You are on page 1of 4

Tommie Hendriks

HET MYSTERIE VAN HET UTRECHTSE DOMPLEIN

Het Domplein.
Als een groot uitdagend vraagteken, zowel van ruimte als van tijd, ervaar ik
deze tochtige plek, die zich tooit met een dubieuze en dubbelzinnige naam.

Op deze raadselachtige plaats, wellicht de geheimzinnigste in ons land, lag ooit


van alles, van kazerne tot kathedraal, alles, behalve een echt plein. In het
allervroegste begin stond daar een klein militair grensstation, anderhalf
voetbalveld groot. Later verrezen er, op een kluitje, drie Godshuizen. Nog weer
later rivaliserende kerkhoven, twee in getal: in het zuiden het kerkhof van het
oude klooster waaraan ook het paleis van de bisschop grensde, in het noorden
dat van de Martinusdom waar de keizerlijke palts zich verhief. Ook nadat een
tornado, die nietsontziende hemelse stofzuiger, in luttele minuten zijn
verwoestende misdaad had bedreven, zou het nog anderhalve eeuw duren, voor
het gapende gat tussen toren en koor, zijn huidige naam verwierf.

De kiem van het Dompleinmysterie werd, op bevel van de stotterende keizer


Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus, gelegd door de strenge
legerbevelhebber Gnaeus Domitius Corbulo. Hij en zijn opvolgers trokken er
een stuk of wat houten forten op, hun laatste bouwkundige creatie markeerde de
plek in steen.

Nadat de Romeinen waren weggetrokken, onverhoeds, alsof zij vluchtten, niet


alleen voor de barbaren maar ook en vooral voor het water, schijnen er 14
bisschoppen met hun gevolg te hebben gebivakkeerd, hoewel die niets van
betekenis in de grond achterlieten.
Pas in de tiende eeuw wordt het spannend en gebeurt er echt iets. De Ottoonse
keizers achten zich de ware en dus rechtmatige opvolgers van de Romeinse,
sturen hun bisschoppen als vazal en bouwheer naar onze plek en tegen het jaar
1000 na Christus staan daar, fier en bijna hand in hand, drie heiligdommen. Het
eerste, op de plaats waar de Romeinse kampcommandant zijn geheiligde
krijgskas had, wijdt men aan de Heer, het tweede, daar waar het leeuwendeel der
soldaten gelegerd was, wordt gezegend met de naar de oorlogsgod Mars geheten
heilige. Tussen deze twee in rust genoeglijk het derde tempeltje, vernoemd naar
het overwinningsteken van strijd, lijden, dood en opstanding.

Korte tijd daarna, in de elfde eeuw, ontketenen de machthebbers een


schitterende en weergaloze bouwrevolutie. Rondom de trits godshuizen schieten
de kerken de grond uit. De plaats barst uit zijn voegen. Utrecht is een booming
town.

De snelle veranderingen gaan gepaard met een taaie strijd om de hoogste macht.
Wiens woord is wet, dat van de paus of dat van de keizer? Wie is de ware
opvolger van Julius Caesar - pontifex maximus en grondlegger van het
Romeinse Rijk - en van Constantijn de Grote - de keizer die het Rijk naar de
enig ware religie leidde?
De paus bezit de beste kaarten: de kracht van de christelijke heilsleer is de
krijgshaftige Duitse keizer net iets te machtig.

Dan meldt een derde speler zich op het toneel. De verenigde burgerij weet
privileges af te dwingen en Utrecht verwerft aan het begin van de twaalfde
eeuw, veel eerder dan elders in de Rijndelta, stadsrechten. De zelfverzekerde
nederzetting groeit en bloeit, een uitzonderlijk groot gebied eromheen wordt met
wallen en muren, poorten en torens beveiligd. Halverwege de dertiende eeuw
wordt een aanvang gemaakt met de kolossale herschepping van de Romaanse
Dom in een Gotische. Als in de jaren tachtig van de veertiende eeuw de trotse
toren gereedkomt is de Utrechtse Dom het op vier na hoogste kerkgebouw ter
wereld.

In de loop van dit bouwkundig, vaak stormachtig groeiproces heeft de


geschiedenis her en der zijn raadsels in de stad rondgestrooid. Zo ook in haar
hart, dat ervan overvloeit.
Waarom heeft onze gotische Maartensdom maar 1 toren? Alle andere
bisschopskerken in het Avondland hebben er 2.
Is die toren werkelijk bedoeld als een laatste toevluchtsoord voor de bisschop in
troebele tijden van geweld door opstandige burgers of berusten de bouwkundige
aanwijzingen daarvoor op louter toeval?
Hoe kregen de prelaten van het Domkapittel het voor elkaar om zo'n machtig
bouwwerk uit de grond te stampen middenin die rampzalige eeuw van de Zwarte
Dood, toen meer dan een derde van de Europese bevolking aan een
pestpandemie bezweek?
Waarom wordt het leggen van de eerste steen aan de voet van de toren in het
Latijn gememoreerd, dat van de laatste in de taal van het volk? Heeft de Zwarte
Dood misschien bijgedragen aan de emancipatie van de diets sprekende
ambachtslieden? Of deed de vooruitsnellende, glorievolle mare van pracht en
grootsheid dat?

Vragen, raadsels, geheimen.


In diverse soorten en maten, van allerlei snit en makelij.

Hoe kan het, dat in de elfde eeuw de elders in Europa toegepaste Romaanse
nieuwigheden binnen luttele jaren ook in Utrecht te bewonderen waren, terwijl
er meer dan honderd jaren voorbijgingen voordat eindelijk de Gotiek onze
bisschopsstad bereikte?
Heeft bisschop Bernold werkelijk zijn kerken in de vorm van een groot kruis
willen bouwen met de Romaanse Dom als stralend middelpunt? Of is het
gewoon toeval dat die kerken met elkaar een wat kromgetrokken kruis vormen?
Waarom stonden er vanaf het begin niet één maar twee kathedralen in de slordig
gerepareerde middeleeuwse opvolger van het Romeinse stenen fort?
Waarom vullen de geschreven geschiedenis van het Domplein en zijn
archeologische vondsten elkaar zo slecht aan? Sterker nog, waarom spreken zij
elkaar zo vaak tegen?

Dat brengt ons op het grote mysterie van het Domplein.

Onder het Domplein wemelt het van bewijzen van de Romeinse aanwezigheid.
Men kan de archeologische spade niet in de grond steken of men stuit op de
resten ervan. Resten van hout, steen, organisch materiaal, as en metaal. Er waren
daar ooit vier opeenvolgende houten forten en één stenen met alles erop en
eraan. Wallen, grachten, palissades. Poorten, torens, straten. Een
onderofficiersverblijf met latrine. Soldatenbarakken met woonvertrekken en
wapenopslag. Gebouwen met muren van hout, tuf- en baksteen. Een stafgebouw
(principia) voorzien van vloerverwarming. Vóór het stafgebouw een galerij,
daarbinnen diverse vertrekken, waaronder die voor het vaandel en de
garnizoenskas, een gaanderij (porticus) met zware staanders, een binnenhof
(atrium) met waterputten, een dwarshal met spreekgestoelte. Een enorm depot
heeft zich gevuld met Romeinse voorwerpen, daterende uit de eerste tot en met
de derde eeuw na Christus. Het gaat om tientallen munten van koper, brons,
zilver en goud, honderden stukken van reliëfversierde schalen, kommen en
bekers, talloze dakpanfragmenten met en zonder stempels, een ijzeren
dolkschede, een deel van een theatermasker, glazen voorwerpen, sieraden,
inscripties en graffiti, mozaïekstenen, altaren, godenbeelden.
Zowel de munten als de vaatwerkresten, waarvan de vondsten redelijk
nauwkeurig te dateren zijn, geven aan dat de Romeinen omstreeks het midden
van de derde eeuw de nederzetting hebben verlaten. De totale duur van hun
aanwezigheid op deze plek, die later het Domplein zal heten, bedraagt derhalve
zo’n 200 jaar.
Volgens de papieren geschiedenis, die wij kennen van kopieën van kopieën,
hebben vanaf Willibrordus, die rond 690 na Christus arriveert, tot aan bisschop
Balderik, die in 928 in het verlaten fort aankomt, 14 elkaar opvolgende
bisschoppen, met hun gevolg, hun twee kathedralen, hun klooster,
woonvertrekken, begraafplaatsen en andere noodzakelijke bestaansmiddelen,
datzelfde stukje grond bewoond.
De Romeinen zaten er dus zowat 40 jaar korter en bovendien veel langer
geleden dan die bisschoppen. Toch is de bodem van het Domplein nog steeds
met hun resten doordrenkt. Van die veertien bisschoppen evenwel, vindt men
niets van betekenis, niets dat met enige zekerheid te dateren valt.
Als dat geen groot mysterie is.

Utrecht, 29 mei 2009

You might also like