (knot)bomen op de hoekpunten van de percelen. In deze tijd worden de hagen nog gebruikt als perceelsscheiding maar ook voor bv. privacy of inkleding van tuinen in allerlei vormen en hoogten.

AANPLANT HAGEN (TUSSEN NOVEMBER EN MAART, NIET BIJ VORST)


Op de plaats waar de haag gaat komen wordt eerst alles gemaaid zodat je ongehinderd de plantgaten kan maken. Bij de aanplant kiest men vaak voor 4 plantjes per meter. Soms wil men de haag zo rap mogelijk dicht hebben en dan wordt gekozen voor 5 planten per meter. Op plaatsten waar de wind overheerst worden n of twee gegalvaniseerde draden (afhankelijk van de hoogte) gespannen waaraan de plantjes afzonderlijk vastgebonden worden. Dit dient om de plantjes de eerste levensjaren recht naar boven te laten groeien. Opmerking: wanneer de haag geplant wordt langs een wei, plant deze dan ofwel 1 m van de draad zodat de haag makkelijk kan geschoren worden tussen haag en draad, ofwel 20cm van de draad en laat je de haag door de draad groeien en scheer je de haag langs de draad af.

JUISTE PLANTENKEUZE
Een haag kan op verschillede manieren samengesteld zijn: n soort over de hele lengte, of verschillende soorten gemengd. De menging kan zowel heel grof zijn, bv. enkele meters van de ene soort en dan enkele meters van de andere, als intiem zijn, met om de struik een andere soort. Haagbeuk, vlier, meidoorn, sporkehout, zwarte els, liguster, Gelderse roos, beuk, hulst, sleedoorn, veldesdoorn, hazelaar,

BEHEER
Snoei de heg niet loodrecht naar beneden, maar laat deze aan de onderzijde iets wijd uitlopen. Dan blijft de heg dichter van structuur. Snoeidatum om de 5 jaar (wilde haag): november Snoeidatum eenmalige snoei per jaar: augustus Snoeidatums tweemaal per jaar: eind juni en eind september

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met de heggenschaar en/of kettingzaag werken moeten veiligheidskledij dragen. Deze bestaat uit een helm waarin gehoor- en gelaatsbescherming in verwerkt, een veiligheidsbroek, veiligheidsjas, veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen. Personen die zich in de omgeving van de werken bevinden dienen ook veiligheidsschoenen en gehoor- en gelaatsbescherming te dragen.

Fiche Heggen
OMSCHRIJVING
Heggen zijn lijnvormige elementen die in tegenstelling tot een haag niet geschoren wordt in een strakke vorm, maar vrij uitgroeiend zijn. Een heg heeft veel ecologische waarden, ze fungeert als schuil- en voedselplaats, als orintatiepunt en verbreidingsroute voor veel soorten zoals bv. de geelgors en heggemus.

AANPLANT HEG (TUSSEN NOVEMBER EN MAART, NIET BIJ VORST)


Op de plaats waar de heg gaat komen wordt eerst alles gemaaid zodat je ongehinderd de plantgaten kan maken. Bij de aanplant kiest men vaak voor 2 plantjes per meter. Op plaatsten waar de wind overheerst worden n of twee gegalvaniseerde draden (afhankelijk van de hoogte) gespannen waaraan de plantjes afzonderlijk vastgebonden worden. Dit dient om de plantjes de eerste levensjaren recht naar boven te laten groeien. Wanneer een gemengde heg geplant wordt, kan je best 3 of 4 planten van dezelfde soort achter elkaar planten zodat je groepjes creert.

JUISTE PLANTENKEUZE
Een heg bestaat het best uit verschillende soorten gemengd. De planten moeten inheemse soorten zijn die aangepast zijn aan de lokale grondsoort en waterhuishouding. Soorten die voedsel aanbieden voor vogels en insecten zijn extra aantrekkelijk. Haagbeuk, vlier, meidoorn, sporkehout, zwarte els, liguster, Gelderse roos, beuk, hulst, sleedoorn, veldesdoorn, hazelaar, boswilg,

BEHEER
In de beginfase enkel de takken wegsnoeien die storen: gebroken takken, dode takken, kruisende takken, schurende takken, . Na een aantal jaren worden er minder zijscheuten gevormd en gaan de takken verhouten, dan kan je om de 5 jaar deze takken uitdunnen. Als er gaten ontstaan in een heg moeten deze opgevuld worden met soorten die al in de heg voorkwamen. Om de doorgroei van de jonge plantjes te verzekeren kan je de buurplanten voor een gedeelte uitdunnen.

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met de heggenschaar en/of kettingzaag werken moeten veiligheidskledij dragen. Deze bestaat uit een helm waarin gehoor- en gelaatsbescherming in verwerkt, een veiligheidsbroek, veiligheidsjas, veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen. Personen die zich in de omgeving van de werken bevinden dienen ook veiligheidsschoenen en gehoor- en gelaatsbescherming te dragen.

Fiche Houtkanten en -wallen


OMSCHRIJVING
Houtkanten zijn ruige perceelsgrenzen, begroeid met bomen en stuiken. Ze dienden vroeger als veekering, windvanger of houtproductie voor zowel dik hout als mutters*. Sommige van deze functies bestaan nog altijd zoals bv. windvanger. Houtkanten creren niet alleen nestgelegenheid en voedselplaatsen voor allerhande vogels, kleine zoogdieren, amfibien en reptielen, maar dienen ook als beschutte passage van het ene bosje naar het andere. Houtwallen zijn houtkanten op een door stronken, struiken, steenpuin en/of grond verhoogde wal.

AANPLANT HOUTKANTEN (TUSSEN NOVEMBER EN MAART)


De meeste houtkanten worden in driehoeksverband geplant en dit in 4 rijen. D.w.z. dat ieder plantje op 1 m van elkaar geplant wordt en dat de rijen plantgoed 1 m van elkaar liggen. Om een houtkant ecologisch nog waardevoller te maken voorzie je best een struikenlaag als mantel. Deze is, rekening houdend met de afmetingen van struiken, best 5 m aan elke zijde.

JUISTE PLANTENKEUZE
Ruwe berk, sporkehout, lijsterbes, hulst, eenstijlige meidoorn, meerstijlige meidoorn, sleedoorn, hazelaar, liguster, vlier, zwarte els, Gelderse roos, wintereik, zomereik, linde, kamperfoelie, braam, haagbeuk, boswilg, boskers, kraakwilg, brem, mispel, olm, veldesdoorn.

BEHEER (VANAF HET 7DE JAAR NA AANPLANT )


Het hakhoutbeheer houdt in dat we ieder jaar een deel van de totale lengte (bv. 20m van de 100m) kappen tot 10cm boven de grond. De stronken krijgen hiermee de kans om opnieuw uit te groeien. Het 8ste jaar wordt de volgende 20m gekapt, het 9de jaar de volgende 20m. Op het einde van je 100m kan je het jaar erop terug vooraan beginnen. Dit heet gefaseerd beheer. Meestal wordt om de 7 8 jaar gekapt omdat het hout dan de ideale dikte heeft om in de houtstoof te steken. Het takafval kan versnipperd(*) worden of dienen als takkenwal (*). Tijdens het kappen wordt er soms voor gekozen om bepaalde bomen (meestal eik of linde) niet te kappen en te laten uitgroeien tot volwaardige bomen. Deze bomen kunnen dan dienen als bv. zangpost voor bepaalde zangvogels of als uitkijkpost voor bepaalde roofvogels. In bredere stroken kan ook gedund worden. Dat betekent dat enkele bomen verwijderd worden om de groei en ontwikkeling van de andere bomen te bevorderen. Dit kan ook de natuurlijke verjonging bevorderen. Brem (Cytisus scoparius) verdraagt hakhoutbeheer niet, daarom moet voor brem een andere snoeimethode toegepast worden. Brem snoei je best na de bloei (mei-juni-juli) in tot op 2/3 van de scheuten die in dat jaar gebloeid hebben. Zo bekom je een dichte groei i.p.v. de typische stakerige groei van brem.

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met de heggenschaar en/of kettingzaag werken (of in dezelfde werkomgeving zijn) moeten veiligheidskledij dragen. Deze bestaat uit een helm waarin gehoor- en gelaatsbescherming in verwerkt, een veiligheidsbroek, veiligheidsjas, veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen.
* mutters: bundels van takafval dat diende voor het aanmaken van de bakoven. * versnipperen: het snipperhout niet ter plekke laten liggen maar afvoeren. Anders creer je netels en distels. * takkenwal: tussen een paar palen of bomen de takken op elkaar tasten.

Fiche Knotten en kandeleren


OMSCHRIJVING
Bepaalde soorten werden en worden geknot om gebruikshout te leveren. Knotten houdt in feite niets anders in dan de betreffende boom eens om de paar jaar van zijn kruin te ontdoen waarna deze weer uitloopt. Geknotte bomen zijn overal aan te treffen. In het cultuurlandschap zijn ze aanwezig als solitair, staan ze in rijen aan poelen of beken. Door het periodiek kappen van de takken op een bepaalde hoogte boven de grond, ontstaan knoesten waaruit telkens weer nieuwe takken groeien. Het knotten van bomen is een eeuwenoud gebruik. De bomen deden immers dienst als grensafscheiding en als houtleverancier. Kandeleren is een snoeitechniek waarbij de takken van de boom afgezaagd worden waardoor de boom het uiterlijk van een kandelaar krijgt. Deze techniek wordt toegepast wanneer de boom moeilijk toegang heeft tot water (bv. door asfalt rond de boom), uit veiligheidsvoorzorg (bv. gevaarlijke takken wegnemen) of wanneer er onvoldoende bovengrondse ruimte is (bv. langs een gebouw).

AANPLANT VAN KNOTBOMEN EN GEKANDELEERDE BOMEN


Knotwilg (tussen november en maart): Niet wanneer de temperatuur lager is dan -3C. Zaag een rechte tak van 2,5 3 meter lengte van een bestaande knotwilg Snij de onderkant van de tak schuin af en schil repen bast van de onderste meter Steek de tak (poot) ca. 1 meter diep in de grond. Plantafstand: de plantafstand tussen 2 poten ligt tussen de 4 tot 8 meter Zorg voor stevigheid en bescherming tegen vee

Andere knotsoorten (tussen november en maart): Plant een boom in een voldoende groot plantgat. Zaag direct na aanplant (of enige tijd na de aanplant, tussen november en maart) de boom op de gewenste hoogte af (1,5 tot 2,5 meter boven maaiveld) en haal takken aan de stam weg. Plantafstand: de plantafstand tussen 2 poten ligt tussen de 4 tot 8 meter Zorg voor een goede bescherming tegen vee.

Bomen die gekandeleerd worden (tussen november en december): Kies de juiste maat (10-12 cm omtrek).

Plant de juiste boom op de juiste plek op het juiste moment (rekening houden met natte en droge plaatsen en niet planten tijdens vorst).

Plaats zonodig een raster rond de boom (vooral in weilanden). Gebruik steunmateriaal: n steunpaal 60cm boven de maaiveld en 90cm diep aan de kant van de dominante windrichting. De boomband bevestigen op 60cm boven het maaiveld.

JUISTE PLANTENKEUZE
Knotten: wilgen, zomereik, zwarte els, grootbladige linde, kleinbladige linde, gewone es, tamme kastanje, haagbeuk, veldesdoorn, Kandelaren: plataan, zomereik, haagbeuk, grootbladige linde, kleinbladige linde, tamme kastanje,

BEHEER
Bomen knotten of kandelaren gebeurt altijd s winters. Als dit soort snoei tijdens de zomer zou gebeuren, is de kans op afsterven van de boom zeer groot, hij heeft dan te weinig energiereserves om zijn bladmassa te herstellen. Knotten: Zaag de takken niet te kort af. Laat bij het knotten stompjes die even lang zijn als de dikte van de tak (niet langer omdat het lange stompje rot en een bron voor infecties en virussen is). Niet bij droogte of vorst. Knot regelmatig (snel groeiende soorten om de 5 jaar en traag groeiende soorten om de 8 jaar) Zaag de boom op gewenste hoogte af boven een vertakking en verwijder de overige takken. Het beste kan dit, indien mogelijk, in verschillende stappen gebeuren (bv. in een periode van 4 jaar). Men moet bedenken, dat hoe dikker de boom is, hoe groter de verwondingen zullen zijn. Dikke takken worden best eerst op stomp gezaagd om inscheuren te voorkomen.

Kandelaren: Zoek een aantal jonge takken (max. 5-10 cm dik) uit die samen het gestel zullen uitmaken (het aantal is afhankelijk van de gewenste grootte en vorm). Zaag in de winter de gewenste gesteltakken af op de gewenste lengte en verwijder alle andere takken en zijtakken. Zaag om de 3-8 jaar (afhankelijk van de boomsoort) in de winter alle takken, uitgezonderd de gesteltakken, weg. Beschadig nooit de takkraag en houd de snoeiwonden zo klein mogelijk.

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met de heggenschaar en/of kettingzaag werken moeten veiligheidskledij dragen. Deze bestaat uit een helm waarin gehoor- en gelaatsbescherming in verwerkt, een veiligheidsbroek, veiligheidsjas, veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen. Personen die zich in de omgeving van de werken bevinden dienen ook veiligheidsschoenen en gehoor- en gelaatsbescherming te dragen.

Fiche Lanen en dreven


OMSCHRIJVING
Een dreef of laan bestaat uit een of meerdere bomenrijen langs een weg. Vaak gaat het om relatief oude bomen, die in een grazige berm staan. Ze werden vroeger vaak geplant met bv. linden als teken van gastvrijheid. In het huidig landschap wordt vaak duidelijk waar vroeger belangrijke wegen lagen door oude dreven (bv. de 250 jaar oude kastanjedreef in Kelchterhoef).

AANPLANT BOMENRIJ (EN) (TUSSEN NOVEMBER EN DECEMBER)


Kies de juiste maat (10-12 cm omtrek). Plant de juiste boom op de juiste plek op het juiste moment (rekening houden met natte en droge plaatsen en niet planten tijdens vorst). Houd rekening met het ruimtebeslag die de boom inneemt als hij volwassen is. Plaats zonodig een raster rond de boom (vooral in weilanden). Gebruik steunmateriaal: n steunpaal 60cm boven de maaiveld en 90cm diep aan de kant van de dominante windrichting. De boomband bevestigen op 60cm boven het maaiveld. De bomen dienen op een rechte lijn geplant te worden, alsook de boompaal. Dit kan doormiddel van een koord te spannen en dit als raakpunt van de boom te nemen. Afhankelijk van het gewenst eindbeeld (aaneengesloten kronenrij of niet) wordt de plantafstand bepaald. Indien de uiteindelijke kroonbreedte 12m is en het gewenst eindbeeld een aaneengesloten kronenrij is, is de plantafstand 10m. Indien geen aaneengesloten kronenrij gewenst is, is de plantafstand enkele meters meer dan de uiteindelijk kroonbreedte

JUISTE PLANTENKEUZE
Wintereik, zomereik, grootbladige linde, kleinbladige linde, groene beuk, rode beuk, haagbeuk, tamme kastanje, okkernoot, olm,

BEHEER
De eerste 5 jaren na plantdatum zijn zeer voornaam in onderhoudssnoei (zomer en winter), vormsnoei en water geven in droge periodes. Dit om een goede en gezonde doorgroei te garanderen tot volwassen bomen. Laanbomen moet men altijd sleunen totdat de gewenste doorrijhoogte bereikt is. Sleunen Laanbomen waar autos en vrachtwagens langs komen: opsleunen tot 4,5m hoogte. Laanbomen waar fietsers en voetgangers langs komen: opsleunen tot 3m hoogte.

Deze doorrijhoogte moet toegepast worden wanneer de kruin van de boom zich boven de rijbaan bevindt. Jonge bomen moeten opgekroond worden tot de gewenste doorrijhoogte bereikt is.

Fiche Plaggen
OMSCHRIJVING
Plaggen is het verwijderen van de humuslaag en de aanwezige vegetaties, voornamelijk in heidegebieden. Het doel van deze beheersvorm is de voedselrijke toplaag (humuslaag) en grassen wegnemen ten voordele van soorten die voedselarme omstandigheden prefereren. Door de humuslaag te verwijderen komt de arme zandgrond naar het oppervlak, waar bv. struikheide zich in huisvest. Aangezien graszaden een kortere levensduur hebben dan het zaad van struikheide komen grassen minder in aantal terug dan de struikheide.

METHODEN
Plaggen kan op drie verschillende manieren gebeuren, namelijk: met de hand, machinaal met een graafmachine (kleinschalig plaggen) of machinaal met een speciale plagmachine (grootschalig plaggen). De voorkeur gaat echter naar kleinschalig plaggen, wat voordeliger is voor de aanwezige fauna.

UITVOERING
Tijdstip van uitvoering is afhankelijk van welke waarden het gebied heeft. Zo zal bij de bescherming van fauna het best geplagd worden tijdens het begin van de maand juli. Op dit tijdstip is het broedseizoen voorbij en hebben de reptielen nog geen jongen. Wat betreft de maximale afvoer van nutrinten is de maand oktober het best omdat dan de meeste hoeveelheid organische stof afgevoerd kan worden. Het is belangrijk dat je niet teveel afplagt om te voorkomen dat er geen zaden van heidevegetaties achter blijven. De diepte van plaggen (5cm) wordt op het terrein goed duidelijk door de duidelijke overgang tussen humus (donkere kleur) en arme zand (wit tot gelige kleur). Op de afbeelding aan de rechterkant is zichtbaar hoe de humuslaag boven de streep verwijderd moet worden.

WAT MET PLAGSEL ?


Het afgevoerde plagsel kan worden gerecycleerd: het kan dienen als meststof op landbouwgronden of het plagsel kan gebruikt worden om in bepaalde gebieden de natuur te herstellen (rijk aanbod aan zaden). Indien het plagsel nergens terecht kan onder recyclage kan het nog richting composteerbedrijven.

Fiche Poelen
OMSCHRIJVING
E en poel heeft meestal een natuurlijke oorsprong (bv. een afgesneden meander van een beek). Afstromend grond of kwelwater en / of regenwater zorgen voor de aanwezigheid van water. In het verleden zijn poelen aangelegd voor drinkwatervoorziening van vee. Momenteel worden poelen aangelegd vanwege hun betekenis voor flora, fauna en als bufferzone. Poelen kunnen ook door de mens ontstaan zijn (bomkraters, uitgravingen, enzovoort).

AANLEG VAN POELEN

Aandachtspunten: Ga na of je een vergunning nodig hebt (op de milieudienst van de gemeente). Graaf de poel op een zonnige en van nature natte plaats. Houd een oppervlakte aan van minimaal 50m. Laat de diepte afhangen van de aard van watervoorziening: 0.5 1m onder de laagste grondwaterstand is de juiste di epte. (max 1.5 2 m). Verwerk de vrijgekomen grond op de langs liggende akker of in een wal. Laat de noordelijke oever flauw oplopen (glooien). Zorg voor een optimale poelvorm (onregelmatige kantlijn). Zorg voor een ondiepe strook tegen de kantlijn. Plant geen bomen kort bij de poel (bladval zorgt voor algen). Zorg dat de poel afgescheiden is van andere open waters. (een overloop is altijd nuttig zodat je de waterstand zelf kan regelen). Zet geen vissen uit (deze komen vanzelf). Geen eenden en ganzen in de poel (overbevolking van de poel met stank en botulisme als gevolg) Breng zonodi g een afrastering aan tegen vee; volledig, gedeeltelijk of met opening afgesloten.

BEHEER

Aandachtspunten: Gebruik geen bestrijdingsmiddelen (anders creer je algen) Laat geen meststoffen in de poel komen (anders creer je algen) Voer onderhoudswerkzaamheden tussen september en november Verwijder het teveel aan waterplanten (om verlanding tegen te gaan) Verwijder regel matig slib en afgestorven plantendelen (om verlanding tegen te gaan) Maai de randen gefaseerd Onderhoud de bomen en stuiken rond de poel Onderhoud de afrastering

E xotenbestrijding De grote waternavel, waterteunisbloem en parelvederkruid zijn uitheemse, woekerende waterplanten die de inheemse fauna en flora benadelen. De brulkikker, roodwangschildpad, blauwband en zonnebaars zorgen ook voor problemen voor onze inheemse organismen. Herkenning: bladeren: 5-lobbig, ronde vorm, diameter 4-10cm, grote waternavel heeft grote gele bloem en een insnijding van het blad tot aan de bladsteel. handmatig machinaal indien mogelijk om de 2 3 weken opnieuw verwijderen
Grote waternavel

Bestrijding:

Herkenning:

bladeren: lancetvormig, drijvende bladeren zijn eivormig, lengte 6-12cm, gele bloem gelijkend op die van de boterbloemen handmatig machinaal indien mogelijk om de 2 3 weken opnieuw verwijderen

Bestrijding:

Waterteunisbloem

Herkenning:

bladeren: blauwe waslaag, stengel steekt boven het water uit, geen bloei

Bestrijding:

handmatig machinaal indien mogelijk om de 2 3 weken opnieuw verwijderen

Parelvederkruid

Herkenning:

achter de ogen heeft deze schildpad een rode streep. de rest van zijn kop is afwisselend geel en grijs

Bestrijding:

wegvangen met kooien

Roodwangschildpad

Herkenning:

blauw-grijs visje dat niet groter wordt dan 10cm. vaak een blauwe band zichtbaar op de zijkanten

Blauwband

Bestrijding:

poel aflaten en vissen afvangen

Herkenning:

kikker wordt tot 23 cm lang, heeft een groene rug en een witte of roodoranje buik, zeer schuw

Bestrijding:

poel aflaten en kikkers afvangen

Brulkikker

Fiche Solitaire bomen


OMSCHRIJVING
Solitaire bomen of stuiken zijn vrijstaand en vallen meestal duidelijk op door hun vorm of afmeting. Ze kunnen bewust als solitair zijn geplant, zoals bv. op de hoek van een perceel om de perceelsscheiding aan te duiden. Het kunnen ook overblijfsels zijn van een grotere houtkant of ze staan in het dorpscentrum of bij kapelletjes. Sommige soorten hebben een speciale betekenis zoals bv. linden het teken van gastvrijheid.

AANPLANT SOLITAIRE BOMEN (TUSSEN NOVEMBER EN DECEMBER)


Kies de juiste maat (10-12 cm omtrek). Plant de juiste boom op de juiste plek op het juiste moment (rekening houden met natte en droge plaatsen en niet planten tijdens vorst). Houd rekening met het ruimtebeslag die de boom inneemt als hij volwassen is. Plaats zonodig een raster rond de boom (vooral in weilanden). Gebruik steunmateriaal: n steunpaal 60cm boven de maaiveld en 90cm diep aan de kant van de dominante windrichting. De boomband bevestigen op 60cm boven het maaiveld.

JUISTE PLANTENKEUZE
Wintereik, zomereik, grootbladige linde, kleinbladige linde, groene beuk, rode beuk, haagbeuk, tamme kastanje, okkernoot, olm,

BEHEER
De eerste 5 jaren na plantdatum zijn zeer voornaam in onderhoudssnoei (zomer en winter), vormsnoei en water geven in droge periodes. Dit om een goede en gezonde doorgroei te garanderen tot volwassen bomen. Solitaire bomen kunnen op twee manieren onderhouden worden: sleunen of vrij laten uitgroeien. Sleunen Je kan kiezen om de boom een bepaalde takvrije stamlengte te geven. Dit kan je kiezen wanneer er een bepaalde takvrije stamlengte moet zijn om de doorgang van landbouwvoertuigen te verzekeren of wanneer de boom kwaliteitvol zaaghout moet leveren. Sleunen kan doormiddel van kapbijlen, kniptangen, kapmessen, snoeizagen, stokzagen of steekbeitels op verlengde steel.

VEILIGHEID BIJ HET BEHEER


Personen die met de heggenschaar en/of kettingzaag werken moeten veiligheidskledij dragen. Deze bestaat uit een helm waarin gehoor- en gelaatsbescherming in verwerkt, een veiligheidsbroek, veiligheidsjas, veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen. Personen die zich in de omgeving van de werken bevinden dienen ook veiligheidsschoenen en gehoor- en gelaatsbescherming te dragen.

Veiligheidsfiche bosmaaier
De bosmaaier heeft een aantal veiligheidsvoorziening, nl. een beschermkap rond de messen en het gebruik van een ergonomisch draagstel. Naast deze beveiligingen op het werktuig zelf is het van groot belang veiligheidskleding en uitrusting te dragen. Naast de veiligheidsvoorzieningen van de bosmaaier en de veiligheidskledij is het gevaar op verwondingen niet verdwenen. De beveiligingen zijn geen alternatief voor een veilige werktechniek. Let dan ook beslist op de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen van de motorapparaten.

KLEDING EN UITRUSTING

Veiligheidsjas en broek

Veiligheidshandschoenen

Veiligheidshelm met gehoor- en gelaatbescherming

Veiligheidsschoenen

WERKVEILIGHEID
Voor het starten enkele punten controleren: Snijgarnituur, beschermkap, handgreep en draagstel moet correct gemonteerd zijn Gashendel en gashendelblokkering Bougiesteker moet vastzitten (brandgevaar!) Handgrepen vrij van olie, hars, Het draagstel moet ergonomisch zijn Bij het starten rekening houden met: Minstens 3 m van de tankplaats Op een vlakke ondergrond In een niet afgesloten ruimte Voldoende afstand van collegas (15 meter) Snijgarnituur moet vrij liggen Bosmaaier enkel vanaf de grond starten Voldoende afstand houden (min. 15 meter) Voor het tanken moet je de motor uitschakelen. Tank niet wanneer de motor gloeiend heet is. Niet roken in de beurt van de bosmaaier en zeker niet tijdens het tanken. Sluit de tankdop goed af ter voorkoming dat deze loskomt door trillingen. Zorg steeds voor voldoende ventilatie ter voorkoming dat je teveel schadelijk gassen inademd. Werk nooit zonder beschermingskap!

Tijdens de werkzaamheden rekening houden met: Let op het uitlopen van het snijgarnituur Let op gladheid (regen, sneeuw, schors, ) Zorg altijd voor stabiele houding Nooit zonder collegas in de beurt werken Tijdig rustpauzes nemen Bij onwel gevoel stoppen met werken Niet roken in de beurt van de bosmaaier

TERUGSLAG VERMIJDEN
Tijdens het maaien kan terugslag optreden. Dit is terugslag die ontstaat in de rechterbovenhoek v/d snijgarnituur en het resultaat is van foute gebruikswijzen. Om de terugslagvrije zone te benutten moet er gemaaid worden van rechts naar links.

Grote kans op terugslag Minder kans op terugslag Geen kans op terugslag

Veiligheidsfiche kettingzaag
De kettingzaag heeft veel veiligheidsvoorzieningen, nl. de kettingrem, de kettingvanger, een handvatverbreder, antivibratierubbers en sommige hebben zelf handvatverwarming. Naast deze beveiligingen op het werktuig zelf is het van groot belang veiligheidskleding en uitrusting te dragen. Naast de veiligheidsvoorzieningen van de kettingzaag en de veiligheidskledij is het gevaar op verwondingen niet verdwenen. De beveiligingen zijn geen alternatief voor een veilige werktechniek. Let dan ook beslist op de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen van de motorapparaten.

KLEDING EN UITRUSTING

Veiligheidsjas en broek

Veiligheidshandschoenen

Veiligheidshelm met gehoor- en gelaatbescherming

Veiligheidsschoenen

WERKVEILIGHEID
Voor het starten enkele punten controleren: Kettingrem Zaagblad en zaagbladspanning Gashendel en gashendelblokkering Bougiesteker moet vastzitten (brandgevaar!) Handgrepen vrij van olie, hars, Bij transport en wijziging van werkpositie moet de kettingrem aangetikt worden om te voorkomen dat de ketting onverwacht aanslaat.

Bij het starten rekening houden met: Minstens 3 m van de tankplaats In een niet afgesloten ruimte Voldoende afstand van collegas (5 meter) Kettingrem opzetten Kettingzaag vanaf de grond starten Voor het tanken moet je de motor uitschakelen. Tank niet wanneer de motor gloeiend heet is. Niet roken in de beurt van de kettingzaag en zeker niet tijdens het tanken. Sluit de tankdop goed af ter voorkoming dat deze loskomt door trillingen. Zorg steeds voor voldoende ventilatie ter voorkoming dat je teveel schadelijk gassen inademd.

Tijdens de werkzaamheden rekening houden met: Let op het uitlopen van de ketting Let op gladheid (regen, sneeuw, schors, ) Zorg altijd voor stabiele houding Niet alleen werken met een kettingzaag Tijdig rustpauzes nemen Pas om voor brandgevaar door hete uitlaatgassen Niet roken in de beurt van de kettingzaag Bij onwel gevoel stoppen met werken

KICKBACK VERMIJDEN
Tijdens het zagen kan kickback optreden. Dit is terugslag die ontstaat in de rechterbovenhoek v/h zaagblad en het resultaat is van foute gebruikswijzen. Motorzaag met beide handen vasthouden Alleen met vol gas zagen Niet met zaagbladneus zagen Nooit meer dan n tak tegelijk zagen Niet te ver voorovergebogen zagen Niet boven schouderhoogte zagen Opletten met spanningskrachten in de stam (zie lager) Geen lichaamsdelen in het zwenkbereik

VELLEN
Vellen mag alleen worden uitgevoerd door iemand die hiervoor een opleiding heeft genoten. Wie geen ervaring in het werken met de motorzaag heeft, mag noch vellen, noch snoeien. Voor dat je de boom gaat vellen moet een valrichting en een vluchtweg bepaald worden. Voor de valrichting (A) te bepalen letten op: Onder welke hoek de boom staat Windrichting en windsnelheid Hellingen Omgeving Sneeuwbelasting Conditie van de boom

De vluchtweg (B): Vrijmaken van takken en vegetatie 45 t.o.v. de te vellen boom Tijdens het vluchten op vallende takken en de kroon letten Vluchtwegen op hellingen evenwijdig met de helling Werkgebied rond de stam: Storende takken, vegetatie en obstakels uit het werkgebied bij de stam verwijderen De voet van de stam vrij maken van stenen, zand en andere niet-houtige voorwerpen.

A. Valrichting B. Vluchtweg

STAMMEN ONDER SPANNING


Wanneer een gevelde stam onder spanning staat is hiervoor een techniek om te voorkomen dat de kettingzaag terugslaat of klemt of dat de spanning op de stam krachten kan veroorzaken. 1. Drukzijde (1/4 inzagen) 2. Trekzijde (stam doorzagen) Bij onderhands zagen moet erop gelet worden dat er kans is op terugstoten van de kettingzaag. Geen lichaamsdelen in het zwenkbereik!

Veiligheidsfiche motorheggenschaar
De motorheggenschaar heeft een aantal veiligheidsvoorziening, nl. de mesblokkering, mesbescherming en het gebruik van twee handen voor twee schakelaars. Naast deze beveiligingen op het werktuig zelf is het van groot belang veiligheidskleding en uitrusting te dragen. Naast de veiligheidsvoorzieningen van de motorheggenschaar en de veiligheidskledij is het gevaar op verwondingen niet verdwenen. De beveiligingen zijn geen alternatief voor een veilige werktechniek. Let dan ook beslist op de veiligheidsvoorschriften in de handleidingen van de motorapparaten.

KLEDING EN UITRUSTING

Veiligheidsjas en broek

Veiligheidshandschoenen

Veiligheidsbril en gehoorbescherming

Veiligheidsschoenen

WERKVEILIGHEID
Voor het starten enkele punten controleren: Mesblokkering (indien aanwezig) inschakelen Gashendel en gashendelblokkering Bougiesteker moet vastzitten (brandgevaar!) Handgrepen vrij van olie, hars, Snijmessen moeten in goed staat verkeren Mesbeschermer (indien aanwezig) vrij van beschadigingen Gebruik een hoogtewerker i.p.v. een ladder Altijd met twee handen werken (zie afbeelding voor juiste houding)

Bij het starten rekening houden met: Minstens 3 meter van de tankplaats Op een vlakke ondergrond In een niet afgesloten ruimte Voldoende afstand van collegas Heggenschaar enkel vanaf de grond starten

Voor het tanken moet je de motor uitschakelen. Tank niet wanneer de motor gloeiend heet is. Niet roken in de beurt van de heggenschaar en zeker niet tijdens het tanken. Sluit de tankdop goed af ter voorkoming dat deze loskomt door trillingen. Zorg steeds voor voldoende ventilatie ter voorkoming dat je teveel schadelijk gassen inademd.

Tijdens de werkzaamheden rekening houden met: Let op het uitlopen van de messen Let op gladheid (regen, sneeuw, helling, ) Zorg altijd voor stabiele houding Aandrijfmechanisme wordt warm oppassen voor verbranding! Tijdig rustpauzes nemen Bij onwel gevoel stoppen met werken Niet roken in de beurt van de heggenschaar

WERKVEILIGHEID
Wanneer de messen geblokkeerd worden, eerst de motor uitschakelen vooraleer het voorwerp te verwijderen. Ter voorkoming van beschadiging van de messen: Controleer de haag en de omgeving op stenen, metalen voorwerpen, afrastering langs de haag met eventueel resten van afrasteringdraad in de haag. Houdt er rekening mee dat er geen steentjes of zand tussen de messen komt wanneer er juist boven de grond gewerkt wordt.

Contact met stroomgeleidende kabels vermijden, anders is er kans op elektrische schokken.

Integratie in het werkveld: Stage Exotenbestrijding: Amerikaanse vogelkers

Pieter Paredis Departement PHL-Bio Afstudeerrichting Groenmanagement Academiejaar 2010 2011 Stagementor: Peter Roosen Stagebegeleider: Nele Spelmans

Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ...................................................................................................................................1 Voorwoord .........................................................................................................................................2 1. 2. 3. 4. Identificatie en situering van het probleem .................................................................................3 Verspreiding en habitat ...............................................................................................................6 Oorzaken van het probleem ........................................................................................................8 Bestrijdingsmethoden .................................................................................................................9 4.1. 4.2. Het Vlaams bosbeleid inzake Amerikaanse vogelkers ...........................................................9 Mechanische bestrijding .................................................................................................... 10 Rooien ....................................................................................................................... 10 Kappen ...................................................................................................................... 10 Overgroeien door inheemse schaduwsoorten na kap ................................................. 11 Ringen ....................................................................................................................... 11 Bomen laten opgroeien en onderplanten met inheemse soorten ............................... 12

4.2.1. 4.2.2. 4.2.3. 4.2.4. 4.2.5. 4.3.

Chemische bestrijding ....................................................................................................... 13 Bladbespuiting voor struiken kleiner dan 1,5m ........................................................... 13

4.3.1. 4.4.

Mechanisch chemische bestrijding .................................................................................. 13 Stobbenbehandeling .................................................................................................. 13 Stambehandeling ....................................................................................................... 14

4.4.1. 4.4.2. 4.5.

Biologische bestrijding ....................................................................................................... 14 Afgewezen mogelijkheden ......................................................................................... 15 In uitvoering .............................................................................................................. 15

4.5.1. 4.5.2. 4.6. 5.

Integrale bestrijding .......................................................................................................... 17

Conclusie .................................................................................................................................. 18

Lijst met tabellen .............................................................................................................................. 19 Lijst met figuren ................................................................................................................................ 19 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 20

Voorwoord
In het kader van zowel de zorg om het natuurbehoud (behoud biodiversiteit) als van aspecten op het vlak van economische schade en volksgezondheidsrisicos wordt getracht de invasieve exoten te bestrijden. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk om de bestrijding van verschillende soorten in kaart te brengen en prioriteiten te stellen. Dit document is het resultaat van een stage bij Regionaal Landschap Lage Kempen vanuit de richting Biotechnologie Groenmanagement van de Provinciale Hogeschool Limburg. 2

1. Identificatie en situering van het probleem


De Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) (Rosaceae) is afkomstig van Noord en Midden Amerika. Het is een overblijvende, bladverliezende struik of boom. In Vlaanderen is ze vooral als struikvorm aanwezig in homogene dennenbossen. Ze kan 3 tot 20 meter in hoogte groeien en bloeit in mei en juni in trossen van 10 cm lang met kleine witte bloemetjes. De enkelvoudige, onbehaarde bladeren zijn ovaal tot lancetvormig en hebben een ondiep gezaagde bladrand. De bladeren worden 4 tot 12 cm lang. De eetbare vruchten komen in augustus en september tevoorschijn.
Figuur 1: Bladeren, bloeiwijze, bessen en twijgen (uit: Department of Conservation and Natural Resource)

In Vlaanderen wordt de soort wel eens verward met sporkehout (Rhamnus frangula), zoete kers (Prunus avium) en Europese vogelkers (Prunus padus). Naast uiterlijke verschillen beschikt P. serotina over een specifiek kenmerk in de vorm van een biochemisch proces genoemd 'cyanogenese'. Hierdoor onderscheidt ze zich van elke andere inheemse boomsoort. Dit proces wordt vastgesteld bij beschadiging van takken, twijgen en stam en gaat gepaard met een scherpe doordringende geur te wijten aan de vorming van blauwzuur en een aantal andere vluchtige bestanddelen. Blauwzuur kan giftig zijn voor insecten en zoogdieren (Van Den Meersschaut 1996). De meeste grazers worden echter afgeschrikt door het blauwzuur en laten ze dan ook links staan (Jonas Dillen et al. 1999). Runderen eten enkel bladeren en vruchten van P. serotina (Antje Ehrenburg et al. 2008). Door het ontbreken van natuurlijke vijanden in Europa kan P. serotina zich succesvol ontwikkelen door zijn pioniereigenschappen: grote zaadproductie, gemakkelijke zaadverspreiding, uitstekend uitstoelingsvermogen, hoge groeisnelheid, lage eisen aan bodem, geringe gevoeligheid voor vorst en droogte, de lange houdbaarheid van het zaad en de grote kiemkracht (Wineke Straatsma et al. 2005). Hierdoor kan ze zich in de meeste habitattypes handhaven, maar meestal groeit ze op droge tot matig vochtige en arme tot meestal matig voedselrijke zandbodems. In bosecosystemen heeft de struikvorm het meestal iets moeilijker om door te groeien, maar in houtkanten, open habitat en bosranden, waar voldoende licht is, domineren ze na enkele jaren iedere meter met een enorme zaadproductie. Zaailingen bloeien al vanaf 4 6 jaar oud. Nieuwe scheuten die ontstaan uit afgezaagde stobben bloeien al vanaf drie jaar oud. Het grootste deel van de zaden kiemen in de eerste drie tot 5 jaar na productie. De zaden worden verspreid door vogels, zoogdieren, insecten, hagedissen, kikkers, . Jonas Dillen (1999) heeft de volgende soorten bij P. serotina aangetroffen: zweefvliegen, wespen, rode bosmieren, aasvliegen, bont zandoogje, gehakkelde aurelia, zandhagedis, kikkers en heidelibellen (Jonas Dillen et al. 1999). De voornaamste verspreiders zijn de grotere vogels, namelijk de houtduif (Columba palumbus), de merel (Turdus merula) (Deckers 2005), spreeuwen (Sturnus vulgaris), appelvinken (Coccothraustes coccothraustes) en lijsterachtigen (fam. Turdidae). Wanneer de zaden de spijsvertering van vogels passeert vergroot het kiemingspercentage en de snelheid van 3

kieming. In sommige gevallen kan het zaad 20 tot 30 jaar in rust blijven voordat het kiemt (Van Den Meersschaut 1996). De kieming van de zaden wordt versterkt door bodemverstoring en bodembewerking (Wineke Straatsma et al. 2005). Daarnaast is het kiemingspercentage en de overleving van zaailingen in het eerste jaar is bijvoorbeeld groter in een kruidvegetatie van Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) dan in een vegetatie van struikheide (Calluna sp.) en bosbessen (Vaccinium sp.) of in een strooisellaag onder Douglas (Pseudotsuga menziesil) (Van Den Meersschaut 1996). P. serotina is een van de enigste boomsoorten die zich weet te vestigen onder een gesloten kronendak. Dit is duidelijk in de donkere dennenbossen van de Kempen waar, in sommige bossen, de hele struiklaag bestaat uit P. serotina. Bij 10% daglicht worden nog dichte etages gevonden en zelfs bij een lichtintensiteit van 5% wordt de overlevingskans niet benvloedt (Van Den Meersschaut 1996). Bij zulke lage lichtintensiteiten blijven de struik echter beperkt in hoogte van twee tot 5 meter hoog met een beperkte bloei en zaadproductie. Er is echter een bestrijdingsmethode (zie 4.2.3. Overgroeien door inheemse schaduwsoorten na kap) van toepassing die P. serotina in nog lagere lichtintensiteit zet zodat de exemplaren volledig wegkwijnen. Concurrentie van de natuurlijke struiklaag in dennenbossen zoals sprokehout (Rhamnus frangula) en lijsterbes (Sorbus aucuparia) heeft P. serotina niet. Wanneer de soort domineert zal de ontwikkeling van de inheemse soorten benvloedt worden. Zowel in bossen (bv. dennenbossen) als open habitattypen, waar P. serotina het hele gebied koloniseert, komen zeldzame soorten in gevaar (bv. schrale graslanden of duinhabitattypen) (Ettiene Branquart et al. 2007). De bosverjonging (zowel kunstmatig als natuurlijk) en ontwikkeling van een natuurlijke kruidlaag van gewenste inheemse soorten wordt tegengehouden door de dichte struiken en dichte kronendak van P. serotina. Vaak vindt men alleen mossen terug onder dergelijke situaties (Van Den Meersschaut 1996). De doelstelling van het Vlaamse bosbeleid bereiken, nl. om de homogene dennenbossen om te vormen naar structurele, ongelijkjarige en met inheems loofhout overheersende soorten, is een moeilijke taak aangezien P. serotina te overheersend is in bepaalde stukken van bos. Wanneer dunningen uitgevoerd worden kan de soort zowel vanuit de zaadbank als vanuit de stobben opnieuw uitlopen en vanaf het 3de jaar (voor stobben) of 4de jaar (voor zaailingen) een massale zaadproductie geven, met een kolonisatie als gevolg. In omstandigheden waar de struiklaag volledig bezet wordt, kunnen de bosexploitatiekosten tot 40% hoger liggen dan normaal. Ook in heide- en duingebieden, waar de exemplaren in struik en boomvorm solitair voorkomen, kennen de exemplaren een enorme zaadproductie door de grote lichtintensiteit (Van Den Meersschaut 1996, Antje Ehrenburg et al. 2008).
Figuur 2: En tak van P. serotina met een enorme zaadproductie als gevolg van een solitair bestaan in een open habitat

Bovendien kan er water- en voedingsstoffenconcurrentie ontstaan wanneer P. serotina voorkomt op arme en droge zandgronden als onderetage in dennenbossen. Driekwart van de mineralen worden opgenomen door P. serotina omwille van de oppervlakkige beworteling. Tijdens droge perioden kan op droge zandgronden een vochttekort optreden voor de hoofdboomsoort wat leidt tot groeiremming (Van Den Meersschaut 1996). Invasies van bosecosystemen door P. serotina kunnen leiden tot veranderingen in zowel humus condities als de lokale waterhuishouding (Ettiene Branquart et al. 2007). De invloed op de humuscondities in het bos zijn de oorzaak van de snelverterende bladeren. Bosbodems worden hierdoor vruchtbaarder (Wineke Straatsma et al. 2005). Het is echter niet zo dat dennennaalden sneller verteren (Van Den Meersschaut 1996). In de onderstaande tabel is samengevat welke invloed P. serotina heeft op het ecosysteem en op soorten.
Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

Impact op ecosysteem Stoffenkringloop Fysieke verandering Successie Voedselketen

hoog hoog hoog laag

Impact op soorten Predatie Competitie Ziekte-overbrenging Genetische effecten

laag hoog laag laag

De economische schade blijft beperkt tot de verhoogde kosten voor bosbeheer. Impact op de volksgezondheid: zowel de stam, bladeren en zaden (pitten) zijn giftig (blauwzuur).

2. Verspreiding en habitat
P. serotina komt verspreidt (>5 locaties per district) in Belgi voor.

Figuur 3: Verspreiding van P. serotina in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

Ze heeft ondertussen een groot deel van Noord Europa ingenomen, waar ze dan ook het grootste probleem vormt wereldwijd. Vooral op arme en droge zandgronden wordt de soort teruggevonden. Het oorspronkelijk leefgebied bestaat uit Noord en Midden Amerika (K.M. Dijkstra, 2010).

Figuur 4: Wereldwijde verspreiding van P. serotina (uit: wilde planten in Nederland en Belgi, 2001 - 2010)

Alle exoten in Belgi die een mogelijk gevaar vormen voor de inheemse fauna en flora zijn opgelijst door het Belgian Biodiversity Forum. Iedere soort wordt ingedeeld in het onderstaande schema. De y-as geeft weer in welke mate de exoot voorkomt in Belgi, de x-as geeft weer in welke mate de exoot impact heeft op het ecosysteem en de natuurwaarde. Daarnaast wordt er een onderscheidt gemaakt tussen de alert list (waakzaam), watch list (onder controle houden) en black list (dringende maatregelen nodig). P. serotina valt onder A3-soorten (Ettiene Branquart et al. 2007).

Figuur 5: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

P. serotina komt voor op de zwarte lijst (A2) van Belgi.

Figuur 6: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

3. Oorzaken van het probleem


De mens vervoert al honderden jaren, opzettelijk (als voedsel, tuinversiering, biologische controle ) of onopzettelijk (wol van schapen, in ballastwater of aan de romp van schepen, fruit en groentetransport ), soorten over de wereld. In de 17de eeuw werd P. serotina via Frankrijk voor het eerst ingevoerd naar Europa. Tot het einde van de 19de eeuw werd hij vooral als sierboom in tuinen en parken aangeplant. Vanaf het einde van de 19de eeuw (1892) is de boom gebruikt in de economische bosbouw. Vooral in streken waar veel heidevelden en landduinen waren werd de soort aangeplant om in de droge, zandige en winderige omstandigheden tot herbebossing te komen (Jonas Dillen et al. 1999, Van Den Meersschaut 1996). Tussen 1900 en 1930 werd de Amerikaanse vogelkers gebruikt als hakhout en als onderbeplanting in dennenbossen. Vooral langs brandsingels rond deze dennenbossen werden ze aangeplant om bosbranden tegen te gaan (Yves Couder 2007, Van Den Meersschaut 1996). Daarnaast is de plant in 1915 ingevoerd naar Nederland met oog op de humusverbeterende eigenschap en brandremming van droge naaldbossen (Wineke Straatsma et al. 2005, Van Den Meersschaut 1996). Tot nu is in de Kempen merkbaar dat P. serotina vaak gebruikt is geweest op droge, arme zandgrond. Vanaf 1950 werd het rap duidelijk dat de plant zich agressief gedraagt en is men massaal beginnen te bestrijden, waarna in de jaren 70 en 80 de bestrijding stilgevallen is naar het beleid van tolereren van P. serotina. Tijdens die jaren had men de mentaliteit om zo min mogelijk in te grijpen in de natuur, uit de hoop dat P. serotina door natuurlijke regulatiemechanismen onder controle zou worden gehouden (Antje Ehrenburg et al. 2008). De laatste jaren is de bestrijding terug op gang gekomen. De zaden worden verspreidt door inheemse fauna. Zo heeft men de rode bosmier bij de bessen gevonden, net zoals verschillende soorten vogels, zoogdieren, kikkers en de zandhagedis (Jonas Dillen et al. 1999). De voornaamste verspreiders zijn de grotere vogels, namelijk de houtduif (Columba palumbus), de merel (Turdus merula) (Deckers 2005), spreeuwen (Sturnus vulgaris), appelvinken (Coccothraustes coccothraustes) en lijsterachtigen (fam. Turdidae) (Van Den Meersschaut 1996). Wanneer de bessen verorbert worden door vogels komen de zaden via de uitwerpselen in andere gebieden terecht, met een toename van het kiemingspercentage na de passage van het spijsverteringsstelsel van de vogels (Van Den Meersschaut 1996). De meerderheid van het zaad blijft echter in de nabije omgeving van de moederboom.

4. Bestrijdingsmethoden
4.1. Het Vlaams bosbeleid inzake Amerikaanse vogelkers
Het Vlaamse bosbeleid stelt zich tot doel de overheersing van P. serotina op grote schaal te doorbreken en haar aanwezigheid terug te brengen tot een aanvaardbaar of controleerbaar niveau (Amerikaanse vogelkersarme bossen). De problematiek van P. serotina ligt immers niet zozeer op het vlak van de soort als wel op de manier waarop ze in onze bossen voorkomt (overheersing in de struiklaag). Ervaring uit het buitenland leert ons dat bestrijding van P. serotina niet als doel op zich beschouwd mag worden. Het heeft geen enkele zin de soort te verwijderen als de gunstige omstandigheden waaronder ze zich kan vestigen op lange termijn blijven bestaan. Dit zijn o.a. de aanwezigheid van zaadkernen in de omgeving, het grootschalige bosbeheer gericht op homogeniteit, maar vooral het gebrek aan voldoende zaadbomen van inheemse boomsoorten. Bestrijding van P. serotina moet daarom gezien worden in het licht van bosomvorming op middellange termijn. Bosomvorming moet leiden tot gemengde en stabiele bossen en tot een kleinschalige bosbouw waar P. serotina uiteindelijk een ondergeschikte rol krijgt toebedeeld. Dit betekent echter niet dat bossen die nog niet rijp zijn voor omvorming niet aangepakt zouden mogen worden. Zij vormen immers potentile zaadkernen die aanliggende Amerikaanse vogelkersarme bossen kunnen bedreigen. Het is daarom noodzakelijk dat de bestrijding kan plaatsvinden over een zo groot mogelijke aaneengesloten oppervlakte. Als een bos eenmaal gezuiverd is van P. serotina, kost het, mits het regelmatig gecontroleerd wordt, nog maar weinig moeite deze toestand te behouden. Citaat: Van Den Meersschaut (1996, p. 18-19) Een goede nazorg is noodzakelijk! Samengevat wil dit zeggen: Gunstige groeiomstandigheden voor P. serotina tegengaan; Zaadbronnen van P. serotina ten allen tijde aanpakken; Zaadbronnen van inheemse zaadbomen bevorderen; Bosomvorming op lange termijn waarbij P. serotina ten allen tijde verwijderd wordt voordat er bloei kan optreden (zaadbronnen aanpakken); Manueel uittrekken van zaailingen.

4.2. Mechanische bestrijding


4.2.1. Rooien Bij het rooien worden alle delen van de boom verwijderd, inclusief het wortelgestel. Uittrekken van de struiken is mogelijk voor n en tweejarige struiken. Het wortelgestel van oudere struiken hebben een verder ontwikkeld wortelgestel en moeten dus met paarden of d.m.v. een kraan uitgetrokken worden (zie figuur 7) (Antje Ehrenburg et al. 2008). Deze bestrijdingsmethode werkt zeer effectief maar heeft ook veel nadelen. Zo zal door het verwijderen van de moederboom in een bosbestand enorm veel licht en warmte tot op de bodem geraken, met verjonging als gevolg. De kieming van de zaden wordt versterkt door bodemverstoring die het gevolg is van het uittrekken van de boom en van het gewicht van de kraan (Wineke Straatsma et al. 2005). Bij het uittrekken kan de wortelhals breken, waardoor de plant vanuit wortelrestanten opnieuw uitschiet (Yves Couder 2007). Om deze redenen is opvolging in de komende jaren na het beheer een absolute noodzaak. Het rooien is een arbeidsintensieve en kostelijke
Figuur 7: Meerjarige struiken machinaal uitgetrokken (uit: De Levende Natuur, 2005)

bestrijdingsmethode (Wineke Straatsma et al. 2005). 4.2.2. Kappen Het grootste nadeel van kappen is dat de boom niet dood gaat, maar net zoals bij hakhoutbeheer, opnieuw scheuten vormt. De methode is onrendabel en moet minstens om de 4 6 jaar opnieuw toegepast worden, omdat er na 4 6 jaar opnieuw zaad gevormd wordt. Door kapbeheer toe te passen zal enkel de verspreiding van zaad tegengehouden worden. De struiken zullen, door het uitgebreid wortelgestel vol voedselreserves, bijna nooit uitgeput raken. Het kappen kan best aangevuld worden met een chemische bestrijding (zie 4.3. Chemische bestrijding). Wanneer er toch geopteerd wordt om de soort te verwijderen doormiddel van uitputting en zonder bestrijdingsmiddelen, kan de stam niet tot aan de grond maar het best op borsthoogte (1m50) afgezaagd worden. Door de stam om borsthoogte af te zetten moet de boom of struik er meer energie in steken om zijscheuten te vormen. Na een aantal maanden moeten de zijscheuten verwijderd worden, waarna het wortelgestel nog onvoldoende energie heeft om terug uit te lopen (Wineke Straatsma et al. 2005). Een tweede manier om geen chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken na kap is overgroeien van de stobben door inheemse schaduwsoorten (zie 4.2.3. Overgroeien door inheemse schaduwsoorten na kap)

10

4.2.3. Overgroeien door inheemse schaduwsoorten na kap Door de aanplant van schaduwsoorten of schaduwverdragende soorten zoals beuk (Fagus sylvatica), douglas (Pseudotsuga menziesii), haagbeuk (Carpinus betulus), zomereik (Quercus robur), wintereik (Quercus patraea) en winterlinde (Tilia cordata) na de kap, kan P. serotina bestreden worden. De stobben krijgen dan te weinig ligt om opnieuw uit te schieten. Maar ondanks deze potentieel succesvolle methode wordt er vaak niet geopteerd voor deze methode wegens de hoge beplantingskosten, het als bosbeheerder vastzitten met de aangeplante schaduwsoorten (Antje Ehrenburg et al. 2008) en het ontstaan van een ander bostype (Yves Couder 2007, Bart Nyssen 2009). Het enkel afschermen van zaadbronnen doormiddel van schaduwbomen is vrij nutteloos, aangezien de verspreiding van de zaden door vogels en zoogdieren gebeurd (Van Den Meersschaut 1996). 4.2.4. Ringen Het doel van ringen bestaat erin de neerwaartse sapstroom stop te zetten door de bast weg te zagen. Als gevolg gebeurt er enkel opwaartse sapstroom van voornamelijk water. Omdat er geen voedingsstoffen van de bladeren naar de wortels gaan, zal het wortelgestel uitgeput geraken en zal de boom afsterven. Ringen is een effectieve maatregel bij individuele bomen, maar heeft als groot nadeel dat de boom in stresstoestand een enorme zaadproductie geeft om nakomelingen te verzekeren. Bij P. serotina moet over een breedte van 20cm de bast verwijderd worden. Het is van belang dat alle groene delen zich boven de ring bevinden, om te voorkomen dat de wortels van energie worden voorzien. En maand na het ringen moet elke boom gecontroleerd worden op nieuwe scheuten en overgroei door de cambiumlaag (Yves Couder 2007). Indien er een overgroeiing is moet de boom opnieuw geringd worden. Nieuwe scheuten kunnen met behulp van een bijl of een kapmes verwijderd worden. Het ringen kan uitgevoerd worden met behulp van een kettingzaag of een schaafmes.
Figuur 8: Ringen m.b.v. een schaafmes: van boven naar onder bewegen over een lengte van 20cm. Alle takken onder de ring moeten verwijderd worden. (uit: Van Den Meersschaut 1996)

Figuur 9: Geringde Amerikaanse vogelkers. (uit: Van Den Meersschaut 1996)

11

4.2.5. Bomen laten opgroeien en onderplanten met inheemse soorten In Mannheim, Duitsland aan het Kfertalerwald in de Rijnvlakte heeft men reeds 14 jaar ervaring met de bestrijding van P. serotina. De bomen laten uitgroeien tot kwaliteitshout, en het dan te onderplanten met inheemse soorten zoals beuk, haagbeuk, winterlinde en esdoorn blijkt succes te hebben. Onder het lichterwordende scherm van de volwassen boom (40 60 jaar) zou kunstmatige en spontane verjonging van inheemse soorten het beter doen dan de zaailingen van P. serotina. Om het beheer economisch interessant te maken wordt de houtopbrengst verkocht als brandhout of, indien rechte stammen, ook als fineerhout. Als eerste gaat men na of de opstand in aanmerking komt voor productie van kwaliteithout. P. serotina groeit in alle ontwikkelingsstadia zeer sterk naar het licht toe. Door de zijdelingse belichting gaan de stammen krom groeien en dus geen kwaliteithout leveren. Deze vorm van bestrijding is moeilijk toe te passen in donkere dennenbossen, wegens de kromgroeiende stammen. Vooral langs exploitatiepaden in dennenbossen groeit P. serotina massaal. Van het moment dat men onder de kronen kan lopen gaat men de dunningen uitvoeren, waarbij honderd tot tweehonderd goedgevormde, rechte bomen per hectare overblijven. Indien er te weinig goedgevormde, rechte stammen voorkomen, kan men opteren voor productie van brandhout of de stammen afzetten en opnieuw laten uitlopen. De kwaliteit van de uitlopers zou, volgens Amerikaanse bosbouwers, evenwaardig zijn dan zaailingen. De volgende ingreep vindt plaats wanneer de bomen een hoogte bereiken tussen de 8 en 10 meter. Er gebeurd een selectie van de exemplaren die een minimale takvrije stamlengte van 5m en een doorlopende hoofdstam hebben. Er blijven ongeveer tachtig toekomstbomen per hectare staan (onderlinge afstand 5 7m). Het is van groot belang dat de toekomstbomen niet te snel vrijgesteld worden van concurrenten. Te hevig dunnen rondom de toekomstbomen kan leiden tot een stop in de hoogtegroei, een start in breedtegroei en vorming van waterlot. Door n of twee concurrenten te verwijderen eens in de 4 jaar wordt de houtkwaliteit verzekerd. Een exemplaar waarbij de onderste takken niet spontaan afsterven is te sterk vrijgesteld. Daarom is sleunen van P. serotina is niet noodzakelijk, maar optioneel voor dode takken. Na 40 60 jaren kan geopteerd worden om inheemse schaduwsoorten aan te planten of spontaan te laten ontwikkelen. Vanaf dat moment is het belangrijk om een dichte begroeiing te krijgen van de schaduwsoorten, zodat ze de, na de kap van de toekomstbomen, het uitlopen van P. serotina voorkomen (Bart Nyssen 2009). Omwille van de arme gronden en de donkere dennenbossen van de Kempen is het echter niet mogelijk om een kwaliteitsvolle stam te krijgen die geschikts is voor zaag- of fineerhout. De meeste exemplaren komen voor als kromme stammen en met weinig takvrije stamlengte omdat ze vooral groeien in de onder- en nevenetage van dennenbossen. Deze zijn dus enkel geschikts al brandhout. Alleen op rijkere bodems kan er kwaliteitvol zaag- of fineerhout geoogst worden, indien er dan al een takvrije stamlengte van minstens 4 6 meter is (Van Den Meersschaut 1996). 12

4.3. Chemische bestrijding


De laatste 30 jaren zijn enorm veel chemische middelen uit de handel genomen en verboden voor bepaalde handelingen. Glyfosaat en ammoniumsulfamaat zijn nog in gebruik en toepasbaar voor bladbespuitingen, stobbenbehandeling en hak en spuitmethode. Ammoniumsulfamaat heeft echter een ongunstige nevenwerking op de bodemfauna. De levensduur van pissebedden en miljoenpoten werd bekort na direct contact of consumptie en de reproductie van springstaarten verminderde. Ammoniumsulfamaat is weinig giftig voor warmbloedigen (de Jong 1988). Glyfosaat is een van de minder milieu-onvriendelijke herbicide, slechts weinig neveneffecten zijn reeds gedocumenteerd. 4.3.1. Bladbespuiting voor struiken kleiner dan 1,5m Glyfosaat is een sterk systemisch middel waardoor het via de bladeren opgenomen wordt. Via de sapstroom verplaatst de stof zich doorheen de plant. De bespuiting gebeurt het best met rugsproeier waarin een oplossing van waterige herbicide oplossing van 3,8 gram/L glyfosaatconcentraat. De meest zaailingen kunnen zo behandeld worden. Oudere struiken kunnen in de winter afgezaagd worden waarbij het jaar nadien de scheuten een bladbespuiting krijgen in augustus of september. Besproeiing van de bladeren valt af te raden als de bladeren nat zijn, bij regen, warm weer met felle zon en hevige wind. Ideaal is bewolkt weer met hoge luchtvochtigheid en niet te hoge temperaturen. (Van Den Meersschaut 1996). Doordat bladbespuiting slechts toegelaten is op struiken die kleiner zijn dan 1,5m en door de kans op drift, is het niet rendabel nog ecologisch t.o.v. manueel uittrekken van n- en tweejarige scheuten.

4.4. Mechanisch chemische bestrijding


4.4.1. Stobbenbehandeling Stobbenbehandeling bestaat erin de stam af te zagen met de kettingzaag (of bosmaaier voor kleinere exemplaren) en het insmeren van het zaagvlak met glyfosaat of ammoniumsulfamaat (de Jong 1988). Stobbenbehandeling wordt toegepast bij exemplaren met een stamdiameter van 1cm aan de stambasis (Van Den Meersschaut 1996). De stam dient zo kort mogelijk tegen de grond afgezaagd te worden voor een zo groot mogelijk oppervlak te krijgen (maximale indringing van herbicide) en de maximale uitschakeling van eventueel nieuwe scheuten (Yves Couder 2007). Binnen de twee uren na de kap van de boom dient een met water verdunde glyfosaatconcentratie aangebracht te worden in een oplossing van 19 gram/L (Van Den Meersschaut 1996). Het is van groot belang dat het cambium en het floem behandeld wordt om het uitlopen van nieuwe scheuten te voorkomen (Yves Couder 2007). Het product aanbrengen kan m.b.v. een kwast of een rugsproeier. Het product kan voorzien worden van een kleurstof, die duidelijk maakt welke stobben reeds behandeld. Kleurstoffen kunnen milieubelastend zijn waardoor men ook een kruis kan maken met de kettingzaag op stobben die reeds behandeld zijn. De methode kan het gehele jaar toegepast worden, behalve bij vorst en hevige regen (Van Den Meersschaut 1996). 13

4.4.2. Stambehandeling Bij stambehandeling, ook bekend als hak- en spuitmethode, wordt met een spuitbus onverdunde herbicide aangebracht in de inkepingen. Deze inkepingen worden op heuphoogte onder een hoek van 45 aangebracht. Het aantal inkepingen en de hoeveelheid herbicide is afhankelijk van de stamdiameter, nl. n inkeping per 5 cm stamdiameter (VBV 2008, Van Den Meersschaut 1996). Voor een stamdiameter op borsthoogte < 20 cm betekent dit dat er om de 15 cm stamomtrek een inkeping wordt aangebracht. Voor een stamdiameter op borsthoogte > 20 cm wordt deze afstand verminderd tot 10 cm stamomtrek. Wanneer een glyfosaatconcentratie van 270 gram/L gebruikt wordt, moet er 2 mL herbicide per inkeping toegediend worden (Van Den Meersschaut 1996).
Tabel 2: Stambehandeling: aantal inkepingen en hoeveelheid herbicide (van: Van Den Meersschaut 1996).

Stamdiameterklasse op borsthoogte (cm) < 10 10-15 15-20 20-25 > 25

Aantal inkepingen 2 3 4 8 >8

Hoeveelheid herbicide (mL) 4 6 8 16 > 16

Hoeveelheid glyfosaat (gram) 1 1,6 2,2 4,3 > 4,3 De methode kan het gehele jaar toegepast worden, behalve bij vorst en hevige regen. (Van Den Meersschaut 1996). De behandeling verbruikt veel herbicide, maar leidt tot een resultaat van 95 tot 100% doding in de eerste zomer na behandeling (Yves Couder 2007).

Figuur 10: Stambehandeling (uit: Van Den Meersschaut 1996).

4.5. Biologische bestrijding


Bij de biologische bestrijding wordt onderzoek uitgevoerd naar gerelateerde soorten die invloed zouden ondervinden wanneer een biocontrol agent ingevoerd wordt. Gerelateerde soorten zijn soorten met hetzelfde geslacht, stam, klasse of familie. De familie Rosaceae bevat wereldwijd 4000 soorten waaronder ook inheemse soorten in Belgi. Naast de gerelateerde soorten worden ook economisch belangrijke landbouwgewassen getest op een eventuele invloed van de biocontrol agent. Begrazing valt ook onder biologische bestrijding en is bij de bestrijding van P. serotina de enige biologische bestrijdingsmethode die als veilig bestemd is. 14

4.5.1. Afgewezen mogelijkheden Eind jaren negentig heeft men onderzoek uitgevoerd naar de loodglansschimmel Chondrostereum purpureum (Wineke Straatsma et al. 2005). De schimmel werd getest door aan te brengen op de stobben of in een zaagsnede. Het mycelium produceert een toxine dat na transport in de boom het loodglanssymptoom, een matglanzende, loodgrijze kleur van de bladeren, veroorzaakt. De fotosynthese en de verdamping van de plant wordt verstoord, maar oorzaak van sterfte is echter het onderbreken van de sapstroom door verstopping van de houtvaten met het mycelium (Yves Couder 2007). C. purpureum is een inheemse schimmelsoort maar is toch afgekeurd op de biologische bestrijding van P. serotina (Wineke Straatsma et al., 2005). Er bestaat namelijk een infectiegevaar voor nietdoelplanten. Inheemse Prunus soorten hebben een lagere kans op infecties dan P. serotina, maar de kans op aantasting blijft bestaat (Yves Couder 2007). In de fruitteelt (bv. kersen) kan C. purpureum via wonden de bomen binnendringen en als gevolg economische schade veroorzaken (de Jong 1988, Yves Couder 2007). In Vlaanderen is C. purpureum wettelijk geklasseerd als fytopathogeen met risicoklasse 2. Dit wil zeggen dat het micro-organisme bij planten een ziekte kan veroorzaken, maar waarbij in geval van accidentele verspreiding in het Belgisch leefmilieu geen verhoogd risico voor epidemie bestaat (Besluit van de Vlaamse regering op 6 februari 2004 inzake milieuvergunningen en milieuhygine, 2004). De mycoherbicide werd verkocht als BioChon, maar is niet meer te verkrijgen door de moeilijke EU-registratie procedure en verkoopcijfers (Yves Couder 2007). Op de oorspronkelijke groeiplaatsen in de Verenigde Staten houdt de bodemschimmel Pythium, P. serotina in toom. Deze natuurlijke schimmelvijanden zijn in de Belgische bodem niet te vinden, wel andere Pythium-schimmels. De bomen in Noord-Amerikaanse bossen staan ongeveer 40 meter uit elkaar, terwijl ze in Belgi een gemiddelde afstand van 5 meter hebben wanneer er geen bestrijding wordt uitgevoerd (Anon. 2010). 4.5.2. In uitvoering Begrazing wordt reeds toegepast in verschillende duingebieden in Nederland, nl. duingebieden Noord-Hollands Duinreservaat (NHD), Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) en MeijendelSolleveld langs de Hollandse kust. De gebruikte dieren zijn schapen, runderen, geiten en een mix van deze dieren. Vooral schapen en geiten blijken in hoge dichtheden goed inzetbaar te zijn voor de controle van P. serotina. Schapen eten vooral oudere kiemplanten en jonge bladeren terwijl de runderen enkel jonge bladeren en vruchten eten. De zaden die eenmaal door de koeienmagen zijn gegaan zijn niet meer kiemkrachtig, waardoor verdere verspreiding voorkomen wordt (Antje Ehrenburg et al. 2008). Bij het toepassen van extensieve begrazing moet echter rekening gehouden worden met de giftige cyanogene stoffen dat gevormd wordt door de plant bij beschadigingen. Uit de praktijkervaringen in de aangehaalde duingebieden blijkt dat schapen en runderen het eten van scheuten verdragen, mits het niet als enige gegeten wordt. Wanneer er voldoende grassen aanwezig zijn wordt voorkomen dat 15

de grazers enkel scheuten eten en dus het gevaar op vergiftiging vrij laag blijft. Zowel schapen als runderen zijn zelf in staat om te doseren hoeveel ze ervan kunnen eten. Er is slechts een klein verschil tussen schapen en koeien. De schapen eten eerder scheuten en uitlopers op afgezaagde stammen, terwijl koeien in de zomer af en toe zich tegoed doen aan de bladeren en in de vruchtperiode veel rijpe bessen eten, waarvoor vaak de takken sneuvelen (bevestiging via mail van ecoloog Antje Ehrenburg). Het toepassen van extensieve begrazing leidt echter enkel tot controle van P. serotina. Voor de bestrijding is enkel begrazing onvoldoende. Intensieve begrazing kan wel leiden tot bestrijding van P. serotina, maar dit brengt heel wat nadelen met zich mee (Bart Nyssen 2009).

16

4.6. Integrale bestrijding


De integrale bestrijding is een combinatie van een aantal reeds aangehaalde bestrijdingsmethoden voor de bestrijding van P. serotina en de nazorg die daarin gebeurd zoals aangehaald in hoofdstuk 4.1. Het Vlaams bosbeleid inzake Amerikaanse vogelkers.
Tabel 3: Integrale bestrijding van P. serotina (van: Van Den Meersschaut 1996)

Grootte Zaailingen (kleiner dan 1,5m)

Bestrijdingsmethode Rooien Bladbehandeling Stobbenbehandeling

Tijdstip van uitvoering Lente, zomer en herfst Augustus en september Jaarrond (uitgezonderd bij vorst en regen)

Werktuigen Geen Rugsproeier Bosmaaier Rugsproeier/kwast

Struiken en kleine bomen (dbh* < 7 cm) Bladbehandeling Afzagen in de winter Sproeien in augustus en september (niet: regen / felle zon) Ringen Heel het jaar Schaafmes Kapbijl Bijl Spuitfles Kettingzaag Rugsproeier/kwast Bosmaaier Rugsproeier

Stambehandeling Grote bomen (dbh* > 7 cm) Stobbenbehandeling

Heel het jaar (niet: vorst) Jaarrond (uitgezonderd bij vorst en regen) Afzagen in de winter Sproeien in augustus en september (niet: regen / felle zon)

Bladbehandeling

Kettingzaag Rugsproeier

* dbh = diameter op borsthoogte Bij grote bomen is het aangeraden om te kiezen voor ringen of stambehandeling omdat de stam behouden wordt en dus zorgt voor: Voorkomen van hinder (door de kruintakken) bij latere dunningen en nazorg Beperken van de wijzigingen in microklimaat Tijdelijke verhoging van de natuurwaarde door staand dood hout

17

5. Conclusie
De overheersing van P. serotina in dennenbossen zijn het resultaat van menselijke handelingen. De soort heeft, met dank aan zijn pioniereigenschappen, ruim tijd gekregen om zich te verspreiden in veel habitattypen. Vanwege de overheersende positie is er verstoring voor natuurbehoud en bosbouw. P. serotina heeft, in tegenstelling tot voor 1950, geen functie meer in onze bossen. Het Vlaams bosbeleid inzake Amerikaanse vogelkers ziet de soort met een ondergeschikte rol in de toekomstige bossen waarin aan bosomvorming gedaan wordt. De nadruk wordt vooral gelegd op de nazorg van Amerikaanse vogelkersarme bossen. Een aantal bestrijdingsmethoden zijn toegelicht en reeds toegepast, al dan niet met succes. De integrale bestrijding van P. serotina houdt rekening met de doelstellingen, het beschikbaar materiaal en de toestand van het bestand. Op deze manier kan de meest doeltreffende en efficinte bestrijdingscombinatie toegepast worden. Alvorens de bestrijding begint dient er een nauwkeurige planning opgesteld te worden. De nazorg is van groot belang, om te voorkomen dat de uitgevoerde bestrijdingsmethoden niet voor niets uitgevoerd zijn. Indien men op voorhand weet dat er geen nazorg kan uitgevoerd worden door bv. tekort aan middelen, is het vrij nutteloos om de voorgaande bestrijding uit te voeren.

18

Lijst met tabellen


Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007) .........................5 Tabel 2: Stambehandeling: aantal inkepingen en hoeveelheid herbicide (van: Van Den Meersschaut 1996). ............................................................................................................................................... 14 Tabel 3: Integrale bestrijding van P. serotina (van: Van Den Meersschaut 1996) ............................... 17

Lijst met figuren


Figuur 1: Bladeren, bloeiwijze, bessen en twijgen (uit: Department of Conservation and Natural Resource) ............................................................................................................................................3 Figuur 2: En tak van P. serotina met een enorme zaadproductie als gevolg van een solitair bestaan in een open habitat .............................................................................................................................4 Figuur 4: Wereldwijde verspreiding (uit: wilde planten in Nederland en Belgi, 2001 - 2010) ...............6 Figuur 3: Verspreiding van de soort in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) .......................6 Figuur 5: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ......................................................7 Figuur 6: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ................................................................................................................7 Figuur 7: Meerjarige struiken machinaal uitgetrokken (uit: De Levende Natuur, 2005) ..................... 10 Figuur 8: Ringen m.b.v. een schaafmes: van boven naar onder bewegen over een lengte van 20cm. Alle takken onder de ring moeten verwijderd worden. (uit: Van Den Meersschaut 1996) .................. 11 Figuur 9: Geringde Amerikaanse vogelkers. (uit: Van Den Meersschaut 1996) .................................. 11 Figuur 10: Stambehandeling (uit: Van Den Meersschaut 1996). ......................................................... 14

19

Literatuurlijst
Ettiene Branquart et al. 2007, Harmonia database: Prunus serotina. Harmonia version 1.2, Belgian Forum on Invasive Species. http://ias.biodiversity.be, (geraadpleegd op 30-09-2010) K.M. Dijkstra 2010, Wilde planten in Nederland en Belgi: Prunus serotina. http://wilde-planten.nl , (geraadpleegd op 30-09-2010) Jonas Dillen, Grenspark De Zoom Kalmthoutse heide: Prunus serotina. Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 30-09-2010) Bart Nyssen, 2009, Bosgroep Zuid Nederland Vakblad Natuur Bos Landschap: Kwaliteitshout van Amerikaanse vogelkers. Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 04-10-2010) Muys & Maddelein, 1993. Amerikaanse vogelkers, Aanvaarding of beperking? Landbouwkundig Tijdschrift, 88, 366374. (geraadpleegd op 04-10-2010) Antje Ehrenburg et al. 2009, De Levende Natuur: Amerikaanse vogelkers als invasieve soort in de kustduinen . Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 04-10-2010) De Jong, M.D. (1988). Risico voor fruitbomen en inheemse bomen na bestrijding van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) met loodglansschimmel (Chondrostereum purpureum). Landbouwuniversiteit te Wageningen, Nederland. (geraadpleegd op 04-10-2010) Doctoraatsproefschrift,

Anon 2008, VBV: Bosverjonging. Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 04-10-2010) Department of Conservation and Natural Resources Bureau of Forestry: Common Trees of Pennsylvania. Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 05-10-2010)

20

Integratie in het werkveld: Stage Exotenbestrijding - Japanse duizendknoop

Pieter Paredis Departement PHL-Bio Afstudeerrichting Groenmanagement Academiejaar 2010 2011 Stagementor: Peter Roosen Stagebegeleider: Nele Spelmans

Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ...................................................................................................................................1 Voorwoord .........................................................................................................................................2 1. 2. 3. 4. Identificatie en situering van het probleem .................................................................................3 Verspreiding en habitat ...............................................................................................................4 Oorzaken van het probleem ........................................................................................................6 Bestrijdingsmethoden .................................................................................................................7 4.1. Preventie en brongerichte maatregelen...............................................................................7 Vervuilde gronden behandelen ....................................................................................7 Sensibiliseren van de bevolking ....................................................................................7 Steun vanuit Europa nodig ...........................................................................................7

4.1.1. 4.1.2. 4.1.3. 4.2.

Mechanische bestrijding ......................................................................................................8 Handmatig verwijderen................................................................................................8 Maaien en afvoeren .....................................................................................................8 Afdekken .....................................................................................................................9 Afgraven ......................................................................................................................9

4.2.1. 4.2.2. 4.2.3. 4.2.4. 4.3.

Chemische bestrijding ....................................................................................................... 10 Verneveling (bladbespuiting) ..................................................................................... 11 Bestrijken van pas afgesneden stengels ..................................................................... 11 Injectie....................................................................................................................... 12

4.3.1. 4.3.2. 4.3.3. 4.4.

Biologische bestrijding ....................................................................................................... 13 In onderzoek .............................................................................................................. 13 Afgewezen mogelijkheden ......................................................................................... 13 In uitvoering .............................................................................................................. 14 Begrazing ............................................................................................................... 14 Aanplanten van concurrenten ................................................................................ 14 Biocontrol agent .................................................................................................... 16

4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.4.3.1. 4.4.3.2. 4.4.3.3. 5.

Conclusie .................................................................................................................................. 18

Lijst met tabellen .............................................................................................................................. 20 Lijst met figuren ................................................................................................................................ 19 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 21

Voorwoord
In het kader van zowel de zorg om het natuurbehoud (behoud biodiversiteit) als van aspecten op het vlak van economische schade en volksgezondheidsrisicos wordt getracht de invasieve exoten te bestrijden. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk om de bestrijding van verschillende soorten in kaart te brengen en prioriteiten te stellen. Dit document is het resultaat van een stage bij Regionaal Landschap Lage Kempen vanuit de richting Biotechnologie Groenmanagement van de Provinciale Hogeschool Limburg. 2

1. Identificatie en situering van het probleem


De Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) (Polygonaceae) is afkomstig uit Oostelijk Azi. Het is een overblijvende plant waarvan het bovengrondse deel afsterft zodra het begint te vriezen. De ondergrondse delen van de plant overwinteren zodat in de lente de plant opnieuw uitloopt vanaf de basis. De wortels van F. japonica gaan tot 2 meter diep en van 7 tot 20 meter verder dan de moederplant (Jonathan Soll 2004). Ze kan wel n tot drie meter hoog worden en bloeit van augustus tot en met september. Vanuit een stukje wortelstok van enkele centimeters lang kan de plant zich in enkele jaren tijd verspreiden over een groot oppervlak. Dit doormiddel van vegetatieve reproductie. Generatieve reproductie is niet mogelijk omdat enkel een vrouwelijke kloon in de 19de eeuw ingevoerd werd. Door haar weerstand en aanpassingsvermogen kan ze zich in de meeste habitattypes handhaven, maar meestal groeit ze op voedselrijkere gronden in volle zon of half schaduw, langs rivieren of ruderaal terrein. Kolonies van de F. japonica zijn dicht begroeit waardoor het ecosysteem wordt aangetast, de lichtintensiteit en -cyclus en bodem-pH veranderen en dus als gevolg de biodiversiteit daalt (Ettiene Branquart et al. 2007). De kalium (K) en mangaan (Mn) waarden in de bodem onder F. japonica zouden hoger oplopen, alsook de hoeveelheid organische stof en nutrinten. Daarnaast kan ook de plaatselijke waterhuishouding verstoord worden (Petr Pyek 2006). In de onderstaande tabel is samengevat welke invloed de F. japonica heeft op het ecosysteem en op soorten.
Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

Impact op ecosysteem Stoffenkringloop Fysieke verandering Successie Voedselketen

hoog hoog hoog laag

Impact op soorten Predatie Competitie Ziekte-overbrenging Genetische effecten

laag hoog laag laag

Naast de impact op het ecosysteem is er ook kans op een economische impact. Zo kan F. japonica door zijn sterke wortelgroei schade aanbrengen aan funderingen, spoorwegen, afvoerbuizen, muren, asfalt en drainagesystemen. Wanneer kolonies van F. japonica voorkomen op oevers kan er erosie ontstaan (zie hoofdstuk 3). Dit kan doordat ze de inheemse planten overwoekeren die normaal de erosie tegengaan en door de eigenschap van de plant dat ze resistent is tegen overvloedig water (Petr Pyek 2006). Doordat de bijen (en andere insecten) geen belangstelling hebben voor de nectar blijft het gevaar dat de belangrijke inheemse flora verdringt wordt, waardoor de honingbijen minder honing kunnen produceren. De wortel van F. japonica is bijzonder rijk aan resveratrol. Deze stof heeft ontstekingsremmende en levensverlengende eigenschappen. Dit blijkt uit een onderzoek van de universiteit van New York. De conclusie van het onderzoek: F. japonica heeft een duidelijk remmend effect op oxidatieve stress en ontstekingsprocessen (Ghanim H. et al. 2010). Een eventuele impact op de volksgezondheid is tot nu toe onbekend.

2. Verspreiding en habitat
F. japonica komt verspreidt (>5 locaties per district) in Belgi voor.

Figuur 1: Verspreiding van F. japonica in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

Ze heeft ondertussen een groot deel van Noord Europa ingenomen, waar ze dan ook het grootste probleem vormt wereldwijd. Het oorspronkelijk leefgebied bestaat uit Japan, China en Taiwan. Naast Europa is ook het noorden van de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Zuid Australi en NieuwZeeland getroffen door deze invasieve exoot (K.M. Dijkstra, 2010). Meestal groeit ze op voedselrijkere gronden in volle zon of half schaduw, langs rivieren of ruderaal terrein.

Figuur 2: Wereldwijde verspreiding van F. japonica (uit: wilde planten in Nederland en Belgi, 2001 - 2010)

Alle exoten in Belgi die een mogelijk gevaar vormen voor de inheemse fauna en flora zijn opgelijst door het Belgian Biodiversity Forum. Iedere soort wordt ingedeeld in het onderstaande schema. De y-as geeft weer in welke mate de exoot voorkomt in Belgi, de x-as geeft weer in welke mate de exoot impact heeft op het ecosysteem en de natuurwaarde. Daarnaast wordt er een onderscheidt gemaakt tussen de alert list (waakzaam), watch list (onder controle houden) en black list (dringende maatregelen nodig). F. japonica valt onder A3-soorten (Ettiene Branquart et al. 2007).

Figuur 3: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

F. japonica komt voor op de zwarte lijst (A2) van Belgi.

Figuur 4: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

3. Oorzaken van het probleem


De mens vervoert al honderden jaren, opzettelijk (als voedsel, tuinversiering, biologische controle ) of onopzettelijk (wol van schapen, in ballastwater of aan de romp van schepen, fruit en groentetransport ), soorten over de wereld. Rond 1850 werd de plant voor het eerst aangeplant in een botanische tuin in Engeland. De eerste waarneming van F. japonica in Belgi zou in 1888 zijn geweest (Ettiene Branquart et al. 2007). De plant is dus als sierplant ingevoerd en heeft zich vanuit Engeland verspreidt naar de rest van Europa. In het heden wordt de plant massaal, maar onbewust verspreidt. Een van de meest voorkomende oorzaak is het menselijke grondtransport. Vele gronden zijn vervuilt met wortelstokken van F. japonica. Een wortel van slechts 7g gewicht kan regenereren en een nieuwe kolonie vormen. Daarbij komt nog eens het feit dat de wortels van sommige soorten Fallopia een persistentie hebben van meer dan 130 jaar (Petr Pyek 2006). De vervuilde grond wordt meestal geleverd aan openbaar groen en particulier tuinen. De plant komt vaak voor langs waterlopen, waardoor bij tijdelijk hoogstaand water en het (natuurlijke) erosieproces van de waterloop, (dat versterkt is door de soort zelf zie hoofdstuk 1), delen van de plant vervoerd worden naar andere plaatsen langs de waterloop. Hierdoor ontstaan nieuwe kolonies op andere plaatsen, waar de plant profiteert van de eventueel gerodeerde oevers om zich te vestigen, voordat de inheemse flora de kans krijgt. Door deze verspreidingswijze is o.a. op de oevers van de Orneau (provincie Namen) een grote kolonie ontstaan evenwijdig met de waterloop (Ettiene Branquart et al. 2007).

Figuur 5: Links: F. japonica op de oevers van de Orneau (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) Rechts: door de toename van de soort is er meer kans op erosie, waardoor ook de kans op verspreiding d.m.v. wortels vergroot (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009)

4. Bestrijdingsmethoden
4.1. Preventie en brongerichte maatregelen
4.1.1. Vervuilde gronden behandelen Zoals reeds aangehaald zijn vele gronden die gebruikt worden voor aanvullingen vervuild met overblijfselen van F. japonica. Doordat deze grond vaak gestort wordt op een grondopslagplaats zal de plant zich verspreiden over de hele grond. Deze gronden kunnen enkel thermisch behandeld worden. Het doel van een thermische grondreiniging is het verdampen van organische verontreinigingen, in dit geval de overblijfselen van de plant. De grond wordt in een draaiende metalen trommel gebracht en verhit.
Tabel 2: Voor- en nadelen thermische grondreiniging (van: Wapedia, 2009)

Voordelen Nadelen

Grote capaciteit en snelheid Hoge concentraties van verontreiniging mogelijk Kostelijk Transport naar installatie Grond wordt geheel steriel (geen bodemleven)

4.1.2. Sensibiliseren van de bevolking De verspreiding van F. japonica gebeurt niet enkel via vervuilde gronden, maar wordt ook bewust of onbewust geplant in de tuin. Zo wordt er al eens bewust een plantje meegenomen om het in de tuin te planten, zonder de gevolgen te kennen. De stengels worden vaak gebruikt bij bloemschikken, waarvan de overschot na het bloemschikken op de composthoop terecht komt, wat genoeg is om een hele kolonie te krijgen. Om dit te voorkomen moet de bevolking gesensibiliseerd worden, commercialisering en opzettelijke uitzetting zou verboden moeten worden. Ook private boseigenaars, al dan niet aangesloten bij een bosgroep, dienen gewezen worden op de exoten binnen hun bos en de mogelijke opties om deze aan te pakken. 4.1.3. Steun vanuit Europa nodig Op 28 mei 2003 is er een verzoekschrift ingediend bij het Europees parlement voor strengere maatregelen om het verder oprukken van de invasieve plant, in het bijzonder in het Verenigd Koninkrijk, te voorkomen. Het verzoek is afgewezen aangezien F. japonica niet op de lijst stond van schadelijke organismen die rechtstreeks invloed hebben op planten en de Commisie beschikte op dat moment over onvoldoende wetenschappelijk bewijsmateriaal. De Commissie sluit echter niet uit dat beheermaatregelen voor deze soorten nodig zijn voor gebieden die onderdeel uitmaken van het netwerk Natura 2000. (Europees Parlement 2003).

4.2. Mechanische bestrijding


Er zijn vier manieren om F. japonica op een mechanische wijze te bestrijden: handmatig verwijderen, maaien en afvoeren, afdekken en afgraven. 4.2.1. Handmatig verwijderen De milieuvriendelijkste methode is zeer arbeidsintensief, namelijk de planten 2 maal per jaar met de hand uit te trekken.
Tabel 3: Handmatig verwijderen (van: Leren Beheren - Agrarisch natuur- en landschapsbeheer, 2009)

Eerste keer Tweede keer

Half juni Begin oktober

Iets voor de topgroei Nadat de plant zich herpakt heeft

De uitgetrokken planten moeten ter plaatse blijven, bij elkaar gebonden en ophopen. Op deze manier wordt verdere verspreiding vermeden. Dit beheer dient minstens 10 jaar uitgevoerd te worden totdat er een kans bestaat dat de populatie uitgeroeid is (Digneffe et al. 2010). 4.2.2. Maaien en afvoeren Een andere mechanische bestrijdingsmethode bestaat erin de begroeide oppervlakken te maaien en afvoeren. Dit kan meerdere keren per jaar of een keer per jaar.
Tabel 4: Maaien en afvoeren (van: Databank Groen Kennisnet, 2009)

En keer per jaar Meerdere keren per jaar

Augustus - september Om de 4 weken Om de 2 weken

Tijdens de bloeiperiode Plant kan min of meer volledig verdwijnen Plant zal binnen een aantal jaar verdwijnen

De plant slechts n keer per jaar maaien heeft echter niet als doel de kolonie te verwijderen, maar ze onder controle te houden. Door dit beheer toe te passen kan op grotere schaal gemaaid worden. Om een volledige kolonie weg te krijgen is het voordeliger om meerdere keren per jaar te maaien. De plant zal keer op keer veel energie verbruiken om zijn scheuten te vormen, maar de wortels krijgen de energie niet terug omdat de plant afgevoerd wordt. Het afvoeren van dit groenafval dient met alle verantwoordelijkheid te gebeuren. Er mag geen enkel deel van de plant op een andere plaats terecht komen, het groenafval mag nooit vermengd worden met ander groenafval, maar zal apart verwerkt moeten worden. Samengevat is de bestrijding van F. japonica doormiddel van maaien: Het inkorten van de vegetatie tot zo dicht mogelijk tegen het bodemoppervlak van het talud; Het zorgvuldig controleren van de oevers op achtergebleven plantendelen zodat hieruit geen regeneratie gebeurd, alsook voorkomen dat plantendelen in de waterloop terecht komen; Het inzetten van bosmaaiers op onbereikbare plaatsen indien er met grote machines gemaaid wordt; Het onmiddellijk verwijderen en afvoeren van alle afgemaaide plantendelen naar een bij VLACO aangesloten of gelijkwaardig erkend composteringbedrijf. 8

4.2.3. Afdekken Het maaibeheer kan gevolgd worden door de oppervlakken af te dekken met een flexibele folie die het licht tegenhoudt. Ook op plaatsen die niet bereikbaar zijn voor maaimachines kan doormiddel van een folie beheerd worden (planten dienen dan eerst handmatig verwijderd te worden). Door de folie tot op 10 meter verder te leggen dan de kolonie wordt voorkomen dat ze zich toch uitbreidt. Controle blijft nodig (Databank Groen Kennisnet). Als afdekmateriaal kan zwarte landbouwplastiek, kokosmat met zwarte plastiek (type Cocomat) of een zwaar zeil (type Plantex 240g/m) gebruikt worden (Delbart, E., Pieret, N. et al. 2009). Het afdekken van de oppervlakte met een folie kan gecombineerd worden met het aanplanten van inheemse als concurrerende soorten (zie paragraaf 4.4.3.2).

Figuur 6: Links: zwarte landbouwplastiek - Rechts: Kokosmat met zwarte plastiek (type Cocomat) (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009)

4.2.4. Afgraven Bij het afgraven van een met F. japonica begroeide oppervlakte is de kans groot dat niet alle wortels verwijderd worden. Indien voor deze methode gekozen wordt moet men minstens 3 meter diep en 7 meter verder dan de kolonie graven. Omdat dit meestal onmogelijk is en het gevaar bestaat dat er wortels blijven zitten is deze bestrijdingsmethode af te raden. Daarnaast dient de afgegraven grond vrij gemaakt te worden van de wortels. Na het afgraven moet de oppervlakte opgevolgd worden. Indien nieuwe scheuten opkomen, kunnen deze best handmatig verwijderd worden of gemaaid worden.

4.3. Chemische bestrijding


Meerdere herbiciden, combinaties van herbiciden zijn reeds gebruikt voor de bestrijding van F. japonica. Maar zoals bij iedere onkruidbestrijding is het nodig om het juiste product of de juiste combinatie van producten te gebruiken. Omdat F. japonica vaak groeit op natte gronden en op oevers van waterlopen komt de herbicide in aanraking met het grond- of oppervlaktewater. De blootstelling van chemische producten in een aquatisch ecosysteem heeft gevolgen voor de inheemse fauna en flora. Daarom dient er een specifiek product en programma gekozen te worden afhankelijk van de standplaats, rekening houdend met de weersomstandigheden. Kortom dient hier rekening gehouden te worden met volgende punten: Geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in VEN-gebieden. Bij aanhoudend droog weer en bij maximaal windkracht 2. Bij waterlopen alleen gericht gebruik van Glyfosaat, dus o.a. geen verneveling. Niet op oevers van waterlopen zelf (Bermbesluit art 2. verbiedt biociden) Volg de instructies van de fabrikant nauwkeurig op. Producten op basis van glyfosaat, triclopyr, picloram, mazapyr en 2,4-D zijn het meest effectief voor de bestrijding van F. japonica. Deze actieve stof zal de plant echter enkel verzwakken, maar niet volledig doden. De producten worden toegepast doormiddel van verneveling, injectie of bestrijken van pas afgesneden stengels. De toepassing van herbiciden gebeurt het best in het najaar, wanneer de plant reservevoedsel uit de bladeren haalt en terug naar de wortels brengt. De actieve stof wordt dan mee genomen naar de wortels . Het is niet de bedoeling dat de planten direct na een sproeibeurt afsterven, want dan hebben de chemicalin de wortels niet bereikt maar is enkel het loof dood gespoten. Om ervoor te zorgen dat de chemicalin tot in de wortel komen kan het zijn dat sommige herbiciden in lage concentraties gebruikt moeten met de bedoeling dat het loof niet beschadigd wordt (Jonathan Soll 2004).

10

4.3.1. Verneveling (bladbespuiting) Bij verneveling van herbiciden bestaat het risico op drift, wat leidt tot grond- en watervervuiling. Doordat de bestrijding het best gebeurt in het najaar, wanneer de plant op zijn hoogst is, is de kans op drift het grootst. Het is dan ook af te raden om de bestrijding van F. japonica nabij waterpartijen d.m.v. verneveling toe te passen. Het is trouwens bij wet verboden om op de oevers van de waterloop zelf chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken (Bermbesluit art. 2). Men moet ervan uitgaan dat de snelheid van het toepassen van een chemische bestrijding gelijk gaat met de aantasting van andere fauna en flora (Jonathan Soll 2004). Bepaalde producten die een penetrerende, activerende of klevende eigenschap hebben kunnen worden toegevoegd aan de herbicide mix zodat de plant het product opneemt en niet afgeeft. Deze bijproducten zijn echter af te raden in de nabijheid van waterpartijen. (Jonathan Soll 2004). In de onderstaande tabel staan enkele producten die getest zijn door The Nature Conservancy.
Tabel 5: Resultaten van veldexperimenten verneveling door The Nature Conservancy (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004)

Actieve stof Triclopyr Glyfosaat

Product Garlon 3A Rodeo

Concentratie 35% 35%

Bijproduct Li-700 Li-700

Behandelingen 2 tot 4 2 tot 4

Duur 2 jaar 2 jaar

Resultaat 50 % 50 %

Naast deze veldexperimenten heeft The Nature Conservancy (TNC) ook gecontroleerde experimenten uitgevoerd op kleine kolonies van 30 tot 200 stengels. Met Garlon 3A kreeg men na n jaar behandeling een controle van meer dan 90%, met in het 2de jaar een controle van 100%. Met Rodeo was het resultaat minder positief, maar ook hier kreeg men controle na 3 jaar behandeling. Uit de resultaten van TNC blijkt dus dat glyfosaat een slechter resultaat geeft dan triclopyr. Glyfosaat geeft een gecontroleerd resultaat na een of twee behandelingen maar er zijn stengels die de behandelingen overleven in een misvormde groei onder invloed van hormonen (Jonathan Soll 2004). 4.3.2. Bestrijken van pas afgesneden stengels Met deze methode komt de herbicide in rechtstreeks contact met het plantweefsel. Het is een arbeidsintensieve methode, maar heeft als voordeel dat er minder drift plaatsvindt. De methode dient een aantal jaren volgehouden te worden om controle te krijgen over een kolonie. Nadat de stengels op een hoogte van 5cm boven de grond afgezet zijn, wordt er een product op basis van glyfosaat in de stengelholte en op het snijvlak aangebracht. The Nature Conservancy heeft bij het veldexperiment slechts een gedeeltelijk controle gekregen over kleine kolonies. Het product kan in de stengelholte en op het snijvlak aangebracht worden d.m.v. een spons, borstel of handsproeier.
Tabel 6: Resultaten van veldexperimenten bestrijken van pas afgesneden stengels door The Nature Conservancy (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004)

Actieve stof Triclopyr Glyfosaat

Product Garlon 3A Rodeo

Concentratie 33 50 % 33 50 %

Bijproduct Geen Geen

Behandelingen

Duur

Resultaat Gedeeltelijk Gedeeltelijk

11

4.3.3. Injectie Injectie van geconcentreerde herbicide in de holte van de 2de kamer van onderuit is een arbeidsintensieve methode die kan toegepast worden om kleine kolonies tijdig aan te pakken. Het grootste voordeel van deze methode is de uitschakeling van drift, waardoor het mogelijk wordt om deze methode toe te passen langs waterlopen. Deze methode wordt al een vijftal jaren toegepast in Clark County, Washington op Polygonum x bohemicum (Polygonaceae), een kruising tussen Polygonum cuspidatum en Polygonum sachalinenseI. Doormiddel van een 6 ml injectie van geconcentreerde RoundUp Pro (glyfosaat) kwam men uit op een resultaat van 98 % controle. Een deel van de stengels zijn niet behandeld waarvan 41% ook bruin en verdelgd waren, toch is het aangeraden iedere stengel te injecteren. Omringende vegetaties werden niet aangetast. Dezelfde test werd uitgevoerd met het product Aquamaster, met hetzelfde resultaat (Philip Burgess et al. 2005).
Tabel 7: Resultaten van veldexperimenten stengelinjectie op Polygonum x bohemicum in Clark County, Washington (Philip Burgess et al. 2005)

Actieve stof Glyfosaat Glyfosaat

Product RoundUp Aquamaster

Concentratie 100% - 6 ml 100% - 5 ml

Bijproduct Geen Geen

Behandelingen 1 1

Duur 1 jaar 1 jaar

Resultaat 98 % 100 %

Figuur 7: Stengelinjectie in de 2de kamer van de stengel van onderuit (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004)

12

4.4. Biologische bestrijding


Bij de biologische bestrijding wordt onderzoek uitgevoerd naar gerelateerde soorten die invloed zouden ondervinden wanneer een biocontrol agent ingevoerd wordt. Gerelateerde soorten zijn soorten met hetzelfde geslacht, stam, klasse of familie. De familie Polygonaceae bevat wereldwijd 1100 soorten waaronder ook inheemse soorten in Belgi. Naast de gerelateerde soorten worden ook economisch belangrijke landbouwgewassen getest op een eventuele invloed van de biocontrol agent. Anderzijds is biologisch onderzoek het inzetten van grazers of het gebruik van inheemse planten. 4.4.1. In onderzoek Een potentiele biocontrol agent is de bladvlekkenschimmel Mycosphaerella polygoni-cuspidati. Deze schimmel tast F. japonica aan in de warmere maanden van het jaar. Dezelfde schimmel is nog nooit gevonden op een andere plant dan F. japonica. De schimmel wordt onderzocht, maar het onderzoek duurt langer wegens de complexe levenscyclus en het infectieproces in relatie met de milieuomstandigheden (Dick Shaw et al. 2010). 4.4.2. Afgewezen mogelijkheden Over een periode van zes jaar zijn in totaal 200 soorten onderzocht. Wanneer het gevaar bestaat dat een biocontrol agent een inheemse plant aantast wordt deze afgewezen. In de onderstaande tabel enkele biocontrol agents waar onderzoeker veel potentieel in zagen.
Tabel 8: Afgewezen biocontrol agents (Dick Shaw et al. 2010, Petr Pyek 2006).

Soort Lixus elongatus Allantus luctifer Gallerucida spp. Machiatella itadori Endoclyta spp. Puccinia spp. Aecidium spp.

Potentieel Larve voedt zich met binnenkant stengel Bladetende larve Bladetende kever Bladluizen Larve Bladschimmel Bladschimmel

Reden van afwijzing Polygonum hydropiper Rumex spp. Ongerelateerde soorten Rhamnus spp. Ongerelateerde soorten Rumex longifolius Ongerelateerde soorten

De bestrijding van F. japonica in Noord Amerika met behulp van Machiatella itadori wordt onderzocht omdat Rhamnus spp. beschouwt wordt als een invasieve exoot (Dick Shaw et al. 2010).

Figuur 8: Afgewezen biocontrol agents: Lixus elongatus, Allantus luctifer, Gallerucida spp., Machiatella itadori, Puccinia spp. en Aecidium spp. (van: Dick Shaw et al. 2010)

13

4.4.3. In uitvoering 4.4.3.1. Begrazing Een van de minst risicovolle biologische bestrijding is de begrazing van de met F. japonica begroeide oppervlakken. Begrazing kan voornamelijk toegepast worden met schapen, ezels, geiten, runderen en paarden (Petr Pyek 2006). Begrazing met runderen en paarden geeft zeer goede resultaten. Dat blijkt uit het uitgevoerd beheer door Natuurpunt Hobokensepolder tegen F. japonica. Indien de scheuten het hele jaar door begraasd worden zullen ze niet groter worden dan 10 cm. Op een periode van 10 jaar zullen de monovegetaties van F. japonica gedeeltelijk verdwijnen, waarna er soortenrijke, ruderale vegetaties tevoorschijn komen (Mertens W. 2010). 4.4.3.2. Aanplanten van concurrenten In Walloni is het Laboratoire dEcologie FUSAGx verschillende onderzoeken aan het uitvoeren rond de bestrijding van F. japonica. Het aanplanten van inheemse soorten die F. japonica kapot concurreren is n van die maatregelen. Deze maatregel bestaat erin het aangetaste terrein vol te planten met stekken van verschillende wilgensoorten. Het beste resultaat wordt bereikt met stekken van katwilg (Salix viminalis). De meest geschikte maat van stekken is 50-80 cm hoog en 2 4 cm dik. De aanplant moet gebeuren in de winter, waarbij de stekken 30cm in de grond geplant worden met 4 5 stekken per m.

Figuur 9: Links: Aanplant van stekken van katwilg (Salix viminalis) Rechts: het resultaat van de aanplant (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009)

Wanneer F. japonica op de oeverranden van waterpartijen groeit, kan er als alternatief op de stekken van 50-80cm hoog ook takken met een lengte van 2 meter gebruikt worden. Deze lange takken kunnen langs elkaar op de oever gelegd worden, met de voet van de tak in het water en in de grond. Door het regeneratievermogen van Salix spp. vanuit geoogste takken zal er een dicht tapijt gevormd worden op de oever. De twee methoden kunnen uitgevoerd worden met schietwilg (S. alba), kraakwilg (S. fragilis), geoorde wilg (S. aurita), bittere wilg (S. purpurea) en amandelwilg (S. triandra) (Delbart, E., Pieret, N. et al. 2009). 14

Figuur 10: Links: Aanplant van wilgenpoten (2 meter lang) tegen de oever Rechts: het resultaat van de aanplant (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009)

Zoals reeds aangehaald in paragraaf 4.2.3, kan het afdekken van de gemaaide oppervlakte gevolgd worden door het aanplanten van inheemse concurrerende soorten. Door gaten te voorzien in het afdekmateriaal kunnen de gewenste soorten aangeplant worden. Bij het aanleggen van het afdekmateriaal moet er rekening gehouden worden dat er geen wind en water eronder kan komen. Dit kan door de folie op het einde van de oppervlakte in de grond in te werken en gebruik te maken van U-vormige betonijzeren van 80cm lang. De betonijzeren moeten om de 1,5m bevestigd worden. Deze methode kan uitgevoerd worden met inheems soorten hazelaar (Corylus avellana), zwarte els (Alnus glutinosa), sleedoorn (Prunus spinosa), wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), sporkehout (Rhamnus frangula) en Gelderse roos (Viburnum opulus) (Delbart, E., Pieret, N. et al. 2009).

Figuur 11: Links: snede in het afdekmateriaal - Midden: aanplant van gewenste, inheemse soort(en) - Rechts: geheel van aanplant gewenste, inheemse soort(en) (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009)

15

4.4.3.3. Biocontrol agent Het Verenigd Koninkrijk heeft de biologische bestrijding van F. japonica doormiddel van de Aziatische bladvlo Aphalara itadori goedgekeurd op 9 april 2010. Dit is de eerste biologische bestrijding die wordt toegepast in Europa. De bladvlo is in de zomer van 2010 uitgezet en zou volgens de onderzoekers het meest effectief en veilig zijn. Vrouwelijke individuen kunnen tot twee maanden oud worden en tot 600 eieren per keer leggen. De eieren worden afgezet op de bladeren en op de stengels. De bladvlo van 2mm groot zuigt het sap uit de plant en geeft een plakkerige substantie af. De juveniele nimf zou de meeste schade aanbrengen, wat blijkt uit testen op meer dan 90 soorten van Polygonaceae. Tijdens de vier jaren van het onderzoek werden slechts 1,52% van de eieren gelegd op andere soorten dan F. japonica en F. x bohemica (Figuur 12), waarvaan geen enkel individu het overleeft heeft tot adult stadium (Figuur 14). Daarnaast heeft men individuen in adult stadium omgezet naar andere plantsoorten, maar deze konden in geen geval overleven (Figuur 13). De bladvlo wordt ingezet voor de bestrijding van F. japonica en F. x bohemica (Dick Shaw et al. 2010).
500 450 400 350
Mean eggs/plant

300 250 200 150 100 50 0

ba ld sh ua ni ca F. du m eto ru m

pa lm atu m

O. di gy na

Figuur 12: Aantal eieren per plant, exclusief de soorten waarop geen eieren gevonden zijn. Slechts op 13 soorten van de 90 zijn eieren gevonden, enkel de individuen op F. japonica en F. x bohemica adult stadium bereiken (uit: Dick Shaw et al. 2010).

F.

ul us P. po ly sta ch um

jap on ica

xb oh em i ca

i an a

sa cc ha lin en si s F. es cu l en tu m

co m pa cta

M . co m pl

ex a

F.

R.

F.

F.

co nv ol v

co nn ol

F.

F.

16

60

50
F . japonic a

No. Alive

40

F . blads huanic a F . dumetorum

30

F . c onvolvulus F . es c ulentum P las tic plant

20

10

0 0 1 2 3 4 5 6 Day
Figuur 13: Aantal overlevende volwassen exemplaren op een tijdspanne van 12 dagen (uit: Dick Shaw et al. 2010).

9 10 11 12

100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 3 7 14 28 F allopia japonica Rheum Glaskin's F allopia dumetorum F agopyrum esculentum F allopia convolvulus Oxyria digyna P olygonum arenastium Rumex hydrolapatholum Reum palmatum F allopia baldschuanica F agopyrum dibotrys P ersicaria polystachya F allopia conolliana M. complexa

Figuur 14: Procentuele overleving van de nimfen op een tijdspanne van 28 dagen (uit: Dick Shaw et al. 2010).

17

5. Conclusie
Het beperkte onderzoek dat reeds uitgevoerd is naar de bestrijding van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) beperkt zich vooral tot het onder controle krijgen van de soort. Aangezien het een extreem invasieve soort is in Europa moet er nog veel werk gebeuren betreffende Europese wetgevingen en preventieve maatregelen, zoals het aanpakken van vervuilde gronden. In de toekomst zal het gebruik van glyfosaat en andere chemische bestrijdingsmiddelen drastisch verminderen. Denk maar aan de afbouw van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen tegen eind 2014 bij de gemeentes in het kader van de actie Zonder is gezonder. Vanuit die gedachte kan de bestrijding van de Japanse duizendknoop integraal gebeuren, afhankelijk van de omstandigheden met, maar liefst zonder chemische bestrijdingsmiddelen. Het is niet rendabel om de Japanse duizendknoop te bestrijden zonder enige planning, situaties te kennen en daaruit de prioriteiten te stellen. Wat er dus eerst moet gebeuren is het in kaart brengen van de problemen (brongebieden), het in kaart brengen van populaties van de Japanse duizendknoop en het sensibiliseren van de bevolking. Vanuit deze gegevens kunnen de verschillende bestrijdingsmethoden getest worden, om daaruit de beste te selecteren en eventueel nieuwe bestrijdingsmethoden te ontwikkelen en te testen. Er ligt dus nog heel wat werk voor de boeg rond de bestrijding van deze soort.

18

Lijst met figuren


Figuur 1: Verspreiding van F. japonica in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ...................4 Figuur 2: Wereldwijde verspreiding van F. japonica (uit: wilde planten in Nederland en Belgi, 2001 2010) ..................................................................................................................................................4 Figuur 3: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ......................................................5 Figuur 4: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ................................................................................................................5 Figuur 5: Links: F. japonica op de oevers van de Orneau (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) Rechts: door de toename van de soort is er meer kans op erosie, waardoor ook de kans op verspreiding d.m.v. wortels vergroot (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009) ..................................................................................................................................................6 Figuur 6: Links: zwarte landbouwplastiek - Rechts: Kokosmat met zwarte plastiek (type Cocomat) (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009) .............................................................9 Figuur 7: Stengelinjectie in de 2de kamer van de stengel van onderuit (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004) ....................................................................... 12 Figuur 8: Afgewezen biocontrol agents: Lixus elongatus, Allantus luctifer, Gallerucida spp., Machiatella itadori, Puccinia spp. en Aecidium spp. (van: Dick Shaw et al. 2010) ............................... 13 Figuur 9: Links: Aanplant van stekken van katwilg (Salix viminalis) Rechts: het resultaat van de aanplant (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009) ..................................... 14 Figuur 10: Links: Aanplant van wilgenpoten (2 meter lang) tegen de oever Rechts: het resultaat van de aanplant (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009) ........................... 15 Figuur 11: Links: snede in het afdekmateriaal - Midden: aanplant van gewenste, inheemse soort(en) Rechts: geheel van aanplant gewenste, inheemse soort(en) (uit: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils degestion, 2009) .................................................................................................................. 15 Figuur 12: Aantal eieren per plant, exclusief de soorten waarop geen eieren gevonden zijn. Slechts op 13 soorten van de 90 zijn eieren gevonden, enkel de individuen op F. japonica en F. x bohemica adult stadium bereiken (uit: Dick Shaw et al. 2010). ................................................................................... 16 Figuur 13: Aantal overlevende volwassen exemplaren op een tijdspanne van 12 dagen (uit: Dick Shaw et al. 2010). ...................................................................................................................................... 17 Figuur 14: Procentuele overleving van de nimfen op een tijdspanne van 28 dagen (uit: Dick Shaw et al. 2010). ............................................................................................................................................... 17

19

Lijst met tabellen


Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007) .........................3 Tabel 2: Voor- en nadelen thermische grondreiniging (van: Wapedia, 2009) .......................................7 Tabel 3: Handmatig verwijderen (van: Leren Beheren - Agrarisch natuur- en landschapsbeheer, 2009) ...........................................................................................................................................................8 Tabel 4: Maaien en afvoeren (van: Databank Groen Kennisnet, 2009) .................................................8 Tabel 5: Resultaten van veldexperimenten verneveling door The Nature Conservancy (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004) .................................................. 11 Tabel 6: Resultaten van veldexperimenten bestrijken van pas afgesneden stengels door The Nature Conservancy (van: The Nature Conservancy: Controlling Knotweed in the Pacific Northwest, 2004) ... 11 Tabel 7: Resultaten van veldexperimenten stengelinjectie op Polygonum x bohemicum in Clark County, Washington (Philip Burgess et al. 2005)................................................................................ 12 Tabel 8: Afgewezen biocontrol agents (Dick Shaw et al. 2010, Petr Pyek 2006). ............................... 13

20

Literatuurlijst
Ettiene Branquart et al. 2007, Harmonia database: Fallopia japonica. Harmonia version 1.2, Belgian Forum on Invasive Species. http://ias.biodiversity.be, (geraadpleegd op 22-09-2010) K.M. Dijkstra 2010, Wilde planten in Nederland en Belgi: Fallopia japonica. http://wilde-planten.nl, (geraadpleegd op 22-09-2010) Petr Pyek, Europe Aliens: Fallopia japonica. Rapport (PDF-document) http://www.europe-

aliens.org/pdf/Fallopia_japonica.pdf (geraadpleegd op 22-09-2010) Ghanim H. et al. An Antiinflammatory and Reactive Oxygen Species Suppressive Effects of an Extract of Polygonum Cuspidatum Containing Resveratrol. J Clin Endocrinol Metab. 9 Juni 2010 (geraadpleegd op 22-092010) Difneffe A. et al. (2009). Leren Beheren Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Kortessem, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw. Blz. 6-25 t.e.m. 6-26 (geraadpleegd op 22-09-2010) Databank Groen Kennisnet, Fallopia japonica. Ziekten, plagen en onkruiden

http://databank.groenkennisnet.nl, (geraadpleegd op 22-09-2010) Mertens W., 2010, Evaluatie september 2010. Natuurpunt Hobokense Polder

http://www.hobokensepolder.be, (geraadpleegd op 22-09-2010) Jonathan Soll, The Nature Conservancy (TNC) Controlling Knotweed in the Pacific Northwest. Rapport (PDFdocument) www.invasive.org/gist/moredocs/polspp01.pdf (geraadpleegd op 23-09-2010) Philip Burgess, Clark County, Washington: Efficacy Trials - Injection Method Bohemian knotweed. Rapport (PDFdocument) http://www.co.clark.wa.us/weed/documents/efficacy/knotweed%20files/Treatment%20Data%20Bohknotweed.pdf (geraadpleegd op 23-09-2010) Dick Shaw et al. 2010, CABI.org: Japanese Knotweed Alliance . CABI http://www.cabi.org/ (geraadpleegd op 23-09-2010) Child Le, De Waal Lc & Wade Pm (1992) Control and management of Reynoutria species (knotweed). Aspects of applied Biology 29, 295+307. Delbart, E., Pieret, N. et al. 2009, Laboratoire dEcologie FUSAGx: Les trois principales plantes exotiques envahissantes le long des berges des cours deau et plans deau en Rgion wallonne : description et conseils de gestion. Rapport (geraadpleegd op 27-10-2010)

21

Integratie in het werkveld: Stage Exotenbestrijding: Reuzenbalsemien

Pieter Paredis Departement PHL-Bio Afstudeerrichting Groenmanagement Academiejaar 2010 2011 Stagementor: Peter Roosen Stagebegeleider: Nele Spelmans

Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ...................................................................................................................................1 Voorwoord .........................................................................................................................................2 1. 2. 3. 4. Identificatie en situering van het probleem .................................................................................3 Verspreiding en habitat ...............................................................................................................5 Oorzaken van het probleem ........................................................................................................7 Bestrijdingsmethoden .................................................................................................................8 4.1. 4.2. Preventie doormiddel van sensibilisatie van de bevolking ....................................................8 Mechanische bestrijding ......................................................................................................8 Maaien en afvoeren .....................................................................................................9 Manueel uittrekken .....................................................................................................9

4.2.1. 4.2.2. 4.3. 4.4.

Chemische bestrijding .........................................................................................................9 Biologische bestrijding ....................................................................................................... 10 In onderzoek .............................................................................................................. 10 Begrazing ................................................................................................................... 11

4.4.1. 4.4.2. 5.

Conclusie .................................................................................................................................. 12

Lijst met tabellen .............................................................................................................................. 13 Lijst met figuren ................................................................................................................................ 13 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 14

Voorwoord
In het kader van zowel de zorg om het natuurbehoud (behoud biodiversiteit) als van aspecten op het vlak van economische schade en volksgezondheidsrisicos wordt getracht de invasieve exoten te bestrijden. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk om de bestrijding van verschillende soorten in kaart te brengen en prioriteiten te stellen. Dit document is het resultaat van een stage bij Regionaal Landschap Lage Kempen vanuit de richting Biotechnologie Groenmanagement van de Provinciale Hogeschool Limburg. 2

1. Identificatie en situering van het probleem


De reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) (Balsaminaceae) is afkomstig van uit de Himalaya, India, Nepal en Pakistan. Het is een njarige, kruidachtige plant. In de oorspronkelijke groeizone vindt men de plant terug op rivierbedden, natte bossen, oevers en ruderaal terrein op een hoogte van 1600 tot 4300m (Hana Sklov et al. 2010). Ze kan 60 cm tot 2 meter in hoogte groeien en bloeit van juli tot en met oktober in pluimen met 2 tot 15 (rood, roze of witte) bloemen. De scherp gezaagde en lancetvormige bladeren staan tegenover elkaar in kransen van 3 tot 5. Ze worden 5 tot 18cm lang. De bloemstelen zitten op de stengel. De doosvruchten zijn ei- tot peervormig en springen open bij aanraking (wind, regen) waardoor de vruchten 5 tot 7 m verder dan de moederplant terecht komen. Vermeerdering gebeurd enkel doormiddel van zaad. Een late lente leidt tot sterfte van zaailingen en een vroege herfst leidt tot sterfte van volwassen planten. De zaden zelf hebben vorst nodig in de winter voor stratificatie, ze kiemen enkel het eerste jaar of in sommige gevallen het tweede jaar. Zaden ouder dan 18 maanden verliezen hun kiemkracht (Martin Hejda 2006; Harry Helmisaari 2007). Door het ontbreken van natuurlijke vijanden in Europa kan I. glandulifera zich ongestoord ontwikkeling tot dichte monovegetaties waarbij de planten tot 2m hoog worden (in het oorspronkelijke groeigebied worden de planten maar 60cm hoog).
Figuur 1: Kenmerken van I. glandulifera (uit: Britton and Brown 1913)

Figuur 2: Links: I. glandulifera in het oorspronkelijke groeigebied bereikt slechts een hoogte van 60 cm door de aanwezigheid van natuurlijke vijanden. Rechts: Monocultuur van I. glandulifera (die een hoogte zullen bereiken van 2 meter) in het Verenigd Koninkrijk door het ontbreken van natuurlijke vijanden. (van: CABI 2009).

Door de grote zaadproductie van kiemkrachtige zaden en snelle groei wordt de lichtintensiteit van het ecosysteem benvloedt waardoor natuurlijke bosverjonging tegengegaan wordt en inheemse flora onderdrukt wordt (Ettiene Branquart et al. 2007, Robert Tanner et al. 2010). De inheemse plant groot springzaad (Impatiens noli-tangere) komt voor in natte loofbossen, in beemden en langs stromend water (Henne Oude Essink 2006) en wordt door I. glandulifera bedreigt door inname van hetzelfde habitat. 3

I. glandulifera is competetief naar inheemse flora door de grote productie van nectar (0,47 mg per bloem per uur suikergehalte 53%). De inheemse planten van centraal Europa produceren niet meer nectar dan maximaal 0,3 mg per bloem per uur. Door een meer aantrekkelijkere plant te zijn voor insecten zoals hommels (Bombus ssp.), honingbijen (Apis mellifera), nachtvlinders, vliegen en wepsen, worden de inheemse planten niet meer bestuifd, met als gevolg een kleinere zaadzetting (NBII 2009). Waar de bladvoet aan de stengel vertrekt verschijnen extraflorale nectarin: dit zijn klieren die suikersappen afscheiden (naam glandulifera = klierdragend). De klieren verspreiden een zoete geur (Hennie Oude Essink 2006). I. glandulifera gaat zo de concurrentie (in aantrekken van insecten) met het inheems kruid moerasandoorn (Stachys palustris) aan (Martin Hejda 2006).

Figuur 3: Honingbij (Apis mellifera) Vlieg (Brachycera) Akkerhommel (Bombus pascuorum) Extraflorale nectarin

De verwildering van I. glandulifera zou op termijn kunnen leiden tot een reductie van de biodiversiteit tot 25% (Hulme & Bremner 2006). Dit percentage kan geinterpreteerd worden voor vochtige habitattypen die een hoge biodiversiteit bezitten (bv. dotterbloemgraslanden). In de meeste gevallen zal de verwildering minder effect (<25% daling) hebben op de biodiversiteit aangezien de soort meestal voorkomt in gebieden die veel menselijke invloeden krijgen en waar de biodiversiteit over het algemeen al laag is (bv. populierenbossen en ruderale terreinen). De zone tussen land en water zijn in het algemeen gevoelig voor invasieve exoten, wat gedeeltelijk te wijten is aan de distributie die gebeurd via het water (Hulme & Bremner 2006). Er kan erosie ontstaan door de kale bodem in de winter en door het kleine wortelgestel van I. glandulifera tijdens het groeiseizoen. Inheemse soorten fixeren de bodem dieper en het hele jaar door, maar die zijn reeds verdwenen door kolonisatie van I. glandulifera (Ettiene Branquart et al. 2007; NBII 2009; Martin Hejda 2006). In de onderstaande tabel is samengevat welke invloed I. glandulifera heeft op het ecosysteem en op soorten.
Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

Impact op ecosysteem Stoffenkringloop Fysieke verandering Successie Voedselketen

hoog hoog middelmatig laag

Impact op soorten Predatie Competitie Ziekte-overbrenging Genetische effecten

laag hoog laag laag

De economische schade door I. glandulifera kunnen optreden door erosie van oevers en door het oplopen van bestrijdingskosten. Een eventuele impact op de volksgezondheid is tot nu toe onbekend. 4

2. Verspreiding en habitat
I. glandulifera komt verspreidt (>5 locaties per district) in Belgi voor.

Figuur 4: Verspreiding van I. glandulifera in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

I. glandulifera komt voor in de meeste landen in Europa, waar ze dan ook het grootste probleem vormt wereldwijd. Ook de Verenigde staten van Amerika, Canada en Nieuw-Zeeland komt ze voor als exoot (NBII 2009). De groeiplaatsen zijn meestal oevers, broekbossen, natte tot vrij vochtige, beschaduwde plaatsen en natte weilanden. Ook op plaatsen die ontstaan zijn door menselijke handelingen zoals grachtranden, populierbossen en ruderale terreinen (Ettiene Branquart et al. 2007). De optimale pH bevindt zich tussen 4,5 tot 7,8 (Starfinger U. 2006).

Figuur 5: Links: Verspreiding van I. glandulifera in Europa. Rechts: Verspreiding van I. glandulifera in de VSA en Canada

Alle exoten in Belgi die een mogelijk gevaar vormen voor de inheemse fauna en flora zijn opgelijst door het Belgian Biodiversity Forum. Iedere soort wordt ingedeeld in het onderstaande schema. De y-as geeft weer in welke mate de exoot voorkomt in Belgi, de x-as geeft weer in welke mate de exoot impact heeft op het ecosysteem en de natuurwaarde. Daarnaast wordt er een onderscheidt gemaakt tussen de alert list (waakzaam), watch list (onder controle houden) en black list (dringende maatregelen nodig). I. glandulifera valt onder A3-soorten (Ettiene Branquart et al. 2007).

Figuur 6: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

I. glandulifera komt voor op de zwarte lijst (A2) van Belgi.

Figuur 7: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007)

3. Oorzaken van het probleem


De mens vervoert al honderden jaren, opzettelijk (als voedsel, tuinversiering, biologische controle ) of onopzettelijk (wol van schapen, in ballastwater of aan de romp van schepen, fruit en groentetransport ), soorten over de wereld. In 1839 is I. glandulifera ingevoerd vanuit Azi en aangeplant in Engeland als sierplant in tuinen en parken (Riedel F. et al. 1998). De eerste verwildering van I. glandulifera in Engeland dateert van 1855 (Kollmann J. et al. 2004). Vanuit Engeland is de verspreiding gebeurd naar andere tuinen in heel Europa (Starfinger U. 2006). De aanplant van I. glandulifera als sierplant in tuinen en als nectarplant voor honingbijen leidde tot de verwildering op verschillende plaatsen (NBII 2009). Ook nu nog is de plant zeer aantrekkelijk voor tuinliefhebbers en imkers. Door de 12 weken van onafgebroken bloei (Harry Helmisaari 2007) en een rijke bron van pollen en nectar voor hommels en bijen (Hennie Oude Essink 2006). De eerste waarneming van verwilderde exemplaren van I. glandulifera in Belgie dateren van 1939 (Ettiene Branquart et al. 2007) m.a.w. heeft I. glandulifera al 70 jaar de mogelijkheden gezien om zich te verspreiden over het Vlaamse landschap. In het heden wordt de plant, naast de natuurlijke verspreidingsmethode (springende zaden), onbewust verspreidt over grote afstanden door menselijke handelingen, namelijk via: Kleren en schoenen van wandelaars Wielen van autos of machines uit de bosbouw Grondtransport: gronden zijn vaak vervuild met overwinterende zaden van I. glandulifera, waardoor de zaden kunnen kiemen indien ze in gunstig omstandigheden terecht komen. Waterlopen: omdat I. glandulifera vaak langs beken voorkomt kunnen de zaden via de stroming meegevoerd worden tot sedimenten in de benedenstroom van de waterloop. In sommige gevallen worden de zaden ook verspreid door mieren (myrmecochory) (Harry Helmisaari 2007). Het is echter voornamelijk via waterlopen dat de verspreiding gebeurd. Op n jaar tijd kan I. glandulifera zich in de lengterichting van de waterloop verspreiden over een lengte van 2,6 tot 5 km (Starfinger U. 2006). De reproductiestrategie is gebaseerd op de actieve verspreiding via waterlopen en een rijke zaadzetting (n plant kan 4000 zaden produceren). Het zijn 80% van de zaden die tot kieming komen in het eerste jaar (Harry Helmisaari 2007). Het probleem is merkbaar in de productiebossen van populieren (Populus ssp.) op vochtige gronden, in beekvalleien, langs grachten en sloten en in stedelijke gebieden.

4. Bestrijdingsmethoden
4.1. Preventie doormiddel van sensibilisatie van de bevolking
I. glandulifera is nog steeds een zeer aantrekkelijk voor vele tuinliefhebbers en imkers. Door de 12 weken onafgebroken bloei en een rijke bron van pollen en nectar voor hommels en bijen (Hennie Oude Essink 2006) weten vele zelftuinierders niet welke gevolgen de aanplant van I. glandulifera kan veroorzaken. In de goede tuincentra is I. glandulifera echter niet verkrijgbaar als sierplant, maar de plant kan vanuit de verwilderingsgebieden makkelijk overgeplant en nog makkelijker gezaaid worden. De plant is redelijk makkelijk weg te krijgen in de tuin, wanneer men voorkomt dat de plant zich in zaad kan zetten. Maar in dergelijke gevallen heeft ze zich wellicht al verspreidt naar de omringende omgeving. Vooral wanneer de tuin langs een waterloop ligt bestaat het gevaar op verspreiding naar de omgeving. Om dit te voorkomen moet de bevolking gesensibiliseerd worden, commercialisering en opzettelijke uitzetting zou verboden moeten worden. De samenwerking met private boseigenaars is noodzakelijk. Al dan niet aangesloten bij een bosgroep, dienen ze gewezen worden op de exoten binnen hun bos en de mogelijke opties om deze aan te pakken.

4.2. Mechanische bestrijding


Aangezien I. glandulifera een eenjarige plant is, is de bestrijding het meest effectief wanneer er voorkomen wordt dat de plant zaden produceert en verspreidt. De bestrijding is vrij gemakkelijk op kleine schaal: door het toepassen van maaibeheer of manueel uittrekken. Door de massale verspreiding van de I. glandulifera langs o.a. waterlopen is het echter moeilijk en kostelijk om de grote populaties tegen te gaan. I. glandulifera groeit bij voorkeur op vochtige gronden, waarbij maaibeheer in de meeste situaties uitgesloten kan worden wegens te nat. Het manueel uittrekken blijft dan als enige, wel arbeidsintensieve optie over. Op oevers van waterlopen is zowel manueel uittrekken als maaibeheer toepasbaar indien de oever bereikbaar is voor maaimachines. Om tot een resultaat te komen dienen de voorgestelde bestrijdingsmethoden minstens 2 3 jaar volgehouden te worden (Harry Helmisaari 2007). Zaden zijn slechts 18 maanden kiemkrachtig waardoor de kans op rekolonisatie vanuit zaad klein zou moeten zijn. Dit is enkel mogelijk wanneer er in de 2 3 jaar geen zaadzetting is gebeurd en er geen zaad aangevoerd werd via een van de aangehaalde verspreidingsmethoden in hoofdstuk 3. Wanneer om het eender welke bestrijdingsmethode toegepast wordt langs een waterloop moet er rekening mee gehouden worden dat de bestrijding begint in de bovenloop van de stroom. Het is nutteloos om in de benedenstroom te bestrijden terwijl er nieuwe zaadaanvoer is vanaf de bovenloop.

4.2.1. Maaien en afvoeren Indien de situatie op het terrein het toelaat om maaibeheer toe te passen, zal dit een effectieve manier zijn om I. glandulifera te bestrijden. Het maaien zal echter op het juiste tijdstip in het jaar moeten gebeuren om te voorkomen dat ze zich, indien te vroeg gemaaid: regenereren of indien te laat gemaaid: reeds zaad gevormd hebben. Het juiste tijdstip is makkelijk te bepalen, namelijk wanneer de eerste bloemen tevoorschijn komen (Harry Helmisaari 2007), ongeveer van midden tot eind juli. Het bestrijden van I. glandulifera doormiddel van maaien omvat: Het inkorten van de vegetatie tot zo dicht mogelijk tegen het bodemoppervlak van het talud; Het zorgvuldig controleren van de oevers op achtergebleven plantendelen zodat hieruit geen regeneratie gebeurd, alsook voorkomen dat plantendelen in de waterloop terecht komen; Het onmiddellijk verwijderen en afvoeren van alle afgemaaide plantendelen naar een bij VLACO aangesloten of gelijkwaardig erkend composteringbedrijf; Indien er gemaaid wordt met grote machines moeten er bosmaaiers voorzien worden om onbereikbare plaatsen te maaien, ter voorkoming dat er toch zaadvorming plaatsvindt. 4.2.2. Manueel uittrekken De exemplaren zijn makkelijk uit te trekken met de hand doordat I. glandulifera een oppervlakkig wortelgestel heeft. Het is van belang om de uitgetrokken planten af te voeren en op een juiste manier te verwerken, zodat hieruit geen nieuwe populaties kunnen vormen door regeneratie. Het verwerken van de plantresten kan gebeuren door de resten in zakken te steken of door ze te verbranden. Deze bestrijdingsvorm heeft de voorkeur voor onbereikbare oevers en andere natte, onbereikbare plaatsen waar begrazing of machinaal bestrijden onmogelijk is.

4.3. Chemische bestrijding


Chemische bestrijding van I. glandulifera is reeds behaald op jonge planten met producten op basis van glyfosaat en 2,4-D Amine. Het gewenste letale resultaat van de planten wordt echter zelden behaald, waardoor een tweede behandeling vaak nodig is. Daarbij komt echter het probleem dat bloeiende planten na een sproeibeurt nog in staat zijn om zaad te vormen (Martin Hejda 2006). Daarnaast is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in vochtige en waterrijke gebieden verboden en ecologisch onverantwoord. I. glandulifera groeit meestal op vochtige gronden waardoor, bij het gebruik van herbicide, de chemische stoffen in aanraking komen met het gronden/of oppervlaktewater. De blootstelling van chemische producten in een aquatisch ecosysteem heeft nadelige (soms letale) gevolgen voor de inheemse fauna en flora. Chemische bestrijding komt niet snel in aanmerking omwille van: het niet bereiken van de gewenste resultaten, het gevaar voor chemische producten voor het milieu, de twee werkgangen die dikwijls nodig zijn en de kostprijs van de producten.

4.4. Biologische bestrijding


Bij de biologische bestrijding wordt onderzoek uitgevoerd naar gerelateerde soorten die invloed zouden ondervinden wanneer een biocontrol agent ingevoerd wordt. Gerelateerde soorten zijn soorten met hetzelfde geslacht, stam, klasse of familie. De familie Balsaminaceae bevat wereldwijd 500 soorten. En soort is inheems in Belgi, namelijk groot springzaad ( Impatiens noli-tangere). Het klein springzaad (Impatiens parviflora) is, net zoals de reuzenbalsemien door import als sierplant verwilderd. Naast de gerelateerde soorten worden ook economisch belangrijke landbouwgewassen getest op een eventuele invloed van de biocontrol agent. Begrazing valt ook onder biologische bestrijding en is bij de bestrijding van I. glandulifera de enige biologische bestrijdingsmethode die tot nu toe veilig bestemd is en toegepast kan worden. 4.4.1. In onderzoek CABI is momenteel bezig met onderzoek naar biocontrol agents om in te zetten tegen I. glandulifera in het Verenigd Koninkrijk. In de eerste fase gaat men de natuurlijke vijanden in het oorspronkelijk leefgebied van I. glandulifera opzoeken. De natuurlijke vijanden worden gedentificeerd en verzameld. In de tweede fase worden de natuurlijke vijanden onderzocht zowel voor I. glandulifera als gerelateerde, inheemse soorten van het Verenigd Koninkrijk (Rob Tanner et al. 2009). Het doel is dus een insect of pathogeen vinden die alleen maar op I. glandulifera leeft en het bestaande ecosysteem niet aantast. CABI is sinds 2006 bezig met het onderzoek naar biocontrol agents voor I. glandulifera. In 2009 is de onderzoeksgroep begonnen aan de tweede fase. Voorlopig zijn er nog geen resultaten beschikbaar (Rob Tanner et al. 2009). Er zijn nog geen biocontrol agents uitgezet voor de bestrijding van I. glandulifera. Maar in Belgi leeft de inheemse nachtvlinder Pristerognatha fuligana van de inheemse plant groot springzaad (Impatiens noli-tangere). Doordat I. noli-tangere zowel hetzelfde geslacht (Impatiens) als dezelfde familie (Balsaminaceae) heeft is de kans groot dat deze nachtvlinder zich ook rond I. glandulifera gaat bezighouden. P. fuligana legt van April tot August zijn eieren in de holle stengel, waarna de juveniele exemplaren zich voeden met het binnenste van de stengel (Wadsworth et al. 2000).

Figuur 8: Enkele potentiele biocontrol agents gevonden door CABI en momenteel in onderzoek. Links: roestpathogeen, midden: ongewervelde en rechts: stengelborende kever

10

4.4.2. Begrazing Begrazing is de meest effectieve bestrijdingsmethode voor I. glandulifera, met de volgende redenen: Arbeidsbesparend en goedkoop (vooral runderen) Voorkomen van schade aan de bodem door het achterwegen blijven van maaimachines Zowel schapen als runderen kunnen ingezet worden De plant is gevoelig voor begrazing Er blijven bijna geen resten van de plant over, wat regeneratie voorkomt De plant wordt tot aan de grond afgegeten, wat opnieuw uitlopen voorkomt Zaadzetting en verspreiding van zaden wordt voorkomen Het is echter af te raden om schapen te gebruiken voor de begrazing van I. glandulifera. Schapen hebben namelijk snel hoefrot, diarree en in het ergste geval de leverbot ziekte. In het geval dat het perceel in een beekvallei ligt (dus niet overal even nat) kan er toch geopteerd worden om de schapen de oevers te laten begrazen. In alle situaties moeten droge ligplaatsen aanwezig zijn. Runderen zijn makkelijker inzetbaar in natte gebieden, ze verdragen beter een natte ondergrond, maar ook hier moeten voldoende droge ligplaatsen aanwezig zijn. Runderen eisen ook minder onderhoud dan schapen en zijn als gevolg goedkoper dan schapen. Het toepassen van graasbeheer op I. glandulifera wordt in het heden niet toegepast. Uit de verschillende terreinsituaties kan echter afgeleidt worden dat weiden waarin intensieve begrazing d.m.v. runderen plaatsvindt, altijd vrij zijn van I. glandulifera, terwijl in het populierenbos erlangs de onderbegroeiing uitsluitend kan bestaan uit I. glandulifera.

11

5. Conclusie
In de onderstaande tabel zijn de aangehaalde bestrijdingmethoden samengevat.
Tabel 2: Samenvatting van de mogelijk bestrijdingsmethoden voor I. glandulifera

Bestrijdingsmethode Maaien en afvoeren*

Frequentie / tijdstip 1 x per jaar / eind juli (tijdens de eerste bloei)

Materiaal / wijze Maaibalk of cirkelmaaier

Gebied Bermen, grachten, niet te natte gebieden Onbereikbare, natte plaatsen

Resultaatbereiking Na 2 3 jaar, indien geen zaadaanvoer plaatsvindt Na 2 3 jaar, indien geen zaadaanvoer plaatsvindt Slecht, zaadvorming wordt niet voorkomen Na 2 3 jaar

Manueel uittrekken*

1 x per jaar / juli augustus (voor de eerste zaadvorming) 2 x per jaar / voor de Vrijwilligers

Herbicide

bloei en tijdens de bloei

Rugsproeier

Niet nabij waterpartijen Onbereikbare, vochtige gebieden

Begrazing

Jaarrond extensieve begrazing

Schapen Runderen

* Het is van belang dat de plantresten verwerkt worden om regeneratie te voorkomen. I. glandulifera is vrij makkelijk te verwijderen zowel op grote als kleine oppervlakten, waarbij geen zaadaanvoer plaatsvindt vanuit de omringende omgeving. Maar er zijn twee problemen waarom I. glandulifera moeilijk te bestrijden is. Het eerste probleem is het feit dat I. glandulifera groeit op een van de meest onbereikbare en natte plaatsen (waarvan ook veel privaat eigendom), waardoor begrazing en maaien meestal uitgesloten is. De enige andere optie is dan manueel verwijderen, wat wel arbeidsintensief is. Medewerking van de boseigenaars is noodzakelijk. Het tweede probleem is de verspreiding via waterlopen. Het heeft geen zin om bepaalde delen vrij te maken van I. glandulifera terwijl er zaadaanvoer is via de waterloop door bovenliggende populaties. Om deze twee problemen aan te pakken moet men planmatig te werk gaan voor de bestrijding van I. glandulifera. De populaties in kaart brengen en daaruit prioriteiten stellen is van groot belang. De belangrijkste prioriteit is het bronmatig beginnen met bestrijding van populaties. Dit wil zeggen dat de bestrijding moet beginnen bij de populaties die zich in de bovenloop van de waterloop situeren. De gewenste bestrijdingsmethode moet toegepast worden op zowel de hoofdstroom als de zijstromen en de omgeving rond deze stromen. Mits een goede planning, financile en praktische middelen moet het mogelijk zijn om I. glandulifera uit beekvalleien te verwijderen. 12

Lijst met tabellen


Tabel 1: Impact op ecosysteem en soorten (van: Belgian Biodiversity Platform, 2007) .........................4 Tabel 2: Samenvatting van de mogelijk bestrijdingsmethoden voor I. glandulifera ............................ 12

Lijst met figuren


Figuur 1: Kenmerken van I. glandulifera (uit: Britton and Brown 1913) ...............................................3 Figuur 2: Links: I. glandulifera in het oorspronkelijke groeigebied bereikt slechts een hoogte van 60 cm door de aanwezigheid van natuurlijke vijanden. Rechts: Monocultuur van I. glandulifera die ook een hoogte zullen bereiken van 2 meter in het Verenigd Koninkrijk door het ontbreken van natuurlijke vijanden. (van: CABI 2009). .................................................................................................................3 Figuur 3: Honingbij (Apis mellifera) Vlieg (Brachycera) Akkerhommel (Bombus pascuorum) Extraflorale nectarin .........................................................................................................................4 Figuur 4: Verspreiding van I. glandulifera in Belgi (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ...............5 Figuur 5: Links: Verspreiding van I. glandulifera in Europa. Rechts: Verspreiding van I. glandulifera in de VSA en Canada ...............................................................................................................................5 Figuur 6: Schema waarin Belgische exoten onderverdeeld worden om ze te identificeren voor preventie en bestrijding (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ......................................................6 Figuur 7: Een model voor de indeling van uitheemse soorten volgens hun milieurisico en hun naturalisatiegraad. De zwarte lijst verwijst naar soorten met een hoge milieuimpact in gematigd Europa, terwijl de grijze lijst verwijst naar soorten met een matig milieurisico. (uit: Belgian Biodiversity Platform, 2007) ................................................................................................................6

13

Literatuurlijst
Ettiene Branquart et al. 2007, Harmonia database:Impatiens grandiflora. Harmonia version 1.2, Belgian Forum on Invasive Species. http://ias.biodiversity.be, (geraadpleegd op 06-10-2010) Riedel F & Dapper H., Zierpflanzenbau: Impatiens glandulifera, das Indische Springkraut. Rapport (PDFdocument) (geraadpleegd op 06-10-2010) Hennie Oude Essink 2006, Maandblad voor imkers: Bijen Drachtplant Belicht: Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera Royle). Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 07-10-2010) Rob Tanner et al., The Biological Control of Himalayan balsam: Collaborative project on studies on the invasive species Impatiens glandulifera. Rapport (PDF-document) (geraadpleegd op 11-10-2010) Hulme & Brenner (2006) Journal of Applied Ecology: Assessing the impact of Impatiens glandulifera on riparian habitats: partitioning diversity components following species removal (2006). 43: 43 50 (geraadpleegd op 1110-2010) Starfinger U. et al. 2006, Neoflora: Impatiens glandulifera Royle (Balsaminaceae), Drsiges Springkraut. http://www.floraweb.de/, (geraadpleegd op 11-10-2010) Britton & Brown 1913, SW School of Botanical Medicine, http://www.swsbm.com (geraadpleegd op 11-102010) Wadsworth et al. 2000, IUCN SSC Invasive Species Specialist Group: Management and control information Impatiens glandulifera Royle. (geraadpleegd op 11-10-2010) Kollmann Johannes et al. 2004, Diversity and Distributions: Latitudinal trends in growth and phenology of the invasive alien plant Impatiens glandulifera (Balsaminaceae) (2004) 10: 377 385 (geraadpleegd op 12-10-2010)

14

Creer een zithoek in de tuin

Andere werkfiches uit deze reeks zijn:

f f f f f f f f f f f f f

Een bloemetje voor jou, omdat ik Maak je eigen bloemenweide. Kriebel- en krabbelbeestjes. Bouw je eigen insectenhuis. De natuur als gezelschap. Gezelschapsspelen met natuurlijke materialen. Huisje, tuintje, boomhutje? Maak zelf een (boom)hut. Tarzan, puur natuur. Maak zelf avontuurlijke speeltuigen. Een huisje voor de geluksvogel. Maak zelf een nestkastje voor de koolmees. Levende bouwsels. Maak zelf een wilgenhut. Er zit muziek in de natuur Maak muziek met natuurlijke materialen. Een tuin om van te smullen. Creer een eetbare tuin. Om van te watertanden. Aanleg van een minivijver. Water brengt leven in je tuin. Aanleg van een natuurlijke vijver. Joepie, het regent. Aanleg van waterspeeltjes in je eigen tuin. Symbolen en fantasie. Maak zelf je totempaal.

De fiches zijn te downloaden op http://milieueducatie.lne.be. Klik onder het luik themas op vergroening en klik verder op spelen in de tuin. Je vindt er ook de contactgegevens van de provinciale NME-diensten die de fiches mee verspreiden.

Knus en gezellig Creer een zithoek in je tuin


Kinderen hebben graag een eigen plekje waar ze zich kunnen afzonderen in hun eigen wereldje. Ook volwassenen kunnen genieten van een rustplek in de tuin. Een knusse zithoek kan je op veel manieren realiseren. Fantaseer samen met de kinderen hoe het droomplekje er kan uitzien. In deze fiche vind je ideen om een gezellig hoekje te creren. Je kan je zithoekje afbakenen met een natuurlijke afscheiding en uitrusten met originele zitjes.

Natuurlijk afscheidingen
Takkenwal
Een takkenwal bestaat uit een dubbele rij palen, waartussen je snoeihout stapelt.

Benodigdheden
l

Gepunte (onbehandelde) houten palen (8-12 cm diameter) Koord, stokjes, grondboor of spade, houten hamer Markeer de plaats van de takkenwal op het terrein. Zet op belangrijke punten stokjes in de grond en span daartussen een koord. Zo wordt de vorm duidelijk. Maak elke 50 75 cm een gat voor een paal (evt. met grondboor) Evenwijdig met deze rij gaten maak je gaten voor de tweede rij. De afstand tussen deze rijen varieert van 30 cm tot 1 meter. Plaats de palen en sla ze vast tot de gewenste hoogte. Na elke snoeibeurt vul je de takkenwal gelijkmatig bij met snoeihout.

Aan de slag
l

Onderhoud
De takkenwal vraagt geen onderhoud. Je kan de takkenwal blijven aanvullen met snoeihout. Na verloop van tijd zal het misschien nodig zijn de houten palen te vervangen. De takkenwal zelf is een ideale leef- en broedplaats voor kleine vogeltjes, zoogdieren zoals wezeltjes en egeltjes, heel wat insecten en zelfs een resem zwammen.

Snipperwand
Een snipperwand is een opvulbare wand bestaande uit palen waartegen een afrasteringdraad of wapeningsnet wordt bevestigd. Deze wand wordt opgevuld met fijn snoeimateriaal.

Benodigdheden
l

l l l

Gepunte (onbehandelde) houten palen (8-12 cm diameter) Afrasteringdraad of wapeningsnet (ca 5 cm maaswijdte) Koord, stokjes Grondboor of spade Krammen, voorhamer, kniptang, hamer

Laat de kinderen mee helpen met knippen van snoeihout. Zorg wel voor goede werkhandschoenen.

Aan de slag
l

l l l l l

Markeer de plaats van de snipperwand op het terrein. Zet op belangrijke punten stokjes in de grond en span daartussen een koord. Zo wordt de vorm duidelijk. Maak elke meter een gat voor een paal. Plaats de palen en sla ze vast. Bevestig aan weerszijden de afrasteringdraad of wapeningsnet. Na de snoei verwerk je je snoeihout. Nu vul je de snipperwand met houtsnippers of bladeren.

Onderhoud
De snipperwand vraagt geen onderhoud. Je kan takkenwand blijven aanvullen met snoeihout. Na verloop van tijd zal het misschien nodig zijn de houten palen te vervangen.

Vlechtwerk

Een vlechtwerk bestaat uit een rij palen waartussen je lange takken vlecht.

Benodigdheden
l l

l l l

Gepunte (onbehandelde) houten palen (6-10 cm diameter) Versgesnoeide takken van wilg, es, hazelaar, populier, kastanje of andere bomen en struiken met lange buigzame takken. Je snoeit ze het best tijdens de rustperiode van de planten: tussen november en begin maart. Koord, stokjes Grondboor of spade Voorhamer, snoeischaar

Aan de slag
l

l l l l

Markeer de plaats van het vlechtwerk op het terrein. Zet op belangrijke punten stokjes in de grond en span daartussen een koord. Zo wordt de vorm duidelijk. Maak elke 50 75 cm een gat voor een paal. Plaats de palen en sla ze vast tot de gewenste hoogte. Verwijder zijtakjes van de te vlechten takken. Vlecht de takken tussen de palen en druk ze naar beneden. Zorg dat de dikste zijde zich afwisselend aan de eerste en laatste paal bevindt. Zet de bovenste takken eventueel vast met enkele schroeven. Zaag of knip uitstekende delen af.

Onderhoud
De gevlochten takken kunnen uitschieten. Dit kan mooi zijn, maar je kan die scheuten ook snoeien. Een dergelijk vlechtwerk gaat maximum vijf jaar mee. Daarna is het aan vernieuwing toe.

Een haag
Natuurlijk vormt een haag ook een ideale scheiding voor een zithoekje. Bij de keuze van het soort haag kan je rekening houden met de groeisnelheid, het onderhoudsgemak, de gewenste grootte, inheemse plantenkeuze, ... Kijk bij extra tips voor originele hagen bv. gladde iep, beuk ...

Het relif van je tuin


Ook het relif kan zeer bepalend zijn bij het creren van een zithoekje. Je kan kiezen voor een put waarin je kan zitten of voor heuvels rond je zithoekje. Dit vraagt meer complexe ingrepen in je tuin.

Zitmogelijkheden
Kies zoveel mogelijk voor hergebruik van materialen en/of gebruik van natuurlijke materialen.

Stenen, rotsen
Zoek hiervoor liefst stenen met een platte kant zodat het niet al te pijnlijk wordt om erop te gaan zitten

Takkensofa
Dat is een variant op een takkenwal. Maak het zitvlak breder en voorzie een hoger gedeelte als rugleuning. Je kan de sofa ook gebruiken als trampoline.

Zodenbank
Maak een aardewal in de vorm van een zetel of bank. Bedek deze met graszoden of zaai zelf gras. Deze bank vraagt wel onderhoud.

Boomschijven boomstam
Je kan hier kiezen voor rechtopstaande, korte stronken of een lange, liggende boomstam. Ook leuk (en zacht) als je kussentjes maakt en erop legt. Eik, kastanje en robinia gaan extra lang mee. Zet de boomstammen best op een zonnige plek.

Gemetselde bankjes (met mozaek)


Metsel een bankje met allerhande overschotjes van bakstenen, tegels En denk natuurlijk vooraf eens na over de vorm, hoogte Voor de afwerking kan je een mozaek maken. Wie weet zit er wel een Gaudi in een van je kinderen?

Houten haspels
Een haspel is een soort spoel waarmee bijvoorbeeld een kabel gemakkelijk opgerold kan worden. Ze worden gebruikt bij grote wegenwerken. Je hebt ze in grote en kleine maten.

Graskrukken
Benodigdheden
Brede, niet te hoge bloempotten Verf Kies voor natuurverf met ecolabel Natureplus of watergedragen natuurverf. Graszoden Stenen Compost

Aan de slag
Beschilder de potten met verf en laat ze drogen. l Als de verf droog is, zet je de pot op zijn kop op het gras. Snij met een scherp mes langs de omtrek een cirkel uit het gras zodat je graszode hebt. l Leg de stenen op de bodem van de pot om hem stabieler te maken. Hoe groter de pot hoe meer stenen je nodig zal hebben. Vul de potten met compost tot ongeveer 5 cm van de rand. Druk de compost goed aan en strijk de bovenkant glad. Leg de ronde plag boven op de compost en druk hem aan. Geef ruim water. Een wat bolle graszode staat mooier dan een platte. Geef het gras regelmatig water en knip het bij.
l

Je kunt natuurlijk ook zelf het gras zaaien.

Onderhoud
Blijf voldoende water geven en maai het gras af en toe, tenzij je het leuk vindt gekriebeld te worden.

Extra tips
l

Inspirerende fotos van leuke bankjes vind je op de website http://members.casema.nl/paulvaneerd/html/bankjes_in_natuur_en_tuin.html

Een heleboel tips over kringlooptuinieren en kringloopwanden vind je op http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/milieu-en-natuur/tuinieren/ kringlooptuinier/index.jsp

Info over originele hagen vind je op http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/milieu-en-natuur/tuinieren/kringlooptuinier/ kringlooptuintechnieken/originele-hagen/index.jsp

Meer info over natuurverven vind je op www.vibe.be ->materialen->natuurverven

Voor ideen en inspiratie raden we aan zeker ook een kijkje te nemen op www.springzaad.nl, een open netwerk dat zich inzet voor meer ruimte voor kinderen en natuur.

Colofon
Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-integratie en subsidiringen www.milieueducatie.be Redactie Muriel Geldhof, met medewerking van het educatief team van NEC de Vroente (www.devroente.be) en het NMEC de Helix (www.dehelix.be) Opmaak Diane De Smet Afbeeldingen www.springzaad.nl (cover, paddestoeltjes, takkensofa, haspels, mozaek, haag, stenen/rotsen) http://members.casema.nl/paulvaneerd/html/bankjes_in_natuur_en_tuin.html (zodensofa) http://mediatheek.vlaamsbrabant.be/upload/objects/leven_en_wonen/milieu_ en_natuur/kringlooptechniek-wanden-fol-09.pdf (snipperwand schets en foto) www.vijlen.net (relif), persoonlijk archief Bronnen http://mediatheek.vlaamsbrabant.be/upload/objects/leven_en_wonen/milieu_ en_natuur/kringlooptechniek-wanden-fol-09.pdf Boek Toptuinen voor kinderen - Caitln Matthews- Uitgeverij Cantecleer - 2004 Uitgave Mei 2012 Verantwoordelijke uitgever Jean-Pierre Heirman, Secretaris-generaal, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel

You might also like