You are on page 1of 5

K Author: Barthes, Roland Title: De dood van de auteur (vertaald door J.F.

Vogelaar) Year: 1981 Journal: Raster Publisher: De Bezige Bij Place: Amsterdam Vol.: 17 Pages: 38-44

ARNO: 324364

Roland Barthes

De dood van de auteur*


Vertaling: J. F. Vogelaar

In zijn novelle Sarrasine schrijft Balzac als hij het heeft over een kastraatzanger die zich als vrouw heeft verkleed, deze zin: 'het was de vrouw, met haar plotselinge angsten, haar onbestemde grillen, haar instinktieve onlustgevoelens, haar ongemotiveerde vrijmoedigheid, haar overmoed en verrukkelijke fijngevoeligheid'. Wie zegt dit? Is het de held van het verhaal die Iiever onbekend wil blijven met de kastraat die achter de vrouw schuil gaat? Is het Balzac persoonlijk die zich op grand van eigen ervaring een filosofie van de Vrouw heeft aangemeten? Is het Balzac als auteur die 'literaire' ideeen over vrouweJijkheid ten beste geeft? Is het universele wijsheid? Romantiese psychologie? We zullen het nooit kunnen achterhalen om de eenvoudige reden dat schrijven iedere stem, iedere oorsprong teniet doet. Schrijven is het onzijdige, het samengestelde, het indirekte waarin ons subjekt wegvlucht, het negatief waarin iedere identiteit verloren gaat, te beginnen met die van het lichaam dat schrijft. Ongetwijfeld is dat altijd al zo geweest. Zodra een feit verteld wordt zonder de bedoeling rechtstreeks invloed op de realiteit uit te oefenen, maar intransitief, dat wil zeggen uiteindelijk los van elke andere funktie dan aileen de werking van het symbool, vindt deze ontkoppeling plaats, verlies! de stem zijn oorsprong, staat de schrijver DOg in oog met zijn eigen clood, begint het schrijven. Toch wordt dit verschijnseI verschillend ervaren. In etnografiese samenlevingen wordt er nooit een individu met het vertellen belast maar een tussenpersoon, de sjamaan of voordrager, wiens 'optreden' - zijn beheersing van de narratieve kode-men eventueel kan bewonderen maar nooit zijn 'geniaal talent'. De 'auteur' is een moderne figuur, zonder meer een produkt van onze
* La mort de l'auteur. Manteia V, 1968.

maatschappij inzoverre zij, aan het eind van de Middeleeuwen met het engelse empirisme, het [ranse rationalisme en het persoonlijke geloof van de Reformatie, de macht van het individu heeft ontdekt of, deftiger uitgedrukt, van de 'menselijke persoon'. Het is clus logies dat in de literatuur het juist dit positivisme is geweest, prototype en kulminatiepunt van de kapitalistiese ideologie, dat de grootste waarde heeft gehecht aan de 'persoon' van de schrijver. De all1ell,. viert nog steeds hoogtij in de literatuurhistoriese hanclboeken, de biografieen van auteurs, interviews, en in het bewustzijn zelf van de literatoren die aile moeite doen om, met behulp van clagboeken en memoires, werk en persoon met elkaar te verbinden. Het beeld van de literatllUf dat men kan aantreffen in de gangbare kultuur is tiranniek gericht op de auteur, zijn persoon, zijn leven, zijn srnaak, zijn lielllebberijen. Nog altijd bestaat kritiek voor het grootste deel uit de bewering dat het werk van Baudelaire de mislukking is van Baudelaire als mens, dat van Van Gogh zijn krankzinnigheid, van Tsjaikovsky zijn ondeugd. De. verklaring van het werk wordt steeds gezocht bij c1egene die het gcmaakt heeft, alsof het uiteindelijk, via cle min of meer transparante allegorie van de fiktie, altijd om de stem van een en clezelrde persoon gaat, cle auteur die ons een 'confidentie' toevertrauwt. Hoewel de macht van de Auteur nog zeer groot is (cle nieuwe kritiek . heeft die vaak aileen maar versterkt), spreekt het vanzell' dat sommige schrijvers al sinds lange tijd geprobeerd hebben c1aaraall all)reuk le daell. In Frankrijk is Mallarme ongetwijfeld de eerste gewcest die in zijn volle reikwijdte de noodzaak heeft gezien en voorzien om de tnal zelf in de plaats te stell en van de persoon die tot dusver geacht wcrd er de bezitter van te zijn. Voor hem, zoals voor ons, is het de taal die spreekt, niet de auteur; schrijven betekent. via een prealabele onpersoonlijkheid (geenszins te verwarren met de kastrerende objektiviteit van de realistiese romanschrijver), het punt bereiken waar aileen cle taal opereert, 'optreedt', en niet 'ik': heel de poetica van Mallarme is erop gericht de auteur te verdringen ten behoeve van het schrijven (wat betekent, zoals we nag wilen zien, de lezer op zijn plaats te zetten). Valery, geheel.bevangen in een psychologie van het Ego, heeft Mallarme's theorie aanzienlijk afgezwakt maar omdat zijn voorkeur voor het

klassicisme hem naar de lessen van de retorica terugvoerde, bleefhij de auteur ter diskussie stellen en belaehelijk maken; hij legde de nadruk op het linguistiese en 'toevallige' karakter van zijn werk en pleitte in heel zijn prozawerk voor het essentieel verbale gehaJte van literatuur,in vergeJijking waarmee ieder beroep op het innerlijk van de sehrijver in zijn ogen puur bijgeloof was. Proust zelf had zieh, ondanks het ogenschijnlijk psychologiese karakter van zijn zogeheten analyses, duidelijk VOOfgenomen om de relatie tussen de sehrijver en zijn personages, dOOf een uiterste aan verfijning, onherroepelijk te verstoren. Door van de verteller niet iemand te maken die heeft gezien en gevoeld, of die schrijft, maar iemand die gaa! schrijven (de jongeman in de roman- maar hoe oud is hij eigenlijk en wie. is hij? - wi! schrijven maar kan het niet; en de roman eindigt wanneer het schrijven ten slotte mogelijk is) heeft Proust het moderne schrijven zijn epos geschonken. Door een radikale omkering: in plaats van zijn leven am te zetten in een roman, zoals vaak beweerd wordt, maakte hij van zijn leven zelf een kunstwerk waarvoor zijn eigen boek model stond, zodat het voor ons duidelijk is dat het niet Charlus is die Montesquiou imiteert maar dat Montesquiou-in zijn anekdotiese, historiese realiteit-slechts een tweederangs afsplitsing is van Chadus. Het surrealisme ten slotte, om hiermee deze voorgeschiedenis van de moderne literatuur af te sluiten, kon weliswaar aan de taal geen souvereine plaats toekennen (voorzover taal een systeem is en de surrealistiese beweging roman ties gerieht was op een direkte omverwerping van kodes-een illusie trouwens, want een kodekan niet vernietigd worden, hooguit 'bespeeld'), maar het heeft wei bijgedragen tot de demystifikatie van het beeld van de Auteur door stelselmatig de vertrouwde betekenisverbanden te verstoren (de befaamde surrealistiese 'sehok'), door de hand te belasten met de taak zo snel mogelijk op te sehrijven wat het hoofd zelf niet bewust was (het automatiese sehrijyen), en door de idee te ontwikkelen en uit te testen van het schrijven met meerdere mensen tegelijk. Afgezien van de Iiteratuur (eerIijk gezegd worden die onderscheiden langzamerhand onbruikbaar) heeft de linguistiek kortelings voor de vernietiging van de Auteur een belangrijk analyties instrument geleverd door aan te tonen dat de spreekhandeling (enoneiation) in zijn geheel genomen een leeg proces is dat uitstekend funktioneert zonder dat het perse gevuld hoeft te worden met de

persoon van een gesprekspartner. Linguisties is de auteur nooit meer dan degene die schrijft, lOals ik niets andel'S is dan degene die ik zegt: taal kent een 'subjekt', niet een 'persoon', en dat subjekl, leeg op de handeIing van het uitspreken na die het definieert, is voldoende om de taal 'in stand' te houden, d.w.z. uit le putten. De verwijdering van de Auteur (je zou hier mel Brecht kunnen spreken van een ware 'vervreemding', de Auteur die als een klein figuurtje helemaal aan het eind van het literaire toneel verdwijnt) is niet 10Uler en aileen een histories feit of een effekt van het schrijven; daardoor verandert de moderne tekst volledig (of - wat op hetzelfcle neerkoml- de tekst wordt voortaan op zodanige manier gemaakt en gelezen dal de auteur op aIle niveau's ervan verdwijnt), Om te beginnen is de tijd niet meer dezelfde. De auteur wordt, zolang men in hem gelooft, altijcl opgevat als het verleden van zijn eigen boek: boek en auteur komen vanzelf op een lijn te staan, verdeeld in VOOI' en /la. De auteur wordt verondersteld het boek te voedell, d.w.z. hij bestaat vooraf, denkt,lijdl, leert ervoor, en staat in een zelfcle antecedente relatie tot zijn werk als een vader tot zijn kind. Volle dig andel'S is het gesteld met de mod erne scribent die op hetzelfde moment ontstaat als zijn tekst; hij is gelleel verstoken van een leven dat aan het schrijven voorargaat or er boven staat, hij is geen sUbjekt waarvan het boek het predikaat lOU zijn; er is geen andere tijd dan die van de spreekhandeling en iedere tekst is ceuwighier lm llU geschreven. Het is zo (of: hieruit voIgt) dat schrijvell niet meer een handeling kan aangeven als het weergeven, registreren, voorstellen, 'schilderen' (zoals de klassieken zouden zeggen); maar het betekent exakt wat de linguisten, in het verlengde van de Oxford mosofie, een 'performatief' noemen, een bizondere verba Ie vorm (uitsluitend bestaande in de eerste persoon en in het praesens) waarin hel uitspreken geen andere inhoud heeft (geen andere uitspraak (cnonce) bevat) dan de handeling van het uitspreken -zoiets als het lk Verklaar van koningen of hetlk Zing van vroegere dichters. Als de Auteur begraven is, kan de mod erne scribent dus niet langer geloven, zoals zijn voorgangers patheties daehten, dat zijn hand te traag is voor zijn gedachte of gevoel, en dat hij daarom, van de nood een deugd makend, die vertraging moet benadrukken en eindeloos zijn vorm moet 'bijschaven'. Voor hem daarentegen omlijnt de hand, losgekoppeld van iedere stem en met ills

enige beweging het gebaar van het opschrijven (en niet van het uitdrukken), een gebied dat geen oorsprong heeft-of dat althans geen andere oorsprong heeft dan de taal zelf, d. w.z. de taal die onophoudelijk iedere oorsprong in twijfel treke We weten nu dat een tekst niet bestaat uit een reeks woorden die een enkele, 'theologiese' betekenis zou vrijgeven (de 'boodschap' van de Auteur-God), maar een meerdimensionele ruimte waar zich uiteenlopende schrifturen verbinden en elkaar bestrijden, zander dat een ervan de oorspronkelijke is. De tekst is een weefsel van citaten, afkomstig uit de talloze gebiedel1 van de kultuur. Gelijk Bouvard en Pecuchet, die eeuwige kopieYsten, groots en komies tegelijk, die dermate belachelijk zijn dat juist daarin de waarheid van het schrijven zichtbaar wordt: de schrijver kan immers aileen maar een gestus nabootsen die er altijd aan voorafgaat en die nooit oorspronkelijk is. Zijn enige kracht bestaat uit het mengen van schrifturen, het haaks op elkaar zetten ervan en wei dusdanig dat hij nimmer op een ervan is aangewezen. Als hij zichzelJwil uitdrllkken, zou hij op z'n minst moeten weten dat het innerlijke 'iets' dat hij graag wil 'vertalen' zelf al niets meer is dan een kant en klare dictionaire, bestaande uit woorden wier betekenis van andere woorden afhankelijk is, en eindeloos zo door; een goed voorbeeld hiervan is hoe de jonge Thomas de Quincey dit ervaren heeft: hij was zo goed in Grieks dat toen hij geheel modeme beelden en ideeen in die dode taal wilde vertalen, hij -zoals Baudelaire vertelt (in zijn Onec/zte Paradijzen) - 'voor zichzelf een altijd parate woordenschat had gevormd die in ingewikkeldheid en uitgebreidheid danig verschilde van de woordenschat verkregen door het gewone geduld bij strikt literaire thema's.' Als opvoJger van de Auteur beschikt de scribcnt niet meer over hartstochten, stemmingen. gevoelens of indrukken, maar uit die gigantiese dictio-nai-re put hij een schrijfwijze die geen grenzen kent: het leven komt nie1: verder dan een imitatie van het boek, en het boek zelfissleehts een weefsel van tekens, een verlorengegane imitatie die eindeloos teruggaat. Wanneer de Auteur eenmaal van het plankier verdwenen is, komt het streven naar een 'ontcijfering' van de tekst geheeJ in de lucht te hangen.

Aan een tekst een Auteur toekennen wil zeggen: paal en perk stellen aan die tekst door hem een laatste betekende op te leggen, en het schrijven aan banden \eggen. Een dergelijke opvatting past uilstekend bij eeo kritiek die haar voornaamste taak ziet in het ontdekken van de Auteur (of zijn hypostasen: maatschappij, geschiedenis, psyche, vrijheid) achter het werk: zadra de Auteur gevonden is, is de tekst 'verklaard' -en is de kritikus geslaagd. Het zal derhalve geen verba zing wekken wanneer histories gezien het domein van de Auteur tevens dar van de Kritikus is geweest, en dat bovendien de kritiek (zelfs de nieuwe kritiek) tegenwoordig tegelijk met de auteur op de toeht staat. In het meervoudige schrijven valt er niets te oJ1tcijferell. maar gaat het eram iels te onlwarrell. Je kunt de struktuur nagaan, 'ophalen' (zoals gezegd wordt van de ladder in eeo kous) op ieder punt en ieder niveau, maar er is geen beneden; je kunt de mimte van de schriftuur doorkruisen, maar niet doorsteken; voortdurend doet het schrijven betekenis ontstaan die leI kens weer verdampt, zodat het bezig is met cen systematicse ontherring van betekenis. Juist daardoor schept literatuur (betel' zou voonaan zijn te spreken van schr{{tllur)-door te weigeren aan de Lekst (aan de we reid als tekst) een 'geheim' toe te kennen, d. w.z. een laalsle betekenis de vrijheid te veroveren voor wat men een anti-theologiese aklivireit zou kunnel1 noemen, een aktiviteit die werkclijk revolutionair is omdat ze weigert de betekenis vast te !eggen, en die uiteindelijk God en zijn hypostasen weigert: rcde, wetenschap, wet. Laten we nog eens naar de zin van Balzac kijken. Niemancl (niet een 'persoon') is aan het woord: de eehLe plaals van het schrijven is niet een bran, een stem waaruit de zin afkomstig is, maar het lezen. Een heel konkreet voorbeeld kan dit vcrduidelijken. Recent onderzoek (J. P. Vernant: lvlythe et (ragedie ell Grece ancienne) heen aangetoond dal de griekse tragedie strikt ambivalent van aard is: de tekst wordt gewevcn uit woorden met een dubbele betekenis die door ieder personage ecnzijdig begrepen wordt (dit eeuwige misvcrstand is precies het 'tragicse'): er is echter iemand die elk woord in zijn dubbclzinnigheid begrijpt en die bovendien zelfs als het ware de doollleicl 1100n van de personages die op h~t toneel spreken-die iemand is nu precies de lezer (or in dit geval de toehoorder). Dat werpt een licht op het schrijven in zijn geheel:

een tekst is samengesteld uit velerlei schrifturen die afkomstig zijn uit meerdere kulturen en onderling een dialoog aangaan of elkaar parodieren of tegenspreken, maar er is een plaats waar deze veelvuldigheid samenkomt en die plaats is de lezer en niet, zoals tot dusver werd aangenomen, de auteur. De lezer is de ruimte waarin aile citaten die tesamen een schriftuur vormen worden ingeschreven, zonder dat er oak maar een verloren gaat; de eenheid van een tekst is niet gelegen in zijn oorsprong maar in zijn bestemming. Maar die bestemming kan niet meer persaonlijk zijn: de lezer is iemand zonder geschiedenis, zonder biografie, zonder psychologie; hij is simpelweg iemand die op een bepaalde plek aile sporen bijeenhoudt waaruit de geschreven tekst is samengesteld. Daarom is het belachelijk het nieuwe schrijven te willen veroordelen uit naam van een humanisme dat zich hypakriet opwerpt als voorvechter van de rechten van de lezer. De klassieke kritiek heeft nooit enige aandacht aan de lezer besteed; voar haar was ermaar een persaon die telde in de literatuur, de schrijver. We beginnen nu zo langzamerhand van dat soort antifrases los te komen, waarmee de beschaafde kringen haoghartige verwijten uitspreken ten gunste vanjuist datgene wat ze terzijde schuiven, ontkennen, verstikken ofvernietigen; we weten dat als we het schrijven een kans voor de toekomst willen geven, allereerst aan die my the een eind moet worden gemaakt: de geboorte van de lezer zal slechts mogelijk zijn doorde dood van ge Auteur.

44

You might also like