You are on page 1of 431

1

Het grote Johannes evangelie


De Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
J akob Lorber
Deel I
UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij
chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
2
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het
geschreven werd
Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.
Verklaring van het bijbelse Johannes evangelie Joh.l:1-5 en 6-13
1 Uitleg van de eerste verzen. (2.8.1851 )
2 De oude en nieuwe getuige, J ohannes de doper.
3 De menswording van het eeuwige woord.
4 Over wet en genade.
Bij Bethabara.
5 J ordaan. J ohannes de doper getuigt van zichzelf.
6 J ohannes doopt de Heer met water.
7 Drie verzen als voorbeeld.
8 Bethabara. De Heer roept Andras en Petrus.
9 J ordaan. Ook Philippus en Nathanal volgen.
De bruiloft te Kana in Galila. De tempelreiniging.
In Nazareth.
10 Kana. De drie stappen tot wedergeboorte.
In Kana in Galila.
11 De bruiloft te Kana in Galila.
Kaprnaum en reis naar Jeruzalem.
12 Naar Kaprnaum. Begin van het prediken.
In Jeruzalem.
13 J eruzalem. De tempelreiniging.
14 Het afbreken en opbouwen van de tempel.
15 De tekenen die doden.
Herberg buiten Jeruzalem.
16 De geestelijke betekenis der tempelreiniging.
Jezus spreekt met Nicodemus. Johannes spreekt over Jezus.
3
17 De slaapwandelaars.
18 Het onbegrip van Nicodemus.
19 Aardse beelden van geestelijke dingen.
20 Nicodemus en het rijk van God op aarde.
21 Wie niet in de Heer gelooft, is al veroordeeld.
22 Alleen de liefde is het echte in de mens.
In het Joodse land rondom Jeruzalem.
23 J uda. Dopen met water, en met de heilige geest.
24 Enon. Het grote getuigenis van J ohannes de doper.
Bekering van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon.
Onderweg in Samaria.
25 De Heer trekt door Samaria naar Galila.
Bij Sichar aan de Jacobsbron.
26 Bij Sichar. Aan de J acobsbron.
27 Het echte aanbidden van God.
28 De Heer maakt Zich bekend als de Messias.
29 Genezing van de vrouw aan de J acobsbron.
30 De heiliging van de sabbat.
31 Het echte ereteken.
32 De Heer ziet het hart aan.
In Sichar en omgeving.
33 De dokter en de Samaritaanse wetgeleerden.
34 In Sichar. De hemelse inrichting van het huis.
35 De leerlingen zien de hemel geopend.
36 De Heer trouwt J oram en Irhal.
De eerste van twee volle dagen in Sichar.
37 Bij Irhal. Over de betekenis van de droom.
38 Niet het horen, maar het doen brengt heil.
39 Het oudste en echtste huis van God.
40 Op Garizim. Kritiek op de bergrede.
41 Onbegrip voor de beeldspraak der bergrede.
42 De bergrede door Nathnal duidelijk uitgelegd.
43 Verdere uitleg van Nathnal.
44 Symbolische ogen, armen en voeten.
45 Niet iedereen kan de Heer lichamelijk volgen.
46 Terug naar Sichar. De genezing van de melaatse.
47 Bij Irhal. ledere heer heeft dienaren.
4
48 Heerlijke belofte voor daadwerkelijke volgers.
49 ledere dag is van de Heer.
50 Voor de naastenliefde kent geen rustdag.
51 Het 'Evangelie van Sichar'.
De volgende dag in Sichar.
52 De belastering van de dochters van J onal.
53 De bestraffing van de leugenaar en lasteraar.
54 Bij J onal. Kritiek van de leerlingen op de Heer.
55 Bij Ezau's slot. De koopman en het hoogste ambt.
56 Het gevolg van leugen en waarheid.
57 Hoe de koopman de Messias verwachtte.
58 Het vlees heeft een aards einde.
59 Ezau's slot. Vrees voor Wie hij lief moest hebben.
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de daad.
61 Een wonder maakt de geest niet vrij.
62 De Heer opent voor allen de weg naar de hemel.
63 De uitwerking van hemelse en aardse wijn.
64 De wil van de Heer is de kracht van de engelen.
65 Aangeklaagd en onschuldig verklaard.
66 Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde.
67 Vesting bij Sichar. De nieuwe wet der liefde.
68 De overste en het toepassen van de leer.
69 Het verstand kan talloze goden creren.
70 De waarheid die alles doordringt.
71 De Heer getuigt van de Vader.
72 Het einde der wereld en het oordeel.
73 Sichar. J ohannes, de genezen verlamde man.
74 Bij Irhal. Nooit kwaad met kwaad vergelden.
75 Behandeling van dieven, rovers en moordenaars.
76 De mens kent het goede, maar doet het kwade.
77 De Heer weet de juiste maat.
78 Straffen als geneesmiddel.
79 De behandeling van zielsziekten.
80 Vermijdt de eigendunk.
81 De Heer is de brug naar de geestelijke wereld.
82 Afscheid van Irhal en J oram.
83 De macht van het woord.
De reis naar Galilea.
Reis naar Kana in Galilea.
84 Naar Galilea. De zonsverduistering.
85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk.
5
In Kana in Galilea.
86 Kana in Galilea. De verlokking van satan.
87 De J oden verlangen terug naar hun zuurdeeg.
88 Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851)
89 Twee rustdagen in Kana.
90 De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851)
91 De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 )
92 Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851)
Onderweg naar Kaprnaum.
93 Naar Kaprnaum. De Heer dwingt niemand.
94 Over de vloek en de gevaren van het geld. (10/11/13.10.1851)
95 Het karakter van J udas. (15.10.1851)
96 De wil van J udas. (16.10.1851)
In Kaprnaum.
97 Kaprnaum. De zieke knecht van de hoofdman. (17.10.1851)
98 Het volk daagt de priesters uit.
99 Bethabara. De schoondochter van Petrus. ( 18.10, 1851)
Aan en op het meer van Galilea.
100 De wonderbare visvangst.
101 Het bijzondere wijnwonder voor J udas. (19.10.1851)
102 De genezing van alle zieken uit Kaprnaum. (20.10.1851)
103 Op zee. J ezus en de storm. (21.10.1851)
In Gadara.
104 In Gadara. De genezing van de bezetenen. (22/23.10.1851)
In Nazareth.
105 Naar Nazareth. Ongeloof verhindert de wonderen. (3/4.11.1851)
106 Leven, daden en leer van J ezus van Nazareth.
107 Over het wereldse blijspel en de kinderen Gods. (5.11.1851)
108 Maria de moeder van de Heer. (8.11.1851)
109 Korenschoppen in de hand van God. ( 11/ 12.11.1851)
110 De Heer en de drie Farizeen. (13.11.1851)
111 De genezing van de Griekse vrouw. (14/15.11.1851)
112 Het dochtertje van J arus.
113 Het wezen van het J oh. en het Mat.
114 Een les voor J udas. (18/ 20.11.1851)
115 Nazareth. Het volk wil J ezus als koning. (21.11.1851)
6
Bij Bethabara.
116 Bethabara. Genezing van de jichtlijder. (22.11.1851 )
117 Toespraak van de jonge Romein. (24.11.1851 )
118 Onthullingen over de tempel. (25/26.11.1851)
119 Het voorbeeld van de reis naar Rome.
Aan de zee van Galilea.
120 Aan de zee. Matthus de tollenaar. (27.11.1851 )
121 Gesprek over J ozef, Maria en J ezus.
122 De twijfel van J ohannes de doper. (28.11.1851)
123 Het getuigenis van J ohannes de doper. (29.11.1851)
124 Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn. (3.12.1851 )
125 Het vertrouwen van Matthus de tollenaar.
126 Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851)
127 De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851)
In Kaprnaum.
128 Kaprnaum. Opwekking van Cornelia.
129 Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851)
Onderweg naar Nazareth en in Nazareth.
130 Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851)
131 De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851)
In het Galilese hongerdorpje.
132 De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851)
133 Een voedsel en kledingwonder.
134 Roeping van de twaalfapostelen. (21/26.12.1851)
135 Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851)
136 De tegenwerpingen van J udas. (1.1.1852)
137 Troost voor de apostelen. (2.1.1852)
138 De vraag van Simon van Kana. (3/10/12.1.1852)
139 Een belofte aan de getrouwen.
140 Het goddelijk geheim in de mens.
141 Eerste uitzending van de apostelen.
142 De eerste daad van de uitgezonden apostelen.
Aan de Galilese zee.
143 Aan de zee. Het antwoord van de Heer.
144 Het getuigenis over J ohannes de doper. (26.1.1852)
145 De geest en de ziel van J ohannes de doper.
7
In Kis en op de berg van Kis.
146 Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar.
147 De gelijkenis van de fluitende kinderen.
148 De vervloeking van Chorazin, Bethsada en Kaprnaum.
149 De opwekking tot het eeuwige leven.
150 De bestraffing van de Farizeen.
151 De berg beeft.
152 De geestenwereld.
153 Drie maangeesten spreken over de maanwereld.
154 De terugkomst van de twaalf apostelen.
155 Het verschil tussen wetenschap en geloof. (28.2.1852)
156 Het scheppingsverhaal van Mozes. (2.3.1852)
157 De eerste scheppingsdag.
158 De tweede scheppingsdag.
159 De derde scheppingsdag.
160 De vierde scheppingsdag.
161 Vervolg van de vierde scheppingsdag.
162 De vijfde en zesde scheppingsdag.
163 Het einde van J eruzalem.
164 De luchtreis van J udas Iskariot.
165 Waarom moeten de mensen geboren worden. (16.3.1852) 166 Adam en Eva.
167 Kies uw vrouw met zorg.
168 Het heilige woord, de wereld en de mensen.
169 Over het lachen.
170 De genezing van de blinde Tobias.
171 De verzinsels van Rhiba.
172 De vervloeking van de Farizeer.
173 Vastgeroest in hun wereldse voorschriften. (4.5.1852)
174 Gedragsregels voor rechters en wetgevers.
175 Sabbatsheiliging.
176 Aren lezen op de sabbat.
177 De vervulling van de profetie.
Op de Galilese zee.
178 Aan de zee. Genezing van de bezeten man.
In Jesara.
179 J esara. De rekening van de oude man. (10.5.1852)
180 Het plan van de jonge Farizeer.
181 De oude Farizeen om de tuin geleid.
182 Het morgengebed van J ezus.
183 Ahab's list.
184 Farizeen kunnen niet liegen. (17.5.1852)
185 Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven.
8
186 En met de duivel.
187 J ood of Griek.
188 Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852)
189 Duivelse aanval.
190 De leer van het Rijk der hemelen.
191 De gelijkenis van de zaaier.
192 Onkruid tussen de tarwe, mosterdzaad en zuurdeeg.
Op de Galilese zee.
193 Op zee. De verwondering.
194 Het geestelijk huis van de mens.
In Kis.
195 Kis. Weerzien met J aruth en J onal. (1.6.1852)
196 Engelenwerk.
197 Verklaring van de gelijkenis van het onkruid.
198 De schat in de akker.
199 De gelijkenis van de grote parel en het net.
200 Bescherm ons daarvoor, o Heer.
201 Twee redenen voor Gods afzijdigheid.
202 De ware vrije kerk.
203 Lofrede van J onal.
204 Gelijkenis van de moeder met haar twee zonen.
205 De liefde neemt.
206 Het dode lichaam.
207 Het echte vasten.
208 Aardbeven, storm en onweer.
209 Het doel van de storm. (18.6.1852)
In Kana in het dal.
210 Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852)
211 Genezing in Kana in het dal.
212 De stocijn.
213 De rencarnatie van Philopold. (28.6.1852)
214 Over de samenhang van lichaam, ziel en geest.
215 Aarzel niet als de Heer roept.
216 De laatsten en laagsten van de gehele oneindigheid.
217 Gedachte en wil.
In Kis.
218 Genezingen in Kis en bij Kisjonah.
219 Gelijkenis van de gemeste os.
9
220 De rust en het nietsdoen.
221 De nachtprediking.
222 De vijf Farizeen. (5.7.1852)
223 Een les in het geven van onderricht.
224 Innerlijke zelfbeschouwing.
225 De leviathan.
226 De weg tot wedergeboorte.
227 Een tochtje op zee.
228 De dokter uit Nazareth.
229 Het verweer van J arus.
230 J ozefs dood en zijn getuigenis over J ezus.
231 Booswichten in de val.
232 Voorbereiding voor de rechtszaak. (12.7.1852)
233 Romeinse rechtspraak.
234 Een goede vangst.
235 Weerzien met de opperrechter.
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia.
237 Vervolg van de rechtszitting. (20.7.1852)
238 Het verhaal van de diefstal.
239 De tempelschatten.
240 De afrekening.
241 Een woord voor onze tijd. (26.7.1852)
242 Ons dagelijkse voedsel.
Voorwoord
Voor de Christenheid, maar ook voor de gehele mensheid kan er geen belangrijker
gebeurtenis plaats vinden dan dat de beloften van de Heer uit het Evangelie van
J ohannes in vervulling gaan: 'Ik zou u nog veel te vertellen hebben, maar u kunt het
thans nog niet begrijpen. Maar als de Geest der waarheid komt, zal Deze u alle
waarheid bijbrengen. Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar Hij zal zeggen wat Hij
hoort, en Hij zal u meedelen wat toekomstig is.' (J oh.16,12-14)
De inhoud van deze woorden Iaat er geen twijfel over bestaan, dat hier toekomstige
voorspellingen bedoeld worden. In feite is er in de tijd na Christus, en niet alleen
maar onder het oude Verbond, een regelmatige stroom van profetien gewest, waar
de gevestigde kerken helaas te weinig aandacht aan hebben geschonken. Met de op
willekeurige wijze vastgestelde en onbegrijpelijke stelling, dat in ieder geval na de
dood van de apostelen een eind is gekomen aan alle openbaringen, stond men de stem
van de Heilige Geest nog maar heel weinig speelruimte toe.
De in zijn tijd zeer beroemde cistercinzer abt J oachim van Fiore (gestorven
omstreeks 1205), die zelf een groot profeet was, heeft in zijn drietijden leer er al op
gewezen, dat volgens de openbaring van J ohannes aan het begin van het zogenaamde
10
geestelijke tijdperk ( d.w.z. kort voor het laatste oordeel) een 'Eeuwig Evangelie' aan
de mensen verkondigd zal worden. De desbetreffende tekst bij J ohannes luidt: 'En ik
zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel, die een eeuwig Evangelie
verkondigen moest aan de aardbewoners en aan alle naties en geslachten en talen en
volken ...'. (Openb. van J oh. 14,6)
Dit is aanleiding om ons af te vragen: Is die verkondiging er soms al of moeten wij
daar nog op wachten? In ieder geval kunnen wij het als een voorteken van de
heilsgeschiedenis beschouwen, dat, opmerkelijk genoeg, gelijktijdig met het begin
van de nieuwe tijd, de gave der profetie dermate toenam, dat niemand, ook de kerk
niet, achteloos daaraan voorbij kan gaan. Hoogtepunten daarvan waren reeds met
J .Bhme en E.Swedenborg bereikt, maar deze werden ten slot te nog door de grootste
van alle christelijke profeten, door J akob Lorber (1800-1864) verre overtroffen. Door
hem heeft de beloofde Heilige Geest Zich in al haar volheid uitgestort. Vooral in het
'Grote Evangelie van J ohannes' komt dit tot uitdrukking, dat aan de hand van
gedetailleerde beschrijvingen van alle gebeurtenissen uit het leven van J ezus tijdens
Zijn driejarige rondwandeling op aarde 'een inzicht geeft in alle waarheid'. Hierin
wordt pas goed de belofte van J ezus vervuld, waarin Hij zegt: 'De Helper, de Heilige
Geest, Die de Vader in Mijn naam zal zenden, zal u alles Ieren en in herinnering
brengen wat Ik u gezegd heb.' (J oh. 14,26) J uist deze woorden zijn zeer van
toepassing op het 'Grote J ohannes Evangelie'! Maar ook de grote werken van Lorber
over het hiernamaals zijn een onuitputtelijke bron van diepe kennis.
Deze zogeheten Nieuwe Openbaring -die in geen enkelopzicht in tegenspraak is met
de Oude Openbaring, d. w .z. met de overgeleverde vier Evangelin, maar die deze
juist tot volle ontplooiing brengt, -is een 'Licht uit de hemel', dat alles duidelijk maakt
en geen vraag over laat. J a zelfs de oude tegenstelling tussen wetenschap en geloof
wordt uit de weg geruimd, omdat ook de geestelijk-natuurlijke gebeurtenissen,
verband houdend met de schepping in de micro en de macrokosmos, helemaal belicht
worden. Deze profetie omvat zowel het totale fysieke universum als de astrale en
geestelijke kosmos, zowel hier als in het hiernamaals. Wij krijgen informatie over het
ontstaan der werelden en over het verloop van de heilsgeschiedenis, over het wezen
van God en van de engelen, en vooral over de mens en zijn eeuwige bestemming. Dat
Christus als geopenbaarde Vader en Verlosser van de werelden bij dit alles in het
middelpunt staat, spreekt vanzelf.
Het is n van de vele wonderen, die in de heilsgeschiedenis al zo vaak voor
verrassingen gezorgd hebben, dat dit proces van de 'wederkomst van Christus in het
Woord' in alle stilte plaats vond. In het diepste verborgene gebeurde het dat de
'schrijfknecht van God' J akob Lorber voor meer dan honderd jaar de grondslag mocht
leggen voor een nieuw tijdperk van de geschiedenis van de mens. Het was Gods plan
om in een relatief verborgen tijdsperiode alles gereed te maken voor het Licht, dat
dan plotsklaps te voorschijn zou treden. Alleen al de natuurwetenschappen bevestigen
thans het wereldbeeld van de nieuwe openbaring reeds zodanig, dat niemand dat voor
mogelijk gehouden zou hebben. Inmiddels hebben de Lorbergeschriften, bestaande
uit vijfentwintig ten dele zeer omvangrijke boekdelen, een oplage van meer dan een
miljoen exemplaren bereikt. En terwijl men er vroeger in kerkelijke kringen
nauwelijks aandacht aan schonk of het direkt afwees, houden zich thans in de grote
geloofscrisis en zielenood van onze tijd steeds meer geestelijken in alle ernst intensief
ermee bezig; velen van hen zijn zelfs zeer onder de indruk.
Zo verklaart bijvoorbeeld de evangelische theoloog Dr. Kurt Hutten:
11
'Dit wereldbeeld heeft diepte en kracht, het geeft de aarde en haar geschiedenis en
heilsgeschiedenis haar waardigheid terug, schenkt het geloof een kosmische
verruiming, verweeft hier en hiernamaals, microkosmos en macrokosmos met elkaar,
prijst de liefde van God die de gehele schepping doordringt en wijst de mensen met al
deze dingen een weg naar geborgenheid.'
Bij het onderzoek van de vraag hoe de nieuwe en de oude openbaring met elkaar
overeenstemmen, stelt de evangelische dominee Hermann Luger vast: 'Beide staan op
dezelfde goddelijke grond. Lorbers geschriften ademen een volkomen bijbelse geest.
Niet alleen de inhoud van zijn beide hoofdwerken 'Het grote evangelie van J ohannes'
en de 'Huishouding van God' is bijbels, maar ook zijn andere werken zijn door en
door bijbels. Veel uitspraken en gesprekken van de Heer in het grote evangelie van
J ohannes hadden zonder meer in een van de vier bijbelse evangelin kunnen staan.
Dat er bij Lorber veel zaken vermeld worden die in de bijbel, speciaal in de vier
evangelin, volledig ontbreken -zoals bijvoorbeeld de gesprekken van de Heer over
de hemellichamen en de geheimen van de schepping -, behoeft ons niet te
verwonderen en doet aan het bijbelse karakter van de nieuwe openbaring niets af. Het
is maar al te begrijpelijk dat J ezus in de drie jaren dat Hij in de openbaarheid kwam
veel meer gesproken en gedaan moet hebben dan in de evangelin staat. Wij menen
daarom ook het recht te hebben de nieuwe openbaring net als de bijbel ook als Gods
woord te aanvaarden. Bijbel en nieuwe openbaring zijn voor ons twee gelijkwaardige
verschijningen, die uit n en dezelfde diepste grond afkomstig zijn en waarvan de
ene door de andere juist waardevoller en betekenisvoller wordt.'
De voorzienigheid zorgde ervoor dat een relatief uitvoerige levensbeschrijving van J .
Lorber van de hand van zijn jarenlange vriend Karl Gottfried Ritter van Leitner
bewaard bleef. Deze bekende dichter en novelleschrijver uit Graz was daar net de
meest geschikte persoon voor. Kort samengevat ontlenen we de volgende gegevens
aan zijn biografie: J akob Lorber werd op 22 juli 1800 in het plaatsje Kanischa in de
benedensteiermark geboren. Hij was de eerste van vier kinderen van een familie van
wijnboeren in het gebied van de Drau. Al jong viel hij op door zijn grote muzikale
begaafdheid. Hij leerde meerdere instrumenten bespelen zoals viool, piano, orgel en
harp. Na de dorpsschool in J ahring leerde hij in de stad Marburg verder voor het vak
van onderwijzer bij het lager onderwijs. Na hiervoor geslaagd te zijn was hij echter
toch maar kort aankomend onderwijzer. Een geestelijke, die inzag hoe begaafd hij
was, had hem namelijk aangeraden zich aan het priesterschap te wijden. En daarom
studeerde hij vervolgens vijf jaar aan het gymnasium in Marburg, waarbij hij ook
Latijn leerde. Voor zijn levensonderhoud moest hij gedurende die tijd zelf zorgen
door het orgel in de kerk te bespelen en door vioollessen te geven. Toen hij de studie
aan het gymnasium niet verder bekostigen kon, zorgde hij voor zijn levensonderhoud
gedurende vijf jaar door aan huis les te geven, voornamelijk in muziek en tekenen. In
het jaar 1829 volgde hij een 'cursus hogere pedagogie voor leraren aan hogere
scholen' (Leitner). Ondanks een goed getuigschrift kon hij geen direkte aanstelling als
leraar krijgen, waarom hij toen definitief in de muziek verder ging. Hij gaf 'zangles
en piano en orgelles, en componeerde ook enige liederen en concertstukken'
(Leitner). Door deze bezigheden kwam hij terecht in de hoofdstad Graz in een
vriendenkring waarin mensen met zeer bekende namen voorkwamen. Hij
concerteerde daar o.a. met Anselm Huttenbrenner, de bekende vriend van Franz
Schubert.
Toch doen de uiterlijke belevenissen in zijn leven ten enenmale bescheiden aan
12
vergeleken bij zijn roeping tot 'schrijfknecht van God'. In zijn veertigste levensjaar
deed zich namelijk het volgende voor: Toen hij zich op 15 maart 1840 's morgens
klaar maakte om een veelbelovende en eervolle aanstelling als kapelmeester in Triest
te gaan vervullen, hoorde hij plotseling 'ter hoogte van zijn hart', zoals hij zelf zei,
een stem spreken. De woorden klonken als een bevel: 'Sta op, neem je schrijfstift en
schrijf!' En Lorber gehoorzaamde onmiddellijk. Terwijl hij al zijn persoonlijke
belangen opzij zette, ging hij meteen aan zijn schrijftafel zitten en schreef de eerste
belangrijke vellen van het driedelige openbaringswerk 'Huishouding van God'. Er
was iets unieks gebeurd: Lorber was door de Heer Zelf aangesteld tot Zijn
schrijfknecht! En deze profetische roeping bleef hij ook tot aan zijn dood trouw. Door
het 'innerlijke woord', zoals dit in de godsdienstgeschiedenis genoemd wordt, werd
hem in de loop der jaren het gehele reusachtige geschrift gedicteerd, dat wij thans
aanduiden met de naam 'Nieuwe openbaring'. Het omvat 25 merendeels omvangrijke
boekwerken. Het belangrijkste deelwerk is zonder twijfel 'Het grote J ohannes
evangelie' (10 delen met een aanvullend deel van Leopold Engel).
Hoe vond dat profetische schrijven nu plaats? Lorber zelf schreef daarover in een
brief uit het jaar 1858: 'Wat betreft de manier waarop men het innerlijke woord hoort
kan ik over mijzelf slechts zeggen, dat ik het heilige woord van de Heer steeds in de
hartstreek als een heldere, lichte en zuivere gedachte, alsof deze gesproken werd,
hoor. Niemand, ook al staat hij nog zo dicht bij mij, kan iets horen wat op een stem
lijkt, maar voor mij klinkt deze stem der genade toch duidelijker dan een nog zo hard
echt geluid. Maar dat is dan ook alles wat ik U uit mijn ervaring kan zeggen.
Zoals altijd bij profetische mededelingen bediende de Heer Zich ook bij J akob Lorber
van de eigen taal van het medium. We moeten ons er dan ook niet over verwonderen
dat ouderwets aandoende uitdrukkingen in de stijl en de mentaliteit van die tijd
overheersen. Dat het in hoofdzaak een taal van het hart is met veel aan de volksaard
verwante bijmengsels maakt het lezen gemakkelijker. Het waarheidsgehalte en de
diepte der wijsheid van het goddelijke dictaat worden op geen enkele manier
benvloed.
J akob Lorber zag vooraf het moment van zijn dood. Voordat hij op 24 augustus 1864
na ontvangst van het sacrament der stervenden het aardse toneel verliet, vroeg hij op
het laatst of men hem anders in bed wilde leggen. Hij wilde de laatste uren van zijn
leven zijn blik op de zonsopgang gericht houden.-Het omvangrijke handschrift van
deze profeet viel bijna ten offer aan de toenmalige door de kerk ingestelde
huisinquisitie. Men moest het op een geheime plaats bewaren, en het kostte veel
moeite en geduld voordat tenslotte de middelen opgebracht konden worden om het
gehele werk in druk uit te brengen. Daar gingen tientallen jaren overheen.
Prof. Franz DemI
13
werkgebied J ezus Christus
14
Verklaring van het bijbelse Johannes Evangelie
1. Uitleg van de eerste verzen.
(In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
Joh. 1:1)
[I] Dit vers heeft al heel wat veelsoortige onjuiste verklaringen en interpretaties ten
gevolge gehad. Uitgesproken godloochenaars maakten zelfs juist van deze tekst
gebruik om daarmee met nog meer succes Mijn goddelijkheid te bestrijden, omdat ze
het bestaan van het opperwezen over het algemeen verwierpen. Wij willen het nu niet
over deze kunstgrepen hebben, waardoor de verwarring slechts groter in plaats van
kleiner zou worden, maar meteen met de kortst mogelijke uitleg voor den dag komen.
Deze uitleg, die zelf licht is, in het licht van Het Licht, zal vanzelf de dwalingen
bestrijden en te niet doen.
[2] Het onbegrip voor zulke teksten vindt zeker zijn voornaamste oorzaak in de zeer
gebrekkige en onjuiste vertaling van de Schrift uit de oorspronkelijke taal in de
tegenwoordige talen; maar dit heeft intussen wel zijn nut. Want zou de geestelijke
inhoud van zulke teksten tot nu toe niet zo goed verborgen zijn geweest, dan was het
heilige daarin allang grondig ontheiligd, wat voor de gehele aarde een grote ramp zou
zijn. Zoals het nu is, heeft men slechts aan de schors geknaagd en kon men de
levende heilige kern niet bereiken.
[3] Het is nu echter tijd, om de ware innerlijke betekenis van zulke teksten aan allen
te openbaren, die het waard zijn daaraan deel te hebben. Degenen, die dat niet waard
zijn, zal het duur te staan komen als ze zich ermee bemoeien, want Ik laat in dat geval
beslist niet met Mij spotten, en van deze regel zal Ik nooit afwijken.
[4] Na deze onmisbare waarschuwing vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen teken Ik
daarbij nog aan, dat het hier slechts om de innerlijke betekenis voor geest en ziel gaat,
en niet om de innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste is te heilig en kan,
zonder voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die mensen meegedeeld worden,
die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel te richten naar het woord van het
evangelie. De innerlijke betekenis voor geest en ziel is echter eenvoudig te vinden,
soms al door de juiste moderne vertaling, hetgeen nu dadelijk zal blijken uit het
commentaar bij het eerste vers.
[5] De uitdrukking 'In den beginne' is erg onjuist en versluiert de innerlijke betekenis
in hoge mate. Zoals het er nu staat zou daarmee zelfs het eeuwige bestaan van het
Opperwezen bestreden en in twijfel getrokken kunnen worden. Dit is dan ook door
een aantal denkers van deze wereld gedaan, en men kan wel stellen dat de
godloochenaars van deze tijd uit hun school zijn voortgekomen. Als we nu echter
deze tekst herwaarderen, zal het omhulsel maar zeer dun blijken, en dan zal het niet
moeilijk zijn de innerlijke betekenis, door dat nauwkeurig te onderkennen.
[6] De juiste vertaling luidt: 'In de diepste grond, of ook wel in de grondoorzaak (van
al het zijn), was het Licht (de grote heilige scheppingsgedachte, de werkelijke idee).
Dit Licht was niet alleen in, maar ook bij God, hetgeen betekent, dat het Licht
zichtbaar uit God kwam en dus niet alleen in, maar ook bij God was en op een
15
bepaalde manier om het goddelijke bestaan heen stroomde. Hiermee wordt reeds de
basis zichtbaar voor het toekomstig mens worden van God, wat in de eerstvolgende
tekst al duidelijk aangegeven wordt.
[7] Wie of wat was dan wel dit Licht, deze grote gedachte, deze heilige
grondgedachte van al het toekomstige, werkelijke, vrije bestaan? -Dat was niemand
anders dan God Zelf, omdat in God, door God en uit God onmogelijk iets anders dan
God Zelf Zich in Zijn eeuwig volkomen wezen liet zien; en daarom mag deze tekst
ook als volgt luiden:
[8] 'In God was het Licht, het Licht vloeide door God en straalde om God en God
Zelf was Het Licht'
Dit was in den beginne bij God Joh 1:2)
[9] Nu het eerste vers voldoende belicht is en iedereen met een beetje verstand het
zonder moeite kan begrijpen, volgt de betekenis van het tweede vers vanzelf. Het
getuigt, dat het ervoor beschreven 'woord' of 'licht' of 'de grote scheppingsgedachte'
niet ontstaan is in de loop van het Goddelijke bestaan, maar dat het met God, als een
deel van Hem, eeuwig is en daarom nooit iets kan zijn, wat met een vroeger
ontstaansproces te maken heeft. Daarom geeft het tweede vers als een soort
getuigenis de verklaring: Het bestond altijd al in de diepste grond van al het zijn en al
het latere worden, als een deel daarvan in en uit God, en was dus Zelf geheel en al
God.
(Alle dingen zijn daardoor geschapen en zonder dit is niets geschapen, dat geschapen
is. Joh. 1:3)
[10] Dit vers zegt dat datgene actief is geworden, wat al in het eerste vers als het
'Woord' of 'Licht' in de diepste grond van al het Zijn en Worden geheel aanwezig
was, maar zich nog niet als iets wat al uitgetreden was, duidelijk zichtbaar liet zien.
[11] Daarom moet dit derde vers, op de juiste manier weergegeven ook zo luiden: AI
het geschapene ontstond uit deze oergrond van de schepping, die in zichzelf de
eeuwige diepste grond van zijn totale bestaan is. Het licht, het woord en de wil
brachten uit dit eigen wezen het eigen licht, de eeuwige eigen scheppingsgedachte, in
het vaste zichtbare bestaan voort, en er is niets in de gehele eeuwige oneindigheid,
dat niet op dezelfde manier uit dezelfde oergrond in het zich openbarende en
zichtbare bestaan gekomen is.
[12] Degene, die nu deze drie duidelijk uitgelegde verzen volledig begrepen heeft die
begrijpt het vierde vers.
(In Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen. Joh. 1:4)
[ 13] Het is vanzelfsprekend, dat de diepste grond van al het bestaan, het licht van al
het licht, de diepste gedachte van alle gedachten en ideen, de oervorm als de
eeuwige grond van alle vormen, ten eerste niet vormeloos en ten tweede niet dood
kon zijn, omdat de dood in zijn realiteit het algehele tegendeel is van al het bestaande,
in welke vorm dan ook. In dit woord of licht of in deze grote gedachte van God in
God, en uiteindelijk dus God Zelf, was derhalve een volkomen leven. God was dus in
Zijn totaliteit de eeuwige volmaakte diepste grond van het leven. En dit licht of leven
16
riep de wezens uit zichzelf op, en dit licht of leven was het licht en dus ook het leven
in deze wezens, in deze uit Hem geschapen mensen. En deze wezens en mensen
waren zo een volledig evenbeeld van de bron van alle licht, wat in hen de
voorwaarden schiep voor een leven gelijk aan het Zijn, het Licht en de eeuwige
diepste grond van het Zijn.
[14] Maar omdat de diepste grond van het leven van God volkomen vrij is en ook
moet zijn, omdat het anders in feite geen leven is, en dit net zo geldt voor het
geschapen wezen en diens leven, omdat het anders ook geen leven en dus geen
'bestaan' zou zijn, ligt het voor de hand, dat aan het geschapen wezen, de mens,
slechts een volkomen vrij leven gegeven kon worden. Het moet dat leven voelen als
iets, dat op zichzelf volmaakt is, maar juist vanwege dit gevoel moet het ook
vaststellen, dat zijn leven niet uit zichzelf, maar uit God is ontstaan, en door Zijn
eeuwige almachtige wil, volledig aan Hem gelijk geschapen is.
[15] Dit besef moest in alle geschapen wezens aanwezig zijn, net zoals het besef dat
hun leven en bestaan volledig aan dat van God gelijk moet zijn, omdat zij anders
noch een leven, noch het een of andere bestaan zouden hebben.
[16] Als we echter deze toestand nader bezien, dan bemerken we, dat in het
geschapen wezen daardoor noodzakelijkerwijs twee gevoelens samen moeten komen,
en wel als eerste: het gevoel van het aan God gelijk zijn, ofwel Gods oerlicht in hem,
en ten tweede: dat juist door dit Licht onweerstaanbaar het gevoel ontstaat, dat men
ergens in het tijdelijke is ontstaan door de wil van de Schepper .
[17] Het eerste gevoel zegt, dat het schepsel zonder meer gelijk is aan de Schepper,
en daarom totaal onafhankelijk van de oergrond, omdat het deze als het ware als een
deel van zichzelf kan zien. Het tweede gevoel, dat onweerstaanbaar uit het eerste
levensgevoel ontstaat, maakt dat er een afhankelijkheids gevoel ontstaat ten opzichte
van God, omdat het schepsel weet dat het ontstaan is uit de oorspronkelijke diepste
grond en dat het zich pas in de loop der tijden zelfvrij heeft kunnen manifesteren.
[18] Dit gevoel maakt echter het eerste hoogheids gevoel ook tot deemoed, die zoals
hierna aangetoond zal worden, beslist noodzakelijk is voor het hoogheidsgevoel.
[19] Het hoogheidsgevoel verzet zich sterk tegen deze vernedering en wil het tweede
gevoel onderdrukken.
[20] Door die strijd ontstaat wrok en tenslotte haat tegen de diepste grond van al het
bestaan, en daaruit volgt dan haat tegen het lage nederigheids of
afhankelijkheidsgevoel. Daardoor wordt echter het hoogheidsgevoel verlamd en
verduisterd, en Gods oerlicht in het geschapen wezen gaat over in nacht en duisternis.
Deze nacht weet nauwelijks meer iets af van Gods licht in zichzelf en verwijdert zich
daardoor van de diepste grond van zijn bestaan en ontstaan, alsof hij blind is en toch
nog zelfstandig, en hij wil dat in zijn verblindheid niet toegeven.
(En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis begrijpt het niet. Joh. 1:5)
[21] Hoewel Gods licht haar uiterste best doet, en al haar licht Iaat schijnen om deze
nacht weer om te vormen in het echte licht van God, herkent die nacht, die zelf uit het
licht van God ontstaan is, maar nu geen werkelijk zicht meer heeft, dit licht van God
toch niet.
[22] Zo kwam ook Ik, als de eeuwige diepste grond van al het bestaan en als Gods
bron van al het licht en leven, in de wereld van de duisternis naar degenen, die uit Mij
waren; maar ze herkenden Mij niet in de nacht van hun verduisterd hoogheidsgevoel!
17
[23] Dit vijfde vers geeft aan hoe Ik, door alle eeuwen heen onveranderlijk, in deze
door Mij en uit Mij geschapen wereld kom, en deze Mij niet herkent als haar eigen
oorsprong.
[24] Maar Ik, als diepste grond van al het bestaan, moest wel vanuit Mijn totale licht
zien, hoe het hoogheidsgevoel, als Gods licht in de mensen, door de voortdurende
strijd steeds matter en zwakker en daardoor als levenslicht duisterder en tenslotte
geheel donker werd, en dat daarom het grootste deel van de mensen Mij niet
herkennen zou, als Ik in die vorm tot hen zou komen, die zij, toen zij naar Mijn
evenbeeld geschapen werden, ook gekregen hadden; en dat ze Mij zeker niet zouden
herkennen als Ik geheelonverwacht en onvoorbereid als een Deus Ex Machina ( een
plotseling verschijnende God) in de beperkte mensenvorm tot hen zou komen. Ik zou
het dan aan Mij Zelf te wijten hebben, als de mensen Mij onmogelijk zouden kunnen
herkennen, omdat ze niet voorbereid waren op Mijn komst.
[25] J a, dat zag Ik reeds eeuwen van te voren, en Ik liet daarom al vanaf hun eerste
ontstaan uit Mij tot aan Mijn werkelijke komst, door vele duizenden zieners, die in de
strijd het licht niet verloren hadden, deze komst van Mij voorspellen en de aard en
manier en zelfs de plaats en de tijd van Mijn komst getrouw vastleggen. Bij Mijn
daarop werkelijk gevolgde komst liet Ik grote tekenen plaats vinden en verwekte een
man, waarin de geest van een hoge engel zijn intrek nam, opdat hij Mijn komst en
lijfelijke aanwezigheid op de aarde aan de blinden zou verkondigen.
2 De oude en nieuwe getuige. Johannes de Doper.
(Door God werd echter een man gezonden, die Johannes heette 1:6)
[I] Deze man heette J ohannes; hij hield aan de J ordaan boetepredikingen en doopte de
mensen, die zich bekeerden, met water. In deze man woonde de geest van de profeet
Elia, en dit was de hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon en later weer met
deze Lucifer op de bekende berg vocht om het lichaam van Mozes (dus aartsengel
Michal).
(Deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven
zouden. Joh. 1:7)
[2] Hij kwam als een oude en tevens nieuwe getuige van boven, d.w.z. van Gods bron
van alle licht kwam hij als licht om te getuigen van Gods licht, van de oerbron, Die
nu de stoffelijke vorm aannam en in menselijke gestalte Zelf als mens tot Zijn
mensen, die uit Hem zijn voortgekomen, kwam, om ze in hun nacht opnieuw te
verlichten en ze op deze manier Zijn licht terug te geven.
(Hij was het licht niet, maar hij was slechts een getuige van het licht. Joh. 1:8)
[3] Deze man was weliswaar niet de eigenlijke bron, maar net als alle andere wezens,
een uit de bron van alle Licht geschapen licht. Maar zijn vergevorderde deemoed
maakte dat hij in verbinding kon blijven met de bron.
[4] Omdat hij in doorlopend contact stond met de bron, en Deze geheel los kon zien
van zijn eigen licht, gaf hij ook een waarheidsgetrouw getuigenis van de bron (hij
18
was wel uit de bron ontstaan, maar dat hield niet in dat hij zelf de bron was, het
betekende wel dat hij deze herkennen en juist beschrijven zou). Hij wekte daardoor
zoveel echt licht op in de harten van de mensen, dat zij daardoor, eerst wel zwak
maar later steeds beter en duidelijker, konden zien dat de bron van alle licht, Die nu
in het vlees was gekomen, Degene is Waaraan alle wezens en mensen hun zelfstandig
bestaan te danken hebben, en dat ze dit licht, als ze dat willen, zelfstandig voor
eeuwig kunnen behouden.
(Dat was het waarachtige licht, dat alle mensen verlicht, die op deze wereld komen.
Joh. 1:9)
[5] Niet de getuige, maar zijn getuigenis en Degene, van Wie hij getuigde, waren de
echte bron Die vanaf het begin alle mensen die in deze wereld komen licht en leven
heeft gegeven, en hen nog steeds meer leven en licht geeft. Daarom staat in het
negende vers, dat Dat het ware en echte licht is en was, Dat alle mensen in het
oerbeginsel vorm gaf voor het vrije bestaan, en Dat nu kwam om dat bestaan in alle
volheid te verlichten en weer aan Zichzelf gelijk te maken.
(Het was in de wereld, en deze is Daardoor ontstaan, maar ze herkende Het niet.
Joh. 1:10 )
[6] Hoe Ik, de bron van alle licht, ondanks al de voorboden en verkondigers van Mijn
komst miskend kon worden door deze wereld d. w .z. door de verduisterde mensen,
die met hun hele wezen uit Mij of wat hetzelfde is, uit de bron (het Woord) ontstaan
zijn, is reeds in het vijfde vers duidelijk naar voren gebracht. Alleen moet daarbij nog
wel aangetekend worden, dat hier onder het begrip 'wereld' niet verstaan moet
worden 'de aarde als draagster van verloren zielen, die tesamen de materie vormen',
maar alleen 'de mensen' als zodanig. Zij zijn weliswaar voor een deel uit de materie
genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze niet meer, of behoeven ze niet
meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie. Want
het zou geen goede zaak zijn als Ik verlangen zou dat een steen, die nog in het diepste
gericht ligt, Mij zou herkennen! Dat kan Ik alleen terecht verlangen van een vrij
geworden ziel, die Mijn geest in zich heeft.
(Hij kwam naar Zijn bezit, en de Zijnen namen Hem niet op. Joh. 1:11)
[7] Dus, zoals hiervoor reeds werd aangeduid, moet niet de aarde, maar moeten alleen
de zielen en de geesten van de mensen gezien worden als het eigenlijke eigendom des
Heren; en wel daarom als eigendom, omdat zij zelf oorspronkelijk licht uit Mijn
eeuwige bron van alle licht zijn en daarom met Mij n geheel vormen.
[8] Maar zij herkenden Mij niet, omdat juist hun oorspronkelijke licht d.w.z. hun
hoogheidsgevoel verzwakt is, en dat is de reden waarom Ik naar hen toekwam en nog
steeds naar hen toekom, want zij zijn Mijn eigendom. Zij begrijpen niet meer dat ze
heel persoonlijk een deel zijn van de diepste grond, dat nooit vernietigd kan worden,
omdat dit van oorsprong Mijn wezen is.
(Allen, die Hem aannamen, gaf Hij de macht om kinderen Gods te worden, omdat zij
in Zijn naam geloven. Joh. 1:12)
19
[9] Het spreekt haast vanzelf dat bij al degenen, die Mij niet opnamen of niet
herkenden, de werkelijke orde verstoord bleef en dat met deze verstoring een lijdende
toestand, het zogenaamde 'kwaad' of de 'zonde' bleef. Daartegenover verdween bij
veel anderen dit 'kwaad' zodra ze Mij opnamen d.w.z. in hun hart herkenden, omdat
ze weer met Mij en daarom met de orde en de oerbron van al het Zijn verenigd
werden. Daarin vonden zij zichzelf, en zij vonden ook Mijn oorspronkelijke licht als
het genoemde deel van zichzelf en daarin het eeuwige onverdelgbare leven.
[10] In dit leven vonden ze ook, dat ze echt niet alleen maar Mijn schepsels zijn,
zoals hun minderwaardigheidsgevoel het hun ingeeft, maar dat ze zonder twijfel Mijn
eigen kinderen zijn, die Mijn eigen wil in alle vrijheid tot leven heeft gebracht. Hun
licht (hun geloof) is identiek aan Mijn licht,en bergt daarom in zich de volle macht en
kracht van Mij, en door die macht zijn zij niet alleen gerechtigd Mijn kinderen
genoemd te worden, maar het ook geheel en al te zijn!
[11] Want het geloof is een zeer bijzonder licht, en Mijn naam, waarop de machtige
stralen van dit licht gericht zijn, is de kracht en de macht en het eigenlijke wezen van
Mijn oerbron, waardoor ieder in zichzelf het rechtmatige en geldige kindschap van
God tot stand brengt. Daarom staat dan ook in het twaalfde vers, dat allen, die Mij
opnemen en in Mijn naam geloven -de macht in zich hebben rechtmatige 'Kinderen
Gods' te heten!
(Die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit
God geboren zijn. Joh.1:13)
[12] Dit vers is slechts een nadere aanduiding en verklaring van het voorgaande vers,
en bij elkaar gevoegd zouden de beide verzen ook zo kunnen luiden: Die Hem
opnamen en in Zijn naam geloofden, gaf Hij de macht 'Kinderen Gods' te heten, die
niet uit het bloed, noch uit de wil van het vlees (begeerte van het vlees), noch uit de
wil van een man, maar uit God geboren zijn.
[13] Het is duidelijk, dat hier geen sprake is van een eerste geboorte als vlees uit het
vlees, maar alleen van een tweede geboorte uit de geest van de liefde tot God, en uit
de waarheid van het levende geloof in de levende naam van God, die J ezus-J ehova-
Zebaoth heet. Een goede omschrijving van deze tweede geboorte is -de
wedergeboorte des geestes door de doop uit de hemel.
[14] De - doop uit de hemel - is de volle overgang van de geest en de ziel, met al haar
begeerten, in de levende geest van de liefde tot God en in Gods liefde Zelf.
[15] Als zo'n overgang eenmaal uit de vrije wil van de mens tot stand is gekomen, en
als alle liefde van de mens zich in God bevindt, dan bevindt door zo'n heilige liefde
ook de gehele mens zich in God, en wordt daar tot een nieuw wezen gevormd, van
kracht voorzien en gesterkt, en zo na het bereiken van de juiste rijpheid door God
opnieuw geboren. Na zulk een tweede geboorte, die niet afhankelijk is van de
begeerte van het vlees, noch van de verwekkingswil van de man, is dan de mens een
echt Godskind; en dit wordt veroorzaakt door de vrije macht van Gods liefde in de
mens, die 'genade' genoemd wordt.
[16] Deze genade is nu juist tevens de machtige aantrekkingskracht van God in de
geest van de mens, waardoor deze als het ware door de Vader naar de Zoon
getrokken wordt, d.w.z. naar de goddelijk bron van alle licht getrokken wordt, of,
anders gezegd, tot de ware en levende machtige wijsheid van God komt.
20
3 De menswording van het eeuwige woord
(En het woord werd vlees en woonde onder ons, en wij zagen Zijn Heerlijkheid, een
heerlijkheid als van de eniggeboren zoon van de Vader, vol genade en waarheid.
Joh. 1:14)
[1] Als de mens zo door de wedergeboorte een echt kind van God wordt, welke
geboorte als het ware door God of de liefde tot God plaats vindt, dan komt hij tot de
heerlijkheid van de bron van alle licht in God, ofwel tot het eigenlijke goddelijke
bestaan. Dit bestaan is de werkelijke eniggeboren zoon van de Vader, zoals het licht
inwendig verborgen rust in de warmte van de liefde, zolang de liefde het niet opwekt
en uit zich naar buiten Iaat stralen. Dit heilige licht, dat zo naar buiten straalt, is in
wezen de werkelijke heerlijkheid van de zoon van de Vader en het doel van iedere
wedergeborene; daar wordt de wedergeborene gelijk aan die heerlijkheid, welke
eeuwig vol genade (Gods licht) en vol waarheid is, en dit is de echte werkelijkheid of,
anders gezegd, het vlees geworden woord.
(Johannes getuigt van Hem, roept de mensen op en zegt: Deze was het van wien ik
gezegd heb: Die na mij komt, is voor mij geweest, want hij was eerder dan ik.
Joh. I: 15)
[2] J ohannes geeft van dit alles een juist getuigenis, en hij maakt de mensen direct na
de doop in de rivier de J ordaan er op opmerkzaam, dat de mens, die hij zojuist
gedoopt heeft, Degene is, waarover hij al keer op keer in zijn boetepredikingen tegen
het volk gezegd heeft dat men Hem waardig moest ontvangen en dat Hij, Die na hem
zou komen, vr hem geweest was, er dus eerder was dan hij. De diepere betekenis
hiervan is: Dit is de bron van alle licht en de oerbron van al het licht en zijn, Die vr
al het bestaande was, en waaruit al het bestaande voortkwam.
(Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16)
[3] Deze bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen
zelf in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in God, en aan
de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun licht en vrije
leven te danken.
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel
en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de
heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk
gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor
volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het
bestaan.
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet
gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een
zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden,
om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het
oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade
21
op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven
inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
[6] Het eerste teken van Gods gunst was iets noodzakelijks, zonder enige vrijheid en
dus ook zonder duurzaamheid. Het tweede teken van Gods gunst Iaat de mens echter
volkomen vrij om het te aanvaarden of niet, en daarom -omdat het in het geheel niet
dringt of dwingt -is het voor altijd en eeuwig onaantastbaar. Want waar geen vijand
is, is ook geen vernietiging; onder 'vijand' wordt hierbij alles verstaan wat een vrij
bestaan, hoe dat er ook uitziet, belemmeren zou.
4 Over wet en genade
(Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus
Christus gekomen. Joh. I:17)
[1] Zo ziet de wet er uit die aan het eerste leven gegeven moest worden, en dat begon
al in het begin bij de eerste mens en in het verdere verloop gaf Mozes deze nog eens
door, waarom hij in dit vers ook als vertegenwoordiger van de wet aangehaald wordt.
Uit de wet kon echter niemand ooit de echte levensvrijheid verkrijgen, omdat de wet
een belemmering en geen aanmoediging van het leven is.
[2] Door een positieve dwang van de onwrikbare wil van de bron van alle macht
werden de eerste scheppingsideen in een afgezonderd, op zelfstandigheid lijkend
bestaan gesitueerd; de afscheiding en het vormen van het door ruimte en tijd beperkte
bestaan werden vervolgens aan onveranderlijke wetten ondergeschikt gemaakt.
[3] Het wezen, de mens, was, hoewel oorspronkelijk op een bepaalde manier de
godheid zelf, of wel: het diepste wezen van God Zelf, nu gescheiden van zijn diepste
grond, die het nog wel kende, maar daarbij door onwrikbare wetten in een beperkte
vorm gebonden en gehouden. Die toestand beviel het op deze manier vastgelegde
wezen niet, en zijn hoogheidsgevoel kwam geweldig in opstand tegen zijn
gedwongen beperking en buitensluiting.
[4] Omdat tijdens de allereerste opeenvolging van wezens het gevecht steeds heftiger
werd, moest de grote grondwet verscherpt worden en de wezens moesten opgenomen
worden in een tijdelijk vast oordeel. Dat gebeurde door de vorming van stoffelijke
vaste hemellichamen en de daardoor ontstane grotere deling van de oorspronkelijke
wezens.
[5] In de tweede vorm van de wezens verschijnt dan de mens met een vleselijk
lichaam, staande op de bodem van het resultaat van zijn eerste veroordeling. Ondanks
dat hij nu op drievoudige wijze was gescheiden van zijn diepste grond, herkende hij
deze in zich zelf toch al weer gauw, en werd trots, hoogmoedig en ongehoorzaam aan
een niet zo strenge wet, die niets dwingend voorschreef, maar alleen aangaf wat
wenselijk was.
[6] Omdat de mens zich niets aantrok van wat hem als wenselijk aangegeven was,
werden hem zwaardere verplichtingen opgelegd, voorzien van geweldige sancties, die
bij niet nakomen van de verplichtingen, prompt werden uitgevoerd (denk aan de
zondvloed en nog meer van dergelijke zaken!).
[7] Na deze tuchtiging kwam God in de vorm van Melchizedek naar de aarde en
leidde de mensen; maar die begonnen al snel weer te vechten en moesten door
nieuwe wetten worden gebonden en op zodanige wijze tot de orde worden geroepen,
22
dat hen alleen een machinale beweging overbleef, die zich verzette tegen bijna al hun
neigingen.
[8] Door de wet werd dus een grote kloof gemaakt, waarover geen geest en geen
wezen meer kon springen. Daardoor werd ook het uitzicht op, en het innerlijke
bewustzijn van een eeuwig voortduren van het innerlijke, op deze manier erg
beperkte leven, zeer twijfelachtig.
[9] Tijdens deze beperking verschijnt dan de goddelijke oerbron in Zijn eigen diepste
volheid en wel in de persoon van Christus.
[10] Op dit moment komt Gods gunst dus terug, neemt alle zwakheden des levens
van de mensen op zich en geeft hen daarvoor een nieuw teken van Zijn gunst, een
nieuw leven vol van het ware licht; en daarmee en door Zich Zelf toont Hij hen de
juiste weg, die zij moeten gaan, en het werkelijke doel van hun bestaan.
(Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot de4s Vaders
is, Die heeft ons over Hem verteld. Joh. 1:18)
[11] Eerst nu kregen zij, die Hem herkenden, een echt Godsbegrip en zij konden nu
voor de eerste maal God, Die door geen wezen daarvoor ooit gezien kon worden, in
Zijn volheid naast zich en buiten zichzelf zien en herkennen, en zij konden nu door
Hem ook zichzelf en de eigen geheel vrije levensbestemming zien en herkennen.
[12] En daarmee is ook de onoverbrugbare kloof, die door de wet geschapen was,
weer weggenomen en ieder mens kan nu, wanneer hij dat wil, het juk van de wet
afwerpen als hij zijn oude mens inruilt voor de nieuwe mens uit Christus. Daarom
wordt ook gezegd, dat men de oude mens moet afleggen en de nieuwe aannemen,
ofwel: die het oude leven lief heeft, die zal het verliezen; die het wegdoet, die zal het
als een nieuw behouden. Dat is de verkondiging uit de schoot van de Vader en het
levende evangelie van God.
[13] De uitdrukking echter die zegt: 'Hij die in des Vaders schoot is' betekent zoveel
als: De diepste wijsheid van God ofhet eigenlijke innerlijke wezen van God bevindt
zich in de liefde, zoals het licht thuis hoort in de warmte, en zoals uit de liefde een
machtige warmte ontstaat en ontspringt en deze na enige tijd om zich heen ook
warmte opwekt en deze warmte altijd weer licht opwekt. Zo ontstaat ook uit de
liefde, die gelijk is aan de Vader en eigenlijk de Vader Zelf is, het licht van de
goddelijke wijsheid, hetgeen gelijk is aan de Zoon, ofwel de eigenlijke Zoon Zelf is,
die echter niet uit Twee bestaat, maar volledig Een is met diegene, die Vader heet.
Het is te vergelijken met de manier waarop licht en warmte of warmte en licht n
zijn, omdat de warmte voortdurend licht en het licht voortdurend warmte geeft.
5 Jordaan. Johannes de doper getuigt van zichzelf.
(En dit is het getuigenis van Johannes aan de Joden, toen deze priesters en levieten
uit Jeruzalem naar hem toezonden, opdat ze hem zouden vragen: Wie bent u? 1:19)
[I] Dit vers geeft een zuiver uiterlijke gebeurtenis weer en heeft daarom geen
innerlijke betekenis. Wel kan men uit deze zending duidelijk zien, dat het
hoogheidsgevoel der J oden al begon te vermoeden dat de bron van alle licht of de
diepste grond van het leven de aardse mensen begon te naderen en al op aarde moest
23
zijn, en het nam aan, dat deze diepste grond van al het leven zich in J ohannes bevond
en dat hij misschien de beloofde Messias was.
[2] Daarom zonden zij ook, meer afgaande op de reeds vermelde vermoedens, dan
uitgenodigd door de roep van J ohannes als prediker, onderzoekers naar hem toe, die
hem moesten vragen, wie hij was: Christus of Elia of een andere profeet.
(En hij zei hen de waarheid toen hij zei: Ik ben Christus, de beloofde Messias, niet.'
En zij vroegen hem verder: Wie bent u dan? Bent u Elia? En hij zei: 'Ik ben het
niet!' -En verder vroegen ze: Bent u een profeet? - Hij antwoordde: 'Neen!' Joh.
1:20-21)
[3] De reden waarom ze J ohannes ook vroegen of hij Elia of een andere nieuwe
profeet was, vond zijn oorsprong in het feit dat er in hun profetische geschriften
stond, dat Elia vr de beloofde Messias zou komen en heel Isral op de grote komst
van de Messias zou voorbereiden! Tevens zouden er in die tijd ook nog andere
profeten opstaan, die eveneens als herauten voor de Messias uit zouden gaan. Dat
wisten de met de Schrift bekende afgezanten uit J eruzalem en daarom vroegen ze dat
aan J ohannes. Deze erkende echter dat hij dat allemaal niet was.
(En zij zeiden verder tegen hem: 'Zeg dan eens, wie u dan bent, opdat wij degenen,
die ons gezonden hebben, een antwoord kunnen geven?!' -'Wat zegt u dan van uzelf?'
Joh. 1:22)
[4] En zo moesten ze hem natuurlijk verder vragen wie hij dan wel was.
(Johannes zei echter: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn en de weg
bereidt voor de Heer, gelijk de profeet Jesaja voorspeld heeft. Joh. 1:23)
[5] Waarop J ohannes dan pas erkent, dat hij slechts een roepende in de woestijn is en
- naar J esaja's profetie - de weg bereidt voor de Heer!
[6] Met recht zou je hier kunnen vragen, waarom J ohannes dat in de woestijn deed,
waarvan je toch vooruit kunt weten, dat zich daar zeker zeer weinig mensen zullen
bevinden, en dat het daarom verstandiger zou zijn, om als voorloper een plaats op te
zoeken met veel mensen. Wat kan in de dode woestijn zo'n geroep, al is het nog zo
luid, voor nut hebben, als het geluid van het geroep veel eerder verklinkt, dan dat het
waar dan ook een oor bereikt? En bereikt het toch toevalligerwijs een mensenoor, dan
is dat resultaat toch veel te mager voor een zaak, die toch voor alle mensen van het
grootste belang is!
[7] Op deze voorliggende vraag moet gezegd worden, dat met de uitdrukking -
woestijn -niet zozeer de kleine woestenij van Bethabara aan de overzijde van de
J ordaan gelegen, bedoeld werd, maar veel eerder de geestelijke woestijn in de harten
van de mensen. De woestijn van Bethabara, waar J ohannes inderdaad leefde, predikte
en doopte, was voor dit doel slechts daarom gekozen, opdat de mensen konden zien
hoe het er in hun eigen hart uit zag, namelijk net zo woest, leeg, zonder edele
vruchten, maar vol dorens en distels, allerlei onkruid en vol adders en ander
verwerpelijk kruipend gedierte. En in die menselijke woestijn treedt J ohannes op als
een ontwaakt geweten, wat hij zuiver geestelijk gezien ook is, en predikt
boetedoening ter vergeving van de zonden en bereidt zo voor de Heer de weg naar de
24
harten van de tot een woestijn geworden mensen.
[8] Dan blijft alleen nog de vraag over, waarom J ohannes zich niet als Elia of als een
profeet bekend maakte, terwijl hij volgens Mijn eigen getuigenis zowel het ene als
zeker het andere was. Want Ikzelf heb bij een bepaalde gelegenheid tegen de
apostelen en ook aan de andere toehoorders van Mijn leer rechtstreeks gezegd:
J ohannes was Elia, die vr Mij komen zou, als u het van Mij wilt aannemen.
[9] De oorzaak van de ontkenning van J ohannes ligt daarin, dat J ohannes zich hier
alleen de naam wil geven, die past bij zijn huidige taak en niet die bij zijn eerdere
taak paste, toen hij als Elia op aarde was. Elia moest straffen en de Moloch
vernietigen; J ohannes moest echter oproepen tot oprechte boetedoening, de vergeving
der zonden uitdelen door de doop met het water, en op deze wijze voor Mij de weg
bereiden. En dit werk bepaalde voor hem, wie hij werkelijk was.
(En die gezonden waren, behoorden bij de Farizeen. En deze vroegen hem nog meer
en zeiden tot hem: 'Waarom doopt u dan, als u noch Christus, noch Elias en verder
ook geen profeet bent?' Joh. 1:24-25)
[10] Omdat hij echter wel doopte, wat overigens alleen aan de priesters en de daartoe
geroepen profeten, die dat konden bewijzen, toegestaan was, vroegen de door de
jaloerse Farizeen gezonden priesters en levieten aan hem, waarom hij dan op deze
manier de mensen doopte, terwijl hij toch noch het een noch het ander was.
(Johannes antwoordde hen en zei: Ik doop alleen met water; Hij (de Christus naar
Wie je vraagt) is midden tussen jullie in gaan staan, maar je kent Hem niet.' Joh.
1:26)
[11] J ohannes zegt: 'Ik doop alleen met water, dat betekent, ik was alleen maar en ben
een wasser van onrein geworden harten, zodat ze waardig worden voor de ontvangst
van de Ene, die om zo te zeggen zich allang in jullie midden ophoudt, maar Die jullie
door je blindheid niet herkent!'
[12] Dit slaat ook op al diegenen, die Mij, de Heer, uiterlijk net zo zoeken als deze
onderzoekers hier; die de landen en de zeen bereizen en daar aan alle wijzen vragen:
'Waar is de Christus, wanneer en waar komt Hij?' De ware, Die midden in hun harten
een verblijf voor Zich bouwde, en Die slechts daar te vinden is (het zijn toch zulke
dwaalgeesten!), Die zoeken zij niet, in ieder geval niet op die ene plaats waar Hij
alleen maar te zoeken en te vinden is.
('Hij is het, die komen zal, Die vr mij was, van wie ik niet waard ben, dat ik zijn
schoenriemen zou losmaken. Dit gebeurde te Bethabara, aan de overzijde van de
Jordaan, waar Johannes doopte. Joh. 1: 27-28)
[13] Hier geeft J ohannes toch wel een zeer deemoedig getuigenis ten overstaan van
de priesters en levieten, hij weet dan ook heel goed Wie in Christus de aarde betreden
heeft; maar wat kan dat nu het wereldwijze priesterdom schelen! Ze laten het
waarachtige getuigenis van J ohannes zonder meer aan zich voorbijgaan, want ze
wilden geen deemoedige, arme glansloze Messias, maar n waarvoor ogenblikkelijk
alles en iedereen vol angst en schrik zou ineenkrimpen.
[14] Voor hen had de Messias meteen bij Zijn eerste optreden -natuurlijk nergens
25
anders dan in J eruzalem -, rechttoe rechtaan duidelijk zichtbaar uit de hemel komend,
vuriger stralend dan de zon, begeleid door myriaden engelen en alleen de tempel
verkiezend om te wonen, alle toenmalige bestuurders moeten uitschakelen en
vernietigen, - en daarna had Hij de J oden ook meteen onsterfelijk moeten maken, hen
al het geld van de aarde geven, minstens ettelijke honderden overbodig schijnende
bergen met groot kabaal in zee slingeren, en daarbij ook nog het arme vuile gepeupel
in n klap terecht moeten stellen! Dan zouden ze in Hem geloofd hebben en ook
gezegd hebben: 'Heer U bent zowaar ontzettend sterk en machtig, alles moet zich
voor U zo diep mogelijk buigen en in het stof werpen en de hogepriester is niet
waardig U de schoenriemen los te maken.
[15] Maar Christus kwam heel arm en klein en, zo op het oog, zwak op de aarde,
deed bijna dertig jaar lang geen teken voor de ogen van de machtigen, maar werkte
hard, was net als J ozef een timmerman en ging daarna ook nog met het hele gewone
volk om. Hoe kon Hij dan zo in de ogen van de trotse en wijze J oden de zo lang
verwachte Messias zijn? 'Weg met zo'n godslasteraar, zo'n magir, die zijn daden
alleen met behulp van de overste der duivels uitvoert! Zo'n doodgewone, boven het
eikenhout verruwde en grove timmermansgezel, die ergens met behulp van de satan
toveren geleerd heeft, blootsvoets over de weg gaat en de vriend is van ingemeen
gespuis, met hen omgaat, hoeren aanneemt en met maar al te bekende zondaars eet en
drinkt en bijgevolg met zijn doen en laten de wet overtreedt; zal dat de beloofde
Messias zijn?! Nee, zo'n godslasterlijk idee hopen we nooit te krijgen!'
[16] Dit was het oordeel van de hoge en wijze J oden over Mij toen Ik geheel en al in
het vlees aanwezig was op de aarde; en miljoenen hebben op dit moment nog precies
datzelfde oordeel over Mij, want ze willen beslist niets horen over een zachtmoedige,
vriendelijke en Zijn woord houdende God!
[17] Hun God moet ten eerste hoog boven alle sterren wonen en uit louter eindeloze
verhevenheid bijna niet bestaan; iets wat minder dan een zon is, mag Hij niet
scheppen als Hij tenminste een waardig God wil zijn! Ten tweede mag Hij het niet
wagen de een of andere, en zeker niet de menselijke, gestalte aan te nemen, maar
moet alleen maar een soort onbegrijpelijk onding zijn!
[18] Ten derde mag, gesteld dat Christus toch God was, Hij Zich alleen maar door het
innerlijke woord openbaren aan mensen van het vak, zoals bepaalde sociteiten,
concilies, buitengewone pitisten, met een aureool omgeven Zeloten en volleerde
toonbeelden van deugd, en aan zo'n gelukskind moest Hij dan ook meteen de macht
geven om bergen te verzetten; anders is het niets gedaan met de goddelijke
boodschap en openbaring van Christus!
[19] Aan een leek of iets wat op een zondaar lijkt, mag de Heer J ezus zich nooit
kenbaar maken; want in zo'n geval is de openbaring al verdacht en wordt net zo min
aangenomen als dat Ik Zelf aangenomen werd door de hoge J oden, omdat Ik naar hun
trotse en eerzuchtige mening met veel te weinig goddelijke waardigheid opgetreden
ben; maar -dat alles doet niets ter zake! Alleen het getuigenis van J ohannes geldt!
[20] De wereld zal nooit veranderen en blijft altijd de woestijn van Bethabara, waar
J ohannes zijn getuigenis gaf. -Maar Ik verander ook niet en kom steeds bij de
mensen, net zoals Ik bij de J oden kwam om hun hoogmoed te onderdrukken en de
ware deemoed en liefde op te wekken. Gezegend zijn allen, die Mij zo herkennen en
opnemen, zoals J ohannes Mij heeft herkend en heeft opgenomen volgens zijn
getuigenis dat hij Mij gaf in het bijzijn van de trotse priesters en levieten uit
J eruzalem, die zich daaraan zo ergerden!
26
(De andere dag ziet Johannes Jezus naar zich toe komen en zegt: Kijk, Dat is Gods
lam, dat de zonden der wereld draagt!' Joh. 1:29)
[21] De daarop volgende dag doet hij tegenover hen ng een keer een uitspraak over
Mij, toen die onderzoekers zich nog te Bethabara ophielden en daar informaties
inwonnen over wat deze J ohannes nu eigenlijk deed, en wat zijn boodschap
voornamelijk behelsde. Dat gebeurt dan bij de bekende gelegenheid als Ik uit de
woestijn naar hem toe kom en van hem verlang, dat hij Mij moet dopen met het water
van de rivier.
[22] Terwijl Ik hem nader, maakt hij de leider van de onderzoekers, die 's nachts
datgene wat hij van J ohannes gehoord heeft grondig overdacht heeft, op Mij
opmerkzaam en zegt: 'Zie, Degene, die daar aankomt is het Godslam, dat alle
zwakheden der mensen op zijn schouders genomen heeft, opdat de mensen, die Hem
zullen aannemen, een nieuw leven van Hem krijgen en zelf de macht zullen hebben
om met dit nieuwe leven Gods kinderen te zijn; want J ehova toont zich niet in de
storm of in het vuur, maar slechts in het zachtste fluisteren van de wind.
(Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Na mij komt een man, die vr mij geweest is,
want hij was er eerder dan ik.' Joh. 1:30)
[23] J ohannes herhaalt hier nog eens datgene, wat hij al de voorgaande dag over Mij'
tegen de onderzoekers heeft gezegd, en getuigt enerzijds van Mij, dat Ik als een
spiegel van werkelijke en noodzakelijke menselijke deemoed tot de mensen kom, en
met deze deemoed laat zien, dat Ik de mensen in hun zwakheid te hulp kom, maar
niet in hun vermeende kracht, een kracht, die ze heus nooit hebben. Anderzijds
getuigt J ohannes~dat het zo door hem genoemde 'Lam Gods' nochtans Diegene is,
Die vr alles wat bestaat reeds bestond, want de uitdrukking: 'Hij bestond eerder dan
ik' betekent het volgende: J ohannes - die gedurende een moment beseft welke hoge
geest er in hem leeft - geeft daarmee aan zijn onderzoekers te verstaan dat, hoewel
ook in hem dezelfde oorspronkelijke geest woont, hij daarentegen niet de geestelijke
bron van alle leven is die in dit Lam woont, maar dat hij slechts door Diens kracht
geheel vrij en zelfstandig geworden was. Omdat deze zelfstandigmaking een echte
daad van de geestelijke bron van alle leven was, begon toen pas de eerste
tijdsperiode; daarvr was er niets anders in de gehele oneindigheid dan J ehova,de
bron van alle geestelijke kracht, en dat is tevens Degene, die nu als Gods Lam
zichtbaar voor hen staat en door hem gedoopt wil worden.
6 Johannes doopt de Heer met water.
('Ik kende Hem tot nog toe ook niet; maar om Isral met Hem bekend te maken, ben ik
gekomen om met water te dopen' Joh. 1:31)
[1] Natuurlijk vroegen de onderzoekers daarop aan J ohannes: 'Sinds wanneer ken je
deze merkwaardige man dan en waarom voelde je je geroepen om dit getuigenis van
Hem te geven?' J ohannes antwoordde toen geheel naar waarheid, dat ook hij als mens
Hem niet eerder had gekend, maar dat Zijn geest hem dat had ingegeven, en dat Die
27
hem ook de impuls gaf, om de mensen op Deze Man voor te bereiden en hen met
water uit de J ordaan van hun erge zonden schoon te wassen.
(En Johannes getuigde en zei vervolgens: Ik zag dat de geest van God neerdaalde
uit de hemel, zo zacht als een duif die naar beneden zweeft, en deze Geest bleef boven
hem Joh. 1:32)
[2] J ohannes getuigt hier, dat ook hij Mij voor het eerst in levende lijve voor zich
ziet, en dat Mijn geest in hem dat aan hem heeft geopenbaard. De onderzoekers
bekeken deze Man natuurlijk goed en sloegen Hem gade tijdens de kort durende
handeling van de doop met het water, die J ohannes Mij eerst niet wilde geven, omdat
Hij ervan overtuigd was dat Ik meer bevoegd was om hem te dopen, dan hij Mij; -
maar aan Mijn uitdrukkelijk verzoek, om het zo te laten gebeuren, gaf hij gehoor en
doopte Mij toch, maar zag daarbij wat Ik door Mijn geest in zijn geest had
geopenbaard, toen Ik hem naar Bethabara zond, namelijk: hoe Gods geest, dat wil
zeggen Mijn eigen bron van alle geest, in de vorm van een licht wolkje, als een duif
zwevend, uit de met licht gevulde hemel naar Mij neerdaalde en boven Mijn hoofd
bleef hangen. Daarbij hoorde hij de bekende woorden:
[3] 'Dit is Mijn geliefde Zoon, of dit is Mijn licht, Mijn eigen bron van alle kracht,
aan Wien Ik, als de bron van alle liefde, Mijn welbehagen heb, luistert naar Hem!'
('Ik zou Hem anders ook niet herkend hebben; maar Degene, Die mij zond om met
het water te dopen, zei tegen mij: Boven Wien je de geest van God neer ziet dalen en
boven Wien hij dan blijft zweven, Die met de heilige geest zal dopen.' Joh. 1:33)
[4] Daarom zegt J ohannes: Ik zou Hem anders niet herkend hebben!
('Ik zag het en getuig nu, dat Deze werkelijk Gods Zoon is Joh. 1:34)
[5] Pas na deze doop vertelde J ohannes aan de onderzoekers wat hij had gezien en
gehoord, en verklaarde onder ede dat de Gedoopte, Die hij reeds bij Diens naderbij
komen als het aan hem geopenbaarde Lam Gods had aangekondigd, zonder twijfel de
door geheel Isral verwachte Messias was: 'Deze is naar waarheid Gods Zoon', ofwel
het eeuwige grondbeginsel Gods in God!
[6] Hij, J ohannes, had met eigen ogen Diens geest neer zien dalen en boven Hem zien
blijven zweven, en dat gebeurde niet om aan te geven dat deze Man die geest nu pas
kreeg, maar het beeld manifesteerde zich alleen maar ten behoeve van hem, omdat
ook hij anders niet geweten had, wie Hij was.
[7] Iedereen vraagt zich hier natuurlijk af, of die afgezanten uit J eruzalem met hun
ogen en oren niets van dit alles gemerkt hebben. Daarop is voor nu en altijd maar n
antwoord: Alleen aan de eenvoudigen en de onmondige wordt het geopenbaard, voor
de wijzen van deze wereld blijft het verborgen en verhuld.
[8] Dus zagen zij hier alleen maar de doop met het water, en ze ergerden zich niet
weinig, toen J ohannes hen vertelde wat hij had gezien en gehoord terwijl zij daarvan
niets hadden bemerkt, en daarom betichtten zij J ohannes ervan dat hij loog. Maar
toen kwamen verscheidene leerlingen van J ohannes naar voren en getuigden dat
J ohannes de volle waarheid had gezegd.
[9] Maar zij schudden hun hoofden en zeiden: ' J ohannes is je meester en jullie zijn
28
leerlingen van hem, daarom bevestigen jullie wat hij heeft gezegd. Wij zijn
daarentegen geleerd en wijs in alle zaken van de Schrift die door Mozes en de
profeten van God is ontvangen, en wij zien aan jullie manier van doen dat jullie en je
meester dwazen zijn, die niets zien en niets weten en met je dwaasheid veel mensen
het hoofd op hol brengt op een manier, die al geruime tijd hoogst ongewenst lijkt,
blijkens de verhalen die de hoogsten uit de tempel daarover horen. Het beste zal zijn
als jullie gedwongen worden hiermee op te houden.
[10] J ohannes wond zich echter op en zei: 'J ullie addergebroed, jullie
slangengebroed! Denken jullie daarmee het gericht te ontgaan? Zie de bijl, waarmee
jullie ons zouden willen vernietigen, ligt reeds aan jullie wortel; ziet toe hoe je het
verderf ontlopen zult! Als je niet in zak en as boete doet en je niet laat dopen, dan
zullen jullie te gronde gericht worden!
[11] Want waarlijk! Deze was het, van Wien ik tot jullie gesproken heb: Na mij zal
Diegene komen, Die vr mij is geweest, want Hij was eerder dan ik. Van Zijn
volheid hebben wij allen genade op genade gekregen (dit werd reeds eerder in het 15e
en 16e vers van dit hoofdstuk gezegd, maar nog niet nader historisch belicht).
[12] Na het aanhoren van deze krachtige taal van J ohannes blijven er een paar over,
die zich door hem laten dopen; het grootste deel trekt echter woedend weg.
[13] Deze verzen hebben duidelijk alleen maar betrekking op een historische
gebeurtenis en ze hebben weinig geestelijke betekenis, die ook al door de voorgaande
commentaren niet moeilijk te vinden is. Wel moet hier vermeld worden, dat zulke
verzen beter begrepen worden, als men alles, wat men in de beschreven tijd
vanzelfsprekend vond, er bij vermeldt. Want in de tijd, dat de evangelist het
evangelie schreef, was het de gewoonte om alle mogelijke omstandigheden die men
vanzelfsprekend vond, als onnodige ballast weg te laten, en alleen de hoofdzinnen op
te schrijven en alle bijkomstige omstandigheden zo gezegd, tussen de regels door, te
laten lezen. Om deze, voor onze tijd belangrijke zaak nader te belichten, willen we nu
de hierna volgende drie verzen vanuit deze gezichtshoek een beetje beter bekijken, en
dan zal de toenmalige manier van schrijven (de syntaxis) wel aan het licht komen en
te herkennen zijn.
7 Drie verzen als voorbeeld
(De volgende dag stond Johannes weer met twee van zijn discipelen. Joh 1:35)
[1] Geheel volgens de grondtekst luidt bijvoorbeeld het 35e vers: 'De volgende dag
stond J ohannes weer en twee van zijn leerlingen'. Daarbij vraagt men zich dan af:
waar stond hij en waren de twee leerlingen bij hem, of stonden ze terzelfder tijd op
een andere plaats? -Het valt hier iedereen meteen op, dat hier geen standplaats en ook
geen handeling van de leerlingen omschreven is.
[2] Waarom heeft de evangelist die omstandigheden niet vermeld?
[3] De reden hiervan werd hierboven al aangegeven: het is een vanzelfsprekendheid!
Zeker in die tijd, waarin het gebruikelijk was om zo te schrijven, was het
vanzelfsprekend dat -J ohannes aan de rivier de J ordaan onder een wilg stond en daar
wachtte voor het geval er iemand zou komen om zich door hem te laten dopen. En
omdat hij meer leerlingen had die zijn leer hoorden en ook opschreven, waren er
gewoonlijk twee of soms, afhankelijk van wat er te doen was, meer bij hem, die hem
bij zijn vele doophandelingen behulpzaam waren en ook wel in zijn naam en op zijn
29
manier doopten.
[4] Omdat in die tijd al die omstandigheden bij de groep om J ohannes overbekend
waren, werden ze niet opgeschreven. Behalve dat dit zo gebruikelijk was, had men
daar nog een reden voor, namelijk het gebrek aan schrijfmateriaal. Daarom schreef
men slechts de hoofdzaken op en gaf aan het begin van een zin door het
verbindingswoord -en aan dat de losstaande zinnen bij elkaar behoorden. Deze
verbindingswoorden werden dan meestal niet met letters weergegeven, maar met
algemeen bekende symbolen vooraan de bij elkaar behorende zinnen.
[5] De hier gegeven uitleg is weliswaar op zichzelf geen evangelische verklaring,
maar toch wel nodig, omdat zonder deze de evangelin, voor wat betreft hun
uiterlijke historische betekenis, in onze tijd nauwelijks te begrijpen zijn, en hun
innerlijke geestelijke betekenis nog veel minder. Dit geldt vooral voor de profetische
boeken uit het oude testament, waarin in plaats van verklarende zinnen alleen maar
daarmee overeenstemmende beelden voorkomen, en waar natuurlijk van een
beschrijving, van welke bijbehorende omstandigheid dan ook, geen sprake kan zijn.
Omdat we nu echter deze regels uit de toenmalige tijd kennen, zal het voor ons in het
vervolg niet zo moeilijk zijn om alle hiernavolgende teksten en verzen gemakkelijker
met elkaar te verbinden, juister te lezen en in ieder geval het natuurlijke, historische
deel beter te begrijpen. Wij willen zo'n korte analyse ook nog maken van het 36e en
37e vers, zodat de gegeven regel begrijpelijk wordt.
(En toen hij Jezus weer zag wandelen, zei hij: 'Zie, Dat is Gods Lam!' Joh. 1:36)
[6] In het 36
e
vers staat oorspronkelijk: En als hij J ezus zag wandelen, sprak hij; Zie,
Dat is Gods Lam! Het en geeft hier aan, dat deze tekst tot het voorgaande in een
bepaalde betrekking staat. Geschiedkundig wil dit zeggen, dat J ezus Zich na de
verkregen waterdoop nog enige tijd in de omgeving van J ohannes heeft opgehouden,
en daarom zowel door twee jongeren als door J ohannes zelf aan de oever van de
J ordaan wandelend werd gezien.
[7] Als J ohannes Hem ziet, vat hij onmiddellijk al zijn gedachten in n tezamen en
zegt als in geestvervoering: 'Zie, Dat is Gods Lam!' Heden ten dage zou hij zoiets
hebben gezegd als: 'Kijk daar! Daar aan de oever van de rivier wandelt nu nog de
allerhoogste Godmens zo bescheiden en zo deemoedig als een lam'. J ohannes slaat al
deze nadere aanduidingen over en zegt slechts datgene wat in het vers staat.
(En toen de twee leerlingen Johannes zo hoorden spreken en volgden Jezus Joh.l:37)
[8] Het 37
e
vers, dat eigenlijk het vervolg beschrijft van de beide voorgaande, begint
daarom met 'en' en geeft slechts heel eenvoudig aan wat gebeurd is, daarbij zo kort
mogelijk de reden aangevend.
[9] De oorspronkelijke tekst luidt: 'En twee van zijn leerlingen hoorden hem spreken
en volgden J ezus.' In onze tijd zou het vers, zonder de betekenis en de zin geweld aan
te doen, aldus luiden: 'Toen echter de beide leerlingen, die bij hem waren, hun
meester zo hoorden spreken, verlieten zij hem dadelijk en gingen naar J ezus, en
omdat J ezus Zich nu van deze plaats verwijderde, volgden ze Hem.
[ 10] Alles wat in deze tekstverklaring is aangedragen, moet bij deze gebeurtenis
voorgevallen zijn, omdat anders het voorval niet had kunnen plaats vinden. Maar
zoals gezegd, volgens de toen gebruikelijke schrijftrant worden slechts de twee
30
begrippen - horen - en het onmiddellijke - volgen - aangestipt, waarbij alle
overgangs- en verbindingswoorden als vanzelfsprekend worden weggelaten. Wie
deze gegeven regel goed begrijpt, zal tenminste het geschiedkundige deel van de
oorspronkelijke tekst op een begrijpelijker wijze bij elkaar zetten, en zich daardoor
ook de innerlijke betekenis makkelijker voor kunnen stellen
8 Bethabara De Heer roept Andras en Petrus
(Maar Jezus keerde Zich om, zag de twee volgen zei tegen hen: Wat zoeken jullie?'
Zij zeiden echter tot Hem: 'Rabbi, waar houdt Gij verblijf!' Joh. 1:38)
[ 1] Ook deze tekst is een vervolg op de voorgaande en is meer geschiedkundig dan
geestelijk, want hiermee begint in eerste instantie de bekende en op een bepaalde
manier nog geheel stoffelijke opname van de apostelen. Het vindt plaats in dezelfde
omgeving waar J ohannes verbleef, en wel in Bethabara, een zeer armelijk, door arme
vissers bewoond gehucht, en dat is dan ook de reden waarom de beide leerlingen al
zo snel naar het onderkomen vragen, en eigenlijk van Mij willen weten in welke hut
Ik woon.
[2] Omdat Ik Mij, vr de doop, veertig dagen in deze omgeving had opgehouden en
Mijn menselijke wezen door vasten en andere oefeningen op het komende geven van
onderricht had voorbereid, is het geschiedkundig logisch, dat Ik daarom in dit
gehucht ergens een onderkomen moest hebben dat in dezelfde woeste en zeer
onherbergzame omgeving lag die Ik voor Mijn doel het geschiktste achtte.
[3] De beide leerlingen wisten wel dat Ik al enige tijd in deze omgeving woonde,
want ze konden Mij al wel ettelijke malen daar gezien hebben, zonder echter te
vermoeden wie Ik was. Daarom vroegen ze ook niet direct naar Mijn eigenlijke
geboorteplaats, maar slechts naar het onderkomen in het plaatsje Bethabara, dat voor
het merendeel uit schamele vissershutten bestond, die uit leem en biezen opgetrokken
waren en vaak nauwelijks zo hoog waren, dat een man er rechtop in kon staan.
[4] In zo'n hut woonde Ik ook; Ik had deze hut met Mijn eigen handen tamelijk ver in
de woestijn gebouwd. Uit die tijd dateren nog heden de kluizenaarswoningen, die in
bijna alle christelijke landen voorkomen
(Hij sprak tot hen: 'Komt en ziet.' Zij gingen met Hem mee en zagen het, en zij bleven
dien dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. Joh. 1:39)
[5] Het was, van de plaats waar J ohannes predikte, niet ver naar dat onderkomen;
daarom zei Ik tot de beide leerlingen: 'Komt en ziet!', waarop beiden Mij zonder meer
volgden. Zij bereikten samen met Mij spoedig Mijn onderkomen en verwonderden
zich daar bijzonder over het feit dat de Gezalfde van God vrijwel het armelijkste
hutje bewoonde, wat daarbij ook nog op een van de onherbergzaamste plaatsen van
deze woestijn stond!
[6] Dit alles gebeurde niet omstreeks de tijd, waarop de tegenwoordige christelijke
kerken gewoonlijk aannemen dat de veertig dagen vasten plaatsvonden, maar twee
maanden later. Toen wij het onderkomen bereikten, was het volgens de toenmalige
tijdrekening ongeveer tien uur; dat is volgens de huidige tijdrekening ongeveer drie
uur 's.middags, want in die tijd bepaalde het opgaan van de zon het eerste uur van de
dag. Omdat de zonsopgang echter steeds verschuift, kunnen de toenmalig aangegeven
31
dagtijden, uren genoemd, niet exact, maar slechts benaderend met de tegenwoordige
dagindeling vergeleken worden; daarom zei Ik hierboven: Het was ongeveer drie uur
's middags toen Ik met de beide leerlingen het onderkomen bereikte. -Omdat de beide
leerlingen deze dag tot zonsondergang bij Mij doorbrachten, zal zeker bij
onderzoekende lezers de vraag opkomen, wat wij drien gedurende die tijd van drie
tot ongeveer acht uur in en bij Mijn onderkomen gedaan hebben, want daarover staat
niets geschreven. Nu, dat laat zich haast vanzelf raden:
Ik onderwees deze beiden over hun toekomstige bestemming en vertelde hen ook,
hoe en waar Ik het eerst met Mijn onderwijzingen zou beginnen en hoe Ik in deze
omgeving nog meer mensen, die wat geest en wil betreft gelijk waren aan hen, tot
Mijn leerlingen zou op en aannemen. Tevens gaf Ik hen de opdracht om onder hun
collega's, die merendeels ook vissers waren, na te vragen en te overleggen, of er nog
bij waren die zich bij Mij wilden aansluiten. Dat bespraken wij gedurende die tijd.
Toen echter de avond viel, liet Ik de beiden gaan en ze begaven zich, ten dele zeer
opgewekt, ten dele echter ook zeer nadenkend, naar de hunnen terug, want ze hadden
vrouwen en kinderen en ze wisten niet wat ze daarmee aan zouden vangen.
(Andras, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes
gehoord hadden en Hem gevolgd waren. Joh. I :40)
[7] Een van de twee, met de naam Andras, is met zijn besluit gauw klaar en wil Mij
tot elke prijs volgen; hij zoekt daarom broer Simon, die ergens nog met zijn visnetten
bezig is.
(Deze vindt eerst zijn broeder Simon en zegt tot hem: Wij hebben de Messias
gevonden!' Joh. 1:41)
[8] Als hij hem na enig zoeken vindt, weet hij niets beters te doen dan hals over kop
aan Simon te vertellen, dat hij de beloofde Messias gevonden heeft, samen met een
ander, die nog niet zeker wist of hij Mij zou volgen
(En Andras brengt hem tot Jezus. Toen Jezus hem zag, zei Hij: Jij bent Simon, de
zoon van Jona; van nu af aan zul je echter Cphas heten! Joh I:43)
[9] Als Simon zo over Mij hoort spreken, uit hij levendig de wens om Mij zo snel
mogelijk te zien, want hij was niet bij de doop aanwezig geweest. Andras zegt:
'Vandaag kan dat met goed fatsoen niet meer gebeuren, maar morgen zul je bij het
aanbreken van de dag bij Hem zijn!'
[10] Daarop zegt Simon, die steeds bij zijn bezigheden over de Messias fantaseerde
en van mening was, dat de Messias de armen helpen en de rijken met hun harde
harten geheel vernietigen zou: 'Broer, er is geen moment te verliezen; ik laat
ogenblikkelijk alles liggen en volg Hem tot aan het einde der wereld, als Hij dat wil.
Breng me daarom direct naar Hem toe, want ik voel een geweldig innerlijk verlangen
en ik moet Hem vandaag nog zien en spreken. De nacht is helder en het is niet ver
naar Zijn hut, dus laten we dadelijk maar op weg gaan! -Wie zal zeggen of we Hem
morgen nog aantreffen?!'
[11] Andras zwicht voor deze aandrang en brengt hem naar Mij toe. Als ze al
tamelijk Iaat in de nacht Mijn onderkomen naderen, blijft Petrus in zoete verrukking
32
op dertig pas afstand staan en zegt tegen Andras: 'Het wordt me zo vreemd te
moede! Ik voel een verheven zoete angst; ik durf nauwelijks nog een stap vooruitte
doen en toch heb ik zon groot verlangen in mij om Hem te zien!'
[12] Op dit moment kom Ik uit Mijn hut en ga de beide broers tegemoet, hetgeen
wordt weergegeven met 'dat Ik hem zag'. Het spreekt vanzelf, dat met dit 'zien' Mijn
geestelijk tegemoetkomen bedoeld wordt wanneer iemand, net als Simon,
voornamelijk in zijn hart tot Mij komt. Ik herken hem dan ook meteen, dat betekent,
Ik neem hem direct aan, en een nieuwe naam is voor hem het begin van zijn
deelname aan Mijn rijk. Simon krijgt de naam Cphas ofwel een rots in het geloof
aan Mij, want Ik had al veel eerder gezien welke geest in Petrus leeft en leefde.
[13] Voor Petrus of Simon bewees hetgeen Ik zei voldoende dat Ik stellig de beloofde
Messias was; vanaf dat moment twijfelde hij daar niet aan, en hij vroeg Mij ook nooit
met n enkel woord of Ik wel de Echte was, want hij vertrouwde volkomen op wat
zijn hart hem ingaf. Beiden bleven ze nu tot aan de ochtend bij Mij en later verlieten
ze Mij niet meer.
9 Jordaan. Ook Philippus en Nathnal volgen
(De volgende dag wilde Jezus weer naar Galila gaan en Hij vindt Philippus en zegt
tegen hem: 'Volg Mij" Joh.l:43)
[I] 's Morgens zeg Ik tegen hen: 'Mijn tijd in deze woestijn is voorbij, Ik zal naar
Galila gaan, waar Ik vandaan ben gekomen. Willen jullie meetrekken? Ik laat jullie
daarin geheel vrij, want Ik weet dat jullie vrouw en kind hebben en deze niet
gemakkelijk verlaten. Maar niemand, die voor Mij iets verlaat, zal het verlatene
verliezen, maar het veelvoudig terug winnen.
[2] Petrus zegt daarop: 'Heer! Voor U verlaat ik mijn leven, dus zeker mijn vrouwen
kind! Die zullen ook zonder mij wel in leven blijven, want ik ben een bedelaar en kan
hen maar weinig brood geven; onze visserij brengt nauwelijks voldoende op voor een
halve mensenmond, laat staan dat je er een familie voldoende mee kunt voeden! Mijn
broer Andras kan dat getuigen. In Bethsada zijn wij geboren, maar het
levensonderhoud moesten wij hier aan deze woeste, maar toch nog tamelijk visrijke
oevers van de J ordaan zoeken, waar wij nu ook door J ohannes zijn gedoopt. Onze
vader J ona is nog sterk genoeg en onze vrouwen en zusters ook; daarbij nog de zegen
van boven en ze komen er wel door!' Ik prijs hen voor dit vertrouwen en we gaan op
weg.
(Philippus nu was uit Bethsada, de stad van Andras en Petrus. Joh. 1:44)
[3] Langs de weg, die nog enige tijd langs de oevers van de J ordaan slingerde,
troffen wij Philippus aan, eveneens geboortig uit Bethsada, die in alle vroegte met
een slecht net in de golven van de J ordaan een ontbijt zocht. - Petrus vestigde Mijn
aandacht op hem en zei: 'O Heer! Deze man lijdt veel en is zeer arm, maar tevens is
hij een zeer eerlijk redelijk en godvruchtig mens. Wat zou U er van denken, als U
hem ook met ons mee liet gaan?'
[4] Op zo'n hartverwarmend voorstel van Petrus kan Ik alleen maar antwoorden met:
'Philippus, volg Mij!' Deze laat zich dat geen tweemaal zeggen, laat zijn net op de
grond vallen en volgt Mij, zonder te vragen waarheen. Pas onderweg zegt Petrus
33
tegen hem: 'Degene, die wij volgen, is de Messias!' Philippus zegt dan: 'Op het
moment, dat Hij mij zo liefderijk geroepen heeft, heeft mijn hart mij dat al
ingegeven'.
[5] Philippus was ongehuwd en omdat hij tamelijk veel van de Schrift wist gaf hij
onderwijs aan de arme vissers. Hij kende J ozef van Nazareth persoonlijk, en kende
Mij ook en wist daarom veel van wat er bij Mijn geboorte en in Mijn jeugd was
voorgevallen. Hij was ook een van de weinigen, die in Mijn persoon heimelijk de
Messias verwachtten; maar omdat Ik vanaf Mijn twaalfde jaar niets wonderbaars
meer deed, maar net eender leefde en werkte als ieder ander heel normaal mens,
verdween bij veel mensen de eerste wonderbare indruk die Mijn geboorte achterliet,
geheel en al. Zelfs de meest enthousiasten van toen, zeiden nu, dat Mijn geboorte
slechts door een opmerkelijk samenvallen van alle mogelijke omstandigheden en
verschijnselen zo wonderlijk beroemd was geworden, maar dat Mijn geboorte daar
beslist niets mee te maken had gehad. Ook zou Ik het geniale uit Mijn jeugd zo totaal
verloren hebben, dat er, nu Ik man was geworden, niets meer van te ontdekken viel! -
Maar Philippus en nog enkelen hadden een zekere hoop behouden, want ze kenden de
voorspelling van Simon en Anna, die bij Mijn besnijdenis in de tempel uitgesproken
werd, en daar verwachtten ze veel van.
(Philippus vindt Nathnal en zegt tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Wien
Mozes in de wet geschreven heeft en waarvan de profeten geschreven hebben; het is
Jezus, de zoon van Jozef uit Nazareth.' Joh. 1:45)
[6] Terwijl hij Mij volgt, kijkt Philippus opmerkzaam langs de weg in het rond en ziet
Nathnal, terwijl deze onder een vijgenboom zittend zijn visgerei herstelt, en hij
zegt vol vuur tegen hem: 'Broeder, ik heb de hele lange weg al naar je uitgekeken en
ben nu van ganser harte blij, dat ik je gevonden heb, want kijk, we hebben Hem
gevonden, van Wie Mozes in de wet heeft geschreven en waarvan de profeten hebben
geschreven; het is toch J ezus, J ozefs zoon uit Nazareth!'
(En Nathnal zei tegen hem: 'Wat voor goeds kan er uit Nazareth komen? Philippus
zei daarop: 'Kom en zie het zelf!' Joh. 1:46)
[7] Nathnal reageert wat onwillig en zegt: 'Wie kent het slechte nest Nazareth niet?!
-Wat voor goeds kan er dan wel uit dit nest komen?! En de Messias wel het
allerminst!' Philippus zegt echter: 'Ik weet wel, dat je het in dit opzicht altijd met mij
oneens was, hoewel ik je wel honderdmaal mijn redenen verklaard heb, maar kom nu
en overtuig je zelf, en je zult beamen, dat ik volkomen gelijk heb gehad!'
[8] Nadenkend komt Nathnal overeind en zegt: 'Broeder, dat zou een zeer groot
wonder zijn! Want het gepeupel van Nazareth is toch echt wel het slechtste van de
hele wereld! Met een Romeinse munt kan je toch van een Nazareer alles maken wat
je maar wilt?! In dit nest is allang geen geloof meer, noch aan Mozes noch aan de
profeten! Kortom van een Nazareer kun je maken wat je wilt, en er is al heel lang
een spreekwoord dat zegt: 'Hij is nog slechter dan een Nazareer!' En jij zegt dat de
Messias daar vandaan komt, en je wilt me naar Hem toebrengen, zodat ik Hem zal
zien?! -Nou, nou, bij God is wel niets onmogelijk, we zullen eens zien!'
(Als Jezus Nathnal tot Zich ziet komen, zegt Hij hardop over hem: 'Zie een goede
34
Israliet, in dewelke geen bedrog is!' Joh.1 :47)
[9] Na deze woorden gaat Nathnal met Philippus in de richting van J ezus, Die
intussen een honderd passen verderop wat uitrust. Als beiden echter in de nabijheid
van J ezus zijn, zegt Deze hardop: 'Zie Israliet, een goede waarin geen bedrog is!'
(Nathnal zei tot hem: Hem: 'Vanwaar kent U mij dan? Jezus antwoordt en zegt tot
hem: Eer Philippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je'.
Joh. 1 :48)
[10] Nathnal verwondert zich hogelijk over deze rake beschrijving, die hij Mij zo
luid hoort uitspreken, en vraagt meteen: 'Waarvan kent u mij dan, dat u zoiets over
mij zeggen kunt? Want mijn innerlijk is alleen aan God en mij bekend; en ik was
nooit opschepperig en heb mij nooit op mijn deugden voor laten staan. Waarvandaan
weet u dan, hoe ik ben?' Terwijl Ik hem aanzie, zeg Ik tegen hem: 'Daarnet, toen
Philippus je riep toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je!'
(Nathnal antwoordt en zegt tot Jezus: 'Rabbi! -U bent waarlijk de Zoon van God!
U bent de koning van Isral!' Joh. 1:49)
[11] Mijn uitspraak over hem maakt dat Nathnal zich zeer verbaast, en
onmiddellijk reageert hij met een bewogen hart: 'Meester! Hoewel U een Nazareer
bent, bent U toch waarachtig Gods Zoon! J a, U bent ongetwijfeld de koning van
Isral waarnaar zo lang reeds verlangend is uitgezien, Degene, Die zijn volk uit de
klauwen van de vijanden bevrijden zal! O Nazareth, o Nazareth, hoe klein was je en
hoe groot word je nu! De laatste zal tot eerste verheven worden! O Heer! Hoe snel
gaf U mij het geloof! - Hoe komt het nu dat iedere twijfel uit mij verdween, en ik nu
volkomen geloof dat U de beloofde Messias bent!'
(Jezus antwoordt en zegt tegen Nathnal: 'Je gelooft omdat Ik tegen je gezegd heb:
Ik zag je onder de vijgenboom. Je zult nog grotere dingen zien dan dat"
Joh. 1:50)
[12] Op de vraag van Nathnal antwoord Ik eerst met wat in het bovenstaande
vijftigste vers staat, en toon daardoor aan Nathnal, dat hij weliswaar nu gelooft, dat
Ik de beloofde Messias ben, maar dat hij slechts tot dat geloof gekomen is door de in
Mij ontdekte alwetendheid, die alleen in God kan zijn. Ik zeg daar echter nog bij, dat
hij later nog grotere dingen zal zien, waarmee Ik hem zoveel wil zeggen als: J e
gelooft nu door een wonder, later zul je echter vrij geloven!
(En Jezus zegt verder tegen hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, -van nu af aan
zullen jullie de hemelen open zien en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen
op de Zoon des mensen! (Joh. 1:51)
[13] En Iet op, Ik zeg jullie: van nu af aan zullen jullie allen de hemelen open zien en
de engelen van God op zien stijgen en af zien dalen naar de Zoon des mensen, -wat
zoveel wil zeggen als: In het vervolg, als jullie uit Mij de wedergeboorte van jullie
geest zullen verkrijgen, dan zullen de levenspoorten geopend worden. J ullie zullen
35
dan, zelf engelen zijnde, de door Mij in de wedergeboorte tot engelen en daardoor tot
'kinderen Gods' gemaakte mensen, van de dood naar het eeuwige leven zien trekken.
Daarentegen zullen jullie ook veeloorspronkelijk geschapen hemelgeesten uit alle
hemelen naar beneden naar Mij, de Heer van al het leven, zien afdalen en daar in
Mijn voetstappen, de voetstappen van de Mensenzoon, zien treden, Mijn voorbeeld
en Mijn getuigenis volgend.
[14] Dit is het einde van het eerste hoofdstuk van het bijbelse evangelie van
J ohannes. Met de hierbij gegeven uitleg moet het op de juiste manier te begrijpen
zijn; maar niemand moet nu denken, dat het begrip, dat hier gegeven is, alles omvat!
O, dat doet het niet; het is echter wel een praktische wegwijzer, waarmee ieder, die
van goeden wille is, in allerlei diepten van de goddelijke wijsheid ingeleid kan
worden en daardoor in elk vers op allerlei manieren de zin van het leven kan zien en
herkennen. Bij dit alles is, zoals reeds gezegd, deze gegeven uitleg een waarachtig
richtsnoer, waarmee alles gemeten en beoordeeld kan worden.
De bruiloft te Kana in Galila De tempelreiniging.
10. Kana. De drie stappen tot wedergeboorte
(En op de derde dag was er een bruiloft in Kana in Galila en de moeder van Jezus
was daar. Joh. 2:1)
[ 1] Het 'en' dat hier aan het begin van het eerste vers van het tweede hoofdstuk van
het bijbelse evangelie van J ohannes staat, geeft aan dat de beide hoofdstukken bij
elkaar horen, hetgeen ook al blijkt uit het feit, dat deze bruiloft in het huis van een
zeer met J ozef bevriende familie, op de derde dag plaats vond. Deze derde dag werd
namelijk berekend vanaf de dag dat Ik met Mijn -tot aan deze gebeurtenis nog maar
vier leerlingen -Bethabara verliet. Daarna was Ik een volle dag in gezelschap van
Mijn vier leerlingen in het huis van J ozef, die echter niet meer leefde. Ik was bij de
moeder van Mijn lichaam, die samen met Mijn andere broers natuurlijk erg veel
moeite deed om ons zo goed mogelijk te verzorgen.
[2] Want Maria wist in haar hart wel dat Mijn tijd nu gekomen was om als de
verwachte Messias op te treden en te werken; maar ze wist, net als zoveel anderen,
niet waaruit Mijn werk zou bestaan. Ook zij geloofde voorlopig nog steeds in de
volledige verdrijving van de Romeinen, en aan de oprichting van de machtige troon
van David en het daaraan verbonden onwrikbare en onoverwinbare, goddelijk
heerlijke aanzien, dat vanaf dat moment niet meer zou ophouden.
[3] De goede Maria en Mijn hele aardse familie dacht dat de Messias een
overwinnaar van de Romeinen en andere vijanden van het beloofde land zou zijn;
immers de brave mensen hadden van de beloofde Messias ongeveer dezelfde foute
verwachting, die veel eerbare mensen in onze tijd ook hebben van het duizendjarige
rijk. Maar het is nog niet het juiste moment om hen tot andere gedachten te brengen.
[4] Omdat dus Mijn eigen huis, te beginnen met Maria, zulke verwachtingen van de
toekomstige Messias had, is het niet te verwonderen, dat andere bevriende families er
net eender over dachten.
[5] Daarom hadden veel families de grootste belangstelling voor Mij en natuurlijk
ook voor degenen, die Ik Mijn leerlingen noemde, en daarom besloten J acobus en
36
J ohannes ook om leerlingen van Mij te worden, om dan samen met Mij de volkeren
der aarde te beheersen! Want ook zij waren al veel vergeten van wat Ik hen vaak als
kind reeds behoorlijk duidelijk voorspeld had.
(Jezus en Zijn leerlingen werden ook op de bruiloft genodigd.2:2)
Dientengevolge had Ik in bijna alle betere huizen in de hele omgeving van Nazareth,
zelfs in bijna geheel Galila, de verwachting gewekt een binnenkort optredende
bevrijder van het Romeinse juk te zijn. Pas sinds een paar maanden was Ik begonnen
met het nemen van enige maatregelen die in die richting duidden, waardoor in de
bevriende huizen de aan Mijn persoon verbonden voorspellingen weer tot leven
kwamen, zoals zoveel wat sinds achttien jaar ingeslapen en vergeten was. Dat was
dan ook de reden waarom Ik, tesamen met Mijn leerlingen, Mijn moeder Maria en
een aantal andere familieleden en bekenden zelfs naar Kana, een oud stadje in
Galila, dat niet ver van Nazareth lag, uitgenodigd werd bij een voorname bruiloft,
waarop het echt blij en vrolijk toeging. De vier leerlingen maakten daarover tegen
Mij de opmerking:
[7] 'Heer! Het leven is hier aanmerkelijk beter dan in Bethabara! De arme J ohannes
zou waarschijnlijk ook erg blij zijn als hij in plaats van zijn verdraaid slechte kost, die
meestal uit wat met kokend water overgoten sprinkhanen en uit honing van wilde
bijen bestaat, zo'n maaltijd als deze eens in zijn leven kon proeven!' (Er bestaat in die
omgeving net als in Arabi een soort sprinkhaan ter grootte van een duif, die
klaargemaakt en gegeten wordt, zoals men bij ons kreeften klaarmaakt en eet).
[8] Daarop zei Ik tegen hen: 'Waarom J ohannes zo leven moet, begrijpen jullie nu
nog niet; want hij moet zo leven omdat anders de Schrift niet vervuld wordt. Hij zal
echter weldra in een beter leven komen. J eruzalem zal hem in de woestijn niet lang
meer laten begaan, hij zal van nu af minder worden, opdat een ander toe zal nemen!
[9] Hoe staat het echter met die leerling, die met jou, Andras, eerst bij Mij was?
Komt hij nog na, of blijft hij in Bethabara?' Andras antwoordt: 'Zie hij komt al, hij
had nog wat te regelen'. Ik zeg daarop: 'Zo is het goed! Want waar een Cphas is,
daar moet ook een Thomas zijn'. Daarop zegt Andras: ' J a, dat is zijn naam! Een
eerlijke ziel, maar ook steeds vol gewetensbezwaren en twijfel; wat hij echter
eenmaal aangegrepen heeft, dat laat hij ook nooit meer los, hoewel hij een zeer
vrijgevig hart heeft. Door deze vrijgevigheid heeft hij ook die bijnaam gekregen. -Hij
komt, Heer, moet ik hem binnenroepen, deze gesplitste persoon?' Ik antwoord: 'J a
doe dat! - Want wie in Mijn naam komt, behoort bij de bruiloft als gast uitgenodigd te
zijn!'
(En omdat er gebrek aan wijn kwam, zei Maria tot Jezus: 'Zij hebben geen wijn!' Joh.
2:3)
[10] Volgens het toenmalige gebruik moest een binnenkomende gast met een beker
wijn verwelkomd worden. Maria had echter al een tijdje gemerkt dat de wijnvoorraad
op was, en ze zag dat men de nieuw aangekomen gast niet geheel volgens het gebruik
verwelkomen kon; daarom zei ze zachtjes tegen Mij: 'Maar m'n lieve zoon, dat zal me
wat worden! Ze hebben geen wijn meer! Zou J ij daar niet voor kunnen zorgen?'
(Jezus zegt tot haar: 'Vrouw, waarom meng je je in Mijn zaken? Mijn uur is nog niet
37
gekomen.' Joh. 2:4)
[11] Daarop geef Ik Maria heel zachtjes temidden van alle gasten een tweeduidig
antwoord en zeg, rekening houdend met de toen rond Nazareth gebruikelijke
gewoonte: 'Vrouw, waar maak je je druk over? - Ik, als uitgenodigde gast, ben nog
niet aan de beurt om voor de wijn te zorgen, Mijn tijd is nog niet gekomen!' - (In deze
tijd en omgeving moest namelijk iedere op de bruiloft genodigde mannelijke gast een
vrijwillige gift, in de vorm van wijn, als bijdrage meebrengen. Daarbij moest men
met een zekere volgorde rekening houden, zodanig dat de gaven van de naaste
familie het eerst gebruikt werden en pas als deze op waren, op volgorde van
belangrijkheid, de gaven van de gasten die geen familie waren) Maria wist echter dat
de wijnvoorraad van allen reeds verbruikt was; daarom richtte ze zich tot Mij en
vroeg Mij als het ware om dit keer de gebruikelijke volgorde niet in acht te nemen,
vooral omdat er juist een nieuwe gast aankwam en er voor diens verwelkoming geen
druppel wijn meer was! Dat was een ongewone vraag voor haar, maar dat kwam
omdat ze er zo op gesteld was, dat bij zo'n gelegenheid alles volgens het oude gebruik
verliep. Ofschoon Ik Mij niet erg toeschietelijk toonde, kende ze Mij wel zo goed, dat
ze wist dat Ik haar nooit iets weigeren zou wat ze graag wilde.
(Zijn moeder zegt tegen de bedienden: 'Wat Hij jullie ook zal zeggen, doet dat!' Joh.
2:5)
[12] Dus wendde zij zich, in goed vertrouwen op Mij, tot de tafeldienaren en zei tot
hen: 'Wat mijn zoon tegen jullie zeggen zal, dat moet je doen'.
[13] Tot zover gaat het eigenlijke geschiedkundige van deze verzen van het tweede
hoofdstuk van het bijbelse evangelie van J ohannes. Binnen deze historische
gebeurtenis of ook wel gezegd -boven deze geschiedenis uit, kan men reeds een
geestelijke en derhalve profetische betekenis ontwaren, die, als men zich geestelijk
daarop bezint, al snel duidelijk wordt.
[14] Wie ziet niet de zeer opvallende overeenkomst tussen deze bruiloft, die op de
derde dag na Mijn terugkomst uit de woestijn van Bethabara plaats vond, en Mijn
opstanding, die na Mijn kruisiging ook juist op de derde dag plaats vond!
[ 15] Deze bruiloft kondigde op die manier profetisch aan, wat na drie jaar met Mij
gebeuren zou, en daarbij werd in wat ruimere zin tevens aangekondigd, dat Ik na drie
jaar beslist als eeuwige bruidegom met Mijn volgelingen en degenen, die Mij
werkelijk liefhebben, een echte bruiloft, namelijk hun wedergeboorte tot het eeuwige
leven, houden zal!
[16] In algemeen praktische zin echter getuigt deze bruiloftsgeschiedenis, die exact
drie dagen na Mijn terugkomst uit de woestijn plaats vond, van de drie toestanden,
die ieder mens door moet maken om tot de wedergeboorte des geestes te komen of
om de levensbruiloft in het grote Kana van het hemelse Galila te bereiken.
[17] Die drie toestanden zijn: ten eerste de beheersing van het vlees; ten tweede de
reiniging van de ziel door het levende geloof, wat alleen bereikt wordt door de
werken der liefde, zonder welke het geloof dood is; ten derde de opwekking van de
geest uit het graf van het gericht, dit wordt door het beeld van de opwekking van
Lazarus het beste verzinnebeeld. Degene, die deze hiervoor genoemde punten goed
indachtig blijft, zal hetgeen nu volgt beter kunnen begrijpen.
[18] Nu wij de algemene geestelijke betekenis van deze bruiloftsgeschiedenis
38
uiteengezet hebben, keren we terug naar het verdere verloop van deze bruiloft, en aan
het eind van de geschiedenis bekijken we dan weer de speciale overeenstemmingen.
11 De bruiloft te Kana in Galila.
Er waren daar zes stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der
Joden, elk met een inhoud van twee of vier metrten. Joh. 2:6)
[1] Nadat Maria tegen de dienaars gezegd had: 'Wat Hij jullie zeggen zal, doe dat!',
zei Ik dan ook tegen de dienaars, dat ze de zes stenen waterkruiken met water
moesten vullen. Deze kruiken, die voor de reiniging van de J oden bestemd waren,
maar waar de Nazareers en Kananieten niet veel meer om gaven, stonden er meer
voor de sier, dan voor het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren en ze
hadden een inhoud van twee of vier metrten.
(Jezus zegt 'Vul de vaten met water! En zij vulden ze tot de rand. Joh.:2:7)
[2] De dienaren deden dat meteen, omdat ze dachten dat de nieuw aangekomen gast
zich volgens het oude gebruik wassen en reinigen zou. De gast kwam binnen en
kreeg, zonder zich eerst de handen gereinigd te hebben, een plaats aan tafel. Dat viel
de dienaars op en ze zeiden onder elkaar: 'Waarom hebben we dan die zware kruiken
met water moeten vullen? Deze gast gebruikt het niet en het was dus moeite voor
niets!' Daarop zeg Ik tegen hen: 'Waarom vroeg je daarnet dan niet waarvoor het was,
in plaats van nu daarover te mopperen? Hebben jullie dan zoven niet gehoord wat
Maria tegen Mij heeft gezegd, namelijk dat de gasten geen wijn meer hebben?
Hoewel Mijn tijd, zowel naar het gebruik als naar de geest gezien, nog niet is
gekomen, heb Ik toch het water in de kruiken veranderd in wijn, om de heerlijkheid te
openbaren van Degene, van Wie gezegd wordt dat Hij hun God is, maar die als
zodanig door hen nog nooit herkend is; en dit is geen toverij, maar gedaan door de
kracht Gods, die in Mij is.
(En Jezus zegt verder tegen de dienaars: 'Schept nu en brengt het de spijsmeester!
En de dienaars deden dat meteen. Joh. 2:8)
[3] Neem nu een beker vol en breng deze naar spijsmeester om te proeven; hij moet
zijn mening daarover geven!' De dienaars brengen,diep onder de indruk van de
verandering van water, deze wijn direct naar de kok om te proeven.
(Toen de spijsmeester de wijn proefde, die water geweest was, en daarbij niet, zoals
de dienaars, wist waar deze vandaan kwam, riep hij de bruidegom. joh.2:9)
[4] De kok begrijpt er niets van en laat direct de bruidegom bij zich komen en zegt
tegen hem: ' J e weet zeker nog niets van de volgorde!?'
(En hij zegt tegen hem: Iedereen geeft eerst de goede wijn en pas als de gasten goed
dronken zijn de mindere; jij hebt echter de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.' Joh.
2:10)
39
[5] Zet niet iedereen eerst de goede wijn aan de gasten voor en pas als ze een beetje
dronken geworden zijn en hun smaak wat meer afgestompt is, een mindere soort? -
Maar jij doet dat net omgekeerd!'
[6] De bruidegom antwoordde echter: 'J ij praat nu toch wel als een blinde over de
kleur! Kijk, deze wijn is nergens ter wereld geperst, maar kwam zoals eens het
manna, uit de hemel op onze tafel. Daarom moet deze beslist beter zijn dan iedere
wijn die op aarde te vinden is!'
[7] De kok zegt: 'Denk je dat ik gek ben, of ben je het zelf? Hoe kan nu een wijn uit
de hemel op jouw tafel komen? Tenzij J ehova Zelf of wel Zijn knecht Mozes aan
tafel zou zitten!'
[8] De bruidegom zei echter: 'Kom en overtuig je zelf!'
[9] De kok gaat meteen met de bruidegom de eetzaal in en overtuigt zich ervan, dat
de zes vaten geheel met de beste wijn gevuld zijn. Als hij zo het wonder in zich
opneemt, zegt hij: 'Heer, vergeef mij mijn zonden! Dat kan alleen God doen, en God
moet hier bij ons zijn! Want zoiets kan geen mens doen. ,
[10] Toen werd de wijn aan de gasten geserveerd en toen deze hem proefden, zeiden
ze allen: 'Zo'n wijn wordt in ons land niet geperst! Dat is werkelijk een goddelijke
wijn! Alle eer aan hem aan wie God zo'n macht gegeven heeft!'
[11] Daarop dronken zij op het geluk en een welkom voor Mij en de nieuw
aangekomen gast Thomas.
[12] Allen, die op deze bruiloft aanwezig waren, geloofden nu vast en zeker dat Ik
echt de beloofde Messias was.
[13] Maar Petrus zei toen, zonder dat de anderen het hoorden, tegen Mij: 'Heer, laat
mij maar weer weggaan! -Want U bent J ehova Zelf, zoals Uw knecht David over U
voorspeld heeft in zijn psalmen; maar ik ben een arme zondaar en U helemaal
onwaardig!
[14] Ik antwoord hem: 'Als jij je niet waardig genoeg vindt om bij Mij te zijn, wie
acht je dan waardig genoeg? Weet wel, dat Ik niet voor de sterken ben gekomen,
gesteld al dat die er zouden zijn, maar Ik kwam alleen voor de zwakken en zieken.
Als iemand gezond is, heeft hij de dokter niet nodig; alleen de zieke en de zwakke
heeft de dokter nodig. Blijf jij daarom maar rustig bij Mij, want Ik heb je je zonden
reeds lang vergeven en ook als je zondigen zult terwijl je bij Mij bent, dan zal Ik je
vergeven. Want niet in je kracht, maar in je zwakheid zul je zalig worden door de
enkele genade van boven, omdat je Mij herkend hebt en nu reeds een rots in het
geloof bent!'
[15] Petrus krijgt door Mijn woorden tranen in de ogen en hij zegt heel geestdriftig:
'Heer - als iedereen U zou verlaten, dan zal ik U niet verlaten; want Uw heilige
woorden zijn waarheid en leven!'
[16] Na deze woorden staat Petrus op, neemt de beker en zegt: 'Heil aan U, Isral, en
driemaal heil aan ons! Want wij zijn getuigen van een vervulde belofte, God heeft
Zijn volk opgezocht. Wat eerst haast niet te geloven was, is nu werkelijkheid
geworden! Nu mogen wij niet meer uit de diepte tegen de hemel schreeuwen; want de
hoogste hoogte is tot ons in de diepste diepte van onze ellende gekomen! Laten we
daarom alle eer aan Hem geven, Die onder ons is en ons door Zijn macht en genade
deze wijn geschonken heeft. Laten we in Hem geloven en van nu af aan door Hem
aan God de eer geven!' Daarop heft Petrus zijn beker en allen drinken hem toe en
zeggen: 'Dit is een rechtvaardig man!'
40
[17] Ik zeg echter zachtjes tegen Petrus: ' J e vlees heeft je dat niet ingegeven, maar de
Vader, Die in Mij is, heeft het aan je geest geopenbaard. Maar van nu af aan moet je
je wat inhouden; er komt later nog wel een tijd, dat je zo hard moet roepen, dat de
hele wereld je hoort!' - Daarop kwam er weer rust onder de gasten en door deze daad
geloofden nu allen in Mij en zagen in Mij de echte Messias, Die gekomen was om
hen van alle vijanden te verlossen.
(Dit is het eerste teken, dat Jezus deed, en dat zo gebeurd is in Kana in Galila, en
waarbij Hij Zijn heerlijkheid geopenbaard heeft. En Zijn leerlingen geloofden nu vast
in Hem. Joh. 2: 11)
[18] Dit was ook het eerste buitengewone teken, dat Ik bij de aanvaarding van het
grote verlossingswerk ten aanschouwe van velen deed en Ik duidde met dit teken,
hoewel verborgen, het volgende grote werk aan, maar dat begreep niemand van het
gehele gezelschap. -Want zoals Mijn vasten in de woestijn de voorspelling was van
de vervolging, die Mij in J eruzalem door de tempel werd aangedaan, en de doop door
J ohannes, Mijn dood aan het kruis voorspelde, zo duidde deze bruiloft op Mijn
opstanding, en dat teken werd een voorbeeld van de wedergeboorte des geestes tot
het eeuwige leven.
[19] Want zoals Ik het water in wijn veranderde, zo zal ook door het woord uit Mijn
mond het natuurlijke zinnelijke van de mens in de geest veranderd worden, als hij
tenminste daarnaar leeft!
[20] Maar toch moet ieder in zijn hart de raad opvolgen, die Maria aan de dienaars
gaf, toen zij zei: 'Wat Hij tegen jullie zeggen zal, doe dat!' Dan zal Ik ook aan een
ieder datgene doen, wat Ik in Kana in Galila gedaan heb. Zij krijgen van Mij dan
namelijk een echt teken, waaraan en waaruit ieder, die naar Mijn woord leeft, de
wedergeboorte des geest es in zichzelf gemakkelijker herkennen kan.
12 Naar Kaprnaum. Begin van het prediken
(Daarna daalde Hij af naar Kaprnaum, en Zijn moeder, Zijn broers en Zijn
leerlingen gingen met Hem mee, maar zij bleven daar niet lang. Joh. 2:12)
[1] Zeven dagen na de bruiloft verliet Ik Nazareth en trok met Maria, Mijn vijf
broers, waarvan er twee tot Mijn leerlingen behoorden, en met de tot dat tijdstip
opgenomen leerlingen naar het lager gelegen Kaprnaum. Dat was toentertijd een
tamelijk belangrijke handelsstad, die gelegen was op de grens van de provincies
Zebulon en Naftali aan de Galilese zee. Het lag ook niet ver van de plaats waar
J ohannes aan de overzijde van de J ordaan in de omgeving van Bethabara doopte,
zolang deze vaak geheel droogstaande rivier voldoende water had.
[2] Men kan zich hierbij afvragen, wat Ik in deze bijna geheel heidens geworden stad
te zoeken had. - Daarvoor moet men dan de profeet J esaja 9 vers I en verder lezen;
daar vindt men dan het volgende: 'Het land Zebulon en het land Naftali, aan de weg
langs de zee aan de overzijde van de J ordaan, en het heidense Galila, dit volk, dat in
duisternis was, heeft een groot licht gezien en voor allen, die daar in de schaduw van
de dood zaten, is een geweldig licht verschenen.'
[3] Als men dat in J esaja gevonden heeft, en weet dat Ik datgene, wat in de Schrift
41
staat, van A tot Z waar moet maken, dan begrijpt men ook waarom Ik van Nazareth
naar Kaprnaum gegaan ben. Tevens moest Ik in deze streek nog twee leerlingen, met
name J acobus en J ohannes, zonen van Zebedus, opnemen. Zij waren ook vissers en
visten in de Galilese zee, niet ver van de monding van de J ordaan en ook niet ver van
de visplaats van Petrus en Andras, die beiden ook in de zee mochten vissen.
[4] Toen deze leerlingen opgenomen waren en Mij aan Mijn woorden en door de
enthousiaste verhalen van degenen, die bij Mij waren, herkend hadden, startte Ik met
het formele onderwijs aan de mensen, en Ik begon hen tot boetedoening te manen
omdat het Rijk van God dichtbij gekomen was. Ik ging in hun synagogen en gaf daar
lessen. Velen geloofden, maar nog meer ergerden zich en wilden Mij grijpen en van
een berg in zee gooien. Ik ontliep hen echter, tesamen met allen die bij Mij waren, en
bezocht een paar kleine plaatsjes aan de Galilese zee. Ik verkondigde daar het Rijk
van God en genas veel zieken; en de armen en het gewone volk geloofden in Mij en
namen Mij liefderijk op. Een aantal van hen sloot zich bij Mij aan en volgde Mij
overal, zoals de lammeren hun herder.
[5] In Kaprnaum bleef Ik maar kort, omdat daar vrijwel geen geloof en nog minder
liefde te vinden was, want het was een plaats waar veel handel gedreven werd. Waar
men bezeten wordt door de handelsgeest daar hebben geloof en liefde afgedaan en
waar zijn, daar kan Ik weinig of niets doen.
(En het Joodse Paasfeest was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Joh. 2: 13)
[6] Het Paasfeest der J oden naderde al en Ik trok daarom met allen die bij Mij waren,
op naar J eruzalem. Daarbij moet men niet denken dat het oorspronkelijke J oodse
Paasfeest op dezelfde datum plaats vindt als waarop in de verschillende christelijke
gemeenten het gelijknamige feest gevierd wordt, vaak al in maart; maar bij hen vindt
het ongeveer een kwart jaar later plaats! Want op het Paasfeest dankte men J ehova
voor de eerste oogst, die uit gerst, rogge en tarwe bestond, en men at dan reeds het
nieuwe brood, dat volgens de wet ongezuurd was en niemand mocht in deze tijd een
gezuurd brood eten.
[7] Dit feest van de ongezuurde broden kon dus pas plaatsvinden als het pasgeoogste
graan tot meel gemalen kon worden, dus niet in de tijd waarop het graan gezaaid
wordt. Het graan wordt weliswaar in J uda, in een goed oogstjaar, ongeveer veertien
tot twintig dagen eerder rijp dan hier, maar zelfs in Egypte wordt het koren en de
tarwe zelden voor eind mei binnengebracht, Iaat staan in J uda waar het veel koeler is
dan in Egypte.
[8] De tijd van de ongezuurde broden was dus aangebroken en zoals reeds vermeld
trok Ik met allen, die bij Mij waren op naar de hoofdstad der J oden, die ook 'de
Godsstad' genoemd werd, want J eruzalem betekent zoveel als 'de Godsstad'.
[9] Daar echter bij dit feest altijd veel volk naar J eruzalem trok, waaronder ook veel
heidenen, die daar allerlei waren kochten en verkochten zoals gereedschappen,
weefstoffen, vee en alle soorten vruchten, had het feest toentertijd het geheiligde
aanzien totaal verloren. De hebzucht bracht de priesters zover, dat ze de hoven en de
voorportalen van de tempel gedurende deze tijd aan de kooplieden, hetzij J oden of
heidenen, voor veel geld verhuurden. Het huren van een stuk van de tempel
gedurende het feest kostte meer dan duizend zilverlingen, wat toen buitengewoon
veel geld was en wat nu ongeveer 28000 gulden zou zijn.
[10] Ten tijde dat Ik optrok naar J eruzalem was Kaiphas hogepriester. Deze had kans
gezien om al meer dan een jaar beslag te leggen op deze waardigheid, die veel geld in
42
't laatje bracht. Het naleven van de wet van Mozes was in die tijd gedegenereerd tot
een totaal inhoudsloze ceremonie en de priesters hielden er net zoveel rekening mee
als met sneeuw, die honderd jaar geleden gevallen is. En deze totaal inhoudsloze
ceremonie had men ten top gevoerd om het volk met open ogen er in te laten lopen.
[11] Kaiphas presteerde het zelfs om in het binnenste van de tempel nog bepaalde
plaatsen te verhuren aan de duivenverkopers en een paar kleine wisselaars. Deze
kleine wisselaars hadden kleine munten, zoals groschen en staters, en zij wisselden
voor hun klanten deze kleinere munten tegen zilverlingen, Romeinse goudstukken of
Romeins veegeld, waarbij zij een zekere winst voor zichzelf hielden. Veegeld was
geld dat de Romeinen speciaal voor het kopen van vee gebruikten. Afhankelijk van
het dier , dat op de munt afgebeeld stond, kon men daarmee voor een soortgelijk dier
betalen. Als men dit veegeld bij de grote en kleine wisselaars wisselde voor ander
geld, dan werd een hogere winstmarge berekend.
13 Jeruzalem. De tempelreiniging.
(En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en de
wisselaars. Joh. 2:14)
[I] Bij Mijn aankomst in J eruzalem was de situatie zo, dat het gewone volk
nauwelijks meer in de tempel durfde te gaan vanwege al het vee en de veeverkopers,
omdat vaak een van de ossen wild werd, waarbij zowel de mensen, als de aan God
gewijde zaken, vertrapt werden. Ook was het voor de meesten daar niet uit te houden
van de stank en het lawaai, en men raakte er niet zelden alle noodzakelijke
bezittingen kwijt. Deze schandalige gebeurtenissen begonnen Mij tenslotte erg te
hinderen en Petrus en Nathnal zeiden tegen Mij: 'Heer, heeft U dan geen bliksem
en donder meer?! Kijk toch eens! Deze beklagenswaardige mensen staan te huilen
voor de tempel; ze komen van ver om God de eer te geven en kunnen door al die
ossen en schapen, waarmee de tempel volgepropt zit, zelfs niet binnenkomen, en veel
van degenen, die met moeite en gevaar in en ook weer uit de tempel kwamen, klagen
dat ze daar van alles beroofd en van de stank bijna gestikt zijn! - Ach, dat is toch wel
te erg en te slecht! -Aan zo'n schandaal moet tot elke prijs een eind gemaakt worden;
want het is daar nog veel erger dan in Sodom en Gomorra!'
[2] Een onbekende oude J ood, die hoorde wat er gezegd werd, kwam dichterbij en
zei: 'Beste vrienden, jullie weten nog lang niet alles, maar ik was drie jaar geleden
zelf een gewone knecht in de tempel en ik heb daar toen huiveringwekkende dingen
meegemaakt!'
[3] Ik zeg: 'Vriend houd het voor je, want Ik weet overal van. Maar wees ervan
verzekerd dat de maat vol is, en op dit ogenblik nog zullen jullie zien hoe Gods macht
en toorn zich met kracht in de tempel zullen doen gelden. Gaan jullie liever een
eindje van de poorten van de tempel weg, opdat jullie ongedeerd blijven als zo
dadelijk Gods macht de boosdoeners uit de tempel zal drijven; zo'n misdaad zullen zij
later niet nog eens durven begaan. ,
[4] Daarop verwijderde deze J ood zich en loofde God, want hij hield Mij na dit
gesprek voor een profeet; hij ging naar zijn eigen groep mensen en vertelde hen
datgene, wat hij van Mij gehoord had, en deze groep die uit ettelijke honderden
mensen bestond, jong en oud, juichte en begon God luid te prijzen, omdat Hij weer
43
een groot profeet had doen opstaan
(En Hij maakte een gesel van touw en dreef allen uit de tempel, tesamen met de
schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun
tafels gooide Hij om. Joh. 2:15)
[5] Ik zei tegen Petrus: 'Ga naar de touwslager, koop van hem drie sterke touwen en
breng ze hier!' -Petrus deed dat dadelijk en bracht Mij drie sterke touwen, die Ik snel
in elkaar vlocht en waarvan Ik zo een sterke gesel maakte. Met deze gesel in Mijn
rechterhand zei Ik tegen allen, die bij Mij waren en tegen Mijn leerlingen: 'Kom nu
mee de tempel in en let goed op, want nu zal zich Gods macht en heerlijkheid
nogmaals voor jullie ogen tonen!'
[6] Na deze woorden ging Ik de tempel in en waar Ik ging, maakte men ruim baan en
degenen, die Mij volgden hadden daar geen moeite mee; wel lag de bodem vol met
uitwerpselen en afval.
[7] In de laatste voorhof van de tempel aangekomen, waarin de vermaardste ossen en
schapenhandelaars hun vee voor de verkoop tentoongesteld hadden, en wel aan de
linkerzijde, terwijl de rechterzijde van alle drie de hoven door de wisselaars bezet
was, ging Ik op de drempel van de poort staan en zei met donderende stem: 'Er staat
geschreven: Mijn huis is een bedehuis; jullie maken er echter een moordenaarshol
van! - Wie heeft jullie het recht gegeven de tempel van God op deze wijze te
ontheiligen!'
[8] Zij schreeuwden echter: 'Wij hebben ons recht voor veel geld bij de hogepriester
gekocht en wij staan onder zijn bescherming en onder de bescherming van Rome.'
[9] Ik zei: 'Inderdaad staan jullie onder die bescherming, maar Gods arm is tegen
jullie en je beschermheren. Wie zal je tegen God beschermen als Hij Zijn arm over
jullie en je beschermheren uitstrekt?!'
[10] De verkopers en wisselaars antwoordden: 'In de tempel woont God en de
priesters zijn gewijd aan God, kunnen zij tegen Zijn raad iets doen? -Degene, die zij
beschermen, wordt ook door God beschermd!'
[11] Daarop zeg Ik met een hele harde stem: 'Wat kletsen jullie dwaze booswichten
nu? De priesters zitten weliswaar nog op de stoelen van Mozes en Aron, maar zij
dienen niet God, maar de Mammon, de duivel dienen zij en hun recht is een recht van
de duivel en in der eeuwigheid geen recht van God! Sta daarom nu ogenblikkelijk op
en maak de hoven leeg, anders zal het jullie slecht vergaan!'
[12] Toen begonnen zij te lachen en zeiden: 'Waar haalt die ordinaire Nazareer de
moed vandaan! - Gooi hem toch gauw uit de tempel!' Tegelijkertijd stonden ze op en
wilden Mij grijpen.
[13] Op dit moment hief Ik Mijn rechterhand met de gevlochten gesel op en begon
deze met goddelijk geweld boven hun hoofden te zwaaien; degene, die door de gesel
geraakt werd, kreeg ogenblikkelijk de heftigste, bijna ondraagbare pijnen te verduren
en dat gebeurde ook met het vee. Er ontstond in een oogwenk een ontzettend gebrul
van mensen en beesten, en het vee ging er razend vandoor en liep alles wat in de weg
kwam omver, en zo vluchtten ook de verkopers en kopers onder het slaken van
hartverscheurende kreten van pijn. Ik gooide echter alle wisselkramen omver en
verstrooide al het geld wat er op lag, terwijl de leerlingen mij bij dit werk hielpen.
(En zei tot degenen, die duiven te koop hadden: 'Draag dat weg en maak het huis van
44
Mijn Vader niet tot een handelshuis!' Joh. 2: 16)
[14] Daarop ging Ik de tempel in, waar nog een groot aantal duivenverkopers met hun
duivenkooien vol duiven van allerlei soort en klasse op kopers wachtten. Omdat deze
verkopers meestal arme mensen waren en daar niet zaten om winst te maken, en
omdat de verkoop van duiven in de tempel al heel lang ingeburgerd was, hoewel dit
vroeger alleen in de eerste voorhof gebeurde, vermaande Ik deze armen slechts en
zei: 'Draag dat weg en maak Mijns Vaders huis niet tot een handelshuis; de buitenste
voorhof is de plaats daarvoor!' Deze armen gingen daarop zonder tegenspraak weg en
namen hun plaats in de buitenste voorhof als vanouds weer in. Hiermee was de
tempelreiniging een voldongen feit.
(Zijn discipelen herinnerden zich, dat er geschreven staat: 'De verontwaardiging
over Uw huis zal Mij verteren.' Joh. 2:17)
[15] De reiniging veroorzaakte echter grote opschudding en de leerlingen waren
heimelijk bang, dat de priesters ons als opruiers door de Romeinse wacht gevangen
zouden laten nemen, en dat het vrijwel zeker was dat wij zeer vernederend
ondervraagd en bestraft zouden worden, want er staat geschreven: 'De toorn over Uw
huis heeft Mij vernietigd'.
[16] Maar Ik zei tegen hen: 'Maak je geen zorgen! Kijk maar eens in de voorhoven,
en dan zul je zien, hoe de dienaren en priesters hun uiterste best doen om het vele
rondgestrooide geld op te rapen en hun beurzen ermee te vullen! Ze zullen ons wel,
terwille van degenen die schade geleden hebben, vragen in wiens opdracht we dit
hebben gedaan, maar heimelijk vinden ze het heel goed, want hierdoor krijgen ze
duizend beurzen goud en zilver en een grote hoeveelheid ander geld, en dat alles
zullen ze nooit aan de eigenaars teruggeven. Ze hebben het nu te druk en gunnen zich
niet de tijd om ons ter verantwoording te roepen. Ook zullen ze in deze zaak niet
bereid zijn om klachten aan te horen; net zo min als de slachtoffers, die hier zo
overdonderend de les gelezen is, zo gauw een klacht tegen Mij zullen indienen. Wees
daarom niet verontrust.
[ 17] De toorn over Mijn huis zal Mij wel vernietigen, maar nu nog lang niet! Hier
zullen hooguit een paar ter plaatse zijnde J oden vragen', wie Ik ben en wie Mij daar
goedkeuring voor heeft gegeven en zij zullen een officieel teken aan Mij vragen. Ik
weet echter al dat het zo moet gaan, en dat zal voor ons geen gevaar opleveren. Kijk
maar bij het voorhangsel, daar staan er al een paar die onder dit voorwendsel hun
eigen nieuwsgierigheid willen bevredigen; zij zullen dan ook meteen een goed
antwoord krijgen!'
14 Het afbreken en opbouwen van de tempel.
(Toen zeiden de J oden: 'Welk teken toont u ons, dat u dit moogt doen?' J oh. 2: 18)
[I] Terwijl Ik nog sprak met Mijn bange leerlingen, kwamen er al enige J oden naar
Mij toe en zeiden: 'U heeft nu wel iets geweldigs gedaan, mensen en vee vlogen voor
uw hand weg als kaf in de storm, en er kwam niemand terug om zijn rondgestrooide
geld te halen! Maar wie bent u en waarmee kunt u zich legitimeren, om uw optreden
45
te rechtvaardigen?! - U kent toch wel de onverbiddelijke strengheid van de wetten,
die u voor zoiets te gronde kunnen richten?!'
(Jezus antwoordde en zei tot hen: 'Breekt deze tempel af en op de derde dag zal Ik
hem doen herrijzen. Joh.2:19)
[2] Ik zeg: 'Ik zou dit niet gedaan hebben, als Ik ze niet kende en er bang voor was. -
U wilt Mijn officile machtiging zien en Ik zeg u, dat Ik die niet heb; maar breek
deze tempel af, en op de derde dag zal hij daar weer volmaakt staan!'
(Toen zeiden de Joden: 'Zes en veertig jaren had men voor het bouwen van deze
tempel nodig, en u wilt dat in drie dagen alleen doen? Want zij wisten niet, dat Hij
over de tempel van Zijn lichaam sprak. Joh. 2:20-21)
[3] Toen ze Mijn besliste uitspraak hoorden, zetten de J oden grote ogen op en waren
wat van hun stuk gebracht. Na een poosje bedacht n van hen echter dat voor de
bouw van de tempel ruim zes en veertig jaren nodig waren geweest en dat vele
duizenden handen er ononderbroken aan hadden gewerkt. Daarom richt deze
historisch onderlegde J ood zich tot Mij en zegt: 'J onge man! Heeft u wel bedacht wat
voor doms u nu heeft gezegd? Bedenk eens, zes en veertig hele jaren waren nodig
voor de bouw van deze tempel en dat gaf vele duizenden handen zeer veel werk, en u
wilt dat helemaal alleen in drie dagen doen, zonder hulp van anderen!? O, o, o, wat
heeft u nu over uzelf ten beste gegeven, en dat nog wel in de tempel, waar men toch
z'n uiterste best zou moeten doen om verstandig te praten!
[4] Dat wat u gedaan heeft, heeft ons zeer verrast en we begonnen ons, als oudsten
van J eruzalem, af te vragen op grond van welke macht u deze, op zichzelf zeer
lofwaardige, daad gedaan hebt, of hier sprake is van een wereldse of van een
profetische macht; en dt was hetgeen we van u weten wilden. En als u op een
verstandige, voor ons begrijpelijke manier gezegd had, dat u een door God gezonden
profeet bent en dit door de macht van God doet, dan zouden we u geloofd hebben.
Maar nu gaf u ons, in plaats van een verstandige verklaring, tegen alle verwachting
in, een nauwelijks te herhalen goddeloos opschepperig dom antwoord, waarin niet
n oprecht woord te vinden is. Daarom denken wij dat u iemand bent, die ergens in
een heidense school een beetje toveren geleerd heeft en die daarmee nu hier in de stad
van David wat geld wil verdienen door voor de Romeinen, of in het geheim voor de
Farizeen, priesters en levieten te werken, want die zullen vandaag wel als gevolg
van uw toverhandeling, hun beste tempeloogst hebben gehad! Het doet ons allen
werkelijk verdriet, dat we ons zo op u hebben verkeken.'
[5] Daarop zei Ik: 'Het doet Mij ook erg pijn, dat Ik u zo totaal blind en doof moet
aantreffen! Want iemand, die blind is, ziet niets en iemand, die doof en stom is, hoort
niets! Ik stel voor u een daad, die vr Mij nog nooit iemand gedaan heeft en spreek
de volle waarheid, en dan zegt u, dat Ik een domme, in de heidense toverij geoefende
praalhans ben en Mij hier wil verrijken, of geld verdien in dienst van Rome of van de
sluwe priesters. O, wat stelt u onbehoorlijke eisen! - Kijk die kant eens op, daar staat
een grote groep mensen, die Mij uit Galila hierheen gevolgd is! Hoewel u zegt, dat
de Galileers het ongelovigste en slechtste deel van de J oden vormen, hebben zij Mij
herkend en zij volgen Mij; hoe komt het dan dat u Mij niet herkennen wilt?'
[6] De J oden zeggen: 'Wij wilden u ook herkennen en stelden u daarom vragen, want
46
we zijn noch blind noch doof, zoals u denkt. U gaf ons echter een antwoord, waaruit
een zinnig mens heus niets anders op kan maken, dan wat wij u zonder omwegen
gezegd hebben! Wij zijn van goeden wille; dat zou u als profeet toch moeten zien! In
J eruzalem beschouwt men ons als mannen van eer en wij zijn niet onbemiddeld. Als
u een echte profeet zou zijn, dan wachtte u een goede toekomst in ons midden; het
blijkt echter dat u dat niet ziet, en daarom bent u ook geen profeet, maar een gewone
tovenaar, die de tempel mr ontheiligt dan degenen, die u er uitgejaagd hebt!'
[7] Ik zeg: 'Ga weg en laat u voorlichten door degenen, die met Mij gekomen zijn, die
zullen u wel vertellen wie Ik ben!'
[8] Nu gaan de J oden naar de leerlingen en vragen hen om uitleg; deze vertellen wat
ze van Mij aan de J ordaan hebben gehoord, het getuigenis dat J ohannes over Mij gaf,
en wat ze, toen ze bij Mij waren, hebben gezien en beleefd; daarbij geven ze echter
wel toe, dat ze datgene, wat Ik tegen de J oden heb gezegd, ook niet begrijpen.
(Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden Zijn discipelen zich, dat Hij
dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Hij gesproken had. Joh.
2:22)
[9] Want zelfs zij begrepen het pas nadat Mijn zeer wonderbaarlijke opstanding drie
jaar later had plaats gevonden, en ook begrepen zij toen pas de Schrift, die dat over
Mij voorspeld had.
[10] Toen de J oden zo voorgelicht waren door de leerlingen, kwamen ze weer naar
Mij terug en zeiden: 'Na alles wat we nu van Uw openhartige leerlingen over U
gehoord hebben, ziet het er naar uit dat U zonder enige twijfel de Beloofde bent! -
Het getuigenis van J ohannes, die wij kennen, spreekt geweldig voor U, en Uw daden
doen dat niet minder, maar wat U tegen ons gezegd hebt is daar nu juist het tegendeel
van. - Hoe kan de Messias in Zijn daden een God en in Zijn woorden een dwaas zijn!
- Verklaar ons dat, en wij allen nemen U aan en willen U met al het mogelijke
steunen!'
[11] Ik zeg: 'Wat zoudt u Mij willen geven, dat u niet tevoren had ontvangen van
Mijn Vader, Die in de hemel is? Maar als u het heeft ontvangen, hoe kunt u dan nu
praten alsof u het niet zou hebben ontvangen. Wat wilt u Mij geven, dat al niet van
Mij was?! Want wat van de Vader is, is ook van Mij; want Ik en de Vader zijn er
geen twee, maar Een! Ik zeg U: alleen de wil is van uzelf, al het andere is echter van
Mij. Als u Mij uw wil uit de oprechte liefde van uw hart geeft, en als u gelooft dat Ik
en de Vader geheel Een zijn, dan heeft tl Mij alles gegeven wat Ik van u kan
verlangen! ,
[12] De J oden zeggen: 'Doe dan een teken, dan geloven wij dat U de Beloofde bent!'
[13] Ik zeg: 'Waarom wilt u altijd bewijzen? Wat heeft u toch een verkeerde
instelling! Weet u dan niet dat de tekenen niemand opwekken, maar alleen
veroordelen?! Ik kwam echter niet naar u toe om te veroordelen, maar opdat u het
eeuwige leven zoudt ontvangen als u in uw hart aan Mij geloofde! Er zullen
weliswaar nog veel tekenen geschieden en u zult er nog ettelijke zien, maar zij zullen
u niet levend maken, maar voor lange tijd doden.'
15 De tekenen die doden.
47
(En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in Zijn naam,
omdat zij de tekenen zagen, die Hij deed. Joh. 2:23)
[1] Ik zeg u: 'Het is nu Pasen en Ik zal Mij gedurende deze tijd hier in J eruzalem
ophouden; als u in Mijn buurt blijft, dan zult u veel van die tekenen zien, waar u nu
om vraagt! Maar pas er voor op dat de tekenen u niet doden!'
[2] De J oden verwonderden zich erg over wat Ik zei; Ik liet ze echter staan en ging
met Mijn leerlingen de tempel uit naar buiten. De J oden volgden Mij heimelijk, want
ze durfden Mij niet openlijk te volgen, omdat Ik over het 'doden door Mijn tekenen'
gesproken had. Zij begrepen niet dat daarmee het doden van het geestelijk beginsel
en niet het doden van het lichaam bedoeld werd, en zij hielden, net als alle
welgestelden, erg veel van het aardse leven.
[3] Toch ging een van hen buiten de tempel naar Mij toe en zei: Meester, ik erken U
en zou graag bij U in de buurt blijven: waar woont U op dit moment?'
(Maar Jezus vertrouwde hen niet; want Hij kende ze allemaal. En het was voor Hem
niet nodig, dat iemand over een mens getuigde; want Hij wist heel goed, wat in de
mens was. Joh. 2:24-25)
[4] Ik zag echter dat hij het niet meende en dat zijn wens om Mijn verblijfplaats te
weten te komen, niet oprecht bedoeld was, daarom zei Ik tegen hem, zoals ook later
tegen nog menige onoprechte vrager, het volgende aforisme: 'De vogels hebben hun
nesten en de vossen hun holen; maar de Zoon des mensen heeft zelfs geen steen
waarop Hij Zijn hoofd neer kan leggen, en hier in deze stad al helemaal niet. Ga
echter heen en maak uw hart zuiver en rein; kom dan terug met oprechte, maar niet
met verraderlijke plannen, en zie dan eens hoe u aan Mijn zijde leven kunt.'
[5] Hij zei echter: 'Meester U vergist Zich in mij en mijn vrienden; als U nog geen
onderdak heeft, kom dan toch naar ons en wij verschaffen U en Uw leerlingen en
andere vrienden een onderdak en U bent onze gast zolang U wilt!'
[6] Ik zag echter heel goed dat dit niet oprecht gemeend was en zei: 'Wij kunnen ons
niet aan jullie toevertrouwen, want jullie zijn vrienden van Herodes en net als hij zijn
jullie sensatiezoekers, vooral als het voor niets te krijgen is. Ik ben niet naar deze stad
gekomen om de Herodianen met een blijspel bezig te houden, maar om hier bekend te
maken dat het Rijk van God dichtbij is gekomen en dat jullie, als je deel wilt hebben
aan dit Rijk, werkelijk boete zult moeten doen! Kijk, dat is het doel van Mijn
aanwezigheid in deze tijd en daar is jullie behuizing niet bij nodig! Want degene, die
in een huis woont, kan alleen naar buiten door de deur die van een slot en een grendel
voorzien is, waarmee men van een gast een gevangene kan maken. Degene echter,
die in volle vrijheid zijn onderdak uitkiest, is daardoor ook vrij en kan gaan en staan
waar hij wil!'
[7] De J ood zegt: 'Hoe kunt U ons zo beschuldigen! Denkt U dan dat wij de
heiligheid van het gastrecht niet eerbiedigen? Als wij U als gast uitnodigen en als U
dan als gast in ons huis komt, dan bent U het heiligste in huis en wee hem, die zich
aan U zou vergrijpen! Het gastrecht is bij ons het heiligste recht, hoe kunt U dit recht
dan verdacht maken?!'
[8] 'Dit heiligste recht van jullie ken Ik wel', antwoord Ik,'maar Ik ken ook nog het
andere: zolang een gast in jullie huis is, geniet hij het gastrecht, maar als hij dan het
huis verlaten wil, wachten voor de deur de gerechtsdienaars en de lansknechten, zij
48
nemen de gast in ontvangst en ketenen en boeien hem! Zeg nu eens, behoort dat ook
bij jullie aloude gastvrijheid?'
[9] Daarop zegt de J ood ietwat verlegen: 'Wie kan met een goed geweten onze huizen
daarvan beschuldigen?'
[10] Ik zeg: 'Degene, Die het weet! Is niet een paar dagen geleden een mens op deze
manier in handen van het gerecht gespeeld?'
[11] Nu zegt de J ood nog meer verlegen: 'Meester, wie heeft U dat verteld? En als het
al waar zou zijn, zegt U dan Zelf eens, had die misdadiger dat dan niet verdiend?'
[12] Ik zeg: 'Bij jullie is veel een misdaad, wat bij God en bij Mij geen misdaad is;
want voor jullie harde harten zijn er veel misdaden, waarvoor Mozes geen wet heeft
gegeven. Dat betreft voorschriften van jullie zelf en daardoor kan naar Mijn mening
geen enkel mens tot misdadiger verklaard worden! Want jullie voorschriften zijn
zondig tegen de wetten van Mozes. Hoe kan nu iemand, die zich aan de wetten van
Mozes houdt, door jullie voorschriften een misdadiger worden?! O, Ik zeg jullie:
J ullie zitten allemaal vol arglistigheid en schandelijke boosaardigheid!'
[13] De J ood zegt: 'Hoe kan dat nou? Mozes heeft ons het recht gegeven om voor
speciale gevallen voorschriften te maken en dus zijn onze weldoordachte
voorschriften net zo belangrijk als de wet van Mozes! Is degene, die ze niet houdt dan
niet net zo goed een misdadiger, als degene, die tegen het rechtstreekse gebod van
Mozes zondigt?'
[14] 'Bij jullie wel, maar bij Mij niet!', zeg Ik, - 'Mozes schreef voor, dat je je ouders
moet liefhebben en eren; jullie zeggen echter en de priesters gelasten zelfs: Wie in
plaats daarvan offert in de tempel, is zelfs beter af, want daarmee koopt hij zich vrij
van het gebod van Mozes. Maar als er dan iemand naar jullie toekomt en zegt: ' J ullie
zijn godloochenaars en ellendige bedriegers, want je heft de wet van Mozes op door
een voorschrift van jezelf ter wille van je hebzucht, en daarmee kwel je de arme
mensen' -kijk dan heeft die mens volgens jullie een misdaad begaan en dan lever je
hem op de deurdrempel uit aan het gerecht. - Zeg eens, heeft deze waardige mens dat
wel verdiend, of zijn jullie tegenover Mozes niet veel grotere misdadigers?'
[15] Nu werd de J ood ontstemd en ging weg naar zijn andere genoten, waaraan hij
alles vertelde wat hij van Mij gehoord had. Zij schudden hun hoofden en zeiden:
'Vreemd! Hoe kan deze mens dat weten?' - Ik verliet echter die plaats en ging met de
Mijnen in een kleine herberg buiten de stad en bleef daar enige dagen.
16 De geestelijke betekenis der tempelreiniging
[I] Hetgeen hier boven is verteld, is slechts een vrij beknopte historische beschrijving.
Er is echter behalve het genoemde nog op diverse plaatsen veel gebeurd, wat hier
vanwege het geringe belang niet werd verteld, omdat het ten eerste het werk onnodig
zou verlengen en ten tweede het geheel niet waardevoller zou maken en geen diepere
kennis zou geven.
[2] Daarom blijft nu alleen nog een korte uiteenzetting over van de geestelijke
betekenis van de tempelreiniging, en deze is de volgende:
[3] De tempel stelt de mens voor in zijn natuurlijke wereldse omgeving. Net als in de
tempel bevindt zich in de mens een allerheiligste. Zoals dat allerheiligste maakt dat
de rest van de tempel geheiligd en zuiver gehouden moet worden, zo moet bij de
mens het geheel geheiligd en zuiver zijn, wil het allerheiligste in hem niet ontheiligd
49
worden.
[4] Het allerheiligste van de tempel bevindt zich achter een dik voorhangsel, en het
mag slechts op bepaalde tijden alleen door een hogepriester betreden worden. Maar
noch de voorhang, noch het maar zelden geoorloofde bezoek behoeden het
allerheiligste voor ontheiliging; want als iemand met zijn lichaam zondigt,
verontreinigt hij niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn ziel en daardoor ook zijn
geest, die in ieder mens het innerlijke en allerheiligste symboliseert en dat ook in
werkelijkheid is. Dit allerheiligste in de mens is, net als in de tempel, verborgen
achter een dikke voorhang, en alleen de liefde tot God, die de ware hogepriester van
God in iedere mens is, kan straffeloos de voorhang optillen en in dit allerheiligste
komen. Als echter deze unieke hogepriester in de mens, zelf onrein wordt, omdat hij
te veel waarde hecht aan onreine wereldse dingen en zich daarmee vereenzelvigt, hoe
kan dan het allerheiligste heilig blijven bij een bezoek van zo'n onreine hogepriester?
[5] Als op deze manier zowel in de tempel als in de mens alles onrein geworden is,
dan is reiniging door de mens niet meer mogelijk. Want als de bezem zelf vol vuil en
viezigheid zit, hoe kun je hem dan gebruiken voor het schoonmaken van een
vertrek?! In zo'n geval moet Ik dan jammer genoeg Zelf ingrijpen en met geweld de
tempel reinigen, en wel door middel van allerlei pijnlijke ingrepen, zoals allerlei
soorten ziektes en andere ogenschijnlijk onprettige voorvallen, die allemaal ten doel
hebben de tempel te reinigen.
[6] 'Verkopers' en 'kopers' verpersoonlijken de lage onreine hartstochten van de mens;
het ten verkoop aangeboden vee duidt op de onderste trede van de dierlijke
zinnelijkheid en tevens op de daardoor opgeroepen grote domheid en blindheid van
de ziel, wiens liefde gelijk is aan die van een os, die zelfs niets weet van de zinnelijke
voortplantings - en geslachtelijke liefde, maar die alleen maar de grofste
poliepachtige liefde beleeft aan het vreten, en wiens begrip gelijk is aan het bekende
vermogen tot begrijpen, dat schapen hebben!
[7] Wat betekenen dan vervolgens de wisselaars en hun geldzaken? -Deze duiden in
de mens op alles, wat er naar buiten komt uit de al geheel dierlijk geworden
eigenliefde van de mens; want het dier houdt alleen van zichzelf en een wolf vreet,
als hij honger heeft, zijn soortgenoten op. Deze 'wisselaars' ofwel deze dierlijke
eigenliefde moet, zoals beschreven, ook met veel pijnlijk geweld uit de mens
verdreven worden, en alles wat deze liefde in leven houdt moet omvergegooid en
verstrooid worden!
[8] J a, waarom dan niet geheel vernietigd? -Omdat ook deze liefde haar vrijheid moet
behouden; want het edele zaad of de tarwekorrel zal het best opkomen in een akker,
die goed bemest is met dierlijk afval, en zal daar een rijke oogst geven. Zou men
echter de mest weghalen van de akker om deze zo geheel van afval te zuiveren, dan
zou daardoor de edele tarwekorrel maar slecht groeien en zeker een hele slechte oogst
opleveren.
[9] Het afval, dat aanvankelijk hoopsgewijs op de akker wordt gestort, moet uit elkaar
gehaald en uitgestrooid worden en is dan nuttig voor de akker; zou men het echter op
grote hopen bijeen laten, dan zou het waar het ligt alles verstikken en voor de andere
delen van de akker geen nut hebben.
[10] Dit is de diepere gedachte in de evangelische tempelreinigings geschiedenis,
waarom Ik het geld en de wisselaars alleen maar verstrooid en niet totaal vernietigd
heb, wat Ik ook heel makkelijk had kunnen doen.
[11] Wat is dan de betekenis van de duivenverkopers in het binnenste van de tempel,
50
die ook naar buiten en naar hun oude oorspronkelijke plaatsen terug moeten?
[12] Dit slaat op de uiterlijke deugden, zoals die te vinden zijn in allerlei ceremonin,
fatsoen, hoffelijkheid, complimenteusheid, enz., die betrekking hebben op de puur
wereldse omgangsvormen en die de blindheid van de mensen verheffen tot een
innerlijke levensvervulling, en waarin men probeert het echte leven van de mens te
laten wortelen.
[ 13] De duif is een dier, dat in de lucht thuis hoort, en dit dier werd in het Oosten
vaak als postduif gebruikt, vooral in liefdeszaken. Bij de oude Egyptenaren was de
duif in het hiroglyphenschrift reeds het teken voor tedere en sierlijke conversatie en
ook in de tempel gebruikte men deze als het teken voor de uitwisseling van zulke
gedachten. Het was ook een gebruikelijk en zoals hierboven aangegeven zinnebeeldig
offerdier, dat meestal door jonge echtelieden bij de geboorte van het eerste kind
geofferd werd als een teken, dat het nu afgelopen was met al die uiterlijke
boodschapjes, complimentjes en ceremonile versierinkjes, en dat ze nu de ware,
innerlijke, leven gevende liefde beleefden.
[14] Volgens de ordening der dingen behoort het buitenste aan de buitenkant; de bast
mag zich nooit in het merg van een boom bevinden, omdat hij op zichzelf iets doods
is, maar alles wat tot de bast behoort moet in de bast zitten. De bast is van groot nut
voor de boom, als hij zich in de juiste hoeveelheid op zijn eigen plaats bevindt. Als
iemand echter eerst het merg uit de boom haalt en daarna de bast ervoor in de plaats
brengt, dan zal de boom verdorren en sterven.
[15] En daarom worden de duivenverkopers verwezen naar de plaats waar ze
thuishoren, ten teken dat de mensen alle uiterlijke deugden niet tot iets geestelijks
moeten verheffen, waardoor de edele mens verlaagd wordt tot een sprekende pop.
Parallel daaraan moeten in ruimere zin alle uiterlijkheden, en in engere zin al de
voorvechters van deze uiterlijkheden, die hun waren tot innerlijke levensbehoeften
trachten te verheffen, door Mij, op een wat vriendelijker manier, uit en naar hun juiste
plaats worden gestuurd.
[16] Dit is dan de geestelijke betekenis van de tempelreiniging, en uit deze juiste en
passende gelijkenis tussen de mens en de tempel, is goed te zien, dat een mens dit
nooit zo uit had kunnen leggen, maar dat God dit alleen kan, want Hij is de eeuwige
wijsheid, Die alles ziet en kent.
[17] Waarom blijft de Heer na deze schoonmaak niet in de tempel?
[18] Omdat Hij alleen weet hoe het innerlijk van de mens moet zijn, wil Hij daar
blijvend kunnen wonen. Ook moet na zo'n reiniging de mens zijn vrijheid behouden,
omdat hij anders een ledepop zou worden.
[19] Daarom mag de Heer zich nog niet toevertrouwen aan zo'n met geweld gereinigd
mens, want Hij alleen weet wat nodig is voor een volledige vernieuwing van de
innerlijke mens. Daarom gaat de reiniger weer uit de tempel en komt alleen maar,
alsof het toevallig gebeurt, van buiten af naar het innerlijk van de mens. Hij gaat niet
in op de eisen van de mens, dat Hij bij en in hem zou moeten blijven en hem zou
moeten ondersteunen in de traagheid, integendeel, de mens moet geheel zelfstandig
worden en daardoor een volmaakt mens worden, zoals dat in het derde hoofdstuk van
het bijbelse evangelie van J ohannes wat van meer dichtbij getoond wordt.
J ezus spreekt met Nicodmus. J ohannes spreekt over J ezus.
51
17 Jeruzalem. De slaapwandelaars
[l] Dat Ik Mij na de tempelreiniging met al degenen, die Mij gevolgd waren, buiten
de stad in een kleine herberg ophield, dat is al in het vorige hoofdstuk verteld, maar
het is begrijpelijk als men zou vragen:
[2] 'Heer, wat heeft U daar dan gedaan? Want U zult gedurende die periode van op
z'n minst acht dagen, toch wel niet niets gedaan hebben?'
[3] Dan zeg Ik: 'Zeer zeker niet! Want er kwamen, zowel overdag als 's nachts, uit
alle lagen van de bevolking massaal mensen uit de stad naar Mij toe. De armen
kwamen meestal overdag, de machtigen, voornamen en rijken echter meestal 's
nachts, want die wilden aan hun kennissen niet laten merken, dat ze zwak en onzeker
waren.
[4] Omdat ze deels gedreven werden door nieuwsgierigheid en deels door een soort
gelovig vermoeden, dat Ik toch de Messias zou kunnen zijn, kwamen ze 's nachts en
bezochten Mij om nader kennis met Mij te maken. Meestal verdwenen ze nogal
verongelijkt, omdat het ze stak, dat Ik met hen niet minstens zo goed en aardig
omging als met de vele armen, die onafgebroken Mijn goedheid en vriendelijkheid
roemden.
[5] Ook deed Ik als geneesheer veel wonderen bij de armen, bevrijdde de bezetenen
van hun plaaggeesten, deed kreupelen weer lopen, maakte de jichtlijders weer recht,
de melaatsen rein, de stommen horend en sprekend, de blinden ziende, en Ik deed dat
allemaal meestal door het woord.
[6] Degenen, die 's nachts naar Mij toekwamen, wisten dat wel en verlangden van Mij
ook zulke tekenen, maar daarop gaf Ik steeds ten antwoord: 'De dag heeft twaalf uren
en de nacht heeft er ook twaalf. De dag is bestemd voor het werk, de nacht voor de
rust. Degene, die overdag werkt, stoot zich nergens aan, maar degene, die 's nachts
werkt, stoot zich gemakkelijk, want hij ziet niet waar hij zijn voet neerzet'.
[7] Er waren er veel, die Mij vroegen door welke macht en kracht Ik zulke wonderen
deed. Het antwoord was dan altijd heel kort: 'Door Mijn zeer persoonlijke macht en
kracht, en Ik heb daarbij geen menselijke hulp nodig!'
[8] Dan weer vroegen ze Mij, waarom Ik niet liever in de stad zou gaan wonen, want
bij grote daden behoorde toch een wereldstad en niet een achterlijk dorpje, dat wel in
de nabijheid van die grote stad lag, maar waarvoor niemand aandacht had.
[9] Daarop zei Ik dan: 'Ik wil niet in een plaats wonen, waar voor de poorten van de
opgeblazen bewoners lansknechten op wacht staan, die alleen de prachtig uitgedosten
binnenlaten en de armen genadeloos afwijzen, en waar men, als men een vreemd
gezicht heeft of niet schitterend genoeg gekleed is, in iedere straat minstens zeven
keer aangehouden en gevraagd wordt naar naam, herkomst en reden van
aanwezigheid. Daarbij houd Ik alleen maar van wat voor de wereld klein is en door
haar veracht wordt, want er staat geschreven: 'Wat voor de wereld groot is, is voor
God een gruwel!'
[10] En ze vroegen daarop: 'Is de tempel, waarin J ehova woont, niet groot en
heerlijk?' - Ik antwoordde: 'Daar zou Hij moeten wonen; maar omdat jullie de tempel
ontheiligd hebben, verliet Hij de tempel en woont er niet meer, en de ark van Mozes
is leeg en dood!'
[11] De nachtelijke bezoekers zeggen: 'Wat is dat voor goddeloos geklets? Weet u
dan niet wat God tegen David en Salomo gezegd heeft? Kan datgene wat God gezegd
52
heeft ooit onwaarachtig zijn? Wie bent u dan, dat u de moed hebt zulke woorden
tegen ons te zeggen?!'
[12] Ik zeg: 'Zo waarachtig als Ik in en uit Mij Zelf de macht en de kracht heb om
alleen door Mijn wil en door Mijn woord alle zieken te genezen die tot Mij komen, zo
heb Ik ook de macht en de kracht en het volste recht, in jullie bijzijn dit over de
tempel te zeggen en Ik zeg jullie nogmaals, dat nu jullie tempel ook voor God een
gruwel is!'
[13] Sommigen begonnen toen te morren, anderen zeiden echter: 'Dat is kennelijk een
profeet, en die waren altijd al niet te spreken over de tempel! Laat hem maar! En zo
vertrokken deze slaapwandelaars weer.
18 Het onbegrip van Nicodmus
(Nu was er een mens uit de Farizeen, zijn naam was Nicodmus, een overste der
Joden. Joh. 3:1)
[I] In de voorlaatste nacht van Mijn oponthoud in de omgeving van J eruzalem, kwam
een zekere Nicodmus eveneens 's nachts naar Mij toe, omdat ook hij een voornaam
iemand uit J eruzalem was; want ten eerste was hij een Farizeer, wat in ambt,
waardigheid en aanzien ongeveer gelijk staat aan een huidige kardinaal in Rome, en
ten tweede was hij als een van de rijkste notabelen van J eruzalem tevens in deze stad
de overste der J oden; hij was de hoogste burgemeester van de stad, en hij was
aangesteld door de machthebbers in Rome.
(Deze kwam 's nachts naar Jezus en zei tot Hem: 'Meester, wij weten dat U van God
bent gekomen als leraar, want niemand kan de tekenen doen, die U doet, tenzij God
met hem is.' Joh. 3:2)
[2] Deze man kwam dus als burgerlijk leider van J eruzalem zelf ook 's nachts naar
Mij toe en zei al meteen tegen Mij: 'Meester! Vergeef mij, dat ik zo Iaat in de nacht
tot U kom en U stoor in Uw rust; maar omdat ik hoorde dat U deze omgeving al
morgenochtend zult verlaten, voelde ik mij verplicht om U mijn verschuldigde
eerbied te komen betuigen. Want ziet U, ik en verscheidene van mijn ambtsgenoten
weten nu, nadat wij Uw daden geobserveerd hebben, dat U als een hele echte door
God gezonden profeet naar ons toe bent gekomen! Want de tekenen, die U doet, kan
iemand alleen maar doen als J ehova met hem is! Omdat U dus een kennelijke profeet
bent en moet zien hoe slecht het met ons gesteld is, terwijl ons toch door Uw
voorgangers het Godsrijk beloofd is, zou ik het erg op prijs stellen als U mij zoudt
willen zeggen wanneer dat komen zal, en gesteld dat het komt, hoe men zich dan
moet gedragen om daaraan deel te hebben?'
(Jezus antwoordde en zei tot hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand
opnieuw geboren wordt, kan hij het Rijk van God niet zien'. Joh. 3:3)
[3] Op deze vraag van Nicodmus antwoordde Ik net zo kort als het vers dat aangeeft,
namelijk: 'Waarlijk, waarlijk zeg Ik u: Tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij
het Rijk van God niet zien en nog minder binnengaan!', wat zoveel wil zeggen als: '
53
Als u uw geest niet volgens de wegen, die Ik u met Mijn leer en daad aangeef,
opwekt, kunt u het goddelijk levende van Mijn woord beslist niet herkennen, Iaat
staan in de leven gevende diepte daarvan binnengaan!'
[4] De overigens rechtschapen Nicodmus begreep dit antwoord van Mij niet, zoals
uit het vervolg blijken zal. Het goddelijk levende van Mijn woord is absoluut niet te
begrijpen als iemands geest niet tot leven gewekt is, en daarvan geeft Nicodmus
duidelijk het bewijs in het volgende vers, waar hij, totaal verbluft door Mijn gezegde,
vraagt:
(Nicodmus zei tot Hem" 'Hoe kan een mens dan nog een keer geboren worden, als
hij oud is? Kan hij weer in het lichaam van zijn moeder gaan en daaruit nogmaals
geboren worden?' Joh. 3:4)
[51 'Maar geachte Meester, wat zegt U nu toch voor vreemde dingen? Hoe in 's
hemelsnaam kan een mens nogmaals geboren worden'? Kan een mens, die groot, oud
en stram is geworden, door het enge poortje in het lichaam van zijn moeder gaan en
op deze wijze dan van daaruit voor de tweede maal geboren worden'?! Kom, kom,
geachte Meester, dat is totaalonmogelijk! U weet niets van het komende Rijk van
God, of op z'n minst niet het ware, of U weet het wel en wilt het mij niet zeggen uit
angst, dat ik U Iaat oppakken en in de gevangenis werpen. 0, daarover behoeft U Zich
geen zorgen te maken, want ik heb nog nooit iemand van zijn vrijheid beroofd, tenzij
het een moordenaar of een grote dief was. -U bent echter een groot weldoener van de
arme mensheid en U heeft bijna alle zieken van J eruzalem genezen, een wonder van
de kracht van God in U; hoe zou ik me dan aan U kunnen vergrijpen?!
[6] Maar geloof me geachte Meester, het is mij ernst met het komende Rijk van God.
Als U daarom iets naders weet, zeg het mij dan op een manier, die ik begrijpen kan!
Praat over het hemelse met hemelse en over het aardse met aardse woorden, maar in
begrijpelijke beelden, anders heeft Uw uitleg nog minder nut dan het Oudegyptische
vogelschrift, dat ik niet lezen en nog minder begrijpen kan. Mijn berekeningen geven
maar al te duidelijk aan, dat het Rijk Gods er al moet zijn, alleen weet ik nog niet
waar en hoe men er in komt en er in wordt opgenomen. Deze vraag zou ik door U in
begrijpelijke en heldere taal beantwoord willen zien.'
(Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit
water en geest kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan' Joh.3:5)
[7] Op deze herhaalde vraag gaf Ik Nicodmus weer precies het antwoord, zoals dat
in het bovenstaande vers 5 staat; dit antwoord verschilt met het voorgaande, want hier
wordt nauwkeuriger aangegeven, waaruit men eigenlijk wedergeboren moet worden
om in het Rijk van God te komen, namelijk uit het water en uit de geest, wat zoveel
wil zeggen als:
[8] De ziel moet eerst met het water der deemoed en der zelfverloochening worden
gereinigd en kan daarna pas de geest van de waarheid opnemen, omdat een onreine
ziel die nooit bevatten kan, want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de waarheid
een volle zon is, die overal het daglicht om zich heen verspreidt.
[9] Degene, die zo de waarheid opneemt in zijn door de deemoed gereinigde ziel, en
die waarheid als zodanig herkent, wordt door deze waarheid vrijgemaakt in de geest,
en deze vrijheid des geestes, ofwel het ingaan van de geest in die vrijheid, is dan het
54
eigenlijke binnengaan in het Rijk van God.
[10] Maar zo'n verklaring gaf Ik niet aan Nicodmus, omdat dat nog verder buiten
zijn gezichtsveld lag dan het korte versluierde beginsel zelf. Daarom vroeg hij Mij
ook nogmaals, wat dat betekende.
19 Aardse beelden van geestelijke dingen
(Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de geest geboren is, is geest.
Joh. 3:6)
[I] Ik gaf hem ten antwoord, wat in het bovenstaande vers 6 geschreven staat,
namelijk: 'Verwondert u er niet over, dat Ik zo tegen u spreek! Want zie, wat uit het
vlees komt is ook vlees, ofwel dode materie ofwel buitenste omhulling van het leven;
wat echter uit de geest komt, dat is ook geest ofwel het eeuwige leven en de waarheid
zelf!'
[2] Maar Nicodmus begrijpt er nog niets van. Hij haalt zijn schouders op en verbaast
zich steeds meer, niet zozeer over het onderwerp, als wel over het feit dat hij, als zeer
wijze Farizeer die toch de Schrift op zijn duimpje kent, niet in staat is om de zin van
wat Ik gezegd had te begrijpen; want hij was erg overtuigd van zijn eigen wijsheid en
was ook vanwege zijn grote wijsheid tot overste van de J oden gekozen.
[3] Daarom was hij geweldig verbaasd, dat hij in Mij nu geheel onverwacht een
meester gevonden had, die hem zeer vreemde wijsheidsnoten te kraken gaf! Omdat
hij er helemaal geen raad mee wist, vroeg hij Mij nogmaals: J a - hoe moet dat nu
weer begrepen worden'? Kan een geest dan ook zwanger worden en vervolgens een
nieuwe geest baren'?"
('Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: U moet opnieuw geboren worden.
Joh. 3:7)
[4] Ik zeg tegen hem: Ik heb u al gezegd, dat u zich niet zo verwonderen moet omdat
Ik tegen u zei: U moet allen opnieuw geboren worden!'
('De wind waait waarheen hij wil, en u hoort wel zijn suizen, maar u weet niet waar
hij vandaan komt geboren is en waar hij heengaat. Zo is ieder die uit de geest
geboren is. Joh. 3:8)
[5] Want zie de wind waait waar hij wil, en u hoort het suizen, maar u weet ondanks
dat niet, waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Zo gaat het nu ook als u met iemand
spreekt, die uit de geest komt. U ziet en hoort hem wel, maar omdat hij op zijn
geestelijke manier met u spreekt, begrijpt en verstaat u het niet en ook niet waar, wat
hij zegt, vandaan komt, en wat hij daarmee bedoelt. Maar omdat u een rechtschapen
wijze bent, zal het u op het juiste moment gegeven worden om die dingen in u op te
nemen en te begrijpen.
(Nicodmus antwoordde en zei tot Hem: 'Hoe kunnen deze dingen gebeuren?' Joh.3:9)
[6] Bij deze woorden schudt Nicodmus bedenkelijk het hoofd en zegt na een poosje:
'Dan zou ik toch graag van U vernemen, hoe zoiets in z'n werk gaat! Want wat ik
55
weet en begrijp, dat weet en begrijp ik door mijn lichaam; als het lichaam mij
afgenomen wordt, dan zal ik toch nauwelijks nog iets begrijpen en verstaan! -Hoe,
hoe -wordt ik van lichaam tot geest en hoe zal mijn geest dan een andere geest in zich
opnemen en opnieuw baren?! -Hoe, hoe zal dat mogelijk gemaakt worden?!'
(Jezus antwoordde en zei tot hem: 'U bent toch een leermeester in Isral en u weet
dat niet?' Joh. 3: 10)
[7] Ik zeg tegen hem: 'Maar - u bent een van de wijste leermeesters in Isral en toch
kunt u dat niet in u opnemen en begrijpen?! - Als u, als meester van de Schrift, dat al
niet begrijpen kunt, wat moet dat dan met al die anderen, die van de Schrift
nauwelijks meer weten, dan dat er ooit eens een Abraham, een Izaak en een J acob
geweest zijn?'
('Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken over wat wij weten, en wij getuigen van
wat wij hebben gezien, en u houdt niet van ons getuigenis en neemt het niet aan!' Joh.
3'11 )
[9] Als U echter al zo iets eenvoudigs in een begrijpelijk gesprek niet bevatten en
begrijpen kunt, terwijl Ik toch op een volkomen aardse wijze spreek over geestelijke
dingen, die daardoor gewoon aardse dingen worden, dan zou Ik wel eens willen
weten wat uw geloof zou doen, als Ik over hemelse dingen op een hemelse manier
met u zou spreken!
[10] Ik zeg u: De geest, die in en uit zichzelf geest is, is de enige, die weet wat de
geest is en hoe zijn leven er uit ziet! Het vlees is echter alleen maar een buitenste bast
en weet niets van de geest, tenzij de geest het aan het omhulsel, de bast, openbaart;
uw geest wordt echter nog te veel door uw vlees beheerst en afgeschermd en het kent
hem daarom niet. Eens zal uw geest echter, zoals Ik u dat al gezegd heb, vrij worden;
dan zult u ons getuigenis begrijpen en aannemen!'
[11] Nicodmus vraagt nu: 'Beste Meester, U wijste van de wijzen! O, zeg mij toch
op een begrijpelijke manier, wanneer dit tijdstip, dat ik zo vurig verwacht, zal
komen!'
[12] Daarop antwoordde Ik: 'Mijn vriend, u bent nog niet rijp genoeg dat Ik u het
tijdstip, de dag en het uur kan zeggen! Zie, zolang de nieuwe wijn niet behoorlijk is
uitgegist, blijft hij troebel en als u hem in een kristallen beker doet en dan de beker
tegen het zonlicht houdt, dan zal zelfs dat onovertroffen licht niet door de
vertroebeling van de nieuwe wijn heen kunnen dringen, en precies zo gaat het met de
mens. Als hij niet behoorlijk uitgegist is en door het gistingsproces al het onreine uit
zich verwijderd heeft, kan het hemelse licht zijn wezen niet doordringen. Ik zal u
echter toch iets meedelen; als u het begrijpt dan zult u voor u zelf vast kunnen stellen,
wanneer het gebeuren zal! Luister dus naar Mij!
20 Nicodmus en het rijk van God op aarde
('En niemand vaart op naar de hemel, dan Hij die uit n de hemel is neergedaald,
namelijk de Zoon des mensen, die in de hemel is. En zoals Mozes in de woestijn een
slang had verhoogd, zo moet ook de Mensenzoon verhoogd worden, opdat allen, die
56
in Hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben!' Joh. 3:13-15)
[1] 'Zie, niemand stijgt naar de hemel dan alleen Degene, Die uit de hemel is
afgedaald, namelijk de Zoon des mensen, die altijd in de hemel is. En zoals Mozes in
de woestijn een slang verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd
worden, opdat allen die in Hem geloven niet verloren gaan, maar het eeuwige leven
hebben! Zeg eens, kunt u dat begrijpen?'
[2] Nicodmus zegt: 'Beste Meester! Hoe moest ik dat, hoe kon ik dat?! U bezit een
speciaal soort wijsheid; zoals ik al een keer tegen U gezegd heb, zou ik gemakkelijker
het oude Egyptische vogelschrift kunnen lezen, dan Uw wijsheid begrijpen! Ik moet
U openlijk bekennen dat ik U, als ik niet door Uw geweldige daden aan U gebonden
was, voor een nar of een potsenmaker moest houden; want zoals U heeft er nog nooit
een verstandig mens gesproken! Maar Uw daden tonen dat God U als leraar gestuurd
heeft en dat U een overvloed aan goddelijke macht en wijsheid bezit, want niemand
kan anders zulke dingen doen.
[3] Als het ene echter zuiver goddelijk is, dan moet het andere ook goddelijk zijn of
ik het nu begrijp of niet! Overdenk ik echter op een wat wereldse manier de stelling:
'Niemand stijgt op naar de hemel, dan alleen Degene, die uit de hemel is
neergedaald!' - want dat zou namelijk de Mensenzoon zijn, die voortdurend in de
hemel is - dan weet ik het niet meer! Beste Meester, sinds Henoch en Elia heeft
stellig geen aards mens het geluk gehad om zichtbaar op te stijgen naar de hemel;
wordt U misschien de derde!'? En als U misschien de derde worden zou, had dat dan
wel nut voor al die andere mensen die, omdat ze niet uit de hemel afgedaald zijn, ook
nooit in de hemel kunnen komen?!
[4] Daarbij zegt U nog dat Degene, Die zo afgedaald is uit de hemel, eigenlijk slechts
schijnbaar op aarde aanwezig is, maar in werkelijkheid voortdurend in de hemel is!
Zo zouden dan voorlopig alleen Henoch en Elia en later misschien ook U, deelnemen
aan het Rijk van God dat zal komen, maar alle andere miljoen maal miljoenen kunnen
in het vochtige donkere graf gaan liggen en daar voor alle eeuwigheid der
eeuwigheden blijven, en zo door Gods genade en barmhartigheid weer tot aarde
vergaan en tenslotte in het niets oplossen!?
[5] Beste Meester, voor zo'n Rijk van God op aarde voelen de arme aardwormen, die
in ieder opzicht belachelijk genoeg -mensen -heten, niets! Wie weet niet dat het zo is
en altijd al zo was? Een of zelfs drie zwaluwen maken nog geen zomer! Wat had
Henoch en wat had Elia ervoor gedaan, dat ze van de aarde naar de hemel werden
opgenomen? Uit de aard der zaak niets wat ze al niet als deel van hun hemelse
persoonlijkheid hadden meegekregen! Daarom was het geen verdienste van hen en
zijn ze volgens Uw huidige verklaring alleen maar van de aarde in de hemel
opgenomen omdat ze, net als U, eerst uit de hemel naar de aarde zijn afgedaald!
[6] Weet U, in zo'n verklaring zit ontzettend weinig hoop en haast geen troost voor de
mensheid van deze harde aarde! Maar zoals ik U al eerder gezegd heb, het verandert
niets aan het feit dat ik vind dat Uw leer toch goddelijk en buitengewoon wijs is,
hoewel deze, zoals ik aan de hand van Uw stelling bewees, met het gewone verstand
bezien de reinste dwaasheid is en zijn moet, en dat zult U net zo goed inzien als ik.
[7] Wat U echter met de verhoging van de Mensenzoon bedoelt, die zou lijken op die
van de toenmalige slang van Mozes in de woestijn, en hoe en waarom allen het
eeuwige leven zullen hebben, die in deze op de manier van de slang verhoogde
Mensenzoon geloven, dat zweemt al naar het parabolische, ofwel naar iets dat op
57
zichzelf pure onzin is! Wie is deze Mensenzoon? -Waar is Hij nu? -Wat doet Hij? -
Komt Hij ook net als Henoch en Elia uit de hemel? -Moet Hij nog geboren worden? -
Wat moeten de mensen, die Hem zeker net zo min als ik ooit gezien hebben, van deze
Mensenzoon geloven? -Hoe kan Hij op de aarde komen, als Hij voortdurend in de
hemel is? -Waar zal Hij verhoogd worden en wanneer? -Wordt Hij daardoor een van
de onoverwinnelijkste en machtigste koningen van de J oden?
[8] Kijk, beste Meester, dat klinkt toch werkelijk erg vreemd uit de mond van een
Man, Die tevens door Zijn daden toont dat Hij vervuld is met goddelijke kracht en
macht! Maar zoals gezegd, ik wil mij door dat alles niet op een dwaalspoor laten
brengen en houd U nog steeds voor een door God gezonden grote profeet.
[9] Daaruit ziet U dat ik niet een van diegenen ben, die een leer meteen verwerpen,
als ze deze niet kunnen begrijpen; maar daarom zou ik toch iets meer uitleg van U
willen hebben, want in deze vorm kan ik U niet volgen en begrijpen. -Kijk, ik heb
veel invloed in het J oodse land en wel speciaal in de stad Salem, want daar ben ik de
overste van alle J oden! Als ik U en Uw leer introduceer, dan zal deze worden
aangenomen en men zal er naar leven; als ik ze echter Iaat vallen, dan zal ze ook
vallen en nergens worden aangenomen. Wees daarom zo goed en licht me nog wat
voor!
[10] 'U heeft veel woorden gebruikt', zeg Ik,'en u heeft gesproken als een mens, die
onkundig is van de hemelse dingen; maar dat kan ook niet anders, want u bevindt
zich in de wereldse nacht en kunt het licht niet zien, dat uit de hemel is gekomen om
de duisternis der wereld te verlichten. Het is wel schemerig om u heen, maar toch ziet
u dat niet, wat zo gezegd voor uw neus staat!'
21 Wie niet in de Heer gelooft, is al veroordeeld
(Want zo heeft God de wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat
allen, die in Hem geloven, niet verloren zullen gaan, maar het eeuwige leven zullen
hebben! Joh. 3:16)
[I] 'Ik zeg u: God is de liefde en de Zoon is diens wijsheid. God had de wereld zo lief,
dat Hij Zijn eniggeboren Zoon, d.w.z. Zijn uit Hemzelf alle eeuwigheden door
uitgaande wijsheid, aan deze wereld afstond, opdat allen die in Hem geloven niet
verloren gaan, maar het eeuwige leven zullen hebben! -Zeg Mij, begrijpt u ook dit
niet?!'
[2] Nicodmus zegt: 'Het komt me wel voor, alsof ik het begrijp, maar goed bezien
begrijp ik het toch niet. Als ik nu maar eens wist wat ik onder Mensenzoon verstaan
moest, dan zou ik al een eind op dreef zijn! U sprak nu ook over een eniggeboren
zoon van God, Die door de liefde van God in de wereld kwam. Is de 'Mensenzoon' en
de 'eniggeboren Zoon van God' n en dezelfde persoon?'
[3] Ik zeg: 'Let op! Ik heb een hoofd, een lichaam en handen en voeten. Het hoofd,
het lichaam, de handen en de voeten zijn gemaakt van vlees, en dit vlees is een zoon
van de mensen, want wat vlees is ontstaat ook uit het vlees. Maar in deze
Mensenzoon, die van vlees is, woont Gods wijsheid, en dat is de eniggeboren Zoon
van God. Maar niet de eniggeboren Zoon van God, maar alleen de Mensenzoon zal
net als de vroegere slang van Mozes in de woestijn verhoogd worden, en daaraan
zullen velen zich ergeren. Zij, die zich niet zullen ergeren, maar aan Zijn naam
58
geloven en zich daaraan zullen houden, die zullen de macht krijgen om Kinderen
Gods te heten, en aan hun leven en hun Rijk zal voor eeuwig geen eind zijn.
(Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij deze zou oordelen,
maar opdat ze door Hem behouden zou worden. Joh. 3: 17)
[4] Nu moet u echter niet een soort wereldgericht verwachten, zoals oorlogen of
overstromingen en zeker geen verterend vuur uit de hemel dat alle heidenen verteert;
want zie, God heeft Zijn eniggeboren Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij deze
wereld zou oordelen, maar opdat ze door Hem geheel en al zalig zou worden; wat
betekent dat ook al het vlees niet te gronde gericht zou worden, maar met de geest
zou opstaan tot het eeuwige leven. Maar om dat te bereiken moet de stoffelijke
hoogmoed in het vlees vernietigd worden door het geloof, en wel het geloof dat de
Mensenzoon, Deze altijd al uit God geborene, in deze wereld gekomen is, opdat allen
het eeuwige leven zullen hebben, die in Zijn naam zullen geloven en zich daaraan
zullen vasthouden!'
(Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al geoordeeld,
omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.
Joh. 3:18)
[5] 'Wie dan ook in Hem geloven zal, J ood of heiden, wordt in der eeuwigheid niet
veroordeeld en daardoor vernietigd; wie zich echter stoot aan de Mensenzoon en niet
aan Hem geloven zal, die is dan al veroordeeld. Want juist het feit, dat hij niet
geloven wil en kan, omdat hij zich door zijn hoogheidsgevoel stoot aan de naam en
het wezen van de Mensenzoon, is al het gericht van zo'n mens. Begrijpt u het nu? Ik
heb het u nu overduidelijk in beeld gebracht!'
[6] Nicodmus zegt: ' J a, ja, ik begrijp zo half en half de zin van Uw bijzonder
mystiek gehouden betoog, maar het blijft toch allemaal in de lucht hangen, zolang de
door U zo hoog geplaatste Mensenzoon, in Wien het totaal van de goddelijke
wijsheid woont, er niet is, en U ook de tijd en de plaats kunt of wilt.
[7] Op die manier ziet ook Uw gericht, dat U eigenlijk alleen van het geloof
afhankelijk stelt, er zeer raadselachtig uit! Als het gericht noch een zondvloed, noch
oorlog of pest en evenmin een verterend vuur is, maar alleen het ongeloof als
zodanig, dan moet ik U, beste Meester, openlijk toegeven, dat ik de zin van Uw
redenering nog steeds niet zie! Want wie van een redenering n of twee begrippen
niet door heeft, die ontgaat in de grond van de zaak de gehele redenering. Wat is dan
toch wel Uw 'gericht'? Welke nieuwe betekenis hecht U daaraan?'
[8] 'Mijn vriend', zeg Ik,'weldra zou Ik ook tegen u kunnen zeggen: Ik begrijp
nauwelijks meer, waaraan het ligt dat u niet in staat bent de overduidelijke betekenis
van Mijn woorden te verstaan! Het begrip 'gericht' begrijpt u niet en Ik heb het u toch
zeer duidelijk en in zijn geheel uitgelegd.'
(Dit is echter het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen; en de mensen hebben
de duisternis meer liefgehad dan het licht. Want hun werken waren boos. Joh.3:19)
[9] 'Kijk, onder gericht moet u verstaan, dat nu het licht Gods uit de hemel in de
wereld is gekomen. Hoewel de mensen uit de duisternis gehaald en in het licht
59
geplaatst zijn, houden ze toch nog veel meer van de duisternis dan van het stralende
licht van God! Dat de mensen het licht afwijzen getuigt hun doen en laten, dat door
en door slecht is.
[10] Waar kunt u Mij het eerste echte geloof aanwijzen, waar het echte leven uit het
geloof? Waar houdt de een van de ander, zonder dat hij er iets voor terug vraagt?
Waar zijn zij, die van hun vrouw hielden om haar levende vruchtbaarheid? Ze houden
van de jonge meisjes vanwege de wellust en bedrijven ontucht met hen en het is
letterlijk hoererij. Want als je het andere geslacht domweg verafgoodt terwille van de
wellust en de ontucht, dan maak je je schuldig aan hoererij en dat is het slechtste van
al het slechte! -Waar vind je een dief, die een lamp zou nemen en openlijk ging
stelen?!'
(Want ieder, die kwade dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat
zijn werken niet bestraft worden. Joh. 3:20)
[11] 'Zie, allen, die slechte en kwade dingen wensen en doen, die doen het kwade.
Degene, die van dit kwade houdt en het doet, is een vijand van het licht en haat het en
zal er zeker alles voor geven om niet in het licht te komen, opdat zijn slechte werken,
waarvan hij wel weet dat ze door het licht verboden en veroordeeld zijn, niet in het
licht in hun volle weerzinwekkendheid herkend en bestraft zouden worden!
[12] Wel, dat is dan het werkelijke gericht; wat u echter onder het gericht verstaat, is
niet het gericht, maar alleen een straf, die op het gericht volgt.
[13] Als u er van houdt om 's nachts te wandelen, dan bestaat het gericht van uw zil
reeds daaruit, dat u meer van de nacht houdt dan van de dag. Als u zich daardoor
vaker stoot en u erg pijn doet of zelfs in een greppel of een diep gat valt, dan is zo'n
stoot of zo'n val niet het gericht maar alleen het gevolg van het gericht in u, omdat, u
van de nacht houdt en de dag haat!'
(Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden;
want zij zijn in God gedaan. Joh. 3:21)
[14] Als U daarentegen een vriend van het licht bent, van de dag, de waarheid uit
God, dan handelt u ook naar de goddelijke waarheid en zult u zeker vurig wensen dat
uw werken voor alle ogen aan het licht zouden komen en voor iedereen openbaar
worden. Want u weet dat uw werken, omdat ze in het licht van Gods waarheid
verricht zijn, goed rechtvaardig zijn en daarvoor erkenning en openbare beloning ver-
dienen
[15] Zo 'n vriend van het licht zal niet 's nachts, maar overdag wandelen en zal het
licht direct herkennen, omdat hij uit het licht is. En dit licht heet -het geloof van het
hart.
[16] Wie zo gelooft dat de Mensenzoon een licht uit God is, die heeft het leven al in
zich; wie echter niet gelooft, die heeft het gericht al in zich en het gericht bestaat
alleen uit het ongeloof.
[ 17] Ik denk dat u Mij nu wel begrepen zult hebben.
60
22 Alleen de liefde is het echte in de mens
[I] Nicodmus zegt: 'Op n punt na is me nu alles duidelijk; maar dat ne mankeert
nog steeds, en dat ne is nu juist de buitengewone Mensenzoon Zelf, zonder Wie
natuurlijk al Uw wijze taal met al de heerlijke beloftes in het bodemloze niets valt!
Wat heb ik aan het geloof of aan de beste en vaste wil om aan de Mensenzoon te
geloven als de Mensenzoon Zelf er niet is? Uit de lucht of uit een enkel idee kan men
geen Mensenzoon te voorschijn toveren. Zeg me daarom waar ik deze eeuwige
Godszoon aantref en wees er dan van overtuigd, dat ik Hem met alle geloof tegemoet
zal treden!
[2] Ik zeg: 'Als Ik dat niet in u had gezien, dan zou u van Mij deze uitleg niet hebben
gekregen! Maar u kwam 's nachts en niet bij dag naar Mij toe, hoewel u veel van
Mijn daden gehoord en gezien hebt! Omdat u zowel in de nacht der natuur, als ook in
de daarmee vergelijkbare nacht van uw ziel naar Mij toekwam, is het heel begrijpelijk
dat u nog geen weet hebt van de Mensenzoon!
[3] Ik zeg u: als iemand de Mensenzoon 's nachts zoekt omdat hij dat overdag
verborgen wil houden vanwege zijn aanzien bij de mensen, dan zal hij datgene wat
hij zoekt niet makkelijk vinden. Want u zult als wijste der J oden wel weten, dat de
nacht, 't geeft niet welke, het minst deugt voor het zoeken en het vinden. -Wie de
Mensenzoon dus zoekt, moet Hem overdag en niet 's nachts zoeken; dan zal hij Hem
beslist vinden.
[4] Alleen dit zeg Ik u nog: Ga naar J ohannes, die nu nog vanwege het water te Enon
in de buurt van Salim doopt, die zal u zeggen of de eniggeboren Zoon van God er al
is of niet! Daar zult u Hem leren kennen!'
[5] Nicodmus zegt: ' Ach, ach, beste Meester, dat zal moeilijk gaan! Want ik heb
iedere dag zaken die direct afgehandeld moeten worden, en daar kan ik niet
gemakkelijk onderuit! Denk U eens in dat er in de stad en naaste omgeving met de
vreemden erbij geteld, meer dan achthonderdduizend mensen leven, waarvoor ik als
overste heel veel te doen heb; daarnaast wachten er nog dagelijkse tempelzaken, die
ik beslist af moet handelen. Als de genade mij daarom niet hier in J eruzalem ten deel
kan vallen, dan zal ik daar tot mijn spijt van af moeten zien! Kijk, op z'n allerminst
zou ik voor deze onderneming drie volle dagen nodig hebben en dat zou dan voor
mijn werk net zoveel achterstand opleveren als drie jaar bij iemand anders.
[6] Neemt U me dus niet kwalijk dat ik Uw raad niet op kan volgen. Zo dikwijls U
echter met Uw leerlingen naar J eruzalem komt, kom dan naar mij en ik zal U een
goed onderdak bezorgen! Aan mij zult u, tesamen met allen die met U zijn, steeds een
oprechte vriend en beschermer hebben. Mijn huis, dat groot genoeg is om tienduizend
mensen onderdak te verschaffen, staat aan het Davidsplein, binnen de Salomopoort,
ook wel de 'Gouden poort' genoemd; wanneer U ook maar wilt komen, het staat
steeds geheel tot Uw beschikking! Alles waar ik iets over te zeggen heb, zal altijd tot
Uw dienst gereed staan! Als U iets nodig heeft, hoeft U het maar te vragen en ik zal
het U geven!
[7] Want weet U, er heeft een grote verandering in mij plaats gevonden! Goede
Meester, ik houd meer van U dan van alles waar ik ooit van hield en deze liefde zegt
me op een bepaalde manier: Dat U Zelf Diegene bent waarvoor U mij daarnet naar
J ohannes in Enon verwezen hebt!? Dat gevoel kan misschien ook wel niet juist zijn;
maar wat het dan ook zijn mag, ik houd met geheel mijn hart van U, omdat ik in U
een groot Meester van de echte goddelijke wijsheid herken. Als Uw daden, die beslist
61
niemand voor U nog ooit gedaan heeft, mij al met diepe verwondering vervuld
hebben, dan heeft Uw grote wijsheid mij in mijn hart nog meer voor U ingenomen,
goede Meester! Ik houd van U! Zeg mij toch, heeft mijn hart gelijk?!'
[8] Ik antwoord hem: 'Wacht nog een poosje geduldig af en het zal u allemaal
duidelijk worden! Binnenkort zal Ik weer bij u komen en uw gast zijn, dan komt u
alles te weten!
[9] Volg echter de ingeving van uw hart, dat zal u in n oogwenk meer zeggen dan
alle vijf de boeken van Mozes en alle profeten! Want zie, alleen de liefde is het echte
in de mens! Houd u daarom aan haar vast en u zult bij dag wandelen! -Nu echter een
ander onderwerp!
[10] Ik zal Mij nu in het J oodse land begeven en daar het Rijk van God verkondigen.
U heeft het beheer over dit land. Geef Mij, niet voor Mijzelf maar voor Mijn
leerlingen, een bewijs van betrouwbaarheid zoals de Romeinse wet dat voor de J oden
voorschrijft, zodat er bij de grenzen en de tollen geen moeilijkheden ontstaan! De
kinderen zijn weliswaar vrijgesteld, maar ze moeten als zodanig officieel aangemerkt
zijn. - Het zou niet moeilijk voor Mij zijn om met ontelbaren overal vrij en zonder
moeilijkheden te passeren, maar Ik wil niemand ergeren en voeg Mij daarom naar de
wet van Rome. Doe Mij dat genoegen en geef Mij een bewijs van betrouwbaarheid.'
[11] 'Goede Meester', zegt Nicodmus, 'dadelijk zult U het hebben! Ik zal het zelf
uitschrijven en binnen een uur brengen; want het is van hier naar mijn huis niet ver.
[12] Nicodmus gaat nu snel naar huis en brengt al binnen een half uur het verlangde
bewijs. Nadat wij de officile op perkament geschreven verklaring in onze handen
hadden, zegende Ik de rechtschapen Nicodmus in Mijn hart. Hij nam met tranen in
de ogen afscheid en vroeg Mij nogmaals om bij Mijn terugkeer in J eruzalem van zijn
huis gebruik te maken, wat Ik hem beloofde. Ik verzocht hem er op toe te zien dat de
tempel rein bleef, wat hij Mij ook beloofde. En zo namen wij in de ochtend afscheid.
23 Juda Dopen met water, dopen met de heilige geest
(Daarna kwam Jezus met Zijn leerlingen in het Joodse land en hield zich daar met
hen op en doopte. Joh.3:22)
[1] Toen het helemaal dag was braken we op en gingen het J oodse land in, dat in
zekere zin tot J eruzalem behorend, net zo om J eruzalem lag als in deze tijd een
district om de hoofdplaats van het district ligt. In een paar dagen kon men zonder
moeite het hele land door trekken.
[2] Wel, wat deed Ik dan in dit land? Het vers zegt, dat Ik met hen bezig was en dan
doopte. Men vraagt zich hier af, wie dan met 'hen' bedoeld werden en waaruit die
bezigheid bestond, die Ik met hen had. Onder 'hen' worden in de eerste plaats de
leerlingen verstaan, die in J eruzalem weer met een paar man uitgebreid waren, en
verder al degenen, die aan Mijn leer een gelovig interesse hadden.
[3] Allen, die Mijn leer gelovig aannamen, werden door Mij zichtbaar met water,
onzichtbaar echter met de geest van Mijn eeuwige liefde gedoopt, en verkregen
daardoor de macht 'Gods kinderen' te heten. Daaruit bestond dus Mijn bezigheid met
hen. Wat Ik zei en wat Ik deed is in gedeelten door de andere drie evangelisten
opgetekend en behoeft hier niet weer herhaald te worden; het bestond voornamelijk
uit het aan de kaak stellen van alle grove gebreken waarmee de J oden en de Farizeen
62
behept waren, en uit het roemen van de liefde voor God en de naaste.
[4] Ik wees hen op al hun gebreken, spoorde de zondaars ernstig aan om boete te
doen, waarschuwde allen, die Mijn leer aannamen, voor de terugval in het oude
zuurdeeg van de Farizeen en deed wonderen om daarmee Mijn lichte leer de nodige
kracht bij te zetten in deze barre materialistische tijd; Ik genas veel zieken, verloste
bezetenen van de onreine geesten en nam steeds meer leerlingen aan
(Ook Johannes doopte nog in Enon bij Salim; want daar was veel water, en zij
kwamen daarheen en lieten zich dopen. Want Johannes was nog niet in de
gevangenis geworpen. Joh. 3:23-24)
[5] Op Mijn tocht door het J oodse land kwam Ik ook in de omgeving waar J ohannes
in de kleine woestijn bij Enon in de buurt van Salim doopte. Hier had hij water,
terwijl de J ordaan in de omgeving van Bethabara zeer weinig water bevatte en dat
water was ook nog troebel, onrein en vol stinkende wormen. Daarom was J ohannes
van standplaats veranderd, hield te Enon zijn indringende boetepredikingen en doopte
daar ook zelfde mensen die zijn leer aannamen en oprecht berouw getoond hadden.
[6] Onder hen waren er ook veel die Mijn leer al aangenomen hadden, maar voordien
nog niet door J ohannes gedoopt waren. Deze vroegen Mij of het nodig was om zich
eerst door J ohannes te laten dopen. En Ik zei tegen hen: 'En ding is noodzakelijk, en
dat is het daadwerkelijk uitvoeren van Mijn leer! Wie zich echter eerst door J ohannes
wil laten reinigen, zolang hij nog vrij zijn werk doet, die zal zo'n reiniging goed van
pas komen.' Naar aanleiding van dit gezegde van Mij gingen toen velen daarheen en
lieten zich door J ohannes dopen
(Over de reiniging ontstond toen een woordenstrijd tussen de leerlingen van
Johannes en de Joden. Joh. 3:25)
[7] Er ontstond weldra een strijdvraag over de reiniging door J ohannes en Mijn doop;
want de leerlingen van J ohannes begrepen niet, dat ook Ik met water doopte, omdat
hij verklaard had dat Ik niet met water , maar met de heilige geest zou dopen. Veel
J oden, die nu reeds leerlingen van Mij waren, beweerden dat Mijn doop de echte
doop was; want hoewel Ik net als J ohannes met water doopte, was toch Mijn doop de
enig echte, omdat Ik niet alleen met het water der natuur, maar ook gelijktijdig met
het water van de geest van God doopte en de gedoopten duidelijk zichtbare macht gaf
om Gods kinderen te heten!
(En zij kwamen naar Johannes toe en zeiden: 'Meester, Hij Die bij u was aan de
overkant van de Jordaan, van Wie u hebt getuigd, zie, Hij doopt nu ook en allen
komen naar Hem toe. Joh 3:26)
[8] Naar aanleiding van zulke uitlatingen gingen de leerlingen van J ohannes samen
met de J oden naar J ohannes en zeiden: 'Luister naar ons Meester! -Zie, dezelfde man,
Die bij u was aan de overzijde van de J ordaan, en Waarvan u dat getuigenis gaf dat
Hij met de heilige geest zou dopen, doopt nu ook hier in de buurt net als u met water!
Hoe moeten wij dat opvatten en begrijpen? Is deze doper wel Diegene, van Wie u het
grote getuigenis gaf?'
[9] Maar J ohannes zei tegen zijn leerlingen: Ga en vraag Hem: - Bent U Degene,
63
Die komen zal of moeten wij op een Onthoudt wat Hij jullie daarop antwoorden zal
en Mij! Daarna pas zal ik jullie volledige uitleg geven.
[10] Daarop gaan een aantal leerlingen van J ohannes naar Mij toe en vragen Mij dat,
wat J ohannes hen gezegd had. Ik geef hen echter het bekende antwoord, namelijk, dat
ze tegen J ohannes moeten zeggen, wat ze om Mij heen zagen gebeuren, dat namelijk
de blinden zien, de lammen lopen, de doven horen en dat aan de armen het evangelie
van het Rijk van God gepredikt wordt! En gezegend is hij, die zich niet aan Mij
ergert! -Daarmee keren de leerlingen naar J ohannes terug en vertellen hem direct, wat
ze hebben gezien en gehoord.
24 Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper.
(Johannes antwoordde en zei 'Een mens kan niets aannemen, tenzij het hem uit de
hemel is gegeven.' Joh. 3:27)
[I] J ohannes wordt kalm en zegt tegen zijn leerlingen: 'Luister, het lijkt mij toe dat het
zo is: Een mens kan, speciaal wat betreft geestelijke dingen, zich niets toeigenen,
wat hem niet eerst uit de hemel gegeven wordt! De bijzondere mens, Die Zich door
mij aan de overzijde van de J ordaan liet dopen, en boven Wiens hoofd ik de geest van
God heel zachtjes, zoals een duif zich op haar nest neervlijt, als een lichtend wolkje
uit de hemel zag neerdalen, en van Wien ik dat getuigenis gaf, zou niet kunnen
hebben wat hij heeft, als Hij alleen maar mens was. Maar Hij is meer dan alleen maar
mens en schijnt de macht te hebben om wat Hij maar wil uit de hemel te kunnen
nemen, en daarbij het genomene te behouden of te geven aan wien Hij maar wil! En
ik denk dat wij allen, dat wat wij hebben, door Zijn genade ontvangen hebben, en het
is dus onmogelijk dat wij Hem voor kunnen schrijven wat en hoe Hij moet doen! Hij
geeft, - wij zijn degenen, die het van Hem aannemen. Hij heeft Zijn grote korenschop
in Zijn hand; Hij zal Zijn dorsvloer vegen zoals Hij wil en Hij zal het koren in Zijn
schuur verzamelen, het stro echter verbranden met het eeuwige vuur, en uit de as
maken wat Hij wil!'
('Uzelf bent mijn getuigen, dat ik gezegd heb, dat ik niet de Christus ben, maar alleen
vr Hem uitgezonden.' Joh. 3:28)
[2] J ullie zelf zijn mijn getuigen, dat ik tegen de priesters en levieten, die uit
J eruzalem naar mij toegekomen zijn, gezegd heb dat ik de Christus niet ben, maar
vr Hem uit ben gezonden! Hoe zou ik me dan bezig kunnen houden met wat Hij
doet, Die de eigen korenschop in Zijn hand beeft? Laat Hij Zijn dorsvloer vegen zoals
Hij wil, wij mogen Hem niets voorschrijven! Want de akker is van Hem, en ook het
koren en bet stro, en van Hem is de schuur en van Hem bet vuur dat nooit dooft!
('Wie de bruid heeft, die is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom staat en
luistert naar hem en verblijdt zich zeer over de stem van de bruidegom.Deze
blijdschap van mij is nu vervuld.' (Joh. 3:29)
[3] Hij, die de bruid heeft, is de echte bruidegom; de vriend van de bruidegom staat
echter naast hem en luistert en verheugt zich zeer over de stem van de bruidegom! En
64
zie deze vreugde is mij nu te beurt gevallen! Als de Heer Zelf komt, dan is de taak
van de aankondiger afgelopen! Want de aankondiger heeft niets anders te doen dan
de aankomst des Heren aan te kondigen; als de Heer er is, dan heeft dc aankondiger
geen nut meer!'
(Hij moet mr, maar ik minder worden. Joh. 3:30)
[ 4] Daarom moet ik nu minder worden; Hij als Heer moet echter mr worden bij de
mensen van deze aarde! J ullie waren steeds mijn leerlingen sinds ik als afgezant tot je
kwam; wie van jullie heeft ooit uit mijn mond gehoord dat ik mij daarop heb laten
voorstaan?! Altijd bewaarde ik de werkelijke eer voor Degene, Die deze toekomt.
Toen ik getuigde, dat ik niet waard was Zijn schoenriemen los te maken, was dat
beslist geen zelfverheffing, maar ik gaf Hem alleen alle eer, die ik zelf, omdat de
mensen zo blind zijn, had kunnen krijgen. En daarom zeg ik nogmaals: Nu is mijn
taak ten einde! Als de Heer zelf komt, dan heeft de voorloper geen nut meer; daarom
moet de afgezant nu minder worden en Hij, de Heer, moet boven al het vleselijke
uitgroeien! Er is een groot verschil tussen de afgezant en Degene, Die macht heeft om
de afgezant te zenden waar Hij maar wil.'
('Die van boven komt, is boven allen; wie van de aarde is, is van de aarde. Hij, Die
uit de hemel komt, is boven allen.' Joh. 3.31 )
[5] Degene, Die de macht heeft om voorschriften te geven, is boven; en hij, die
gehoorzamen moet, is beneden. -Er kan gevoeglijk echter niemand boven zijn, die
boven niet thuis hoort. Degene, die van boven komt, staat boven allen. Wie tot de
aarde behoort, kan nooit van boven zijn, maar is altijd slechts van de aarde en kan
alleen maar spreken over de aarde. Hij, die echter van de hemel komt, staat boven
allen; want Hij is de Heer en kan derhalve doen wat Hij wil, en kan dopen met water,
vuur en geest, want alles behoort Hem toe!
[6] Ik denk echter, dat Hij Zelf niet met water doopt, maar slechts met het vuur van
de geest; Zijn leerlingen daarentegen zullen de mensen vooraf op mijn manier dopen,
dat wil zeggen al diegenen, die niet reeds door mij gedoopt zijn. -De mens heeft
echter niets aan de waterdoop, als hij daarna niet gedoopt zou worden met de geest
van God.'
('En getuigt, wat hij gezien en gehoord heeft; en toch wil bijna niemand zijn
getuigenis aannemen.' Joh. 3:32)
[7] Het water getuigt alleen over het water en reinigt de huid van het vuil van de
aarde. De Geest van God, waarmee alleen de Heer dopen kan omdat deze Geest Zijn
geest is, getuigt echter van wat Hij alleen altijd in God ziet en hoort.
[8] Maar jammer genoeg neemt nog bijna niemand dit getuigenis aan! Want wat vuil
is, dat blijft vuil en wil de Geest niet aannemen, tenzij het eerst door het vuur zou
gaan en aldaar zelf geest worden; want een echt vuur verteert alles tot op de geest na,
die zelf een geweldig Vuur is. Daarom zal de geestelijke doop van de Heer velen
vernietigen, en
dat is de reden waarom velen bang zullen zijn om haar aan te nemen.
65
('Wie het echter ook aanneemt, heeft bezegeld dat God waarachtig is.' Joh. 3:33)
[9] 'Wie echter deze doop en daardoor het heilige getuigenis zal aannemen, die zal
voor de wereld bezegelen, dat Degene, Die hem met de geest gedoopt heeft, Zelf
waarachtig God is en de Enige is, Die het eeuwige leven kan geven. J ullie zeggen nu
wel direct bij jezelf: 'Waarom moet dat Goddelijke getuigenis van de hemel door God
in iemand bezegeld worden?!' Ik heb jullie reeds gezegd: Het vuil is en blijft vuil en
de geest is en blijft geest; als echter de aardse mens, die oorspronkelijk gemaakt is
van vuil, in die toestand de geest krijgt, zal hij de geest dan kunnen vasthouden, als
hij deze niet zeer goed in zichzelf, d.w.z. in zijn hart, bewaren zal?
[10] Of is er soms een bepaalde maat, waarmee de geest verdeeld zou kunnen
worden, zodat iedereen weet, hoeveel geest hij gekregen heeft? Als zo'n maat er
echter niet is, dan moet de aardse vuile mens in zijn hart een plaats reserveren voor de
ontvangen geest; en als de geest in deze plaats blijvend rust heeft gevonden en in
deze rust de nieuwe plaats gevuld heeft, dan pas wordt de vuile mens in zichzelf
gewaar hoeveel geest hij heeft gekregen.
[11] Wat zou het je baten als je aan zee een lek vat zou willen vullen met water? Kun
je dan ooit zeggen en vaststellen, dat je een bepaalde hoeveelheid water uit de naar
jouw mening mateloze zee geschept hebt? Als het vat echter goed waterdicht is, dan
kun je wel meten hoeveel zeewater je in het vat hebt! Het water van de zee is
allemaal hetzelfde; of je er veel of weinig van hebt maakt geen verschil. De zee zelf
is ook overal gelijk, en wie, waar dan ook, vee lof weinig uit de zee schept, die schept
puur zeewater en merkt daarna pas hoeveel.'
('Want Wie God gezonden heeft, Die spreekt Gods woord. God geeft echter Zijn geest
niet volgens de maat.' Joh. 3:34 )
[12] 'Zo is het nu ook met Hem, Die van God gekomen is om van God te getuigen en
het zuivere woord van God te spreken. Hijzelf is de onmeetbare zee. Als Hij aan
iemand Zijn geest geeft, dan geeft Hij deze niet volgens de oneindige maat, die alleen
maar in Gods eindeloze volheid bestaan kan, maar naar de maat die in de mens is.
Maar als de mens de geest behouden wil, mag zijn eigen ruimte niet beschadigd en
onafgesloten zijn; maar deze ruimte moet dicht en goed afgesloten zijn!
[13] Degene echter bij Wie jullie waren en waaraan je gevraagd hebt of Hij de
Christus is, heeft, hoewel uiterlijk ook een mensenzoon, de Geest van God niet naar
de maat van de mens, maar naar de eindeloze maat van Godzelf ontvangen; want Hij
is Zelf de mateloze zee van de Geest van God! Zijn liefde is Zijn eeuwige Vader en
deze is niet buiten de zichtbare Mensenzoon, maar in Hem; Hij Die in en uit de
Vader, het Vuur, de Vlam en het Licht der eeuwigheid is.
('De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in Zijn hand gegeven Joh.3:35)
[14] Deze goede Vader heeft Zijn eeuwige Zoon zeer lief en alle macht en kracht ligt
in de handen van de Zoon, en alles wat wij volgens de juiste maat hebben, hebben wij
uit Zijn mateloze volheid geschept. Hij is volgens Zijn eigen woord nu een vleselijk
mens onder ons en Zijn Woord is God, Geest en Vlees, hetgeen wij de 'Zoon'
noemen. De Zoon is derhalve ook Zelf het eeuwige leven van al het leven ,
66
('Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Wie echter niet de Zoon gelooft,
die zal het leven niet zien. maar de toorn van God blijft op hem.' Joh. 3.36)
[15] Wie dus de Zoon aanneemt en in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven al in
zich; want zoals Godzelf in ieder woord Zijn eigen volkomen eeuwige leven is, zo is
Hij het ook in iedere mens, die Zijn volle levenswoord in zich opneemt en het
behoudt. Wie daarentegen het Woord van God uit de mond van de Zoon niet
aanneemt, die dus de Zoon niet gelooft, die zal en kan het leven ook niet ontvangen,
noch in zich waarnemen of voelen, en de toorn van God, die het gericht is over de
dingen die alleen maar bestaan kunnen onder de eeuwige onveranderlijke dwingende
wet, zal net zolang op hem blijven als zijn ongeloof in de Zoon duurt.
[16] Ik, J ohannes, heb dit nu tegen jullie gezegd en ik heb daarmee een ten volle
geldig getuigenis gegeven. Ik heb jullie met mijn eigen handen gereinigd van het vuil
der aarde; neem Zijn woord aan opdat de doop van Zijn geest je ook ten deel valt,
want anders is al mijn moeite voor jullie nutteloos en waardeloos! Ik zou zelf ook
naar Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij in mijn geest, dat ik
moet blijven, omdat ik datgene al in de geest ontvangen heb, wat jullie nog niet
hebben.'
[17] Dit is het laatste en belangrijkste getuigenis van J ohannes over Mij en het
behoeft geen verdere toelichting, omdat het op zichzelf al goed begrijpelijk is.
[18] De reden waarom dit getuigenis in het evangelie niet zo compleet gegeven is, is
nog steeds dezelfde als die we reeds eerder gaven: Omdat het ten eerste toen zo
gebruikelijk was om zo te schrijven dat alleen de hoofdpunten vermeld werden en dat
al het andere, dat de begrijpende lezer vanzelfsprekend vond, weggelaten werd; ten
tweede opdat het heilige levende in het Woord niet verontreinigd en ontheiligd kon
worden. Daarom is ieder vers een graankorrel met een behoorlijk dik omhulsel,
waarin de kiem voor een oneindig leven verborgen rust
Bekering van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon
25 De Heer trekt door Samaria naar Galila
(Toen nu de Heer merkte dat de Farizeen gehoord hadden, dat Jezus meer
leerlingen kreeg en doopte dan Johannes, hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar alleen
zijn leerlingen, verliet Hij het land Juda en ging weer naar Galila.
Joh. 4:1-3)
[I] Na deze rede van J ohannes gingen zijn leerlingen weldra naar Mij, en het aantal
van Mijn leerlingen vermeerderde zich dag aan dag, ja vaak van uur tot uur. Want
ieder, die in Mij begon te geloven, en die Ik naar de mate van zijn geloof en na de
doop met het water, die door Mijn eerste leerlingen gegeven werd, Mijn handen
opgelegd had, geraakte vol met geestelijke kracht en moed en had geen angst meer
voor de dood.
[2] Omdat velen dat ondervonden, vertelden ze dat, ondanks Mijn verbod, aan
iedereen die ze maar zagen; en daarbij werden dan nog al Mijn daden, niet zelden
uitgebreid en overdreven, in heel J uda rondverteld; en dat had bij de op wonderen
beluste J oden het natuurlijke gevolg, dat er van dag tot dag steeds meer bijkwamen,
waarvan er ook veel bij Mij bleven.
67
[3] Maar dat had ook het onvermijdbare vervelende gevolg, dat alles in de grote oren
van de Farizeen terecht kwam en zoals reeds gezegd, tesamen met veel
toevoegingen en overdrijvingen, waaronder er enige zo vreemd klonken, dat daardoor
zelfs enige Romeinen begonnen te geloven, dat Ik of Zeus zelf of minstens een zoon
van hem zou zijn.
[4] Ook van Romeinse kant werden onderzoekers op Mij af gestuurd, die echter niet
datgene vonden waarvoor ze naar Mij toegestuurd waren. In hun bijzijn deed Ik
meestal geen wonderen, opdat dit bijgelovige volk niet nog trager van begrip zou
worden dan het al was.
[5] Uit zulke overdreven verhalen ontstonden later een groot aantal valse evangelin
en daardoor werd het echte evangelie verminkt.
[6] De Farizeen, die slechte en mateloos jaloerse leiders van de tempel en van de
Schrift, begonnen direct binnenskamers te beraadslagen om Mij en J ohannes met ons
werk op te doen houden en ons op een geheel onschuldige wijze uit de wereld te
helpen of op z'n minst ergens in een levenslange verzorgingsplaats -zo aardig
ondergronds gelegen -op te bergen, zoals ze het later bij Herodes toch nog voor
J ohannes klaargespeeld hebben.
[7] Dat die edele verdere oogmerken Mij niet onbekend waren, dat behoeft wel geen
uitleg, daarom bleef Mij geen andere keuze, teneinde vechtpartijen en vervelende
grote rellen te vermijden, dan het ultramontaan duistere J uda te verlaten en Mij naar
het meer vrijzinnige Galila te begeven
(En Hij moest door Samaria gaan. (Joh. 4:4)
[8] Het was zelfs niet raadzaam rechtstreeks naar Galila te gaan, maar het was beter
via Samaria te trekken, dat zich met behulp van de Romeinen allang van de priesters
van de tempel had losgemaakt.
[9] In de ogen van de priesters te J eruzalem waren de Samaritanen daarom dan ook
het verachtelijkste en het godslasterlijkste volk der aarde. Daar stond tegenover dat de
priesters uit J eruzalem bij de Samaritanen zo'n aanzien hadden, dat zij gewoonlijk
iemand met 'tempelpriester' aanduidden, als deze persoon in hun ogen zeer slecht
was. Als bijvoorbeeld een opgewonden Samaritaan zonder reden tegen iemand 'J ij
Farizeer' zei, dan bracht de uitgescholdene dit voor het gerecht en de belediger
moest dan zijn onbezonnenheid vaak met een forse geldboete of een jarenlange
gevangenisstraf bekopen. Het is dus wel te begrijpen dat het voor een Farizeer of
een soortgelijke priester niet geraden was ook maar een voet in Samaria te zetten. Dat
kwam Mij, en allen die Mij volgden, goed van pas, want in Samaria waren we voor
de kwade vervolging van de tempeljoden veilig.
(Toen kwam Hij bij een stad in Samaria, Sichar geheten, dichtbij het dorpje,dat
Jacob zijn zoon Jozef had
[10] De weg ging door Sichar, een stad gelegen bij het oeroude dorpje dat J acob als
geboortegeschenk aan zijn zoon J ozef gaf. De bewoners van dit dorpje, die
merendeels herders waren, kreeg hij toen hij met Rachel trouwde. Hoewel de stad
Sichar niet bepaald de hoofdstad van het land was, woonden er toch wel zeer veel en
zeer welvarende Samaritanen en ook menige rijke Romein, want deze stad was zeer
mooi gelegen en de omgeving was erg gezond
68
(Daar was de bron van Jacob. Omdat Jezus moe was van de reis, ging Hij op de
stenen borstwering van de bron zitten, en het was ongeveer uur het zesde. Joh. 4.6)
[11] In J uda waren wij volgens de huidige tijdrekening al tegen vier 's morgens
vertrokken, vervolgens zonder te rusten snel doorgelopen en we bereikten precies om
twaalf uur 's middags, wat toen het zesde uur genoemd werd, de oude J acobsbron, die
nauwelijks veertig passen voor het dorpje in de richting van Sichar lag. Deze bron
stond op een zeer goede waterader, er omheen bevond zich een ouderwetse sierlijk
gemetselde borstwering en ernaast groeiden schaduwrijke bomen.
[12] Omdat het hoogzomer was, heerste midden op de dag een zomerse hitte en door
de zware reis was Ik lichamelijk erg vermoeid en dat gold ook voor allen, die Mij uit
J uda en reeds uit Galila gevolgd waren, en deze zochten daarom deels in het
dorpje, deels onder de schaduwrijke bomen onderkomen en een zeer gewenste rust,
vanwege de grote vermoeidheid.
[13] Zelfs de leerlingen, die zich het eerst bij Mij gevoegd hadden, zoals Petrus, Mijn
J ohannes de evangelist, Andras en Thomas, Philippus en Nathnal vielen alsof ze
bijna halfdood waren op het malse gras onder de bomen neer; alleen Ik zette Mij,
hoewel ook erg moe, op de stenen borstwering van de bron, want Ik wist al vooruit
dat er zich aan de bron weldra een goede gelegenheid zou voordoen om met de
halsstarrige, maar overigens met weinig vooroordelen behepte, Samaritanen een zeer
nuttig debat aan te gaan. Tegelijkertijd was Ik ook al erg dorstig en wachtte op een
kruik om water mee te scheppen, waarvoor een leerling het dorpje ingegaan was,
maar waarmee hij nog steeds niet te voorschijn kwam.
26 Bij Sichar. Aan de Jacobsbron
(Er komt een vrouw uit Samaria om water uit de bron te putten. Jezus zegt tot haar:
'Vrouw geef Mij te drinken'. Want zijn leerlingen waren de stad ingegaan om voedsel
te kopen. Joh. 4:7-8)
[1] Terwijl Ik nog steeds tevergeefs wacht op een kruik uit het dorpje om water mee
te putten, komt er als geroepen een Samaritaanse uit Sichar met een kruik om voor
zichzelf op deze hete dag een kostelijke dronk uit de J acobsbron te halen, waarvan
het water zeer koel was. Toen ze haar kruik met water aan een touw uit de bron
getrokken had, terwijl ze daarbij helemaal niet op Mij lette, zei Ik tegen haar:
'Vrouw! Ik heb erge dorst, geef Mij uit je kruik te drinken!'
(Dan zegt de Samaritaanse vrouw tegen Jezus: 'Hoe kunt u, die toch zo gezien een
Jood bent, aan mij, een Samaritaanse vrouw, om water vragen? Joden hebben toch
geen omgang met ons Samaritanen.' Joh. 4:9)
[2] De vrouw zet grote ogen op omdat ze ziet dat Ik een J ood ben, en zegt na een
poosje: 'U behoort toch ook tot degenen, die mij stad inwaarts ontmoetten en vroegen
waar men ergens eten kon kopen? Dat waren trotse J oden; u bent beslist ook een
J ood, zoals aan uw kleding te zien is, en ik ben een Samaritaanse vrouw! Hoe kunt u
nu van mij verlangen dat ik u water te drinken geef?! J a ja, jullie trotse J oden, als u in
nood zit is een arme Samaritaanse vrouw goed genoeg, maar in alle andere gevallen
tellen we niet mee! Nu, als ik met deze kruik water heel J uda kon verdrinken, dan
69
zou ik u met groot genoegen uit deze kruik het gevraagde water laten drinken; maar
anders zie ik u liever sterven van dorst, dan u ook maar een druppel uit deze kruik te
geven!
(Jezus antwoordde en zei tot haar: ' Als je de gave van God kende en Wie Hij is die
tot je zegt: Geef Mij te drinken, dan zou je Hem smeken en Hij zou je levend water te
drinken geven'. Joh. 4: 10)
[3] Ik zeg: 'Omdat je niets beseft, daarom praat je zo; maar als je een beetje inzicht
had en je zou de gave van God herkennen en Degene, die tegen je spreekt en gezegd
heeft: 'Vrouw, geef Mij te drinken!', dan zou je voor Hem neervallen en Hem smeken
om het echte water, en Hij zou je levend water te drinken geven! Ik zeg je, wie
gelooft wat Ik tegen hem zeg, uit diens lichaam zullen stromen van hetzelfde levende
water stromen, zoals dat geschreven staat in J esaja 44 vers 3 en in J ol 3 vers I.'
(De vrouw zegt: 'Heer! U heeft toch niets om mee te putten en de put is diep! Waar
haalt u dan het levende water vandaan?' Joh. 4: 11 )
[4] Maar de vrouw antwoordt: U kent de Schrift nogal goed! Maar, zoals ik kan
opmaken uit uw vraag om een slok water uit mijn kruik, en omdat u zeker niets hebt
waarmee u het water uit deze bron scheppen kunt, en u met de hand het water niet
kunt bereiken omdat de bron te diep is en niemand met de hand bij het water kan
komen, daarom zou ik wel eens willen zien met welke truc u dat water uit het niets te
voorschijn kunt toveren!? (Of wilt u mij misschien heel bedekt te verstaan geven, dat
u zin heeft om het met mij aan te leggen? Ik ben nog jong genoeg en aantrekkelijk
ook, want ik ben nog geen dertig! Zo'n vraag van een J ood aan een verachte
Samaritaanse zou echter toch wel een groot wonder zijn, want jullie vinden de
beesten aangenamer dan ons Samaritaanse mensen! Werkelijk daartoe zou ik me
nooit over laten halen!)'
('Bent u soms meer dan onze vader Jacob, die ons deze heerlijke put heeft gegeven,
waaruit hij, zijn kinderen en zijn vee hebben gedronken?' Joh. 4:12)
[5] Wie en wat bent u dan, dat u op zo'n manier met mij durft te spreken? - Bent u
soms meer dan onze vader J acob, die ons deze bron gegeven heeft, waaruit hij, zijn
kinderen en zijn vee gedronken hebben?! Wie denkt u wel dat u bent? - Zie, ik ben
maar een arme vrouw; want als ik rijk was, dan kwam ik niet zelf in deze hitte om
een koele dronk voor mij te halen. Zou u als J ood mij nog ellendiger willen maken,
dan ik toch al ben?! Kijk eens naar mijn kleren, die nauwelijks voldoende zijn om
mijn schaamte te bedekken en dan zal het u toch wel duidelijk zijn, dat ik erg arm
ben! Hoe kunt u van mij verlangen, dat ik arme ellendige vrouw u, een trotse J ood,
zelfs zou smeken om uw lusten te mogen bevredigen?! Bah, als uw zinnen daarop
gericht zouden zijn! Maar ik zie u er toch niet op aan; daarom moet u me wat ik zei
maar niet kwalijk nemen! Maar omdat u dit gesprek met mij begon, moet u me nu
maar eens uitleggen wat u met dat levende water bedoelt!'
(Jezus antwoordde en zei tot haar: 'Ieder, die van het water uit deze bron drinkt, die
zal na een poosje weer dorst hebben.' Joh. 4:13)
70
[6] Ik zeg: 'Ik zei al dat je geen besef hebt en daarom is het ook wel begrijpelijk dat je
Mij niet verstaan kunt en wilt. Kijk, Ik zei je ook: Wie Mijn woorden gelooft, uit
diens lichaam zullen stromen levend water stromen! Nu, Ik ben al dertig jaar in deze
wereld en heb nog nooit een vrouw aangeraakt; waarom zou Ik dan nu opeens jou
begeren?! 0, jij begripsloze zottin! En gesteld dat Ik het met je aan wilde leggen, dan
zou je dorst toch weer terugkomen en zou je weer moeten drinken om je dorst te
lessen. omdat Ik je echter levend water aanbood, daarom is het wel duidelijk dat Ik
daarmee jouw levensdorst voor eeuwig wilde lessen! Want weet je, Mijn woord en
Mijn leer is dat water!'
('Wie echter het water drinken zal, dat Ik hem geef, die zal eeuwig geen dorst meer
hebben; want het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron van water worden,
waarvan het water over zal lopen in het eeuwige leven!' Joh. 4:14)
[7] 'Want wie het natuurlijke water uit deze of alle andere bronnen drinkt, die heeft al
gauw weer dorst. Wie echter het geestelijke water drinkt, dat Ik alleen maar geven
kan, die heeft in eeuwigheid geen dorst meer. Want het water, dat Ik iemand geef,
wordt in hem een waterbron, waarvan het water opwelt tot in het eeuwige leven.
[8] Kijk eens, je denkt dat Ik een trotse hoogmoedige J ood ben, maar weet dat Ik met
Mijn hele ziel zachtmoedig ben en dat Mijn wezen n en al deemoed is. Deze
deemoed is Mijn levende water; wie dus niet net zo deemoedig wordt als Ik, zal geen
deel hebben aan het Rijk van God, dat nu neergedaald is op aarde.
[9] Tevens is het je aangeboden levenswater, ook de enig echte kennis van God en
van het eeuwige leven uit God; het welt zo uit God, het leven van alle leven, in de
mens op als het eeuwige leven. Daar wordt het een nooit opdrogende bron van
eeuwig blijvend leven, dat weer in het leven van God terugstroomt; en het is een
totaal vrij leven, dat gelijk is aan dat van God. Kijk, dat water bied Ik je aan; hoe kun
je Mij zo helemaal verkeerd begrijpen?!'
(De vrouw zei tot Hem: Heer! Geef mij dat water, opdat ik nooit meer dorst zal
hebben en ik niet meer hierheen behoef te komen om water te putten.' Joh.4:15)
[10] De vrouw zegt: 'Graag wil ik dat water van u hebben, zodat ik nooit meer dorst
zal hebben en ik die vermoeiende weg om water voor mij uit deze bron te scheppen
niet meer hoef te gaan! Want weet u, ik woon aan de andere kant van de stad en het is
dus hierheen nog een behoorlijk stuk lopen!'
(Jezus zegt tot haar: 'Ga heen en roep je man en kom hier.' Joh. 4:16)
[11] Ik zeg: 'O vrouw, je bent bijzonder dom, er is met jou niet te praten, want je hebt
geen besef van geestelijke dingen! - Ga maar naar de stad en roep je man en kom met
hem weer hierheen; met hem wil Ik praten, hij zal Mij zeker beter begrijpen dan jij!
Of is je man soms net eender als jij, dat hij zijn natuurlijke dorst zou willen lessen
met het geestelijke water van de deemoed?'
27 Het echte aanbidden van God
71
(De vrouw antwoordde en zei tot Hem: 'Ik heb geen man.' Jezus zegt tot haar: ' Je
hebt terecht gezegd: Ik heb geen man.' Joh. 4: 17)
[1] De vrouw antwoordt daarop heel bits: 'Ik heb geen man', waarop Ik dan enigszins
glimlachend tegen haar zeg: 'Kort, goed en waar, je hebt nu helemaal de waarheid
gesproken.
(Vijf mannen heb je gehad, en die je nu hebt, is je man niet! Dat heb je naar
waarheid gezegd.' Joh. 4:18)
[2] 'Want kijk eens, beste vrouw, vijf mannen heb je al gehad, en omdat hun natuur
niet met de jouwe overeenkwam, werden ze al gauw ziek en stierven; want langer dan
een jaar hield het er niet n met je uit. Er zit een dodelijke worm in je lijf en degene,
die daarmee te maken krijgt, wordt daardoor al snel gedood. De man die je nu echter
hebt, is je man niet, maar je ondergeschikte minnaar -tot zijn en jouw verderf! J a, ja,
je hebt dus echt wel de waarheid tegen Mij gezegd.'
(De vrouw zegt tot Hem: 'Heer, ik zie nu, dat u een profeet bent.' Joh. 4:19)
[3] Inwendig schrikt de vrouw hiervan, ze wil zich echter niet verraden en zegt na een
poosje toch nog: 'Heer, ik zie dat u een groot profeet bent! Als u zoveel weet, dan
weet u misschien ook wel, waardoor ik genezen kan worden!?
(Onze vaderen hebben op deze berg God aanbeden; en u zegt dat in Jeruzalem de
plaats is waar men God moet aanbidden.' Joh. 4:20)
[4] Ik weet wel dat in dit geval God alleen maar helpen kan; maar hoe en waar moet
men Hem dan daarvoor aanbidden? Onze vaders zeggen dat men op de berg Garizim,
waar de eerste aartsvaders God al aanbeden hebben, God moet aanbidden. De J oden
zeggen echter dat J eruzalem de juiste plaats is om God te aanbidden. Omdat u echter
duidelijk een profeet van God bent, zeg me dan eens, waar men eigenlijk God moet
aanbidden om verhoord te worden. Want zoals u ziet ben ik nog jong en de mensen
zeggen dat ik een heel mooie vrouw ben; het zou toch iets verschrikkelijks zijn als ik
tijdens mijn leven al door de wormen opgevreten zou worden! O, ik arme slechte
vrouw!'
(Jezus zei tot haar: 'Vrouw, geloof Mij, er komt een tijd dat je noch op de berg, noch
in Jeruzalem God de Vader zult aanbidden.' Joh. 4:21)
[5] Ik zeg: 'Vrouw, Ik ken je armoede, je nood en je slechte lichaam wel; maar Ik ken
ook je hart, dat nu juist niet best, maar toch ook niet slecht te noemen is, en kijk, dat
is de reden waarom Ik nu met je spreek. Waar het hart ook nog maar een beetje goed
is, daar is ook nog iedere hulp mogelijk! -Maar je bent wel heel verkeerd bezig als je
twijfelt over waar men God waardig zou moeten aanbidden, om door Hem verhoord
te worden!
[6] Luister Ik zeg het je en geloof Mij maar: Er komt een tijd en die is er al, datje
noch op de berg, noch in J eruzalem de Vader zult aanbidden!'
72
[7] Nu schrikt de vrouwen zegt: 'Wee mij, wee aan het hele volk! Wat zal er dan van
ons terechtkomen?! Hebben we dan net als de J oden verschrikkelijk gezondigd?!
Maar waarom zond J ehova ons dit keer dan geen profeet om ons te vermanen? U bent
nu weliswaar als echte profeet tot ons gekomen, maar wat hebben we eraan als u
tegen mij zegt: Men zal God in de toekomst noch op de berg, noch te J eruzalem
aanbidden? Als ik afga op uw opeens heel bedenkelijk ernstig geworden gezicht,
betekent dat dan zoveel als: God zal Zijn oude volk helemaal alleen laten en bij een
ander volk gaan wonen? Op welke plaats ter wereld zal dat zijn? Zeg het mij toch,
opdat ik daarheen ga en daar als een ware boetelinge God de Vader aanbidde, opdat
Hij mij ongelukkige helpe, en niet mijn volk geheel verlate!'
[8] Daarop zeg Ik: 'Hoor Mij goed aan en begrijp wat Ik je zeg! - Waarom twijfel je
en beef je? Denk je dat God ook zo ontrouw aan Zijn beloftes is als de mensen
onderling zijn?!'
('Jullie weten niet wat je aanbidt; maar wij weten het, want de redding komt toch van
de Joden!' Joh. 4:22)
[9] J ullie beklimmen de berg wel en bidden daar, maar je weet niet wat je daar bidt
en tot wie je bidt. Zo is het ook bij degenen, die te J eruzalem aanbidden; ze lopen wel
in de tempel en jammeren daar afgrijselijk, maar ze weten ook niet wat ze doen en
wat ze aanbidden!
[10] Maar toch komt het heil niet van jullie, maar van de J oden, zoals God door de
mond der profeten gezegd heeft! Lees maar het derde vers in het tweede hoofdstuk
van de profeet J esaja en je zult het vinden!'
[11] De vrouw zegt: 'J awel, ik weet wel dat daar geschreven staat, dat de wet uitgaat
van Sion, omdat die daar in de ark ook bewaard wordt; maar waarom zegt u dan:
Noch op de berg, noch te J eruzalem?!'
('Maar de tijd komt, en is er nu al, waarin de ware aanbidders de Vader zullen
aanbidden in geest en waarheid; want de Vader wil Zelf dat de mensen Hem zo zullen
aanbidden.' Joh. 4:23)
[12] Ik zeg: 'J e hebt Mij nog steeds niet begrepen. Kijk, God de eeuwige Vader is
noch een berg, noch een tempel, noch de ark en hoort net zo min thuis op de berg, in
de tempel of in de ark! Daarom zeg Ik je: De tijd komt en is nu al zichtbaar, waarin
de echte aanbidders God de Vader in geest en waarheid aanbidden zullen; want de
Vader wil Zelf van nu af aan, dat de mensen Hem zo zullen aanbidden!'
('Want God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in de
waarheid aanbidden!' Joh. 4:24)
[13] 'En zie je, daarvoor heeft Hij noch een berg, noch de een of andere tempel nodig,
maar alleen een hart, dat zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is! Als het hart
is wat het zijn moet, namelijk een vat der liefde tot God, een vat vol zachtmoedigheid
en deemoed, dan is de volle waarheid in dat hart; en waar waarheid is, daar is licht en
vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder hart vrij. En als het hart vrij is, dan
is ook de hele mens vrij.
[14] Wie op deze wijze, met zo'n hart, God liefheeft, is een echte aanbidder van God
73
de Vader, en de Vader zal zijn gebed steeds verhoren en God zal er niet op letten of
de plaats, die Hem totaal niet interesseert, een berg of J eruzalem is, want de aarde is
overal op dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het hart van ieder mens! Ik
denk, dat je Mij nu wel begrepen hebt.'
28 De Heer maakt Zich bekend als de Messias
[1] De vrouw zegt: 'J a Heer, nu heeft u duidelijker gesproken! Maar zeg mij: Heeft u
nu geen dorst meer en wilt u niet meer uit de kruik van een zondares drinken?' Ik zeg:
'Beste vrouw, laat dat maar rusten, want zie je, jij bent Mij liever dan je kruik of je
water! Toen Ik je te drinken vroeg, bedoelde Ik niet je kruik, maar je hart, waarin een
veel kostbaarder water zit, dan in deze bron en in je kruik. Met het water van je hart
kun je ook je hele lichaam genezen; want dat deel van jou wat Mij goed doet, dat zal
je genezen, als je het geloof daarvoor hebt!
[2] De vrouw zegt: '0 Heer, hoe moet ik dat doen, hoe moet ik het water van mijn hart
in mijn schaamte brengen? Heer, vergeef mij dat ik zo vrij met u praat; maar ik ben
een ongelukkige vrouw, en weet u, de ellende ziet de schaamte niet als schaamte,
maar ziet alleen maar zichzelf en maakt het spreken gemakkelijker naarmate de nood
hoger is. Als ik niet zo ongelukkig was, echt dan zou ik u mijn hart geven! Maar - o
God, heilige Vader, Die mij helpen moge! -ik ben toch zo ellendig ziek en mag aan
mijn vele zonden geen nieuwe meer toevoegen; want het zou zeker de grootste zonde
zijn om aan een rein iemand zoals u een onrein hart aan te bieden!'
[3] 'Mijn beste vrouw', zeg Ik, 'je bood weliswaar je hart niet aan, maar Ik heb het
Zelf genomen toen Ik je om water vroeg! Daarom mag je je hart toch aan Mij
aanbieden, want Ik neem ook de harten van de Samaritanen aan! Als je Mij liefhebt,
dan is het goed; want Ik heb je allang, nog voor je aan Mij denken kon, liefgehad!'
[4] Nu krijgt de schone vrouw een kleur en zegt ietwat verlegen: 'Sinds wanneer kent
u me dan? Was u dan al eens in deze stad of in Samaria? Werkelijk ik heb nog nooit
ergens ook maar een glimp van u gezien! O, ik vraag u, waar en wanneer heeft u mij
gezien? Zeg het me toch!'
[5] Ik zeg: 'Noch hier in Samaria of in welk ander oord dan ook, en toch ken Ik je al
sinds je geboorte, zelfs nog van vroeger al en Ik heb je altijd al als Mijn leven
liefgehad! Hoe bevalt je dat, ben je tevreden met Mijn liefde? Weet je wel, dat toen je
op je twaalfde jaar in Samaria in een regenput viel, Ik het was die je er uit trok; maar
je kon de hand niet zien, die je uit de put trok! Weet je dat nog?'
[6] Hierdoor raakt de vrouw helemaal in verwarring en weet niets uit te brengen;
want haar hart was erg vurig en haar liefde groeide zichtbaar.
[7] Na haar hart even de tijd gegund te hebben, vroeg Ik haar of ze niets wist van de
Messias, Die komen zou.
(De vrouw zegt tot Hem: 'Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd;
als Hij zal komen, zal Hij ons dat dan allemaal verkondigen?' Joh. 4:25)
[8] Daarop zegt de vrouw, terwijl haar wangen nog erg rood zijn en ze diep
ademhaalt: 'Heer, wijze profeet van God, ik weet wel dat de beloofde Messias moet
komen en dat Christus zijn naam zal zijn! Als Hij echter komt, dan kan Hij toch
alleen maar datgene verkondigen, wat u nu tegen mij gezegd hebt?! Maar wie zal ons
74
zeggen wanneer en waarvandaan de Messias zal komen? Misschien weet u, omdat u
zo door en door wijs bent, ook over de komst van de Messias iets naders te vertellen?
Want ziet u, we wachten allang en er is helemaal nog geen sprake van de Messias! U
zou mij daarom een buitengewoon plezier doen als u me zou willen vertellen,
wanneer en waar de Messias precies komen zal om Zijn volk van al zijn vele vijanden
te verlossen! O zeg het mij, als u het weet! Misschien zou de Messias Zich ook over
mij ontfermen en mij helpen als ik Hem dat zou smeken?!'
(Jezus zegt tot haar: 'Ik ben het, die nu met je spreekt.' Joh. 4:26)
[9] Liefdevol en ernstig zeg Ik kort en duidelijk tegen de vrouw: 'Ik ben het, Die nu
met je praat!'
29 Genezing van de vrouw aan de Jacobsbron
(En tegelijkertijd kwamen Zijn leerlingen, en zij verwonderden zich, dat Hij met de
vrouw sprak. Toch zei niemand: 'Wat vraagt U, of waarover praat U met haar?'
Joh. 4:27)
[1] Toen Ik dit zei, schrok de vrouw erg, temeer omdat net op dit ogenblik de eten
brengende leerlingen uit de stad terugkwamen en heel verwonderd keken, toen ze Mij
in gesprek met deze vrouw aantroffen. Ze durfden echter noch aan Mij, noch aan de
vrouw te vragen, wat wij gedaan hadden of waarover wij met elkaar gesproken
hadden. De andere tochtgenoten inclusief Mijn moeder, die ook nog hier was, sliepen
nog dermate vast dat ze nauwelijks wakker te krijgen waren, want de lange tocht had
hen allemaal erg vermoeid. Tenslotte kwam ook de leerling, die naar een kruik om
water mee te putten gezocht had, met lege handen uit het dorpje terug: Hij
verontschuldigde zich en zei: 'Heer, het dorpje telt toch zeker twintig hulzen, maar U
kunt het geloven of niet, voor U is er niemand thuis en alle deuren zijn afgesloten!
[2] Waarop Ik hem antwoord: 'Maak je daarover maar niet druk! Want geloof Me,
datzelfde zal ons lichamelijk en vooral geestelijk nog heel vaak overkomen, als wij
door de dorst van onze liefde gedreven aan de deuren van de mensen zullen kloppen
om een kruik te zoeken voor het scheppen van het levende water; maar wij zullen de
harten afgesloten en leeg vinden! Begrijp je deze beeldspraak?'
[3] De leerling zegt zeer ontroerd en pijnlijk getroffen: 'Heer, goede Meester, jammer
genoeg heb ik U goed begrepen! Maar als het zo zal zijn, dan zullen wij geen grote
vorderingen maken!'
[4] Ik zeg: 'Toch wel, Mijn broeder! Kijk eens naar deze vrouw! -Ik zeg J e: n
verlorene te vinden is meer waard dan negen en negentig rechtvaardigen, die volgens
hun geweten geen boete behoeven te doen, omdat ze menen dat ze op iedere sabbat
God dienen op Garizim. Maar hier halen ze zelfs op de dag vr de sabbat al alles
waarmee water geput kan worden weg, opdat niemand op de sabbat een slok water uit
deze bron zou halen om zijn dorst te lessen, waardoor naar de mening van deze
rechtvaardigen de sabbat ontheiligd zou worden. O, wat een grote, ontzettend
kortzichtige dwaasheid van dit soort rechtvaardigen! Hier staat echter een zondares
met een goede kruik en zij zorgt voor ons. Dan vraag Ik je: wie is er beter: deze of die
75
negen en negentig beoefenaars van de sabbatsheiliging op Garizim?!'
[5] De vrouw zegt echter vol wroeging: 'Heer! Zoon van de Eeuwige! Hier is mijn
kruik, bedient u zich daarmee; ik laat hem hier voor u achter! Laat, mij,echter snel,
naar de stad gaan, want ik sta in te onwaardige kleding hier voor u! - Ik antwoord:
'Vrouw wees gezond en doe wat je denkt te moeten doen!'
(Toen liet de vrouw de kruik staan en liep snel naar de stad en zegt tegen de mensen:
' Joh, 4:28)
[6] Met vreugdetranen in de ogen laat de vrouw de kruik achter en gaat van de bron
snel naar de stad, ze kijkt onder het gaan nog vele malen groetend naar, Mij om, want
ze heeft Mij zeer lief. De vrouw komt bijna bulten adem in de stad en ontmoet daar
een groep mannen, die, zoals op de sabbat gebruikelijk, in een schaduwrijke straat
voor hun genoegen heen en weer wandelen. De mannen, die de vrouw wel kenden,
vroegen haar schertsend: 'Nou nou, waarom zo'n haast? Waar is de brand?' De vrouw
kijkt hen welwillend ernstig aan en zegt: 'U moet niet schertsen, beste heren, want
onze tijd is ernstiger dan u kunt vermoeden!'
(Komt en ziet een mens, die mij alles heeft gezegd wat ik ooit gedaan heb, Is Deze
niet de Christus?' Joh, 4:29)
[7] Op dit moment vallen de mannen haar in de rede en vragen vol ongeruste
nieuwsgierigheid: Nou, nou, wat is er dan, trekken vijanden ons land binnen of is er
een sprinkhanenzwerm op komst?'
[8] Helemaal uitgeput zegt de vrouw: 'Niets van dat alles! Het gaat om iets veel
groters en buitengewoners! Luister rustig naar mij!
[9] Al een uur geleden ging ik naar buiten naar de J acobsbron om voor deze middag
water te halen, en zie, daar vond ik een mens, van wie ik eerst echt dacht dat het een
J ood was, zittend op de borstwering van de bron! Toen Ik haast zonder op hem te
letten mijn water uit de bron geput had, sprak de mens mij aan en wilde dat ik hem uit
mijn kruik zou laten drinken. Ik stond hem dat niet toe, omdat ik dacht dat hij een
J ood was.
[10] Hij ging echter door met praten, net zo wijs als eens Elia, en vertelde mij alles
wat ik ooit gedaan had. Aan het eind begon hij zelf over de Messias en toen ik hem
nog vroeg, waar, hoe en wanneer de Messias zal komen, keek hij mij liefdevol en
ernstig aan en zei met een stem die mij door merg en been ging: 'Ik ben het, Die nu
met je praat!' ,
[11] Ik had Hem al eerder gevraagd, omdat Hij zei hoe ziek ik was, of ik niet weer
gezond kon worden. En toen aan het eind zei Hij tegen mij: 'Wordt gezond', en zie,
mijn kwaal verliet mij als een wind en nu ben ik helemaal gezond!
[12], Ga toch naar buiten de stad en zie voor uzelf of dat niet werkelijk Christus, de
beloofde Messias, is. Naar mijn mening is Hij het zeker, want grotere wonderen dan
deze mens doet, zal Christus, als Dze het niet zou zijn, nooit kunnen doen! Ga dus
naar buiten en overtuig uzelf! Ik ga nu vlug naar huis om betere kleren aan te trekken
want zo kan ik niet in Zijn hoge bijzijn gekleed gaan! Als Hij de Christus niet zou
zijn, dan is Hij toch zeker mr dan een profeet of een koning van het volk.'
[13) De mannen voelen de ernst van de situatie en zeggen: 'J a als dat zo is, dan is
76
deze tijd werkelijk zeer ernstig en zeer belangrijk! Dan moeten we echter wel met
meer mensen gaan en er moeten er ook een paar bij zijn, die de Schrift goed kennen;
het is wel jammer dat al onze rabbijnen zich op de berg ophouden! Maar misschien
kunnen we Hem overhalen een paar dagen in ons midden te blijven en dan kunnen zij
Hem ook toetsen!'
(Toen gingen zij de stad uit en kwamen naar Hem toe, Joh, 4:30)
[14] Daarop nodigen ze nog meer mensen uit om met hen naar buiten te gaan naar de
J acobsbron, en zo gaat er een optocht van bijna honderd mensen, zowel mannen als
vrouwen naar buiten om de Messias te zien.
30 De heiliging van de sabbat
(Intussen vermaanden de leerlingen Hem en zeiden: 'Meester eet nu toch!' Joh.4:31)
[1] Terwijl de grote schare uit de stad zich in de richting van de bron bewoog,
vermaanden Mijn leerlingen Mij om nu eerst eens te eten! Want ze hadden gemerkt
dat Ik niets at zodra ergens mensen tot Mij kwamen. Zij hadden Mij echter lief en
waren bang dat Ik zwak en ziek zou kunnen worden. Want, hoewel ze wel wisten dat
Ik de Christus ben, hielden ze Mijn lichaam toch voor zwak en gebrekkig en
vermaanden Mij daarom dat Ik eten moest!
(Maar Hij zegt tot hen: 'Ik eet voedsel, dat jullie niet kennen.' Joh. 4:32)
[2] Ik zie hen echter liefdevol en ernstig aan en zeg: 'Mijn beste vrienden. Ik eet nu
voedsel. dat jullie niet kennen!.
(Toen zeiden de leerlingen onder elkaar: 'Heeft iemand Hem dan al iets te eten
gebracht?' Joh. 4:33)
[3] Toen keken de leerlingen elkaar aan, hielden ruggespraak en zeiden: 'Heeft
iemand Hem dan al ergens vandaan iets te eten gebracht? Wat kan Hij gegeten
hebben? Heeft Hij het dan al opgegeten? Er is niets te zien - behalve de kruik vol met
water. Heeft Hij misschien het water in wijn veranderd?
(Jezus zegt tot hen: 'Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem, die Mij heeft
gezonden, en Zijn werk volbreng.' Joh. 4:34)
[4] Ik zeg tegen hen: 'O maak toch niet zulke dwaze veronderstellingen over wat Ik
wel of niet gegeten heb! J e hebt toch meermalen gezien. dat Ik Mij bij jullie nooit iets
extra 's heb laten geven. Ik heb het tegen jullie niet over lichamelijk voedsel, maar
over veel hoger en waardiger geestelijk voedsel, en dat bestaat daaruit, dat Ik de wil
van Diegene doe. Die Mij gezonden heeft, en dat Ik Zijn grote werk afmaak! Degene,
Die Mij daarvoor gezonden heeft is de Vader, waarvan jullie zeggen, dat Hij je God
is, hoewel je Hem nog nooit herkend hebt. Ik ken Hem echter en daarom doe Ik, wat
77
Hij gezegd heeft en dat is Mijn echte voedsel. dat jullie niet kennen. Ik zeg het je:
Niet alleen het brood, maar iedere goede daad of ieder goed werk, is ook voedsel, wel
niet voor het lichaam, maar des te meer voor de geest!.
(Zeggen jullie zelf niet: 'Nog vier maanden, dan komt de oogst?' Zie Ik zeg jullie:
'Slaat de ogen op en aanschouwt het veld; het is nu reeds wit om te oogsten!'
Joh. 4:35)
[5] 'Velen van jullie hebben akkers thuis, en zelf zeg je: 'Nog vier maanden en de
oogsttijd begint en wij zullen naar huis moeten gaan en oogsten!. Ik zeg je echter:
Doe je ogen beter open! Nu al zijn alle velden wit om te oogsten. Maar Ik bedoel niet
deze natuurlijke velden, maar het grote veld, dat bestaat uit de gehele wereld, waarop
de mensen als gerijpte tarwe staan, dat voor de schuren van God geoogst moet
worden!.
(De maaier ontvangt het loon en verzamelt de vrucht voor het eeuwige leven, opdat
een gemeenschappelijke vreugde zal ten deel zal vallen aan degene die zaait en
degene die maait! Joh.4:36)
[6] En zie, dit oogsten is het ware werk en dit werk is het echte voedsel, dat wij allen
volop te eten zullen krijgen. Wie op dit veld een goede maaier is, die verzamelt de
ware vrucht voor het eeuwige leven, opdat aan het einde van de oogst, zowel degene,
die gezaaid heeft, als hij, die gemaaid heeft, daaraan tesamen vreugde zullen hebben.
(Want hier geldt de spreuk: Deze zaait, en een ander maait. (Joh. 4:37)
[7] 'Want na de oogst zal zaaier zowel als maaier van n en dezelfde vrucht en n
en hetzelfde brood des levens eten; en dan wordt de oude spreuk geheel bewaarheid:
De n zaait en een ander oogst, maar beiden zullen op dezelfde wijze van hun arbeid
leven en zij zullen n en dezelfde spijs eten!
[8] Kijk eens naar de velen, die uit de stad naar ons toe zijn gekomen om in Mij de
Beloofde te zien, en zoals je ziet, komen er nog steeds meer! Let op, dat zijn niets
anders dan al overrijpe tarwe aren. die al lang gemaaid hadden moeten worden! Ik
zeg jullie met veel vreugde: De oogst is groot, maar er zijn nog veel te weinig
maaiers; vraag daarom de Heer van de oogst, dat Hij meer maaiers in Zijn oogst
zenden zal!.
(Ik heb jullie gezonden om te maaien wat je niet gezaaid hebt; de anderen hebben
gezaaid en jullie doen nu hun werk verder. Joh. 4:38)
[9] 'Ik heb jullie opgenomen en tijdens het opnemen heb Ik je ook al in de geest
uitgezonden om te maaien wat jullie niet gezaaid hebt; want anderen hebben gezaaid,
en jullie maken hun werk af, en daarover mag je je wel uitermate gelukkig prijzen! -
Want degene, die zaait, is nog ver van de oogst, wie echter maait, die oogst tevens en
heeft reeds het nieuwe brood des levens voor zich! Weest daarom ijverige maaiers;
want jullie moeite is gelukzaliger dan die van de zaaier!
[10] De meeste leerlingen begrepen deze les wel en begonnen direct Mijn woord over
de liefde tot God en over de liefde tot de naaste aan de Samaritanen te verkondigen,
78
en ook dat Ik werkelijk de Christus ben.
[11] Maar een paar dommere leerlingen kwamen naar Mij toe en vroegen Mij heel
heimelijk in vertrouwen: 'Heer, waar moeten we de sikkels vandaan halen, en het is
toch ook nog sabbat vandaag?!.
[12] Waarop Ik hen antwoordde: 'Heb Ik dan gezegd, dat jullie deze Voor ons
liggende natuurlijke gerstevelden moeten maaien? O jullie domkoppen, hoe lang zal
Ik je op die manier nog moeten verdragen?! -Begrijpen jullie dan nog niets?! -Luister
dan en begrijp het:
[13] Mijn woord van het Rijk van God is de geestelijke sikkel. Dit woord komt eerst
in jullie eigen harten en van daaruit over je tong naar de oren en in de harten van je
medemensen en broeders. Deze sikkel geef Ik jullie om de mensen, je broeders, te
oogsten voor het Rijk van God, het Rijk van de ware kennis van God en het eeuwige
leven in God.
[14] Het is vandaag inderdaad sabbat, maar de sabbat is net zo dom en onzinnig als
jullie hart, en je houdt rekening met de sabbat omdat het er in je hart nog erg
sabbatachtig uit ziet. Ik zeg je echter, omdat Ik ook Heer over de sabbat ben:
[15] Verban in de eerste plaats de sabbat uit jullie harten als je Mijn waarachtige
leerlingen wilt zijn en blijven! Ons werk blijft iedere dag doorgaan; waar de Heer van
de sabbat werkt, daar mogen Zijn knechten de handen niet in de zakken steken!
[16] Moet de zon op de sabbat niet net eender op en ondergaan als op een werkdag?
Als echter de Heer van de zon ook de sabbat zou vieren, zou je dan tevreden zijn met
een stikdonkere sabbat? Zie eens hoe dom jullie nog zijn! Tracht het te begrijpen en
doe daarom wat Ik nu doe en wat je broeders doen, dan zullen jullie een voor Mij
welgevallige, echte levende sabbatsviering hebben!
[17] Na deze woorden gingen ook de zwakkere leerlingen naar de Samaritanen, die
nu in groten getale uit de stad naar Mij toegekomen waren, en onderwezen hen wat Ik
hen geleerd had.
31 Het echte ereteken
(Velen nu van de Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, terwille van de vrouw,
die getuigde: 'Hij heeft mij alles gezegd, wat ik heb gedaan'. Joh. 4:39)
[1] En zo ging het tot aan de avond, en heel veel van degenen, die uit de stad tot Mij
waren gekomen, geloofden nu in Mij, eerst vanwege het getuigenis van de vrouw, die
het stadsvolk in vurige bewoordingen wist te vertellen, hoe Ik haar alles vertelde wat
ze ooit gedaan had; vervolgens echter geloofden velen ook aan de hand van wat de
leerlingen over Mij getuigden. Het grootste geloof echter hadden die Samaritanen, die
zo dicht bij Mij waren, dat ze Mij zelf konden horen spreken.
[2] Want sommigen van hen, die de schrift goed kenden, zeiden: 'Deze spreekt als
David, die zegt: 'De geboden des Heren zijn waar en verblijden het hart; de geboden
des Heren zijn zuiver en verlichten de ogen! De vrees des Heren is onverdeeld en
blijft eeuwig en de rechten des Heren zijn onloochenbaar en geheel en al
rechtvaardig. Ze zijn kostbaarder dan goud en veel fijn goud; ze zijn zoeter dan
honing en honingzeem. Uw wil, Heer, doe ik graag en Uw wet heb ik in mijn hart; ik
wil Uw gerechtigheid prediken in de wereld. Zie, ik wil mij de mond niet laten
snoeren, Heer, dat weet u. Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart; ik spreek
79
van Uw waarheid en Uw heil. Ik verberg Uw goedheid en Uw trouw niet voor de
wereld' - Wij weten, en dit getuigenis van ons is vol waarheid en kracht, dat Degene,
Die zo spreekt en handelt zoals David vr Hem in Zijn naam sprak en handelde, dat
dat werkelijk de beloofde Messias is. Hij is de enige, Die na David zo gesproken en
gedaan heeft als David; daarom is Deze ongetwijfeld de Christus, de eeuwige
gezalfde van God! Deze willen we daarom geheel en al aanvaarden!'
(Toen nu de Samaritanen naar Hem toe kwamen, vroegen zij Hem bij hen te blijven!
En Hij bleef toen twee dagen daar. Joh. 4:40)
[3] Nadat deze Samaritanen zo onder elkaar van Mij getuigden, kwamen ze
gezamenlijk in alle eerbied naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik bij hen wilde blijven.
Want ze zeiden: 'Heer, U, Die waarachtig Christus bent, zoals wij U nu duidelijk
herkend hebben, blijf bij ons; want in J eruzalem zult U weinig geloof vinden, in
plaats daarvan echter des te meer ongeloof en alle soorten vervolging! Want iets
slechters dan een Farizeer is er op de hele aarde niet te vinden, noch op het land,
noch in het water. Hier zal men U echter behandelen, zoals het voor Diegene past,
Die ons door Mozes, David en de profeten voorspeld is!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste mannen uit Sichar! Het verheugt Mij echt, dat Ik
zo'n goede oogst op jullie akker geoogst heb; maar het zou niet netjes van Mij zijn als
Ik daar, waar Ik de zieken genezen heb en waar ze nu gezond zijn, zou blijven en
nooit meer naar de vele andere zieken zou omkijken! Ik zal echter nog twee dagen bij
jullie blijven en pas op de derde dag verder naar Galila afdalen.
(En er geloofden nog veel meer in Hem vanwege Zijn woord. Joh. 4:41)
[5] Daarop kwamen er nog veel meer bij, die voordien nog niet helemaal vast
geloofden, en zij getuigden nu van hun rotsvaste geloof. Ook de vrouw was daar nu,
netjes gekleed, en zij zei tot degenen, die nu geloofden: 'Beste vrienden, jullie zult me
nu zeker wel een ereplaats geven? Want ik heb jullie als eerste de weg hierheen
gewezen, toen je mij uit de grap vroeg, waar de brand was!
(En zeiden tot de vrouw: 'Wij geloven voortaan niet meer omdat jij het zei; want wij
zelf hebben Hem gehoord en onderkend, dat Deze waarlijk de Christus is, de Heiland
der wereld. Joh. 4:42)
[6] Toen zeiden de Samaritanen: 'Als de Heer je eerder dan ons heeft aangenomen,
dan krijg je bij ons ook de eer, zoals dat in Sichar gebruikelijk is. Maar van nu af aan
en in de toekomst geloven wij niet meer vanwege jouw woorden; want we hebben
Hem nu Zelf gehoord en herkend; Hij IS waarlijk Christus, de Heiland der wereld! En
jij zult ons nu nooit geloviger maken, dan we al zijn! Maar van nu af aan zal je ook
bij ons echt geerd worden, als je in het vervolg niet meer zondigen zult!'
[7] De vrouw antwoordt: 'Ik heb in al die tijd heus niet zoveel gezondigd, als jullie tot
mijn spijt nog steeds veronderstelt. Voordat ik met een man trouwde, heeft er nog
nooit een man mijn lichaam aangeraakt; en nadat Ik getrouwd was, leefde ik geheel
zoals dat voor een gehuwde vrouw behoort. Dat ik geen kinderen kreeg en dat ieder
van mijn rechtmatige mannen, na gemeenschap met mij, weldra moest sterven, daar
kon ik werkelijk niets aan doen. Daarvoor kan men niet mij, maar hoogstens degenen,
80
die mij besmet hebben, aansprakelijk stellen. Nadat mijn vijfde man gestorven was en
ik mijn hartzeer nauwelijks verdragen kon, heb ik besloten om nooit meer een man te
trouwen. Maar na een jaar kwam, zoals jullie wel weten, een dokter naar Sichar met
kruiden, olin en zalven en genas veel mensen; ik ging ook naar hem toe, gedreven
door mijn zeer voelbare nood, in de hoop dat hij mij kon helpen.
[8] Hij bekeek mij echter en zei: 'Vrouw, ik zou de hele wereld er voor geven, als ik
je kon helpen, want mijn oog zag nog nooit een mooiere vrouw dan jij! Hoewel ik je
er niet van af kan helpen, kan ik je ziekte toch wel verzachten! Hij kwam in mijn
armelijke huis wonen, gaf mij iedere dag verzachtende middelen en zorgde voor mij;
maar hij heeft mijn zieke lijf nog nooit met slechte bedoelingen aangeraakt, zoals
jullie dat geheel ten onrechte schijnen te denken!
[9] En dus ben ik wel voor God altijd een zondares, net zoals jullie ook zeker allen
zondaars zijn, maar ik ben niet datgene, waarvoor je mij belieft te houden. Degene
echter, Die hier aan de J acobsbron zit, Die mij eerder gezegd heeft wat ik allemaal
gedaan heb, Die moet je maar eens vragen of ik de naam van openbare zondares
verdien of niet, en Hij zal het jullie zelf zeggen.'
[10] Nu kijken de Samaritanen elkaar verbaasd aan en zeggen tegen de vrouw: 'Goed,
goed, wees maar niet zo boos, we hebben het eerlijk gezegd niet zo kwaad gemeend;
om het goed te maken beloven we je dat je nu ereburgeres van Sichar wordt. Zeg
eens, ben je nu tevreden over ons?'
[11] De vrouw antwoordt: 'O maak je maar niet bezorgd over de eer van een arme
vrouw! Ik heb mijzelf al het grootste deel van het eerbetoon toegeigend!'
[12] De Samaritanen zeggen: 'Hoe heb je dat dan wel gedaan? Wij weten niets af van
een ereteken dat de stad je uitgereikt zou hebben! Waar heb je dat dan vandaan?'
[13] Dan zegt de vrouw, terwijl ze op Mij wijst, met tranen van liefde en oprechte
dank in haar ogen: 'Hier zit Hij nog! Hij alleen is nu mijn hoogste eer, een eer, die mij
niet door jullie en ook niet door de hele wereld gegeven is en die mij dus net zo min
afgenomen kan worden! Want Hijzelf heeft hem mij gegeven en van Hem heb ik hem
gekregen! Ik weet wel, dat er niets in mijn hele wezen de moeite waard is om van
Hem, de Heer der heerlijkheid eerbetoon te krijgen; maar Hij gaf het en ik nam het
voor jullie en vertelde jullie van Hem, omdat je voordien niets van Hem wist. Zie, dat
is het wat ik hier heb en wat je mij niet gegeven hebt, en omdat ik het nu eenmaal
heb, kunnen jullie het mij niet meer afnemen, en het is een ereteken van de juiste
soort en het houdt zijn waarde tot in eeuwigheid. J ullie ereteken is echter maar
tijdelijk en dan nog alleen maar voor Sichar, en dat kan men missen als men het
eeuwige heeft. Ik hoop dat je nu begrijpt hoe en wanneer ik mijn grootste deel van de
echte eer genomen heb.'
[14] De Samaritanen zeggen: 'Heb je dan een bevoorrechte positie, omdat je toevallig
als eerste uit het dorp kwam en hier de Christus aantrof? Wij hebben Hem nu ook
gevonden en prijzen Hem nu in onze harten net als jij, en Hij beloofde ons ook, net
als aan jou, om hier twee dagen in onze stad te blijven. Dit alles in overweging
genomen, hoe kun jij het dan hebben over een eerste eer, die jij nog voor ons kreeg?'
[15] 'Beste mannen van Sichar', zegt de vrouw daarop, 'als ik jullie zou willen
overtuigen, dan zouden we nooit klaar komen. Ik heb het je nu gezegd, hoe het geheel
volgens de waarheid is, een tweede keer zeg ik het jullie echter niet meer!
Verscheidene van jullie hebben Romeins recht gestudeerd en zijn nu volgens deze
wetten rechters en zeggen, dat het een verstandig recht is! Ik heb deze wetten
gelezen, want ik ken het Romeins, en nu staat daarin: Primo occupanti jus! (Het recht
81
van degene, die er het eerst mee begonnen is) Aangezien ik hier de eerste was, geeft
mij dat het recht van de eerste, en dat kunnen jullie mij niet ontnemen.'
[16] Toen zwegen de Samaritanen en hadden geen weerwoord voor de vrouw, want
ze had hen op hun zwakke plek geraakt, en ze wisten daartegen niets in te brengen.
Hun antipathie tegen de J oden maakte, dat ze grote vrienden van de Romeinen waren,
en de wijsheid en ordening van het Romeinse recht hoog achtten; daarom zwegen ze
nu, omdat de vrouw hen met de Romeinse wet om de oren sloeg.
[ 17] Dat de vrouw de Romeinse taal zo goed kende is niet zo verwonderlijk, want de
Samaritanen spraken bijna doorlopend Romeins en ten dele ook Grieks, omdat ze
zelfs in de taal iedere overeenkomst met de J oden wilden vermijden.
32 De Heer ziet het hart aan
[1] Het was al avond geworden en allen, die uit J uda met Mij meegekomen waren en
de hele middag geslapen hadden omdat ze erg moe waren, werden de een na de ander
wakker en verbaasden zich erover, dat het zo vlug avond was geworden! En ze
vroegen Mij, of ze onderdak zouden zoeken, of dat Ik nu in de koelere nachtelijke
uren verder zou trekken.
[2] Ik zei echter: 'ook al slapen de mensen, dan waakt toch de Heer, en de Heer zorgt
voor alles, en degenen, die bij Hem zijn, behoeven er alleen maar voor te zorgen dat
ze bij Hem blijven. Maakt u daarom gereed, zodat we deze Samaritaanse stad in
kunnen gaan! Daar zullen we allemaal goed onderdak vinden. Deze vrouw hier, die
Mij vanmiddag geen water wilde geven, heeft een ruim huis en zij zal ons, naar Ik
meen, twee dagen onderdak niet weigeren.
[3] Daarop valt de vrouw snikkend van liefde en vreugde voor Mij op de knien en
zegt: 'O Heer, mijn Heiland, waaraan heb ik, arme zondares, deze genade verdiend?'
[4] Ik antwoord: 'J e nam Mij in je hart op en dat hart is veel heerlijker dan je huis, dus
zal je Mij ook wel in je huis op willen nemen, dat, net als deze bron, door J acob voor
zijn zoon J ozef gebouwd is. Maar we zijn met veel mensen. J e zult daarom voor twee
dagen veel te doen en te zorgen krijgen; maar je zult er veel voordeel aan hebben!'
[5] De vrouw zegt: 'Heer ook al waren jullie met tienmaal zoveel mensen, dan zouden
toch, zover mijn middelen dat toestaan, allen bij mij zeer goed onder dak zijn! Want
mijn huis is hier en daar wel zeer bouwvallig, maar het heeft veel schone vertrekken
en is zo veel mogelijk ook aardig ingericht en wordt slechts door mij, mijn dokter en
enige hulpen bewoond. Ik zeg U, o Heer, het huis is het Uwe, U alleen bent er de
rechtmatige bezitter van, want U heeft het oudste recht daarop. Kom daarom, o Heer,
en trek in Uw huis! Want van nu af aan is het geheel het Uwe en het zal van U ook
steeds blijven met alles wat er in is!'
[6] Ik zeg: 'O vrouw, groot is je geloof en liefelijk je hart; daarom zal je ook Mijn
leerlinge zijn en blijven. En waar dit evangelie ook verkondigd zal worden, daar zul
jij in der eeuwigheid genoemd worden!'
[7] De Samaritanen waren hierdoor een beetje verbaasd en gergerd en er kwamen er
verscheidene naar Mij toe en zeiden: 'Heer, wij hebben ook huizen en het zou beter
uitgekomen zijn, als U bij ons ingetrokken was! Want het huis van deze vrouw staat
bij ons in een kwade reuk en het is meer een rune, dan een huis!'
[8] Ik zeg: 'J ullie zijn nu al drie uur bij Mij, je weet wie Ik ben en het is inmiddels
avond geworden; maar, hoewel Ik toegezegd heb om twee dagen in jullie stad te
82
blijven omdat je daarom vroeg, heeft niemand Mij en Mijn leerlingen onderdak
aangeboden!
[9] Ik zag echter in het hart van deze vrouw, dat dit zeer verlangde dat Ik in haar huis
zou trekken! Ik wenste dus niet om bij haar in te trekken, maar haar hart verlangde
dat. Omdat het zich voor jullie niet luid dorst te uiten, kwam Ik dit hart tegemoet en
wenste datgene, wat het Mij zo volliefde en levend verlangen bereidwillig wilde
geven.
[10] Dat is dan ook de gegronde reden voor Mij om twee volle dagen in het huis van
deze vrouw te blijven. Het ga hem goed, die zich daarover aan Mij niet ergert!
[11] Ik zeg u echter: Zoals iemand zaait, zo zal hij ook oogsten; wie zuinig zaait, die
zal ook zuinigjes oogsten, wie echter rijkelijk zaait, die zal ook rijkelijk oogsten. Van
u allen heeft niemand, noch aan Mij, noch aan Mijn leerlingen, iets aangeboden; deze
vrouw geeft echter direct haar hele hebben en houden aan Mij! Wie van u heeft dat
voor Mij overgehad? Is het dan onbillijk, dat Ik haar ten overstaan van u allen een
verdiend eerbetoon geeft Ik zeg u echter: Wie deze vrouw het recht daarop betwisten
wil, die zal het hier op aarde slecht vergaan!'
[12] De Samaritanen kijken elkaar eens aan, ze ergeren zich zichtbaar, maar ze
vermannen zich en vragen Mij of Ik hen zou willen toestaan Mij de volgende dag te
bezoeken.
[13] Ik antwoord hen echter: 'Ik nodig u niet uit en dwing niemand; wie van u uit
vrije wil tot Mij wil komen, zal geen gesloten deur vinden, maar kan zonder meer bij
Mij komen. Wie dus komen wil, die kome, wie echter thuis wil blijven, die blijve
thuis, want Ik dwing en veroordeel niemand!'
[14] Toen stonden de Samaritanen op en gingen de stad in. Ik bleef nog een poosje bij
de bron, en de vrouw gaf met haar kruik al de dorstigen die bij Mij waren, te drinken.
33 De dokter en de Samaritaanse wetgeleerden
[1] Maar haar dokter, die gelijk met haar ook uit de stad was gekomen, liep ons snel
vooruit om met zijn dienaren voor Mij een goed onderkomen en een zo rijk mogelijk
avondmaal in gereedheid te brengen. Toen hij echter het huis binnenkwam, kon hij
zijn ogen haast niet geloven, want hij zag dat zijn mensen al bijna klaar waren met
alles wat hij wilde laten doen. Hij vroeg hen heel verheugd, wie dan wel daarvoor
opdracht had gegeven. Zij zeiden: 'Een goddelijk uitziende jongeman kwam en zei
met zeer zachte stem: 'Doe dat, want de Heer, die weldra in dit huis zal komen, heeft
dat allemaal nodig!' Toen we dat op die wonderbaarlijke manier hoorden zeggen,
lieten we alles liggen en staan, en deden en doen nu nog wat deze buitengewone
jongeman gebood. ,
[2] De dokter verwonderde zich en vroeg: 'Waar is deze buitengewone jongeman
dan?' De dienaren antwoordden: 'We weten het niet, want nadat hij ons dat opdroeg
om te doen, verliet hij snel dit huis, en we weten niet waar hij heengegaan is'. De
dokter zei toen: 'Doe dan goed je best, want er valt dit huis een groot geluk ten deel
en jullie allen zullen daarin delen!'
[3] Daarna ging de dokter weer snel de stad uit, om Mij te vertellen dat alles nu al
klaar was.
[4] Onderweg ontmoette hij echter een paar zeer rechtzinnige Mozasche
schriftgeleerden, die hem tegenhielden en zeiden: 'Vriend, het past je niet om op de
83
sabbat zo hard te lopen; weet je dan niet, door welke dingen men zoal de dag van
J ehova kan ontheiligen?'
[5] De dokter zegt: 'J ullie Mozasche letterknechten! Hard lopen op een sabbat, die,
daar de zon al ondergegaan is, nog slechts een na sabbat is, vinden jullie zondig; maar
als je op de sabbat je vrouwen maagden verkracht en met hen de grofste ontucht,
hoererij en echtbreuk pleegt, hoe vinden jullie dat dan? Heeft Mozes geboden om dat
op een feestdag te doen?' De Samaritanen zeggen: 'Als het nu geen sabbat was, dan
zouden we je voor zo'n uitspraak stenigen, maar voor deze keer laten we je gaan!' De
dokter zegt: 'Nou, nou, jullie durven nogal, juist op een moment waarop de lang
beloofde Messias vlak voor de poort van Sichar wacht en ik Hem snel tegemoet ga
om Hem te zeggen, dat in Zijn huis alles al voor Zijn ontvangst klaar staat! Hebben
jullie dan nog niet gehoord, wat vandaag voor de poort van onze stad gebeurd is?'
[6] De Samaritanen zeggen: 'We hebben wel gehoord, dat bulten bIj de bron een
verzameling J oden gelegerd is, en dat een J ood, waarschijnlijk hun aanvoerder, zegt
dat Hij Christus is. J ij bent dokter en toch begrijp je niet dat de J oden een streek
bedacht hebben en nu ons, die ze voor sukkels aanzien, er in willen laten lopen?! Dat
zou me een mooie Messias voor ons zijn! Denk je dan dat we hem niet kennen?!
Komen wij ook niet uit Galila en zijn wij niet jouw geloofsgenoten volgens de
ondubbelzinnige wetten van Mozes?! Omdat wij echter uit Galila komen, kennen
wij deze Nazareer, die de zoon van een timmerman is. Omdat hij geen zin heeft om
nog te werken, Iaat hij zich nu als een schandelijk werktuig van de Farizeen
gebruiken, doet een paar aangeleerde toverkunsten en geeft zich op hun kosten voor
Messias uit! En ezels en ossen van jouw slag lopen er in en geloven zijn verlokkende
woorden! Ze zouden ze allemaal op moeten pakken, met stokken behoorlijk
afranselen en vervolgens als vuil en drek over de grens moeten gooien!'
[7] De dokter zegt: 'O jullie blinden! In mijn woonhuis wachten Gods engelen op
Hem en brachten voor Hem spijs, drank en bedden uit de hemel, en jullie durven
zoiets te zeggen! De Heer zal jullie daarvoor straffen!'
[8] Vanaf dit moment worden tien van hen ogenblikkelijk stom en kunnen geen
woord meer uitbrengen, en ze blijven stom gedurende de twee dagen van Mijn
verblijf in Sichar. De dokter Iaat hen staan en begeeft zich snel weer op weg naar
Mij.
[9] Toen hij bij Mij kwam, zei hij: 'Heer! Uw huis is helemaal in orde! Er gebeuren
daar wonderbaarlijke dingen; maar op de weg hierheen, o Heer, kwam ik tussen een
stel booswichten, die het nodig vonden om tegenover mij een kwaad getuigenis over
U te geven. Maar hun geschreeuw hield niet lang stand! Uw engel sloeg hen op de
mond en op twee na werden ze volledig stom, die twee schrokken echter geweldig en
maakten dat ze wegkwamen. O Heer, dat is allemaal binnen een half uur gebeurd!' Ik
zeg: 'Rustig maar, dat moest gebeuren, opdat degenen, die reeds in Mijn naam
geloven, zich niet van ons afkeren! Laten we nu echter gaan en vergeet jij, Mijn beste
vrouw uit Samaria, je kruik niet!' Meteen put de vrouw vers water en neemt het mee
naar huis. - Zo brachten wij een halve dag door aan de J acobsbron voor Sichar en
oogstten in deze stad een tamelijk rijke oogst.
34 In Sichar. De hemelse inrichting van het huis
[I] Mijn leerling J ohannes vroeg Mij toen: 'Heer! Als U het er mee eens bent, dan zou
84
ik vannacht nog alles op willen schrijven wat hier gebeurd is!'
[2] Ik zeg: 'Niet alles, Mijn broeder, maar alleen datgene, waarvan Ik zeg dat je het
opschrijven moet! Want als je alles zou opschrijven wat daar gebeurde, en wat hier in
de komende twee dagen nog gebeuren zal, dan zou je veel vellen vol moeten
schrijven; wie zou dat vele dan wel lezen en begrijpen? Als je echter de hoofdpunten
juist en in de goede zin van het woord, zoals het je gegeven is, optekent, dan zullen
de rechtschapen wijzen die in Mij geloven, zonder meer goed begrijpen wat hier
gebeurde en waarom het gebeurde, en je bespaart je veelonnodige moeite. Dus, Mijn
beminde broeder, maak het jezelf niet te moeilijk en dan zul je ondanks dat toch altijd
de voornaamste schrijver van Mijn leer en Mijn daden blijven.'
[3] J ohannes kust Mij op de borst en omdat het al behoorlijk donker is gaan we
tezamen met de vrouwen de dokter de stad in en aldaar in het huis van J ozef.
[4] Komend in het werkelijk grote huis, vindt de vrouw in haar huis toebereidselen
getroffen voor Mijn huisvesting, waar ze nog nooit van gedroomd had. Want er staan
veel goedgevulde tafels en om die tafels ruim voldoende stoelen; en op iedere tafel
staan helder lichtende lampen, gemaakt van edele metalen; de vloer is geheel en al
bedekt met de prachtigste tapijten, de wanden zijn symmetrisch met bloementapijten
behangen, en in prachtige kristallen bekers zien de gasten een kostelijke wijn
fonkelen!
[5] De vrouw raakt helemaal uit haar gewone doen en zegt pas na een poosje, terwijl
ze zich blijft verbazen: 'Maar Heer, wat heeft U gedaan?! Heeft U dat door Uw
leerlingen laten doen en heeft U ze daarvoor soms heimelijk hierheen gestuurd? Waar
hebben ze dat dan allemaal vandaan gehaald? Ik weet echt wel wat ik heb, beslist
geen goud en zilver, en het staat hier vol met dit metaal! Een kristallen beker, zoals
deze hier, heb ik nog nooit gezien, en er staan er hier honderden, die per stuk zeker
dertig zilverlingen waard zijn. Deze wijn, dat eten en die vruchten, het mooie brood
en zoveel heel dure tapijten, waarvan er n al wel honderd zware zilvermunten kost!
O Heer, zeg mij arme alstublieft of U dat allemaal meegebracht hebt, of dat het
ergens in de stad geleend werd?'
[6] Ik zeg: 'Kijk, beste vrouw! Buiten aan de bron heb je toch gezegd, dat dit huis van
Mij was. Ik heb die schenking van je aangenomen, en omdat het huis nu van Mij is,
zou het toch niet netjes van Mij geweest zijn, als Ik jou als schenkster, in een kaal
vertrek ontvangen zou hebben! Wel zoals de ene hand de andere wast, zo is het ook
hier; de ene dienst is de andere waard! J ij schonk het zonder meer, zoals het was, van
ganser harte aan Mij; Ik geef het je weer terug, zoals het nu is ingericht. Ik denk, dat
je met deze ruil wel helemaal tevreden zult kunnen zijn?! Want zie je, Ik heb ook wel
een beetje verstand van sieraden en verfijnde smaak!
[7] En Ik zeg je: Dat alles heb Ik, net als al het andere, ook van Mijn Vader geleerd!
Want de oneindig vele woningen in het huis van Mijn Vader zijn ook heel smaakvol
ingericht en vol met de prachtigste sieraden, wat je je wel kunt voorstellen als je naar
de bloemen op het veld kijkt, waarvan de eenvoudigste prachtiger versierd is dan
Salomo in al zijn koninklijke pracht!
[8] Als de Vader nu zelfs de bloemen, die maar kort bestaan, zo versiert en tooit,
hoeveel te meer zal Hij dan wel Zijn woonhuis dat in de hemel is, sieren en tooien?!
En wat de Vader doet, dat doe Ik ook; want Ik en de Vader zijn in oorsprong Een!
Wie Mij aanvaardt, die neemt ook de Vader aan; want de Vader is in Mij, zoals Ik in
de Vader! Wie voor Mij iets doet, die doet het ook voor de Vader; en je kunt Mij
daarom niets geven, wat je niet weldra honderdvoudig weer terugkrijgt! Nu weet je
85
alles wat je weten moest.
[9] Laten we nu gaan zitten en het avondeten gebruiken, want er zijn veel hongerigen
en dorstigen onder ons. Als wij ons lichaam gesterkt hebben, dan praten we nog
verder over dit onderwerp.'
[10] Allen gaan nu aan tafel zitten, danken en voeden zich dan met spijs en drank.
35 De leerlingen zien de hemel geopend
[I] Na de maaltijd komt de vrouw weer naar Mij toe, maar durft haast niets te zeggen,
want tijdens de maaltijd hoorde zij van de bedienden van de dokter hoe alles in huis
gekomen was. En de bedienden zeiden: 'Beste vrouw, God weet hoe dat gegaan is!
Wij hebben heel weinig gedaan; de dokter helemaal niets, want toen hij kwam, was
alles al gedaan. Daarvoor, en lang voor de dokter kwam, waren we voor hem bezig en
toen kwam er opeens een jongeman, die er stralend mooi uitzag en die tegen ons zei,
dat we dit en dat moesten doen, omdat de Heer dat nodig had, en we deden alles
direkt wat die buitengewone jongeman gezegd had. Maar zie, dat ging er erg
wonderlijk aan toe! Als we iets wilden doen, dan was het al gedaan en we kunnen u
daarom niets anders zeggen dan: hier heerste kennelijk de almacht van God, en de
witte jongeman moet een engel van God geweest zijn! Anders is dit niet te verklaren!
De mens, die een poosje geleden samen met u het eerst in de grote eetzaal kwam,
moet een groot profeet zijn, als hij zo door de hemelse krachten gediend wordt!'
[2] Omdat de vrouw dat van de bedienden hoorde, durfde ze nog minder en dorst
haast niets te zeggen. Pas na een behoorlijke onderbreking zei ze heel zacht: 'Heer! U
bent mr dan alleen maar de beloofde Messias! U was ook Degene, Die de Farao
strafte, de Isralieten uit Egypte voerde en hen vanaf de hoge Sina met donderend
geluid de wetten voorschreef!'
[3] Maar Ik zeg tegen haar: 'Vrouw! Dit is nog niet het moment om dat aan de
mensen bekend te maken, houd het dus voorlopig voor jezelf! Zorg er echter nu voor,
dat al die mensen, die uit J uda met Mij meekwamen, over de slaapvertrekken
verdeeld worden; jij en de dokter en Mijn leerlingen, waarvan er nu tien zijn, blijven
hier! De vrouw, die naast Mij zat en de moeder van Mijn lichaam is, geef je het
schoonste bed, zodat ze prettig kan rusten; want zie je, ze is niet zo jong meer en
heeft vandaag een lange weg afgelegd en heeft een goede rust nodig om weer aan te
sterken!'
[4] De vrouw verheugt zich bijzonder, dat ze in deze onaanzienlijke vrouw Mijn
moeder mag herkennen en verzorgt haar zeer goed. En Maria prijst haar om haar
tederheid en drukt haar tevens op het hart om alles te doen wat Ik zou zeggen.
[5] Als alles tot rust is gekomen, en alleen de vrouwen de dokter met de tien
leerlingen zich bij Mij in de grote eetzaal bevinden, zeg Ik tegen de leerlingen: ' J ullie
weten dat Ik in Bethabara in Galila toen Ik jullie aannam gezegd heb: Van nu af aan
zul je de hemel open zien en de engelen Gods zien afdalen naar de aarde; en zie dat
gaat nu letterlijk voor je ogen in vervulling! Alles wat je hier ziet en wat je gegeten
en gedronken hebt is niet van deze aarde, maar door de engelen van God uit de hemel
hierheen gebracht. Doe nu echter je ogen open, en zie hoeveel engelen er klaar staan
om Mij te dienen!'
[6] Toen werden bij allen de ogen geopend en ze zagen ontelbare engelen, klaar om
Mij te dienen, uit de hemel neerdalen. -Want toen hun ogen geopend werden,
86
verdwenen de muren van het huis, en zij zagen allen de hemelen open staan!
[7] Daarop spreekt Nathnal: ' J a Heer, U bent waarachtig en getrouw! Wat U
gezegd hebt gaat nu wonderbaarlijk in vervulling! Waarlijk, waarlijk U bent de zoon
van de levende God! God sprak met Abraham door middel van Zijn engelen; J acob
zag in de droom een ladder waarop de engelen omhoog en omlaag gingen, maar
J ehova zag hij niet, behalve dan een engel, die de naam van J ehova in zijn
rechterhand had staan. En omdat J acob met hem streed alsof hij J ehova was, werd hij
mank door een stoot tussen de ribben. Mozes sprak met J ehova, maar hij zag alleen
maar vuur en rook, en toen hij zich in een spelonk verbergen moest omdat J ehova
voorbij zou komen, durfde hij niet te kijken voordat J ehova voorbij was. En toen hij
daarna keek zag hij alleen nog maar de rug van J ehova; maar daarna moest hij zijn
gezicht drievoudig bedekken, omdat het meer licht afstraalde dan de zon en niemand
er naar kon kijken zonder te sterven! Verder was er alleen nog Elia, die J ehova ge
waar werd in het suizen van de wind! En hier bent U nu Zelf!'
[8] Op dit moment val Ik Nathnal in de rede en zeg: 'Dit is genoeg, Mijn broeder,
het is nog niet het juiste moment! Alleen voor een reine ziel, zoals de jouwe, die geen
valsheid of achterbaksheid kent, is dit te onderkennen. Maar houdt het voor je tot het
juiste uur! Want zie, niet ieder die Mij volgt is zoals jij.
[9] Deze vrouw was niet zoals jij, maar nu is ze ook net als jij, daarom vermoedde ze
ook al wat je nu zeggen wilde. Maar het is nu nog niet het juiste uur. Pas als in de
tempel het voorhangsel in tween gescheurd zal worden, neem dan de bedekking van
Mozes stralende aangezicht geheel weg!
36 De Heer trouwt Joram en Irhal.
[1] Daarop vraagt J ohannes Mij: 'Heer dit moet ik toch wel opschrijven! Dit is groter
dan het teken te Kana! Dit is nu eens echt een teken, dat aangeeft waar U vandaan
bent gekomen!'
[2] Ik antwoord: 'Ook dat moet je niet doen, want wat je opschrijft is een teken voor
de wereld; die heeft echter niet het begrip om het in zich op te nemen! Waarvoor dan
al jouw moeite? Denk je dat de wereld zoiets zou geloven? Kijk, degenen die hier
zijn geloven het omdat ze het zien; de wereld echter, die in duisternis ronddoolt, zou
nooit geloven dat hier zoiets gebeurd was; want de nacht kan zich de werken van het
licht onmogelijk voorstellen. Zou je haar vertellen van de werken van het licht, dan
zou ze je uitlachen en tenslotte bespotten. Daarom moet het zo zijn, dat je in de
toekomst alleen dat opschrijft, wat Ik in alle openheid voor de wereld doe; wat Ik
echter in het geheim doe, ook al is het nog zo groot, dat teken je slechts in je hart op,
en niet op het gladde dierenvel!
[3] Er zal echter wel een tijd komen, waarin deze geheime dingen aan de wereld
geopenbaard zullen worden, maar vr die tijd zullen er nog heel veel bomen hun
onrijpe fruit van hun takken moeten laten vallen! Want zie de bomen hebben veel
beloofd, maar daarvan zal nauwelijks een derde deel rijp worden! Maar het twee
derde deel, dat afvalt, zal eerst vertrapt moeten worden en verrotten en verdorren,
opdat een regen het dan kan oplossen en een krachtige wind het weer in de stam kan
drijven voor de tweede geboorte!'
[4] J ohannes zegt: 'Heer dat gaat te diep, wie begrijpt dat?'
[5] Ik zeg: 'Dat is ook helemaal niet nodig, het is voldoende dat je gelooft en Mij
87
liefhebt, het diepere begrip van dit alles zal wel komen als de Geest der waarheid
over je uitgestort zal worden. Voordat dat echter zal gebeuren, zullen er zich van
jullie, ondanks al deze tekens, nog velen aan Mijn naam stoten!
[6] Want je hebt allemaal nog een heel onjuist begrip van de Messias en Zijn rijk en
er zal nog veel moeten gebeuren, voordat je dat begrijpen kunt.
[7] Want het rijk van de Messias zal geen rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van
de geest en de waarheid in het eeuwige rijk van Mijn Vader, en daar zal nooit of te
nimmer een eind aan komen! Wie in dit rijk opgenomen wordt, die heeft het eeuwige
leven en dit leven zal een zaligheid zijn, die nog nooit iemand heeft gezien, waar nog
nooit iemand van gehoord heeft en die nog nooit door iemand in zijn hart is gevoeld!'
[8] Petrus, die lang gezwegen heeft, zegt nu: 'Heer, wie zal dan ooit voor zo'n
zaligheid geschikt zijn?'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend, kijk, het is nu al laat en onze lichamen hebben rust nodig,
zodat ze morgen sterk zijn voor het werk! Daarom willen wij deze dag afsluiten en
morgen, als het goede licht er weer is, verder gaan. Laat ieder zijn slaapplaats
opzoeken en daarop geheel uitrusten, want morgen zullen we veel te doen krijgen!'
[10] Op dit moment komt ieder weer tot zichzelf en ziet de muren van de zaal weer,
waarnaast zeer goede rustbedden sierlijk opgesteld staan die lijken op een soort
divans. De leerlingen, waarvan er een paar erg moe zijn, bedanken en gaan direkt
liggen.
[11] Alleen Ik, de dokter en de vrouw blijven nog op. Al snel slapen de leerlingen
vast en dan vallen beiden voor Mij op hun knien en danken Mij uit het diepst van
hun hart voor die onuitsprekelijke genade, die Ik hen en hun gehele huis heb
geschonken. Maar tevens vragen ze Mij om hen toe te staan, zich bij Mij aan te
sluiten en Mij te volgen.
[12] Ik zeg echter tegen hen: 'Ter wille van jullie zaligheid is dat niet nodig. Als je
Mij toch wilt volgen, dan is het genoeg, dat je Mij in jullie harten volgt! J e moet
echter hier in dit land blijven als Mijn getuigen! Want al gauw zullen er behoorlijk
wat twijfelaars opstaan en tot jullie komen; die moet je dan een waar getuigenis van
Mij geven.
[13] En jij, Mijn beste J oram, zult van nu af aan een echte dokter zijn! Als je iemand
de handen op zult leggen in Mijn naam, dan zal het met diegene meteen beter gaan,
hoe ziek hij ook zijn mag. Tevens moeten jullie samen een echt en onverbrekelijk
huwelijk aangaan, want anders zou jullie samenwonen een ergernis zijn voor de
blinden, die alleen op het uiterlijke letten en geen weet hebben van het innerlijke.
[14] J oram, jij behoeft niet meer bang te zijn voor Irhal, want ze is nu volkomen
gezond naar lichaam en ziel. En Irhal, jij hebt aan J oram een hemelse man en je zult
geheel en al gelukkig met hem zijn, want hij is geen aardse geest, maar een geest, die
van boven gekomen is.'
[15] De vrouw zegt: 'O J ehova, hoe goed bent U! Wanneer wilt U, dat wij in het
openbaar voor de ogen der wereld in het huwelijk zullen treden?'
[16] Ik zeg: 'Ik heb jullie al getrouwd, en alleen dit verbond is geldig in de hemel en
ook op aarde, en Ik zeg je: Sinds Adam was er geen volkomener huwelijk dan dat van
jullie nu, want Ik Zelf heb jullie verbond gezegend.
[17] Morgen vroeg zullen hier echter een aantal priesters en andere mensen en
burgers van deze stad komen; meldt het aan hen, zodat ze er mee bekend zijn dat
jullie nu officieel voor God en de hele wereld getrouwd zijn! Als jullie kinderen
krijgen, voedt ze dan in Mijn leer op en doop ze ook in Mijn naam, zoals je Mijn
88
leerlingen er morgen veel zult zien dopen op de manier, zoals een zekere J ohannes
dat doet in de J ordaan; van hem zullen jullie wel gehoord hebben. Ik zal daarom jou,
Mijn J oram, morgen de macht geven om in het vervolg iedereen te dopen, die in Mijn
naam geloven zal.
[18] Gaan jullie nu echter naar bed! Maar zolang Ik in dit huis verblijf, moet je elkaar
terwille van de kuisheid niet aanraken. Gedurende deze tijd behoef je je geen zorgen
te maken over de tafel en de kelder, want zolang Ik hier in dit huis verblijf, zullen
tafel en kelder net als vandaag van bovenaf verzorgd worden. Zeg echter niet
voortijdig tegen iemand dat dit gebeurt, want de mensen zouden dit niet begrijpen.
Als Ik weg ben, dan kan je het nog altijd aan diegenen zeggen, die het begrijpen
kunnen. En ga nu naar bed, Ik zal hier nu alleen waken! Want de Heer mag niet
slapen noch rusten, want de slaap en de totale rust zou de dood en het verderf van de
wezens zijn! AI zou dan ook de hele wereld slapen, dan waakt toch de Heer en
bewaart alle wezens.'
[19 Na deze woorden bedanken de beiden Mij en gaan, ieder in een ander vertrek, de
nodige rust genieten. Ik blijf echter tot de morgen in Mijn stoel zitten.
De eerste dag in Sichar
37 Bij Irhal. Over de betekenis van de droom
[I] Vroeg in de morgen, terwijl de zon nog nauwelijks een halve handbreedte boven
de horizon stond, kwamen al veel priesters, die in Sichar woonachtig waren vanwege
de nabijheid van de heilige berg Gerazim, voor het huis van Irhal en maakten
meteen veel kabaal en schreeuwden: 'Hosianna boven hosianna en gezegend is Hij,
die daar kwam in de naam van de heerlijkheid Gods! Wacht, zon, en sta stil, o maan,
tot de Heer aller heerlijkheid met Zijn geweldige rechterarm al Zijn vijanden, die ook
onze vijanden zijn, verslaat en vernietigt! Maar bescherm de Romeinen, o Heer, want
die zijn onze vrienden, omdat ze ons beschermen tegen de J oden, die nu niet meer
kinderen van God, maar kinderen van Belzebub zijn, aan welke vader ze offeren in
de tempel, die Salomo voor U, o Heer, heeft gebouwd. U heeft er goed aan gedaan, o
Heer, dat U naar Uw echte kinderen gekomen bent, die Uw beloften geloofden en U
tot op dit uur verlangend verwachtten. U komt weliswaar van de J oden er staat dan
ook geschreven dat het heil van de J oden komt -maar we hebben gehoord, dat U in
J eruzalem en in de tempel was, en dat U daar de J oden met gesels sloeg en hun
stoelen omgooide! O Heer, daarmee heeft U zeer veel goeds gedaan en alle hemelen
zullen U daarvoor loven met psalmen, harpen en bazuinen! We hebben altijd al
gezegd, dat als U komt, U niet voorbij zult gaan aan de heilige plaats, waarop Danil,
Uw profeet, de verschrikking en de verwoesting van J eruzalem verkondigde! En op
deze plaats zult U, o Heer, het heil aan Uw volkeren verkondigen! Geprezen zij Uw
naam, hosianna aan U in de hoge en heil aan alle kinderen, die van goeden wille zijn!'
[2] Dit voor een deel zinnige, voor een deel echter ook zeer onzinnige geschreeuw
trok natuurlijk een aantal mensen aan en vooral diegenen, die de vorige dag aan de
bron bij Mij waren en Mij nu weer zien en horen wilden. Het lawaai en de menigte
werd van seconde tot seconde groter, en iedereen in huis moest het bed uit en kijken,
wat er aan de hand was. De leerlingen waren het eerst op en vroegen Mij, wat dat dan
toch voor een lawaai was, en of het wel raadzaam was om te blijven of dat het
89
misschien beter was, om er vandoor te gaan. ,
[3] Ik zei echter: 'O jullie bangeriken! Hoor toch eens, hoe ze hosianna roepen! Waar
hosianna geroepen wordt, is het echt niet zo gevaarlijk om te blijven!'
[4] Daarmee waren de leerlingen gerustgesteld en Ik zei vervolgens tegen hen: 'Ga nu
maar naar buiten en zeg tegen hen, dat ze hun mond moeten houden en naar buiten op
de berg moeten gaan, want Ik zal na het zesde uur (dat is na twaalf uur 's middags)
met jullie allen naar buiten komen en dan zal Ik aan jullie en aan hen vanaf de berg
het heil verkondigen. Ze moeten ook schrijvers meenemen, opdat die opschrijven wat
Ik daar vanaf de berg zal leren.
[5] J ohannes, jij behoeft het niet op te schrijven, omdat Mijn leer toch al door meer
mensen opgeschreven zal worden. Er is hier een schrijver, ook een Galileer,
Matthus genaamd, die heeft voor zichzelf al veel uit Mijn jeugd opgeschreven, en
omdat hij vlug schrijft, zal hij zeker alles opschrijven wat hij horen en zien zal. Breng
die man hierheen; roep zijn naam en hij zal meteen volgen! Waarschuw ook de
voornaamste priesters en vraag of ze komen willen, en doe dat ook met een paar van
de voornaamsten, die je gisteren aan de bron gezien zult hebben. Maar roep eerst
Matthus voor Mij, want Ik wil dat ook hij ons volgt!'
[6] De leerlingen daalden nu snel af en deden wat Ik hen opgedragen had.
[7] Terwijl de leerlingen beneden op straat in touw waren, kwamen alle andere gasten
tesamen met Maria naar Mij in de eetzaal en begroetten Mij zeer vriendelijk,
bedankten Mij en vertelden heel in 't kort de wonderbare dromen, die zij in deze
nacht hadden gehad, en zij vroegen Mij of zulke dromen ook een betekenis hadden.
[8] Maar Ik zei: 'Wat de ziel in de droom ziet, dat is afhankelijk van haar aard. Is de
ziel bezig met het ware en goede, wat Ik jullie leer om te geloven en te doen, dan ziet
zij in de droom ook het ware en kan daaruit het goede voor het leven halen; is de ziel
echter bezig met het verkeerde en het boze, dan zal ze in de droom ook het verkeerde
zien en daar het boze uit maken.
[9] Omdat jullie nu door Mijn leer met het ware bezig bent, waarom je Mij ook volgt,
daarom kan je zielook in de droom slechts het ware gezien hebben, waaruit ze veel
goeds kan halen.
[10] Of de zielook begrijpt wat ze in de droom ziet, dat is natuurlijk een heel andere
zaak. Want net zoals jullie niet alles opnemen en begrijpen wat je ziet in de
buitenwereld waarin je overdag leeft, zo begrijpt de ziel ook niet alles wat ze in hr
wereld ziet.
[11] Als in jullie echter de geest opnieuw wordt geboren, zoals Ik dat in J eruzalem
aan Nicodmus heb uitgelegd toen hij 's nachts bij Mij kwam, dan zal je alles in je
opnemen en begrijpen en geheel en al doorleven. Hiermee zijn ze allen tevreden en
klaar met hun vragen.
38 Niet het horen, maar het doen brengt heil
[1] Nu komt de gastvrouw met haar nieuwe gemaal, groet Mij heel innig en vraagt
Mij en ook alle andere gasten of we genegen zijn het ontbijt te gebruiken, daar het
reeds op ons staat te wachten.
[2] Ik zeg echter: 'Beste Irhal, wacht nog even, de leerlingen zullen dadelijk nog
meer gasten brengen, die ook aan het ontbijt zullen deelnemen en die tevens uit Mijn
mond zullen vernemen, dat jullie beiden, jij en J oram, nu officieel getrouwd zijn. Ze
90
zullen ook zien dat jullie huis niet een van de minste, maar in alles, zowel uiterlijk als
innerlijk, het eerste huis van deze stad is, en dat Ik daarom in dit huis Mijn intrek
nam.'
[3] Terwijl Ik dit tegen het echtpaar zeg, openen Petrus en J ohannes ook al de deur en
tussen hen in komt Matthus binnen, die diep buigt en zegt: 'Heer, ik sta helemaal
klaar om U alleen te dienen! Ik heb hier wel een baan als schrijver en kan daarvan
leven en mijn kleine familie onderhouden; maar als U, o Heer, mij nodig heeft, dan
laat ik ogenblikkelijk mijn werk liggen; en U, o Heer, zult mijn kleine familie niet
laten verkommeren!'
[4] Ik zeg: 'Wie Mij volgt, die hoeft zich alleen maar zorgen te maken over dat hij
tijdelijk en eeuwig bij Mij blijft. Zie dit huis eens; deze beide eigenaren zullen je
familie in Mijn naam opnemen en prima verzorgen, en ook jou, als je overdag of 's
nachts hierheen zou komen.'
[5] Matthus, die dit huis al van vroeger kende, toen het meer een rune was dan een
huis, was uitermate verbaasd en zei: 'Heer, hier moet een groot wonder gebeurd zijn!
Want het huis was een rune, en nu is het een paleis, zoals er in J eruzalem maar
enkele zijn! En wat een koninklijke inrichting! Dat moet toch welontzettend veel
hebben gekost!'
[6] 'Houd jij nu alleen maar vast voor ogen', zeg Ik, 'dat bij God zeer veel dingen
mogelijk zijn, die bij de mensen onmogelijk schijnen, en dan zul je zonder moeite
begrijpen, hoe deze vroegere rune nu in een paleis kon veranderen! -Heb je wel
voldoende schrijfmateriaal?'
[7] Matthus zegt: 'Ik heb voor twee dagen voldoende; moet ik meer hebben dan zal
ik het direct gaan halen.
[8] Ik zeg: 'Er is genoeg voor tien dagen, daarna zullen we wel ander materiaal
krijgen. Blijf maar hier en ontbijt met ons; na zes uur zullen we de berg op gaan. Daar
zal Ik deze menigte het heil verkondigen; jij schrijft al het gesprokene voor Mij
woordelijk in drie hoofdstukken op en je maakt daarbij een indeling in kleine verzen,
zoals bij David gebruikelijk was. Zoek er nog een paar andere schrijvers bij, die het
van je kunnen overschrijven, zodat er in dit plaatsje ook een geschreven getuigenis
blijft!'
[9] Matthus antwoordt: 'Heer, Uw wil zal zeer nauwkeurig worden uitgevoerd!'
[10] Na dit noodzakelijke onderhoud met Matthus komen de andere leerlingen
binnen, en daarop volgen de priesters en de andere notabelen van deze stad en zij
begroeten Mij zeer berouwvol. En de voornaamste priester komt iets naar voren en
zegt: 'Heer, U heeft dit huis zeer goed voor U ingericht, zodat het waardig is om U te
herbergen. Salomo bouwde de tempel met veel pracht, opdat deze waardig zou zijn,
om als woonplaats voor J ehova bij de mensen te dienen. Maar de mensen hebben
deze woonplaats door hun vele ten hemel schreiende laster ontheiligd, en J ehova
verliet de tempel en de ark en kwam naar ons op de berg, net zoals U, o Heer, eerst in
de tempel was en weinig weerklank vond en toen naar ons, Uw van oudsher echte
vereerders, gekomen bent. En zo zal nu geschieden, zoals geschreven staat:
[ll] 'In de eindtijd zal de berg, waar des Heren huis is, zeker hoger zijn dan alle
bergen en zal boven alle heuvels verheven worden en alle heidenen zullen er heen
gaan. En ook zullen vele volken er heen gaan en zeggen: Komt, laat ons op de berg
des Heren gaan, naar het huis van de God van J acob, opdat Hij ons Zijn wegen wijst
en wij op Zijn hellingen wandelen! Maar toch zal Zijn wet uitgaan van Sion en het
woord des Heren van J eruzalem komen (J esaja 2:2-3).
91
[12] Wij allen zijn uitermate blij, zoals een bruid is wanneer haar bruidegom komt en
haar begroet en voor het eerst zijn hart en zijn hand aanbiedt! Want waarlijk Heer,
J eruzalem, de uitverkoren stad van de grote koning, is het verkeerde pad opgegaan en
deugt nergens meer voor en is U niet waard! Wij vinden ons zelf ook wel niet zoveel
waard want wat heeft men nodig om waarde voor God te verkrijgen?! -maar het is
wel zeker, dat als de Heer nu alleen tussen twee slechten te kiezen heeft, Hij ons, als
duidelijk de minst slechte, kiezen zal! En dat zien wij nu wonderbaarlijk in vervulling
gaan! U bent het waarop wij al zo lang wachtten, daarom hosianna aan U, Die in de
naam des Heren tot ons komt!'
[13] Ik zeg tegen de spreker: 'J a, u heeft het nu helemaal bij het rechte eind; maar Ik
zeg U ook: Als u Mijn leer zult horen, neem deze dan ook in u op en blijf haar
volgen, want dan pas zult u het heil werkelijk deelachtig worden, het heil dat Ik u
vandaag van de berghoogte zal verkondigen. Want ook al komt de genade
onbelemmerd van boven op u neer, dan is dat toch niet voldoende; want ze blijft niet,
als ze niet daadkrachtig aangenomen wordt, -net alsof je hongerig onder een boom
vol rijpe vruchten zou staan waar de wind de rijpe vijgen afschudt: als je die dan niet
opraapt en eet, zullen die je dan verzadigen?!
[14] Dus niet alleen het horen, maar het doen volgens Mijn leer zal maken, dat u deel
krijgt aan het heil dat uit J eruzalem tot u gekomen is! Heeft u dat begrepen?'
[ 15] De spreker antwoordt: 'J a, Heer, want zoals U kan God alleen maar spreken! ,
[16] 'Nu dan', zeg Ik daarop, 'omdat u het begrepen heeft, laat ons dan nu de
ochtendmaaltijd gebruiken! Na de maaltijd moet u nog wel noteren, dat Ik gisternacht
Irhal en dokter J oram in de echt verbonden en gezegend heb, en dat van nu af aan
verder niemand zich meer aan hen moet ergeren! Maar gaan jullie nu zitten voor de
ochtendmaaltijd! Het zij zo!'
[ 17] Allen gaan nu zitten, en het zijn er veel, om de ochtendmaaltijd te gebruiken,
die uit prima melk en honingbrood bestond.
39 Het oudste en echtste huis van God
[1] Elders zou men deze ochtendmaaltijd niet zeer kostelijk genoemd hebben, maar in
het land, dat spreekwoordelijk overvloeide van melk en honing was het wel een
kostelijke maaltijd, vooral omdat de honing van het beloofde land zeker de beste ter
wereld was en nu nog is, terwijl dat ook gold voor de melk, die nergens ter wereld
overtroffen werd.
[2] Na de maaltijd werd heerlijk fruit gepresenteerd, en velen genoten daarvan en
loofden God, Die de vruchten zo heerlijk deed smaken, en Die aan de bijen de
vaardigheid had gegeven, om uit de bloemen des velds de zo voortreffelijke zoete
honing te puren en deze in hun kunstig gebouwde cellen op te slaan!
[3] Een wijze man uit het gezelschap van de Samaritanen zei: 'Gods wijsheid,
almacht en goedheid kan nooit genoeg geroemd worden! De regen valt op de aarde,
duizendmaal duizend vormen en soorten planten, bomen en struiken zuigen dezelfde
regen op en staan in dezelfde aarde, en toch heeft iedere soort een andere smaak, een
andere geur en een andere vorm! Iedere vorm is mooi en aantrekkelijk om te zien, en
zonder nut groeit er niets, en zonder doel groeit zelfs niet de schraalste mosplant op
een steen!
[4] En kijk dan eens naar al de dieren op de aardbodem,o in het water en in de lucht!
92
Wat zijn het er veel en wat een verscheidenheid, van de mug tot aan de olifant, van de
bladmijt tot de ontembare Leviathan, die bergen op zijn rug zou kunnen dragen en die
zou kunnen spelen met de ceders van de Libanon! O Heer, wat een macht, wat een
kracht en wat een eindeloos diepe wijsheid moet er in God zijn, Die daar de zon de
maan en de ontelbaar vele sterren in hun baan houdt en bestuurt, de zee in haar
diepten vasthoudt, de bergen op aarde gebouwd heeft en de aarde zelf gegrondvest
heeft door Zijn almachtige woord!'
[5] Ik zeg: 'J a ja, dat is goed gesproken, want zo is het: God is zeer goed, zeer wijs,
zeer rechtvaardig en heeft niemands raad en leer nodig als Hij iets doen wil; maar Ik
zeg u: Ook de mens van deze aarde is geroepen om volmaakt te worden zoals de
Vader in de hemel volmaakt is!
[6] Dat was weliswaar tot op heden niet mogelijk, omdat de dood op deze aarde de
macht had; maar van nu af aan is het voor iedereen, die er ernst mee maakt om
volgens Mijn leer te leven, mogelijk!
[7] Ik denk wel dat, als God dit voor zo iets eenvoudigs, namelijk voor het lichte
volgen van Mijn leer, wil geven, dat dan de mens toch wel geen moeite of werk uit de
weg zal gaan om dit hoogste te verkrijgen!
[8] De opperpriester zegt: 'J a Heer, voor het hoogste moet de mens ook het hoogste
inzetten! Wie genieten wil van het uitzicht op een hoge berg, die moet eerst de moeite
en de bezwaren van het klimmen willen doorstaan. Wie oogsten wil, moet daarvoor
eerst ploegen en zaaien, en iemand, die weet dat hij iets kan winnen, moet eerst iets
op het spel zetten; degene, die niets waagt uit angst om te verliezen, die zal
onmogelijk ooit iets winnen! Daarom, als ons Uw wegen bekend gemaakt worden, o
Heer, zal het voor ons ook helemaal niet moeilijk zijn om datgene te bereiken, wat U
ons eerder verkondigd hebt, namelijk -net zo volmaakt te worden als de Vader in de
hemel volmaakt is!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dat wel, en daar voeg Ik nog aan toe: Mijn juk is zacht en Mijn last is
licht! Maar de mensen hebben tot op heden zware lasten te dragen gehad en konden
daarmee niets bereiken; het is maar de vraag, welke vorm hun geloof zal aannemen,
als zij het aangeleerde, zwaar drukkende, oude geloof moeten omruilen tegen een
ongewoon licht nieuw geloof. Zullen zij tenslotte niet zeggen: 'Grote moeite en zwaar
werk brachten ons niets op, wat zal dan deze, daarbij op kinderspel lijkende moeite,
ons kunnen opbrengen?'
[10] Ik zeg u: U zult de oude mens als een oud kledingstuk uit moeten trekken en in
plaats daarvan een geheel nieuw aan moeten trekken! Dat zal in het begin tamelijk
ongemakkelijk zitten; maar wie zich door zo'n kleinigheid niet terug laat jagen in het
gemakkelijk zittende oude, en zich daarentegen enig onbehagen laat welgevallen, die
zal die volmaaktheid bereiken, waarvan Ik voorheen heb gesproken.
[11] Maak je nu echter allemaal gereed, want Ik vertrek dadelijk voor het tochtje de
berg op. Wie met Mij mee wil gaan, moet zich nu gereed maken; en Matthus, ga je
schrijfgereedschap halen! Kom gauw terug, want je ziet dat Ik al klaar sta om weg te
gaan!'
[12] Matthus zegt: 'Heer, U weet hoe graag ik nu klaar sta om U te volgen! Als ik
echter nu naar huis ga, en wel daarheen, waar ik mijn door de Romeinen betaalde
werk doe als tollenaar en schrijver bij de hoofdtolboom voor de stad, dan is daar net
als altijd, zeker veel werk voor mij, en de Romeinse wachten zullen mij niet laten
gaan voordat ik het werk gedaan heb. Daarom zou ik liever zien, dat ik voor vandaag
hier genoeg schrijfmateriaal zou krijgen, en dat ik dan vanavond het mijne haal,
93
waarmee ik daarna, zoals ik reeds eerder zei, twee volle dagen genoeg voorraad heb;
want ik krijg van de Romeinen slechts voor drie dagen materiaal vooruit, en dat
verbruik ik haast altijd.'
[13] Ik zeg: 'Mijn vriend doe nu maar altijd wat Ik je zeg, en het zal je steeds goed
gaan! Ga nu maar, zoals Ik zei en je zult vandaag geen werk vinden en er zal niemand
aan de tolboom staan te wachten! Neem nog wel je andere schrijvers mee, zodat in dit
geval Mijn toespraak door meer personen opgeschreven zal worden!' -Matthus zegt:
'J a, als het zo gelegen is, dan wil ik wel gaan!'
[14] Daarna vertrekt Matthus, de tollenaar, en vindt thuis alles zoals Ik hem
voorspeld heb. Heel snel komt hij met nog drie schrijvers terug, en we gaan, met
allen die in huis zijn, op weg naar de berg Garizim.
En als wij na een uur gaans bij de berg aankomen, vraagt de opperpriester aan Mij of
Ik naar boven wil gaan en het oude godshuis wil openen.
[15] Maar Ik wijs hem op de omgeving en de vele mensen, die ons gevolgd zijn en
zeg tegen Hem: 'Kijk, vriend, het is het oudste en het echtste huis van God; maar het
is erg verwaarloosd, daarom wil Ik het nu herstellen, net zo als Ik het huis van Irhal
hersteld heb! Daarvoor hebben we het oude huis zelf niet nodig, en hebben we
voldoende aan deze plaats aan de voet van de berg. Tevens zijn hier een aantal
banken en tafels, die goede diensten kunnen verlenen aan de schrijvers. Open nu je
oren, ogen en harten en bereid je voor, want nu geschiedt dat voor jullie ogen, wat de
profeet J esaja voorspeld heeft!'
[16] Matthus zegt: 'Heer, wij zijn gereed om U aan te horen!'
[17] Nu begint de bekende bergrede, die in Matthus 5, 6 en 7 heel goed
weergegeven staat. - Deze prediking duurde echter ongeveer drie uren, want Ik sprak
dit keer langzaam ten behoeve van de schrijvers.
40 Op Garizim. Kritiek op de bergrede
[1] Maar toen de prediking geindigd was, werden velen, vooral de priesters, met
ontzetting vervuld, en enigen van hen zeiden: 'Wie kan zo zalig worden?! Wij
schriftgeleerden prediken toch net zo juist en rechtvaardig als eens Mozes vanaf de
berg de wet aan het volk verkondigde! Maar dat is allemaal niets vergeleken bij deze
strenge leer en deze overdonderende prediking! Er is natuurlijk haast niets tegen zo'n
leer in te brengen, maar ze is veel te hard en het is voor een mens vrijwel onmogelijk
om er ooit aan te voldoen.
[2] Wie kan zijn vijanden liefhebben, wie kan diegene goed doen, die hem kwaad
doet en wie kan diegenen zegenen, die hem haten en slechts kwaad over hem
spreken?! En als iemand iets van mij lenen wil, moet ik mij dan niet van hem
afwenden en mijn oor en hart afsluiten voor zijn vraag, als ik heel goed zie dat de
lener het geleende nooit terug zal kunnen geven?! Ah, dat is toch te dom! Als de luien
en werkschuwen dat ontdekken, zullen ze dan niet direct naar de vermogenden gaan
en net zo lang bij hen lenen tot deze niets meer hebben?! Als deze dan op die manier
alles aan de niets teruggevende armen geleend hebben, en er gaat niets gemakkelijker
dan dat, dan hebben ze tenslotte zelf niets meer. Dan vraagt men zich af, wie dan in
de toekomst nog zal werken en van wie de armen dan nog iets kunnen lenen!
[3] Het is maar al te duidelijk, dat door het in acht nemen van zo'n leer, die helemaal
tegen de aard van de menselijke instellingen ingaat, de wereld in korte tijd zou
94
veranderen in een onherbergzame woestijn. Als de wereld echter een woestijn is
geworden, waar vinden de mensen dan de een of andere opleiding, als alle
opleidingsinstituten noodgedwongen verdwijnen moeten omdat niemand geld heeft
om ze te vestigen en te onderhouden?!
[4] Deze leer voldoet beslist niet! De slechte mensen en vijanden van de goede
mensen en hun goede werken moeten getuchtigd worden, en als iemand mij een
oorvijg geeft, dan moet hij er minstens twee uitgemeten terug krijgen, opdat hem in
het vervolg de lust zal vergaan om mij nogmaals een oorvijg te geven! De slechte
lener zal in de werktoren opgesloten moeten worden, opdat hij leert te werken en
verder als een werkzaam mens met de ijver van zijn handen zijn brood verdient, en de
zeer arme moet om een aalmoes smeken en hij zal het krijgen! Dat is een oude, maar
goede wet, waaronder een menselijke samenleving kan voortbestaan. Maar deze
wetten die deze zogenaamde Christus nu gegeven heeft, zijn voor het menselijke
leven te onpraktisch en die kunnen daarom onmogelijk aangenomen worden.
[5] Over al het andere wilde ik, hoe onzinnig het ook klonk, niets zeggen, maar wat
moet je nu denken van die aanbevolen zelfverminking, als n van de eigen
ledematen ergernis geeft; en dan ook nog het kennelijk aanbevolen nietsdoen, waarbij
iemand al zijn aandacht moet geven aan een voortdurend op zoek zijn naar het
Godsrijk, zonder voor iets anders te hoeven zorgen, omdat al het andere van boven
gegeven zal worden!? - Laten we dat nu eens met een kleine proef van een paar
maanden uittesten; gedurende die tijd moeten de mensen alles laten liggen en niet
werken, dan blijkt wel of de gebraden duiven hen in de mond zullen vliegen!
[6] En hoe dom is tenslotte die aanbevolen zelfverminking, als n van je ledematen
je ergert! Stel dat iemand met een scherpe bijl in zijn rechterhand, zich zijn linker
afhakt en weggooit; wat zal hij dan doen als zijn rechterarm hem daarna ergert, -hoe
zal hij die dan afhakken en hoe zal hij zijn ogen uitrukken en tenslotte zonder handen
de voeten afhakken, die hem mogelijkerwijs ook nog ergeren?! -Ah, loop heen met
zo'n leer! Die zou zelfs voor een krokodil te slecht zijn, laat staan Voor een mens! -
Als je de gevolgen een beetje bij elkaar optelt, kun je met je klompen aanvoelen, dat
zo'n leer alleen maar een gevolg van het oud joodse fanatisme kan zijn!
[7] En al kwamen alle engelen uit de hemel en leerden de mensen zulke wegen om
het eeuwige leven te bereiken, en het gebruik van zulke middelen om de hemel te
verdienen, dan zouden zulke domme leraren de wereld uitgeslagen moeten worden en
hun domme hemel zelf op moeten vreten! -Alleen al het tegenstrijdige daarin! -'Tand
om tand' en 'oog om oog' vindt Hij onrechtvaardig en gruwelijk; Hij predikt de
grootste zachtmoedigheid en het grootste geduld, zet zelfs voor alle dieven de deur
wijd open, als Hij zegt: 'Wie uw rok vraagt, geef die ook de mantel erbij!' Mooie leer!
-Maar daarentegen moeten de mensen zich zelf wel de ogen uitrukken en handen en
voeten afhakken! -Wie van u heeft er ooit grotere onzin gehoord?!
[8] Dan komt de priester naar Mij toe en zegt: 'Meester! Uw daden laten zien, dat U
meer kunt dan een gewoon mens. Maar als U werkelijk in staat bent om normaal te
denken, en daar twijfel ik niet aan, want ik heb U in het huis van Irhal heel wijs
horen spreken, dan moet U beslist bepaalde erg onpraktische leerstellingen uit Uw
prediking herroepen! Anders zijn wij genoodzaakt, ondanks al Uw daden, die zonder
meer een Messias waardig zijn, U openlijk te betitelen als een fanatiek magir, die
opgeleid is in de een of andere oud-Egyptische school, en U Uit ons midden uit te
wijzen als een pure Messiasschenner!
[9] Bekijk Uw geweldige leer nu Zelf eens een beetje preciezer, dan moet U toch
95
inzien, dat Uw leer voor het verkrijgen van het eeuwige leven totaalonbruikbaar is en
door niemand ooit uitgevoerd kan worden! Want als iemand op deze wijze de hemel
verdienen moet, dan zal hij die hemel wel niet willen hebben! Want het zou dan beter
zijn, dat hij nooit geboren was, dan dat hij op deze manier een hemel zou verdienen,
waarin hij slechts als een verminkte binnen zou kunnen gaan! Zeg mij nu eens heel
openhartig of U dat inziet, of dat Uw leer U werkelijk ernst is!'
[10] Ik zeg: 'U bent toch een opperpriester en u bent blinder dan een mol onder de
grond; wat moet Ik dan van de anderen denken en verwachten?! Ik gaf u hier beelden,
en u neemt alleen de bijbehorende materie in u op en die dreigt u te verstikken, maar
de geest die Ik In deze beelden gelegd heb, beseft u niet.
[11] Geloof Mij: Zo wijs als u denkt dat u bent, zo wijs zijn wij ook, en wij weten het
zeer goed of een mens zich verminken kan en wil om het eeuwige leven te
verkrijgen! Maar wij weten ook, dat u de geest van deze leer niet begrijpt en nog lang
niet zult begrijpen! Ondanks dat, nemen wij onze woorden niet terug. U heeft wel
oren, maar die horen niet het juiste, ook heeft u ogen, die echter evenzo geestelijk
blind zijn, en, hoewel uw oren en ogen open zijn, hoort en ziet u toch nog niets!'
41 Onbegrip voor de beeldspraak der bergrede
[I] De opperpriester zegt: ' J a, ja, U kunt daarmee wel gelijk hebben, en ik wil en kan
bij voorbaat ook niet bestrijden of, hoe en wat voor geestelijke zaken er zich in Uw
gebruikte beeldspraak bevinden; maar drin moet U me dan toch gelijk geven, dat,
als ik bijvoorbeeld iemand een les geef, waarvan ik wens dat die door hem als mijn
leerling begrepen en uitgevoerd zou moeten worden, ik die les toch
noodzakelijkerwijs zo brengen moet, dat mijn leerling de juiste bedoeling daarvan
begrijpt. Als ik nu weet dat mijn leerling mijn les naar de geest van de daarin besloten
waarheid geheel begrepen heeft, dan kan ik ook geheel terecht van mijn leerling
verlangen, dat hij mijn les uitvoert.
[2] Als ik iemand echter in zulke beelden een les geef, dat deze niet herkenbaar zijn,
en vroeg de leerling dan aan mij: Wat betekent dat? Hoe moet ik mij om het leven
brengen, om het leven te winnen? Hoe zal ik mij doden en dan dood zijnde uit de
dood een nieuw, J a zelfs een eeuwig leven verkrijgen?' - dan zal ik tegen hem
zeggen: 'Kijk vriend, dat moet je zo en zo begrijpen en verkrijgen! Want Iet op,
tussen het jou gegeven leerbeeld en de daaruit gepuurde waarheid bestaat deze en die
geestelijke overeenkomst, en je moet je leven niet inrichten volgens het uiterlijke
beeld, maar volgens het overeenkomstige innerlijke beeld!'
[3] Kijk Meester, dan zal de leerling het begrijpen en dan kan ik, zoals reeds eerder
opgemerkt, geheel terecht van hem verlangen, dat hij naar de geest der waarheid van
mijn leer zal handelen! Kan ik echter, zonder een dwaas te zijn, ook verlangen dat hij
handelt volgens mijn harde symbolische beeld? Als ik dat in volle ernst aan mijn
leerling zou vragen, dan zou ik mij voor alle denkende mensen toch wel gedragen als
iemand, die water in een goed gesloten kruik droeg, terwijl een dorstige naar hem toe
komt en hem smeekt, dat hij hem te drinken zou geven. De waterdrager zou hem
meteen de gesloten kruik aanreiken en zeggen: 'Hier heb je de kruik, -drink!' Hij zou
nu proberen te drinken, maar geen opening vinden en de drager vragen: 'Hoe kan ik
daaruit drinken? De kruik is toch aan alle kanten dicht!' De drager zou tegen hem
96
zeggen: 'Als je blind bent en de opening niet kunt vinden, slok dan de hele kruik op
en dan zul je op die manier ook wel het water mee opslokken!'
[4] Zeg mij Meester, U die overigens goed en wijs bent, wat zou de dorstige tegen
zo'n waterdrager zeggen?! Ik vind dat de dorstige hier toch wel het volste recht zou
hebben, om zo'n waterdrager voor nar uit te schelden.
[5] Dat wil niet zeggen, dat ik U direkt voor een nar houd; maar als U zegt dat wij de
geest van Uw leer door onze geestelijke blind en doofheid niet zien en begrijpen
kunnen, dan is Uw leer toch net als het water in de afgesloten kruik, die in alle ernst
door de dorstige tegelijk met het water opgeslokt zou moeten worden, een eis, die
slechts een ontsnapte profeet uit een gekkenhuis zou kunnen stellen! - U mag erover
denken, zoals U wilt! Zolang U aan Uw leer, die op menig punt veel goeds en waars
bevat, geen voldoende uitleg meegeeft, blijven ik en veel verstandige denkers bij
deze gedane uitspraak! Want echt, U zult nooit beleven, dat wij volgens Uw leer nu
meteen zullen beginnen om handen en voeten af te hakken, en ogen uit te rukken! -
Ook zullen we net als altijd werken en ons brood in het zweet ons aanschijns
verdienen, en degene, die zich boosaardig aan ons zal vergrijpen, die zal zijn
rechtvaardige straf niet ontlopen!
[6] Ook zullen we de dief, die een rok van ons steelt, geen mantel er gratis bij geven,
maar we zullen de dief grijpen en in de gevangenis werpen, waar hem voldoende tijd
gegeven zal worden om zijn slechte daad te betreuren en zijn leven te beteren! Als U
een werkelijk van God afkomstige wijze bent, dan moet U ook doordrongen zijn van
de heilige noodzakelijkheid van de instandhouding van de wet van Mozes, die God
Zelf onder bliksem en donder aan de Isralieten in de woestijn verkondigd heeft! Als
U echter met Uw leer de wet wilt schenden, dan moet U maar afwachten, hoe U dat
tegenover J ehova verantwoorden kunt!'
[7] Ik zeg: 'Ik ben echter van mening, dat het de wetgever vrij staat de wet te
handhaven en deze zelf naar geest en waarheid uit te voeren, of deze ook wel onder
bepaalde voorwaarden geheel op te heffen!'
[8] De opperpriester zegt: 'Dat klinkt nu heel vreemd uit Uw mond! Vanmorgen zou
ik eerbied voor zo'n gezegde gehad hebben, want toen dacht ik nog heel zeker dat U
werkelijk de Beloofde was! Maar n.a deze leer, die U ons nu heeft gegeven, bent U in
mijn ogen een gekkenhuisklant geworden, die het leuk vindt om zijn idee-fixe als
wijsheid van de beloofde Messias op te dissen. Ik zou daarom liever zien, dat U Uw
harde leer uitlegde, want zonder voldoende verklaring zal geen mens deze ooit
begrijpen en daarnaar gaan handelen!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dan, wat u zo absurd vindt in Mijn leer, en Ik zal het u duidelijk
maken!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik heb het U wel meer dan n keer gezegd; maar om U
te laten zien, dat ik beslist heel billijk en gematigd ben, zeg ik U nu, dat ik alle andere
punten van Uw leer aanneem als goede en wijze regels om te volgen, maar het ogen
uitrukken en het afhakken van handen en voeten kan ik onmogelijk accepteren!
Bedenk toch Zelf eens, of het wel mogelijk is jezelf een oog uit te rukken! Zal
degene, die zichzelf een hand of een voet afhakt, daarna niet doodbloeden en sterven?
En als hij dood is, wat zijn dan de vruchten van zijn verbeterde levenswijze?!
[11] Kijk, dat is het meest onpraktische punt van Uw leer, dat bij het volle verstand
nooit opgevolgd kan worden! En zo er al werkelijk ooit ergens gekken te vinden
zouden zijn, die zo'n leer op zichzelf toepasten, dan zouden die daar beslist niet beter
van worden; want als iemand het leven daarbij niet verliest, dan zal hij vanwege de
97
ellende, waarin deze schijnbaar van God afkomstige leer hem gestort heeft, God niet
loven. Sterft hij echter, wat het waarschijnlijkste is, dan vraag ik met David: 'Heer,
wie zal U in de dood nog loven, en wie zal U prijzen in het graf?!' Dus dit punt zou U
ons minstens duidelijk moeten uitleggen; al het andere willen wij als een weliswaar
op de spits gedreven -humane leer aannemen!
[12] Ik zeg: 'Goed, uw verzoek is billijk en Ik zeg u: Onder alle priesters na Samul,
bent u de wijste, want u heeft een goed hart, u verwerpt in de aard der zaak Mijn leer
niet, maar u wilt hem alleen uitgelegd hebben; en Ik wil u daarom ook uitleg geven!
Maar niet uit Mijn mond, maar uit de mond van n van Mijn leerlingen krijgt u een
uitleg! Wend u daarom tot n van Mijn leerlingen, opdat het u duidelijk zal worden,
dat Mijn leer op dit ogenblik al zonder Mijn verklaring begrijpelijk is geworden voor
de mensen!
42 De bergrede door Nathnal duidelijk uitgelegd
[1] Dan wendt de opperpriester zich tot Nathnal en zegt tegen hem: 'Op aanwijzing
van je meester wend ik mij op goed geluk tot jou; verklaar mij daarom in ieder geval
het hardste punt uit de leer van je meester! Maar graag alleen in heldere, klare taal!
Want als je mistig praat over mistige dingen, dan wordt het er niet duidelijker op!
Dus ga je gang!'
[2] Nathnal zegt: 'Staart u zich zo blind op het verstandelijke, dat u een zo
begrijpelijk gebrachte leer niet op de goede manier kunt begrijpen? Hebben de
profeten dan niet bijna allen zonder uitzondering van Christus voorspeld, dat Hij
slechts in gelijkenissen Zijn boodschap zou brengen en niet zonder gelijkenissen met
de mensen zou spreken?'
[3] De opperpriester zegt: ' J a, daar heb je gelijk in, want zo staat het geschreven.'
[4] Nathnal zegt verder: 'Wel dan, als u dat als schriftgeleerde wel weet, waarom
scheldt u de Heer dan uit voor een nar, als Hij geheel volgens de schrift Zijn
prediking in gelijkenissen brengt. U kunt voor het begrijpen daarvan aan de Heer wel
om uitleg vragen, maar u kunt Hem toch niet voor een nar uitschelden als u zijn
spreken in gelijkenissen niet begrijpt omdat u zelf in deze dingen van God heel
weinig inzicht heeft?!
[5] Zie, de werken der natuur hebben hun orde en kunnen slechts in deze voor hen
karakteristieke orde bestaan; en op gelijke wijze hebben de geestelijke dingen hun
zeer karakteristieke orde en kunnen buiten die orde niet bestaan, niet gedacht en niet
uitgesproken worden. Maar tussen de natuurlijke dingen en de geestelijke dingen is
en bestaat, omdat het n uit het ander is voortgekomen, een nauwkeurige
overeenstemming, die alleen de Heer het beste kent.
[6] Als de Heer ons nu iets zuiver geestelijks vertelt, terwijl wij toch met z'n allen in
het starre keurslijf van de natuurlijke orde zitten, dan kan Hij dat alleen maar doen
door middel van de overeenkomstige beelden in gelijkenissen. Om deze echter goed
te kunnen begrijpen, moeten wij proberen onze geest wakker te maken door volgens
Gods geboden te leven. Pas als de geest wakker is, zullen wij begrijpen, wat de Heer
door middel van zo'n overeenkomstig beeld in gelijkenisvorm allemaal gezegd en
geopenbaard heeft, en juist hierin zal Zijn goddelijk woord zich eeuwig van ons
menselijk woord onderscheiden.
[7] Let nu goed op! Wat bij de natuurlijke mens het oog is, dat is bij de geest het zien
98
van die goddelijke en hemelse dingen, die voor het wezen van de geest een belofte
inhouden voor zijn zalige eeuwige bestaan.
[8] De geest moet echter tengevolge van de orde, die God genoodzaakt was in te
stellen, een bepaalde tijd in de materie van het vlees van deze wereld
ondergedompeld zijn, om sterk te worden in zijn vrijheid en bijna volledige
onafhankelijkheid van God. Wordt hij dit niet, dan kan hij God niet zien en nog
minder kan hij in, naast en bij God bestaan. (J uist wanneer de geest echter in de
materie rijp wordt, en gehard wordt in de vrijheid en onafhankelijkheid van God, dan
loopt hij onvermijdelijk gevaar zelf door de materie verslonden en tesamen daarmee
gedood te Worden, uit welke dood men slechts zeer moeilijk en met veellijden weer
tot leven in God gewekt kan en moet worden) -Op deze wijze zei de Heer dus niet
tegen de vleselijke mens, maar tegen de geestelijke mens: Als het oog je ergert, ruk
het uit en werp het weg, want het is beter met n oog de hemel in te gaan - dan met
beide naar de hel!', wat zo ongeveer betekent: Als het licht van de wereld je te veel
aantrekt, verzet je dan en keer je van dat licht af, want het zou je in de dood van de
materie trekken! Ontneem je dus zelf, als geestelijke mens, het lege genot van de
wereldse zaken, en wend je met je ziel naar de puur hemelse dingen! Want het is
beter voor je om zonder alles, wat de wereld als kennis te bieden heeft, het rijk van
het eeuwige leven binnen te gaan, dan met te veel wereldse kennis enerzijds, en te
weinig geestelijke kennis anderzijds door de stoffelijke dood opgeslokt te worden!
[9] Toen de Heer hier over twee ogen, handen en voeten sprak, bedoelde Hij daarmee
niet de twee ogen en de twee handen en voeten van het lichaam, maar alleen het
kennelijk dubbele gezichts-, bezigheids -, en verplaatsingsvermogen van de geest, en
Hij waarschuwt niet het vlees, dat geen eigen leven heeft, maar de geest, om zich
liever niet met de wereld bezig te houden als deze hem te veel zou aantrekken. In dat
geval is het beter zonder alle kennis van de wereld het eeuwige leven in te gaan, dan
door te veel wereldse kennis tenslotte door het onafwendbare wereldse gericht
opgeslokt te worden.
[10] De geest moet de wereld wel zien en leren kennen, maar moet er niet verzot op
raken! Als hij merkt, dat de wereld hem aantrekt, moet hij er zich direkt van
afwenden, omdat hij dan al gevaar loopt! En kijk, dit noodzakelijke afwenden stemt
overeen met het beeld van het uitrukken der ogen; en Degene, Die ons zo'n treffend
beeld kan geven, moet echt heel goed thuis zijn in alle geestelijke en materile
verhoudingen van de mensen. Volgens mij kan Diegene dit alleen maar zo
weergeven, door Wiens kracht, liefde en wijsheid alle dingen geestelijk en stoffelijk
geschapen zijn! Ik denk, dat U me nu wel begrepen hebt en nu zult inzien, hoe grof u
zich bezondigd heeft aan Hem, Die uwen ons aller leven in Zijn almachtige hand
heeft!?'
43 Verdere uitleg van Nathnal
[1] De opperpriester staat perplex en ook veel anderen zijn geweldig van hun stuk
gebracht, en hij zegt na een poosje: 'J a ja, nu begrijp ik het toch echt wel! -Maar
waarom sprak de Heer dan ook niet direct net zo begrijpelijk als jij nu hebt gedaan,
dan zou ik mij zeker niet aan Hem bezondigd hebben!?'
[2] Nathnal zegt: ' Als een zevenjarige jongen op die manier vragen zou stellen, dan
zou ik mij niet erover verwonderen dat een zevenjarige jongen zo vraagt; maar bij u
99
verbaas ik mij bijzonder, u bent nog wel een van de belangrijkste wijzen van deze
plaats!
[3] Wilt u de Heer soms ook nog de bekroonde wijze vraag stellen, waarom Hij de
zaadkorrels, die toch nergens mee te vergelijken zijn, de vormings - en
ontwikkelingsmogelijkheid van de daaruit groeiende boom tot in de kleinste finesses
heeft ingeprent. Zou Hij niet beter alle vruchten rijp uit de hemel in de schoot van de
mensen kunnen laten regenen?! Waarom die tijdrovende ontwikkeling van zaadkorrel
tot boom, en vervolgens nog dat lange wachten op de rijpe vrucht?! Merkt u, hoe dom
u nog bent!
[4] Het woord van de Heer is net als al Zijn werk. Hij geeft ons Zijn leer in de vorm
van zaden. Wij moeten die eerst in de voedingsbodem van onze geest zaaien; die
voedingsbodem heet liefde, daar zal het zaad dan groeien en een boom van de ware
kennis van God en onszelf worden, en op de juiste tijd zullen we dan van deze boom
volkomen rijpe vruchten voor het eeuwige leven kunnen verzamelen.
[5] Het voornaamste is echter de liefde; zonder liefde is de geest niet vruchtbaar en
geeft zij geen vruchten! Zaai de tarwe maar in de lucht; en kijk of hij groeit en of je er
vruchten van krijgt! Als je de tarwekorrel echter in een goede voedingsbodem legt,
dan zal hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren. De echte liefde is de juiste
voedingsbodem voor de geestelijke tarwekorrel die ons door de mond des Heren
wordt meegedeeld.
[6] Daarom nam de Heer nu voor u allemaal de harde Mozasche strafwet weg, opdat
u zoveel te sneller meer voedingsbodem in uw hart zou krijgen. Want wie volgens de
wet straft, heeft weinig of ook wel helemaal geen liefde; bij hem zal het goddelijke
zaad van het woord daarom heel slecht gedijen! Degene echter, die gestraft wordt,
bevindt zich toch al in het gericht, waarin geen liefde is, want het gericht is de dood
van de liefde.
[7] U kunt daarom beter niet klaar staan om de fouten van uw naasten te zien, maar
het is beter inschikkelijk en geduldig met hen te zijn! En als ze in hun zwakheid iets
van u verlangen, dan moet u ze niets onthouden, want zo vermeerdert zich de liefde
in uzelf en evenzo in uw zwakke broeders! Als deze liefde eenmaal zowel in u als in
uw broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal het goddelijke zaad goed in u gedijen en de
zwakke zal dan in zijn sterkte u welwillend aanzien en u viervoudig vergelden, wat u
hem in zijn zwakheid gegeven heeft.
[8] Als u echter karig bent en hard tegen uw zwakke broeders, dan zult u zelf nooit
tot enige godvruchtigheid komen, en het oordeel der zwakken zal in het eind ook II
mee in het verderf storten.
[9] Toen de Heer zei: 'Die van u een rok vraagt, geef die ook de mantel erbij!', wilde
Hij alleen maar aanduiden, dat u, als u rijk bent en veel bezit, ook rijkelijk en veel
moet geven aan de armen, als zij tot u komen! Want daardoor krijgt u ook snel veel
voedingsbodem in uw hart en zult u op die manier zeer gelukkig worden door het
bezit van zo'n echte voedingsbodem en de armen zullen u zeker zegenen; want uit uw
hart zullen ze de daadkrachtigste prediking van het echte evangelie van God horen,
en daardoor worden ze zelf sterk en u tot eeuwige steun! Als u echter karig geeft en
berekent wanneer en hoeveel u geeft, dan heeft dat noch voor uzelf, noch voor de
arme broeders enig nut, en deze zullen u daarom nooit tot steun worden!'
44 Symbolische ogen, armen en voeten
100
[1] De opperpriester, die zeer opmerkzaam naar deze toespraak geluisterd heeft,
zegt: 'Dat is nu allemaal goed en wel, en ik denk, dat ik nu zo ongeveer alles wel
begrijp; maar n ding wil ik nog opmerken, en dat is, dat de Meester eigenlijk alleen
van het uitrukken van het rechter oog en het afhakken van de rechter hand gesproken
heeft. Ik heb in mijn onderzoekingsdrang zo voor een totaalbeeld ook de voeten er
maar bij betrokken, en tot mijn verwondering heb je mij het afhakken van de voeten
net eender verklaard, als dat van oog en hand, die bij mijn weten alleen maar door de
Heer genoemd zijn. J e zegt echter, dat de woorden van de Heer alleen maar een
geestelijke betekenis hebben; hoe komt het dan, dat je in mijn aanvulling ook een
geestelijke overeenkomst vond?
[2] Nathnal zegt: 'U vergist zich! De Heer sprak ook van de rechtervoet; alleen gaf
Hij de schrijvers een aanwijzing, dat over de voet er uit te laten, want als u begonnen
bent om uw innerlijke blik naar de hemel te richten, en uw wil tot liefde, die
overeenkomt met de linkerhand, zijnde de hand van het hart, volgens de wil van God
te activeren, nadat u de rechterarm of de rechterhand, waaronder de puur wereldlijke
bezigheden verstaan worden, verwijderd hebt, dan is het niet meer nodig ook de
rechtervoet nog af te schaffen. Want als het eenmaal zo ver is, dat het oog het juiste
licht ziet en de hand, of liever gezegd de wil, zich bezig houdt met het juiste doen,
dan is de voortgang in het gebied van het eeuwige leven er al vanzelf, of wel, dan is
de rechtervoet, die de voortgang in de wereld aangeeft, al vanzelf verwijderd en men
behoeft dan daarvoor geen extra moeite te doen.
[3] U, als Samaritanen, kunt echter gevoeglijk met de voeten beginnen, want
ofschoon uw oog nu naar het goddelijke is gewend, en uw handen goed werk doen, is
uw voet, of wel uw lust tot verder gaan, puur op de wereld gericht! Want u verwacht
van de Messias iets geheel anders, dan wat u volgens de voorspelling van alle
profeten van Hem verwachten moet! En dat is geestelijk gezien uw rechtervoet, die u
afhakken moet om de juiste weg naar her rijk van God te kunnen inslaan. En daarom
heeft de Heer alleen voor u ook over de rechtervoet gesproken, maar Hij heeft het
niet op laten schrijven, omdat de latere aanhangers van de leer des Heren wel zullen
weten, waar en waaruit het rijk van de Messias bestaat, en wat men moet doen om
daarin te komen. Heeft u nog meer bezwaren?'
[4] De opperpriester zegt: ' Alles is me nu wel duidelijk, in zoverre het me dan ook
duidelijk kan zijn. Alleen moet ik ondanks al het begrip dat ik er nu voor heb,
toevoegen, dat jullie leer zoals ze gebracht wordt, een harde en moeilijk begrijpbare
leer is, en je zult ondervinden dat velen zich er aan zullen stoten!
[5] Ik wil geen ongeluksprofeet zijn, maar ik zeg je toch, dat je daarmee bij de
verheven J oden niet zult bereiken, wat je bij ons, ondanks onze veelvuldige
domheden, bereikt hebt. Wij geloven nu, ook al lijkt het nog of we dromen; maar de
grote J oden zullen jullie niet op die manier geloven! Ze zullen tekenen eisen en je
vervolgens ook nog vanwege de tekenen vervolgen; wij vroegen echter geen tekenen
van jullie, ondanks dat deed je ze vrijwillig.
[6] Wij geloven jullie niet vanwege de tekenen, die voor een deel ook wel door
mensen gedaan kunnen worden, maar wij geloven zuiver vanwege de leer, omdat je
die aan ns uitgelegd hebt! J e kunt daarom beter bij 'ons blijven, want bij de hoge
J oden en Grieken zal het slecht voor jullie aflopen!
101
45 Niet iedereen kan de Heer lichamelijk volgen
[I] Nathnal zegt: 'Tot hiertoe moest ik met u spreken, het verdere ligt geheel in de
hand van de Heer. Wat hij wil, dat zullen ook wij willen en doen. Want wij zijn allen
geestelijk nog zeer arm; daarom moeten wij bij Hem blijven, opdat het hemelrijk ons
deel wordt. Wij willen met de Heer ook elk leed en iedere vervolging dragen, opdat
we door en in Hem de ware troost hebben. In Zijn naam willen wij zachtmoedig zijn
in al onze gedachten, oordelen, wensen en begeerten, en in al ons doen en laten, opdat
we echte bezitters van de ware voedingsbodem, de zuivere liefde Gods in onze
harten, worden.
[2] Wij willen ook het land niet vermijden waar het hard en onrechtvaardig toegaat,
wij moeten hongeren en dorsten naar de ware gerechtigheid; we hebben Hem toch bij
ons, Die daarvan werkelijk voor eeuwig overvloedig kan geven!
[3] Wij willen zelf echter tegen iedereen, of hij nu rechtvaardig of onrechtvaardig
tegen ons is, vol barmhartigheid zijn, opdat wij in des Heren ogen waardiger geacht
worden voor de grote goddelijke barmhartigheid.
[4] Wij willen dus overal, net als hier bij jullie, onze harten zo goed mogelijk vrij
houden van iedere onzuiverheid, opdat de Heer niet van ons weggaat als wij Hem
zien; want met een onrein hart kan men God niet naderen en in geest en waarheid
Zijn aangezicht en de volheid van de wonderen van Zijn werken zien!
[5] Als we een rein hart hebben, moeten wij vreedzaam, geduldig en zacht tegen
iedereen zijn, want een toornig hart kan nooit rein zijn, omdat de toorn steeds
veroorzaakt wordt door de hoogmoedigheid. Is ons hart echter vreedzaam, dan
kunnen wij Hem ook heel getroost als kinderen naderen, Hem, Die ons het kindzijn
van God bracht, en ons leerde tot God als onze Vader Zelf te bidden.
[6] Mochten wij naar uw mening, voor onze beslist rechtvaardige zaak in andere
landen en oorden vervolgd worden, dan heeft dat niets te betekenen, mijn vriend,
want wij hebben Hem toch, en door Hem de hemel der hemelen! Dus zijn wij hier al
gelukkig, overgelukkig, of de mensen nu van ons houden of ons verachten en ons om
Hem vervolgen, want Hij is een Heer over allen en over alles! Want Hem, die alle
hemelen gehoorzamen en voor Wiens dienst zij steeds klaar staan, zoals wij gisteren
en daarvoor al hebben gezien, Die dienen ook wij in alles, en dat alleen al is voor ons
het hoogste loon en de hoogste eer! Maakt u zich dus maar geen zorgen over ons,
want wij weten en beseffen waar wij aan toe zijn!'
[7] De opperpriester was zeer verbaasd over deze vastbesloten taal en zei: 'Werkelijk,
als men mij hier niet nodig had, en ik geen vrouwen kinderen had en nog een
heleboel andere dingen, dan zou ik zelf met u meegaan!'
[8] Nathnal zegt: 'Wij hebben echter vrouwen, kinderen en bezit verlaten en zijn
Hem gevolgd, en ondanks dat, leven onze vrouwen en kinderen! Ik zeg u wat ik ervan
denk: Wie uit liefde voor Hem in deze wereld niet alles, onverschillig wat, verlaten
kan, die is Zijn genade niet waard! Of ik u hiermee beledig of niet, het is nu eenmaal
zo! Want mijn hart geeft het mij in, en in het hart is alles waar als eenmaal de geest
tot het levende denken in God daarin is ontwaakt. Hij heeft ons niet nodig, maar wij
hebben Hem nodig.
[9] Heeft u Hem al ooit eens moeten helpen om de grote zon over de wijde horizon
omhoog te heffen en haar hemelse licht over de hele aarde te verspreiden? Of heeft u
ooit de boeien gezien, of soms gesmeed, waarmee de Heer de winden in toom houdt,
of heeft u wel eens gezien hoe hij de bliksem en de geweldige donder en de zee in
102
haar diepten vasthoudt? Wie kan zeggen, dat hij de Heer ergens bij heeft geholpen?!
Maar als dat zo is, wie kan dan, als de Heer tot hem zegt dat hij Hem volgen moet,
nog denken aan zijn vrouw, zijn kinderen, zijn bezit. En wie kan dan niet
onvoorwaardelijk Hem volgen, de Heer van al het leven van alle hemelen en alle
werelden, van Wie wij al zo lang hebben gehoopt dat Hij komen zou, en Die nu is
gekomen, precies zoals alle profeten en aartsvaders het hebben voorspeld?!'
[10] Nu zegt de opperpriester: 'Was ik nu maar geen opperpriester, dan zou ik
werkelijk doen, wat jullie allen hebben gedaan! Maar ik ben opperpriester, en omdat
jullie nog slechts n dag bij ons zult blijven, zoals ik heb gehoord, ben ik voor deze
zwakgelovigen zo onmisbaar als het oog bij het zien. Daarom zullen jullie wel
begrijpen, dat ik niet direct voor mijn vrouw of mijn kinderen of voor mijn bezit hier
moet blijven, maar vooral voor deze zwakgelovigen, die zich nog lang niet geheel los
kunnen maken van de vanouds geleerde opvatting over de hoedanigheid van de
Messias en over het doel van Zijn optreden. Het zal mij veel moeite kosten, maar wat
kan ik anders?
[11] Ik geloof nu eenmaal vast, dat jullie Meester de beloofde Messias is; maar hoe
staat dat met mijn gemeente?! J e hebt gezien, hoe al tijdens de prediking een aantal
mensen weg ging! Die zijn vol boos ongeloof, en zullen dat nu ijverig verbreiden, en
velen die hier nog zijn gebleven en gisteren vol geloof waren, zijn nu ook vol twijfel
en weten niet, wat ze moeten geloven!
[12] Denk je mijn situatie eens in; wat zal ik, het orakel van al deze mensen, nu
moeten doen! Maar als ik ze niet bekeer, dan blijven ze tot het einde der wereld alles
wat je maar wilt, alleen niet datgene, wat ze moeten zijn. Zie je, dat is de
voornaamste reden, waarom ik het beste hier kan blijven! En ik geloof dat de Heer
me dat niet kwalijk zal nemen. Want al ben ik dan niet lijfelijk in Zijn gezelschap,
dan ben ik toch altijd geestelijk daar, en ik zal Hem als een trouwe knecht en herder
van Zijn kudde getrouwen geheel volgens Zijn hier verkondigde leer trachten te
dienen, en ik meen dat Hij het daarmee eens zal zijn!'
[13] Ik zeg: 'J a, zo is het volledig naar Mijn zin! Want voor Mij ben je in deze
gemeente een ijverig werktuig, en je loon in de hemel zal evenredig groot zijn! Het is
nu echter avond geworden, laten we daarom weer naar huis gaan! Het zij zo!'
[14] Na deze woorden gingen wij van de berg af naar huis. Maar, ondanks dat velen
al eerder volongeloof en ergernis waren weggegaan, was er nog veel volk toen Ik de
prediking had beindigd.
46 Terug naar Sichar. De genezing van de melaatse
[1] Zoals al eerder werd aangeduid, bevonden we ons niet precies op het hoogste deel
van de berg, maar vanwege de grotere en aangenamere ruimte meer beneden op de
eerste hellingen, omdat veel volk uit de stad Mij gevolgd was, en ook omdat
daaronder veeloude en al zeer zwakke mensen waren, die bij de aanmerkelijke hitte
van de dag de top van de berg nauwelijks zouden hebben bereikt. Maar ondanks dat
waren we toch tamelijk hoog en de stoet bewoog zich vrij langzaam, omdat veel
slecht ziende mensen door de schemering het pad niet zo goed zagen.
[2] Terwijl we zo behoedzaam lopend van de berg af het vlakke land bereikten, lag
daar aan de weg een mens bedekt met kwaadaardige melaatse plekken. Deze mens
richtte zich zo snel mogelijk op, ging naar Mij toe, en zei met een klagende stem: 'O
103
Heer, als U wilde, kon U me wel genezen! , Ik strekte direct Mijn hand over hem uit
en sprak: 'Ik wil dat je genezen bent!' En de zieke was op datzelfde ogenblik genezen
van zijn melaatsheid; alle zwellingen, schurftige plekken en huidschilfers verdwenen
plotseling. Het was een hele erge melaatsheid, die door geen dokter te genezen was;
het volk zag het dan ook als een groot wonder, dat deze man zo plotseling van zijn
melaatsheid werd genezen.
[3] De genezen man wilde Mij nu luidkeels gaan bejubelen; Ik waarschuwde hem
echter ernstig en zei: 'Ik zeg je dat je het voorlopig aan niemand zegt, behalve aan de
opperpriester! Ga naar hem toe, hij loopt achter ons bij Mijn leerlingen! Als hij zal
hebben bevestigd, dat je genezen bent, ga dan naar huis, pak daar de gave die Mozes
heeft voorgeschreven en offer die op het altaar!'
[4] De genezene deed dadelijk, wat Ik hem had aangeraden. De opperpriester
verbaasde zich ook buitengewoon en zei: ' Als een dokter tegen mij gezegd zou
hebben: 'Kijk deze mens zal ik gezond maken!', dan zou ik danig hebben gelachen, en
dan zou ik hebben gezegd: 'Wel, zot, ga naar de Eufraat en probeer die leeg te
scheppen! Als je n emmer hebt geschept, dan krijg je er honderdduizend voor in de
plaats; maar toch zal het je makkelijker vallen de Eufraat droog te leggen, dan deze
mens gezond te maken, want zijn vlees is al bijna helemaal vergaan!' En deze Mens,
waarvan wij nu geloven dat Hij de Messias is, gelukte dat door een enkel woord! -
Waarlijk, dat is voor ons voldoende! - Hij is in alle opzichten de Christus! - Wij
hebben nu geen verdere getuigenissen meer nodig.
[5] Heus, als iemand mij nu om een rok vraagt, dan geef ik hem niet alleen de mantel
erbij, maar ook mijn hele voorraad kleren! Werkelijk, voor die prijs geef ik nu tot op
mijn hemd alles weg, en ik zie nu in, dat Zijn leer puur goddelijk is! J a, nu is Hij Zelf
als J ehova in levende lijve bij ons! Wat willen we nu nog meer?! De hele nacht wil ik
voor heraut spelen en Zijn aanwezigheid in alle straten en stegen verkondigen!'
[6] Na deze woorden, juist in de buurt van de bron, loopt hij naar Mij toe, valt voor
Mij neer en zegt: 'Heer wacht even, opdat ik U aanbidden kan; want U bent niet
alleen Christus, een zoon van God, maar U bent God Zelf, Die in vleselijke gedaante
bij ons is!'
[7] Ik zeg: 'Vriend, laat dat nu maar! Ik heb jullie toch laten zien, hoe je moet bidden;
bid daarom in stilte, dat zal voldoende zijn! Doe vandaag niet te veel en vervolgens
morgen des te gemakkelijker te weinig! Men moet alles met mate doen! Als je bij de
rok ook de mantel voegt, dan is dat voldoende om voor altijd de arme tot een goede
vriend te maken; als je hem echter, terwijl hij slechts een rok vroeg, je hele voorraad
kleren zou geven, dan zal hij verlegen worden en bij zichzelf denken dat je hem
vernederen wilde of dat je zelf niet goed bij je hoofd was. En je begrijpt wel, dat er
dan niets goeds uit voortkwam!
[8] Als iemand je echter om een zilverling vraagt, en je geeft hem er dan twee of ook
wel drie, dan zal je het hart van degene die van je leent, blij maken en dat van jezelf
zalig; als je echter degene, die naar je toe kwam om een zilverling te lenen, er zo
maar duizend geeft, dan zal hij schrikken en bij zichzelf denken: 'Wat heeft dat te
betekenen? Ik vroeg om n zilverling en nu wil hij mij zijn hele bezit geven?! Houdt
hij mij dan voor zo hebzuchtig, wil hij mij vernederen, of is hij helemaal gek
geworden?' En zie, zo'n mens zal geen winst voor jouw hart zijn en jouw handelwijze
zal net zo min een winst voor zijn hart zijn! Dus alleen maar in alles een goede volle
maat houden, en dan voldoet het volkomen!'
[9] Met deze les is de opperpriester helemaal tevreden gesteld en hij zegt tegen
104
zichzelf: 'J a ja, Hij heeft in alles gelijk! Precies dat doen wat Hij heeft gezegd, is het
allerbeste; wat daaronder of daarboven is, is slecht of dom. Want als ik nu alles
weggaf, en er kwam morgen iemand voor mijn deur die nog behoeftiger was, wat zou
ik die dan willen geven? Hoe hard en zwaar zou het mij om het hart worden, want ik
zou dan de nog armere geen hulp meer kunnen bieden.
[10] De Heer heeft in alle dingen volkomen gelijk en weet overal de beste maat van
aan te geven; Hem alleen zij daarom alle eer, alle prijs en roem en de hoogste
aanbidding uit alle harten!'
47 Bij Irhal. Iedere heer heeft dienaren
[1] Inmiddels komen wij bij het huis van Irhal en J oram aan, waar alles al net als de
dag ervoor, maar nu veel rijkelijker, voor het avondmaal voorbereid is. In de hal van
het huis willen nu veel mensen uit Sichar, die op de berg waren, afscheid nemen,
maar een aantal witgeklede jongemannen nodigt hen direct al uit voor het avondmaal.
[2] De opperpriester, die bijzonder verwonderd is over het grote aantal schone
jongemannen en vooral over hun grote minzaamheid, vriendelijkheid en
menselijkheid, komt dadelijk naar Mij toe en vraagt nu vol deemoed: 'Heer vertel mij
toch alstublieft, wie zijn deze heerlijke jongemannen? Er is er beslist niet n ouder
dan zestien, en toch verraden ze met ieder woord en iedere beweging, dat ze
buitengewoon beschaafd zijn! Zeg mij toch, waar ze dan wel vandaan zijn gekomen
en tot welke school ze behoren! Wat hebben ze een mooi figuur en wat zien ze er
goed doorvoed uit. Hun stem klinkt zo prettig en zo echt hartverkwikkend! Daarom
Heer, zeg, toe zeg het mij, wie zijn deze jongemannen en waar komen ze vandaan!'
[3] Ik zeg: 'Heb je dan nooit gehoord, dat er al van ouds her wordt gezegd: 'ledere
heer heeft zijn dienaren en knechten!' J ij noemt Mij nu Heer, en dan is het dus
passend, als ook Ik Mijn dienaren en knechten heb! Dat ze zeer beschaafd zijn getuigt
ervan, dat hun Heer een wijze en liefdevolle heer moet zijn. De wereldse heren zijn
harde en liefdeloze mensen en dus zijn hun dienaren net eender. Maar de Heer, Die
een hemelse Heer is, en nu naar de aarde in de harde mensenwereld kwam, Die heeft
Zijn dienaren ook vanwaar Hij gekomen is, en de dienaren lijken op Hem, omdat ze
niet alleen Zijn dienaren, maar ook kinderen van Zijn wijsheid en liefde zijn. Heb je
Mij goed begrepen?'
[4] De opperpriester zegt: 'J a Heer, voor zover men tenminste Uw zeer
gedenkwaardige beeldspraak kan begrijpen. Er is weliswaar nog veel te vragen om
deze zaak geheel te verstaan, maar dat laat ik voor dit moment achterwege en ik
hoop, dat daarvoor vandaag nog ruim gelegenheid zal komen.'
[5] Ik zeg: 'O zeker! Laten we nu echter aan het avondmaal gaan, want alles staat
klaar!'
[6] Al het volk dat geloofde, at mee; slechts een nog ongelovig deel ging naar huis,
want dat dacht, dat het een valstrik was. Dat kwam, omdat het merendeels
gemmigreerde Galileers waren, waaronder velen uit Nazareth, die Mij kenden en
ook Mijn leerlingen, die ze vaak op de vismarkt hadden gezien. Zij zeiden ook tegen
de inheemse Samaritanen: 'Wij kennen hem en zijn leerlingen; hij is timmerman van
beroep en zijn leerlingen zijn vissers. Hij was bij de Essenen in de leer, en die zijn
goed bedreven in allerlei kunsten, in de heelkunde en in buitengewone toverij. Dat
heeft hij daar geleerd, en nu oefent hij zijn perfect geleerde kunst uit om de Essenen
105
een grote aanhang en veel inkomen te verschaffen. Deze jongemannen zijn verklede
en door dezelfde Essenen in de Kaukasus gekochte en welopgevoede meisjes; die
konden wel eens de grootste aantrekkingskracht uitoefenen! Wij laten ons echter niet
zo gemakkelijk verlokken, want we weten dat met de God van Abraham, Isak en
J acob volstrekt niet te spotten is. Maar voor de Essenen, die zo ongeveer van mening
zijn dat hun voorvaderen de wereld geschapen hebben, is het gemakkelijk te spotten
met wat voor hen niet bestaat. Zolang wij aan een God van Abraham, Isak en J acob
geloven, hebben we die Esseense goocheltrucs niet nodig; en mocht het zijn, dat we
ooit ons geloof verliezen, dan zullen de Essenen met hun slimme afgezanten zeker
niet in staat zijn om dat te vervangen, maar dan zouden ze maken dat we pure
Sadduceen werden, die in geen opstanding en eeuwig leven geloven. Daarvoor
behoede ons J ehova!' Met zulke opmerkingen gaan ze naar huis terug.
[7] Ik en een groot deel van die ons gevolgd zijn, voornamelijk Samaritanen, zetten
ons aan de maaltijd en laten ons na gedane arbeid goed verzorgen en laten ons
bedienen door de engelen; want Ik werkte ook daar in een woestijn en er staat
geschreven: 'Toen de satan zich terug moest trekken, kwamen de engelen tot Hem en
dienden Hem.'
48 Heerlijke belofte voor daadwerkelijke volgers
[I] Maar weinigen van degenen die aan tafel zaten, wisten, dat ze door engelen met
voedsel uit de hemel bediend werden. Ze dachten echt, dat Ik zulke bedienden in
Mijn gevolg had, en deze in Klein-Azi voor geld gekocht had. Alleen begrepen ze
hun grote opgewektheid en vriendelijkheid en fijne beschaving niet; want zulke
lijfeigenen trokken gewoonlijk zure gezichten en verrichtten hun diensten zuiver
slaafs als machines, en van beschaving en menselijkheid was bij hen gewoonlijk geen
sprake. Kortom, de gasten hadden het zeer naar hun zin en de opperpriester, die nu
steeds meer inzag, dat deze vele dienaars bovenaardse wezens waren, begon steeds
meer, zoals men wel zegt op hete kolen te zitten, omdat hij er zich voor schaamde,
dat het volk zich wel keurig, maar toch te amicaal, met deze heerlijke dienaren
onderhield.
[2] Het meest schaamde hij zich voor dat deel, dat ondanks alle tekenen uit de wijd
geopende hemel, ongelovig naar huis liep. Met een benauwd gemoed zei hij: 'Mijn
Heer en Mijn God! Waardoor kun je zulke mensen nu nog laten geloven, als zulke
tekenen geen uitwerking hebben! Uzelf, o Heer, en de vele engelen uit de open
hemelen, waren niet in staat dit gespuis te bekeren; wat zal ik arme sukkel nu met ze
doen? Zullen ze mij niet in m'n gezicht spuwen, als ik de moed zou hebben, om ze
Uw leer te onderwijzen?'
[3] Ik zeg: 'J e hebt toch ook een groot aantal gelovigen om je heen; maak hen tot je
helpers, dan zal het gemakkelijker gaan. Want als er ergens een mens is, die een grote
last moet optillen en daar alleen niet sterk genoeg voor is, dan neemt hij een helper.
Gaat het met die ene nog niet, dan neemt hij een tweede en een derde daarbij en
wordt op die wijze de last de baas. Als er al een dergelijk groot aantal gelovigen is, en
hier is dat zelfs iets groter dan het aantalongelovigen, dan is daar het werk licht.
[4] Geheel anders staat het er voor in zulke plaatsen, waar helemaal geen gelovigen
wonen! Wel moet men er een poging wagen, zodat zich niemand daar kan
verontschuldigen door te zeggen: 'Ik heb er nooit een woord over gehoord.
106
[5] Als er een gelovige is, blijf dan bij hem en openbaar hem het rijk van Gods
genade! Als echter ook niet n het woord aanneemt, ga dan verder en schud op zo'n
plaats ook het stof van je voeten, want zo'n plaats is verder geen genade waard,
behalve de genade, die aan de dieren des velds en aan de bossen wordt gegeven. Dit
is de manier waarop je je verder tegenover al de ongelovigen moet gedragen!
[6] Maar Ik waarschuw je, dat je zelf vast moet blijven geloven, anders zul je voor
Mijn rijk maar weinig kunnen bereiken! Laat je niet op een dwaalspoor brengen door
allerlei mededelingen, die je binnen enige jaren uit J eruzalem over Mij zult
ontvangen! Want Ik zal daar aan het gerecht worden overgeleverd, en zij zullen Mijn
lichaam doden, maar op de derde dag zal Ik het weer levend maken, en op die wijze
tot aan het einde der wereld bij en onder jullie blijven! Want het gespuis in J eruzalem
zal pas dan geloven, als het ervan overtuigd is dat Ik niet te doden ben!
[7] En daarna zal het ook op verschillende plaatsen van de aarde zo zijn, dat de
halstarrige mensen de verkondigers van het evangelie lichamelijk zullen doden. Maar
juist zo'n dood zal hen gelovig maken, omdat ze daardoor zullen zien, dat al degenen,
die hun geestelijk leven gebaseerd hebben op Mijn woord, nooit gedood kunnen
worden! Want de gedoden zullen bij hun respectievelijke leerlingen terugkomen en
ze zullen hen Mijn wegen leren!
[8] Maar naar de harde wereldse mensen, die geen geloof hebben of, als ze al geloof
hebben, desondanks niet handelen zoals het geloof hen leert, zullen noch Ik noch
Mijn leerlingen komen om de duisternis van de twijfel volledig uit hun hart weg te
nemen. Wanneer het eind voor hun vlees komt zullen ze het kwaad van hun ongeloof
en de gevolgen van het miskennen van Mijn leer daadwerkelijk voelen, terwijl
degenen, die door hun daden laten zien dat ze geloven, de vleselijke dood niet, zullen
voelen en beleven!
[9] Want als Ik de deuren van hun vlees voor hen open, zullen ze hun: vlees verlaten,
net als gevangenen, die door de goedheid van hun meesters hun kerkers mogen
verlaten. :
[10] Laat je dus nooit iets wijsmaken als er het een of ander over Mij, verteld wordt!
Want degene, die tot aan het eind toe trouw en onverstoord blijft in het geloof en in
de liefde, zoals Ik dat verkondig en verkondigd heb en voortdurend verkondigen zal,
die zal zalig worden in Mijn eeuwig: rijk in de hemelen, dat je nu boven je geopend
ziet, terwijl Mijn engelen opstijgen en neerdalen!'
49 Iedere dag is van de Heer
[1] De opperpriester zegt: Ik ben nu op het goede spoor en hoop dat dit plaatsje dat
binnenkort ook zal zijn. Maar veroorloof mij nog n vraag en deze vraag is de
volgende: Moeten wij nu nog de berg en Uw oude huis eren en daar Uw sabbat
heiligen, of moeten wij nu hier een huis gaan bouwen, waarin wij ons in Uw naam
zouden kunnen verzamelen? Als dit laatste Uw wil zou zijn, zou U ons dan morgen
een passende plaats aan willen wijzen, een die U het beste aanstaat, dan zullen wij
alles doen om Uw wensen ook daarin te vervullen!'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik heb je vandaag op de berg verteld, waaraan jullie het meeste
behoefte hebben.
[3] Om daaraan te voldoen, heb je noch het oude huis op de berg en nog minder een
nieuw in de stad nodig, maar alleen je gelovige hart en je vaste goede wil."
107
[4] Toen Ik gisteren hierheen kwam en rustte aan J acobs bron en daar Irhal
ontmoette, vroeg zij Mij ook, toen ze Mij beter leerde kennen, waar men God
aanbidden moest, op de Garizim of te J eruzalem in de tempel. Laat haar zeggen wat
Ik daarop ten antwoord gaf!'
[5] Hier wendt de opperpriester zich tot Irhal en zij zegt: 'Dit zei de Heer tegen mij:
[6] 'Er komt een moment en het is er al, dat de echte aanbidders van God noch op
Garizim, noch in de tempel te J eruzalem zullen aanbidden! Want God is een geest,
en degenen, die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en de waarheid aanbidden!'
Dat zei de Heer; u bent een opperpriester en zult nu wel weten, wat er gedaan moet
worden!
[7] Ik ben van mening: Als de Heer ons allen reeds eenmaal de overgrote genade
bewees om in dit huis te verblijven, dat met mijn, maar Zijn huis is en blijven zal, dan
zal dit huls daardoor voor altijd een zeer gedenkwaardig huis blijven, en wij wensen
ons daarin altijd in Zijn naam te verzamelen en daarin tot Zijn eer de sabbat te
heiligen!'
[8] De opperpriester zegt: ' J a, ja, je hebt wel gelijk, als wij allemaal al gelovigen
zouden zijn, maar men moet toch een beetje rekening houden met de zwakken! Die
zouden zich daaraan nog meer stoten.'
[9] Ik zeg: 'Irhal heeft gelijk! Wie zich stoot, die moet zich dan maar stoten en moet
dan maar zijn berg beklimmen! Als hij daar niets meer zal vinden, dan zal hij vanzelf
wel iets beters gaan bedenken.
[10] In het vervolg moeten jullie geen bedehuizen voor Mij bouwen, maar onderdak
en eetgelegenheden voor armen, die daar niets aan jullie hoeven te betalen !
[11] In de liefde tot de arme broeders en zusters zullen jullie Mijn echte aanbidders
zijn, en Ik zal in zulke bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat je het di rekt zult
merken; maar in de tempels, die, zoals dat tot op heden het geval was, speciaal voor
de lippendienst gebouwd zijn, zal Ik van nu aan net zo min wonen, als het verstand
van de mens in zijn kleine teen.
[12] Als je echter toch in een grootse tempel je hart voor Mij wilt openstellen, en daar
klein wilt zijn voor Mij, ga dan naar buiten in de ruime tempel van Mijn scheppingen,
en zon, maan en sterren en de zee, de bergen, de bomen en de vogels in de lucht,
zowel als de vissen in het water en de talloos vele bloemen op de velden zullen je
Mijn eer verkondigen!
[13] Wat denk je, is de boom niet heerlijker dan alle pracht van de tempel te
J eruzalem?! De boom is een puur werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als
voedsel. Maar waartoe is de tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot
hoogmoed, toorn, nijd en de schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is niet
het werk van God, maar slechts een ijdel mensenwerk!
[14] Waarlijk, Ik zeg u allen: Wie Mij eert en liefheeft en Mij aanbidt, doordat hij in
Mijn naam goed doet aan zijn broeders en zusters, die zal in de hemel zijn eeuwig
loon krijgen; Wie Mij echter van nu af aan door allerlei ceremonien in een speciaal
daarvoor gebouwde tempel zal vereren, die zal ook zijn loon hier op aarde van de
tempel krijgen! Als hij echter na de vleselijke dood tot Mij zal komen en zal zeggen:
'Heer, heer, wees mij, Uw dienaar, genadig!', dan zal Ik tegen hem zeggen: 'Ik ken je
niet, ga daarom bij Mij vandaan en zoek je loon bij degene, bij wie je in dienst was!'
Dit is de reden waarom ook jullie je verder met geen tempel meer moeten bemoeien!
[15] Maar in dit huis mogen jullie tot Mijn gedachtenis steeds bijeenkomen, hetzij op
de sabbat of op een andere dag; want iedere dag is van de Heer, niet alleen de sabbat,
108
waarop je in het vervolg net als op de andere dagen ook goede dingen moogt doen!
50 De naastenliefde kent geen rustdag
[1] Het is de beste heiliging van de sabbat, als je op die dag meer met al het goede
bezig bent dan op een andere dag!
[2] Alleen de slavenarbeid, waarmee Ik het werken voor geld en werelds loon bedoel,
moet je voortaan niet op een doordeweekse dag en evenmin op een sabbat verrichten!
Want van nu af aan moet iedere dag voor jullie een sabbat, en iedere sabbat een volle
werkdag zijn! Hiermee heb je nu, Mijn vriend, de algehele regel, die aangeeft hoe je
God in de toekomst moet dienen! - En daarbij blijft het!'
[3] De opperpriester zegt: 'Ik zie nu wel heel duidelijk de heilige waarheid in deze
regel, die ik graag als wet aanneem, maar het zal bij de wettische J oden heel wat
voeten in de aarde hebben, vr hen deze regel, die uit de puur goddelijke wil komt,
helder en volgens de diepe waarheid die er in zit, begrijpelijk wordt! Ik ben van
mening, dat er zeer velen deze regel tot aan het einde van de wereld niet zullen
aannemen. Want de mensen zijn al sinds de oertijd te zeer aan de sabbat gewend en
zullen zich die niet af laten nemen. O dat, dat zal zeker heel veel moeite en werk
geven!'
[4] Ik zeg: 'Maar het is toch ook helemaal niet nodig, dat de sabbat geheel opgeheven
wordt; alleen maar het dwaze van de sabbat! God de Heer heeft onze dienst en onze
eer niet nodig, want Hij heeft de wereld en de mensen zonder enige vreemde hulp
geschapen en verlangt van de mensen slechts, dat ze Hem erkennen en met al hun
krachten zullen liefhebben, en dat niet alleen op de sabbat, maar dag in dag uit zonder
onderbreking!
[5] Wat is dat dan voor godsdienst, als je alleen op de sabbat aan God denkt en
gedurende de week nooit?! Is God dan niet iedere dag dezelfde onveranderlijke God?
Laat Hij niet iedere dag, of het sabbat of werkdag is, Zijn zon opgaan en haar licht
geven aan rechtvaardigen en onrechtvaardigen, waarvan er altijd veel meer zijn dan
rechtvaardigen?
[6] Werkt God niet Zelf dag in dag uit? Als de Heer Zichzelf echter geen rustdag
gunt, waarom zullen de mensen zich dan rustdagen gunnen, alleen terwille van het
niets doen? Want ze doen op hun sabbat niets zo precies als zorgen, dat er niets
gedaan wordt! Daarmee bewijzen ze God echt wel de slechtste dienst!
[7] Want God wil, dat de mensen voortdurend en steeds frequenter er aan zullen
wennen om de liefde te beoefenen om te zijner tijd in het andere leven tot alle werk
en moeite in staat te zijn, en alleen daarin de ware en hoogste zaligheid te zoeken en
te vinden! Zouden de mensen door niets doen in staat zijn, dat ooit in zich zelf te
ontwikkelen?! Ik zeg je: Nooit of te nimmer!
[8] Tijdens de werkdag oefent de mens zich, ondanks dat hij werkt, alleen maar in de
zelfzucht; want hij werkt dan voor zijn vlees en noemt dat het zijne, wat hij aan
goederen en geld met werken verdient. Wie het verdiende van hem wil hebben, moet
het van hem kopen, hetzij door arbeid of met geld, anders krijgt hij van niemand Iets
van enige betekenis. Als de mensen nu op de werkdagen alleen voor hun zelfzucht
zorgen en op de sabbat, de enige dag waarop ze zich in de werken der liefde moeten
oefenen, tot de starste leegloperij gedwongen zijn, dan vraagt men zich in alle ernst
af, wanneer de mensen zich dan wel in de echte godsdienst oefenen moeten of
109
oefenen mogen, als je beseft, dat die dienst alleen maar bestaat uit het liefdevol
helpen van je naaste!
[9] God neemt Zelf geen ogenblik rust, maar is altijd door voor de mensen bezig en
nooit voor Zichzelf, want Hij heeft voor Zichzelf noch een aarde, noch een zon, een
maan en al de sterren nodig en alles wat daarin is en daaruit voortkomt. Dat heeft
God allemaal niet nodig; maar al de geschapen geesten en mensen hebben dat nodig,
en de Heer is dus alleen voor hen, altijd maar door onafgebroken bezig.
[10] Maar als de Heer, Wiens werk iedere dag gelijk is, al maar door voor de mensen
bezig is, en wil dat de mensen als Zijn kinderen in alles aan Hem gelijk zullen zijn,
hoe kan Hij dan ooit hebben gewild, dat de mensen na zes dagen van zelfzucht, Hem
op de zevende dag heel welgevallig door starre leegloperij zouden dienen, en Hem,
die altijd bezig is, eren door de traagheid?!
[11] Tegen jou, als opperpriester, zeg Ik dit nu in duidelijke taal, opdat je in het
vervolg -goed wetend, wie Degene is, Die dit nu tegen je gezegd heeft - aan je
gemeente de sabbat in een beter licht zult laten zien dan het sedert Mozes tot op dit
uur het geval was! Want net zoals Ik je nu onthulde wat de sabbat is, zo is het aan
Mozes ook gezegd, maar het volk heeft dit maar al te snel veranderd in een heidense
leegloperij, en het meende God een aangename dienst te bewijzen door het nietsdoen,
en door diegene te bestraffen, die het bij tijden waagde om ook op de sabbat een klein
werkje te doen, of een zieke een heilzame dienst te bewijzen. O wat een grote
blindheid, o wat een zeer grove dwaasheid!'
[12] De opperpriester zegt vol wroeging over deze waarheid: O wat een heilige pure
waarheid komt er uit Uw mond! J a, nu is mij alles duidelijk! Nu pas hebt U, o Heer,
de drievoudige doek van Mozes geheel van mijn ogen weggenomen! Nu, o Heer, zijn
er geen tekenen meer nodig, want hier is Uw heilige ware woord alleen voldoende!
En ik verklaar nu uit volle overtuiging, dat van nu af aan, al degenen, die U geloven
vanwege de tekenen en niet vanwege het ware woord, geen echt levend geloof
hebben en slechts trage en machinale uitvoerders van Uw leer en Uw heilige wil
zullen zijn. Bij ons zal het echter anders zijn! Niet de tekenen, die wij tijdens Uw
aanwezigheid ontvingen, maar alleen Uw heilige ware woord zal in onze harten de
bron zijn voor het echte levende geloof en de totale liefde voor U en uit U, en,
terwille van U, zal het ook de bron zijn voor de juiste hoeveelheid liefde voor alle
mensen. En verder geschiede alleen Uw heilige wil, die U, o Heer, ons nu zo
overduidelijk en voor eeuwig waar hebt meegedeeld!'
[13] Ik zeg: ' Amen! J a, beste vriend en broeder, zo is het waar en goed! Want alleen
zo zullen jullie volmaakt kunnen worden, zoals de Vader in de hemel volmaakt is.
Als jullie echter zo volmaakt zijn, dan zijn jullie ook waarachtige kinderen van God
en kunnen jullie Hem altijd aanroepen met: 'Abba, onze Vader!' En waar je Hem als
Zijn echte kinderen om zult vragen, dat zal Hij je geven, want de Vader is zeer goed
en geeft Zijn kinderen alles wat Hij heeft! Eet en drinkt nu, want het eten hier is niet
van deze aarde, maar de Vader zendt het je uit de hemel en Hij is Zelf nu bij je!'
51 Het 'Evangelie van Sichar'
[I] De opperpriester zegt: 'Heer, gaan we nu nogmaals eten? Hoewel we tijdens het
eten voortdurend over allerlei onderwerpen hebben gesproken, hebben we aan het
begin van het avondmaalons direct gesterkt met spijs en drank! Ik ben helemaal
110
verzadigd en kan niets meer eten of drinken.
[2] Ik zeg: ' J e hebt gelijk, want je zit vol eten en kostelijke wijn uit de hemel. Maar
er zijn er hier nog veel, die niet durfden te eten of te drinken, want Mijn naam en
Mijn woord zei hen nog niets, en ze waren bang dat er hekserij in het spel was. Maar
nadat ze ons gesprek aangehoord hadden en daaruit het volle licht der waarheid zagen
schijnen, verdween hun dwaze angst, en honger en dorst kwamen daarvoor in de
plaats. Nu willen ze graag eten, maar durven niet van louter ontzag. Denk je, dat we
ze nu zo moeten laten gaan? Beslist niet! Ze moeten nu echt naar hartelust eten en
drinken! Want hierna zullen ze pas weer uit deze keuken eten en drinken, als ze in
Mijn rijk in de hemel zijn!'
[3] Na op deze wijze tekst en uitleg te hebben gegeven, spoorde Ik de aanwezigen
nogmaals aan om te eten en te drinken, en Ik zei tegen de jongemannen: 'Laat het hen
aan niets ontbreken!' - En de jongemannen brachten opnieuw een behoorlijke
hoeveelheid brood en wijn en allerlei heerlijke vruchten.
[4] Er waren er echter, die niet wisten of ze de vruchten, die ze niet kenden, wel eten
mochten. Toen zeiden de jongemannen: 'Beste broeders! Eet al deze vruchten maar
gerust, want ze zijn rein en smaken overheerlijk! Er zijn op aarde een aantal vruchten
en grassen en dieren, die in hun groei geholpen worden door onreine geesten, omdat
dat zo ingepast is in de goddelijke ordening, want ook duivels moeten de Heer
dienen, hoewel dat tegen wil en dank gaat! Want zoals een geketende slaaf zijn heer
moet dienen, zo moeten ook de duivels hun diensten verlenen; maar er rust geen
zegen op dit werk!
[5] En zo zijn er op de aarde, waarop mensen en dieren en duivels meer dan eens
onder eendak wonen en daar ieder op hun manier werken, niet zelden allerlei daden,
werken en vruchten, die in hun aard en wezen slecht en onrein zijn. De mensen
kunnen zich hier beter afzijdig van houden, als ze verschoond willen blijven van al
het mogelijke kwade van de aarde.
De Heer heeft daarom door Zijn knecht Mozes vast laten stellen, wat rein en goed is,
en de Heer heeft de mensen het gebruik van onreine dingen, waaraan ook boze
geesten werken, ontraden, - en dat is een voortreffelijk voorschrift. Maar alles wat u
hier wordt aangeboden om van te genieten, is rein, omdat het voor u op zo'n
wonderbare manier uit de hemel hierheen werd gebracht, daarom kunt u zonder
bezwaar van alles genieten! Want wat de Vader uit Zijn hemel geeft is rein en goed,
en helpt het leven van de ziel en de geest eeuwig vooruit.'
[6] Dit onderricht van de kant van de wijze jongemannen deed alle gemoederen goed,
en allen loofden God voor hun vriendelijke wijsheid. Deze les werd later ook nog
door sommigen uit het geheugen opgeschreven, en nog veel jaren in deze stad en
omgeving in ere gehouden.
[7] Toen later echter allerlei vijanden deze stad en omgeving erg havenden, ging er
veel verloren en ook deze les, waarover Paulus in zijn brieven met nogal mystiek
aandoende woorden spreekt, als hij het over 'allerlei geesten' heeft.
[8] Het hele grote gezelschap was nu goed geluimd en de gesprekken gingen al gauw
over Mij, over Mijn leer en over deze maaltijd uit de hemel, en de jongemannen
bespraken ook veel dingen met de gasten.
[9] Maar Nathnal ging staan en zei tegen de gasten: 'Beste vrienden en broeders!
Nog maar een paar maanden geleden was ik visser in de omgeving van Bethabara aan
de rivier de J ordaan, niet ver van diens uitmonding in zee, toen er een heel
onopvallende man bij J ohannes kwam en zich door hem liet dopen. Zonder dat
111
J ohannes Hem ooit persoonlijk op aarde gezien had, begon hij direct over Hem te
getuigen, en hij zei: 'Zie het lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt!' En
J ohannes getuigde nog meer en zei: 'Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Hij, die
vr mij was, en n mij komt, en Wiens schoenriemen ik niet waard ben los te
maken!'
[10] Ik hoorde dit getuigenis van de prediker in de woestijn en moest er diep over na
denken, en ik ging daar weg en vertelde het thuis aan mijn vrouwen mijn kinderen, en
deze waren erg verwonderd dat de boeteprediker zo over een mens getuigde!
[11] Want je kon heel moeilijk met de prediker praten, en als hij wat zei, waren zijn
woorden nogal ruwen hij spaarde niemand, of het nu Farizeen, priesters of levieten
waren; iedereen hekelde hij met zijn vlijmscherpe tong!
[12] Maar toen Hij kwam, Die nu onze Heer is, werd J ohannes zo mak als een lam en
sprak zo teder, als het zingen van een leeuwerik in de lente! Kort en goed, mijn
familie geloofde bijna niet wat ik verteld had, want ze was te goed bekend met de
manier waarop J ohannes gewoonlijk sprak.
[13] Twee dagen daarna ging ik echter vrij vroeg aan mijn dagelijkse werk, ik zat
onder een boom en repareerde mijn visgerei. Toen kwam Dezelfde, waarover
J ohannes dat tedere getuigenis had gegeven, in gezelschap van enigen die Hem
volgden, naar mij toe, riep mij bij mijn naam en zei dat ik Hem moest volgen. En
toen ik mij afvroeg, hoe Hij mij kende, omdat ik Hem nog nooit eerder had gezien,
zei Hij: 'Verbaas je daar maar niet al te veel over , want je zult nog
verbazingwekkender dingen beleven! Vanaf nu zul je de hemel geopend zien en de
engelen boven de Zoon des mensen zien opstijgen en neerdalen!'
[14] En zie, wat de Heer toen tegen mij heeft gezegd, wordt hier nu op een heerlijke
manier werkelijkheid! Alle hemelen zijn geopend en de engelen dalen neer en
bedienen Hem en ons allen. Wat voor overtuigender bewijs hebben we nu nog nodig
om te bewijzen, dat Hij alleen Degene is Die komen zal volgens de voorspelling, die
reeds vanaf Adam tot op heden aan alle kinderen Israls is gedaan?! Ik denk echter,
dat Hij meer is dan de Messias! Hij is -,
[15] Hier onderbreek Ik hem en zeg: 'Mijn beste vriend en broeder, voorlopig tot hier
toe en niet verder! Pas als dit vlees door de J oden verhoogd zal worden, kun je alles
watje van Mij weet zonder terughouding zeggen, maar niet eerder, want de mensen
kunnen dat nog niet begrijpen!'
[16] Nathnal stelde zich hiermee tevreden, maar begreep toch niet goed, wat Ik
bedoelde met de verhoging van Mijn vlees, en er waren er veel die dachten, dat Ik in
J eruzalem op de troon van David zou gaan zitten. Maar de opperpriester begreep wel
wat Ik bedoelde met de verhoging van Mijn vlees, maar hij zweeg en staarde treurig
voor zich uit! Ik troostte hem en wees hem op wat Ik in dit opzicht al eerder met hem
besproken had, en hij werd weer opgewekt en loofde Mij in zijn hart.
[17] Ondertussen kwam de ochtend van de volgende dag al in zicht. Maar niemand
voelde zich vermoeid, en men had ook geen slaap, want allen waren zo verkwikt, als
ze nog nooit eerder, ook niet na de beste nachtrust, waren geweest. Zij smeekten Mij
daarom allemaal of ze deze hele dag bij Mij door mochten brengen. En Ik willigde
hun vrome wens in.
Heer! Ik arme zondaar dank U voor deze eerste dag in Sichar, een stad, die op mijn
innerlijk leek. J. Lorber
112
De volgende dag in Sichar
52 De belastering van de dochters van Jonal
[I] De opperpriester ging staan en vroeg Mij, zeggende: 'Heer, nu U ons toch de grote
eer bewijst om ook gedurende deze dag bij ons te blijven, heeft U dan zin om, samen
met mij, Uw leerlingen en alle anderen die in U geloven, de drie dichtbij gelegen
dorpjes te bezoeken? Misschien zijn daar ook nog mensen, die in U zullen geloven,
als zij U zien en horen.'
[2] Ik zeg: 'Niet voor hen, maar wel voor jou! J ij verheugt je erop en Ik doe je graag
dit plezier. Maar je hebt toch ook vrouwen kinderen, wil je die ook niet aan Mij
voorstellen? Waar zijn ze en hoeveel zijn het er?'
[3] De opperpriester zegt een beetje verlegen: 'Heer, ik heb een lieve vrouw, die net
als ik al enigszins op leeftijd is, en ik heb ook zeven kinderen, maar tot mijn spijt zijn
het alleen meisjes van twaalf tot een en twintig jaar. Zoals U weet strekt het een
Israliet nu juist niet tot eer als hij geen mannelijke nakomelingen heeft, daarom -
Heer, heb geduld met mijn zwakheid! - durfde ik niet met al die vrouwen in de
openbaarheid te komen!
[4] Als U er echter prijs op stelt, o Heer, dan zou ik U willen vragen ook langs mijn
huis te gaan, waar ik U dan mijn vrouwvolk voor kan stellen. Maar ze hierheen laten
komen komt niet zo goed uit, want ziet U, ik heb weliswaar overal voldoende van en
ik kan met mijn familie hier redelijk leven, maar onze kleding is wat armelijk. Voor
in huis en voor de huiselijke bezigheden is het voldoende, maar om in een
gezelschap, zoals dit hier te verschijnen, zien ze er als familie van de opperpriester
veel te armelijk uit! En daarom is het in ieder opzicht beter, denk ik, als ze netjes
thuis blijven, waar ze niet bloot staan aan de bespotting van de wereld en geen
voedsel vinden voor hun aangeboren ijdelheid. En het is voor hen ook goed om zo
min mogelijk met de wereld in aanraking te komen, want de wereld is en blijft altijd
slecht!'
[5] Ik zeg: 'Ik zal doen wat je wenst, maar dan moet je ze allemaal met ons mee laten
gaan! Er zal voor wat betere kleding gezorgd worden, zodat ze goed genoeg in onze
kring passen! Dat je ze zoveel mogelijk van de wereld afleidt is heel goed en wijs van
je, maar bij ons toch zeker niet wereldse gezelschap zouden ze, zoals ze waren, best
gepast hebben.
[6] Kijk naar Maria, de moeder van Mijn lichaam! Ze heeft schone witte kleding aan
en draagt daarover een heel gewone blauwe schort, en ze is goed genoeg gekleed!
Haar hoofd is meestal bedekt met een vierkante doek tegen de zon, net zoals bij alle
vrouwen, die Mij uit Galila en J uda gevolgd zijn, en zo passen ze bijzonder goed
bij ons gezelschap. Maar dat geeft verder niet,jouw vrouw en je zeven dochters zullen
vandaag ook in ons gezelschap zijn!'
[7] Een van de. Samaritanen zegt: 'Dat is nu wel allemaal goed en best, en ik weet er
zelf niets van, maar wat ik van verschillende mensen uit deze omgeving gehoord heb,
dat wil ik nu toch zeggen, - dan kunnen jullie er mee doen wat je wilt. Er wordt
echter verteld, dat de vier oudste dochters iedere keer dat de opperpriester niet thuis
was, 's nachts op straat gezien zijn en vanwege hun schoonheid geld aannamen van
wellustige knechten, en zich door hen lieten gebruiken! Dat wordt gefluisterd. Ik
weet daar verder niets van! Maar ik meen echter, dat als deze nieuwe leer door het
113
nog zeer grote aantalongelovigen in deze plaats aangenomen zou moeten worden, het
vanwege het dwaze gepeupel aanbeveling zou verdienen, tenminste de vier oudsten
niet in het gezelschap op te nemen! Want broeder J onal weet hoe spitsvondig en
buitengewoon dwaas en ongelovig ons volk is. Als ze zoiets zien en horen, kan zelfs
J ehova niets meer met zo'n volk beginnen! Ik geef deze raad alleen maar in verband
met het feit, dat ons volk zo te keer kan gaan en opdat de goede zaak niet geschaad
wordt, je hoeft je er echter niets van aan te trekken als je dat niet wilt!'
[8] De opperpriester wordt hierop erg treurig en zegt: 'Heer! Als ik ook maar een
beetje onverschilliger en nalatiger zou zijn geweest bij de opvoeding van mijn
dochters, dan zou het mij niet raken zoiets te horen, maar ik weet, dat bij mijn
dochters niets verzuimd werd om ze geestelijk en verstandelijk te ontwikkelen en ik
durf er de heiligste eed op te zweren, dat ieder van mijn dochters nog zo rein is als
een bloem op de berg van J ehova! Wat is dan de reden voor deze schandelijke
laster?!'
[9] Ik zeg: 'Beste broeder J onal, maak je daar maar niet druk over! Als je dochters
voor Mij rein zijn, dan is dat voor jou meer dan voldoende! Want de wereld is nu
eenmaal geheel van de duivel en daardoor door en door slecht! Heb je ooit gehoord,
dat men druiven van dorens en vijgen van distels geoogst heeft?! Ik wist al lang van
deze zaak af en heb dat ook op de berg bij de vergelijking van de splinter in het oog
van de naaste duidelijk aangegeven! En kijk, dit beeld maakte, dat er toen veel van de
berg afgingen, want ze merkten dat Ik hen bedoelde.
[10] Ik zeg je echter: Nu gaan je dochters zeker met ons mee, en Ik zal in hun midden
gaan! Want wat des duivels is, dat zal ook des duivels blijven, als het zich niet wil
laten bekeren! Nu gaan we echter meteen op stap! Ik heb je vrouwen je kinderen al
op de hoogte gebracht, ze zullen ons verwachten.'
53 De bestraffing van de leugenaar en lasteraar
[I] Onderweg zegt Simon Petrus opeens: 'AI die wonderen stijgen me nu toch
behoorlijk naar mijn hoofd! Nee, wie nu nog niet beseft, dat deze J ezus uit Nazareth
in levende lijve J ehova's echte zoon is, die moet in een tiendubbele Egyptische
duisternis ronddwalen, of hij is morsdood! Zieken worden door een enkel woord
plotseling gezond, blinden zien: doofstommen horen en lammen lopen, en de ergste
melaatsen worden zo rein of ze nooit gezondigd hadden!
[2] Daarbij openen de hemelen zich en de heerlijkste engelen zweven in grote getale
snel naar beneden, bedienen ons en gaan met ons om alsof ze sinds de schepping van
de eerste mens de aarde nooit verlaten hebben, en ze zijn zo mooi, dat men bij hun
aanblik zou wegsmelten van geluk! En als Hij nog nooit eerder gehoorde wijsheden
zegt, dan moet je eens zien hoe deze mooie dienaars van J ehova vol eerbiedige
opmerkzaamheid en heilige aandacht zijn, terwijl ze toch ook zo opgewekt zijn als de
zwaluwen op een prachtige zomerdag! Waarlijk, als er iemand is, die nu nog zeggen
kan: 'Deze J ezus is alleen maar een magir en meer niet!', dan zouden ze die meteen
als een os moeten slachten! Want zo'n mens kan geen mens zijn, maar alleen een
beest dat praten kan, en moest dan ook niet sterven als een mens, maar als een
huisdier!'
[3] Terwijl Petrus zo loopt te fantaseren en niet merkt, wat er om hem heen gebeurt,
tikt een ongelovig burger uit de stad hem behoorlijk hard op de schouder en zegt: '
114
Als dat zo is, dan voel ik me als redelijk mens verplicht te voorspellen, dat jij als een
klinkklare os sterven zult! Want als jij het in je leven nog niet zo ver hebt gebracht
om te kunnen vaststellen wat een echte magir allemaal kan, dan zou je in gezelschap
van ervaren en intelligente mensen je grote mond dicht moeten houden!'
[4] Petrus zegt: 'Zeg eens, onbehouwen duistere geest! Kunnen jouw magirs ook alle
zieken door n woord op slag genezen, en de hoge hemelen openen die geen magir
met zijn hand of met zijn verstand kan bereiken?!'
[5] De burger zegt: 'O jij domme blinde Galileer! Weet je dan niet, dat een echte
magir uit ieder stuk hout een vis of een slang kan maken?! Nog maar kort geleden
was er hier een uit Egypte, die stokken in het water wierp en het werden direct vissen;
als hij de stokken op het land wierp, werden het slangen en adders; blies hij in de
lucht, dan waren er ineens sprinkhanen en ander vliegend ongedierte; hij nam een
paar witte stenen, wierp ze in de lucht, en het werden duiven die wegvlogen; dan
weer nam hij van de straat een handvol stof en verspreidde dat in de wind, en een
ogenblik later was de lucht vol muggen, zodat men de zon er nauwelijks doorheen
kon zien; toen hij daarna in deze muggen blies, kwam er een sterke wind en deze
wind dreef de muggen als een wolk weg! Hij bracht ons daarna naar een poel achter
de beek waar hij eerder vissen uit stokken maakte, daar raakte hij met een staf het
water aan en het veranderde in bloed, en hij raakte het nogmaals aan en het werd
weer water! 's Avonds riep hij naar de sterren en ze vlogen als tamme duiven in zijn
handen! En hij beval hen en ze vlogen weer terug naar het hoge firmament! En zeg jij
nu: 'Waar is een mens wiens handen tot in de hemel reiken?' Dat dit hier allemaal
gebeurd is, kan ik door honderd getuigen laten bevestigen. - Wat zeg je nu over je
Zoon van God uit Nazareth, waarvan ik wel weet wiens zoon hij is, en waar hij dat
allemaal geleerd heeft?'
[6] Petrus zegt: 'Dan moeten die allen, die in J ezus van Nazareth wel de Christus
herkend hebben, ook wel wat van deze magir gehoord hebben, waarvan je hier al die
wonderen hebt verteld. Maar ik denk eerder dat je als een krokodil, met zijn klagende
kindergeluidjes, de zaak bedriegt, en aan je honderd getuigen wel steekpenningen zult
hebben gegeven! Ik zal het dadelijk aan J onal vragen! En pas op als je me belogen
hebt!
[7] De burger zegt: Deze mensen zullen je er niets over kunnen vertellen, omdat ze
er niet bij waren uit angst dat de magir dat allemaal met de hulp van de duivel deed,
en dat de duivel hen iets zou doen! Alleen wij, die niet bang waren, gingen er heen,
want wij geloven met dat de duivel bestaat, omdat wij de krachten der natuur iets
beter kennen, en wij overtuigden ons en waren heel verbaasd over wat een mens
allemaal kan!'
[8] Petrus zegt: 'J e bent een mooie klant, maar ik zeg je dat je het nu met mij aan de
stok krijgt, en je zult je straf met ontlopen!, Kom maar mee naar de opperpriester van
deze stad, voor hem zal dit zaakje uitgezocht en afgehandeld worden!'
[9] De burger zegt: 'Wat heb ik met deze opperpriester te maken? Ik ben een
Galileer en tevens meer Griek dan J ood; deze opperpriester is echter een domme
ijveraar, en er wordt gezegd, dat zijn vier oudste dochters 's nachts met toestemming
van de moeder, schandalige dingen uithalen en zich aan ontucht overgeven. Wat moet
ik met zulke stommelingen? Kunst en wetenschap vind ik het belangrijkst, en ik heb
veel achting voor geleerden en kunstenaars, maar dan moeten ze geen verbeelding
krijgen! ., ,
[10] Als jullie meester, die ik werkelijk heel aardig en geleerd vind, in alle kunsten en
115
wetenschappen zichzelf bleef, dan zou hij een van de hoogst geerde mensen onder
de J oden, Grieken en Romeinen zijn! Maar hij denkt dat hij God is, en dat is dom en
hoort thuis in de oude duistere tijden!
[11] J ullie zijn in de aard van de zaak eerlijke en rechtschapen mensen, maar verder
dan het vangen van vissen schijnt jullie kennis en ervaring niet te reiken. Laten we er
verder maar niet over vechten! J ullie mogen geloven wat je wilt, maar ons kun je
moeilijk iets wijs, maken, want Wij bezitten kennis en allerlei wetenschappen, Wij
weten iets van magie af en weten daarom wat we aan jullie meester hebben!' .
[12] Petrus zegt: 'Vriend, het zal je niet lukken om wat zwart is weer wit te praten!
Het gaat er hier niet om, wat je over mijn meester denkt, dat is een aardig verhaal om
mij te laten vergeten hoe grof je, daarvoor tegen mij hebt staan liegen! Het kan me
met schelen of je van de opperpriester vindt dat hij een ijveraar is, hij moet, als
openbaar ambtsbekleder van deze kleine stad toch weten of er hier kort geleden zo n
magir is opgetreden, zoals jij mij die hebt beschreven! Want dat is voor mij het
voornaamste, omdat ik daaraan wil afmeten, wat ik van mijn Meester moet denken!
[13] Denk je eens in; ik en velen met mij hebben alles, zelfs vrouwen kinderen,
verlaten en zijn Hem onvoorwaardelijk gevolgd, omdat we Hem dingen zagen doen
die volgens ons geen mens ooit kan doen, en omdat we Hem tevens zo wijs hoorden
spreken als vr Hem nog nooit een mens gesproken heeft en n Hem waarschijnlijk
nooit meer iemand spreken zal!
[14] J ij vergelijkt Mijn meester echter met een ander, die mijn Meester nog wel niet
overtreft, maar toch wel gelijk is, die dingen doet waarvoor ieder mens het grootste
respect moet hebben! En nu gaat het er alleen maar om, of mij klaar en duidelijk
bewezen kan worden, dat zo'n magir werkelijk die dingen gedaan heeft die jij hebt
beschreven!
[15] Als het waar is, dan zweer ik je dat ik mijn Meester, Die volgens mij goddelijke
kracht heeft, direct verlaat en terug ga naar mijn familie thuis! Want een schimmige
magir volg ik geen stap verder; want ik ben nog steeds een echte J ood, die Mozes
meer gelooft dan honderdduizend fantastisch goede magirs. Als je echter - wat voor
mij vaststaat gelogen hebt, om uit pure kwaadaardigheid mijn verheven Meester
verdacht te
maken, dan ben je - zoals ik al eerder gedreigd heb -nog niet met mij klaar! J e zult
ondervinden, dat ook ik door de genade van mijn goddelijke meester al tot heel wat in
staat ben, zonder dat ik mij voor iemand als wonderdoener behoef voor te doen!
[16] Kom daarom maar heel gewillig met mij mee naar de opperpriester, die op dit
ogenblik iets met jullie tollenaar Matthus bespreekt, die waarschijnlijk ook wel wat
van jouw magir af zal weten, want hij was hier al die tijd in de stad en moet het dus
weten. Kom nu maar gewillig mee, anders gebruik ik geweld!'
[17] De burger zegt: 'Waarom geweld gebruiken als ik niet mee wil? Wees
verstandig, achter mij staan er een paar honderd! Als je het waagt om mij aan te
raken, dan zal het je slecht bekomen!'
[18] Petrus zegt: 'Ik zal je met geen vinger aanraken, iets wat jij tamelijk onzacht met
de jouwe wel beliefde te doen, maar toch zul je gedwongen worden! Er gaan hele
scharen engelen van God met ons mee, die je kennelijk niet ziet! En wenk en ze
brengen je daar waar ik je hebben wil en hebben moet!'
[19] De burger zegt: 'Zijn die hier meelopende witgeklede jongetjes soms jullie
engelen? Ha, ha, ha! Nou als dat jullie beschermers zijn, behoeven we alleen maar
een paar dozijn uitbranders uit te delen en dan liggen jullie samen met je witte
116
beschermjongetjes buiten de muren van de stad!'
[20] Deze opmerking jaagt Petrus helemaal in het harnas en hij doet direct een beroep
op een jongeman om de burger te bestraffen! De jongeman zegt echter: 'Ik zou het
wel willen, als de Heer het wilde; maar de Heer heeft me nog geen opdracht gegeven
en daarom kan ik je wens nog niet vervullen. Ga echter eerst naar de Heer en zeg
Hem dat! Als Hij het wil, zal ik het doen.'
[21] Petrus liep dadelijk naar voren waar Ik was, en klaagde Mij zijn nood. Ik zei
toen, terwijl Ik juist voor het huis van J onal bleef staan: Ga en breng die mens bij
Mij!'
[22] Voor Petrus was dit een pak van zijn hart en hij liep snel terug en zei tegen de
jongeman: 'Hij wil het!'
[23] Toen keek de jongeman de burger aan en deze begon te beven en terwijl de
jongeman hem voortdreef, volgde hij Petrus zonder tegenspraak naar Mij. Ik zag hem
aan en de burger bekende, dat hij gelogen had en dat hij zo'n magir nooit gezien had,
maar dat hij alleen maar over zo'n magir had horen spreken en alleen maar had
willen testen of deze leerling wel gelovig genoeg was, waar hij overigens beslist geen
kwade bedoeling mee gehad had.
[24] Ik zeg: 'J ij bent er zo een, die met een tweede leugen de eerste leugen wil
goedpraten en daarom ben je een kind van de duivel! Ga heen, hij zal je je loon
geven, omdat je zo'n goede knecht van hem bent!'
[25] Meteen nam een boze geest bezit van de burger en begon hem verschrikkelijk te
kwellen. Maar toen schreeuwde de burger zo hard mogelijk: 'Heer, help mij! Ik beken
voor iedereen dat ik gezondigd heb!'
[26] Ik zei echter: 'Van wie heb je gehoord, dat de vier oudste dochters van J onal
hoeren zouden zijn? Beken het hardop, anders laat Ik je kwellen tot aan het eind der
wereld!'
[27] De burger zegt: 'O Heer, ik heb het van niemand ooit gehoord, maar ik kwam
zelf eens op een nacht de vier dochters tegen toen ze water haalden aan de
J acobsbron, en ik deed ze toen oneerbare voorstellen. De dochters dienden mij echter
dusdanig van repliek, dat ik maakte dat ik wegkwam, maar ik zwoer toen wraak te
nemen; ik verzon met mijn slechte hart dat schandelijke verhaal en strooide dit als
een gerucht overal rond! De dochters zijn beslist nog maagden! O Heer, alleen ik ben
slecht, alle anderen zijn goed en rein!'
[28] Nu gebied Ik de boze geest om de burger met rust te laten, maar de burger moet
J onal daarvoor in de plaats genoegdoening geven! De burger is echter een koopman,
hij gaat terug en brengt voor de dochters tienmaal meer dan Ik gezegd heb en smeekt
J onal en de dochters om vergeving.
[29] Maar Ik zeg tegen hem: 'J e kunt zo'n onrecht niet afdoen met een gift alleen! Ga
heen en herroep overal al het slechte, wat je over hen verteld hebt; afhankelijk
daarvan zullen je zonden je zijn vergeven! Zo zij het en zo geschiede het!'
[30] De burger belooft dat allemaal meteen te doen, maar merkt daarbij nog op, dat
als een vreemde het gehoord mocht hebben, iemand, die hij niet kende en waarvan hij
ook niet wist waar hij woonde, dat Ik het hem dan niet kwalijk moest nemen, als hij
zo iemand de waarheid niet kon vertellen!
[31] Ik zeg: 'Doe wat mogelijk is, al het andere zal Ik doen en het zal je verder niet
aangerekend worden!'
[32] Dan is de burger tevreden en gaat al het kwaad wat hij heeft aangericht weer
goedmaken.
117
54 Bij Jonal. Kritiek van de leerlingen op de Heer.
[I] Als de burger weg is, roep Ik J onals vrouwen dochters, die toen ze de burger bij
Mij zagen, geschrokken uit het voorhuis terug in huis waren gegaan.
[2] op Mijn roepen komen ze allen snel aanlopen, haasten zich met
verheerlijkte gezichten naar Mij toe, en danken Mij met tranen in de ogen dat Ik hun
door deze slechte mens belasterde onschuld weer gezuiverd heb!
[3] Daarop leg Ik Mijn handen op hun hoofden, zegen hen en zeg, dat ze de verdere
dag naast Mij moeten wandelen! Maar zij verontschuldigen zich en zeggen: '0 Heer,
zo'n grote genade zijn wij niet waardig! Wij zijn al overgelukkig, als wij U aan het
eind van deze grote stoet mogen volgen!'
[4] Ik zeg: 'Ik ken jullie waarachtige nederigheid en juist daarom heb Ik graag dat je
zo dicht mogelijk naast Mij meewandelt op de weg, die Ik vandaag in deze omgeving
zal gaan!'
[5] De dochters bedanken Mij voor die voor hen nauwelijks te begrijpen hoge
onderscheiding. Maar J onal vraagt zijn dochters, zeggende: 'Mijn beste dochters!
Hoe komen jullie aan deze prachtige kleren, die werkelijk hemels mooi staan?!'
[6] Dan pas merken de dochters, dat ze kleren aanhebben die gemaakt
zijn van zeer fijn en degelijk linnen en dat hun hoofden met de kostbaarste diademen
getooid zijn, en dat ze er uit zien als koningsdochters.
[7] Als de zeven merken hoe prachtig ze er uit zien, zijn ze volledig van hun stuk
gebracht! Hun harten beginnen te gloeien van liefde en bewondering, en in
bekoorlijke verwarring weten ze helemaal niet, wat er met hen gebeurd is. Pas na een
tijdje verbaasd gekeken te hebben, vragen ze aan J onal hoe dat nu gebeurd is, want
ze begrepen in het geheel niet, hoe die prachtige koninklijke kleren en diademen daar
gekomen waren.
[8] J onal, die zelf helemaal betoverd is door de grote bekoorlijkheid van zijn
dochters, zegt: 'Bedank Degene maar, Die jullie gezegend heeft! Hij heeft het jullie
op wonderbare wijze gegeven!'
[9] Dan vallen de kinderen Mij sprakeloos om de hals, met tranen van vreugde en
liefde in de ogen. De leerlingen achter Mij zeggen echter: 'Kijk, als dat nu nog in huis
gebeurde! Maar hier open en bloot op straat ten aanschouwe van een paar duizend
toeschouwers, dat geeft toch wel veel te veelopzien!'
[10] Ik hoorde wel dat ze dat zeiden, draaide Mij om en zei tot hen: 'Ik ben allang bij
jullie, maar je hebt Mijn hart nog nooit zoveel vreugde gegeven als deze zeven
dochters hier! Ik zeg je, zij zijn al op de goede weg en hebben het beste deel gekozen;
als jullie niet dezelfde weg gaan, dan zul je nauwelijks in Mijn rijk komen! Want de
kinderen, die z tot Mij komen, zullen ook bij Mij blijven, degenen echter, die alleen
maar met lof en prijs komen, zullen slechts Mijn weerschijn, maar niet Mijzelf in hun
midden hebben!
[11] Mijn echte rijk is alleen maar daar, waar Ikzelf werkelijk aanwezig ben!
Onthoudt dit! De Heer is een volkomen Heer boven al het wereldse, of het nu wel
passend is voor de domme wereld of niet! Hebben jullie dit begrepen?'
[12] Petrus zegt: 'Heer, heb geduld met onze grote dwaasheid! U weet toch dat wij
niet in de hemel, maar op deze wereld opgevoed zijn. Het zal allemaal wel weer goed
komen, want we hebben U toch ook boven alles lief, anders zouden we U niet
118
gevolgd zijn!'
[13] Ik zeg: 'Nu blijf dan in de liefde en let niet op deze wereld, maar wel, door Mij,
op de hemel!' De leerlingen zijn daarmee tevreden en prijzen Mij in hun harten.
55 Bij Ezau 's slot. De koopman en het hoogste ambt
[I] We gaan nu verder met onze wandeling en komen na een uur in een mooi
schaduwrijk bos, dat eigendom is van een rijk koopman uit Sichar. In dit bos zijn
allerlei verfraaiingen aangebracht, zoals kleine tuinen, beekjes, vijvers met vele
soorten vissen, en allerlei vogels. Aan het eind van het zeer uitgestrekte bos staat een
oud en heel groot kasteel met dikke beschermende muren. Dit kasteel had Ezau
gebouwd en hij woonde daar ten tijde dat J acob in den vreemde was. De stormen der
tijden hadden het niet onberoerd gelaten, maar deze koopman had er veel geld aan
besteed en het weer geheel bewoonbaar gemaakt, en hij woonde met zijn hele
huishouding vaak in dit kasteel, en woonde er ook nu. Hij was weliswaar iemand die
veel goeds deed, en hij had nog meer landgoederen, maar op dit bezit was hij
bijzonder gesteld en hij vond het niet prettig, als zijn grote bos door te veel mensen
betreden werd, want hij gaf veel uit voor de aanleg en het onderhoud ervan.
[2] Toen hij uit zijn kasteel zag, dat zich een grote menigte mensen door het bos in de
richting van de kasteelmuren bewoog, stuurde hij snel een groot aantal dienaren en
knechten om ons uit het bos te verwijderen en om te vragen, wat we daar deden.
[3] Ik zei echter tegen de knechten: 'Ga naar uw heer en zeg hem: zijn en uw Heer
laat weten dat Hij, tesamen met allen, die bij Hem zijn, bij hem het middagmaal
zullen gebruiken!'
[ 4] De knechten en dienaren gaan daarop meteen weer terug en zeggen dat aan hun
heer. Deze vraagt ze echter of ze ook wisten, wie Ik, die zoiets van hem verlang, wel
was. De knechten en de dienaars antwoorden en zeggen: 'Wij hebben toch al gezegd,
dat hij ons toegesproken heeft, alsof hij uwen onze heer is, waarom vraagt u dat dan
nog een keer?! Hij wordt omringd door zeven koninklijk geklede dochters en
daarachter volgt hem een onafzienbare menigte! Misschien is hij wel een vorst uit
Rome, en u zult er zeer zeker goed aan doen hem tegemoet te gaan, en hem bij de
grote toren aan de muur met alle eerbetoon te ontvangen!
[5] Als de koopman dat hoort, zegt hij: 'Breng mij dan direct mijn duurste feestkledij
en zorg, dat iedereen er zo feestelijk mogelijk uitziet! Want zo'n vorst moet
schitterend ontvangen worden!'
[6] Het hele kasteel is dan meteen een en al actie, de koks en kokkinnen duiken in de
provisiekamers en torsen massa 's eetwaren naar de keukens, en de tuinlieden haasten
zich de grote tuin in om allerlei heerlijk fruit te plukken.
[7] Na een poosje komt de kasteelheer, omgeven door honderd van zijn
voortreffelijkste dienaren, in piekfijne kledij naar Mij toe, buigt driemaal tot hij bijna
de grond raakt, en verwelkomt Mij en allen die Mij vergezellen, en dankt voor de
hoge eer die hem te beurt valt, want hij denkt dat Ik werkelijk een vorst uit Rome
ben.
[8] Ik kijk hem aan en vraag hem: 'Vriend, wat vind u het hoogste ambt dat een mens
op aarde kan bekleden?'
[9] De rijke koopman zegt: 'Heer, vergeef mij, uw gehoorzame slaaf, ik was zo dom
om uw buitengewoon wijze vraag niet te begrijpen, zoudt u daarom van uw
119
onmeetbare berg der wijsheid af willen dalen, en de vraag genadiglijk zo willen
stellen, dat het voor mijn absolute domheid te begrijpen is!' (Hij had de vraag heel
goed begrepen, maar men had in die tijd het kinderachtige hoffelijke gebruik om ook
maar de eenvoudigste vraag niet meteen te begrijpen als een hooggeplaatst persoon
Iets vroeg, want daardoor verhoogde men de wijsheid van het hoge personage.)
[10] Maar Ik zeg tegen hem: 'Vriend, u hebt Mij heel goed begrepen en u doet maar
net alsof u Mij niet begrijpt, terwille van een oude en geheel overleefde traditie. Laat
die poespas maar achterwege, en geef Mij antwoord op Mijn vraag!'
[11] De koopman zegt: 'J a, als het mij toegestaan is, o verheven heer, om direct op
uw belangrijke vraag te antwoorden, dan geloof Ik met uw verheven toestemming de
belangrijke vraag wel begrepen te hebben, en mijn antwoord zou dan het volgende
zijn: Ik zie en houd het ambt van keizer natuurlijk als het allerhoogste wat een mens
op deze aarde bekleden kan.'
[12] Ik zeg: 'Maar vriend, waarom staat u zichzelf nu zo tegen te spreken
en gaat u tegen uw eigen devies in, dat luidt: 'De waarheld is het hoogste en heiligste
op deze aarde, en een ambtenaar, die in zijn ambt getrouw is aan waarheid en
gerechtigheid, bekleedt het hoogste en verhevenste ambt op aarde!' Dat is toch uw
lijfspreuk?! Hoe kunt u dan nu zeggen, dat u het ambt van keizer als het hoogste ziet,
terwijl deze toch als hoogste bevelhebber met ruw geweld te maken heeft, wat zeker
niet altijd gebaseerd is op waarheid en gerechtigheid?!' .
[13] De rijke koopman kijkt hiervan op, en zegt na enig nadenken: 'Machtige heer!
Wie heeft u mijn lijfspreuk verteld? Ik sprak hem nog nooit hardop uit, wel dacht ik
hem meer dan duizend keer! Want het is maar al te waar, dat de naakte waarheid
maar beter niet altijd gezegd kan worden, en uit politieke overwegingen kun je beter
je mond houden, wil je er bij de mensen zonder kleerscheuren afkomen!
[14] Maar ik merk nu wel dat u, o hoge vorstenzoon, zelf een groot vriend bent van
waarheid en gerechtigheid, en daarom zult u het ook wel op prijs stellen als men
tegen u de waarheid spreekt, want hoge heren willen nooit de waarheid horen en zij
houden daarom de vleierij in eer, want dat bevalt hen veel meer, en alle rechten van
de mensen, zijn zeer tegengesteld aan hun wensen. Wat zij wensen, nemen ze van
andere mensen -met geweld, zo is het vaak gesteld. Of de armen over het onrecht
klagen, nu en in vroeger dagen, is niet iets wat hen bezeert, zij worden hoog geerd.
Wees daarom politiek en volg hun tactiek, anders wachten kerkers en galeien, die
menigeen doen schreien!'
[15] Ik zeg: 'U heeft goed en oprecht gesproken! Ik ben het helemaal met u eens,
maar zeg Mij nu eens, wie u eigenlijk denkt dat Ik ben!'
[16] De koopman zegt: 'Heer! Dat is een hele lastige vraag. Waardeer ik u te hoog,
dan wordt ik uitgelachen, waardeer ik u echter te laag, dan is het met mij gedaan! Het
lijkt me daarom beter nu hierop het antwoord schuldig te blijven, dan daarna voor dit
antwoord in een kerker mij de tijd te verdrijven met kwelling en pijn!'
[17] Ik zeg: ' Als Ik u nu verzeker, dat u noch het een noch het ander te wachten staat,
dan kunt u Mij toch wel een antwoord geven?! Zeg daarom zonder omwegen, wie u
denkt dat Ik ben!'
[18] De koopman zegt: 'Een vorst uit Rome, denk ik - als ik het nu toch zeggen moet!'
[19] Achter Mij zegt J onal: 'Dat kon wel eens veel te gering zijn! U moet wel wat
hoger raden, met die vorst komt u er niet!'
[20] De koopman schrikt en zegt: 'Is het dan toch de keizer zelf!!'
[21] J onal zegt: 'Nog steeds veel te min, raad daarom hoger!'
120
[22] De koopman zegt: 'Dat zal ik wel laten, want er is niets hogers dan een keizer
van Rome!'
[23] J onal zegt: 'Toch wel! Er is zelfs nog veel hoger, denk na en zeg het dan zonder
te aarzelen! Want ik zie aan uw gezicht, dat de keizer van Rome bij u op de laagste
plaats staat, waarom zegt u dan wat anders dan wat u in uw hart voelt en denkt!'
56 Het gevolg van leugen en waarheid
[1] De rijke koopman zegt na een ogenblikje: 'Beste hoge gasten! Er is niets beters
dan ijverig een slot op je mond te houden en zo weinig mogelijk te spreken! Want
men mag nooit, en in het bijzijn van hooggeplaatste personen wel het allerminst,
datgene frank en vrij zeggen, wat men in zijn hart denkt en voelt; want gewichtige
mensen hebben een heel gevoelige huid, die de harde klap der waarheid niet
verdraagt. Daarom is het ook in aanwezigheid van zulke belangrijke personages
speciaal gevaarlijk om met de waarheid voor de dag te komen. Want zulke personen
hebben iets uitdagends over zich, en daarvoor moet men zich meer in acht nemen dan
voor slangen, adders en draken; want er zijn voorbeelden te noemen -beslist er zijn
heel merkwaardige voorbeelden! Denk wat je wilt, maar wees in je doen en laten een
goede vaderlander, dan kun je met alle mensen goed opschieten! Praat echter zo
weinig mogelijk, anders kun je heel gemakkelijk heel onaangenaam kennis maken
met de verschrikkelijke beulsknecht!
[2] Ik heb eigenlijk al veel te veel waarheden gezegd! Daarom houdt ik het beslist op
de keizer en zeg nog eens: Op aarde is de keizer het hoogste; Caesarem cum love
unam esse personam. Wat een keizer wil, dat doet God stil!
[3] Dus weg met de waarheid op aarde, gesteld al dat er ergens waarheid bestaat; die
is toch onbruikbaar voor het mensengeslacht! Hoeveel onheil heeft de waarheid al
veroorzaakt, en haar verkondigers hebben aan het kruis of onder het zwaard hun
laatste adem der waarheid uitgeblazen! De echte leugenaar is er echter nog altijd
zonder kleerscheuren afgekomen, -hetzij dan dat hij een enkele keer, als het een
domme leugen was, zijn ogen heeft neer moeten slaan; maar hij heeft er verder niet
veel van overgehouden, terwijl echter, een enkele uitzondering daargelaten, toch
bijna alle grote waarheidsvrienden door een gewelddadige dood van de aarde zijn
verdwenen.
[4] Als dat nu het 'loon' van de waarheid is, welke ezel of os zal dan verder nog een
vriend van de waarheid willen zijn? J e kunt de waarheid beter als een gevangene in je
eigen borst opgesloten houden en je vrij onder de mensen bewegen, dan de waarheid
de vrijheid te geven, en zelf naar lichaam en ziel gevangene worden. Want als het
lichaam versmacht in een kerker, kan de ziel op haar beurt niet in een park gaan
wandelen.
[5] Ik heb ook nog nooit gehoord dat de waarheid iets goeds veroorzaakt zou hebben.
Laten we dit met een paar voorbeelden duidelijk maken:
[6] Een dief is gearresteerd, omdat men hem onder zware verdenking heeft, en hij
staat voor de strenge rechter. Als hij goed liegen kan, wordt hij ontslagen wegens
gebrek aan bewijs; spreekt de ezel echter de waarheid, dan krijgt hij de volle straf.
Belzebub hale dan de waarheid!
[7] Volgend voorbeeld: iemand betaalt, zoals maar al te vaak gebeurt, aan een slimme
handelaar veel te veel geld voor bepaalde goederen. De bedrogene heeft veel geld en
121
goederen en merkt niets van het bedrog en voelt zich opperbest. Nu komt er echter
een waarheidslievend mens, die het bedrog gemerkt heeft, en die maakt het de
bedrogene duidelijk, hoe hij door zijn zakenman voor zoveel geld bedrogen werd!
Pas op dat moment wordt de bedrogene ongelukkig, hij gaat naar de rechter en geeft
veel geld uit om de bedrieger gestraft te krijgen. Heeft deze waarheid hem iets goeds
gebracht?! Nee, alleen toorn en wraak heeft het bij hem gewekt en het heeft hem er
toe gebracht nog mr geld uit te geven! De bedrieger echter, die goed liegen kon,
wist de zaak zo te verdraaien, dat men de waarheid van de verrader niet alleen niet
geloofde, maar hem ook nog als een kwaadwillige lasteraar in de gevangenis zette!
Vraag: wat voor loon gaf de waarheid hier nu weer aan haar vriend?!
[8] Daarom, weg met de waarheid op aarde! Zij alleen is de schuld van al het
menselijke ongeluk, zoals ook Mozes in het eerste boek zegt: 'Zodra je van de boom
der kennis, de boom van de veelvoudige waarheid, eten zult, zul je sterven!' En zo is
het en blijft het tot op dit uur! Met de leugen komt men op de troon en met de
waarheid in de gevangenis! Een mooi presentje voor de vrienden van de waarheid!
[9] Zoek daarom de waarheid waar je maar wilt, maar betrek mij er niet bij! Wat in
mijn voorraadkamers ligt opgeslagen en wat in mijn tuin groeit, staat voor jullie
klaar; het heiligdom van mijn hart is echter als gift van J ehova, van mij alleen. U en
de hele wereld geef Ik wat ik van de wereld heb en dat is het heil der wereld! Het heil
van God houd ik echter alleen voor mijzelf!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik geef zonder meer toe, dat u nu heel juist beoordeeld
heeft hoe het werkelijk in de wereld toe gaat, als men het van de wereldse kant
bekijkt. Maar, omdat u alover Mozes gesproken heeft, zult u ook wel weten, dat
Mozes van God voor zijn volk een wet kreeg, waarin de leugen of het valse
getuigenis verboden is, en waarbij alle mensen verplicht worden om
waarheidslievend te zijn!? Als alle mensen deze wet zouden houden, zeg dan zelf,
zou het dan niet heerlijk zijn om op aarde te leven?!
[11] Ik zeg u en dat moet u kunnen begrijpen: Niet de waarheid, maar alleen de
leugen is het, die al het onheil op de aarde onder de mensen heeft gebracht, en wel
daarom, omdat de mensen over het algemeen heerszuchtig en hoogmoedig tegenover
elkaar zijn. Iedereen wil meer zijn dan zijn naaste, en zo pakt de blinde mens alles
wat hem in staat stelt om meer te zijn dan zijn naaste, en om de zwakkere te laten
geloven, dat hij veel meer en uitnemender is dan wie ook
[12] Deze eerzucht verleidt dan de mensen op den duur tot allerlei geroddel, zelfs tot
moord en doodslag als het met de andere manieren van leugen en bedrog niet gelukt
om bij de andere mensen tot groot aanzien te komen.
[13] Omdat volgens dit patroon de mensen bijna allemaal beter en uitnemender
willen zijn, dan ze zijn, blijft hen werkelijk niets anders over, dan maar her en der
steeds door te blijven liegen, en de waarheid heeft te midden van zulke mensen een
bijzonder moeilijke standplaats.
[14] Als de mensen echter zouden ontdekken hoeveel beter de waarheid is dan de
leugen, en dat zou heel gemakkelijk gaan als ze God en Zijn heilige wil in hun daden
zouden gehoorzamen, dan zouden ze de leugen nog meer schuwen dan de pest, en de
echte gerechtigheid van God zou dan een leugenaar met de dood bestraffen. Maar
omdat de mensen allemaal hoogmoedig en heerszuchtig zijn, houden ze van de
leugen en gebruiken haar woorden.
[15] Maar de mensen leven niet eeuwig op de aarde, zoals een duizendjarige ervaring
Iaat zien, maar ze moeten allen na met al te lange tijd dit, lichaam verlaten, dat dan
122
voedsel voor de wormen wordt; maar de ziel komt dan voor het gerecht van God!
Dan vraag ik mij wel af, hoe ze met haar hoog geprezen leugen voor God bestaan zal!
[16] Ik vind echter en geloof echt, dat het in deze wereld beter is ter wille van de
waarheid aan het kruis te komen, dan op een bepaald moment voor God te schande te
staan en van Hem voor altijd te horen: 'Ga weg van Mij!'
[17] Als u mij goed heeft begrepen en geconstateerd dat wij echte vrienden van de
waarheid zijn, spreek dan de waarheid en heb niet zo'n dwaze angst dat wij u voor de
waarheid zullen straffen, en zeg open en eerlijk, wat u van ons en speciaal van Hem
denkt, Die nu met mijn dochters spreekt!'
57 Hoe de koopman de Messias verwachtte
[I] De koopman zegt: 'Vriend, u heeft nu zeer juist en wijs met mij gesproken en mij
datgene verteld, wat ik maar al te vaak in mij heb gevoeld; maar ik begrijp niet
waarom u er zo op staat, dat ik vertel wat ik van u en speciaal van hem denk. Waar ik
hem meteen voor gehouden heb, daarvan zei u, dat hij dat niet was, maar veel meer!
Hoe men echter, zonder een God te zijn, meer kan zijn dan een God van de aardse
mensen, dat wil zeggen, dan een keizer, dat begrijp ik niet! Alleen J ehova is in aardse
en geestelijke termen meer dan de aardse God-keizer! Maar dat zal hij toch niet zijn?'
[2] J onal zegt: 'Ik zeg u: Kijk eens een beetje beter naar ons gezelschap; misschien
valt u dan toch iets op! Wat denkt u van die vele heerlijke jongemannen, die u in ons
gezelschap ziet? Kijk eerst en spreek dan!'
[3] De koopman zegt: 'Ik heb tot nog toe gedacht, dat het edelknapen van de keizer en
zonen van patricirs uit Rome waren, hoewel het vanwege hun zachte en blanke huid
misschien eerder meisjes uit Achter KleinAzi konden zijn. Want echt, ik heb al veel
van dat schoons gezien, omdat ik vroeger daarin handel gedreven heb op Egypte en
Europa, voornamelijk op Sicili, ten behoeve van de grote en aan alle weelde van het
leven zeer toegewijde Romeinen; maar zulke onuitsprekelijk heerlijke figuren heb ik
daar nog nooit bij gehad! Zeg mij, waar ze vandaan komen en wie het zijn! Uw
dochters zien er ook schitterend uit, maar met deze men zou haast zeggen -stralende
gestalten, zijn ze echt niet te vergelijken. Als u ze echter beter kent dan ik, zeg mij
dan wie ze zijn en waar ze vandaan komen!'
[4] J onal zegt: 'Daartoe heb ik niet het recht, maar dat kan Hij alleen die hier
temidden van mijn dochters staat. Vraag het Hem! Hij zal het juiste antwoord geven!'
[5] Nu wendt de koopman zich geheel tot Mij en zegt: 'Heer van al deze mensen, die
ut naar het mij toeschijnt, volgen als lammeren hun herder, zeg mij toch, met wie ik
de hoge eer heb te spreken! Want ze vroegen het mij en ik raadde de hoogste aardse
positie die ik ken; maar men zei mij, dat ik het mis had. Daarmee houdt voor mij alles
op; wilt u mij daarom de eer aandoen, mij iets naders over uw maatschappelijke staat
te vertellen!'
[6] Ik zeg: 'U behoort ook tot diegenen, die pas geloven als ze een teken zien. Zien ze
dat echter, dan zeggen ze: 'Kijk dat is een leerling van de Essenen of het is een
magir uit Egypte, of zelfs uit het land waar de Ganges stroomt, of hij is een knecht
van Belzebub!' Maar wat blijft er dan nog over? Zeg Ik u echter zonder meer Wie Ik
ben, dan gelooft u Mij niet!
[7] U hebt uw mening gegeven, en die was fout. Toen J onal u zei, dat Ik meer ben
dan Uw aardse god, toen zei u: 'Alleen J ehova is meer, dan een keizer!' en u sloot
123
stilzwijgend de mogelijkheid uit, dat Ik meer zou kunnen zijn dan een Romeins
keizer, die u in de grond van de zaak alleen maar uit vrees voor zijn aardse macht, als
hoogste op aarde erkent. In uw hart veracht u hem echter meer dan de pest, en zijn
macht meer dan een sprinkhanenplaag.
[8] Het is nu al de derde dag dat Ik in Sichar verblijf en het is van daar naar de stad
een wandelingetje van enige landwegen; het zou Mij erg verwonderen, als u van uw
collega 's uit de stad niets over Mij gehoord had!'
[9] De koopman zegt: 'O, u bent het dus, waarover men mij gisteren en vandaag
verteld heeft dat hij de Messias is, en dat door wonderbare daden bewijst! Het oude
huis van de mooie Irhal zou u gerestaureerd en wonderbaarlijk koninklijk hebben
ingericht?! En men vertelde mij ook over een harde prediking die u op de berg
gehouden zou hebben, waaraan zich echter velen hebben gestoten, omdat deze geheel
tegen de wetten van Mozes indruiste! - Wel, wel, dat bent u dus!?
[10] Nu het verheugt mij, dat u mij heeft opgezocht en ik hoop u nog nader te leren
kennen! Weet u, ik sta niet afwijzend tegenover deze gedachte en geloof vast dat de
Messias zal en moet komen! Volgens mijn berekeningen zou de tijd daar heel goed
mee overeen kunnen stemmen, want de druk van de Romeinen is haast niet meer te
verdragen! En waarom zou u niet de verwachte Messias kunnen zijn?! O dat neem ik
direkt moeiteloos aan!
[11] Als u zich van uw kracht bewust bent en het goed verstaat om u als Messias
overal te presenteren, dan sta ik onmiddellijk met mijn hele grote vermogen tot uw
dienst. Die zwijnen uit de heidense avondlanden moeten zo vlug mogelijk het land
onzer vaderen verlaten! Want weet u dat ik vanaf mijn jeugd al mijn inspanningen
alleen drop gericht heb, om zo veel mogelijk rijkdommen te vergaren te behoeve
van de verwachte Messias, omdat daarmee een groot leger van de dapperste en
vermetelste en sluwste soldaten voor goed geld gekocht zou kunnen worden! Ik heb
ook al met verscheidene van de dapperste volken uit Achter Azi gecorrespondeerd,
en nu zijn er maar een paar boden nodig en dan staat er binnen enkele maanden een
verschrikkelijke macht in deze landstreek! Maar nu niets meer daarover, in mijn
ruime huis bespreken we het verder!
[12] Nu zal het middagmaal voor u allen echter wel klaar zijn; komt daarom allemaal
en eet en drinkt naar hartelust!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, alles is tot zover naar wens; al het andere zullen we dan nog
geheel doornemen en afspreken! En breng ons dan nu maar allen in de grote zaal.
Maar die mannen daar helemaal achteraan, laat die hier, die horen niet bij Mij, maar
alleen maar bij de wereld!'
58 Het vlees heeft een aards einde
[1] De koopman zegt: 'Ik ken ze, het zijn domme inwoners van Sichar, die in hun
geloof en denken meer heiden zijn dan kinderen van Isral. Maar de miserabelsten
daarvan komen uit de omgeving van de Galileese zee, die zijn zeer materialistisch en
hebben van iets hogers en goddelijks totaal geen weet! Pure herrieschoppers! Ze
hebben liever een magir uit Egypte dan Mozes en alle profeten, en liever een
welgevormde hoer uit Boven-Azi dan goud en edelstenen! Ik ken hen maar al te
goed; maar om hun geroddel te voorkomen, zal ik ze in mijn grote tuinzaal laten
verzorgen: Want als ze niets zouden krijgen, waren we nog niet klaar!'
124
[2] Ik zeg: 'Doe wat je wilt en kunt, want geven is zaliger dan nemen! Maar in het
vervolg geef je alleen maar aan behoeftigen en armen, en als iemand geld van je wil
lenen, en zo rijk is dat je kunt zien dat hij het je veelvoudig terugbetalen zal, dan leen
je het hem niet! Want als je hem geleend hebt, zal hij weldra in het geheim een vijand
van je worden, en het zal je veel moeite kosten om je geld tesamen met de rente weer
terug te krijgen.
[3] Als er echter iemand tot je komt, aan wien je kunt zien dat hij arm is en niet in
staat zal zijn om jou ooit je geld terug te betalen, leen hem dan, en de Vader in de
hemel zal het je honderdvoudig op een andere manier hier op aarde al vergoeden, en
zal het geld, wat je aan de armen geleend hebt, voor jou in de hemel omvormen tot
een grote schat, die na dit aardse leven in het hiernamaals hoog boven het graf op je
wacht.
[4] Ik zeg je: Wat de liefde op aarde doet, dat is ook in de hemel gedaan en blijft
eeuwig; wat echter gedaan wordt uit pure aardse slimmigheid, dat verzwelgt de
aardbodem en voor de eeuwige hemel blijft niets over. Wat kan al het aardse bezit
voor de mens van nut zijn, als daarbij zijn ziel schade lijdt?!
[5] Wie voor de aarde en voor het vleselijke zorgt is een dwaas, want net zoals het
vlees van de mens zijn einde heeft, zo is het ook met de aarde! Als echter het einde
der aarde eenmaal onafwendbaar zal komen, op welke grond zal de arme ziel dan
kunnen wonen?!
[6] Ik zeg je echter, dat ieder mens die zijn lichaam verliest, ook tegelijkertijd voor
eeuwig de aarde verliest. En als hij niet door de liefde in zijn hart een nieuwe aarde
voor zichzelf geschapen heeft, dan zal zijn ziel zich over moeten geven aan de wind
en de wolken en de nevels, en wordt heen en weer gedreven in de eeuwige
oneindigheid. Zij zal nooit ergens rust en stilte vinden behalve in het valse en
waardeloze voortbrengsel van de eigen fantasie, en hoe langer deze rust duurt, des te
zwakker, duisterder zij wordt en tenslotte gaat zij over in pikzwarte nacht en
duisternis, waaruit de ziel vrijwel nooit zelf een uitweg vindt! Daarom kun je in de
toekomst ook maar beter zo doen als Ik het je nu gezegd heb; maar doe voor dit
ogenblik, wat je zelf wilt en kunt!'
[7] De koopman zegt: 'U bent bijzonder wijs en kunt best in alles gelijk hebben, maar
over dat geldlenen ben ik het niet helemaal eens. Want als men veel geld verkregen
heeft en het graag gebruikt, dan kan men het toch beter tegen een matige rente
uitlenen, dan dat men het begraaft opdat de dieven het niet kunnen stelen als ze 's
nachts kwamen en alle kasten en kisten openbraken. Daarnaast kan men van zijn
overvloed toch altijd aan de armen geven wat ze nodig hebben; want als ik in n
keer alles weggeef en het vermogen niet goed beheer, dan zal ik weldra niets meer
hebben en ik zal niet in staat zijn om de vele armen nog iets te geven. ,
[8] Ik zeg: 'Laat het echte beheer maar aan God de Heer over, en geef aan degenen,
die de Heer naar je toestuurt, en dan zal je vermogen niet kleiner worden! Heb je dan
niet vele en grote akkers en weiden, en tuinen volooft en druiven, en zijn je
uitgebreide stallen niet volossen, koeien, kalveren en schapen? Kijk, als je daarmee
handel drijft, dan zal de zegen van God je steeds datgene volledig vergoeden, wat je
in de loop van het jaar aan de werkelijk armen hebt gegeven; maar wat je op de
rentegevende rekening van de rijken wegzet, zal je van bovenaf nooit worden
vergoed, en je zult veel zorgen hebben en je steeds afvragen, of ze je geld wel goed
beheren. Doe daarom, zoals Ik je nu gezegd heb, dan zul je een goed en zorgeloos
leven hebben, en alle armen zullen je liefhebben en overal waar het maar mogelijk is
125
zegenend van dienst zijn, en de Vader in de hemel zal je doen en laten steeds
zegenen; en zie, dat zal beter zijn dan de steeds grotere zorgen die de rentegevende
rekeningen je zullen geven!'
59 Ezau's slot. Liefde in plaats van vrees
[1] De koopman zegt terwijl wij het kasteel ingaan: 'Mijn Heer en mijn vriend,
volgens mij predikt u een zuiver goddelijk vrome wijsheid, die zachter is dan ik ooi(
uit een menselijke mond gehoord heb; maar bij het volgen van die leer van u behoort
een sterk vertrouwen in J ehova, en ondanks mijn vaste geloof heb ik dat niet. Ik weet,
dat Hij het is, Die alles geschapen heeft, en Die alles nu leidt, regeert en onderhoudt,
maar ik kan mij niet levendig genoeg voorstellen dat Hij als allerhoogste geest Zich
met priv aangelegenheden kan en wil inlaten! Want Hij is voor mij zo buitengewoon
heilig dat ik het nauwelijks waag om Zijn allerheiligste naam uit te spreken, laat staan
dat ik van Hem zou verwachten dat Hij mij bij mijn smerige geldzaken Zijn
almachtige hand zou geven om mij te helpen!
[2] Ik geef echter wel aan de armen die naar mij toekomen, en heb geen hond om een
bedelaar van de deur te houden. Alleen dit bos, waar ik erg van houd, zie ik niet
graag gebruikt door vreemden en armen, omdat ze de tuinen en nieuwe beplantingen
vaak moedwillig beschadigen, en omdat ze daarin als hongerigen en dorstigen toch
niets vinden waarmee ze zich kunnen verzadigen en hun dorst kunnen lessen.
Daarentegen heb ik op ongeveer twintig landwegen gaans van hier een groot vijgen
en pruimenbos aangeplant; daar mogen alle vreemdelingen en armen vrij plukken,
alleen mogen ze de bomen niet beschadigen, en daarvoor heb ik er ook een
aantalopzichters lopen.
[3] Daaraan kunt u zien, dat ik echt wel aan de armen denk; maar het zij verre van
mij, dat ik om die reden de verhevenste geest zou vragen, dat Hij ofwel aards of
hemels mijn geld zou beheren! Als Hij iets wil doen en ook al werkelijk iets gedaan
heeft, waaraan ik niet twijfel, dan laat ik dat afhangen van Zijn vrije heilige wil! Ik
heb echter zo'n onbegrensde eerbied voor Hem, dat ik het nauwelijks waag Hem
daarvoor te bedanken, want ik geloof dat door zo'n zuiver materile dank, waarmee ik
Hem eigenlijk zeg dat ik geloof dat Hij mij als handlanger van dienst geweest zou
zijn, ik Hem helemaal niet zou eren. Ik leef en werk daarom zo rechtvaardig mogelijk
volgens de wet met mijn door God verkregen krachten, en bind de bek van os en ezel
niet dicht als ze mijn oogst dorsen; maar de grote Geest eer ik alleen op Zijn dag!
Want er staat geschreven: 'De naam van uw God zult u nooit ijdel uitspreken!'
[4] Ik zeg: ' Als Ik niet reeds lang geweten had, dat je een rechtvaardig en uitermate
godvrezend man bent, dan zou Ik niet naar je toegekomen zijn. Maar weet wel, dat je
Diegene vrst, die je eigenlijk boven alles moest liefhebben; dat is niet helemaal
juist van jou, en daarom kwam Ik hierheen om je te tonen, dat je in de toekomst God
meer moet liefhebben dan vrezen. Dan zal God wel naar je afdalen en bij alles wat je
doet, jouw zekere, krachtige en betrouwbare helper zijn!'
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de daad
[1] Na deze opmerking van Mij hebben we nu ook langzaam voortlopende de grote
126
binnenplaats van het kasteel bereikt en daar komt de hele bediendenschaar verbaasd
en verlegen de koopman tegemoet, en de opperdienaar, het hoofd van de bedienden,
voert het woord en zegt: 'Heer, heer, dat is me een mooie geschiedenis! Onze koks en
kokkinnen kunnen niets koken, alles mislukt! Om toch iets te hebben wilden we
daarom de tafels in ieder geval voorzien van fruit en wijn en een goede hoeveelheid
(brood; maar de kamers zijn zodanig afgesloten, dat we ondanks de grootste
inspanning,niet n deur konden openen! Wat zullen we nu doen?'
[2] De koopman, die deels bijzonder verbaasd en deels zeer gergerd was, zegt: 'Zo
gaat dat nu, als ik ook maar n stap buiten de deur zet; niets dan een opeenhoping
van wanorde! Wat hebben die koks en kokkinnen nu weer? Er zijn hier toch al vaak
tienduizend gasten verzorgd en dan ging alles zoals het behoort; en nu zijn het er
nauwelijks duizend, en overal heerst de grootste wanorde! Maar wat zie ik?! Uit alle
ramen kijken jongemannen naar buiten; mijn kasteel is dus vol mensen, en jij en je
ondergeschikte knechten zeggen, dat alle deuren in mijn kasteel afgesloten zijn?! Hoe
zit dat nu? Liegen jullie en wil je je voor je traagheid verontschuldigen, of, als de
kamers inderdaad afgesloten zijn, wie heeft ze dan afgesloten?'
[3] Het hoofd weet niet, wat hij zijn meester daarop zal antwoorden en de hele grote
schaar dienaren van de kasteelheer is tot zijn zichtbare ergernis zeer verlegen en
onder de indruk; niemand weet hoe te handelen of te helpen.
[4] Maar Ik zeg tegen de koopman: 'Beste vriend, laat de zaak maar op z'n beloop
zoals het nu reilt en zeilt! Het is namelijk zo, dat toen jouw dienaren en wachters een
tijdje geleden door jou naar Mij toegestuurd werden om Mij te vragen, wie Ik ben en
wat Ik hier met zo'n groot gezelschap zoek, Ik, als een heer, van jou verlangde dat je
ons allemaal een goed middagmaal moest geven! J e was meteen bereid om dat te
doen, hoewel je niet wist, wie Degene is Die Zich het recht aanmatigt om van jou
voor zoveel gasten een middagmaal te verlangen.
[5] J ouw dienaars en ook jij hielden Mij eerst voor een Romeins vorst, en dat was
voor jou een reden te meer, om aan Mijn wens te voldoen; toen je echter tijdens ons
veelzijdig leerzame gesprek tot de erkenning kwam, dat Ik de Messias ben, was je
hart gelukkig en wenste nog sterker Mij en het hele gezelschap de beste verzorging te
geven, zodat het Mij bevallen zou om bij je te blijven tot je jouw noodzakelijk
geachte strijdmacht uit Boven en Achter-Azi tegen de Romeinen bij elkaar gebracht
zou hebben, om onder Mijn leiding alle vijanden uit het land van God te verdrijven,
omdat zij pure heidenen zijn en niet geloven in de levende echte God!
[6] Toen je dat in je binnenste besloten had, heb Ik ook iets in het geheim besloten, en
wel, dat jij nu in je eigen huis Mijn gast zou zijn en Ik niet de jouwe! Daarom gaf Ik
Mijn voortreffelijke dienaren daartoe opdracht, en zie, alles staat geheel klaar, en je
zult vandaag aan Mijn zijde met hele echte hemelkost gevoed worden!
[7] Zet jouw tuinvruchten en dat wat je keuken heeft geproduceerd, maar voor aan die
lasterende schreeuwers uit Sichar, die daar nog in het bos rondscharrelen en van
ergernis niet weten wat te doen, omdat ze niet zijn uitgenodigd! Ik denk dat je daar
geen moeite mee zult hebben; want als Ik bij iemand zie dat hij het goede wil, dan
vind Ik die wil al meteen net zoveel waard als het werkelijke doen! Bij jou heb Ik een
goede wil gezien en daarom bevrijd Ik je van de dure uitvoering daarvan. Want Ik
ben rijker dan jij, en Ik wil Mij daarom niet door jou laten verzadigen, maar Ik wil dat
jij door Mij wordt verzadigd!'
[8] Nu zet de koopman grote ogen op en zegt na enig diep nadenken: 'Heer, dat is
teveel ineens voor een arm zondig mens! Ik ben niet in staat het wonder in al zijn
127
grootte en diepte te begrijpen! Als u alleen maar een mens zou zijn, zoals ik maar een
mens ben, dan zou u dat niet kunnen; want in uw gezelschap heb ik geen lastdieren
gezien. Op wat voor een bijzonder vreemde manier moet u dan langs natuurlijke weg
aan eten gekomen zijn?! Even geleden zag ik ook een paar van die hele mooie
bedienden -of zijn er soms ook dienaressen bij? -in uw gezelschap en ik zie ze nog en
het zijn dezelfde; maar waar zijn die dan vandaan gekomen? Ik heb veel vertrekken
in mijn kasteel en de meeste daarvan zijn groot en ruim; tienduizend mensen kunnen
er gemakkelijk een plaats vinden. Nu zie ik echter die mooie dienaren uit alle ramen
op ons neer kijken! Daarom vraag ik nog een keer: waar vandaan en op wat voor
manier zijn die dan hier gekomen?'
[9] Ik zeg: 'Vriend, als je uit dit huis naar een willekeurig ander land zou gaan om
daar te kopen of te verkopen, dan neem jij toch ook de dienaren mee, die je nodig
hebt, en laat je daardoor bedienen; nu, zo doe Ik het ook! Ik heb er buitengewoon
veel; hoeveel het er zijn zou je bezwaarlijk ooit kunnen begrijpen. Als Ik dus op reis
ga, waarom zouden Mijn dienaren en knechten dan bij zo'n gelegenheid thuis
blijven?!'
[10] De koopman zegt: 'Heer, zonder twijfel is dat beslist zoals het hoort; ik wilde
alleen maar weten, waar u en al die schitterende dienaren van u vandaan zijn
gekomen. Dat, ja dat wil ik o zo graag weten.'
[11] Ik zeg: 'Laten we eerst het middagmaal gebruiken en dan hebben we daarna nog
wel tijd voor verdere uitleg. Nu hebben we echter al genoeg gepraat en het wordt nu
wel eens tijd om uit te rusten, en de inwendige mens te versterken. Laten we daarom
naar de grote zaal gaan, die in dit slot aan de oostkant ligt, en van hieruit niet gezien
kan worden, omdat we hier net aan de westkant van het kasteel staan waar je de grote
zijvleugel van het kasteel niet kunt zien!'
[12] Van pure verwondering verliest de koopman bijna het bewustzijn en na een
ogenblik van grootste verbazing zegt hij: 'Heer, nu wordt het geheel me bijna te
overdreven wonderlijk! Er is ooit wel eens een oostvleugel aan dit kasteel van Ezau
geweest, maar sinds deze oostvleugel heeft bestaan, zijn er toch al wel tweehonderd
jaren weggegleden in het onherroepelijke verleden; ik en mijn voorouders weten er
nauwelijks meer iets van. Hoe kunt u dan praten over de grote zaal in de oostvleugel
van dit kasteel?'
[13] Ik zeg: 'Pas als je in dit kasteel van jou geen oostvleugel zult vinden, mag je wat
zeggen; als je er echter een vindt, denk en begrijp dan, dat bij God alle dingen
mogelijk zijn! Maar wees dan stil en zeg niets tegen Mijn gezelschap; want voor
zulke dingen is Mijn omgeving nog niet rijp!'
[14] De koopman zegt: 'Waarlijk in alle ernst brand ik nu van nieuwsgierigheid om
deze oostvleugel van mijn kasteel te zien, waarover mijn voorvaderen slechts bij
geruchte wat gehoord hebben! De fundamenten zijn hier en daar nog wel te zien,
maar dat is dan ook alles wat ik ooit gemerkt heb van deze vleugel van dit kasteel, die
eens zo mooi moet zijn geweest.' -Nu pas gaat de koopman vlug voorop en wij
volgen hem.
61 Een wonder maakt de geest niet vrij
[1] Als hij op de eerste verdieping komt, ziet hij direct de voorspelde vleugel, loopt
vol verrukking door de open deuren naar binnen, beziet de grote zaal en krijgt een
128
flauwte van verbazing. Meteen lopen enige van de witte jongemannen op hem toe,
helpen hem en brengen hem bij. Als hij een beetje bij zijn positieven is, komt hij
weer naar Mij toe en vraagt Mij met een stem, die trilt van opperste verwondering: 'O
Heer, ik smeek u, overtuig me toch of ik wel waak of dat ik misschien slaap en nu
heel vast droom!'
[2] Ik zeg: 'Zoals je het nu vraagt, lijkt het er op dat je meer droomt dan wakker bent;
maar toch droom je niet en wat je daar ziet is voelbare werkelijkheid! J e zei Mij zelf
buiten in het bos, dat je had gehoord dat Ik het oude huis van J ozef, dat thans door
Irhal wordt bewoond en ook haar eigendom is, in een oogwenk helemaal heb
vernieuwd. Nu, als Ik J ozefs huis kon herbouwen, dan ben Ik toch ook wel in staat
om de oude vesting van Ezau te vernieuwen?!'
[3] De koopman zegt: 'J a ja, dat is nu zichtbaar en waar, maar het is toch
welongelooflijk dat een mens zoiets kan! Heer, luister naar mij! Als u geen profeet
bent zoals Elia, dan moet u een aartsengel in menselijke gedaante of uiteindelijk
misschien wel J ehova Zelf zijn! Want zulke dingen zijn bij God alleen maar
mogelijk!'
[4] Ik zeg: ' J a, ja, als je geen teken gezien had, dan zou je Mij ook niet geloofd
hebben! Nu geloof je weliswaar, maar met dat geloof is je geest niet vrij! Opdat je in
je hart toch wat vrijer worden zult, zeg Ik je: Niet Ik, maar deze vele jongemannen
hebben dit gedaan; God de Vader heeft hen de macht daarvoor gegeven. Aan hen kun
je vragen, hoe ze dit hebben gedaan!'
[5] De koopman zegt: ' J uist! Ik heb buiten al aan J onal gevraagd, wie en
waarvandaan deze heerlijke schone jonge wezens zijn, maar ik kreeg geen antwoord
en werd heel eenvoudig naar u verwezen. Toen ik daarvoor naar u toekwam, ben ik
het vreemd genoeg helemaal vergeten; Ik was alleen maar met u bezig en onze
discussie nam een heel andere wending. Nu pas herinner ik het me weer en ik zou nu
van u een goed antwoord willen hebben over alles wat betreft deze lieflijke
jongemannen!'
[6] Ik zeg: 'Om je niet te lang in het ongewisse te laten zeg Ik je dat het engelen van
God zijn, als je dat gelooft. Wil je het echter niet geloven, houd ze dan maar voor wat
je wilt, als je maar niet denkt, dat het duivels of dienaars van de duivel zijn!'
[7] De koopman zegt: 'O Heer, o Heer, hoe staat het nu met me?! Daarnet vroeg ik u,
of ik wel wakker was, of dat ik sliep en droomde; nu vraag ik u, of ik nog leef. Want
zulke dingen kunnen op de echte aarde toch niet gebeuren!
[8] Ik zeg: 'Oh, - en of je op aarde bent! Ik heb je innerlijk gezichts vermogen
ontsloten en
nu kun je ook de hemelse geesten zien! Maar, vraag nu niet verder, want het is tijd
voor het middagmaal! Alles is klaar en nu gaan we aan tafel!'
[9] De koopman zegt: 'J a, ja, dat is goed! Maar ik zal van verbazing niet veel kunnen
eten, want de wonderen stapelen zich hier op! Nee, dat had ik vanmorgen niet kunnen
vermoeden! Dit gebeurde allemaal veel te snel en te onverwacht. Pas drie uur geleden
bent u uit Sichar in mijn grote bos gekomen en wat is er niet allemaal in die drie uur
gebeurd?! - Het ongelooflijkste! -En toch is het er! Maar wie, buiten degenen, die het
gezien hebben, zal het geloven, ook al zouden duizend getuigenissen het bevestigen?!
Heer, Heer, grote meester, door God Zelf geleerd en geleid, ik geloof het, omdat ik
het nu met eigen ogen zie. Maar ook al vertellen jullie het aan duizenden, dan zullen
ze het niet alleen niet geloven, maar ze zullen zich ergeren en zeggen, dat de
vertellers onbeschaamde leugenaars zijn! Vertel het daarom aan niemand verder,
129
want het is te wonderbaarlijk! Wie heeft ooit zo iets heerlijks als deze zaal gezien?!
De wanden lijken gemaakt van zuivere edelstenen, het plafond van goud, de vloer
van zilver, de vele tafels van jaspis, hyacinth en smaragd, de voetstukken van goud en
zilver, het drinkgerei van het zuiverste diamant en de eetschotels als uit het fijnste en
vurigste robijn, de banken om de tafels eveneens van edele metalen en de bekleding
van dieprode zijde; en de geur van de spijzen en dranken is hemels! En dat alles in -
zeg maar - drie uur! Nee dat is meer dan ongelooflijk!
[10] Heer! U moet God Zelf zijn of U bent stellig minstens Gods Zoon!'
[11] Ik zeg: 'Heel goed, heel goed! Maar nu aan de maaltijd! Na de maaltijd zul je
nog genoeg beleven; maar nu zeg Ik vr de maaltijd niets meer. Kijk eens naar de
velen, die honger en dorst hebben omdat het vandaag juist zo warm is! Daarom
moeten ze nu eerst worden verkwikt en helemaal gesterkt, want dan komt geestelijk
al het andere ook wel weer!'
62 De Heer opent voor allen de weg naar de hemel
[1] Nu zegt de koopman niets meer, dankt met Mij de Vader en zet zich dan aan een
grote tafel, die in het midden van de zaal staat. Ik en al Mijn leerlingen, J onal met
zijn vrouwen kinderen, Irhal met haar gemaal J oram en in hun midden Maria, de
moeder van Mijn lichaam, gaan dan ook aan dezelfde tafel zitten.
[2] De koopman doet dat erg veel genoegen en hij zegt: 'Heer, omdat U mij de eer
aangedaan heeft om aan deze tafel te komen zitten, waaraan: ik ben gaan zitten, zal ik
van nu aan een tiende deel van alles wat mijn goederen opbrengen aan de armen
geven, en alle belasting, die ze aan de Romeinen moeten afdragen, zal ik voor tien
jaar vooruit betalen! Daarna hoop ik dat God, Uwen onze Vader, ons door U, o Heer,
van deze plaag verlossen zal, waaraan ik met al de mij ten dienste staande middelen
zal meehelpen, zoals ik U dat buiten reeds waarachtig en getrouw heb aangeboden.
[3] O Heer, bevrijd ons slechts van deze plaag, en geef dat de J oden van J eruzalem
weer met ons samen willen gaan, want ze hebben zich mijlenver van de oude
waarheid verwijderd! Bij hen heerst alleen maar zelfzucht, machtshonger en praal;
aan God denken ze nooit en van naastenliefde is geen spoor meer te vinden! Garizim
verachten ze, maar de tempel van J ehova in J eruzalem hebben ze veranderd in een
wisselkantoor en handelszaak! En zegt men hen, dat ze misdadigers zijn in het
heiligdom van God, dan vervloeken ze degene, die ze de waarheid durft te zeggen!
Heer, dat moet anders worden, zo kan het niet meer blijven! En als het zo blijft, dan
kunnen we weldra een nieuwe zondvloed verwachten! Overal in de wereld niets dan
heidenen, en in J eruzalem en in J uda leven J oden, priesters, levieten,
schriftgeleerden, Farizeen en wisselaars en handelaars, die allemaal bij elkaar
tienmaal erger zijn dan alle heidenen! Kortom, de wereld is nu vele malen erger dan
ten tijde van Noach! Als dit kwaad niet wordt verholpen en de Messias geen
vlammend zwaard in de hand neemt, komen we zeer waarschijnlijk weer tot het
bouwen van een nieuwe ark! Heer, doe dus, waar U mogelijkerwijs toe in staat bent!
Ik ben altijd tot Uw hulp bereid!'
[4] Ik zeg daarop: 'Beste J aruth! Kijk naar Mijn jongemannen! Ik zeg je: Ik heb er
zoveel, dat je ze op duizendmaal duizend aardbollen niet zou kunnen bergen, en n
van hen zou voldoende zijn, om het hele Romeinse rijk in drie tellen te vernietigen.
Maar hoewel jullie meer geloof hebt dan de J oden, hebben jullie toch net als de J oden
130
een totaal foute voorstelling van de Messias en Zijn rijk.
[5] De Messias zal wel een nieuw rijk op deze aarde stichten, maar let op! -geen
stoffelijk met kroon en scepter, maar een rijk van de geest, de waarheid, de echte
vrijheid door de waarheid, onder de alleenheerschappij van de liefde! ,
[6] Er zal op de wereld een beroep gedaan worden om aan dit rijk deel; te nemen. Als
zij hiernaar luistert, dan zal het eeuwige leven haar loon zijn; als zij niet luistert, zal
zij weliswaar blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige dood haar deel zijn!
[7] De Messias is nu als mensenzoon niet gekomen om deze wereld te oordelen, maar
alleen om allen, die nu in de duisternis des doods wandelen, uit te nodigen voor het
rijk van de liefde, het licht en de waarheid!
[8] Hij kwam niet op deze wereld, om voor jullie datgene terug te winnen wat jullie
vaders en koningen aan de heidenen hebben verloren, maar alleen, om jullie datgene
terug te brengen, wat Adam verloren heeft voor alle mensen, die ooit op deze aarde
geleefd hebben en ooit zullen leven!
[9] Tot op heden is nog geen enkele ziel, die het lichaam verliet, losgekomen van de
aarde; tallozen, te beginnen bij Adam en verder allen na hem tot op dit uur, smachten
nog in de aardse nacht. Maar pas vanaf nu worden ze vrij! En wanneer Ik naar de
hemel op zal varen, zal Ik voor allen de weg van de aarde naar de hemel openen en ze
zullen allen over deze weg het eeuwige leven binnengaan.
[10] Kijk, dat is het werk dat de Messias moet volbrengen en niets anders! En je hoeft
jouw strijders uit Achter-Azi niet te roepen, want Ik zal ze nooit nodig hebben. Maar
veel geestelijke arbeiders zal Ik nodig hebben voor Mijn rijk, en Ik zal ze Zelf
daarvoor klaarmaken. Hier aan deze tafel zitten er al een paar, maar er worden er nog
meer in alle liefde en waarheid klaargemaakt.
[11] Zie je, het is Mijn taak om dat ten uitvoer te brengen! Vorm je hier nu eens een
mening over, en zeg Mij dan eens, hoe je zo'n Messias vindt!'
[12] De koopman J aruth zegt: 'Heer, daar moet ik nog eens goed over nadenken!
Want van zo'n Messias heeft nog nooit een mens gehoord! Het lijkt mij echter, dat de
wereld op die manier niet veel aan de Messias hebben zal! Want zolang de wereld
wordt gelaten zoals ze is, zal ze steeds de onaangenaamste vijand zijn van alles wat
met de geest te maken heeft! Ik wil er echter nu nog verder over nadenken.'
63 De uitwerking van hemelse en aardse wijn
[I] Iedereen eet en drinkt nu, en zelfs J aruth begint diep in gedachten te eten en
daarbij ook flink wat te drinken. Wanneer hij door de hemelse liefdewijn helemaal
vervuld wordt van de liefde, zegt hij tegen Mij: 'Heer, Ik kreeg net een heerlijke
gedachte! Ik zou graag, als dat mogelijk is, wijnstokken willen hebben van zo'n soort,
dat ik uit de druiven daarvan een wijn als deze zou kunnen persen! Want als ik zo'n
wijn in mijn kelders heb, dan vul ik de hele wereld met niets anders dan de opperste
liefde! Ik heb het nu aan den lijve ondervonden. Ik ben weliswaar ook maar een mens
die een zekere voorliefde heeft voor alles wat goed, juist en mooi is, maar ik kan niet
zeggen, dat ik ooit ook maar iets van een speciale liefde voor de mensen in mij
gevoeld heb.
[2] Tot nu toe deed ik alles wat ik deed volgens een zekere norm, die Ik mij aan de
hand van mijn wetskennis zelf voorschreef. Het kon me weinig schelen of een wet
goed of slecht was, daarover heb ik eigenlijk nooit gepiekerd. Mijn lijfspreuk was:
131
wet is wet, hetzij van God of Caesar! Als de wet straf kan opleveren, dan eist het
eigenbelang, dat je het z aanpakt, dat je je niet aan straf bloot stelt! Heeft een wet
echter geen sanctie, dan is het ook geen wet, maar alleen een goede raad die je op
kunt volgen; zonder straf is er geen plicht.
[3] Als je een goede raad niet opvolgt, kun je weliswaar ook schade oplopen, die er
bijna net zo treurig uit kan zien als bij een wettelijke straf, maar het niet opvolgen van
een goede raad is toch geen zonde in die zin, dat er, behalve degene die de goede raad
niet opvolgde, nog meer mensen bij betrokken konden worden. Als een raad echter
slecht is, bega ik duidelijk een grote zonde als ik hem opvolg.
[4] Met de wet ligt dat anders. Of die nu goed of absoluut slecht is, ik moet
gehoorzamen omdat het een wet is. Gehoorzaam ik niet, bijvoorbeeld omdat ik het
slecht vind, dan zondig ik tegen God of tegen het staatshoofd, en allebei zullen ze mij
straffen! Daaruit blijkt duidelijk, dat ik het mogelijke goede uit de wet nooit uit liefde
doe, maar alleen vanwege de mij steeds met innerlijke afkeer vervullende dwang van
de wet. Maar nu ik deze heerlijke hemelse wijn gedronken heb, zie ik overal liefde en
zou ik de hele aarde willen omarmen en zoenen!
[5] Bovendien zie ik ook dezelfde uitwerking bij allen, die deze echte hemelse wijn
gedronken hebben. Daarom zou ik zelf een grote wijngaard vol met zulke
wijnstokken willen verbouwen en dan alle mensen van de wijn daarvan laten drinken,
en dan zouden ze net als ik beslist heel snel van liefde vervuld worden! Als ik dus
zulke wijnstokken zou kunnen krijgen, dan zou ik de gelukkigste mens op Gods lieve
en mooie aarde zijn!'
[6] Ik zeg: 'Druiven, die je net zo'n sap zullen geven, kan Ik je wel bezorgen, maar
daarmee krijg je bij de mensen toch niet de gewenste uitwerking. Want deze wijn
versterkt de liefde wel, als deze zich reeds in de mens bevindt; heeft een mens echter
geen liefde maar alleen het boze in zijn hart, dan wordt dat boze net zo in hem
versterkt als de liefde nu in jou versterkt werd, en hij verandert in een volkomen
duivel en zal met evenveel enthousiasme het boze gaan stimuleren als jij nu het goede
wilt gaan bevorderen.
[7] Daarom moet men bij dit sap heel goed opletten wie men ervan Iaat genieten!
Maar Ik wil je toch wel een wijnberg met zulke wijnstokken schenken, als je er maar
op Iet wien je dit sap te drinken geeft! De versterkte liefde kan wel veel goeds
verrichten; maar het is beter wanneer de liefde door Gods woord versterkt wordt
omdat ze dan blijft, terwijl ze bij het genieten van deze drank maar tijdelijk is, en dan
weer vervluchtigt zoals dit sap zelf. Let daar ook goed op, anders veroorzaakje iets
slechts inplaats van iets goeds!'
[8] Daarop zegt de koopman J aruth: 'Heer, als dat zo is, dan zou het niet goed zijn
zo'n wijn te verbouwen! Want je kunt toch niet weten, of een mens, die je dit sap te
drinken geeft, liefde of boosheid in zijn hart heeft. En als je dan de goede intentie
hebt om zijn liefde te versterken,
maar in plaats daarvan zijn boosheid versterkt, dan zou je daardoor behoorlijk in
verlegenheid gebracht worden en bovendien gevaar lopen!
Nee, nee, dan zou ik het verbouwen van die wijn toch maar nalaten!'
[9] Ik zeg: 'Het maakt me niets uit; je krijgt wat je hebben wilt! Maar Ik zeg je: In
meer of mindere mate heeft iedere wijnsoort, die op aarde verbouwd wordt, deze
zelfde eigenschap. Laat maar eens verschillende mensen van je eigen verbouwde
wijnen ongeveer net zoveel drinken, als jij nu van Mijn zuivere hemelse wijn
gedronken hebt, en dan zul je zien, dat een deel vervuld wordt met liefde, en een
132
ander deel zo agressief wordt, dat je ze met touwen moet laten binden! Als de aardse
wijn al zo'n uitwerking heeft, dan heeft de hemelse wijn dat in nog veel sterkere
mate!'
64 De wil van de Heer is de kracht van de engelen
[I] J aruth zegt: 'Heer, als dat wat ik al enige malen door ernstig zelfonderzoek
geconstateerd heb, waar is, dan lijkt het mij het beste om tenslotte alle wijnbouw op
te geven en het genot daarvan in mijn huis helemaal af te schaffen. Volgens Uw
mening, die ik heel juist en goed vind, kan de ware liefde ook door het ware woord,
en dan met blijvend resultaat, opgewekt worden, en het boze moet daarbij zo ver
mogelijk op de achtergrond blijven. Als dat zo is, stop ik meteen met.alle wijnbouw
en leg mijzelf de verplichting op, om na deze hemelse Wijn nooit meer een aardse
wijn te drinken! Wat zegt U van dit plan?'
[2] Ik zeg: 'Ik kan het noch loven noch afkeuren. Doe jij maar wat je het beste vindt!
Als het voor je ziel goed is, dan moet je jouw betere opvatting daarover volgen!
Overigens kun je, als je dat wilt, al het goede van Mij krijgen, omdat je een man bent
die in het goede zeer streng en rechtvaardig is en omdat Ik het je beloofd heb.'
[3] J aruth zegt: 'Heer, blijft U toch samen met Uw vrienden bij mij, of geef mij in
ieder geval n of twee van die jongemannen van U, zodat ze mij in de ware liefde en
wijsheid kunnen onderwijzen!' .
[4] Ik zeg: 'Ik kan voorlopig met Mijn vrienden aan je goede wens met voldoen, want
Ik heb in deze wereld nog veel te doen; maar twee van die jongemannen, die je zelf
kunt uitkiezen, wil Ik wel bij je laten! Pas echter op dat jij en ook niemand van je
familie toegeeft aan de een of andere zonde, want dan zouden ze verschrikkelijke
tuchtmeesters voor je worden en weldra je huis verlaten! Want weet, dat deze
jongemannen engelen van God zijn en altijd Diens aangezicht kunnen zien!' .
[5] J aruth zegt: 'O Heer, dat is alweer een tegenvaller! Want wie kan er Voor instaan
dat hij niet n keertje per jaar in gedachten, woorden en daden zondigt?! Met een
paar van die tuchtmeesters erbij, die alles weten, zou dat niet zo'n leuke geschiedenis
worden! Daarom zou ik ook dit verzoek weer willen intrekken, en alles moet blijven
zoals het is en was.'
[6] Ik zeg: 'Het komt in orde, je krijgt het zoals je het hebben wilt! J e bent vrij, en je
wordt nergens toe gedwongen; wees daarvan verzekerd!'
[7] J aruth zegt: 'Nee, die jongemannen, ik bedoel deze echte engelen van God, zien
er toch zo vriendelijk en aardig uit! Mij dunkt dat het onmogelijk is om in hun
tegenwoordigheid een zonde te begaan. Daarom Iaat gebeuren wat gebeure, ik houd
er in ieder geval twee!'
[8] Ik zeg: 'Nu dan - goed, er blijven er twee bij je en ze zullen zichtbaar in jouw huis
aanwezig zijn zolang ze het naar hun zin hebben! Mijn vriend J onal zal je naderhand
zo precies mogelijk Mijn leer uitleggen. Zolang jij en je gehele huis zich daaraan
zullen houden, zullen ze bij je blijven en je in alles dienen, en je huis voor ieder
ongemak beschermen; als je daar echter van afwijkt, dan zullen ze jou en jouw huis
verlaten.'
[9] J aruth zegt: 'Goed dan, daarbij blijft het! Wijn zal er in mijn huis door niemand
meer gedronken worden, en met de bestaande voorraad wil ik de Romeinen de reeds
vermelde tienjarige belasting voor de armen van deze omgeving betalen. Maar de
133
druiven, die in mijn wijngaard groeien, zal ik drogen en dan eten als een heerlijke
zoete vrucht, en wat te veel is verkopen! Is dat zo goed?'
[10] Ik zeg: 'Volkomen! Alles wat je zult doen uit liefde voor Mij en je naasten, die je
broeders zijn, dat zal goed en juist zijn gedaan!'
[11] Hierna kies Ik meteen twee jongemannen uit, stel ze aan J aruth voor en zeg:
'Vind je deze beiden geschikt?' J aruth, die alleen al vanwege hun aanblik in de
zevende hemel is, zegt: 'Heer, als U vindt dat ik de genade waard ben, dan ben ik daar
tot in het diepst van mijn hart mee tevreden; ik ben mij echter erg bewust van mijn
onwaardigheid voor het bezit van zo'n hemelse genade. Maar ik zal van nu aan mijn
uiterste best doen, om die genade meer en meer waard te worden; en op die manier
onderga ik dan Uw voor mij steeds heiliger wordende wil!'
[12] De twee jongemannen zeggen echter: 'De wil van de Heer is ons bestaan en
leven. Als die daadwerkelijk in alles wordt gevolgd, zijn wij de actiefste helpers en
hebben daarvoor kracht en sterkte in overvloed, want onze macht reikt tot buiten de
zichtbare schepping; voor ons is de aarde een zandkorrel en de zon een erwt in de
hand van een reus, en alle wateren der aarde zijn niet in staat n haar van ons hoofd
te bevochtigen, en het leger der sterren beeft voor de adem van onze mond. Maar wij
hebben de kracht niet gekregen om ons daarop te beroemen tegenover de grote
zwakheid van de mensen, maar om hen geheel volgens de wil des Heren te dienen.
Daarom kunnen en willen wij jou ook geheel volgens de wil des Heren dienen zolang
je deze in al je daden zult erkennen, aannemen en respecteren. Verlaat je echter de
wil des Heren, dan verlaat je ook ons, omdat wij niets meer of minder zijn dan de
gepersonifieerde wil van de Heer. Wie ons verlaat, die verlaten wij ook. Dit zeggen
wij je in het bijzijn van de Heer, Wiens aangezicht wij altijd zien en aan Wiens zachte
wenken, die ons onweerstaanbaar tot een nieuwe daad roepen, wij altijd gehoor
geven.'
[13] Daarop zegt J aruth: 'Vriendelijke jongemannen! Ik begrijp en zie heel goed en
duidelijk, dat jullie een kracht bezitten die voorons sterfelijken onmeetbaar is; maar
ook ik kan veel, dat zelfs jullie misschien niet kunnen; ik kan mij namelijk voor laten
staan op mijn zwakheid, waarin noch macht noch welke kracht dan ook aanwezig is.
Maar in deze grote zwakheid van mij ten opzichte van jullie, bevindt zich toch ook
een kracht, die mij in staat stelt om de wil van de Heer te herkennen, aan te nemen en
te vervullen !
[14] Zeker niet in die mate zoals jullie, maar de Heer zal mij toch echt niet meer te
dragen geven dan wat ik dragen kan! En zo is mijn zwakheid zeer eervol; want het is
beslist de moeite waard om te beseffen, dat de zwakheid van de mens toch ook
dezelfde wil des Heren doet, als jullie onmeetbare kracht en macht.
[15] En als ik tot dusver de Heer goed begrepen heb, dan zou het nog wel eens zo
kunnen zijn, dat de Heer liever de in zwakheid volbrachte daad der kinderen heeft; en
dat de kracht en de daden van de grote en machtige geesten des hemels uiteindelijk
geleid moeten worden door de zwakte der kleine kinderen om bij de tafel der
kinderen te komen! Want als de Heer Zelf tot de zwakken komt, dan veronderstel ik,
dat Hij de zwakken sterk zal maken!'
[16] De jongemannen zeggen: 'J a ja, zo is het zeker en waar! Erken dus de wil van de
Heer en volg deze, dan heb je onze kracht en macht al in je, en dat is niets anders dan
de zuivere wil van God de Heer! Wij hebben zelf noch kracht, noch wat voor macht
dan ook, maar al onze kracht en macht is alleen maar de in ons en door ons vervulde
wil van God!'
134
[17] Ik zeg: 'Van beide kanten is het nu wel genoeg! Wij hebben ons gesterkt en,
beste mensen, nu staan wij op van tafel en vervolgen onze weg!' Dit is voor iedereen
het teken om op te staan, te danken en met Mij naar buiten te gaan.
65 Aangeklaagd en onschuldig verklaard
[I] J aruth wenst wel dat Ik de hele dag bij hem zou doorbrengen, maar Ik wijs hem er
op dat er nog diverse zieken in deze omgeving zijn, die Ik onderweg bezoeken wil. In
plaats daarvan vraagt J aruth mij dan, of hij mij tenminste tot aan de stad mag
begeleiden, en Ik sta hem dat toe. Hij gaat direkt op weg, maar vraagt ook meteen aan
de beide jongemannen of ze hem zouden willen begeleiden!
[2] De jongemannen zeggen echter: 'Het is beter voor jou als we hier blijven; want de
gasten in de tuinzaal hebben je bij de Romeinen als oproerkraaier aangegeven, en het
zou slecht met je huis gaan als wij er niet waren! Begrijp je dat?'
[3] J aruth raakt door die mededeling bijna buiten zinnen en hij vraagt opgewonden:
'Welke menselijke satan heeft dat aan de Romeinen verraden, en wat mag de reden
daarvoor zijn?'
[4] De jongeman zegt: ' J a, in Sichar leven kooplieden, die niet zo gelukkig zijn als
jij, ze kunnen voor zichzelf geen kasteel laten herbouwen, en nog minder een heel
groot stuk grond kopen, zoals jij dat flinke stuk land aan de Rode zee in Arabi
gekocht hebt. Zulke kooplieden worden daarom afgunstig op jou vanwege je aardse
geluk, en ze hebben de hartstochtelijke wens om je in het verderf te storten. Dat zou
hen dit keer ook gelukken, als wij niet bij je waren; maar omdat we je in de naam des
Heren beschermen, zal je deze keer geen haar worden gekrenkt. Zorg echter, dat je
minstens drie dagen van huis wegblijft!'
[5] Dit stelt J aruth gerust, en hij haast zich met Mij om het kasteel te verlaten.
[6] Net als we over de binnenhof van het kasteel gaan, komt ons een plechtige groep
Romeinse huurlingen en gerechtsdienaars tegemoet, deze stopt voor ons, en bedreigt
ons niet verder te gaan! Ik kom Zelf naar voren en laat ze de doorlaatpas van
Nicodmus zien. De aanvoerder zegt echter: 'Dat helpt niet als er een gegronde
verdenking is van muiterij tegen Rome!'
[7] Ik zeg: 'Wat wilt u dan van ons? Een brutale onbeschaamde leugen van een groep
afgunstige mensen is de reden van uw komst, Ik zeg u echter, dat daar geen waar
woord bij is! Als u de leugen zo gewillig het oor leent, leen het dan nog gewilliger
aan de zuivere waarheid, waarvoor u hier meer getuigen vindt, dan in de stad voor die
onbeschaamde leugen van een paar gevaarlijke afgunstige mensen!'
[8] De aanvoerder zegt: 'Dat zijn loze uitvluchten en die hebben voor mij geen
waarde. De waarheid komt er pas in de confrontatie voor het gerecht uit; gaat u nu
maar dadelijk heel gewillig met ons mee naar het gerecht, anders gebruiken wij
geweld!'
[9] Ik zeg: 'Daar is het kasteel, alleen de kasteelheer is bij u als muiter aangegeven, ga
daar heen en onderzoek of u iets van een muiterij kunt ontdekken! -Als u ons echter
met geweld wilt dwingen om u te volgen naar uw onrechtvaardige rechtbank, dan
zullen wij u ook met een rechtvaardig geweld laten kennis maken, en dan zullen we
wel zien, wie aan het kortste eind trekt! Doe maar zoals u wilt! Mijn tijd is nog niet
gekomen, Ik heb u gezegd dat men hier geen schuld heeft! Wie echter het recht aan
zijn zijde heeft, die moet het recht ook met woord en daad beschermen!'
135
[10] De aanvoerder overziet Mijn talrijke gezelschap, en geeft bevel om ons allemaal
direkt te vangen en te boeien. Eerst vallen zijn huurlingen en gerechtsdienaars de
jongemannen aan en proberen ze te vangen; de jongemannen ontsnappen hen echter
steeds zo vaardig, dat ze er ook niet n kunnen vangen. Terwijl de huurlingen en
gerechtsdienaars zich zo afmatten met het vangen van de jongemannen, en daarbij
steeds verder overal heen zwermen, omdat de jongemannen zo gezien naar alle
kanten wegvluchten, zeg Ik tegen de aanvoerder: 'Mij dunkt, dat het moeilijk voor u
wordt om ons te vangen.' De aanvoerder wil met zijn zwaard naar Mij slaan; maar op
dat ogenblik ontrukt een jongeman hem het zwaard en slingert het buiten
gezichtsbereik ver in de hoogte en vernietigt het op die manier .
[11] Ik zeg tegen de aanvoerder: 'Wel, waarmee zult u nu naar Mij slaan of steken?'
De aanvoerder zegt, helemaal razend van drift: 'Dus zo wordt hier de macht van
Rome gerespecteerd?! Goed ik zal dat aan Rome weten over te brengen, en bekijk
dan over een poosje deze omgeving nog maar een keer en zeg dan, of die er dan nog
net eender uitziet! Geen steen zal op de andere worden gelaten!
[12] Ik wijs hem er echter op, hoe zojuist de jongemannen alle huurlingen en
gerechtsdienaars met touwen gebonden voor zich uitdrijven! Als de aanvoerder dat
ziet, begint hij Zeus en Mars en zelfs de Furin aan te roepen, opdat ze hem zouden
beschermen voor deze smaad!
[13] Ik zeg echter tegen de jongemannen, dat ze de huurlingen en gerechtsdienaars
weer vrij moeten laten, en zij doen dat meteen. Vervolgens zeg Ik tegen de
aanvoerder: 'Nu, heeft u nog zin, om verder geweld tegen ons te gebruiken?' Daarop
zegt de aanvoerder, dat volgens hem, deze jongemannen goden moeten zijn, anders
zou het hen niet mogelijk zijn geweest zijn uitgelezen krijgers zo alleen maar met
blote handen te overwinnen.
[14] Ik zeg: 'J a, ja, ze zullen voor u en uws gelijken wel goden zijn, laat ons daarom
nu verder gaan en zet uw onderzoek in het kasteel voort, anders staat u nog iets ergers
te wachten!'
[15] De aanvoerder zegt: 'Ik constateer hierbij, dat u onschuldig bent en sta u toe uw
weg te vervolgen. Troepen van Mij, ga het kasteel in, onderzoek alles, en laat
niemand eerder het kasteel verlaten tot je alles onderzocht hebt; ik zal hier op jullie
wachten!' Een onderaanvoerder zegt: 'Waarom wilt u niet zelf het onderzoek in het
kasteel leiden?' De aanvoerder zegt: 'J e ziet toch dat ik mijn zwaard kwijt ben; zonder
zwaard is zo'n onderzoek ongeldig!' De onderaanvoerder zegt: 'Dat geldt ook voor
ons, hoe zal het er dan met de geldigheid uitzien na ons zwaardloze onderzoek?!' De
opperaanvoerder zegt: 'Zo, - jullie ook al zonder wapens?! Dat is erg! - Zonder
wapens kunnen we niets doen. - Hm, wat doen we nu?'
[16] Ik zeg: 'Daar aan de zuidkant onder de hoge ceder liggen jullie wapens; ga en
haal ze, want we zijn net zo min bang voor jullie met wapens, als zonder wapens!' Na
deze woorden gaan ze naar de plaats waar hun wapens liggen.
66 Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde
[1] Wij trekken verder naar het oosten en komen weldra bij een klein dorpje ongeveer
twintig landwegen gaans van het kasteel verwijderd. Alle Inwoners komen ons
vrolijk tegemoet en vragen vriendelijk, waarmee ze ons. van dienst zouden kunnen
zijn. Ik zeg echter tegen hen: 'Is er bij J ullie niemand ziek?' Ze antwoorden
136
bevestigend en zeggen: ' J a, n is er, die zwaar aan jicht lijdt!'
[2] Ik zeg: 'Breng hem dan hier, opdat hij weer gezond worde!' En van hen zegt:
'Heer, dat zal moeilijk gaan! Deze jichtlijder is dermate kromgegroeid, dat hij al bijna
drie volle jaren het bed niet meer verlaten kan, en het bed waarop hij ligt, is niet te
verplaatsen, want het is aan de grond vastgemaakt. Kunt u niet beter naar de zieke
toegaan?' Ik zeg: Als het bed moeilijk te vervoeren is, rol de zieke dan in een mat en
breng hem hierheen!' Na dit advies gaan er een aantal vlug naar het huis waar de
jichtlijder ligt, rollen hem in een mat en brengen hem naar Mij op straat en zeggen:
'Heer, hier is de arme zieke!'
[3] Dan vraag Ik de zieke of hij gelooft, dat Ik hem zou kunnen genezen. De zieke
kijkt Mij onderzoekend aan en zegt: 'Beste vriend, u ziet er wel naar uit; u schijnt wel
een echte Heiland te zijn! J a, ja, ik geloof het!'
[4] Daarop zeg Ik: 'Nu dan, - sta daarom op en wandel! J e geloof kwam je te hulp;
maar doe die bepaalde zonde in het vervolg niet weer, opdat de jicht niet terugkomt,
en deze tweede maal erger dan nu!'
[5] En dadelijk staat de zieke op, neemt de mat op en loopt. Als hij daardoor pas aan
den lijve voelt dat hij helemaal beter is, valt hij voor Mij neer, dankt en zegt dan:
'Heer, in U is mr dan menselijke kracht, geloofd zij de kracht van God in U! O
zalig het lichaam, dat U gedragen, en nog zaliger de borst, die U gezoogd heeft!'
[6] Maar Ik zeg tegen hem: 'En zalig allen, die Mijn woorden horen, ze in hun harten
bewaren en er naar leven!' De zieke zegt: 'Heer, waar kan men U horen spreken?'
[7] Ik zeg: 'J e kent toch de opperpriester J onal van Sichar, die op Garizim offerde!
Wel, die spreekt Mijn taal, ga heen en leer het van hem!' De genezene zegt: 'Heer,
wanneer kan ik hem thuis aantreffen?' Ik zeg: 'Hij staat hier naast Mij, vraag het hem
zelf, hij zal het je zeggen!'
[8] Nu wendt de genezene zich tot J onal en zegt: 'Waarde opperpriester van J ehova
op Garizim, wanneer zou ik bij u kunnen komen?'
[9] J onal zegt: 'Tot op heden bestond je bezigheid uit liggen en het geduldig dragen
van je ziekte, je hebt daarom thuis niet veel te verzuimen. Ga deze dag met ons mee
en luister, er zal nog genoeg gebeuren, en morgen zal je al het andere te weten
komen!'
[10] De genezene zegt: ' Als ik waardig geacht wordt om in zo'n gezelschap mee te
lopen, dan volg ik jullie met blijdschap! Want beste vriend, als je drie volle jaren
vaak ondraaglijke pijnen op het harde bed hebt moeten doorstaan, en nu door een
waar godswonder opeens van de boze kwaal genezen wordt, dan voel je pas echt de
waarde van de gezondheid! En wat een plezier geeft het om recht van lijf en leden te
kunnen lopen! Daarom zou ik nu graag net als David, dansend en springend voor
jullie uit gaan, en luid juichend de grote goedheid des Heren loven!'
[11] J onal zegt: 'Ga en doe dat, opdat hetgeen van de Heer geschreven staat voor
onze ogen in vervulling zal gaan: 'En de lamme zal springen als een hert!'
[12] Nu werpt de genezene de mat weg, gaat vlug voor het gezelschap lopen, begint
te springen en te juichen en laat zich door niemand in zijn vreugde storen. Want na
twee a drie landwegen gaans komen de Romeinse huurlingen en gerechtsdienaren
met hun leiders hem tegemoet, die bij het slot van J aruth door de twee jongemannen
op een zijweg uit elkaar geslagen zijn. Zij storen hem in zijn vreugde en vragen hem
wat hij daar doet. Hij laat zich daardoor niet van de wijs brengen en zegt, terwijl hij
blijft huppelen en springen, alsof hij de vraag van de opperaanvoerder niet gehoord
heeft: ' Als de mensen vrolijk worden, wordt het vee treurig, want de vreugde van de
137
mensen brengt dood aan het vee! Daarom slechts J urahel! J urahel! - De mensen vol
vreugde, het vee treurig op de heil J urahel, J urahel!' En zo gaat de genezene maar
door. Dat ergert de opperaanvoerder en hij verbiedt hem zo'n lawaai te maken.
[13] De genezene zegt echter: 'Denkt u mijn vreugde te kunnen verbieden!? Ik lag
drie volle jaren als jichtlijder op bed! Als u naar mij toe was gekomen en tegen mij
gezegd had: 'Sta op en wandel!', en ik zou op dat gezegde zo gezond zijn geworden
als ik nu ben, dan zou ik u en ieder woord uit uw mond goddelijk hoog geerd
hebben, maar omdat u er zo een niet bent en uw macht tegenover die van mijn nieuwe
meester helemaal niets is, daarom gehoorzaam ik de machtige heer, - en dus nu weer
J urahel, J urahel, J urahel!'
[14] De opperaanvoerder gebiedt hem nu heel ernstig om op te houden met dat lawaai
en bedreigt hem met straf; maar op dat moment komen twee van de jongemannen
naar de vrolijke man toe en zeggen tegen hem: 'Laat je niet storen in je vreugde!'
[15] Als de aanvoerder de hem welbekende jongemannen ziet, schreeuwt hij meteen
tegen zijn geheel onbewapende troep: 'Vlucht! Pas op, alweer twee dienaren van
Pluto!'
[16] Op dit commando van de opperaanvoerder gaat het hele Romeinse vanglegioen
er zo snel vandoor, als men nog nooit eerder gezien had. De genezene springt en
juicht nu echter nog meer en schreeuwt de vluchtenden na: ' J urahel, J urahel! Als de
mensen vrolijk zijn, is het vee treurig!' -Dan wordt hij rustiger, komt bij J onal terug
en zegt tegen hem: 'Vriend, als je het niet vervelend vindt om tijdens het lopen te
praten, dan kon je mij al wat vertellen over de nieuwe leer van deze Heer, die mij de
gezondheid heeft gegeven!? Want als ik zo'n leer tot mijn wet wil maken, dan moet ik
hem eerst kennen!'
[17] J onal zegt: 'Wacht, we komen weer bij een dorp, dat nu volgens de Romeinse
grondwet zelfstandig is, daar zal de Heer zeker weer iets ?oen! Laten we afspreken,
dat je ons volgt tot in de stad, dan vind je in mijn huis of in dat van Irhal zolang je
wilt onderdak. Daar zul je alles te weten komen! Het is nu ook niet zo ver meer naar
de stad. Deze plaats, waar we nu komen, behoort volgens de nieuwe verordening van
de Romeinen eigenlijk al tot de stad, maar omdat het een voortreffelijke vesting voor
de Romeinen is, hebben ze het van Sichar gescheiden, er een wal omheen gelegd en
het een eigen naam gegeven. Dit plaatsje is niet groot, met duizend passen ben je er
door. Daarna gaan we naar links en dan is het nauwelijks zeven landwegen gaans tot
aan de eerste huizen van Sichar; heb dus nog een beetje geduld en dan zal dadelijk je
wens in vervulling gaan!'
[18] De genezene zegt: 'O bij Abraham, Isak en J acob! Als dit plaatsje een Romeins
garnizoen heeft, dan zal het ons slecht vergaan! Want de Romeinse veldheer zal ons
niet vriendelijk onthalen, nu hij een paar minuten geleden zo oneervol op de vlucht is
gegaan.'
[19] J onal zegt: 'Dat laten we allemaal aan de Heer over Die nu bij ons is; Hij zal
alles in goede banen leiden! Ik zie echter nu al een groep soldaten met een witte vlag
uit het plaatsje ons tegemoet komen, dat lijkt me een goed voorteken!'
[20] De genezene zegt: 'O ja, als het geen gewone krijgslist van de Romeinen is!?
Want daarin zijn de Romeinse en Griekse legers bijzonder goed!'
67 Vesting bij Sichar. De nieuwe wet der liefde
138
[I] J onal zegt: 'Dergelijke listen kunnen tegen de menselijke macht resultaat hebben,
maar zijn zinloos tegen de goddelijke macht. Alleen de reine en ware liefde bereikt
iets met de goddelijke macht, al het andere is kaf tegen de stormkracht van de harde
wind! Maak je dus maar niet bezorgd, want God is met ons! Wie zal dan tegen ons
kunnen zijn?!'
[2] De genezene zegt: 'J awel, jawel, je hebt gelijk! Maar God was toch zonder twijfel
ook met Adam, en toch is het de satan met een heel sluwe list gelukt om Adam weg
te kapen! En Michal heeft na een gevecht van drie dagen het lichaam van Mozes
toch aan de satan moeten afstaan! God is wel almachtig, daar is geen twijfel aan,
maar de satan is vol heel gemene listen, en hij heeft het volk van God al menige
schade toegebracht. Als je oog in oog staat met een tijger, is, net zolang als deze leeft,
voorzichtigheid geboden, alleen na zijn dood kan men pas onbezorgd helemaal vrij
ademhalen!'
[3] J onal zegt: 'Ook jij hebt op jouw manier gelijk, maar je moet nu wel bedenken,
dat de Heer in vroeger tijden de satan toestond om op een bepaalde manier dingen te
doen; want de eerstgeschapen geest (Lucifer) moest veel tijd worden gelaten bij het
uitproberen van zijn vrijheid, omdat hij niet alleen de eerste, maar ook de
belangrijkste was van de geschapen geesten.
[4] Maar die tijd is nu ten einde en de vorst van de nacht zal nu met erg nauwe
banden worden geboeid, waarin hij zich nooit zo vrij zal kunnen bewegen, als tot nu
toe.
[5] Dit is de reden waarom wij, als in ons de ware liefde tot God heerst, met minder
zorgen op de aarde kunnen wandelen dan vroeger tijdens het harde juk van de wet.
[6] Van Adam tot ons heerste de wet der wijsheid, en er behoorde veel wijsheid en
een krachtige en onverzettelijke wil toe, om die wet te gehoorzamen.
[7] God zag echter dat de mensen de wet der wijsheid nooit zouden kunnen opvolgen,
en Hij kwam toen Zelf in de wereld om hen een nieuwe wet van de liefde te geven,
die ze gemakkelijk zullen kunnen gehoorzamen. Want in de wet van de wijsheid liet
J ehova alleen Zijn licht onder de mensen schijnen; dat licht was Hij echter Zelf niet,
maar het straalde slechts uit Hem onder de mensen, zoals ook de mensen uit Hem
geschapen zijn, maar daarom nog niet J ehova Zelf zijn. Maar door en in de liefde
komt J ehova Zelf naar de mens en gaat in volle werkelijkheid geestelijk in de mens
wonen en maakt de geschapen mens daardoor volledig gelijk aan Zichzelf. En dan is
het voor de satan niet meer mogelijk, de zo gewapende mens met zijn sluwe streken
aan te grijpen, want de geest van J ehova in de mens doorziet altijd de nog zo
verborgen gehouden trucs van de satan, en heeft altijd macht in overvloed om de
totale onmacht van de satan aan de kaak te stellen.
[8] De profeet Elia beschreef de nu ingetreden toestand van de mensen, waarbij
J ehova direkt in de liefde tot de mensen komt, als het zachte suizen dat voorbij de
grot kwam; maar in de zware storm en in het vuur was J ehova niet!
[9] Het zachte suizen is derhalve de liefde van de mensen tot God en hun naasten,
waarin J ehova Zelf is, terwijl Hij niet in de storm der wijsheid en in het vlammende
zwaard is!
[10] En omdat J ehova Zelf nu bij ons, met ons en onder ons is, behoeven we niet al te
zeer bang te zijn voor de listen van de satan, zoals dat in de oertijd helaas treurig
genoeg het geval was, en je mag daarom de bloeddorstige tijger uit Rome nu wel
moediger en zorgelozer in zijn listige gelaat zien! Zag je daarnet niet, hoe het hele
legioen er op de oneervolste manier voor de twee jongemannen vandoor ging?! Wij
139
worden door een groot aantal van die jongemannen begeleid, en zullen we dan bang
zijn Voor de met een witte vlag hierheen komende Romeinen?! Ik zeg je: nog niet
eens in een droom, Iaat staan in werkelijkheid!'
[11] Bij deze toespraak zet de genezene grote ogen op en zegt na een poosje: 'Wat
zeg je? Zou J ehova nu onder ons zijn? Ik dacht dat deze man, die mij hielp, alleen
maar de verwachte Messias was!? Wat nu, is bij jou dan J ehova en de Messias En en
Dezelfde?
[12] Dat in de Messias de kracht van J ehova veel sterker tot uiting komt dan bij alle
profeten tesamen, dat kan ik echt wel begrijpen, maar dat de Messias en J ehova ook
nog En en Dezelfde zouden zijn, dat had ik niet eens durven denken, laat staan
durven zeggen! Daarenboven staat er ook nog geschreven, dat men zich onder geen
beding een beeld van J ehova mag vormen, en nu moet dan deze mens, die echt wel
alle bij de Messias behorende eigenschappen bezit J e -ho -va Zelf zijn?! Nu J a, Ik heb
er niets op tegen, als het voor jou, onze opperpriester, niets uitmaakt!
[13] Dat de Messias een bijzondere God kon zijn, dacht ik al direkt na mijn genezing;
want, in meer of mindere mate zijn wij volgens de Schrift allemaal goden, afhankelijk
van de wet van J ehova. Maar dat Hij J ehova Zelf zou zijn!? -J a -als dat zo is, dan
wordt het zaak om mij nu anders te gedragen! Ik ben door Hem Zelf genezen, en
mijn dankgeroep moet nu wel een beetje aangepast worden!'
[14] Daarop wil hij direkt naar Mij toegaan. Maar J onal houdt hem tegen en raad
hem aan, dat pas in Sichar te doen, en de genezene is daar geheel tevreden mee.
68 De overste en het toepassen van de leer
[1] Op dit ogenblik arriveerde de Romeins militaire deputatie en hun aanvoerder
overhandigde Mij een verzoekschrift van de hoofdaanvoerder en kommandant van
deze versterkte plaats, waarin deze Mij vraagt, in ieders belang het voorgevallene te
vergeten, en er bij het gezelschap op aan te dringen aan niemand te vertellen wat er
gebeurd was. Dat zou hem schade berokkenen, terwijl niemand er baat bij zou
hebben! Het zou daarentegen voor iedereen nuttiger zijn, als men hem, de Romeinse
bevelhebber, te vriend hield en niet tot vijand maakte! J aruth zou ook zijn mond
moeten houden en kreeg hierbij de verzekering, dat hij voortaan , in zijn huis met rust
gelaten zou worden. Verder verzocht hij Mij om hem in zijn residentie te bezoeken,
want hij had met Mij heel geheime en belangrijke zaken te bespreken!
[2] Daarop antwoord Ik de overbrenger van de brief: 'Zeg tegen je gebieder, dat het
gebeuren zal zoals hij gevraagd heeft. Ik zal evenwel niet in zijn residentie komen;
als hij met Mij over geheime belangrijke zaken wil spreken, dan moet hij Mij aan de
ingangspoort van deze plaats opwachten, en dan zal Ik hem datgene vertellen,
waarover hij met Mij spreken wilde.'
[3] Na die woorden verwijdert de afgezant zich met zijn begeleiding en meldt zijn
gebieder alles wat hij van Mij gehoord heeft, en deze gaat direkt met zijn
allerbekwaamste onderbevelhebbers naar de poort van hef plaatsje en wacht Mij daar
op.
[4] J aruth vraagt Mij echter of de uitnodiging wel te vertrouwen is, want hij kent de
grote sluwheid van deze opperbevelhebber, die tevens overste is. Die man heeft op
deze manier al veel mensen naar de andere wereld geholpen!
[5] Maar Ik zeg: 'Beste vriend, Ik ken hem ook, hoe hij was en hoe hij nu is. De
140
jongemannen hebben hem een heilig ontzag ingeboezemd, hij denkt dat het
beschermgeesten zijn en Mij ziet hij aan voor een zoon van zijn god J upiter en hij wil
nu van Mij horen, wat daarvan waar is. Ik weet echter wel, wat Ik hem zal zeggen!'
[6] Hierdoor is J aruth gerustgesteld en we komen aan de poort, waar de overste met
zijn officieren al op ons staat te wachten. Hij komt dadelijk naar voren, groet Mij
vriendelijk en wil Mij meteen datgene zeggen, wat hij op het hart heeft.
[7] Ik ben hem echter voor en zeg tegen hem: 'Vriend! Mijn dienaren zijn geen
beschermgeesten en Ik ben zeker geen zoon van jouw Zeus! En nu weet u alles wat u
van Mij weten en aan Mij vragen wilde.'
[8] De overste verbaast zich er geweldig over, dat Ik hem dadelijk klaar en duidelijk
kon vertellen, wat hij alleen maar gedacht had, en waarover hij met niemand had
gesproken.
[9] Nog niet helemaal van zijn verbazing bekomen, wil hij Mij nog een keer wat
vragen en zegt: ' Als u dat niet bent, zeg me dan eens wie en wat u en uw dienaars
dan eigenlijk wel zijn! Want u bent in ieder geval mr dan zomaar gewone doorsnee
burgers, en ik zou het op prijs stellen als ik u de eer kan bewijzen, die u toekomt.'
[10] Ik antwoord: 'leder mens, die iets eerlijk en oprecht vraagt, behoort ook een
gelijksoortig antwoord te krijgen. U heeft Mij nu eerlijk en oprecht wat gevraagd en
krijgt daarom ook een passend antwoord; luister dus: Ik ben in de eerste plaats
Degene, Die als persoon voor u staat, namelijk een mens! Er zijn er weliswaar veel
op aarde die er net zo uitzien als Ik, maar daarom zijn het nog geen mensen, ze
hebben slechts de mogelijkheid om mens te worden. Hoe volmaakter een echt mens
is, des te meer macht en kracht ligt er in zijn inzicht en in de uitwerking van zijn wil!'
[11] De overste zegt: 'Kan ieder mens net zo volmaakt worden als u?'
[12] Ik zeg: 'O ja, als hij datgene doet wat Ik leer, om volmaakt te worden!'
[13] De overste zegt: 'Laat uw leer eens horen, dan wil ik hem toepassen en er naar
leven!'
[14] Ik zeg: 'De leer zou Ik u wel kunnen geven, maar daar zou u weinig aan hebben,
omdat u volgens die leer niet zou leven. Want zolang u dat bent, wat u hier in
opdracht van Rome bent, heeft u geen profijt van Mijn leer, -u zou dan alles in de
steek moeten laten en Mij volgen, omdat het u anders niet mogelijk zou zijn om Mijn
leer in uw leven toe te passen!'
[15] De overste zegt: ' J a, dat zou zeker erg moeilijk gaan! Maar niettegenstaande dat,
zou ik toch een paar belangrijke hoofdbeginselen van uw leer willen horen! Want ik
weet al veel van verschillende dingen af en heb daar wel begrip voor; waarom zou ik
dan ook niet van uw leer wat kennis opdoen? Misschien kan ik die dan toch nog
ergens in praktijk brengen!?'
[16] Ik zeg: 'Mijn vriend, als het nu zo is dat Mijn leer vereist, dat iemand Mij moet
volgen, omdat hij anders niet Mijn volmaakte Rijk binnen kan gaan, hoe wilt u die
leer dan bij u toepassen?!'
[17] De overste zegt: 'Dat klinkt weliswaar erg vreemd, maar het kan toch wel steek
houden! Laat me daarom even erover nadenken!'
[18] De overste denkt een poosje na en zegt dan: 'Bedoelt u nu het persoonlijke
volgen of eigenlijk alleen het toepassen van de moraal?'
[19] Ik zeg: 'Het persoonlijke volgen is, indien mogelijk, tesamen met het zedelijke
volgen, het meest aan te bevelen. Als het persoonlijke volgen echter door een
werkkring, die ook noodzakelijk is, niet mogelijk is, dan voldoet ook een nauwgezet
zedelijk volgen. Maar het geweten moet Mij als grondslag hebben van de liefde tot
141
Mij en alle mensen, want dan berust het op de zuivere waarheid. Het zedelijk volgen
zonder meer, zou anders geestelijk dood zijn. -Begrijpt u dat?'
[20] De overste zegt: 'Dat is onbegrijpelijk! Als het echter zo gelegen is, wat moet ik
dan met al mijn mooie goden? Mijn overgrootouders hebben aan hen geloofd; is het
dan juist, als ik dit geloof van mijn voorvaderen trouw blijf, of moet ik in de God van
de J oden gaan geloven?'
69 Het verstand kan talloze goden creren
[1] Ik zeg: 'Beste vriend, u hoeft zich van al uw voorvaderen niets aan te trekken en
nog minder van de goden, die zij vereerden; want uw voorouders zijn reeds lang
dood, en hun goden bestaan slechts in de fantasie van dichterlijke mensen. Hun
namen en afbeeldingen hebben niets met de realiteit uitstaande. Als u dus dat totaal
inhoudsloze geloof in uw goden laat varen, dan stelt dat echt niets voor; want zij
kunnen net zo min uw ziel versterken, als dat u uw honger kunt stillen met een
afbeelding van voedsel! Daaraan heeft u, zoals reeds gezegd, totaal niets; maar u
heeft alles aan de ene zuivere waarheid en het leven in, uit en door deze ene zuivere
waarheid!
[2] Want als je uit de leugen leeft, dan is je leven zelf een leugen en kan nooit
werkelijkheid worden; als je leven echter gebaseerd is op de waarheid, en is het zelf
ook waarheid, dan is alles wat het leven je brengt werkelijk en reel! Uit de leugen
kan niemand de waarheid halen of leren kennen, want de leugen liegt over alles.
Alleen degene, die uit de geest der waarheid opnieuw geboren wordt en in zichzelf
waarheid, ja zelfs totale waarheid wordt, die ziet zelfs in de leugen wat de waarheid
is!
[3] Want wie ziet, dat de leugen een leugen is, die is zelf geheel en al waarheid,
omdat hij de leugen weet te onderscheiden; en dat is ook waarheid! Begrijpt u dat?'
[4] De overste zegt: 'Vriend! Wat U zegt is waar en u bent erg wijs! Maar wat, en
waar is die grote heerlijke waarheid? Zijn de dingen ook werkelijk zoals wij ze zien,
of ziet het oog van de neger ze soms anders? Een vrucht smaakt de ene mens zoet en
aangenaam, en dezelfde vrucht smaakt voor een ander bitter en weerzinwekkend!
Ook spreken verschillende mensenstammen verschillende talen; welke is daarvan
waar en goed?! In het persoonlijke, dat rekening houdt met ieder individu apart, kan
veel waars zitten; maar een algemene allesomvattende waarheid kan er volgens mij
nooit zijn, -en als er een is, toon mij dan, waar en wat deze is, en waaruit ze bestaat!'
[5] Ik zeg: 'Mijn vriend, kijk, dit is de aloude, u welbekende gordiaanse knoop, die
niemand anders dan uw bekende held uit Macedoni kon ontwarren!
[6] Wat u met behulp van uw lichamelijke middelen ziet en voelt is afhankelijk van
uw lichaam en haar middelen; het is net zo onbestendig en vergankelijk. Maar iets
wat onbestendig en vergankelijk is, kan toch onmogelijk gegevens verschaffen over
de altijd voortdurende bestendige en onvergankelijke waarheid?!
[7] Er is slechts n waarheid in de mens en deze grote en heilige E n e is de liefde,
en deze liefde is een echt vuur uit God en woont in het hart; nergens anders dan in
deze liefde is waarheid, want de liefde is zelf in iedere mens de diepste grond van alle
waarheid in en uit God!
[8] Als u de dingen, net als uzelf, waarheidsgetrouw wilt zien en kennen, dan moet u
dat doen vanuit deze enige ware diepste grond van uw bestaan; alle andere manieren
142
zijn misleidend, en het hoofd van ieder mens en alle bedenksels die daar ontstaan,
behoren bij de bekende gordiaanse knoop, die met bedachtzaamheid niet ontward kan
worden.
[9] Alleen met snijdend geweld kan de mens in het eigen hart deze knoop met de
geest der liefde doorhakken, waarna hij dan kan beginnen met in het hart te denken,
te zien en te herkennen. Pas op deze nieuwe weg komt hij tot de waarheid van zijn en
van ieder ander bestaan en leven!
[10] Het hoofd kan talloze goden voor u creren, maar wat stellen die voor? Ik zeg u,
het zijn slechts waardeloze levenloze beelden, die door de onsamenhangende werking
van het verstand opgeroepen zijn; in uw hart vindt u echter maar n God, en die is
waarachtig, omdat de liefde, waarin u een ware God hebt gevonden, zelf waarheid is.
[11] Als men de waarheid zoekt, dan is die alleen maar in de waarheid te vinden;
voor het hoofd is het voldoende als het u de sleutel tot de waarheid levert. Houd
daarbij voor ogen dat alles, wat u tot de liefde aanspoort en brengt, een sleutel tot de
waarheid kan zijn; laat u dan door zo'n aansporing en door zo'n les leiden en treed
binnen in de liefde van uw hart, en u zult de waarheid vinden, die u zal bevrijden van
alle bedrog!
70 De waarheid die alles doordringt
[1] 'Ik zal het geheel met een voorbeeld nog duidelijker voor u maken.
[2] Stel, dat een paar van uw ondergeschikten zich niet aan uw voorschriften hebben
gehouden, en dat ze daarvoor gestraft moeten worden. Op de voorgeschreven manier
onderzoekt u wat ze hebben gedaan en u probeert ze tevens door allerlei slimme
vraagjes te laten bekennen; maar ze gebruiken hun verstand en zien kans alles te
weerleggen, wat u met Uw verstand zo slim en verstandig weet te vragen. Op die
manier maakt de ene leugen steeds weer ruimte voor de andere, en het eind van het
liedje is, dat u hen veroordelen moet, zonder dat ze bekend hebben, waarbij u moet
afgaan op de verklaringen van getuigen, die hen vaak vijandig gezind zijn en die k
geen waarheid spreken. Bij zo'n rechtspraak kunt u gevoeglijk aannemen, dat
misschien in n van de tien gevallen een rechtvaardig oordeel uitgesproken wordt en
dat de onschuldige hetzelfde lot ondergaat als de schuldige!
[3] Als u zich echter niet als rechter, maar als een liefdevol mens gedraagt ten
opzichte van uw arme broeders, die zich tegenover u misdragen hebben, en als u ook
in hun harten liefde weet op te wekken, dan zullen deze boosdoeners u berouwvol en
onder veel tranen oprecht en eerlijk bekennen, hoe, wanneer en wat ze tegenover u
misdaan hebben! Maar daar moet dan geen straf op volgen! Want iedere straf als
zodanig is geen waarheid, maar het tegendeel, omdat de straf niet uit de liefde, maar
uit de toorn van de wet en de wetgever voortkomt. De toorn is zelf een oordeel; en in
het oordeel is geen liefde. Maar waar geen liefde is, is ook geen waarheid.
[4] Houdt u daarom aan de zuivere liefde, en werk in haar waarheid en kracht, en u
zult dan altijd de waarheid vinden en heel duidelijk gewaar worden dat er echt wel
een algemene waarheid is, die niet alleen deze aarde, maar de hele oneindigheid
doordringt!
[5] Als u zo zou omgaan met uw medemensen, dan zou u Mij zedelijk op de juiste
manier volgen, en door dit volgen het eeuwige leven verwerven. Als u echter blijft
zoals u nu bent, dan zal er voor u aan de andere zijde van het graf niets anders
143
overblijven dan de dood van de geest der liefde en waarheid, ofwel duisternis en een
leeg bestaan volleugens!
[6] Want weet, dat het aardse leven maar erg kort duurt; daarna komt de eindeloze
eeuwigheid! Als de echte waarheid niet in u tot leven gekomen is, zult u blijven
liggen zoals u valt!
[7] Nu weet u alles wat u vooreerst moet weten. Mocht u nog meer willen weten, ga
dan bij gelegenheid naar de opperpriester J onal te Sichar; die zal u alles vertellen
wat hij van Mij geleerd, gezien en ondervonden heeft! Pas dat in de praktijk toe en u
zult op die wijze zalig worden!'
[8] De overste zegt, geheel doordrongen van de waarheid van Mijn toespraak:
'Vriend, het is me uit uw toespraak duidelijk geworden, dat u een van de wijste
mensen van deze aarde bent, en ik zal daarom ook alles doen, wat u mij aangeraden
hebt; maar alleen zou ik nu graag van u zelf horen, wie u eigenlijk bent! Want u hebt
me door de u begeleidende jongemannen een zeer smadelijke totale nederlaag
toegebracht, die ik slechts kan verklaren door aan te nemen dat deze jongemannen
goden of beschermgeesten uit de hemel zijn, die me daardoor op wonderbare wijze
op de vlucht hebben doen slaan. Afgezien daarvan is het mij echt wel duidelijk,
alleen al door uw buitengewoon grote wijsheid, dat u beslist mr bent dan zo maar
een heel eenvoudig mens! Aan veel van uw leerlingen heeft u waarschijnlijk al
verteld en laten zien wie u bent; u ziet echter dat het mij nu volkomen ernst is om in
ieder geval naar de geest een leerling van u te worden! Vertel mij daarom ook, wie u
bent! Wie en wat en waarvandaan bent u nu eigenlijk?
[9] Ik antwoord: 'In de eerste plaats heb Ik het u eigenlijk al gezegd en wel zodanig,
dat u het makkelijk had kunnen weten, als u er goed over had nagedacht, en ten
tweede heb Ik u daarnet gezegd dat J onal uw verdere vragen zou beantwoorden.
Wanneer u naar hem toe gaat, dan zult u heus alles te weten komen wat u nu nog niet
begrijpt. Houd ons nu echter niet langer op; want de dag loopt alweer op zijn eind, en
Ik moet vandaag nog veel doen!'
[10] De overste zegt: 'Sta me dan toe, dat ik met u meega tot aan de stad!'
[11] Ik zeg: 'De weg is vrij, en als u Mij met goede bedoelingen wilt
begeleiden, doe dat dan! Maar als u daarentegen, hoe geheim ook, de een of andere
duivelse beweegreden hebt, dan kunt u beter thuis blijven; want dan zou uw meegaan
u beslist geen zegen brengen! Mijn macht hebt u al welleren kennen.'
[12] De overste zegt: 'Ik ben het echt niet van plan, hoewel ik in deze hachelijke tijd
er best een reden voor zou hebben. Het lijkt er namelijk op alsof de tijd steeds
dichterbij komt, waarin de J oden volgens hun overlevering een geweldige door hun
God gezonden redder verwachten, die hen moet verlossen van de heerschappij van
Rome. En men hoort nu hier, dan daar van J oodse zijde mompelen, dat die redder
zich al op aarde zou bevinden! Ik zou me daarom heel goed in kunnen denken, dat u
wel eens die redder zou kunnen zijn, -ja heimelijk heb ik dat ook al gedacht. Hoe het
ook zij, -ik vind, dat u n van de zeer wijzen bent en ik waardeer u als een echte
mensenvriend. Daarom zullen mijn gedachten in die richting mij volstrekt nooit
hinderen u ter wille van de waarheid te volgen, lichamelijk nu naar Sichar en
geestelijk mijn hele leven lang, hoewel ik me wel ervan bewust ben, dat ik daarmee,
als Romein, voor mijzelf geen triomfboog oprichten zal! Ik heb u nu alles uitgelegd
en ik vraag u dan nog n keer, of ik u mag begeleiden. Zegt u ja, dan zal ik u
begeleiden; zegt u echter nee, dan blijf ik hier!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, begeleid Mij maar met al degenen, die hier naast u staan, zodat
144
wettige getuigen u kunnen helpen!'
71 De Heer getuigt van de Vader
[1] Na dit antwoord vraag Ik de overste of er geen zieken in dit plaatsje zijn. En de
overste zegt: 'Mijn vriend, als u soms ook iets van de geneeskunde afweet, genees
dan mijn vrouw! Want ze lijdt nu al een heel jaar aan een onbekende ziekte, waar
geen dokter raad mee weet. Misschien gelukt het aan uw grote wijsheid, om vast te
stellen wat de kwaal is, en mijn vrouw te genezen!?'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg u: Uw vrouw is gezond! Laat haar halen!'
[3] De overste stuurt dadelijk een dienaar op weg, en de vrouw komt deze al op de
drempel blij en gezond tegen en gaat onmiddellijk met hem mee naar de overste.
Deze verwondert zich daar uitermate over en zegt tegen Mij: 'Vriend, u bent een god!'
[4] Ik zeg: 'J ullie mensen zijn toch allemaal hetzelfde! Als je geen tekenen ziet, dan
geloof je niet. Maar je wordt toch behouden als je gelooft vanwege de tekenen; maar
als iemand, ondanks de tekenen die Ik doe, niet gelooft, dan is hij ten dode
opgeschreven.
[5] In het vervolg zullen alleen die mensen behouden worden, die, zonder tekenen,
slechts door de waarheid van Mijn woord zullen geloven en daarnaar zullen leven!
Daardoor zullen deze het echte levende teken in zichzelf ontdekken, namelijk het
eeuwige leven, en dat zal dan niemand meer van hen kunnen afnemen.
[6] U bent nu blij, dat Ik uw vrouw zomaar, door het in Mijn hart te willen, genezen
heb en u staat zich nog steeds af te vragen: 'Hoe is dat mogelijk?' Maar Ik zeg u: Als
een mens zou leven volgens de innerlijke zuivere waarheid en daardoor zelf een deel
van die waarheid zou worden, en niet meer aan zijn waarheid zou twijfelen, dan zou
hij tegen n van de ons hier omringende bergen kunnen zeggen: 'Verhef je en val in
de zee!' - en de berg zou zich verheffen en in de zee vallen!
[7] Maar omdat die waarheid in u, zoals in heel veel anderen, niet woont, kunt u
zoiets niet alleen niet doen, maar u moet zich bovendien nog uitermate verwonderen,
als Ik, Die die waarheid in al haar volheid in Mij heb, voor jullie ogen dingen doe die
alleen door de macht van de innerlijke levende waarheid gedaan kunnen worden!
[8] Slechts door die waarheid wordt het geloof, dat voor de menselijke geest de
rechter hand is, levend en kan het daden verrichten; en de arm van de geest reikt ver
en doet grote dingen!
[9] Als u door die innerlijke waarheid uw geestelijke armen voldoende krachtig
gemaakt hebt, dan zult u zelf doen wat Ik nu voor u gedaan heb, en u zult dan tevens
heel duidelijk beseffen, dat dat nog veel gemakkelijker gaat dan dat u met uw
lichamelijke handen een steen opraapt en een aantal passen voor u uit gooit!
[10] Leef daarom volgens Mijn leer! Wees uitvoerders en niet alleen oppervlakkige
hoorders en bewonderaars van Mijn woorden, leer en daden, dan zal ook u dat ten
deel vallen, wat u nu zo zeer in Mij bewondert!
[11] Alles wat Ik u hier laat zien, doe Ik echter niet door Mijn eigen kracht, maar
door de kracht van Hem, Die Mij dat vr het bestaan der wereld geleerd heeft. En
Deze is het, Die u de Vader noemt, -hoewel u Hem niet kent en ook nog nooit
herkend hebt! Hij, van Wie u zegt, dat Hij uw Vader is, Die is het, van Wie alle
dingen zijn, zoals: engelen, zon, maan en sterren en deze aarde met alles wat daarin
en daarop is!
145
[12] Zoals deze Vader Mij vr het bestaan van de wereld heeft onderwezen, zo
onderwijs Ik u nu ook, opdat de Vader, Die nu in Mij leeft, ook in u zal gaan wonen
en in u, net als in Mij, de oereeuwige zuivere waarheid tot leven zal brengen uit het
eeuwige oorspronkelijke fundament, zijnde de liefde in God, het eigenlijke wezen
van God Zelf!
[13] Laat u daarom niet te veel benvloeden door de tekenen, die Ik ten aanschouwe
van u doe, want anders komt u in een onnut dood veroordeeld geloof. Maar leef en
doe datgene wat Ik u leer, dan zult u in uzelf zien gebeuren, waarover u zich nu bij
Mij zo uitermate verwondert. Want u zijt allen geroepen om net zo volmaakt te zijn
als de Vader in de hemel Zelf volmaakt is! Nu weet u alles; leef daarnaar en dan zult
u in u zelf gewaar worden of Ik u de waarheid verteld heb of niet! Onderzoek Mijn
leer dus door de daad, maar doe het wel met veel vuur, en vermijd iedere vorm van
lauwheid, en pas op die manier zult u ervaren of dit een menselijke of een goddelijke
leer is!'
[14] Na deze belangrijke les zegt de overste: 'Nu begint het bij mij een beetje te
dagen! Er is in dit alles nog wel een onvoorstelbare diepe wijsheid verborgen,. die
voor ons gewone mensen zo direkt niet makkelijk te begrijpen is; maar dat is op dit
moment niet het belangrijkste. Want als je pas door het den tot het juiste inzicht
kunt komen, dan stop Ik nu met al het verdere gepieker en zal Ik me meteen met het
heel serieuze doen gaan bezighouden, nadat ik door J onal in de hele leer ben
ingewijd. En daarbij blijft het!'
[15] Ik zeg: 'Goed zo, Mijn vriend; als u echter op deze manier tot het licht zult
komen, laat uw licht dan ook voor uw broeders schijnen, dan zal de hemel u daarvoor
belonen! - Nu gaan we echter naar Sichar; want Ik heb daar ook nog wat te doen.
Laten we dus verder gaan!'
72 Het einde der wereld en het oordeel
[I] Wij gaan nu op weg, en de overste met zijn genezen vrouwen twee van zijn
voornaamste onderkommandanten begeleiden Mij. De overste en zijn vrouw nemen
J onal tussen zich in, onderhouden zich met hem en vragen hem uitleg over
verschillende zaken betreffende de J oodse religie en wat daarin op Mij betrekking
zou hebben; en de in het eerste dorpje genezen jichtlijder neemt heel aandachtig deel
aan dit gesprek. Zelf ga Ik..tussen de zeven dochters en de vrouw van J onal lopen.
Die stellen MIJ vragen over heel wat zaken, zoals wat er binnenkort met de wereld,
met J eruzalem en met Rome zal gebeuren. Daar ga Ik heel serieus op rn, en Ik
beschrijf hun, hoe binnen niet al te lange tijd de geheime vorst der wereld
terechtgesteld zal worden en niet lang daarna zijn hele aanhang. Daarbij heb Ik het
ook over het einde der wereld en een wereldomvattend oordeel zoals in de tijd van
Noach, en ze vragen Mij in opperste verbazing, wanneer en op welke manier dat
gebeuren zal.
[2] Ik zeg tegen hen: 'Beste dochters! Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het ook
dan zijn; de liefde zal verkoelen en helemaal verkillen, het geloof aan een uit de
hemel aan de mensen geopenbaarde zuivere levensleer , en het geloof in: God, zal
veranderen in een duister en doods bijgeloof volleugens en bedrog. De machthebbers
zullen de mensen weer als dieren voor zich laten werken en ze zullen ze koelbloedig
en gewetenloos laten afmaken als ze niet zonder enige tegenspraak doen wat de
146
pralerige machthebbers willen! De machtigen zullen de armen door allerlei lasten
kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle middelen vervolgen en onderdrukken,
en daardoor zal er een ellende over de mensen komen, zoals er op aarde nog nooit een
is geweest! Maar terwille van de vele uitverkorenen, die zich onder de armen zullen
bevinden, zal deze tijd niet zo lang duren; want anders zouden zelfs de uitverkorenen
verloren kunnen gaan !
[3] Vanaf nu gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet. Nog eens duizend
jaar voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen, die J e nu hier ziet, met grote bazuinen
tussen de arme mensen sturen! Deze zullen de geestelijk dode mensen als het ware uit
de graven van hun nacht opwekken; en als een vuurzuil, die van het ene einde der
wereld naar het andere rolt, zo zullen deze vele millioenen ontwaakte mensen zich
over alle wereldmachten heen storten, en niemand zal hen kunnen weerstaan!
[4] Dan zal de aarde weer een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn kinderen
op de goede weg leiden.
[5] Maar vanaf die tijd gerekend na een verloop van duizend jaar wordt de vorst van
de nacht nmaal voor een zeer korte tijd van zeven jaar en enige maanden en dagen
in het tijdelijke vrij ter wille van zichzelf; voor een totale val of voor een mogelijke
terugkeer.
[6] Gebeurt het eerste, dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in een
eeuwige kerker; maar de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede geval zou
de aarde echter veranderd worden in een hemel, en de vleselijke en de zieledood zou
voor altijd verdwijnen! -Hoe en of het zal gebeuren?! - Dat mag zelfs de eerste engel
in de hemel niet van te voren weten; dat weet alleen de Vader. Wat Ik jullie nu echter
geopenbaard heb, dat mag je aan niemand vertellen voordat je over een paar aardse
jaren gehoord zult hebben, dat Ik boven de aarde verhoogd ben!'
[7] Toen vroegen de dochters, waaruit die verhoging zou bestaan.
[8] Maar Ik zeg tegen hen: ' Als je dat zult horen, zal je dat heel veel verdriet doen!
Maar troost je er dan mee, dat Ik vervolgens na drie dagen weer in jullie midden zal
zijn en je persoonlijk de bevestiging van het nieuwe testament en de sleutels tot Mijn
eeuwige Rijk; zal brengen! Zorg er echter voor dat Ik jullie dan net zo rein aantref,
als je nu bent, omdat je anders niet voor eeuwig Mijn bruiden kunt worden!' - De
dochters en hun moeder beloven Mij daarop, dat ze precies zullen doen wat Ik hen
heb opgedragen en aangeraden.
73 Sichar. Johannes, de genezen verlamde man
[I] Op dit moment bereiken we de stad, op een punt vlak bij het huis van Irhal, dat
nu ook het huis van J oram is. J aruth en de overste met zijn vrouwen de twee
onderkommandanten raken niet uitgekeken op de nieuwe schoonheid van het huis, en
de genezen jichtlijder is ook uitermate verbaasd en roept tenslotte luidkeels: 'Dat is
alleen bij God mogelijk! Ik heb als jongen vaak tussen de merendeels vervallen
muren van dit slot of huis, dat J acob voor zijn zoon J ozef liet bouwen, uit
baldadigheid hagedissen gevangen; en nu staat het er zo volmaakt bij, dat J acob het
eertijds niet volmaakter had kunnen bouwen! O, dat kan geen menselijke macht in
n nacht tot stand brengen! Ik weet nu echt wel waar ik aan toe ben, en ik weet ook
wat ik doen zal! Mijn naam is J ohannes; onthoudt die naam!
[2] (Hij is dezelfde J ohannes, die later eens door Mijn apostelen, toen Ik ze in het
147
tweede jaar uitzond om het volk te leren, bedreigd werd, omdat hij ook in Mijn naam
mensen genas en boze geesten uitdreef, zonder dat hij daarvoor van Mij een
uitdrukkelijke opdracht had) (Mark. 9,38-40).
[3] J onal zegt: 'Vriend, jouw wil, je gedachten en je woorden zijn goed, maar n
ding ontbreekt je nog, en dat is een zuiver inzicht in de goddelijke wil! Kom daarvoor
morgen eens naar mij toe, of blijf nu meteen hier, en ik zal je nadere uitleg geven
over de wil van God de Heer! Daarna kun je pas al je goede plannen op de juiste
manier aanpakken'.
[4] De genezene zegt: 'God de Heer moge je daarvoor verlichten! Ik zal doen, wat je
mij zult aanraden; want ik zie, dat je een echte vriend van deze grote profeet bent en
daarom zul je ook goed weten wat Hij wil. Deze profeet is echter meer dan alle
anderen, en ik geloof, dat juist Hij degene is van Wie David zong en profeteerde:
[5] 'De aarde is des Heren en wat daarin is, en de aardbodem met wat daarop woont;
want Hij heeft haar gegrondvest in de zeen en gevestigd aan de wateren. Wie wil op
de berg des Heren gaan, en wie zal op Zijn heilige plaats staan? Die onschuldige
handen heeft en een rein hart, en niet houdt van ijdel gepraat en niet valselijk zweert,
die zal zegen van de Heer ontvangen en gerechtigheid van de God zijns heils. Het
geslacht, dat naar Hem vraagt, zoekt jouw aangezicht, J acob!
[6] Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de koning der eer
binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer sterk en machtig, de Heer
machtig in de strijd. Verbreedt de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de
koning der eer binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer Zebaoth; Hij is
de Koning der eer'.(Psalm 24)
[7] En ik, J ohannes, die door Hem werd genezen, verklaar hier aan iedereen, dat Deze
in levenden lijve dezelfde koning der eer is, waarvan David zo gezongen en
voorspeld heeft! Hem zij daarvoor alle eer in eeuwigheid!'
[8] J onal zegt: 'Vriend, je bent op de goede weg! Maar, onder ons gesproken, dit is
nog niet het goede ogenblik om daar onze mond over open te doen. Maar pas als Hij,
zoals Hij Zelf gezegd heeft, hier vandaan misschien naar Galila gaat, zullen we
beginnen het volk over Hem te leren, en als Hij dan binnen niet al te lange tijd weer
bij ons komt, dan zal Hij onze poorten behoorlijk wijd en de wereldse deuren
behoorlijk hoog vinden voor Zijn intocht, d.w.z. onze harten zullen zo ruim mogelijk
zijn om Hem op te nemen en onze liefde tot Hem zal tot boven de sterren verhoogd
zijn; want onze harten zijn de poort, die verbreed moet worden en de ware liefde tot
Hem is de deur, die boven alles verhoogd moet worden!'
[9] Op dit moment ga Ik bij hen staan, leg Mijn handen op hun schouders en zeg: 'Zo
is het goed, Mijn beste vrienden! Waar jullie zo in Mijn naam bij elkaar zult zijn,
daar zal Ik, weliswaar niet zichtbaar, maar dan toch jullie zo krachtig mogelijk
versterkend, in jullie midden zijn! Nu hoor Ik echter lawaai in de straten van de stad;
wees daarom allemaal kalm! We zullen zien, met welke geest de gemoederen bezield
zijn endoor wie ze geleid worden!
[10] J aruth komt meteen naar Mij toe en zegt: 'Heer, dat is een dreigend lawaai en
kondigt niets goeds aan! Als U wilt, laat ik meteen twee legioenen hierheen
ontbieden, en de rust zal dadelijk hersteld zijn!'
[11] Ik zeg: 'Zeg maar niets! Als het nodig is, dan heb Ik de juiste bewaking hier al
bij de hand; jij zelf kunt je beter in het huis terugtrekken, zodat niemand je ziet en
herkent. Want in deze stad heerst nu geen goede geest onder de wereldse mensen, en
ze zouden later veel schade kunnen aanrichten aan je bezittingen!'
148
[12] J aruth zegt: 'Ik heb die twee jongemannen nog; die zullen mijn bezittingen wel
beschermen!'
[13] Ik zeg: 'Dat doet er niet toe, laat die zaak nu maar even rusten; want als Ik
menselijke hulp nodig zou hebben, dan vroeg Ik dat wel aan de overste, die hier ook
is! Maar Ik heb die hulp niet nodig, wees daarom rustig en houd er over op! J aruth
legt zich daarbij neer en gaat het huis van Irhal binnen.
74 Bij Irhal. Nooit kwaad met kwaad vergelden
[I] Direkt daarna komt een tamelijk grote, van knuppels voorziene bende op ons af,
met in haar midden de tien stommen, die door de dokter op de eerste avond stom
werden gemaakt vanwege de lasterpraatjes die zij rondstrooiden; en de bende eist
dreigend dat de tong van deze stommen weer losgemaakt moet worden!
[2] J oram, de dokter, stapt onmiddellijk naar voren en zegt met een zware mannelijke
stem: 'O,jullie kinderen van de 'boze! Is dat de nieuwste manier om tot God te komen
en Hem om genade te smeken?!
[3] De bende wijkt wat achteruit en schreeuwt: 'Wie is hier God, en waar is Hij?!
Verbeeld je je nu ook nog dat je zelf God bent, of moet dat soms die tovenaar uit
Galila zijn, breedgeschouderde godslasteraar?!'
[4] J oram zegt nu nog heftiger: 'Wie bedoel je met dat 'tovenaar uit Galila', jullie
ellendige schepsels?!' Dan schreeuwt de hele bende: 'Die timmerman uit Nazareth,
die J ezus heet, die bedoelen we, die kennen we heel goed, net zoals zijn moeder die
hier nu ook is, en zijn broers en zusters, die ook hier zijn! Ook zijn vader hebben we
gekend, die een jaar geleden moet zijn overleden, en naar wij gehoord hebben kwam
dat door het verdriet over zijn vrouwen kinderen die hem niet wilden volgen en hem
van alle kanten bedrogen zouden hebben!'
[5] J oram wordt nu helemaal dol van woede over deze schandelijke laster. Hij loopt
snel op Mij toe en ook J acobus en J ohannes komen er bij en zeggen gezamenlijk:
'Heer Heer,Heer! Laat nu toch gauw vuur van de hemel op deze kerels vallen, zodat
ze verteerd worden! Het is toch ten hemel schreiend, wat voor ontzettend brutale
leugens ze tegen ons durven uit te spreken!'
[6] Ik zeg: 'Kalm aan, jullie heethoofden, laat ze maar liegen! Kun je je een vuur
voorstellen, dat nog feller brandt dan dat van de leugen?! Wees bovendien goed voor
hen, dan rennen ze straks met gloeiende kolen op hun hoofden weg! -Onthoudt dit
goed! Vergeldt nooit slechtheid met slechtheid en kwaad met kwaad!' Alle drie
kalmeren ze nu, en J oram vraagt, wat hij dan met deze boeven moet doen.
[7] Ik zeg: 'Doe in Mijn naam met hen wat ze vragen, en zeg dan dat ze moeten
weggaan!' En J oram zegt daarop tegen de bende: 'In de naam van de Heer! Ieder van
jullie, die stom is, spreekt nu weer en gaat terug naar huis, en geve God de eer!'
[8] Dit woord van J oram maakte bij ieder, die stom was, de tong weer los; maar ze
gaven God niet de eer, behalve n, die de anderen tenminste nog vermaande. Die
zeiden echter: ' J ij gek, heeft J ehova ons dan stom gemaakt?! Een tovenaar heeft ons
die last bezorgd, moeten wij dan soms ook nog de heidense tovergod eren?! Als we
dat deden, wat hadden we dan van de almachtige ware God van Abraham, Izaak en
J acob te verwachten?!' Toen ging ook die ene, iets betere, tegelijk met de andere
negen weg en dorst Mij niet de verschuldigde eer te geven.
149
[9] J oram en al Mijn jongeren ergerden zich hierover, en Simon Petrus kwam ook
heel ontstemd naar Mij toe en zei: 'Wat U prettig vindt is natuurlijk wel goed, Heer,
maar als ik ook maar iets van Uw kracht en macht zou hebben, dan wist ik wel wat ik
gedaan zou hebben met deze domme en boosaardige lasteraars van Uw naam, die mij
zo bijzonder heilig is!'
[10] Ik zeg: 'Simon, ben je dan Mijn leer al vergeten, die Ik op de berg gaf? Wat voor
goeds kun je doen, als je kwaad met kwaad vergeldt?! Als je smakeloos eten kookt,
doe je er verstandig aan, als je er goed zout, goede melk en goede honing aan
toevoegt om het smakelijk te maken, en je zult het toch niet met gal en alosap
overgieten?! Als je aan een toch al goed gerecht nog iets beters toevoegt, zal niemand
zeggen dat je een domheid begaat, maar als je een slecht gerecht met nog slechtere
bijvoegsels slechter maken wilt dan het al is, dan moet je me toch toegeven, dat
iedereen met een greintje verstand zou zeggen: 'Kijk nu eens wat die dwaas daar
doet!'
[11] Zie je, dat is nog in sterkere mate met mensen het geval! Als je het kwade van
hen vergeldt met nog meer kwaad, stel jezelf dan eens de vraag, of het kwade van hen
daardoor ooit in iets goeds verandert! Vergeld je het je aangedane kwade echter met
iets goeds, dan zul je daardoor het kwade in je broeder verzachten en uiteindelijk een
goede broeder van hem maken!
[12] Als een heer een knecht heeft, die hij veel toevertrouwt, en deze knecht
daarentegen, omdat hij de goedheid van zijn heer kent, zijn heer bedriegt en daarom
een bestraffing verdient, -zal de heer dan beter en zachtaardiger tegen zijn knecht
worden, als deze boos wordt en zijn heer een smadelijk weerwoord geeft zodra de
heer de knecht roept en hem zijn ontrouw verwijt? Nee, zeg Ik, dan wordt die heer
pas echt boos op de trouweloze knecht en hij zal hem laten boeien en opsluiten!
[ 13] Als de knecht echter, omdat hij ziet dat zijn heer hem voor zijn ontrouw wil
straffen, voor zijn heer neervalt, hem zijn misstap berouwvol bekent en hem dan heel
zachtmoedig en liefdevol om vergeving van zijn schuld vraagt, zal de heer dan ook
zijn knecht op laten sluiten?! Nee, zeg Ik! Door de berouwvolle zachtmoedigheid van
de knecht, zal de heer zelf zacht en toegeeflijk worden en zal hij de knecht niet alleen
alles vergeven, maar hem daarbij ook nog goed doen.
[14] Vergeldt daarom nooit kwaad met kwaad als jullie allen goed willen worden!
Als je echter diegenen veroordelen en straffen zult, die tegen je zondigen, dan worden
jullie uiteindelijk allemaal slecht, en in niemand zal er meer echte liefde of iets goeds
zijn!
[15] De sterke zal het recht opeisen om degenen te straffen die zich niet aan zijn
wetten houden; de slachtoffers zullen daarentegen op wraak zinnen en proberen de
sterke te vernietigen. Dan vraag Ik: Wat voor goeds komt hier uiteindelijk uit voort?!
[16] Veroordeel en verdoem daarom niemand, opdat je zelf niet eveneens
veroordeeld en verdoemd wordt! Hebben jullie allemaal deze allerbelangrijkste les
begrepen? Want zonder deze leefregel kan Mijn rijk in jullie nooit terrein winnen!
75 Behandeling van dieven, rovers en moordenaars
[I] Simon Petrus zegt: 'J a Heer, de kern van de zaak hebben we wel begrepen; maar er
is ook een schaduwzijde aan deze zaak, vind ik. Als we volgens Uw leer het straffen
van het kwade helemaal achterwege laten, dan zal het aantal boosdoeners zo snel
150
toenemen als het gras op de aarde en het zand in de zee. Bij iedere wet behoren toch
passende straffen, anders is het geen wet. -Of kan een wet ook zonder straf bestaan?
[2] Ik zeg: 'Mijn beste, je oordeelt hier net als een blinde over de kleur van het licht!
Ga nu eens kijken in de dierentuinen van de rijken; daar zie je allerlei wilde dieren,
zoals tijgers, leeuwen, panters, hyena's, wolven en beren. Als die beesten niet in
sterke kooien zaten, wie zou dan in hun buurt geen gevaar lopen?! Het zou echter wel
heel dwaas zijn, om de tere lammetjes en duiven in kooien te houden!
[3] In de hel zijn beslist de strengste wetten nodig, met daaraan verbonden de
pijnlijkste straffen; maar in Mijn Rijk, dat de hemel is, heeft men geen behoefte aan
een wet en nog minder aan een straf!
[4] Ik ben niet gekomen, om jullie door de harde straffen van de wetten der hel op te
voeden, maar alleen om jullie door liefde, zachtmoedigheid en waarheid voor de
hemel klaar te maken. Als Ik jullie nu door Mijn nieuwe leer uit de hemel bevrijd van
de wet en als Ik jullie de nieuwe weg door het hart naar het ware eeuwige vrije leven
wijs, waarom wil je dan toch nog steeds veroordeeld en verdoemd onder de wet
leven, en waarom bedenk je dan niet, dat het beter is lichamelijk duizendmaal te
sterven in de vrijheid der liefde, dann dag te leven onder de dood van wet?!
[5] Het spreekt vanzelf, dat men de dieven, rovers en moordenaars moet pakken en
opsluiten; want zij zijn net als de wilde verscheurende beesten, die als spiegelbeelden
van de hel in holen van de aarde leven en dag en nacht op de loer liggen om te roven.
Het is zelfs een plicht van de engelen in de hemel om daarop een rechtvaardige jacht
te maken; maar niemand mag ze vernietigen, men moet ze in de gevangenis
onderbrengen en daar kalmeren en temmen! Alleen in geval van gewelddadige
weerstand moeten ze gekortwiekt en bij hardnekkige weerstand ook lichamelijk
gedood worden! Want dan is een dode hel beter dan een hel, waarin leven is.
[6] Maar wie ooit een opgesloten dief, rover of moordenaar nog verder berecht of
doodt, die zal Ik eenmaal met toornige ogen aanzien. Want hoe zwaarder de mensen
hun boosdoeners berechten en straffen, des te onmenselijker, voorzichtiger, stiekemer
en hardnekkiger zullen de zich nog in vrijheid bevindende boosdoeners worden; en
als ze dan 's nachts in een huis inbreken, zullen ze niet alleen alles nemen wat ze
vinden, maar ze zullen ook allen vermoorden en alles vernietigen, wat hen misschien
zou kunnen verraden.
[71 Als je echter het strenge recht wegneemt en alle mensen de wijze raad geeft, dat
ze degene, die van iemand een rok vraagt, ook de mantel erbij moeten geven, dan
zullen de dieven weliswaar nog wel komen en het een en ander van jullie eisen, maar
roven en moorden zullen ze niet!
[8] Als echter de mensen uit ware liefde tot hun broeders en zusters door hun liefde
tot Mij de vergankelijke goederen van deze aarde niet meer zullen bijeen garen en
zullen leven zoals Ik, dan zullen er al gauw geen dieven en nog minder rovers en
moordenaars zijn!
[9] Wie meent, dat de boosdoeners door strenge wetten en steeds zwaardere
veroordelingen ooit nog eens uitgeroeid zullen worden, die vergist zich heel erg! In
de hel is nog nooit een tekort geweest. Wat heb je er aan, als je n duivel doodt, en
de hel stuurt er meteen tien voor in de plaats, die stuk voor stuk tienmaal erger zijn
dan de eerste?! Als de boze bij zijn komst tegenover een andere boze komt te staan,
dan wordt hij woedend en verandert in een complete satan; als hij echter bij zijn
komst slechts liefde, zachtmoedigheid en geduld vindt, dan Iaat hij zijn boosheid
varen en gaat verder .
151
[10] Als een leeuw ziet, dat een tijger of een andere vijand hem nadert, dan wordt hij
meteen woedend, springt er met al zijn kracht op af en vernietigt zijn tegenstander;
maar een zwak hondje mag met hem spelen en hij wordt zachtmoedig. En zelfs als
een vlieg op hem af komt en nog wel op zijn sterke poten gaat zitten, bekijkt hij deze
nauwelijks en Iaat hem ongehinderd wegvliegen, want de leeuw houdt zich niet bezig
met het vangen van muggen en vliegen. Zo zal iedere machtige vijand zich tegenover
jullie gedragen, als je hem zonder geweld tegemoet komt.
[11] Zegen daarom liever je vijanden, dan dat je ze vangt, berecht en in kooien zet,
dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen en ze voor jullie onschadelijk
maken!
[12] Met de liefde, de zachtmoedigheid en het geduld kom je overal terecht; als je
echter de mensen, die ondanks hun blindheid tenslotte toch je broeders zijn, berecht
en veroordeelt, dan zul je in plaats van de zegen van het evangelie slechts vloek en
tweedracht zaaien onder de mensen op de aardbodem!
[13] In alles moeten jullie daarom in woord, leer en daad Mijn leerlingen zijn als je
tot uitbreiding van Mijn Rijk op aarde Mijn dienaren wilt zijn en worden! Wil je dat
echter niet, of vind je dat te bezwaarlijk of niet juist, dan kunnen jullie beter allemaal
naar huis gaan; ook uit stenen kan Ik Mij leerlingen maken!
76 De mens kent het goede, maar doet het kwade
[1] Simon Petrus zegt: 'Heer! Wie zal U verlaten, wie zal U niet willen dienen?! Want
U alleen geeft immers richtlijnen voor het leven zoals ze vr U nog nooit door een
mens zijn uitgesproken! U kunt alles van ons verlangen en wij zullen het doen, maar
verlang nooit van ons dat we U moeten verlaten! Heb echter geduld met ons in onze
grote zwakheld en sterk ons door de genade van de Vader in de hemel, die ook U zo
wonderbaar gesterkt heeft, zodat U daar staan kunt en kunt Ieren en werken in
volkomen eenheid met Uw Vader in de hemel!
[2] Datgene, wat U ons op de berg geleerd heeft, willen wij in l!.w naam altijd tot de
Vader bidden en zeggen: Vader in de hemel! Uw rijk kome en Uw wil, die alleen
heilig is, geschiede! En vergeef ook U ons onze zwakheden en zonden, zoals wij
degenen vergeven, die ons kwaad gedaan hebben!'
[3] Ik zeg: 'Simon, deze taal bevalt Mij beter dan je eerdere verdediging van de wet
en diens straf! Wat heeft een land of rijk eraan als het met grote dwang de rust en
orde handhaaft?! Het zal best een tijd goed gaan; maar wanneer het voor de te sterk
onderdrukte duivels te zwaar wordt, dan zullen ze opspringen en onder hoongelach de
wet en de wetgever onder de voet lopen. Want zolang je nog met geweld in toom
gehouden en geleid moet worden, ben je een duivel; maar als je je door de liefde, de
zachtmoedigheid en het geduld Iaat leiden, ben je als een engel van God, en waard
om een kind van de Allerhoogste te zijn!
[4] Met liefde bereik je alles, het geweld haalt alleen de duivel maar uit zijn slaap! En
als die wakker is, kun je niet veel goeds voor de aarde verwachten!
[5] Daarom is het veel beter, dat de liefde en de zachtmoedigheid in de mensen groeit
en altijd wakker blijft en dat daardoor de duivels de kans krijgen om te slapen en te
rusten zodat ze de aarde geen kwaad doen, dan dat men de duivels met het dreunende
lawaai van het geweld wakker schudt, waarna zij dan de aarde en alles wat daarop is
te gronde richten! Zeg maar eens, wat je daar tegen inbrengen wilt en kunt!'
152
[6] Simon Petrus zegt: 'Heer, daar is niets tegen in te brengen; want het is allemaal
duidelijk en goed begrijpbaar! Maar hoeveel van de hier op aarde levende mensen
weten iets af van deze heilige waarheid?! Heer, er zijn toch legioenen engelen uit de
hemel bij ons; waarom zendt U ze niet naar alle mensen op de gehele aarde om Uw
waarheid aan hen allen mee te delen! Ik denk, dat als dat zou gebeuren, het zeker
lichter en beter zou worden op de zondige aardbodem!'
[7] Ik zeg: 'Dat is jouw mening; maar Ik moet daarover toch met je van mening
verschillen! Kijk, duizendmaal meer engelen dan je hier ziet, zijn er altijd al bij de
mensen, en ze benvloeden hun innerlijke gevoelens en gedachten zonder de mens tot
iets te dwingen, en daardoor kan de mens toch die gedachten, wensen en neigingen
geheel als de zijne aannemen en volgen! Wat gebeurt er echter?!
[8] In hun binnenste denken de mensen wel het goede, ze hebben goede wensen en
prijzenswaardige voornemens; maar als het op het doen aankomt, dan kijken ze naar
de wereld, hun bezit en naar de bedrieglijke behoeften van hun lichaam, en wat ze
dan doen is slecht en zelfzuchtig!
[9] Ik wil wel massa 's pure boosdoeners voor je hierheen brengen en ze vragen, of ze
zich ervan bewust zijn dat ze kwaad doen, -en ze zullen allemaal toegeven, dat ze het
weten! Vraag je ze echter waarom ze dan kwaad deden, dan zullen velen zeggen:
'Omdat we het prettig vinden!', en anderen zullen zeggen: 'We wilden wel het goede
doen, maar omdat de anderen kwaad doen, daarom doen wij het ook!' En nog anderen
zullen zeggen: 'Wij kennen het goede wel, maar wij zijn niet bij machte het uit te
voeren; want we zijn nu eenmaal zo, we moeten diegene haten, die ons beledigd
heeft!'
[10] Wel, je zult van al die mensen allemaal van dat soort antwoorden krijgen en dat
zal je er gauw genoeg van overtuigen, dat zelfs de grootste en ergste boosdoeners
kennis hebben van het goede en het ware, maar toch het kwade doen!
[11] Als nu de mensen, ondanks hun besef van binnenuit, toch kwaad doen, wat
verwacht je er dan van als Ik van buitenaf op hen in laat werken?! J a, van nu af aan
zal er ook van buitenaf inzicht aan de mensen gegeven worden over het goede en het
ware uit de hemel, en ze zullen Mij en jullie en nog velen, die hen leren zullen het
goede te doen en het kwade te laten, daarvoor doden!'
[12] Simon zegt: 'Heer, als dat zo is, dan moest de hele wereld maar beter helemaal
aan de duivel worden overgelaten! Wat heb je nu aan zo'n mensenwereld, die nooit
het goede erkennen en aannemen wil?!'
[13] Ik zeg: 'Wie, zoals jij, toegeeft aan zijn emoties, is nog ver van Mijn Rijk
verwijderd! Maar nadat Ik opgevaren ben, zal je anders praten!
Het is nu echter al avond, laten we daarom in huis gaan en daar onze vermoeide
ledematen rust gunnen!'
77 De Heer weet de juiste maat
[1] Nadat Ik dat gezegd heb, dringen veel mensen, die tijdens het gesprek met Simon
Petrus hierheen gekomen zijn, zich naar voren en eisen van Mij dat Ik tekenen doe.
Ze zeggen: ' Als u voor die domme blinden tekenen kunt doen, dan willen wij dat ook
wel eens zien! Als u dat werkelijk kunt, dan geloven wij u ook; is het echter
bedriegerij, dan weten we meteen wat ons te doen staat! Wij kunnen dat beoordelen,
want we hebben overal verstand van!
153
[2] Ik zeg: 'Goed, als u dan overal verstand van hebt, waarom hebt u dan tekenen
nodig? Wanneer u zo wijs bent dat u denkt net als God overal verstand van te hebben,
dan moet u zonder meer toch vast kunnen stellen, of Ik de waarheid verkondig of
niet! Waar hebt u dan die tekenen voor nodig?! In bijna drie en een halve dag zijn
hier een groot aantal zeer bijzondere tekenen gedaan, waar honderden betrouwbare
getuigen voor instaan dat ze echt waren; als dat voor u niet voldoende is, dan zullen
uw boosaardige harten de nieuwe tekenen ook beneden de maat vinden! Wees
daarom zo verstandig om zelf hier vandaan te gaan, anders zult u met geweld
verwijderd worden!'
[3] Degenen, die zo antwoord gekregen hebben, schreeuwen: 'Wie zal, wie kan en
mag ons hier met geweld verwijderen?! Wij zijn toch zeker de bestuurders van deze
plaats, waar wij als burgers van Rome wonen, handel drijven en werken en besturen?!
Wij kunnen ju welogenblikkelijk laten verwijderen of wegjagen, maar denk niet, dat
jij onnozele Galileer ns hier kunt verwijderen, zoals dat in je kraam te pas komt!
En nu gebieden wij je dan ook meteen, daartoe gerechtigd door onze hier geldende
onbeperkte macht, dat je vr middernacht de stad verlaat; want we zijn je gescharrel
hier zat geworden!'
[4] Ik zeg: 'O blinde dwazen! Hoe lang wilt u nog in uw onbeperkte macht blijven
leven? Slechts n gedachte van Mij, en u zou met uw onbeperkte macht
ogenblikkelijk in stof veranderen! Ga daarom terug naar uw huizen, anders zal de
plaats waar u staat u opslokken!'
[5] Op dit moment splijt de grond vlak voor hun voeten uiteen, en rook en vuur
lekken uit de spleet omhoog. Als de praatjesmakers dat zien, jammeren ze: 'Wee ons!
We zijn verloren! Want we hebben tegen Elia gezondigd!' Al kreten slakend rennen
ze weg, en de spleet sluit zich weer. Heel kalm gaan wij dan het huis van J oram
binnen.
[6] Bij onze binnenkomst in het huis van Irhal en J oram staat daar alles voor het
avondmaal gereed. Ik spreek de zegen uit en iedereen gaat aan de tafels zitten;
allemaal bij elkaar zijn dat nu zo'n duizend mensen. Allen eten en drinken en prijzen
de bijzonder goede smaak van de spijzen en van de wijn en men is vrolijk en
opgewekt. Alleen de overste, die ons met zijn genezen vrouwen enige
onderkommandanten uit het eerder genoemde plaatsje hierheen begeleid heeft, was
somber gestemd en at en dronk weinig. J onal ging naast hem zitten en vroeg hem
naar de reden van zijn sombere stemming.
[7] De overste zuchtte diep en zei: 'Edele wijze vriend! Hoe kun je nu toch opgewekt
zijn, als je bijna de hele mensheid nog duizend maal te slecht vindt voor de onderste
Tartarus, gesteld al dat die er zou zijn. Als twee uitgehongerde wolven een bot vinden
en dan door honger gedreven daarom op leven en dood met elkaar vechten, dan is dat
begrijpelijk! Want ten eerste zijn het wolven, dieren zonder hersens, door de natuur in
stand gehouden machines, die door de hun opgelegde natuurlijke aard gedreven
worden zich te verzadigen, en ten tweede zijn ze daardoor goed beschouwd
totaalontoerekeningsvatbaar, zoals een gezwollen beek, die door haar grote en zware
watermassa alles vernietigt wat ze op haar weg tegenkomt. Maar hier gaat het om
mensen die van zichzelf zeggen, dat ze in zekere zin alle kennis en wijsheid hebben,
maar die ondanks dat in hun hart erger zijn dan alle wolven, tijgers, hyena's, leeuwen
en beren! Voor zichzelf eisen ze alle mogelijke consideratie, terwijl ze hun
medemensen in geen enkelopzicht ontzien! -Vertel jij me nu eens, vriend, zijn dat dan
nog mensen?! Verdienen zij ook maar het minste medeleven?! Nee, zeg ik, en nog
154
eens duizendmaal nee! Wacht maar, jullie onbehouwen volk! Ik zal het jullie wel
eens duidelijk maken, zodat je voor altijd horen en zien zal vergaan!'
[8] J onal zegt: 'Wat wil je dan doen? Als je de hele kliek ombrengt, dan maak je je
ergens anders weer vijanden; die zullen je verraden aan Rome, en daar kun je dan een
slechte naam krijgen die maken kan dat je vervolgens naar een plaats ergens in het
land van de Scythen verplaatst wordt! Laat daarom de wraak maar aan de Heer alleen
over en wees ervan verzekerd, dat Hij dit volk precies dat zal geven, wat ze nodig
hebben!
[9] Lees de geschiedenis van mijn volk maar eens, en die zal je haarfijn aantonen, hoe
de Heer in alle tijden iedere zonde die het volk beging, zeer streng en vaak haast
onverbiddelijk heeft gestraft, en ik zeg je: De Heer van hemel en aarde is nog
voortdurend onveranderlijk Dezelfde, Die Hij alle eeuwigheden door was! Hij is
lankmoedig, zeer geduldig en laat het volk nooit helemaal zonder leraar en tekenen
van boven; maar wee het volk, als de Heer eens Zijn geduld verliest! Als Hij eenmaal
de grote tuchtroede zwaait, dan houdt Hij ook niet op voordat alle ledematen van het
volk fijngehakt zijn en haar botten zo murw worden als een lichte en dunne brei!
[10] Wat jij hier met veel gevaar en moeite zou doen, dat kan de Heer door de
geringste gedachte. Zolang de Heer echter Zelf zulke mensen wil verdragen, moeten
wij onze handen thuis houden.
[11] J e hebt toch gezien, hoe weinig moeite het voor de Heer was om de aarde voor
de boosdoeners te laten scheuren, en daarna rook en vuur uit de gapende scheur te
laten opstijgen?! Het zou net zo eenvoudig voor Hem geweest zijn, om deze
lasteraars in stof en as te veranderen! Maar Hij vond het voldoende ze alleen maar
schrik aan te jagen en op de vlucht te drijven.
[12] Als dat voor de Heer voldoende is, dan moet dat voor ons ook voldoende zijn;
want Hij alleen weet altijd de juiste maat te bepalen! Nu de Heer hier bij ons echter
blijkbaar goed geluimd is en toont, dat Hij toch nog wat vreugde beleeft aan ons
groepje, waarom zullen wij dan somber en treurig zijn?! Wees vrolijk en opgewekt en
verheug je in de genade van God; en laat al het andere helemaal aan Hem over!
78 Straffen als geneesmiddel
[1] De overste zegt: 'Beste wijze vriend! Wat je zegt is zonder meer waar, maar wat
moet ik als vreemdeling daar nu over zeggen?! Ik ben nu tot geloof gekomen en ik
ben er geheel en al van overtuigd dat deze J ezus uit Nazareth niemand anders is dan
de enig werkelijke God in menselijke gedaante. En dat concludeer ik niet speciaal uit
de grote tekenen die Hij deed, maar veel meer uit Zijn onbegrensde wijsheid! Want
wie een wereld scheppen wil, moet zo wijs zijn als Hij in ieder van Zijn woorden is!
[2] Maar deze schurken hier bezondigen zich op de ergste manier door zich Gods
kinderen te noemen, tot wie God in alle tijden hetzij indirect of direkt gesproken
heeft; en nu Hij Zelf in levende lijve tot hen komt, verachten ze Hem als een
straatboef en willen Hem bovendien nog de stad uit gooien! Vriend, ik ben een
Romein, volgens mijn godsdienst ben ik een gebrekkig panthest, een blinde heiden
dus, en ik geloof in Hem en sta voor dit nieuwe geloof met mijn leven in!
[3] Als het heidenen zouden zijn, dan zou ik geduld met hen hebben; maar omdat ze
zich Gods kinderen noemen en God, die ze hun eeuwige Vader noemen, op deze
wijze honen, daarom heb ik als vreemdeling geen geduld met hen!
155
[4] Zij wilden God de Heer uitwijzen; nu zullen zij uitgewezen worden!
Het ongedierte en het onkruid moet weg, opdat hier op deze akker die de Heer nu
Zelf bewerkt heeft, een zuivere vrucht zal groeien! Want als het onkruid hier blijft,
dan bederft het op korte termijn alles wat de Heer Zelf hier zo heerlijk heeft gezaaid!
Zeg me nu eens heel eerlijk, heb ik gelijk of niet? Aan wie moet ik meer waarde
hechten, -aan de Heer of aan dit ellendige straatgespuis?!'
[5] J onal zegt: 'Dat je van jouw standpunt uit bekeken helemaal gelijk hebt, kan en
zal niemand je bestrijden; maar of zoiets nu al meteen noodzakelijk is, dat is dan
weer een heel andere vraag. Het kan zijn dat deze booswichten, omdat ze nu erg
geschrokken zijn, tot inkeer zullen komen en berouw zullen hebben over hun
boosheid en hun leven zullen beteren; en dan zou het toch niet juist zijn, om ze
allemaal uit te wijzen! Want een zonde blijft bij de mens alleen strafbaar zolang hij in
de zonde blijft; legt de mens echter de zonde geheel af en voegt hij zich naar de door
God ingestelde orde, dan is de mens losgekomen van de zonde en diens straf!
[6] Het zou toch erg onzinnig zijn om een geheel verbeterd mens te straffen, omdat
hij vroeger n of meer keren in zijn blinde dwaasheid en zwakte gezondigd heeft;
dat zou onwaardig zijn voor een echt mens, en tegen de goddelijke orde in. Zo'n straf
zou op een haar na precies lijken op die van een domme dokter die, nadat zijn zieken
gezond zijn geworden, naar hen toeging en zei: ' J ullie zijn nu weliswaar weer
helemaal gezond , maar je begrijpt ook wel dat jullie lichaam, en wel dit of dat
bepaalde deel, tegenover jullie gezondigd heeft en nu gestraft dient te worden in die
mate waarop het je geplaagd heeft!' Als de genezenen dan hun lichaam, dat nog maar
net genezen is, met allerlei kwellingen zullen laten bestraffen, of als men hen
gewelddadig martelt, wat zal er dan van hun genezing terecht komen?! Wel ze zullen
daardoor beslist tien maal zieker worden dan ze eerst waren! De vraag is dan: Wat
was het nut van zo'n ontijdige bestraffing van het vlees? -Is de behandeling zelf dan
al niet voldoende bestraffing van het vlees? Waarom dan nog een straf achteraf, die
het gezonde vlees weer ziek maakt?! Als zo'n behandeling in het vleselijke al oerdom
genoemd kan worden, hoeveel te meer als dit zonder een spoortje medelijden in het
geestelijketoegepast wordt?!
[7] Het is wel onze plicht om de mensen, die gezondigd hebben en hun leven daarna
geheel gebeterd hebben, broederlijk te wijzen op de grote gevaren der zonde. We
moeten hen daarentegen ook in hun verbeterde toestand met alles, wat ons ter
beschikking staat, steunen en sterken, opdat ze nooit weer terugvallen in het
slavendom van de zonde; maar als je ze na hun verbetering ter verantwoording roept
en straft, dan maak je je er aan schuldig, dat de verbeterde zondaars terugvallen in
tienvoudig grotere en ergere zonden!
[8] En dan vraag je je af, of z'n handeling voor God niet honderdmaal strafbaarder
zou zijn dan alle zonden, die de veroordeelden ooit begaan hebben! -Geloof mij, de
straf die iedere zonde al met zich meesleept, is een geneesmiddel tegen de kwaal van
de ziel, die 'zonde' heet; als de kwaal echter al verholpen wordt door het in de kwaal
opgesloten geneesmiddel, waarom zou er dan nog een volgend geneesmiddel nodig
zijn, als de kwaal al over is?!' De overste zegt: ' Als een middel ter voorkoming van
het mogelijk weer de kop opsteken van de kwaal!'
[9] J onal zegt: ' J a, ja, voorbehoedmiddelen zijn wel goed en noodzakelijk; maar ze
moeten, zoals ik al eerder gezegd heb, ondersteunend en versterkend werken, maar
niet verzwakkend en zelfs dodelijk zijn! Met toorn verzacht men nooit toorn, dat
gebeurt alleen door liefde, zachtmoedigheid en geduld!
156
[10] Als iemand in brand staat, moet men water over hem heen gieten, en geen
kokende teer of roodgloeiend vloeibaar erts! Als iemand zijn been breekt moet men
hem dragen en het gebroken been zetten, het verbinden en die persoon in een goed
bed leggen, opdat zijn beenbreuk zal genezen; maar men moet hem niet met knuppels
slaan omdat hij zo onhandig liep dat hij viel en zijn been brak!
[11] Nog niet zo lang geleden heb ik me eens door een zendeling, die uit het land van
de Scythen terugkwam en daar was geweest om die mensen de God van Abraham,
Isak en J acob te verkondigen, laten vertellen, dat deze wilde, steeds rondtrekkende
volken een mens, als hij gestorven is, ervoor straffen dat hij dood ging! Ze kleedden
hem bijna geheel uit, bonden hem dan zo aan een paal en geselden hem een hele dag
lang; en dat deden ze ook, als de dode door iemand anders gedood was. Want dat was
puur zijn eigen schuld, omdat hij zich had laten overweldigen en tenslotte zelfs had
laten doden! De moordenaar werd echter geprezen, omdat hij de ander overwonnen
en zijn eigen leven behouden had!
[12] Hoe dom dit ook klinkt, het lijkt toch precies op wat wij doen, als we op de een
of ander manier iemand, die door de zonde, wat toch een echte ziekte van de ziel is,
al zonder meer geestelijk dood is, nog doder willen maken dan hij al is!
[13] Een zieke heeft wel de dokter en het goede geneesmiddel nodig; maar hem
ervoor straffen, omdat hij het ongeluk had om ziek te worden, dat, beste vriend, hoort
thuis in het ergste deel van het land der Scythen! Ik denk echter wel, dat je nu zult
inzien dat het altijd beter is de Heer van het leven in alles na te volgen, dan Hem met
grove onbekwame handen met wat dan ook te willen helpen, en daardoor de grote
goddelijke kwekerij op een duivelse manier moedwillig of toch zeker uit pure
domheid te gronde te richten!
79 De behandeling van zielsziekten
[1] De overste, die erg onder de indruk is van de treffende en waarachtige toespraak
van J onal, zegt nu: 'J a, nu is het mij wel helemaal duidelijk, en ik zie van mijn
voornemen af! Pas als jij het mij zult vragen zal ik het uitvoeren, en ik zal jou, als de
door God aangestelde leider van deze gemeente, op die manier steeds de leiding
geven; zonder jouw raad zal ik in het vervolg niets meer doen'.
[2] J onal zegt: 'Ik feliciteer je met je besluit, het zal de Heer welgevallig zijn! Als
iemand lichamelijk ziek is, dan moet hij lichamelijke hulp hebben; is iemand echter
zielsziek, dan moet hij een aan de ziekte aangepaste zielkundige hulp krijgen!
[3] De zielsziekten van kinderen kan men het beste genezen door een goede vast
omschreven tucht, waarbij de roede niet ontbreken moet; de zielsziekten van
volwassenen worden echter genezen door wijze en liefdevolle raad, door degelijke
leer en onderwijs, door uit zuivere liefde opwellende vermaningen en door het wijzen
op de onafwendbare ernstige gevolgen, die anders zullen ontstaan als de zwakke ziel
de goede raad niet opvolgt. Als bij de erge verstokten, ofwel blinde en dove zielen,
dit alles geen resultaat meer oplevert, dan pas wordt het tijd om zulke wezens een
strengere en krachtiger behandeling te geven, waarin echter de naastenliefde toch ten
volle aanwezig moet zijn, want zonder naastenliefde rust er geen zegen op een
krachtiger behandeling!
[4] Als de leiding echter uit toorn en helse wraaklust handelt, dan is alle moeite
tevergeefs! In plaats van de zielszieken te genezen tot echte mensen, verandert men
157
ze in duivels met een onstilbare dorst naar wraak.
[5] De satan kan door macht en geweld van boven wel een tijdlang vastgehouden
worden, maar als de Heer Zijn macht terugtrekt en de satan de boeien afneemt
vanwege de hoogmoedige mensen, die ondanks alles van mening zijn, dat ze door
eigen macht en wijsheid, bestaande uit een onverbiddelijke tirannieke hardheid, hun
gewenste orde in stand kunnen houden, dan is het met de macht van degenen, die
dachten dat ze macht hadden, ineens afgelopen! Want de door zo'n verkeerde
behandeling in pure duivels veranderde mensen zullen zich als een gezwollen rivier
over hen heen storten en hen vernietigen, alsof ze er nooit geweest waren!
[6] De doodstraf heeft echter de slechtste uitwerking! Want wat heb je eraan om
iemands lichaam te doden, als je zijn ziel en geest niet gevangen kunt houden, waarin
zich toch de werkelijke kracht voor het handelen en het doen bevindt!
[7] Wie gelooft, dat hij van zijn vijand af zou zijn door het doden van diens lichaam,
is met een tienvoudige blindheid geslagen! Want juist daardoor maakt hij uit n
zichtbare, zwakke vijand, duizend onzichtbare vijanden, die hem daarna dag en nacht
vervolgen en hem schade berokkenen aan lichaam, ziel en geest!
[8] Kijk naar een oorlog, waar niet zelden duizenden mensen lichamelijk gedood
worden! De overwinnaar denkt nu, dat hij van zijn vijanden af is, omdat hij ze
volgens zijn blinde gedachte lichamelijk vernietigd heeft. Maar dat is een hele grote
vergissing! De zielen en geesten van de gedode mensen hebben een direkte invloed
op de weersgesteldheid op aarde en langs die weg vernietigen ze alle mogelijke zaden
en vruchten; de voedingsmiddelen worden hierdoor schaarser en duurder, daardoor
ont staat hongersnood en dat geeft weer aanleiding tot allerlei besmettelijke ziektes
en pest! Daardoor worden bij de overwinnaar in korte tijd meer mensen weggemaaid,
dan er bij zijn vijand soldaten gedood zijn. Omdat de macht van zijn eigen land
hierdoor te gering is geworden, moet hij soldaten uit vreemde landen voor veel geld
gaan werven. Zijn land komt daardoor in de schulden en na een aantal jaren, als land
en volk totaal verarmd zijn en hij zijn schulden en soldaten niet meer kan betalen, zal
men hem dra onder verwensingen overal gaan vervolgen. Zijn volk, dat hem de
macht gaf, zal door de te grote nood tegen hem opstaan en de vijanden van buitenaf
zullen deze gelegenheid ook niet onbenut voorbij laten gaan en zij zullen tegen hem
ten strijde trekken, en hij, de eerst gevierde overwinnaar, zal die strijd nooit winnen,
maar de vertwijfeling zal hem als met tijgerklauwen grijpen en geestelijk tot in zijn
binnenste levensvezels verscheuren!
[9] Kijk, dat is dan allemaal het gevolg van het lichamelijk doden van vijanden!
[10] Dit is dan ook de oorzaak van het ontstaan van een oeroude regel en gebruik, dat
alle naasten van een lichamelijk stervende zich met hem verzoenen en zich door hem
laten zegenen. Want sterft hij als iemands vijand, dan is de nog in leven zijnde vijand
te beklagen. Want ten eerste zal de vrijgekomen ziel het gemoed van de overlevende
zonder ophouden martelen door hem te kwellen met gewetenswroeging, en ten
tweede zal ze alle aardse omstandigheden, die betrekking hebben op de overlevende,
zodanig leiden, dat de overlevende vrijwel niets meer gelukken zal!
[11] Dit wordt allemaal door de Heer toegelaten, opdat de beledigde zielen de
verlangde genoegdoening krijgen, en omdat de overlevende oneindig veel beter in
deze wereld der materie gepijnigd kan worden voor zijn hoogmoed, dan dat hij direkt
na zijn lichamelijke dood in honderdduizend handen van vijandelijke geesten terecht
zou komen, die met hem, als een geheel onervarene in die wereld, zeker niet
vriendelijk om zouden gaan!
158
[12] Daarom is het nu juist ook zo dringend nodig om op deze wereld liefde en ware
vriendschap te geven en welke vijand dan ook liever goed dan kwaad te doen en
diegene te zegenen, die mij vervloekt; want ik kan niet weten wanneer de Heer hem
van deze wereld zal wegroepen! Als hij in deze wereld slechts in bepaalde kleine
dingen een vijand van mij was, dan zal hij het mij later als geest honderdvoudig in
grote dingen terugbetalen.
[13] David was toch vanaf zijn jeugd een mens en een man naar het hart van J ehova,
maar hij had zich slechts n mens, namelijk Uriah, tegen de wil des Heren tot vijand
gemaakt, en hoe erg heeft toen, met toestemming van de Heer, Uriah's geest
wraakgenomen op David! En dat is en blijft steeds het onontkoombare gevolg van
een vijandige handeling een mens aangedaan, tegen de wil van God!
[14] J a, het is heel wat anders, als de Heer daartoe Zelf opdracht geeft, zoals Hij
David tegen de Filistijnen heeft bevolen om, reeds tot de duivel behorende Gods en
mensenvijanden, met oorlogsgeweld te slaan en naar aardse termen te vernietigen!
Die komen aan gene zijde meteen in een streng oordeel terecht en kunnen zich nooit
en te nimmer tegen de arm Gods verheffen; want ze worden door de macht des Heren
tot nederigheid gebracht.
[15] Weer geheel anders staat het met die vijanden, die je je zonder Gods opdracht
gemaakt hebt door je onvriendelijkheid, door je eventuele hoogmoed of door de
gebrekkige menselijke rechtspleging, waarvan reeds spreekwoordelijk gezegd wordt,
dat het hoogste recht tevens het hoogste onrecht is; die zullen na het afleggen van hun
lichamen zeker je onverzoenlijkste vijanden worden!
[16] Als ik ze had zou ik je duizend levens geven als je mij n gelukkig mens aan
kunt wijzen, wiens vijand al eerder naar de andere wereld is gegaan! Ik heb er nog
nooit n gezien! Daarentegen ken ik wel gevallen, waarbij de wraak van een
vijandige geest een familie tot in het tiende geslacht achtervolgde, en ook, dat grof
beledigde mensen na hun dood als geesten een land of streek vele jaren lang zodanig
verwoest hebben, dat geen mens daarin leven kon! Vriend, hoe ongeloofwaardig je
deze echt welgemeende les mag voorkomen, het is een keihard feit! En stel dat het
niet waar zou zijn, hoe zou ik het dan ooit hebben kunnen wagen dit nu in het bijzijn
van de Heer en Zijn engelen tegen je te zeggen?! Als je echter toch nog enige twijfel
hebt, vraag het dan aan de Heer, de eeuwige schepper van alle dingen, en Hij zal
getuigen of ook maar n van mijn woorden onwaar was!
80 Vermijd de eigendunk
[1] De overste zet grote ogen op, net als veel van de andere aanwezige gasten en zegt:
' J a, als dat zo is, dan is het aardse leven een bijzonder gevaarvolle onderneming; wie
zal dat overleven?'
[2] Ik zeg: 'Ieder, die leeft volgens Mijn leer! Wie echter leeft volgens zijn eigen,
merendeels door de eigenliefde en de hoogmoed gevoede eigendunk en die degene,
die hem ergens mee beledigd heeft, niet van ganser harte kan vergeven en hem ook
niet tienvoudig kan zegenen, die zal dan ook vroeger of later de onafwendbare
gevolgen van de vijandschap smaken, waarbij hij volstrekt geen bescherming van Mij
heeft te verwachten, behalve als hij zijn schuld aan de vijand tot op de laatste penning
betaald heeft! Leef daarom met iedereen in vrede en eendracht! Het is beter voor
jullie om onrecht te verdragen, dan ook maar schijnbaar iemand onrecht aan te doen.
159
Daardoor zul je je geen wrekers bezorgen en de geesten, die anders je vijanden
zouden zijn geworden, worden dan je beschermgeesten en zullen veelonheil van je
hoofden afwenden!
[3] Waarom dat alles echter zo is en moet zijn? Daar antwoord ik op: Omdat het zo
moet zijn volgens Mijn wil en Mijn onveranderlijke orde!'
[4] De overste zegt: 'J a, Heer, ik herken nu overduidelijk Uw eindeloze en door niets
beperkte liefde en wijsheid en zeg: Als misschien eens alle mensen doordrongen
zullen zijn van Uw leer, dan zal de aarde geheel en al in een hemelrijk zijn veranderd!
Maar - en dat is een enorm groot maar! - wanneer zal dat gebeuren?!
[5] Als ik me nu de grote aarde voorstel, waarvan geen onderzoeker nog heeft
vastgesteld waar ze begint en waar ze eindigt, en denk aan het zeer grote aantal
verschillende mensen dat het onmetelijk wijde aardoppervlak bewoont, dan begint het
mij te duizelen! De onbeschaafdste en ruwste kwaadaardigheid schijnt bij vele
bewoners van de grote aarde de algemene hoofdtrek van hun levenswijze te zijn!
[6] Het overgrote deel van de mensen is geheel doortrokken met dierlijke zelfzucht en
duivelse hoogmoed!
[7] Waar zich maar ooit een vredelievend volkje op de grote aardbodem vestigde en
door gemeenschappelijk samenwerken een bepaalde welstand bereikte, daar werd het
weldra opgespoord door de fijne neus van de wolf en tijgermensen en vijandelijk
overvallen; de ongelukkigen werden overwonnen en daardoor duizendmaal
ongelukkiger gemaakt, dan ze daarvoor in hun natuurlijke bestaan waren!
[8] In het geval echter dat zulke vreedzame en ontwikkelde volkjes toch nog door
moed, wijsheid en geestelijke kracht de vijanden van zich af sloegen, waarbij ze deze,
natuurlijk met de wapens in de hand, voor het grootste deel vernietigen moesten,
zouden de geesten van de gedode vijanden vanaf dat moment nu juist hun grootste en
schadelijkste vijanden worden. Dan vraag ik me in gemoede af: Hoe, wanneer en
onder welke omstandigheden zal Uw heilzame leer op de aarde ooit helemaal ingang
vinden en het doen en laten van alle mensen der aarde bepalen?
[9] Als slechts enkele volkeren zich in de milde stralen van Uw onovertrefbare leer in
volkomen geluk zonnen, dan zullen ze van dag tot dag door steeds meer en meer
vijanden omringd worden; als ze zich zonder tegenstand aan de vijanden overgeven,
dan worden ze alleen maar slaven van hun veroveraars en zullen ze zich iedere druk,
hoe onmenselijk ook, ja ten slotte zelfs het verbod tot navolging en uitoefening van
deze leer van U, moeten laten welgevallen.
[10] Als ze echter door welk machtsmiddel dan ook hun vijanden verslaan, dan zullen
op dat moment de in de strijd gedode vijanden nu juist hun onoverwinnelijkste
vijanden worden, en met het hemelse rijk op aarde zal het dan nog wel even duren,
volgens mijn beslist niet als maatstaf dienende mening!
[11] Ik betwijfel dan ook ten zeerste of men nu juist - al is het voor de beste zaak -het
kwaad van iedere vijand met goed moet beantwoorden! Ik betwijfel niet, dat je
daardoor wel uit menig blinde vijand een ziende vriend zal maken; maar of die regel
ook op grote aantallen vijanden van de goede zaak zegenrijk toegepast kan worden,
dat, Heer, vergeef mij mijn zwakke begrip, wil ik dan toch gezien de eerder
aangevoerde redenen, enigszins in twijfel trekken!
[12] Ik moet maar steeds aan dat onzalige Scylla en Charybdis denken, waar men, als
men het geluk heeft de eerste vijand te ontlopen, door de tweede des te zekerder in de
pan gehakt wordt! -Heer, geef ons hierover nog wat opheldering en ik zal al mijn
vijanden broederlijk omarmen en alle gevangenen uit de kerkers vrij laten, -ook alle
160
dieven, rovers en moordenaars, ook al zijn ze nog zo slecht!'
81 De Heer is de brug naar de geestelijke wereld
[1] Ik zeg: 'Vriend, als je Mijn leer zo uitlegt en begrijpt, ben je nog erg kortzichtig!
J onal heeft je toch ook al gezegd dat een gevecht met een slechte vijand op bevel
van God, of een niet te voorkomen geval van noodweer, door Mij zo geregeld is, dat
mensen die in die gevechten gedood worden, ofwel hun zielen, direkt onder een
streng oordeel vallen en noch hun rechtvaardige overwinnaar, noch ergens op de
aarde schade kunnen berokkenen. Als dit nu een onwrikbare waarheid is, waaruit je
duidelijk kunt zien wat de kern van deze zaak is; hoe kun je dan zo twijfelachtig over
Mijn leer praten?!
[2] Wie heeft je dan verteld dat men echte misdadigers, die vaak erger zijn dan alle
wilde beesten, niet moet gevangen nemen en op de een of andere wijze in verzekerde
bewaring moet brengen?! Integendeel, de echte naastenliefde gebiedt je dit; want net
zo zeker dat je, als een hyena een mens aanvalt, het beest met een scherp wapen zou
doden, net zo zeker zul je een eerlijk mens te hulp komen, als die buiten op straat of
in huis door een roofmoordenaar werd aangevallen.
[3] Omdat echter zulke menselijke hyena 's, als ze zich erg vermeerderen, niet alleen
voor eenzame wandelaars, maar op het laatst ook voor hele woongemeenschappen
gevaarlijk kunnen worden, daarom is het zelfs een noodzakelijke plicht van de
machthebbende overheid, jacht te maken op zulke gevaarlijke mensen en ze in
kerkers op te sluiten.
[4] Maar de doodstraf mag alleen over diegene uitgesproken worden, bij wie over een
periode van tien jaar, elk middel om op welke wijze dan ook zijn leven te beteren,
zonder gevolg blijft. Als de misdadiger op het schavot beterschap belooft, dan moet
men hem nog een jaar erbij geven! Heeft in die tijd echter geen beterschap plaats
gevonden, dan moet de doodstraf voltrokken worden; want van een beterschap van
zo'n mens op aarde is dan niets meer te verwachten, en het is beter hem van de aarde
te verwijderen!
[5] Als de rechtmatig machthebbende overheid echter met toestemming van het volk
zo'n welverdiende doodstraf veranderen wil in een levenslange gevangenisstraf, en
door wil gaan met te trachten de misdadiger te verbeteren, dan is ,ze daarin vrij, en.
Ik zal ze daarvoor nooit ter verantwoording roepen.
[6] Zulke vijanden van de volgens Mijn leer levende mensen, hebben na hun dood
geen macht om te reageren. Dat kunnen alleen maar die geesten, die, behorend aan
mensen die het betere wilden op deze wereld, door tirannieke, bovenmatig
hoogmoedige, zelf en heerszuchtige en derhalve ook totaalonrechtmatige heersers op
de gruwelijkste wijze gedood zijn!
[7] Als onmenselijke rechters zich met hun onrechtvaardige vonnissen vijanden
maken, zullen de geesten van deze vijanden zich op de onrechtvaardige rechters
wreken; want zij hebben van Mij toestemming om te reageren; maar de echt boze
geesten mogen dat nooit! -Nu geloof Ik wel dat je geen twijfels meer zult hebben!?'
[8] De overste zegt: 'J a, nu is de Scylla en de Charybdis wel van de baan; in dat
opzicht ben ik nu helemaal klaar .
[9] Hoe Uw waarlijk heilige leer zich echter op een weg met zo ontzaglijk veel
hindernissen baan zal breken door de nacht waarin de mensheid nu begraven ligt, dat
161
is me nog net zo onduidelijk als voorheen! Als het puur met wonderen te weeg
gebracht moest worden, dan zou het voor de mensen niet veel nut hebben, zoals U
Zelf al zei, omdat op die manier de mensen, die vrij moeten worden en zijn, alleen
maar machines zouden worden; daarentegen zal het langs de natuurlijke weg veel
bloed kosten en een ontzettend lange tijd vergen! J a, ik zou bijna met zekerheid
durven zeggen, hoewel ik geen profetische gave heb, dat afgaande op mijn kennis van
de mensheid uit de vrij verre omtrek van Azi, Afrika en Europa, van nu aan
gerekend, binnen twee duizend jaar nog lang niet de helft van de aardse mensen zich
in het licht van deze leer van U zal zonnen! - Heb ik gelijk of niet?'
[10] Ik zeg: 'In de aard van de zaak heb je volstrekt geen ongelijk. Maar over het
geheel genomen heeft dat niet die waarde die jij daaraan hecht; want het gaat er hier
niet zo zeer om of Mijn leer wel door iedereen op aarde aanvaard wordt, maar veel
meer om de door Mijn huidige komst op aarde en de door Mijn woord en Mijn leer
eindelijk geslagen brug tussen deze materile en die geestelijke wereld, waarvan de
eeuwige velden aan de andere zijde van het graf liggen!
[11] Wie Mijn leer aan deze zijde geheel zal aannemen, gaat reeds in zijn lichaam
over deze brug; wie echter op de aarde Mijn leer lauw en onvolledig of helemaal niet
aanneemt, die zal in die andere wereld een diepe duisternis om zich heen vinden,
waardoor het heel moeilijk voor hem zal zijn om deze brug te vinden!
[12] Maar de mensen, die in het geheel niet met Mijn leer in aanraking komen,
krijgen aan de andere zijde gidsen, die hen naar deze brug zullen brengen. Als de met
Mijn leer onbekende geesten de gidsen volgen, zullen ze ook over de brug tot het
ware leven komen; als ze echter hardnekkig bij hun eigen leer blijven, dan zullen ze
overeenkomstig hun leer als schepsel slechts naar hun levenswandel geoordeeld
worden en nooit het kindschap van God bereiken! -Kijk, zo zit het in elkaar! Denk er
over na en zeg Mij, wat je er van denkt, -maar vlug; want weet je, Mijn tijd in deze
plaats is bijna verstreken!'
[13] Na enig nadenken antwoordt de overste: 'Heer, alles is me nu klaar en duidelijk,
en mocht ik in de loop van de tijd ergens aan twijfelen, nu, dan heeft U ons toch hier
een man gegeven, die ons over alles onderrichten kan! Daarvoor zij Uw naam door
mij en ons allen boven alles geloofd en geprezen! -Veroorloof mij alleen nog genadig
een verzoek, en dat is dat als U nu van ons weggaat, U weldra weer tot ons zoudt
willen terugkeren! Want hier zal het mijn voornaamste zorg zijn, dat U bij Uw
terugkomst waardiger harten zult vinden dan dit keer het geval was !
82 Afscheid van Irhal en Joram
(Maar na twee dagen ging Hij daar weg en trok naar Galilea. Joh. 4:43)
[I] Ik zeg: 'Ik zal jullie nog wel eens in het geheim bezoeken, maar dan moet niet de
hele plaats van Mijn aanwezigheid in kennis gesteld worden, want door de grote
belastingdruk in J uda en Galila zullen zich hier steeds meer mensen vestigen,
omdat dit land het minst onder druk staat en Mijn J aruth voor de armen bijna alle
belasting betaalt.'
(Want Hij zelf Jezus, getuigde dat een profeet in eigen land niet meetelt. joh. 4:44)
162
[2] Temidden van zoveel streekgenoten heeft een profeet echter weinig waarde, tenzij
hij een grijsaard is! Alleen wat een grijsaard zegt is voor de dwazen Gods woord, en
de wijsheid van een jonge man houden ze voor een spel van de verhitte fantasie, waar
maar een vleugje verstand bij te pas komt. En ook al zijn de wonderen nog zo
buitengewoon, men verwijst ze toch zonder uitzondering naar de thans helaas zo veel
voorkomende kunsten der magie. De mensen zijn nu zo blind, dat ze het valse niet
van het echte kunnen onderscheiden en dus geloven ze maar liever niets meer .
[3] Daarom is het beter, dat een profeet tussen vreemden verkeert; want daar waar
men hem niet kent, kan hij nog het beste iets te weeg brengen bij de mensen. En
daarom zal Ik, samen met Mijn leerlingen, jullie nu verlaten, maar Ik zal, zoals Ik
beloofd heb,jullie binnenkort weer bezoeken.
[4] Ik neem echter de man Matthus, die hier schrijver bij de tol was, vanwege zijn
snelle en leesbare handschrift met Mij mee om Mijn lessen en daden op te schrijven;
daarom had Ik graag voor wereldse doeleinden een reispas voor hem!'
[5] De overste zorgt daar meteen voor en bedankt Mij uit het diepst van zijn hart voor
alles. Alle overige gasten, opgewekt door het voorbeeld van de overste, doen
hetzelfde; maar verscheidene zijn vermoeid door de dagreis, aan de tafels en banken
ingeslapen. De wakenden willen hen wakker maken. Ik :zeg echter: 'Laat ze rusten tot
het dag is! Ik ga nu liever midden in de nacht in alle stilte weg, dan baart het vertrek
niet Zo'n opzien. Blijven jullie allemaal hier tot het dag wordt, en laat niemand met
Mij of de Mijnen meegaan, behalve dan in jullie harten.
[6] Mijn J onal, zorg ervoor dat Mijn leer hier wortelt en dan als een nieuwe
levensboom vele en goede vruchten drage! Ik geef je daarbij door Mijn naam ook een
hemelse bovenzinnelijke macht; Iaat je echter door je ijver niet verleiden daarvan een
ontijdig en daardoor onwijs gebruik te maken, want dan zou je meer schaden dan
helpen! Gedurende enige tijd zal Ik je een engel in je huis geven; van hem zul je de
hemelse macht wijs leren gebruiken! Zeg echter tegen geen enkele vreemde dat er
een engel uit de hemel in het huis van J onal woont.
[7] Nu komen ook Irhal en J oram naar Mij toe; ze hebben tranen in de ogen en
kunnen van liefde en dankbaarheid geen woord uitbrengen! Ik zegen ze en zeg: 'Wees
getroost! Binnenkort kom Ik weer bij jullie!'
[8] Beiden omvatten echter Mijn voeten, maken ze met hun tranen nat en J oram
roept: 'O heilige tijd, haast je en breng de Heer der heerlijkheid voor altijd bij ons in
Zijn huis! - O Heer, denk aan ons die U liefhebben uit de volheid van onze harten, en
kom gauw en blijf dan altijd bij ons!'
[9] Ik zeg: ' J a, Ik zal terugkomen, maar, zoals gezegd, heel in 't geheim; want in het
vervolg mag nooit Mijn aanwezigheid de reden ervan zijn dat iemand aan Mijn
zending van boven, en daarom aan Mijn woord, gelooft'.
83 De macht van het Woord
[I] 'De leer zelf moet de waarheid aantonen. Wie in het vervolg niet uit het woord zal
leven, zal sterven door het gericht van datzelfde woord dat tot hem gesproken werd
en dat hij niet geloofde en vertrouwde.
[2] Want net zoals Ik in Mij de van de Vader uitgaande macht heb, om aan iedereen
die een wil heeft, het eeuwige leven al of niet te geven, zo heeft Mijn woord dat ook;
want Mijn woord is altijd de almachtige en voor alle eeuwigheid durende uiting van
163
Mijn wil!
[3] Wie dus Mijn woord geheel in zich opneemt en in zijn handel en wandel daar niet
van afwijkt, die neemt daardoor Mij Zelf met al Mijn liefde, wijsheid en kracht in
zich op en is daardoor een echt Godskind geworden, aan wien de Vader in de hemel
niets van wat Hij heeft zal onthouden!
[4] Meer kan de heilige Vader niet doen dan dat Hij Zich in Mij, Zijn Zoon, Zelf
lichamelijk openbaart, jullie veroordeelde schepsels herboren doet worden tot geheel
vrije goden en jullie op die wijze vrienden en broeders noemt!
[5] Houd steeds voor ogen, Wie Degene is, Die jullie dit nu openbaart en wat je met
deze openbaring gegeven wordt, dan zal de materile wereld je niet meer
verontrusten en je zult haar met weinig moeite overwinnen, wat noodzakelijk is,
omdat je zonder de wereld geheel overwonnen te hebben, geen kinderen van de
Vader in de hemel kunt worden!
[6] Dat wil niet zeggen dat jullie daarom kniesoren en wereldvreemde mensen moet
worden, maar jullie moeten wijze gebruikers van de wereld worden!
[7] Zou je diegene niet dwaas noemen, die zo verliefd werd op een bepaald handig
werktuig dat hij voor de uitoefening van zijn kunst nodig had, dat hij het helemaal
niet voor het beoogde doel wilde gebruiken, maar het alleen maar wellustig aangaapte
en in een kast bewaarde, opdat het niet roestig en daardoor lelijker zou worden en
hem dan minder genot zou geven bij zijn waardeloze genoegen?!
[8] Voor jullie is de wereld ook een werktuig, waarmee, als je het heel doelbewust
gebruikt, buitengewoon veel goeds en heerlijks gemaakt kan worden! Maar nu je
Mijn leerlingen bent moeten jullie dit werktuig z gebruiken, zoals Ik, jullie enige
waarachtige Meester, het je nu gedurende drie en een halve dag geleerd heb!
[9] Als je het z gebruikt, zal dit werktuig jullie het eeuwige leven bezorgen en
verzekeren. Als je het echter anders gebruikt, dan wordt dit werktuig als een te scherp
mes in de handen van een onmondig kind, dat zich daarmee maar al te gemakkelijk
en te snel een dodelijke wond toebrengen zal, die een dokter vrijwel niet meer kan
genezen!
[10] Ontvang met deze woorden ook Mijn gehele zegen en deel deze woorden ook
mee aan al degenen, die ze nu niet hebben kunnen horen; opdat zich later niemand
kan verschuilen achter onwetendheid!
[11] En nu, Mijn kleine groep leerlingen en jullie allen, die vanaf Galila en
J eruzalem hierheen meegegaan zijn, maak je klaar voor de reis, en wel naar Galila,
waar jullie weer kunt gaan zorgen voor het bebouwen van je velden!'
[12] Na deze mededeling sta Ik op, geef de nog wachtende engelen een teken dat zij
alleen begrijpen, en allen verdwijnen, behalve die van J onal. Ook de zichtbaar
geopende poorten der hemelen sluiten zich; maar het huis van Irhal en J oram met de
hele inrichting uit de hemel blijft, net zo als het slot van J aruth. Alle aanwezigen die
wakker zijn, begeleiden ons tot aan de huispoort. De overste laat het zich echter niet
ontnemen om Mij tot aan de grens van het rechtsgebied van de stad te begeleiden en
keert vandaar naar Sichar terug.
Einde van de tweede dag in Sichar.
De reis naar Galila
164
84 Naar Galila. De zonsverduistering
[1] Wij vervolgen onze weg, komen tegen het opgaan van de zon bij de grens van het
land der Samaritanen en betreden dan het land der Galileers, waar wij op een
onbeboste helling, op een mooi begroeid grasveld, een nodige rustpauze inlassen.
[2] Iedereen is vol van het heerlijke uitzicht en de schrijver Matthus zegt: 'Heer als
de mensen in al hun doen en laten doordrongen waren van Uw leer, dan zou een land
als dit werkelijk mooi genoeg zijn om als hemel voor de mensen te worden
aangemerkt! Maar als ik bedenk dat de mensen voor het grootste deel nog erger zijn
dan de verscheurendste en bloeddorstigste beesten, dan zou ik hier juist God de Heer
een verwijt maken, omdat Hij deze aarde zo heerlijk gevormd heeft voor zulk slecht
volk!'
[3] Ik zeg: 'Het verwijt treft dus eigenlijk Mij, want de Vader en Ik zijn En! Want de
wijsheid van de eeuwige Zoon, die van oorsprong de wijsheid van de Vader is,
maakte het grote scheppingsplan en de liefde des Vaders voegde daaraan het grote
'Wordt' toe, en zo werden deze aarde, zon, maan en sterren geschapen!
[4] Maar ook de mensen, die deze aarde bewonen, zijn door Mij geschapen en die
zullen en moeten nu worden herschapen!
[5] Als de verhoudingen nu zo liggen, hoe kun je dan Mij een verwijt maken? En -
daarbij is deze aarde helemaal niet zo mooi als jij meent; al die landschappen, die je
hier ziet, lijken alleen maar op een zekere afstand liefelijk. Ga er maar eens heen, en
je zult weinig of ook wel helemaal niets moois of bekoorlijks aan of in deze
landschappen vinden, behalve hier en daar een boom of zelfs een door mensenhanden
aangelegde tuin en daarin misschien een paleis van een rijk mens! Blijf je die dingen
dan ook nog schoon en heerlijk vinden?
[6] Kijk eens omhoog naar de zon; daar zijn andere landschappen! Een woestijn daar
is heerlijker dan een paradijs hier! Want als de landstreken der aarde er alleen maar
door het licht van de zon mooi, heerlijk en vriendelijk uitzien, omdat de aarde zonder
het licht van de zon een tranendal en een dal vol verschrikkingen zou zijn, hoeveel
heerlijker moeten de landstreken van de zon zelf dan zijn, als je bedenkt dat de aarde
haar doffe schijn ontleent aan de glans en pracht van de zon!'
[7] Matthus zegt: 'Heer, wat zegt U? Is de zon ook een heel grote wereld, en is een
woestijn daar al onuitsprekelijk heerlijker dan hier een paradijs?! Kijk toch eens naar
de grote aarde en zet daar de onbeduidende glanzende schijf van de zon eens
tegenover! Hoeveel keer zou die wel op deze, vlakte kunnen staan die we hier nu
overzien en die zeker een heel klem deel van de hele aarde is, en hoeveel maal zou
die dan wel in de hele aarde kunnen passen?!'
[8] Ik zeg: 'Kijk, dat zit zo: Als Ik over aardse zaken met jullie spreek, dan begrijp je
ze niet; hoe kun je Me dan begrijpen als Ik met jullie over hemelse dingen spreek?! -
Kijk en probeer het te begrijpen!
[9] Daar naar het zuiden staat een ceder aan de verste rand van de bergenrij; vergelijk
diens kleine schijnbare hoogte met de hoogte van een pol gras hier, die maar net een
handbreedte hoog is, en je zult zien dat deze graspol, als je haar voor je gezicht houdt,
schijnbaar vele malen hoger in de lucht oprijst dan die verre ceder, die in
werkelijkheid verscheidene honderden malen hoger is dan deze graspol! En Iet op,
dat komt door de afstand! Als je goed lopen kunt, dan bereik je die ceder binnen tien
uur. Zoveel invloed hebben die tien uur op de indruk die je oog daarvan krijgt!
[10] Denk je nu eens de afstand van de zon tot deze aarde in! Gesteld dat een vogel
165
ten tijde van Adam zo snel mogelijk naar de zon was gaan vliegen, dan was die daar
nu nog niet, maar moest nog ettelijke jaren vliegen! Als je dit begrijpen kunt, dan
begrijp je ook hoe het komt dat de meer dan duizend maal duizend keer grotere zon je
hier op deze aarde zo klein voorkomt!'
[11] Matthus, geheel buiten zichzelf over die afstand en grootte, zegt: '0 Heer, als
dat zo is, hoe kunt U dan vanaf deze aarde zo'n wereld besturen en onderhouden?!'
[12] Ik zeg: 'J a kijk, hoe onmogelijk het je ook toeschijnt, voor Mij is dat -maar dat
moet je voorlopig onder ons houden -heel erg makkelijk uitvoerbaar! Op dit moment
kun je dat nog niet begrijpen, maar er komt nog wel een tijd, dat je dat allemaal zult
inzien.
[13] Om je echter te tonen dat Ik, door de macht van de Vader in Mij, ook op dit
ogenblik tot aan de zon kan reiken, zal Ik je dat demonstreren! Ik zal de zon nu
gedurende een paar ogenblikken bedekken, zodat niemand op de aarde haar zal zien,
en dan zal het jou daardoor duidelijk worden, dat Ik ook vanaf deze aarde naar de zon
kan reiken!'
[14] Matthus zegt: 'O Heer, doe dat toch niet; want dan zullen de mensen verstijven
van angst!' - Ik zeg: 'Maak je maar over andere dingen bezorgd! De mensen zullen
denken, dat het een gewone zonsverduistering is, die echt wel vaker voorkomt, - en in
een paar ogenblikken hebben ze de zon terug. Let nu op!' -Matthus zegt een beetje
angstig: 'Heer, moeten alle hier aanwezigen daarop niet opmerkzaam gemaakt
worden?' Ik zeg: 'Laat ze maar slapen en uitrusten! Het is voldoende dat jij alleen dit
meemaakt; want een schrijver moet meer weten dan degenen, die voorlopig niet
bestemd zijn om te schrijven! -Let nu op, Ik zeg nu: Zon, verberg je aangezicht
gedurende zeven tellen voor de hele aarde!' - Op datzelfde ogenblik wordt het
stikdonker; alleen een paar eerste sterren zijn zwak zichtbaar.
[15] Matthus beeft van angst en zegt: 'Heer, Almachtige! Wie kan er naast U
bestaan, als Uw goddelijke arm in n ogenblik zo eindeloos ver reikt?!' -Nauwelijks
heeft Matthus deze paar woorden uitgesproken, of de zon schijnt alweer in haar
volle glans, en Mijn Matthus ademt weer vrijer, -kan echter van verbazing geen
woord meer uitbrengen. Pas na geruime tijd krijgt hij een beetje moed en zegt: 'Nee
Heer, dat begrijp ik niet! Uw macht moet oneindig zijn! Maar bespaar ons, o Heer, in
de toekomst zulke verschrikkelijke bewijzen van Uw almacht; want daarbij zou al
gauw iedereen wegteren en te gronde gaan!'
[16] Ik zeg: 'Maak je daar maar niet druk om! Is er dan nu al iemand die het niet
overleefd heeft?! Een beetje angst doet de stoffelijke mens nooit kwaad. Wek nu
echter de slapenden! Want we zullen nu dadelijk verder gaan! Maar vertel jij ook
maar in de vaagste termen beslist aan niemand iets over dit gezicht en dit teken! -
Daarop wekte Matthus de slapenden, en wij begonnen aan het vervolg van de reis,
die van nu aan sterk bergaf ging en daarom ook sneller dan eerst verliep, toen we
berg opgingen.
85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk
(Toen Hij nu in Galilea kwam, namen de Galileers Hem op die alles hadden gezien
wat Hij in Jeruzalem op het feest had gedaan. Want zij waren ook op het feest. Joh.
4:45)
166
[I] In het dal aangekomen bereikten wij al gauw een Galilees dorp, waar veel van die
Galileers woonden, die in J eruzalem op het feest waren toen Ik de tempel reinigde.
Omdat dat nog niet zo lang geleden plaats vond, wisten die mensen het zich nog heel
goed te herinneren.
[2] Toen deze Galileers Mij door hun dorp zagen wandelen, kwamen ze direkt uit
alle huizen de straat op, begroetten Mij vriendelijk en kwamen lovende woorden te
kort voor Mijn naar hun mening bijzonder gewaagde daad in de tempel. En hun
vreugde om Mij weer te zien was des te groter, omdat ze bijna allemaal gedacht
hadden dat de Farizeen Mij heimelijk uit de wereld geholpen konden hebben! Want
deze Galileers wisten niet veel meer van Mij, dan dat Ik de zoon van de vrome J ozef
was en dat God met Mij was net zoals Hij met J ozef geweest was. De hele dag en
vervolgens ook de hele nacht moest Ik met Mijn gezelschap bij hen blijven. Ze
verzorgden ons zo goed mogelijk, en er waren veel vragen te beantwoorden en er
werd veel raad gegeven, en men vroeg ook over de Messias; en velen zagen en
herkenden Deze in Mij.
[3] Want ze zeiden: 'Wie in de tempel voor vele duizenden mensen zo'n moed ten
toon spreidt, moet zich van een grote macht bewust zijn die hem van boven gegeven
is! Want als een gewoon mens dat zou doen, dan zou het hem bij zo'n onderneming
slecht vergaan; ook zou hij tegen de ingeroeste misstanden, die al zo lang in de
tempel schering en inslag zijn, niets bereikt hebben! Maar bij U was het anders! Alsof
een geweldige storm hen meesleurde, zo renden ze de tempel uit, - en sindsdien is er
in de tempel geen markt meer gehouden!' En Ik zei: 'En er zal in de toekomst ook
geen markt meer gehouden worden, want zijn eind is dichtbij gekomen!
[4] Daarover verwonderden de Galileers zich en antwoordden: ' Als dat zo is, dan
zal het er voor ons slecht uit zien! Wat komt er dan terecht van de eeuwige
heerschappij van de nakomelingen van David, die door de Messias weer gevestigd zal
worden, en voorspeld is door de profeten?!'
[5] Ik zeg: 'Hij zal wel voor de echte kinderen en nakomelingen van David en
daarmee voor alle mensen der aarde een nieuw en eeuwigdurend rijk vestigen, maar
niet op deze aarde, maar boven de aarde in de hemel! Wie de profeten op een andere
manier verklaart die zal in duisternis wandelen.
[6] Naar aanleiding van deze uitspraak gingen er verscheidene mensen weg, want ze
geloofden in een aardse Messias; maar velen verzochten Mij om een nader
onderricht.
[7] Ik zeg: 'J ullie willen ook tekenen zien, anders geloof je niet! Volg Mij daarom
naar Kana, en vandaar in de streek er omheen; daar zul je lessen en tekenen krijgen!'
[8] In Mijn gezelschap waren er echter veel uit Kana, die Mij vanaf de bruiloft
gedurende de gehele tocht om Mijn leer te verbreiden, zeer trouw begeleid hadden.
En zij wilden gaan vertellen van al de lessen en tekenen, die ze van Mij hadden
gehoord en gezien.
[9] Maar Ik zeg: 'Het is voor hen de tijd nog niet. Laten ze ons echter volgen naar
Kana; daar zullen we er iets over vertellen en meer nog zullen ze zelf zien en
ondervinden! En laten we dan nu onze reis weer voortzetten! Onderweg moet
niemand echter wat zeggen, want er zijn hier Farizeese bandieten!
[10] Toen Ik dat zei, gaven de Galileers Mij gelijk en vertelden, hoe overal de
Farizeese spionnen loeren en de wandelaars op straat aanhouden, hen over van alles
uithoren, waarbij ze ook vragen of de zekere J ezus uit Nazareth zich ergens bevindt
en hen lessen geeft. En Ik zei: 'J uist daarom zullen we tot bij Kana heel stil gaan; aan
167
ons talrijke gezelschap zullen ze wel wijselijk geen vragen stellen!'
86 Kana in Galilea. De verlokking van satan
(En Jezus kwam weer in Kana in Galilea waar Hij water in wijn had veranderd. Joh.
4:46)
[I] Na deze woorden gaat de reis verder en we bereiken zonder enige moeilijkheid het
stadje Kana. Als we daar aankomen gaan we snel naar het huis waar Ik het eerste
wonder in het openbaar verrichtte. Binnen een uur echter weet bijna het hele dorp dat
Ik en allen die met Mij meegegaan zijn, weer gelukkig en behouden aangekomen
zijn; en alles loopt uit om de aangekomenen te zien, te begroeten en te verwelkomen.
En als ze Mij zien, hebben ze geen woorden genoeg om Mij te loven en te prijzen
voor het feit, dat Ik te J eruzalem de tempel op zo'n vastberaden manier gereinigd heb!
Want op dat feest waren er ook velen uit Kana, en die hebben gezien wat Ik in
J eruzalem tot stand bracht, en hebben ook vernomen hoe Ik daar vele zieken genezen
heb en daarvoor prezen ze Mij bijzonder.
[2] Ik vroeg hen of er hier geen zieken waren. Zij antwoordden echter, dat er
merkwaardig genoeg niet n mens ziek was.
[3] Ik zei echter: dat ze naar lichaam wel gezond waren, maar niet naar ziel. 'Want
wie ontucht en hoererij pleegt, die is heel ziek in zijn ziel! Want door deze zonde
wordt het hart van de mens van dag tot dag steeds harder, gevoellozer en
onbarmhartiger tegen de naaste en het houdt op het laatst alleen nog maar van
zichzelf en het onderwerp, waarmee het geilen kan, maar niet om het onderwerp zelf,
maar vanwege het geilen. Zo'n hart ontvlucht dan het woord van God dat hem af wil
brengen van zijn slechte verlangen, en wordt tenslotte zelfs een vijand van degenen,
die het woord van God in hun hart bewaren en daarnaar leven. Velen van jullie lijden
aan deze ziekte en Ik ben daarom weer naar jullie gekomen, om je van deze kwade en
dodelijke ziekte te genezen. Wie van jullie weet dat hij aan deze kwade ziekte lijdt,
Iaat die zich aan Mij toevertrouwen en Ik zal hem genezen!'
[4] Bij deze aankondiging verlaat er direkt een grote groep het huis, want de
schuldigen worden bang dat Ik ze openlijk verraden zal, en daarom gaan ze er
vandoor. Onder hen waren ook enige echtbrekers en bloedschenners, en veel mannen
en vrouwen, die zichzelf bevlekten, en zij waren nog blij ook dat ze Mijn blik niet
meer behoefden te doorstaan.
[5] Bij velen ging het er echter niet in de eerste plaats om, dat ze niet genezen wilden
worden van die hartstocht, maar het ging hen veel meer om de schande! Want verder
waren het eerbare, geziene mensen, en het zou erg onaangenaam voor hen zijn
geweest, als hun buren op deze manier hadden gehoord, dat hun lichaam zwak was.
Maar ze hadden niet in de gaten, dat ze zich door na Mijn meelevende vraag te
verdwijnen, wel erg bloot gaven.
[6] Van degenen, die gebleven waren, zeiden er een aantal: 'Nee, van hem of haar zou
ik dat nooit gedacht hebben!' Anderen moesten er om lachen en zeiden: 'Wat heeft U
dat slim aangelegd! AI had men hen er tien jaar lang over ondervraagd, dan zouden
ze er toch nooit iets over gezegd hebben; U heeft hen echter alleen maar heel
liefdevol en vriendelijk aangeboden om hen hiervan te genezen, - en kijk, nu kiezen
ze allen het hazenpad! Ze dachten zeker dat U, Die water in wijn kon veranderen, hen
168
ook misschien bij name kon roepen en zeggen: ' J ij hebt daar zo en zoveel maal mee
gezondigd, en jij deed het ook zo en zoveel maal!' en dat zouden ze natuurlijk niet
kunnen verdragen en daarom namen ze de benen! Maar ze zijn er nog niet achter
gekomen, dat ze zich door weg te lopen veel meer verraden hebben! We veroordelen
ze niet - want we kennen onze eigen zwakheden ook wel, en we weten wel dat men
het beste alleen maar voor eigen deur veegt en schoonmaakt -, maar het blijft toch
wel wat lachwekkend dat ze geloofden, door zich uit de voeten te maken, niet
herkend te worden als die zondaars, die U bedoelde! Nee, die zijn nog een ietsje
dommer dan een neushoorn uit Perzi!'
[7] Ik zeg: 'Laat ze maar gaan, de blinde dwazen! Ze schamen zich voor de mensen;
maar voor God, die de geheimste gedachten altijd doorziet en onderzoekt, schamen
ze zich niet! - Ik zeg jullie: Dat schaamtegevoel ten opzichte van de wereld stelt niets
voor! Hoelang zal dat dan nog duren op deze wereld?! Weldra zullen ze dat lichaam
moeten missen, waarvan het vlees hen zoveel zoete uren geschonken heeft! Dan
zullen ze naakt in de andere wereld belanden, en daar zal men hen tot in alle finesses
van de daken luid verkondigen wat ze op deze wereld, hoe heimelijk ook, gedaan
hebben! Een echte en blijvende schande zal hen daar zeker ten deel vallen, en die
zullen ze ginds niet zo gemakkelijk kwijtraken als hier!
[8] Ik zeg jullie in alle ernst: geile mensen, ontuchtigen en hoeren zullen niet in het
rijk van God binnengaan, tenzij ze zich geheel en al bekeren van hun zeer slechte
levenswandel! Want denk er om, alle andere zonden begaat de mens buiten het
lichaam en hij kan zich er daarom makkelijker van losmaken - want wat uiterlijk
plaats vindt, heeft niet zo'n verderfelijke invloed op de mens, als wat in hem gebeurt!
-; de hoererij gebeurt echter in de mens, bederft de ziel en de geest en is daarom ook
het gevaarlijkste van al het kwade! Vermijdt het daarom meer dan wat ook en
ontvlucht het als de pest; want de prikkel van de wellust gebruikt de duivel als een
listig middel om zijn doel te bereiken! Wee degene, die zich zo door de satan heeft
laten grijpen! leder zal uiteindelijk de grootste moeite hebben om zich uit de klauwen
van de satan los te maken! Onuitsprekelijk lijden en verdriet zal zijn deel zijn! Wees
allen hier erg op bedacht; want anders zul je nog het moment en de dag beleven,
waarop je het erg berouwen zult! Laten we nu echter gaan slapen!'
[9] Een aantal van hen, die met Mij waren meegegaan, gingen naar hun eigen huis;
Mijn leerlingen echter en moeder Maria en Mijn broers, dat wil zeggen de vijf zonen
van J ozef, bleven bij Mij.
87 De Joden verlangen terug naar hun zuurdeeg
[1] Toen allen zich verwijderd hadden, kwam de jonge huisheer, bij wiens bruiloft Ik
het water in wijn veranderd had, naar Mij toe en zei:' Heer! Degenen, die ons uit
J uda en J eruzalem gevolgd zijn en zich nu buiten in de grote gastenkamer met spijs
en drank gesterkt hebben, zouden nog graag even met U willen spreken. Want ik
geloof, dat er verscheidene het plan hebben om naar hun woonplaats te gaan en daar
hun boerenbedrijfjes te regelen. Als U het daar mee eens bent, dan kan ik hen dat wel
overbrengen!'
[2] Ik zeg: 'Ik geloof dat dat niet nodig is! Wie bij Mij is en blijft, die IS zonder meer
in zijn echte woonplaats, en wie zich deze enige en echte woonplaats niet verwerft,
die zal voortdurend in het woeste en vreemde ronddwalen als opgeschrikt wild, dat in
169
de woestijn voedsel en een woonplaats zoekt, maar zowel het ene als het andere niet
vindt en tenslotte van honger, dorst en kou versmacht en uiteindelijk een prooi wordt
van de verscheurende dieren, die in de lege woestijn wonen!
[3] Wie is er dan bij Mij iets te kort gekomen?! Is iedereen niet iedere dag door de
hemel verzadigd, zowel lichamelijk als geestelijk? Heeft er Iemand honger en dorst
geleden, of heeft er soms iemand ergens anders onder geleden? Is er iemand door een
wereldlijk gerecht vervolgd omdat hij. met Mij meegegaan is?! Ik zeg je: Wie gaan
wil, die ga; wie echter blijven wil, die blijve! Want niet Ik heb de mensen nodig,
maar de mensen hebben mij nodig! Wie Mij verlaat, zal ook door Mij verlaten zijn,
en die Mij met zoekt, die zal Ik ook niet zo ijverig zoeken! - Ga nu naar buiten en
breng hen dat maar over!'
[4] De gastheer zegt: 'Heer, ik heb het daar wat moeilijk mee; bent U dan ook boos op
de burgers van Kana, die in hun eigen huizen zijn gaan slapen!?'
[5] Ik zeg: ' J e hebt Mij niet begrepen! Kijk, deze burgers hebben Mij helemaal in hun
harten opgenomen, en Mijn leer is voor hen heilig geworden; deze J oden zijn het
echter met geheel en al eens met Mijn leer die Ik hen in Sichar gaf, en zij verlangen
weer naar hun zuurdeeg en met z?zeer naar hun huishouden, en willen daarom nu
naar huis! Beleefdheidshalve wilden ze Mij eerst nog bedanken, om door jullie niet
aangezien te worden voor ruwe onbehouwen lummels. Ga daarom maar gerust naar
buiten en breng hen alles onomwonden over wat Ik nu tegen je gezegd heb!'
[6] Met dit advies gaat de gastheer naar buiten naar de J udeers en brengt hen
woordelijk over wat Ik tegen hem heb gezegd. Daar kijken ze allemaal heel raar van
op, ook al omdat ze zich erg aangesproken voelen. Een paar worden er boos over;
anderen trekken het zich erg aan en denken er in hun hart over na en zeggen: 'Hij
heeft ons geraakt en jammer genoeg heeft Hij nog gelijk ook; hopelijk vergeeft Hij
het ons, en wij willen blijven!'
[7] Degenen, die zich beledigd voelen, zeggen echter: 'Maar wij gaan! Wij zijn
weliswaar werkelijk niets bij Hem te kort gekomen, maar we hebben schoon genoeg
van dat nutteloze Scythenleven; en daarbij moet je bij Hem altijd erg opletten om niet
met het een of andere woordje Iets fouts te zeggen! Want dan zit je direkt in de hoek
waar de klappen vallen en moet je maar zien zonder al te veel kleerscheuren weer in
de pas te komen; want van enige toegevendheid is bij Hem geen sprake! Wat Hij
eenmaal zegt, daar trekt Hij niets van terug! Daarom willen wij ook niet langer bij
Hem blijven!'
[8] De berouwvollen zeggen: 'Daar hebben jullie wel gelijk in. De priesters in
J eruzalem kun je wel goed ompraten, vooral als er dan voldoende naar hun wens
geofferd wordt! Maar Hij Iaat zich niet ompraten, al gaf J e Hem de hele aarde
cadeau! Daardoor is het wel wat hard en moeilijk om met Hem te leven; maar Hij is
nu eenmaal vast en zeker op z'n minst een grote profeet, en Zijn woorden zijn stuk
voor stuk vol waarheid, vol kracht en leven, en de natuur, die zelf niets zeggen kan,
gehoorzaamt op Zijn wenken! Wat kunnen we dan anders doen dan blijven, zolang
Hij ons Zelf niet wegstuurt?! Want de daden, die wij Hem hebben zien doen, heeft
nog nooit een mens verricht, en wij blijven daarom in ieder geval bij Hem!'
[9] De beledigden zeggen echter: 'Dat moet je zelf dan maar weten; wij gaan!
Mochten wij de heer des huizes nog iets schuldig zijn, laat hij dan maar de rekening
voor ons opmaken!'
[10] Maar de gastheer zegt: 'Ik geef geen onderdak aan vreemden, maar alleen maar
aan de hier thuishorende kinderen van J acob, en die behoeven bij mij, net als overal
170
in Kanan, het land waar melk en honing in beken stroomt, geen kost en inwoning te
betalen. ,
[11] Na dit antwoord staan ze op, gaan op weg en haasten zich daarvandaan. Toen ze
echter verscheidene uren gaans van Kana verwijderd waren en van moeheid hun
voeten niet meer konden verzetten, vielen ze langs de weg neer en genoten daar met
een paar honderd man hun nachtrust.
[12] Afdalend van J eruzalem komt er echter langs diezelfde weg een sterk
Romeins legioen soldaten en stuit op die slapende mensen. Omdat de vermoeiden niet
wakker te krijgen zijn, bewaakt men hen tot de ochtend van de nieuwe dag. Als ze
dan in de ochtend ontwaken zijn hun handen geboeid, en omdat ze geen geldige
reispapieren bij zich hebben, worden ze allen als gevangenen voor het gerecht te
J eruzalem gebracht en daar een week lang verhoord, tot ze zich als J ood
gelegitimeerd hebben en na betaling van een boete zich vrijgekocht hebben en
vrijgelaten worden.
[13] Een deel van die Romeinse soldaten komt echter diezelfde morgen ook naar
Kana. Als ze ons huis onderzoeken en wij ons legitimeren met de reispas uit
J eruzalem, maken ze verder geen moeilijkheden en trekken verder naar Kaprnaum.
Eerst besprak de overste van dit legioen, die Mij herkende, nog vele zaken met Mij en
vertelde Mij tevens, dat hij nu voor langere tijd in Kaprnaum zal resideren, waar zijn
familie al een paar dagen eerder heengegaan is, en waar hij ze weer zal ontmoeten.
Hierbij nodigt hij Mij ook uit om naar Kaprnaum te komen en hem daar te
bezoeken, hetgeen Ik beloof na een paar dagen te zullen doen.
[14] Hij vraagt Mij ook of Ik wist, wat dat voor grote karavaan kon zijn, die hij die
nacht was tegengekomen, of liever gezegd die hij diep in slaap verzonken langs de
weg naar J eruzalem had gevonden.
[15] Ik vertel hem, wat voor een karavaan dat was, en hij antwoordt Mij vriendelijk
glimlachend: 'Ik heb meteen al gedacht, dat ik daar tegen een stelletje Farizeese
spionnen aan liep, en ik zou me zeer verbazen, als U ze niet op het eerste gezicht als
zodanig had herkend!'
[16] Daarop antwoord Ik hem: 'U heeft niet helemaal ongelijk, als u dat van ze denkt.
Maar toen ze Mij uit J eruzalem en J uda volgden, waren ze dat nog niet; maar nu
kunnen en zullen enigen van hen dat tot hun eigen grote nadeel worden. Want het
tempelgebroed houdt wel van het verraad, maar is banger voor de verrader dan voor
de verraden vijand en laat daarom geen verrader zo maar gaan. Bijna ieder moet het
vervloekte water drinken, en van de tien komt er nauwelijks n met z'n leven vanaf;
degenen, die uit elkaar zijn gebarsten, worden dan gewoonlijk van boosaardig verraad
beschuldigd en vervolgens in J osafat waar zich een vervloekte plaats bevindt, in
vervloekte aarde begrave; En zo zal ook het lot van enigen zijn, die Mij als verrader
bij het tempelgebroed zullen aangeven! Want het is Mijn tijd nog niet!'
88 Overste Cornelius en de tempelreiniging
[l] De overste, Cornelius genaamd, die ook een broer van keizer Augustus is, zegt:
'Nu, wel bekome het hun! Want mij ontbreken de woorden om U uit. te leggen hoe
erg ik met al dit tempelgebroed in mijn maag zit! Laat Ik U vertellen, goede verheven
vriend: Het slechtste van het slechtste op de hele aardbodem is wel een J oodse
tempelpriester! Onze, zeg maar Egyptische priesters zijn slecht, maar zo hier en daar
171
zijn ze toch nog een beetje menselijk; men hoort weinig over mogelijke wreedheid en
hun taak is, een paar mystieke uitzonderingen daar gelaten, om de mensheid aan te
sporen tot menselijkheid en strijdbaarheid.
[2] Maar deze kerels zijn doortrapte huichelaars! Uiterlijk doen ze zich streng en
vroom voor, alsof ze allemaal zakkenvol levende goden met zich meedragen;
innerlijk echter zijn ze nog te slecht voor de alleronderste onderwereld die wij uit
onze mythen kennen. Werkelijk, als onze ongelofelijke drie furin, voor wier
afschuwelijkheid alles van angst en schrik In steen verandert, een van deze
J eruzalemse tempelkerels te zien kregen, dan zouden zij waarschijnlijk zelf ten
gevolge van te grote angst en vrees in diamant veranderen! Ik zeg U: Voor de
uiteindelijke ontwarring van deze allerboosaardigst verworden tempel en haar
priesterkluwen moet zo snel mogelijk het scherpe zwaard van de koning van
Macedoni komen, anders wordt binnenkort nog de hele aarde ingekapseld in deze
noodlottige kluwen! - O vriend! Ik zou U dingen over deze kerels kunnen vertellen -
waarvan de hele aarde koorts zou krijgen! Maar laat ik erover ophouden, dit is
voorlopig wel genoeg; als U mij opzoekt, zullen we er nog veel met elkaar over
spreken!'
[3] Ik zeg: 'O, dat hoeft niet, Ik ken het gebroed tot in de onderste wortelvezel! Ik heb
daarvoor uit uw geslacht in Rome al een 'koning van Macedoni' uitgekozen, die zal
de opdracht krijgen om deze verwardste aller kluwens met een gloeiend zwaard door
te hakken! Ik wil echter eerst nog veel doen ter mogelijke verbetering van zo velen
van hen!'
[4] De overste zegt: 'Doe het niet! Want als U net als ieder mens sterfelijk bent, dan
zullen ze U, ook al bent U een echte zoon van God, weten te doden! Want geloof me,
voor deze kerels is ook zelfs een God Zijn leven niet zeker! - Neem dat maar van mij
aan, beste jonge vriend!'
[5] Ik zeg: 'Laten we er niet meer over praten! Wat de Vader wil, dat zal gebeuren!
En zucht uit Mijn mond zou voldoende zijn om te maken, dat ze er niet meer waren!
Maar dat is niet de wil van de Vader, en daarom laten we ze nog een tijd begaan!'
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in J uda
niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een
gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd
heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man,
Nicodmus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net zoveel
zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je dood te lachen,
hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze
tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel
geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die
behalve hun kleine plaatshuur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch
het meeste geld van heel J eruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en
sommigen zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn
toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als
bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het
natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor
in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis
geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een aanzienlijke
som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid weer eens naar
J eruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar binnen, anders zult U
172
de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze kooplui, wisselaars en
veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen uitgestuurd, die al Uw doen en
laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons bekende ontzettend slechte
tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg gevangen liet nemen, waren
voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
[7] Ik zeg: 'Nu, dat plezier wil Ik hen nog wel een keer bezorgen; maar daarna, daar
kunt u van overtuigd zijn, zal er geen wisselaar en geen verkoper meer in de tempel
zijn zaken beginnen! Bij Mijn laatste intocht in J eruzalem zal Ik de tempel nog een
keer net zo moeten reinigen als Ik haar jongstleden gereinigd heb!'
[8] Na deze belofte voor de toekomst komt een aanvoerder van de troep en meldt aan
de overste, dat de troepen klaar staan voor de afmars. De overste neemt nu afscheid
van Mij en herinnert Mij er nogmaals aan, hem toch beslist in Kaprnaum te
bezoeken! Daarna brengt de heer des huizes een goed ontbijt en alle gasten nemen
daaraan deel.
89 Twee rustdagen te Kana
[I] Na beindiging van het ontbijt zeg Ik tegen alle aanwezigen: 'Wie thuis iets te
regelen en te doen heeft, kan nu voor een paar dagen gaan; maar op de derde dag
moet hij weer hier zijn! Want Ik blijf hier nu een paar dagen in Kana en zal Mijzelf
een beetje rust gunnen. Degenen die te ver weg wonen, kunnen hier blijven, net zoals
degenen die niet bij Mij weg willen! Maar Ik zal hier gedurende deze twee dagen
niets Ieren of doen, maar Ik zal alleen maar uitrusten en voor jullie allen tot de Vader
bidden'.
[2] Nu komen ook Maria en Mijn vijf broers naar Mij toe en vragen Mij, of zij ook
een paar dagen naar Nazareth mogen gaan en daar de huishoudelijke zaken op orde
brengen.
[3] Ik zeg: 'J a, ga en doe dat; want Mijn leerlingen moeten ook hun wereldse
huishouding in orde hebben! Regel echter jullie huishouding vast voor de komende
paarjaar en verhuur deze aan een arm persoon, maar wel kosteloos! Want jullie als
Mijn broers en leerlingen mogen in de hele toekomst van niemand huur of loon
vragen, maar alleen maar dat aannemen wat men je vrijwillig zal geven!' - De broers
en ook Maria beloven dat en vertrekken naar Nazareth.
[4] Van de leerlingen, die Mij van Bethabara, waar J ohannes doopte, gevolgd waren,
ging alleen Thomas naar huis met het voornemen daar nog meer volgelingen voor
Mij te werven, wat hij dan ook deed. Maar daaronder was ook een zekere J ood, die
geen oorspronkelijke Galileer was, genaamd Iskariot, die Mij later verried. Deze
was tot aan dat bepaalde moment de ijverigste van al Mijn volgelingen. Hij speelde
voor betaalmeester, betaalde overal alles en gedroeg zich een beetje als
kwartiermeester en leider op die plaatsen, waar Ik vervolgens heentrok. Maar hij wist
in het geheim ook goede munt te slaan uit Mijn daden en leringen, en deze
geldhonger veranderde hem tenslotte in dat, wat hij geworden is, namelijk een -
verrader van Mij! Petrus en de andere leerlingen, die Mij ook reeds vanaf Bethabara
gevolgd waren, bleven echter.
[5] Petrus zei, toen Ik hem vroeg, of hij ook niet voor een paar dagen naar huis wilde
gaan: 'Heer, alleen de dood of een bevel uit Uw mond kan mij van U scheiden! Ik heb
Thomas een opdracht meegegeven voor mijn zoon Markus, dat hij hierheen moet
173
komen, want omdat hij bijna net zo goed schrijft als Matthus, zou hij hier goed te
gebruiken zijn! Dat is dan ook alles, wat ik nu in mijn huishouding te regelen heb;
voor al het andere zorgt U toch al, mijn Heer en mijn God!' -Ik zeg: 'Niet zo luid,
Mijn Simon Petrus; want we zijn hier niet in Sichar! Er zijn hier sommigen, die nog
niet zo ver zijn als jij; die zouden zich kunnen ergeren. Daarom is het voldoende als
je Mij van nu af aan 'Heer' noemt; dat andere moet je maar zolang in je hart, dat Mij
welbekend is, bewaren!'
[6] Petrus heeft genoeg aan dit antwoord en vraagt Mij, of we gedurende die twee
dagen in Kana helemaal niets zullen doen. Maar Ik zeg: 'Dat zeker niet; maar zo
inspannend als in Sichar zal het niet worden! Wij zijn hier in aardse termen
gesproken, in het eigen vaderland, en je weet hoeveel een profeet in het eigen land
waard is! Daarom zullen we hier ook in onze eigen kring niet veel doen en Ieren;
want waar het geloof ontbreekt, daar is voor ons weinig werk. We willen ons daarom
hier, zoals gezegd, een paar dagen lang laten verwennen en ons op het toekomstige
een beetje uitgebreider voorbereiden!'
[7] Na deze woorden komt Matthus en vraagt Mij, of hij gedurende die twee dagen
hier soms het een en ander zal optekenen, wat hij in Sichar gezien en gehoord heeft.
[8] Ik zeg echter: 'Als je al beslist iets wilt doen, schrijf dan de bergrede nog een paar
keer over; daarvan moet dan hier in Kana bij onze gastheer een exemplaar blijven en
we willen in Kaprnaum er n achterlaten; want ook daar zullen we verder niet veel
te doen krijgen!'
[9] Dan komt de gastheer en vraagt Mij, wat Ik 's middags zou willen eten. En Ik zeg
tegen hem: 'Vriend, waarom nu zo'n onnodige vraag?! Voor het ontbijt heb je me
toch ook niets gevraagd, en dat heeft me toch echt goed gesmaakt! Dus zal het
middagmaal mij ook smaken! Ik zeg je, iedere spijs, die gekruid is door het edele en
liefdevolle hart van de gever, smaakt het best; beter dan de kostbaarste zaken, die op
tafels van zelfzuchtige zwelgers schitteren en met hun ambergeur de zalen vullen!'
Onze jonge gastheer was heel gelukkig met dit antwoord en stelde daarop met een
blij hart alles in het werk om ons 's middags zo goed als maar mogelijk was te
verzorgen.
[10] En zo brachten wij de twee dagen door met het houden van menige goede
bespreking en veelvuldige bezoeken van de kant van de burgers uit deze kleine stad.
[11] Ook enige zieken werden door handoplegging genezen; en Ik toonde een
rechtschapen dokter aldaar, die niets begreep van de geneeskracht door het opleggen
van de handen, een groot aantal geneeskrachtige kruiden en andere zaken, waarmee
hij vervolgens de beste kuren samenstelde en waardoor hij een beroemde naam kreeg.
[12] Op de derde dag kwamen allen, die gedurende de twee dagen naar huis waren
gegaan, behalve moeder Maria en de vier oudste broers, weer terug en brachten van
alle kanten nieuwe leerlingen mee. Met name Thomas had in dit opzicht een
bijzonder rijke visvangst gehad en bracht ook een hoeveelheid gebraden vissen mee;
want hij wist, dat Ik zulke vissen graag at.
[13] En ook de jonge Markus bracht veel groeten over voor zijn vader Sirnon en
daarbij een hoeveelheid zeer goede gebraden vissen; en Iskariot bracht veel geld en
heel veel leven in het gezelschap, want hij was zeer levendig en beweeglijk en
regelde alles, had zeer veel met Mij op en wist veel te verhalen over de
verschillendste voorvallen, die zich her en der in het grote Romeinse rijk hadden
voorgedaan.
[14] Toen we nu zo bij elkaar waren, wilde Ik opbreken voor de verdere reis. Maar de
174
gastheer verzocht Mij toch nog tot de avond te blijven, omdat het buiten zeer heet
was. En Ik bleef tot aan de avond. Toen de zon echter bijna onderging, wekte Ik het
gezelschap op om zich reisvaardig te houden, omdat Ik van plan was bij
zonsondergang verder te gaan.
90 De genezing van de vorstenzoon
(En er was een vorstelijke persoon, wiens zoon te Kaprnaum ziek lag. Deze vernam,
dat Jezus uit Juda naar Galila kwam en ging naar Hem toe en vroeg Hem, of hij af
wilde dalen en zijn zoon helpen; want deze was doodziek. Joh. 4:47)
[I] Toen wij op weg wilden gaan, kwam Mij hardlopend en haast buiten adem een
man tegemoet, die van koninklijke afkomst was en een naaste bloedverwant van de
overste, die een paar dagen te voren naar Kaprnaum ging. Deze man had van de
overste gehoord, dat Ik van J uda weer naar Galila terug was gekomen. Hij had een
enig zoon, die opeens door een kwade koorts werd overvallen, en toen de dokter in
Kaprnaum de zieke zag besefte hij ogenblikkelijk, dat deze niet meer te redden was.
De vader van de jongen was ontroostbaar en wist van verdriet niet wat hij doen
moest. Toen kwam Cornelius, de overste, naar hem toe en zei: 'Broer, er is nog n
mogelijkheid! Van hier naar Kana is voor een goede loper nauwelijks een uur gaans.
Daar bevindt zich de beroemde genezer J ezus uit Nazareth! Ik heb Hem Zelf op mijn
reis hierheen daar aangetroffen en gesproken! Hij zal daar zeker nog zijn; want Hij
heeft mij beloofd, van daaruit rechttoe rechtaan naar mij in Kaprnaum te komen en
mij te bezoeken! Wat Hij belooft, dat doet Hij ook zonder enige twijfel! Omdat Hij
echter tot nu toe nog niet is gekomen, is Hij beslist nog in Kana! Ga daar zo snel
mogelijk persoonlijk heen en vraag Hem, of Hij bij je zoon komen en hem helpen
wil! En ik sta er voor in, dat Hij direkt komt en je zoon zal helpen!'
[2] Zodra de vorstelijke persoon dat van zijn broer Cornelius hoort, snelt hij in aller
ijl naar Kana en komt dan ook, zoals reeds hierboven vermeld, helemaal buiten adem
in Kana aan, op het moment dat Ik de eerste stap voor de verdere reis zette
Nauwelijks bij Mij aangekomen, valt hij voor Mij neer en smeekt Mij om toch zo
vlug mogelijk met hem naar Kaprnaum te gaan, omdat zijn enige zoon, die zijn alles
is, al met de dood worstelt en er in Kaprnaum geen dokter is die hem helpen kan.
Als Ik niet zo snel mogelijk met hem mee zou gaan, zou zijn zoon zeker sterven
voordat Ik in Kaprnaum zou zijn, als zijn zoon al niet nu reeds gestorven zou zijn!
(En Jezus zei tot hem: 'Als u geen tekenen en wonderen ziet, gelooft u niet!'
Joh 4:48)
[3] Ik zeg: 'Kijk, Mijn vriend, het is bij jullie een lastige geschiedenis! Want als jullie
vooraf al geen tekenen en wonderen zien, dan geloof je niet! Ik help in de eerste
plaats alleen diegenen, die geloven ook als ze vooraf geen tekenen en wonderen
hebben gezien! Want waar Ik het onvoorwaardelijke geloof tegen kom, daar genees
Ik ook wis en zeker!'
(De vorstelijke persoon zei tegen Hem: 'Heer! Daal af, voor mijn zoon sterft!'
Joh 4:49)
175
[4] Nu schreeuwt de vorstelijke persoon het uit: 'O Heer, praat hier niet zo lang met
mij arme; U ziet toch dat ik geloof, anders was ik niet tot U gekomen! Ik smeek U, o
Heer, kom slechts onder het dak van mijn huis, en mijn zoon zal leven! Als U echter
treuzelt, dan zal hij gestorven zijn nog voor U er zijn zult! Begrijp me dan toch, ik
heb veel knechten in dienst, en als ik tegen de n of tegen een ander zeg: Doe dat, of
doe dit, dan zal hij dat doen. Als ik niet volledig in U geloofde, o Heer, dan had ik
n van mijn knechten naar U toegestuurd! Maar omdat ik onvoorwaardelijk in U
geloof, daarom kwam ik zelf; want mijn hart zei mij: ' Als ik U maar vind en zie, dan
wordt mijn zoon gezond!' Heer, ik geef het toe, dat ik helemaal niet waard ben dat U
onder mijn dak zou komen, - maar, als U slechts n woord wilde spreken, dan zou
mijn zoon gezond en levend worden!'
(Jezus zegt tot hem 'Ga heen, uw zoon leeft" De mens geloofde het woord, wat Jezus
tegen hem sprak, en ging heen. Joh. 4.50)
[5] Ik zeg: 'Vriend, zon geloof ben Ik in heel Isral nog niet tegen gekomen! Ga
getroost naar huis; het zal geschieden zoals je gelooft! J e zoon leeft!' - En de
vorstelijke persoon ging huilend van vreugde en dankbaarheid naar huis; want hij
geloofde rotsvast in Mijn woord. Ik bleef nu deze avond en de volgende dag echter
nog in Kana, hetgeen de gastheer erg veel genoegen deed.
(En terwijl hij afdaalde, ontmoetten hem zijn knechten. verkondigden hem en
spraken: 'Uw kind leeft" Joh. 4.51 )
[6] Toen de vorstelijke persoon, die in Kaprnaum in groot aanzien stond, omdat hij
ten eerste net als de overste Cornelius verwant was aan het regerende huis in Rome,
en ten tweede daar door Rome in een hoge functie van de staat aangesteld was, de
stad naderde, kwamen zijn vele knechten hem al tegemoet en riepen hem al op een
afstand toe: 'Heer, uw zoon leeft en is volkomen gezond!'
(Toen vroeg hij aan hen het uur, waarop het beter met hem was gegaan. En zij zeiden
tegen hem: 'Gisteren omstreeks het zevende uur verliet hem de koorts.
Joh. 4:52)
[7] De man viel bijna flauw van blijdschap en vroeg gelijk wanneer hij beter
geworden was. En de knechten antwoordden eenstemmig: 'Gisteren op het zevende
uur van de dag verliet de kwade koorts hem!'
(Toen merkte de vader, dat het op hetzelfde uur was, toen Jezus tegen hem had
gezegd: 'Uw zoon leeft!' En hij geloofde met zijn gehele huis. Joh. 4:53)
[8] Toen hij dat van zijn knechten hoorde, rekende hij het na en stelde vast dat het
precies op het moment gebeurd moest zijn, waarop Ik tegen hem gezegd had: ' J e
zoon leeft'. Rustig liep hij toen verder naar huis. En toen hij daar aankwam, kwam
176
overste Cornelius hem al met de geheel gezonde en opgewekte zoon tegemoet en zei
tegen hem: 'Nu broer, heb ik je naar de echte genezer gezonden of niet?!'
[9] De vorstelijke persoon zei echter: 'Broer, ja, door jouw raad heb je mij mijn leven
tienvoudig teruggegeven! Maar deze genezer J ezus uit Nazareth is zeer duidelijk
mr dan een gewone genezer die nog zo goed is in het genezen van ziekten door
middel van heilzame kruiden! -Denk je dat eens in! Hij zei, zonder mijn zoon ook
maar ooit gezien te hebben, alleen maar heel simpel: 'J e zoon leeft!' en de jongen
werd op datzelfde moment gezond! - Luister goed, dat betekent toch wel iets heel
bijzonders! Ik zeg je: Dat kan geen mens, maar is alleen maar bij God mogelijk! En
van nu aan geloven ik en ook zeker mijn hele huis, dat deze J ezus zonder enige
twijfel een echte God is, en dat Deze nu voor het heil van alle mensen in
mensengestalte onder de mensen is en hen geneest en leert. -Als Hij hierheen komt
moet Hij hier als een God geerd worden!'
[10] Cornelius zegt: 'Zo ken ik Hem al en daar blijf ik ook bij, maar Hij wil beslist
niet, dat men Hem zo zou ontvangen!'
[11] De vader van de genezen zoon zegt: 'Broer, met zo'n overduidelijk bewijs in
handen - vind ik - kan men nooit te veel doen!'
[12] Cornelius zegt:' Ik ben het helemaal met je eens; maar het blijft zoals ik gezegd
heb, want hij is een gezworen vijand van openbaar en uiterlijk eerbetoon. Uit Zijn
vroegste jeugd weet ik me nog te herinneren, dat Hij alleen waarde hecht aan stil en
innerlijk eerbetoon, dat zich uit door de liefde van het hart. Maar alle uiterlijke
verering vindt Hij zelfs bijzonder irriterend, en als Hij, zoals Hij beloofd heeft,
hierheen komt, dan zou je Hem met een openbare vergoddelijking alleen maar uit
deze plaats verjagen! Doe alles wat je wilt dus maar in je hart; en vermijd vooral alle
openbare plichtplegingen! Want ik ken Hem al sinds Zijn geboorte daar in
Bethlehem, en heb sinds die tijd veel van Hem gehoord en veel ook zelf gezien!'
[13] De vorstelijke persoon zegt: 'Nu goed, gisteren heb ik overdag je raad opgevolgd
en daarom wil ik ook nu in de nacht naar je raad luisteren en die opvolgen!'
[14] (Hier moet naar aanleiding van het woord 'gisteren' een kleine verklaring
bijgevoegd worden om haarkloverijen te voorkomen. Het was namelijk zo, dat de
dag, speciaal in Galila, slechts duurde tot de zonsondergang. Na de zonsondergang
sprak men over de afgelopen dag al als 'gisteren'. Met zonsondergang begon de eerste
nachtwake voor de komende dag; een nachtwake duurde net zo lang als drie uren bij
ons, en een uur overdag was in de zomer haast zo lang als twee uren bij ons en in de
winter nauwelijks n, want de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang moest altijd
twaalf uren duren, of de zon nu lang of kort aan de hemel stond. Als daarom hier
gezegd wordt, dat de vorstelijke persoon in n uur van Kaprnaum naar Kana ging,
dan zou dat met onze tijdrekening neerkomen op bijna twee volle uren. -Deze korte
ingelaste uiteenzetting is hier even noodzakelijk, omdat anders verscheidene
voorvallen in dit Evangelie nauwelijks goed te begrijpen zouden zijn, omdat de
overeenkomstige tijdsaanduidingen alleen op de toenmalige en niet op de huidige
tijdsrekening betrekking hebben.)
91 De Heer en tweeduizend jaar evangelie
(Dit was het andere teken, dat Jezus deed, toen Hij uit Juda naar Galila kwam.
Joh. 4:54)
177
[1] De volgende dag in Kana zei Ik tegen J ohannes, die het eerste teken tijdens de
bruiloft in Kana opschreef, dat hij dit tweede teken in deze zelfde plaats eveneens
moest vastleggen; en J ohannes deed dit ook in weinig woorden verdeeld over acht
verzen, zoals het in de Schrift staat.
[2] Nu vroeg Matthus aan Mij, of hij deze gebeurtenis ook op zou schrijven. -Maar
Ik zeg tegen hem: 'Dat hoeft niet! Als we morgen naar Kaprnaum gaan en als Ik daar
weer Mijn leer verkondigen en tekenen doen zal, - dan moet jij die opschrijven! Zet
de genezing van de melaatse in Sichar, die Ik daar genas toen Ik van de berg afkwam,
ook nog bij Mijn bergrede!'
[31 Matthus zegt: 'Heer, volgens mij heeft U in Sichar twee melaatsen genezen;
welke moet ik opschrijven'?'
[4] Ik zeg: 'Er zijn er wel meer dan twee genezen; maar die ene is voldoende, die Ik
aan de voet van de berg genas en waartegen Ik zei, dat hij zich aan priester J onal,
wiens naam je niet op behoeft te schrijven, moest tonen en de gave moest offeren, die
Mozes als een bewijs voor God voorgeschreven heeft! Want wie Mi.i niet vanwege
dit ene teken gelooft, die zal Mij ook niet geloven, als Ik honderd tekenen voor hem
deed! Schrijf daarom van al die tekenen alleen datgene op, wat Ik je zojuist
beschreef!
[5] Matthus zegt: 'Och ja, Heer, nu weet ik al welk teken U bedoelt! Ik heb er wel
nota van genomen, maar het nog niet helemaal op schrift gezet, en dat zal ik nu direkt
doen, en ik begin daarmee tevens een nieuw hoofdstuk. Want de bergrede heb ik in
drie hoofdstukken verdeeld, en dit wordt nu het vierde hoofdstuk'
[6] Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed; maar je zult, nadat Ik van deze aarde
opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse rijk, nog vier hoofdstukken er vr moeten
schrijven; daarom kun je nu al de drie bergrede hoofdstukken in plaats van met n
tot en met drie, met vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe wordt dan
nummer acht!'
[7] Matthus paste zijn aantekeningen meteen op deze manier aan, en nu staat de
bergrede, hoewel deze het eerst door Matthus opgeschreven werd, niet in het eerste
maar pas in het vijfde, zesde en zevende hoofdstuk.
[8] Om de evangelin van J ohannes en Matthus beter te kunnen begrijpen is het
nodig het bovenstaande te weten; want beide zijn onder Mijn persoonlijke leiding
geschreven, en Ik wil dat men door deze kennis in staat is om de beide uiterlijk zeer
verschillend lijkende berichten als n geheel en als aanvulling op elkaar te zien,
omdat het zo vaak voorkomt dat zelfs goede kenners van de Schrift de wonderen, die
overeenstemming vertonen bij Matthus en J ohannes, als dezelfde beschouwen, en
zich daarna af gaan vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat Matthus dit zegt en
J ohannes dat, terwijl het onderwerp toch beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
[9] Dit was de aanleiding tot veel dwalingen en niet zelden tot een algehele
verwerping van Mijn leer zoals deze in de evangelin geschreven staat.
[10] Men zou hier zeker wel op kunnen merken: 'J a, waarom, o Heer, deed U daar
dan in al die eeuwen niet wat aan, en gaf U daarover geen voorlichting?' Dan zeg Ik:
[11] In iedere eeuw heb Ik op alle plaatsen waar Mijn leer ook maar enigermate
geloofd werd. mannen uitgekozen en geroepen. die de toedracht en de betekenis van
de evangelin aan de mensen duidelijk maakten. Deze geroepenen hebben dat altijd
gedaan en ze hebben ook historisch datgene in de geschriften aangevuld, wat ten dele
door de slordigheid van de mensen en ten dele door het starre denken en niet zelden
178
door de kwade wil van de verschillende sektarische leiders en priesters van het
evangelie, respectievelijk van Mijn leer, verloren is gegaan; maar slechts heel
weinigen namen dat aan.
[12] De kerken, die zich in de loop van de tijd systematisch ontwikkeld hebben,
verwierpen dit vanzelfsprekend en verklaarden het tot 'ketterij' en 'duivelse
influisteringen' omdat het niet paste in hun op winst en heerszucht ingestelde kraam!
[13] De geleerden en kunstenaars verklaarden daarentegen zulke verschijnselen als
'fantasie' en 'zweverig gebazel' van een arme sukkel, die ook wat wilde betekenen
zonder daarvoor de nodige eigenschappen door moeite, vlijt en grondige studie
ontwikkeld te hebben!
[14] Op de plaats waar de uitgekozen en geroepen profeet leefde en waar men hem
kende, was hij helemaal niet in tel en kon daarom ook weinig tot stand brengen. In
het algemeen denken de mensen namelijk, dat een profeet eigenlijk helemaal niet op
de aarde moet wonen en ook geen mensengestalte moet hebben, hij moet ook niets
eten of drinken en geen kleding dragen, maar hij moet minstens net als Elia in een
vurige wagen door de lucht gaan, en van daaruit aan ieder mens alleen datgene
verkondigen, wat die bepaalde mens graag hoort en wat hem vleit! Op zo'n echte
profeet zouden zich zeker alle oren en ogen richten, zeker als hij tijdens zijn
wonderbare reizen naar evenredigheid goud en zilvermunten onder de rijken en
kleingeld onder het gewone volk zou strooien, waarbij dan de groten, rijken en
machtigen geprezen en de arme duivels daarentegen meermalen ferm getuchtigd
zouden worden, vooral als ze het waagden te morren tegen de rijken, groten en
machtigen! Zo'n profeet zou dan voor de armen natuurlijk niet zo'n erg aangename
verschijning zijn, en die zouden hem niet prijzen!
[15] Maar een profeet, die een mens is als ieder ander, die eet en drinkt en misschien
zelfs een huiskamer heeft, en dan bovendien zelfs een gewoon werelds handwerk
uitoefent, die is toch niet in staat om te profeteren! Ze zeggen dat hij een dwaas of
een huichelaar is, en in zijn woonplaats zal hij zeker het allerminst iets tot stand
kunnen brengen!
[16] Ik heb op deze manier gedurende ongeveer twee duizend jaar steeds hetgeen
ontbrak aangevuld; maar wie nam het aan'? Geloof me: Altijd maar heel weinigen, en
die dan nog zelden met veel vuur! Men nam er wel kennis van en schreef het op;
maar men heeft steeds om allerlei waardeloze redenen niets gedaan om zijn
levenswandel daarnaar te richten en zichzelf geestelijk ervan te overtuigen, dat die
overigens eenvoudige mens in ernst door Mij was geroepen om de mensen in de
steeds donker wordende wereld weer een nieuw licht uit de hemel te brengen.
[17] De n heeft een paar nieuwe ossen gekocht en moet deze nu voor het ploegen
africhten, zodat hij natuurlijk geen tijd heeft; de ander heeft een nieuwe akker te
bebouwen en kan daarom niet komen! De derde heeft een vrouw getrouwd en heeft
dus beslist geen tijd en gelegenheid meer! De vierde moet een groot huis bouwen en
weet zich door alle zorgen geen raad: die kan al helemaal geen tijd vinden! En zo
heeft tenslotte iedereen een uitvlucht, en een nieuw licht uit de hemel brandt dan weer
voor niets gedurende een hele eeuw in de nof andere verborgen hoek van de aarde.
En als Ik in de volgende eeuw wr een nieuw licht geef ter verduidelijking van de
oude geschriften, dan overkomt dat hetzelfde lot!
[181 Als dit nu door al de eeuwen heen steeds dezelfde ervaring blijkt te zijn, dan
vraag je je wel af, of de schuld wel bij Mij ligt dat de oude geschriften nu nog steeds
diezelfde hiaten vertonen, die voor duizend jaar al door ingebeelde verstandelijke
179
onderzoekers en tobbers zijn ontdekt, en die de aanleiding waren dat veel twijfelaars
en vervolgens verwerpers van Mi.jn leer en van Mi.in volstrekte goddelijkheid, als
paddestoelen uit de grond geschoten zijn.
[19} Daarom geef Ik nu een uiterst sterk licht op deze zaak, opdat er dan niemand
meer zich kan verontschuldigen met te zeggen, dat Ik Mij sinds Mijn lichamelijke
aanwezigheid op aarde noch om de zuiverheid en compleetheid van Mijn leer, noch
om de mensen die haar aangenomen hebben, bekommerd heb!
[20] Zodra Ik weer op de aarde zal komen, zal Ik een grondig onderzoek instellen; en
niemand zal Ik aannemen, die met wat voor verontschuldigingen dan ook bij Mij
aankomt! Want iedereen, die serieus zoekt, kan en moet het vinden! De zieke schapen
en ezels aan de voerbak zullen een geneesmiddel krijgen, waarna ze zeker honger
krijgen naar het voer uit de hemel; maar dan zullen ze als herstellenden heel lang
homeopathisch gevoerd worden! En dan nu weer terug naar het Evangelie!'
92 Gods alwetendheid en Zijn leiding
[1] Matthus kwam op de dag, volgende op die waarop Ik de zoon van de vorstelijke
persoon uit Kaprnaum in Kana genezen had, gereed met het schrijven van zijn
verzen. Toen hij het Mij liet lezen, prees Ik hem, want het was beknopt en beschreef
alles heel goed. Nadat hij echter zijn schrijfmateriaal ingepakt had, kwam hij weer bij
Mij terug om te vragen hoeveel schrijfmateriaal hij in Kaprnaum nodig zou hebben;
want voorlopig had hij maar vier vellen niet mee ingepakt ten behoeve van het
gebruik in Kaprnaum. Maar als Ik dacht dat hij misschien meer vellen nodig zou
hebben, dan kon hij die hier beter uit het pak halen, dan in Kaprnaum!
[2] Ik zeg: 'Die vier zijn genoeg, maar Ik moet je nu toch op een foutje in het ordenen
van je eigendommen wijzen. Het is eigenlijk niet zo belangrijk, maar omdat Ik meen
dat alles nu eenmaal in een zekere orde moet gebeuren, vind Ik het niet zo slim van je
dat je eerst je pak met schrijfmateriaal dicht bindt en dan aan Mij komt vragen
hoeveel vellen Ik denk dat je nodig zult hebben. Als Ik nu eens gezegd had: ' J e hebt
in Kaprnaum vijf vellen nodig!', dan zou je nu vanwege dat ene vel je hele pak weer
los moeten maken, en dat zou je onnodig veel moeite bezorgd hebben. Maar,
aangespoord door Mijn geheime benvloeding, heb je precies het juiste aantal buiten
het pak gehouden, en je daardoor de moeite bespaard het pak weer open te moeten
maken. Zoals Ik je echter al zei, het is niet zo belangrijk, maar overal vind je terug
dat ordelijkheid veel nut heeft, ook al schijnt het nog zo onbelangrijk.
[3] Stel, dat iemand 's morgens, 's middags of 's avonds zich wast en daarbij eerst zijn
gezicht wast en vervolgens pas zijn handen, dan zal door zijn nog vuile handen zijn
gezicht niet zo snel schoon worden; wast hij echter eerst zijn handen, dan zalook z,ijn
gezicht, omdat het dan met schone handen gewreven wordt, snel en gemakkelijk
schoon worden.
[4] Een mens had eens een stenige akker, waar hij met veel moeite en ijver de stenen
uit verwijderde; hij hield daarbij wel de volgende goede orde aan: Eerst verzamelde
hij de grootste stenen uit de akker en legde deze buiten de akker in de vorm van een
regelmatige, rechthoekige hoop. Daarna verzamelde hij de minder grote en legde
deze op een tweede eveneens rechthoekige hoop. En zo deed hij vervolgens met de
overige, natuurlijk steeds kleinere stukken steen en hij produceerde zo tien
steenhopen, die per hoop even grote stenen bevatten.
180
[5] Daarop zeiden de mensen op de naburige akkers, die dat zagen en hun akkers niet
op die manier vrij van stenen maakten, maar de stenen groot en klein op heel
rommelige hopen bij elkaar gooiden: 'Kijk eens wat een dwaas, hij maakt er een
spelletje van!'
[6] Niet lang daarna kwam er een bouwmeester langs de weg waaraan deze akker lag,
en deze man zocht stenen voor een bouwwerk. Toen hij de tien geordende hopen zag,
stapte hij daar op af en kocht ze allemaal voor veertig zilvergroschen van de door zijn
buren voor dwaas verklaarde man; want de bouwmeester kon die stenen, omdat ze
gesorteerd waren, meteen gebruiken. Toen de buren dat ge waar werden, kwamen ze
daar ook op af en zeiden: 'Heer, waarom kwam u toch niet naar ons? Kijk toch zelf
eens, we hebben net zulke stenen en U zou ze van ons veel goedkoper hebben kunnen
kopen!' De bouwmeester antwoordt echter:
'Die stenen van jullie zou ik eerst moeten sorteren, en dat kost me veel arbeid, tijd en
moeite; maar deze zijn al gesorteerd, en daarom betaal ik hier liever wat meer voor,
dan dat ik die van jullie voor niets zou krijgen! Nu begonnen de buren weliswaar ook
hun steenhopen te ordenen, maar het was te laat! Want de bouwmeester had genoeg
aan de stenen, die hij van de eerste man gekocht had, en de buren hadden zich voor
niets ingespannen!
[7] Wees daarom altijd en in alles zo ordelijk mogelijk! Als iemand ergens geld voor
wil besteden, dan zal hij zich zeker het eerst daar orinteren, waar de meeste orde
heerst! Achteraf orde op zaken stellen is vaak erg nutteloos! Begrijp je dit voorbeeld?'
[8] Matthus zegt: 'O Heer, hoe zou ik dat nu niet kunnen begrijpen! Dat is toch zo
helder en duidelijk als de zon midden op de dag!
[9] Alleen wilde ik nog graag van U weten, hoe U kon weten dat ik juist maar vier
vellen zal gebruiken in Kaprnaum! Want de goddelijke alwetendheid is me nog
altijd een heel groot raadsel! Soms weet U, zonder iemand daarnaar te vragen, alles
en houdt daar met Uw doen en laten rekening mee; andere keren stelt U, net als wij,
vragen en doet U alsof U niet weet wat er gebeurd is of nog gebeuren zal! Hoe komt
dat? Ik vraag U, Heer, geef me daarover eens een klein beetje uitleg!'
[10] 'Vriend!', antwoord Ik, 'dat zou Ik je best uit willen leggen, maar je zou het niet
begrijpen; daarom zal Ik dat dan ook niet doen! Het zal echter niet zo lang duren
voordat het moment komt, datje die geheimen moeiteloos in je opnemen kunt en ze
dan ook goed begrijpt.
[11] Op dit ogenblik wil Ik je al wel zeggen, dat God ter wille van de vrije wil van de
mensen, wel alles kn weten wat Hij wil, maar als het de mens in zijn vrijheid van
handelen zou belemmeren, dan wil Hij het niet weten, en dan weet Hij het ook niet!
Is dat duidelijk?!
[12] Matthus zegt: 'Heer, in dat geval is het wel erg riskant om als mens op deze
aarde te leven! leder mens met een beetje ontwikkeling kent toch de talloze vijanden,
die met alle mogelijke kwade zaken de mensheid belagen en daarmee voor de
ondergang van de mens zorgen?! Als U dat zonder dat te willen weten zo maar langs
U heen laat gaan, dan komt er een moment dat het er met het zieleheil heel slecht
voor zal staan!'
[13] Ik zeg: 'Zo erg wordt het nu ook weer niet! Want ten eerste leef je uit het geloof
en de liefde; en ten tweede heeft iedere mens de vrijheid, om zich op ieder moment
tot God te richten en Hem om hulp te smeken, en God zal Zijn aangezicht tot de
smekende wenden en zal hem uit elke nood helpen!
[14] Behalve dat heeft iedere mens toch al een onzichtbare beschermgeest
181
meegekregen, die de mens vanaf de geboorte tot aan het graf begeleiden moet! Zo'n
beschermgeest benvloedt altijd het geweten van de mens, maar zal de aan hem
toevertrouwde mens steeds meer aan zijn lot overlaten, als deze, geleid door zijn
eigenliefde, al het geloof en al de liefde tot de naaste vrijwillig laat varen.
[15] De mens op deze aarde is dus volstrekt met zo verlaten als jij je dat voorstelt;
want het hangt allemaal van zijn vrije willen en handelen af, of hij door God
beschermd en begeleid wil zijn of niet! Als de mens het wil, dan zal God het ook
willen; wil de mens het echter met, dan laat God hem helemaal vrij, en God
bekommert zich ook verder niet om hem, behalve voor datgene, wat hem volgens de
algemene natuurlijke ordening toekomt, zoals het natuurlijke leven en alles, wat als
voorwaarde daarvoor nodig is. Maar verder bemoeit God Zich niet met de mens, en
mag Hij Zich vanwege zijn onaantastbare vrijheid niet met hem bemoeien! Alleen als
de mens God uit de vrije wil van het hart zoekt, en Hem vraagt, dan zal God dit
vragen en zoeken direkt beantwoorden, tenminste als het de mens helemaal ernst is.
[16] Zoekt en vraagt de mens echter alleen maar bij wijze van proef en om zich ervan
te overtuigen of er wel iets waar is van God en Zijn beloftes, dan zal God dat
negeren! Want God is Zelf de zuiverste liefde en wendt Zijn aangezicht alleen maar
naar diegenen, die eveneens uit de ware liefde van hun hart tot Hem komen en God
ter wille van Hem Zelf zoeken, Hem als hun Schepper dankbaar willen leren kennen
en de vurige wens hebben om door Hem beschermd en begeleid te worden.
[17] O, zij die zo komen, daarvan weet God elk ogenblik maar al te goed hoe het met
hen is, en Hij Zelf leert en begeleidt ze op al hun wegen; maar die van Hem niets
weten willen, daarvan weet God dan ook in alle ernst niets !
[18] En wanneer ze eenmaal in het hiernamaals voor God staan en luidkeels roepen:
'Heer, Heer!', dan zal God hen antwoorden: 'Ga weg van Mij, jullie vreemden; want
Ik heb jullie nog nooit gekend!' En zulke zielen zullen dan veel te dulden en te
strijden krijgen voordat ze Hem weer naderen kunnen omdat Hij ze nu kent. Begrijp
je het nu?'
[19] J a, Heer', zegt Matthus, 'dat begrijp ik nu allemaal erg goed, zuiver en helder.
Maar vindt U niet dat ik deze heerlijke leer, die de mensen toch erg zou moeten
aansporen om God zonder ophouden te zoeken en Hem te vragen ze bij de hand te
nemen en op de goede wegen te leiden, niet onmiddellijk moet opschrijven?'
[20] Ik zeg: 'Neen, Mijn beste vriend en broeder; want vrijwel geen mens zou de ware
en levende volheid van die leer begrijpen! Daarom behoef je die ook helemaal niet op
te schrijven, behalve als je dat later nog eens -alleen voor jezelf en een paar broeders
- doen wilt.
[21] Nu gaan we echter op stap, als jullie klaar zijn voor de verdere reis naar
Kaprnaum! Wie mee wil, die volge ons; wie echter blijven wil, die blijve! Ik moet
gaan; want er is. daar veel ellende, en ook In de kleine plaatsjes die om het meer, de
Galilese zee, liggen.
93 Naar Kaprnaum. De Heer dwingt niemand
[1] Nu gaan we op weg. De jonge gastheer komt nog een keer vragen of Ik toch nog
niet de avond bij hem wil doorbrengen.
[2] Ik zeg echter: 'Ik kom gauw weer langs, want voordat Ik voor het volgende feest
naar J eruzalem trek, moet Ik Nazareth bezoeken, en op de heen en terugreis zal Ik je
182
weer opzoeken.' .
[3] De gastheer zegt: 'Heer, daarmee maakt U me erg gelukkig! Als U nu echter
beslist niet langer hier wilt blijven, wilt U dan zo vriendelijk zijn om mij toe te staan,
dat ook ik U weer m.ag vergezellen!'
[4] Ik zeg: 'Dat moet je helemaal zelf beslissen, want wat Mij betreft moet niemand
ooit tot wat dan ook gedwongen worden! Wie Mij wil aannemen, die neme Mij aan,
en wie Mij en Mijn leer volgen wil, die volge! Want Ik en Mijn rijk zijn vrij en willen
daarom ook in alle vrijheid het loon zijn van eigen inspanning!
[5] Voor Mij geldt slechts de absoluut vrije zelfbeschikking. Alles wat meer of
minder is, heeft voor Mij en Mijn Vader, Die In Mij is zoals Ik in Hem, geen waarde!
..
[6] Want iedere dwang ergens anders vandaan dan uit het eigen hart, is vreemd en
kan voor het persoonlijke eigen leven van de mens onmogelijk enige waarde hebben
in Mijn eeuwige vrije orde.
[7] Wat voor waarde heeft het voor jou, als je van e~n kunstwerk van een ander
beweert dat het jouw werk is? Als er dan Iemand kwam en aan je vroeg om tegen een
hoge beloning nog zo'n werk te maken, dan zou je te schande staan en het je moeten
laten welgevallen, da.t de opdrachtgever je ten aanschouwe van iedereen een
leugenaar, bedneger en pronker met andermans veren zou noemen. .
[8] Zo is ook de totale ontwikkeling van het eigen leven aan leder mens persoonlijk in
handen gegeven.
[9] Wat eenmaal, bij de grote levenstest van iedere mens voor Gods aangezicht, als
vreemd aan de mens wordt onderkend, dat zal waardeloos Voor hem zijn en het zal
van hem worden afgenomen, en er zal dan worden gezegd: Wie heeft, die zal het
behouden en hij krijgt er nog veel meer bij; wie echter niets eigens heeft, die zal
worden ontnomen wat hij heeft, omdat het niet van hemzelf, maar van een vreemde
is!
[10] Ik zeg je dat het nu heus niet nodig is, dat je meegaat; maar als je het puur uit
jezelf wilt doen uit liefde tot Mij, dan zul je daarvoor niet alleen niets verliezen, maar
je zult het in alles tienvoudig terugkrijgen! Want wie het ook is die uit echte liefde tot
Mij iets doet, die zal het hier tienvoudig worden vergolden en hierna in Mijn rijk
honderdvoudig, en ook wel duizendvoudig en eindeloos!'
[11] De gastheer zegt: 'Heer, als dat zo is, dan ga ik zeker met U mee; want mijn hart
zet me daartoe aan, en ik wil daarom mijn hart geheel en al volgen!' ,
[12] 'Goed, doe dat', zeg Ik, 'dan zul je volgens je hart leven,. en dat alleen is het
echte leven. Want ieder ander leven, dat de ingeving van het hart niet volgt, is geen
leven maar een dood van het eigen leven in ieder mens! Ik, Die alleen de Heer van al
het leven ben, zeg je dat!'
[13] Dit maakt de gastheer heel gelukkig, hij neemt meteen zijn knapzak en wat geld
en maakt zich reisvaardig.
[14] Maar Ik raad hem aan: 'Maak je vrij van alles, dan zul je veellichter wandelen;
want de dieven vallen alleen maar diegenen aan, waarvan ze weten dat ze iets bij zich
hebben! Heb je echter niets, dan kunnen ze ook niets wegnemen!'
[15] De gastheer overhandigt daarop zijn geld en knapzak aan zijn vrouw en volgt
Mij zonder geld en knapzak.
183
94 Over de vloek en de gevaren van het geld
[I] Maar J udas Iskariot, die er vlak naast staat, zegt: 'Ik vind echter, dat het de mens
nooit schaadt, als hij wat geld bij zich heeft tijdens de reis!'
[2] Maar Ik zeg: 'Wie Mij kent zoals deze gastheer, die ook in Sichar al bij Mij was,
die weet, dat men er bij Mij heel goed zonder geld kan komen! Kijk eens, hoewel ik
geen zakken in Mijn mantel heb en helemaal niets wat ook maar lijkt op geld, heb Ik
toch voor vele honderden gezorgd, die door J uda en Samaria met Mij meegingen!
Vraag hen, hoeveel deze reis ieder gekost heeft!
[3] Ik zeg je echter nog bovendien, dat Ik binnenkort vele duizenden zal voeden,
zonder meer geld bij Mij te hebben dan nu.
[4] Ik zeg je: Een echt en algeheel vertrouwen op God is meer waard dan alle
schatten der aarde, waarmee je wel voor korte tijd je vlees, maar nooit je ziel kunt
helpen! Als je echter je ziel te gronde gericht en verloren hebt, wat heb je dan later
nog te geven voor de verlossing van je ziel?!'
[5] J udas zegt: ' J a, ja, U hebt wel gelijk, maar voor bepaalde dingen moet een mens
toch geld hebben!'
[6] Ik zeg: 'Hoeveel geld had Mozes dan, toen hij de Isralieten uit Egypte leidde?' -
J udas zegt: 'Hij had goud, zilver en veel edelstenen!'
[7] Ik zeg: 'Dat had hij weliswaar, maar dat maakte dan ook, dat hij niet in het
voorzegde Beloofde land mocht komen! Begrijp je wel?!'
[8] J udas zegt: 'Ik ben de mening toegedaan, dat bij Mozes, de profeet aller profeten
van J ehova, niet het goud en het zilver dat hij op Gods bevel uit Egypte moest
meenemen de reden daarvoor was, maar veel eerder dat hij, in een zwak moment van
zijn geloof, te weinig op de trouw van J ehova bouwde!'
[9] Ik zeg: 'En wat was de reden dat hij op een dag zwak werd? Degene, die Mozes
toen zwak liet worden, omdat hij teveel dacht aan het zilver en het goud, staat hier
voor je en zegt het! In de Schrift staat het weliswaar op een zinnebeeldige manier,
maar wat Ik je zei, dat was de werkelijkheid!'
[10] Judas zegt: 'Goed, Ik neem van U aan dat het toen zo gebeurd is! Maar nu is door
de koning van Rome en de halve aarde het geld eenmaal als wettig ruilmiddel
Ingevoerd ter vergemakkelijking van het noodzakelijke onderlinge menselijke
verkeer, en we zijn verplicht het te gebruiken. Daarom meen ik, dat, als het geen
zonde is om geld in de tempelkas te offeren, het ook geen zonde zal zijn datzelfde
geld aan de een of andere arme te geven, opdat hij zich daar een paar dagen mee
verzorgt. Dus is het alleen al vanwege de armen goed, om wat geld, dat nu eenmaal
toch door de staat wettig is ingevoerd, op reis mee te nemen, en dus had gastheer
Koban best dat beetje geld bij zich kunnen houden!'
[11] Ik zeg:' J e hebt weliswaar een rijkelijk voorziene beurs bij je, maar je gaf
ondanks dat gisteren niets aan die drie armen, die je om een aalmoes gesmeekt
hebben; en daarom meen Ik, dat je zelf niet dat loffelijke gebruik van het geld maakt,
dat je Mij staat aan te prijzen!
[12] Wat het geld in de tempelkas betreft, daarover wil Ik je wel heel openhartig
zeggen: Dat is iets afschuwelijks, wat de verwording met zich meegebracht heeft, niet
zozeer voor een paar armen van geest, die denken dat ze daardoor de hemel kunnen
verdienen, maar des te meer voor hen, die het geld uit de kas halen en het 's nachts
verbrassen bij de meisjes van plezier! Zolang er geen geld bestond, waren er ook
geen publieke vrouwen zoals nu. Door de komst van het geld en allerlei pasmunt zijn
184
er in J eruzalem, zoals bijna in alle andere steden, een groot aantal meisjes van plezier
gekomen, en de mannen zondigen dag en nacht met hen! En als die uit het eigen land
niet meer goed genoeg zijn voor degenen met veel geld, dan laten ze uit de
berglanden maagden komen, kopen ze in Griekenland, en bedrijven daarna in J uda
met hen de schandelijkste hoererij! En neem van Mij maar aan dat dat alles, en nog
duizend keer erger, het gevolg is van het door jou zo hoog geprezen geld!
[13] Maar dat is nog maar het begin van de vloek, die aan het geld kleeft.
[14] Er komen echter nog tijden die slechter zullen zijn dan diegene waarin Noach de
ark bouwde, en hun ellende zal te wijten zijn aan het goud en het zilver, -en slechts
een vuur uit de hemel dat al de produkten van de hel zal verteren zal de mensen
verlossen van de ellendigste van alle ellendes!
[15] J udas zegt: ' J a, ja, U bent een profeet zonder weerga en kunt dat allemaal weten;
maar als men het geld goed gebruikt, dan kan er toch niets mis gaan?'
[16] Ik zeg: 'Ik zeg je: J a, als men het goed gebruikte, dan zou het net zo goed zijn als
al het andere op aarde, dat men ook goed en slecht gebruiken kan! Maar het grote
verschil ligt hierin: Als je een stad ingaat, dan moet je allerlei zaken op je schouders
meedragen, hetzij gereedschappen of etenswaren, en daarvoor krijg je iets anders
terug wat je nodig hebt, of ook wel een toebereide maaltijd. Het is wel wat
omslachtig en beslist niet erg gemakkelijk -maar het is ook ongeschikt om daarmee
tot zondigen verleid te worden! Want als je met koopwaar en pakken komt of je trekt
een kar vol gereedschappen, en je gaat daarmee naar een hoer en je wilt met haar
voor een paar potten of schotels zondigen, dan zal ze je bespotten en uitlachen, en je
bent gevrijwaard van de zonde. Kom je echter bij haar met goud en zilverstukken, dan
zal ze je niet bespotten en uitlachen, maar je meenemen in haar slaapkamer en ze zal
je met allerlei dingen prikkelen om te zondigen, om je daardoor des te meer goud en
zilver te ontfutselen! Daarom is het geld wel gemakkelijk maar ook buitengewoon
verlokkend en gemakkelijk om te zondigen!
[17] En daarom heeft de satan het in deze wereld gebracht, opdat daardoor
gemakkelijker en meer gezondigd zal worden in de wereld! - Weet je nog niet, dat de
gelegenheid de dief maakt?!'
[18] J udas zegt: ' J a, ja, dat is juist! Maar als men allerlei dieven tegen zou willen
houden, door de mensen niets te laten bezitten wat de dieven beviel, dan moest er bij
de mensen toch ontzettend veel veranderen! Ten eerste zou iedereen even arm aan
aardse goederen moeten zijn, ten tweede moest iedereen op iedereen lijken net als
mannetjes en vrouwtjes mussen, en ten derde zou er niet n verstandiger mogen zijn
dan de ander! Maar zolang dit allemaal niet het geval is, heeft al het praten, leringen
geven en tekenen doen geen nut! Velen zullen zich daardoor wel bekeren, maar nog
tien keer zoveel zullen ondanks de leer of de tekenen blijven zoals ze zijn, en even
gemakkelijk of zelfs nog gemakkelijker kunnen ze ook wel tien keer erger worden
dan ze eerst waren. Want ieder mens heeft enige eigenliefde en hij wil een redelijke
verzorging hebben; daarom denkt ieder mens toch heel natuurlijk eerst aan zichzelf
en dan pas aan de anderen! En dat kun je hem toch onmogelijk kwalijk nemen! Huis
en grond kan niet iedereen hebben, want dan moest God bij iedere geboorte een stuk
grond met een huis laten geboren worden en dat ook op laten groeien. Omdat dat
echter niet zo is en de eerder geborenen zich reeds lang ieder plekje op aarde
toegeigend hebben, zodat daardoor de meeste pasgeborenen nog geen voetbreed
stukje aarde kunnen bezitten, blijft hen uiteindelijk niets anders over dan zich zelf
door allerlei kennis onontbeerlijk te maken voor de luie bezitters en dus op de een of
185
andere manier in dienst te gaan bij de rijke bezitters der aarde, of zich op de diefstal
toe te leggen, om niet de zware bedelstaf te hulp te moeten roepen. -Als dan de besten
van degenen, die geen grond en geen huis bezitten, voor hun diensten alleen maar
geld krijgen en het geld indien mogelijk bij elkaar sparen, zodat ze voor hun oude dag
iets hebben, dan zie ik daar niets slechts in, en ik vind dat het geld een nieuwe
schepping van grond en vastigheid is voor al degenen, die op deze armzalige aarde
niet door opvoeding en geboorte ooit tot het vurig verlangde bezit zijn gekomen. En
ik moet eerlijk bekennen, dat God Zelf, Die niet tegelijk voor iedere pasgeborene ook
een nieuw stuk land scheppen kan of wil, de heersers het goede idee ingegeven heeft
om geld te scheppen, waardoor ook kinderen van bezitslozen de nodige verzorging
kunnen krijgen, die vaak beter is dan die, welke uit grond en bezit bestaat. En God
kan toch niet willen, dat de kinderen van bezitslozen te gronde zullen gaan!? Want ze
kunnen er toch duidelijk niets aan doen, dat ze op de wereld geboren zijn met
dezelfde levensnoden als de kinderen van de bezitters!
[19] Al neem ik van U, Die misschien wel de grootste profeet bent die ooit deze aarde
betrad, alles aan wat U al geleerd heeft en nog Ieren zult, dan neem ik toch niet aan
wat U uitgelegd hebt over de schade, die het geld berokkent. Want net zo goed als het
geld volgens Uw inzicht schadelijk kan worden, net zo goed kan ook al het andere
schadelijk worden! Als ik schapen, ossen, koeien, kalveren, ezels, kippen en duiven
en al de vruchten en al het brood had dat alleen in ons land al sinds David gestolen is,
dan was ik de rijkste mens in heel Isral! En de hoererij is vroeger, daar waar men
geen geld had, zoals bijvoorbeeld in Sodom en Gomorra en in Babylon, net eender en
nog uitgebreider bedreven dan nu.
[20] Ik wil heus niet beweren dat U ongelijk hebt met datgene, wat U van het geld
zegt; maar waar is op deze armzalige aarde dan iets te vinden, waarmee geen
duizendvoudige slechtheden begaan zijn?! Als God die dingen echter niet zo
bijzonder vervloekt vanwege hun slechte gebruik, waarom moet het geld het dan bij
Hem zo ontgelden?!'
[21] Ik zeg: 'Wat iemand lief heeft, daarvoor heeft hij ook verstand genoeg om het te
prijzen; jij houdt uitermate veel van het geld en kunt daarom het geld heel goed
bejubelen. Ik zal je daarom ook verder niets meer zeggen, want waar men van houdt,
dat wil men ook prijzen! J e zult echter binnen niet al te lange tijd de vloek van het
geld nog leren kennen! Nu houden we er echter over op! De weg naar Kaprnaum is
vrij pittig, en we moeten toch voor zonsondergang daar zijn en er onderdak voor ons
vinden!'
95 Het karakter van Judas
[1] Nu kwam Thomas naar J udas Iskariot toe en verweet hem, dat hij bij Mij aan
durfde komen met zijn domme ideen over geld, terwijl Mijn geest toch die van
J ehova Zelf was, en Ik daden deed, die alleen maar aan God mogelijk waren!
[2] J udas zegt tegen hem: ' J ij bent nog net zo dom als je altijd al was! Want je
gelooft ieder bakersprookje, of je gelooft als je dat zo uitkomt helemaal niets!
Denken kun je niet en rekenen nog minder! Neem nou eens die vissen, die je op de
markt bracht. J e vroeg vaak voor grote en voor kleine vissen dezelfde prijs, zodat de
kopers je daarom in je gezicht uitlachten! Zoals je altijd al was, zo ben je nu nog, je
denkt niet en je rekent niet, maar je leeft zo lekker dom de hele dag maar door, zoals
186
je dat altijd al gewend bent.
[3] Ik ben nu pas een paar uur in het gezelschap van deze grote profeet, en het is mijn
heilige plicht om Hem te doorgronden en zoveel mogelijk te Ieren kennen, zowel in
Zijn zienswijze als in de strekking van Zijn optreden! J ij bent nu al ongeveer een half
jaar in Zijn omgeving en je moet Hem daarom ook beter kennen dan ik! Moet ik me
echter daarom, omdat jij Hem al kent, helemaal geen moeite geven om Hem
tenminste ook zover te leren kennen als jij Hem tot nu toe hebt leren kennen?!' ,!,
[4] Thomas zegt: 'J e wilt toch hopelijk niet vandaag al alles weten, o : dan morgen
weer naar huis te gaan!? Het is maar goed, dat de Heet: eindelijk weer op weg is
gegaan, anders waren jullie beslist morgen ook nog lang niet over jouw domme geld
uitgepraat geraakt! De Heer heeft gelijk; dat vervloekte geld wordt je dood nog eens,
omdat je het zo bijzonder aantrekkelijk vindt! De Heer heeft je toch duidelijk genoeg
gezegd, welke waarde het geld heeft en op welke manier het zeer nadelig is voor
het;;: geestelijke leven van de mens; maar jij vindt jezelf al heel lang wijzer li dan
God en daarom ook kun je voor God de kroon op je wijsheid zetten! :; Pas maar op
dat je op een keer niet stikt van louter wijsheid!
[5] Maar wat heeft mijn vishandel daarmee te maken?! Ik heb nota bene altijd als
eerste mijn vis uitverkocht, terwijl jij, ondanks je goede lessen, de helft van de jouwe
meestal weer naar huis moest dragen! Ik verkocht zowel de grote als de kleine tien
stuks voor twee penningen en kon altijd nog wel vijfmaal zoveel verkopen, gesteld
dat ik dat naar de markt gebracht had! En het lijkt me dus wel duidelijk, dat ik beter
gerekend heb dan jij, die wijzer dan God denkt te zijn, maar tevens een gierigaard
bent en je hele heil in het geld zoekt; voor die wijsheid geef ik geen stater!'
[6] Een beetje verbouwereerd antwoordt J udas: 'Ieder praat naar zijn, verstand!'
Thomas zegt: 'Dat is waar; jij begrijpt alles, omdat je zo dom ; bent, op een domme
manier en je praat ook zo! Geef liever wat aandacht aan een arme, die langs de weg
ligt! Geef hem je beurs, dan zul je voor het eerst van je leven volkomen wijs
handelen!'
[7] J udas zegt: 'Dat zal ik wel mooi niet doen; want nog nooit heeft iemand mij iets,
in de ware betekenis van het woord, geschonken, en daarom schenk ik ook niemand
iets!'
[8] Thomas zegt: 'Dat is een zeer loffelijk principe, dat zo zonder meer al vervloekt
behoort te worden! Ik zeg je, met zulke principes zul je bij onze eigen Heiland en
Meester beslist niet ver komen; daar sta ik voor in! Hij personifieert de grootste
vrijgevigheid -en jij bent een onvergelijkbare gierigaard! Dat past heel aardig bij
elkaar!'
[9] J udas zegt: ' Als ik Hem eerst maar eens goed bewerkt heb en Hij inziet, hoe men
in de wereld leven moet om een gezien mens te zijn, dan wordt Hij wel wat minder
vrijgevig! Overigens is het ook beslist geen kunst, op kosten van degenen die wat
hebben, vrijgevig te zijn en zijn aanhang goede maaltijden voor te zetten! Geloof me,
als ik ergens zo'n dwaas vind, zoals deze jonge gastheer, dan wil ik op zijn kosten
ook wel zo vrijgevig zijn als wie dan ook! -Maar juist deze J ezus, die van huis uit een
straatarm mens is, moest alleen uit Eigen middelen maar eens die groep leerlingen
onderhouden en voeden, dan zou je meteen wel zien, hoe vrijgevig Hij is, en of Hij
niet zo snel mogelijk al die nalopers weg zal sturen!'
[10] Thomas zegt: 'Ik zeg je alleen maar, dat je helemaal door de duivel bezeten bent;
want zoals jij nu gesproken hebt, kan alleen maar de duivel spreken! Het lijkt op
redelijke taal, maar dat lijkt alleen maar zo, en wat je zegt is de onbeschaamdste
187
leugen ter wereld. Ik heb er spijt van dat ik je hierheen gebracht heb, Er waren vele
honderden mensen in Sichar, en allen werden gevoed uit de hemel! En het vervallen
huis van Irhal heeft hij in weinige minuten zo herbouwd, dat het nu verreweg het
kostbaarste huis in deze stad is! En jij grenzeloos onbeschaamde, oerdomme dwaas
wilt dan mij, die met mijn eigen natuurlijke ogen de hemel geopend heeft gezien en
talloze scharen van Gods engelen naar boven en naar beneden zag gaan, in zekere zin
als de wijze der wijzen er van overtuigen, dat J ezus een arme sloeber is, die zich op
andermans kosten wel laat doen!? O, wat ben je toch een arme sukkel! Hij, aan Wie
hemel en aarde volkomen toebehoren, omdat Hij ze gegrondvest heeft door Zijn
almacht, zal zeker mijn of jouw schatten nodig hebben om op deze wereld, waarop
Hij de vruchten laat groeien en rijp worden, te kunnen leven?! O, jij ontzettend blinde
dwaas! Ga naar Sichar, overtuig je van alles en kom dan terug, en we zullen zien of je
nog zo dom in 't wilde weg redeneert als nu!'
[11] J udas zegt met een insinuerende glimlach heel laconiek: 'Heb je dat allemaal met
je eigen ogen gezien? Of heb je misschien ook nog een paar ossen en ezelsogen
geleend, om zo veel en zulke buitengewone dingen in n keer te kunnen overzien? -
Overigens verheugt het mij, dat deze wijze Nazareer ook de mooie Irhal heeft leren
kennen, die intussen, zoals ik pas kort geleden gehoord heb, al met haar zesde man
schijnt samen te wonen, omdat al de vijf anderen bij haar zo gezegd op het lijf
gestorven zijn! Nou, bij zo'n mooi liefje zal dan voor jullie allemaal de hemel wel
heel wijd open gestaan hebben! J aja, Irhal heeft al menigeen in de zevende hemel
gebracht; waarom zou ze dan bij jullie een uitzondering gemaakt hebben?! Maar ik
zal voor haar plezier echt niet naar Sichar wandelen; want ik houd mij aan de wet van
Mozes en ik wil mij daarom niet bezig houden met zulke zondige zaken!
96 De wil van Judas
[I] Deze sarcastische woorden van J udas maken dat Thomas bijna uit zijn vel springt
van ergernis en woede, en hij wil hem letterlijk zo hard mogelijk te lijf gaan. Maar Ik
ga nu, terwijl we bijna halverwege Kaprnaum zijn, naar Thomas toe en zeg:
'Broeder, zolang je Mij rustig en bedaard ziet, wees jij dan ook zoals je Mij ziet als je
maar vaak genoeg, naar Mij kijkt! Maar, als je op een keer ziet dat Ik er op los sla,
spring er dan snel op af en sla zo hard je kunt! Maar dat is nu bepaald nog lang niet
nodig. De nacht blijft nacht ondanks alles wat je er aan doet, en J udas zal J udas
blijven! Het is voor hem geen verplichting zoals voor de nacht, die de natuurlijke
schaduw van de aarde is, maar als hij J udas blijven wil, dan moet hij dat maar
blijven; wij blijven echter dat wat wij zijn! De toekomst zal leren, hoever hij het zal
brengen met J udas te zijn!
[2] Thomas zegt: 'U kunt hem het beste maar wegsturen, anders krijgen we nog heel
wat herrie met hem; want hij verkoopt smerige en boosaardige praatjes!'
[3] Ik zeg: 'Ik heb hem niet gevraagd om te komen en zal hem daarom; ook niet
wegsturen; als hij echter wil gaan zoals hij gekomen is, dan;j zullen we daar geen
traan om laten! Maar jij moet uit zijn buurt blijven, want jullie passen niet bij elkaar.
Vergeef hem echter alles, zoals Ik hem vergeef, dan zal je hart vrij blijven!'
[4] Thomas zegt: 'Wat betreft dat vergeven mijnerzijds, daarover hoeft, U zich geen
zorgen te maken; want ik heb beslist nooit wrok tegen hem gekoesterd, hoewel ik
hem altijd gekend heb als een mens, waarmee niemand makkelijk op kan schieten, -
188
zelfs de profeet J ohannes niet, waarmee hij meermalen een twistgesprek had! Maar ik
moet heel eerlijk toegeven, dat het me duizendmaal liever geweest was, als hij niet bij
ons gezelschap hoorde!
[5] Toen ik eergisteren thuis was, heb ik natuurlijk een heleboel over Uw doen en
laten verteld aan mijn kennissen, die zich daar erg over verbaasden. Dat kwam echter
ook J udas ter ore; en hij was nu net de eerste die besloot om zich bij U aan te sluiten!
Want de leer van J ohannes voldeed hem niet, omdat die alleen maar een strenge
boetedoening voorschreef en aan iedereen een onverbiddelijk godsgericht
verkondigde die niet tot de echte boetedoening zou overgaan; over dit onderwerp
heeft hij dan ook meermalen met J ohannes geredetwist.
[6] J ohannes was helemaal vervuld van de boetedoening, en J udas precies het
tegenovergestelde daarvan. Hij legde J ohannes zonder omwegen uit, dat een
zogenaamde 'zak en as'-boetedoening het domste was wat een mens kon doen, de
mens moest zich echt wel verbeteren, maar niet in zaken as!
[7] Nu is het wel zo dat J ohannes niet direkt zak en as heeft aanbevolen als beslist
noodzakelijk voor de boetedoening; hij heeft het als het ware vergelijkenderwijs in
zijn toespraken naar voren gebracht en wilde daarmee een grondige verbetering van
de mens, die een slaaf van zijn zonden was geworden, aanduiden; maar J udas, die
alles beter wilde weten en begrijpen, was het er niet mee eens dat men ook door
beelden en gelijkenissen kan lesgeven, want hij vond, dat men zich over zulke
belangrijke zaken, waar het heil van de mensen vanaf hing, altijd in heldere,
begrijpelijke taal moest uitdrukken!
[8] De profeten waren naar zijn idee pure ezels, omdat ze in beelden gesproken
hadden, die men uit kon leggen zoals men dat zelf wilde; het was alleen aan hen te
wijten dat de priesters, de koningen en het hele volk bedorven waren! Kortom, bij
hem is ieder mens, hoog of laag, een ezel, als die niet zo denkt en doet als hij; en
daarom denk ik, dat hij niet in ons gezelschap zal passen.
[9] Ik zeg: 'Mijn beste Thomas! Wat je Mij nu hebt verteld, wist Ik allang; maar toch
blijf Ik erbij: Als hij wil gaan, dan gaat hij; als hij echter wil blijven, dan blijft hij! Ik
weet nog veel meer van hem en weet zelfs, wat hij Mij Zelf aan zal doen; maar toch
moet hij blijven, als hij wil blijven! Want zijn ziel is een duivel en wil van God de
wijsheid leren; maar die gedachte zal deze ziel niet veel goeds brengen! Maar nu
houden we erover op! Er komt binnen niet al te lange tijd nog wel een gelegenheid,
waarbij we bij hem de vinger op de zere plek zullen leggen! -We zijn nu inmiddels
voor de muren van Kaprnaum gekomen, en Ik zie door de stadspoort een Romeins
hoofdman ons tegemoet snellen, vergezeld van overste Cornelius en zijn koninklijke
familielid, er moet weer een zieke genezen worden.
97 Kaprnaum. De zieke knecht van de hoofdman
Ev. Matth. hoofdstuk 8. Hier begint Matthus bij het vijfde vers in het achtste
hoofdstuk de geschiedenis beknopt op te schrijven tot Ik weer naar een feest in
Jeruzalem ga.
[I] We lopen nu nog op ons gemak een paar honderd schreden en als Ik het
stadsgebied betreed, komt de hoofdman direkt op Mij af, vraagt of Ik naar hem
luisteren wil en zegt dan: 'Heer! Thuis heb ik een knecht, die door de jicht wordt
189
geteisterd en daar erg onder lijdt, en niets meer kan doen'.(Matth. 8,6)
[2] Ik zeg: 'Ik zal komen en hem gezond maken'.(Matth. 8.7)
[3] De hoofdman zegt echter: 'Heer! Ik ben helemaal niet waard, dat U in mijn huis
komt, maar spreek slechts n woord, dan wordt mijn knecht gezond! (Matth. 8,8)
Want, ik ben ook maar een mens, die net als veel anderen -ondergeschikt is aan de
hogere overheid; maar onder mij heb ik toch veel krijgsknechten, die doen moeten
wat ik zeg. En als ik tegen n van hen zeg: doe dat, dan doet hij het, of als ik zeg dat
hij moet verdwijnen, dan verdwijnt hij. En als ik tegen een andere knecht zeg: kom,
dan komt hij; en als ik tegen mijn knecht zeg: doe dit of dat voor mij, dan doet hij het
meteen! (Matth. 8,9)
[4] Aan U zijn echter alle geesten ondergeschikt, en U bent de totale gebieder over
wat in de hemel en wat op de aarde en in de aarde is; U behoeft dus alleen maar Uw
voor ons onzichtbare machten een aanwijzing te geven, en ze zullen onmiddellijk
doen wat U wilt!'
[5] Deze hoofdman legde Mij zijn verzoek betreffende zijn knecht zo vol vertrouwen
voor, omdat hij door de direkte genezing van de zoon van de koninklijke beambte en
door de verhalen van de overste ervan overtuigd was, dat ik op wonderlijke wijze op
afstand kon genezen door slechts n enkel woord te spreken. Dat was dan ook de
reden, dat hij, net als de koninklijke beambte, naar Mij toe kwam toen hij hoorde dat
Ik de stad naderde.
[6] Toen Ik hoorde hoeveel vertrouwen de hoofdman in Mij had, zei Ik verwonderd -
weliswaar niet voor Mijzelf maar voor de leerlingen - niet speciaal tegen de
hoofdman, maar meer tegen degenen, die bij Mij waren: 'Werkelijk, zon geloof ben
Ik in heel Isral nog niet tegen gekomen! (Matth. 8,10) Maar ik zeg jullie daarbij:
Velen zullen uit het oosten en uit het westen komen en met Abraham, Isak en J acob
in het hemelrijk zitten (d.w.z. delen in de heerlijkheid des Vaders) (Matth. 8,11);
maar de kinderen van het Rijk zullen uitgestoten worden in de grootste duisternis,
waar een ontzettend gekerm en beklagenswaardig tandengeklapper zal zijn!' (Matth.
8,12)
[7] Nog voor Ik uitgesproken was, sloegen velen zich vol verslagenheid op de borst
en zeiden: 'Heer, verwerpt U de kinderen en neemt U in hun plaats de heidenen aan?'
[8] En Ik zeg: 'Het maakt niet uit of het kinderen of heidenen zijn! Wie gelooft en de
liefde heeft, hetzij J ood, Griek of Romein, die zal aangenomen worden!
[9] Daarna keer Ik Mij naar de hoofdman en zeg tegen hem: 'Ga heen; u krijgt wat u
hebt geloofd!'
[10] De hoofdman bedankte Mij uit de grond van zijn hart, ging vervolgens naar huis
en zag daar, dat alles in vervulling was gegaan, wat hij met een onwrikbaar geloof
had gevraagd; want de knecht werd op hetzelfde moment gezond, waarop Ik tegen de
hoofdman had gezegd: 'U krijgt wat u hebt geloofd!' (Matth. 8,13)
[11] Dit teken in Kaprnaum, en ook dat daarvoor aan de zoon van de koninklijke
beambte, die stadhouder was in Kaprnaum, kregen in deze stad bijzonder veel
belangstelling, vooral van de kant van de Romeinen en Grieken, die in de stad
aanwezig waren; maar onder de J oden en de in deze stad vanuit J eruzalem
gestationeerde, en in feite blijvend aangestelde priesters en schriftgeleerden wekte het
alleen maar ergernis, nijd en woede!
190
98 Het volk daagt de priesters uit
[1] Want het volk, dat de tekenen gezien had, maar te bang was voor de priesters en
schriftgeleerden om er voor uit te komen dat het Mijn leer geloofde en wilde volgen,
verzon een list: Het bracht een aantal zieken naar de priesters en zei: 'Luister eens,
hooggeachte priesters en schriftgeleerden, die naar u zegt in alle geheimen van God
ingewijd bent! De mens J ezus uit Nazareth doet wonderen die zo groot zijn dat nog
niemand ze ooit eerder gedaan heeft, en zijn taal en leer is als een vuurstroom, die
alles wat hij op zijn weg tegenkomt met geweldige hitte verteert en onweerstaanbaar
met zich meesleurt! Zonder medicijnen geneest hij als een God iedere ziekte alleen
maar door het woord, en men zegt dat hij zelfs doden levend maakt door het
uitspreken van een enkel woord!
[2] Nadat we ons van de waarheid van al deze dingen overtuigd hadden, schoot ons
een goede gedachte te binnen, en wij dachten aan u en zeiden tegen elkaar: 'Waarom
vinden wij dat zo bijzonder?! We hebben toch ook priesters en schriftgeleerden die in
alle Godsgeheimen ingewijd zijn, die zeker net als deze J ezus slechts door iets te
zeggen een zieke kunnen genezen, als ze dat willen!' We waren eigenlijk al onderweg
om onze zieken naar de Nazareer te brengen; maar dachten toen aan de besnijdenis
en het verbond, en dat willen wij niet loslaten zolang dat ons ook datgene kan geven,
wat wij lichamelijk en geestelijk nodig hebben. Omdat deze J ezus nu echter zulke
uitermate wonderbaarlijke tekenen doet, dreigt er voor ons gevaar als we niet
dezelfde krachtige tekenen daar tegenover kunnen stellen!
[3] Dus hebben we een aantal zieken meegebracht en vragen u terwille van uwen ons
heil, of u door uw geestelijke macht, die u volgens eigen zeggen direkt van God
heeft, deze zieken, die beslist niet onze ergste zieken zijn, slechts door een woord te
spreken wilt genezen!
[4] Daarna trekken we dan met deze door u wonderbaar genezen zieken de hele stad
door, en zullen voor ieder huis Gods eer en uw grote roem luid verkondigen. De
Nazareer verliest daardoor zeer aan populariteit en zal, volgens de zegswijze,
tenslotte onder schande, spot en smaad het hazenpad moeten kiezen!'
[5] De priesters en schriftgeleerden, zich maar al te goed bewust van hun totale
onmacht, zeggen plechtig, om hun onmacht te verbergen: 'Wat een dwazen zijn jullie
toch! Waarom vragen jullie dingen van ons, die alleen God mag doen? Wanneer heeft
er ooit een priester of een schriftgeleerde een wonder gedaan?! Dat kan alleen maar
God en de ene hogepriester in de tempel te J eruzalem, als hij in het allerheiligste
gaat! Breng je zieken dus naar J eruzalem; daar zullen ze, als je het juiste daarvoor
offert, wel genezen worden; als God het tenminste wil! Wil God het echter niet, dan
zul je het moeten aanvaarden om je zieken nog net zo ziek weer mee naar huis te
nemen.
[6] Wij zijn wel ingewijd in alle mogelijke geheimen van God, maar niet in de macht
van God, die heilig is, en die Hij aan geen sterveling geeft!
[7] Wie echter toch zoals deze J ezus, over wie wij ook al gehoord hebben, door
toverij of met de hulp van Belzebub daden verricht, is een monster uit de hel, de
eeuwig vervloekte woonplaats van Gods vijand. En wie zich inlaat met zijn leer en
zijn tekenen, die staat dan ook net eender tegenover God en Zijn dienaren, als die
duivelsdienaar! Dat is de zuivere waarheid; wee jullie, als je naar J ezus gaat en zijn
leer en hulp aanneemt!'
[8] Degenen, die de zieken naar de priesters en de schriftgeleerden gebracht hebben,
191
zeggen: 'J ullie zijn allemaal leugenaars, als je dit beweert! Hoe kan hij tot de duivel
behoren en een dienaar van Belzebub zijn, hij, die de mensen het beste geeft en de
mensen, die hem volgen, slechts liefde, zachtmoedigheid en geduld leert, en die alles
wat hij leert ook helemaal zelf in praktijk brengt?!
[9] J ullie zijn veel eerder des duivels, als. J e zoiets over hem zegt; hij is daarentegen
van God, omdat hij de wil van God doet, die hij ook leert!
[10] J ullie hebben ons daarnet uitgescholden voor 'dwazen', omdat wij in je eigen
belang datgene vroegen, wat jullie wel duizend keer beweerd hebt ook te kunnen
door het goddelijke woord en het gebed; maar nu, nu het er als nooit tevoren op
aankomt om je oude onveranderlijke geloof ten uitvoer te brengen, scheld je ons uit
voor dwazen als we jullie aan je woord houden! O, slechte dienaars van Belzebub!
We zullen jullie zoveel licht geven, dat je alleen al door de afstraling daarvan
allemaal sterven zult!'
99 Bethabara. De schoondochter van Petrus
[1] De priesters en schriftgeleerden trokken zich snel terug toen ze die dreigende taal
van hun geloofsgenoten hoorden. Want er waren er ongeveer honderd naar hen
toegekomen en in hun ogen vonkelde een diepe ernst; want deze mensen voelden
allang aan, wie er achter de J oodse priesters en schriftgeleerden schuil ging en ze
haatten hen al een hele tijd meer dan de pest!
[2] Maar omdat de priesters, Farizeen en schriftgeleerden wel merkten, dat de J oden
hen alleen maar fijntjes op de proef stelden om iets aanwijsbaars tegen hen te
verkrijgen, zodat ze nog meer redenen zouden hebben om Mij te volgen (want in die
tijd was het nog moeilijker om uit de J oodse kerk over te gaan naar een andere, dan
dat het nu is om uit de rooms-katholieke kerk over te gaan naar een hervormde kerk),
hielden ze Mij nu scherp in het oog en begonnen onder elkaar al heel in het geheim te
overleggen, hoe ze Mij konden liquideren.
[3] De overste, in wiens huis Ik nu in Kaprnaum een paar dagen achtereen verbleef,
verklapte Mij heimelijk wat er gebeurde, hoe kwaad de J oodse priesterstand op Mij
was en dat ze zelfs Mij in 't geheim om het leven wilde brengen!
[4] Toen zei Ik: 'Hun kwaadaardige plannen met Mij zullen wel een keer lukken,
maar nu is het de tijd nog niet. Opdat ze nu echter niet te veel gelegenheid zullen
hebben om hun wraak uit te voeren, zal Ik voor een poosje naar een andere plaats
gaan en dan later, als de woede van deze godloochenaars wat bekoeld zal zijn, weer
hierheen komen.
[5] Hoewel hij Mij erg graag bij zich gehouden had, gaf de overste Mij toch gelijk,
omdat ook hij zelf voor deze priesters, schriftgeleerden en Farizeen behoorlijk bang
was, want hij wist maar al te goed, hoe dit addergebroed de kunst verstond om
iemand in 't geheim in Rome aan te klagen.
[6] Ik verliet toen de volgende morgen heel vroeg, met het hele gezelschap dat Mij
volgde, het bijzonder gastvrije huis van de overste en begaf Mij naar het huis van
Simon Petrus, dat in de buurt van Bethabara lag, waar J ohannes vroeger verbleef.
Toen Ik echter in het eenvoudige, maar ruime huis van Petrus kwam, lag daar zijn
schoondochter, een aardig en meestal zeer werklustig en flink meisje van ongeveer
twintig jaar, met hoge koorts in bed en was zeer angstig en had veel pijn. Petrus
kwam naar Mij toe en vroeg Mij, om haar te helpen! (Matth. 8,14)
192
[7] Ik ging direkt naar haar bed, nam haar bij de hand en zei tegen haar: 'Dochtertje,
sta op en maak liever het avondmaal voor ons klaar, in plaats van hier ziek in bed te
liggen!'
[8] Ogenblikkelijk verliet de koorts.haar, en het meisje stond meteen op en diende
ons met veel ijver en toewijding.(Matth. 8,15)
100 De wonderbare visvangst
[1] Daarop komt Matthus naar Mij toe en vraagt Mij, of hij dit teken tesamen met
diverse beleringen en toespraken, die Ik gedurende de paar dagen in het huis van de
overste gegeven heb, ook moet opschrijven.
[2] Ik zeg: 'Het teken bij de hoofdman voor Kaprnaum met wat Ik daar gezegd heb,
en dit teken in het huis van Petrus ook, maar zonder het gesprokene dat niet bij de
werkelijke leer behoort! Laat de besprekingen in het huis van de overste, en het feit
dat Ik twee dagen lang bij hem bleef, helemaal weg!
[3] Binnenkort komen we toch weer in het huis van deze overste als zijn liefste
dochter sterven zal, Ik zal haar dan opwekken en weer aan hem teruggeven. Schrijf
dan zo over hem en het teken, dat je geen namen behoeft te noemen, - anders zouden
wij hem schaden in zijn wereldse betrekkingen, en dat zullen en willen we natuurlijk
niet; het priesterdom houdt hem namelijk ook in het oog.
[4] Tot aan het volgende feest in J eruzalem zal Ik echter hier aan het meer in deze
streek, die Mij het beste bevalt, nog veel tekenen doen en veellessen geven; dat zul je
allemaal geheel op moeten schrijven!'
[5] Matthus maakt zich schrijfvaardig. Maar J ohannes wordt nu erg treurig en zegt:
'Maar Heer, U, die ik het meeste lief heb! Zal Ik dan helemaal niets meer te schrijven
krijgen?'
[6] Ik zeg: 'Mijn beste broeder, wees jij daar maar niet bedroefd over! J e zult nog heel
veel te schrijven krijgen! Want jou heb Ik alleen voor de belangrijkste en
diepzinnigste dingen voorbestemd!'
[7] J ohannes zegt: 'Maar het teken te Kana met de zoon van de koninklijke beambte
lijkt me toch niets groter en belangrijker dan dat, wat U voor Kaprnaum voor de
hoofdman gedaan hebt!?'
[8] Ik zeg: 'Dan vergis je je erg, als je dat denkt! Want met de zoon van de
koninklijke beambte wordt de gehele zeer slechte en verdorven wereld bedoeld, en
hoe haar nu van verre hulp aangereikt wordt door Mijn leer en door Mijn geestelijke
bemoeienis. Met de knecht van de hoofdman wordt voorlopig alleen maar een
jichtige knecht, die Ik genezen heb, bedoeld; later wordt daar echter ook wel een
gemeente of de n of andere in Mijn naam opgerichte vereniging mee bedoeld, die
echter, geleid door allerlei politieke vrees, een bepaald deel van Mijn leer niet in de
praktijk toepast, en die daardoor ook langzaam maar zeker in alle andere opzichten
Mijn leer niet meer volgt; en dat is dan ook een jichtaanval van de ziel, die dan alleen
maar door het vaste geloof in Mijn woord weer geholpen kan worden!
[9] Zie je, Mijn beste broeder J ohannes, daarom is er een zeer groot verschil tussen
die twee tekenen! Het eerste geeft aan hoe geestelijk ziek de hele wereld is, en Ik
zegje: in nog diepere zin, ook de hele oneindigheid! Het tweede teken betekent alleen
maar, dat wat Ik je daarnet verklaard heb. Nu weet je dus, wat jij en wat Matthus
vast moet leggen.
193
[10] Maar nu heeft het meisje, met de andere bedienden van Petrus, het middagmaal
al klaar, en we gaan daarom direkt daaraan beginnen en dan willen we vanmiddag
Petrus een beetje helpen een paar goede vissen te vangen. Tegen de avond zullen we
nog genoeg te doen krijgen.'
[11] Toen gebruikten we een overvloedige maaltijd, die voor het hele grote
gezelschap voldoende was, en gingen daarna aan het meer, dat ook 'Galilese zee'
genoemd werd, en hebben daar in een paar uur een grote hoeveelheid van de
lekkerste vis gevangen, en wel zo veel, dat ze nauwelijks in de viskaren geborgen kon
worden.
[12] Petrus werd er bang van, zodat hij in een soort van vrome bedwelming uitriep:
'Heer, ik smeek U, laat me alleen; want ik voel nu zo sterk, dat ik een zondig mens
ben! Al eens eerder was ik bang voor U, toen U, terwijl ik U nog helemaal niet
kende, ergens vandaan kwam en mij en mijn helpers hier vissend aantrof! Ik zag toen
al dat U van goddelijke afkomst was; nu heb ik echter nog meer angst, omdat ik nu
maar al te duidelijk inzie, Wat en Wie U in het diepst van Uw Wezen bent! Toen
hebben we net als nu de hele nacht gevist en zo te zeggen niets gevangen; op Uw
woord echter en in Uw aanwezigheid scheurden de netten vanwege de te grote
hoeveelheid gevangen vis! Ik voel, dat ik daardoor beslist erg bang voor U word,
want U bent -,
[13] Ik zeg: 'Wees stil en verraad Mij niet! Want je kent die ene onder ons! Die is en
blijft een verrader.'
[14] Petrus zegt nu verder niets meer en maakt toebereidselen om de vis te bergen.
Omdat de avond echter valt, gaan wij naar huis, waar door de ijver van de gezond
gemaakte schoondochter van Petrus een goed en rijkelijk avondmaal op ons wacht.
Iedereen is nu opgewekt en blij; en Petrus zet de lofzang in en allen antwoorden
eenstemmig in een wisselzang.
101 Het bijzondere wijnwonder voor Judas
[I] Toen Petrus ophield met zingen, sprak hij op heel feestelijke toon: 'Mijne vrienden
en broeders! Wat ligt er een hemelsbreed verschil tussen ons zingen hier en dat van
David eertijds, toen hij het volk deze heerlijke lofzang gaf! Toen hij zong, hief hij
zijn ogen op naar de sterren! Want in die tijd woonde J ehova volgens de menselijke
begrippen in het ontoegankelijke licht boven alle sterren. Wat zou David hier echter
gedaan hebben, nu Diegene, tot Wie hij zijn ogen ophief boven alle sterren, - 'Stop!
Vriend Petrus!', zeg Ik, 'zo is het al weer genoeg; denk er wel aan, wie hier allemaal
bij ons zijn!'
[2] Petrus roept zichzelf dadelijk tot de orde en nodigt alle gasten uit voor het
avondmaal, dat voornamelijk uit brood en goed klaargemaakte vis bestaat.
[3] J udas vraagt aan Petrus of er in de buurt geen wijn te koop is. Daarop antwoordt
Petrus: 'Een paar landwegen gaans hiervandaan is een herberg; daar kun je wijn
kopen. 'J udas vraagt dan weer aan Petrus, of hij niemand kan sturen om een zak vol te
halen.
[4] Petrus zegt: 'J e weet toch net zo goed als ik, dat ik niemand heb om te sturen! Als
je zo graag wijn wilt hebben, ga er dan zelf heen, en ding nog wat af bij de waard,
dan krijg je het zo voordelig mogelijk!' J udas zegt: ' Ah, als ik zelf moet gaan, dan zie
ik er liever van af!'
194
Petrus zegt: 'Doe wat je wilt, ik kan je niet helpen, want mijn vissersknechten hebben
aan zee nog volop werk; mijn vrouwen mijn kinderen en mijn schoondochter hebben
het, zoals je zelf kunt zien, veel te druk, en van mijzelf zal je toch wel niet verlangen,
dat ik nu bij avond een hele zak vol wijn alleen voor jou hierheen ga halen!?' -J udas
zegt daarop wat gergerd: 'Nou nou, ik meende er goed aan te doen, omdat ik zag dat
je geen wijn hebt; ik zou het heus zelf wel betaald hebben, hoe duur het ook geweest
was!'
[5] Petrus zegt: 'Er is er En onder ons, Die in Kana op de bruiloft van Simon, die
ook hier bij ons is, water in wijn heeft veranderd. Deze Ene zou ook nu, als dat nodig
was, hetzelfde kunnen doen. Maar omdat het nu beslist niet nodig is, kunnen we ons
ook met het bijzonder goede water behelpen, dat mijn zuivere huisbron ons biedt. ,
[6] J udas zegt: 'Heel goed, heel goed, -ik ben daar ook wel tevreden mee, omdat ik
zelf ook erg van goed water houd; maar juist bij zo'n gelegenheid als deze zou een
wijntje toch ook niet te versmaden zijn! Als die zekere Ene, Die ik nu ook wel denk
te kennen, echter toch uit water wijn kan maken, dan zou Hij dat voor jou nu toch ook
wel kunnen doen!?'
[7] Ik zeg: 'Ga dan naar de bron en drink! Want aan jou zal de bron wijn geven, maar
aan de rest van ons slechts water!'
[8] Toen ging J udas naar de bron en putte. En bij het drinken van het geputte water,
bleek het zeer goede wijn te zijn en hij bedronk zich, zodat hij bij de bron bleef
liggen en in de diepe bron gevallen zou zijn als een paar knechten van Petrus hem
niet gevonden en in huis op een bed hadden neergelegd. Zo was het goed geregeld;
want Ik heb op deze avond veel mensen genezen die last hadden van allerlei kwalen
en besmettelijke ziektes, en bij velen boze geesten uitgedreven, - en daarbij zou J udas
ons veel moeilijkheden hebben opgeleverd.
102 De genezing van alle zieken uit Kaprnaum
[1] Toen alle aanwezigen het avondmaal genuttigd hadden, en J udas vast in slaap op
een strobed in het voorhuis lag, brachten dezelfde J oden uit Kaprnaum, die de vorige
dag de priesters, schriftgeleerden en Farizeen op de proef stelden, een aantal
bezetenen en andere zieken, die last hadden van allerlei kwalen, en vroegen Mij zeer
dringend, of Ik ze allemaal genezen wilde!
[2] Ik vroeg ze echter met liefdevolle ernst, of ze wel geloofden, dat de
timmermanszoon uit Nazareth zo iets zou kunnen doen. Want deze mensen kenden
Mij zogezegd al vanaf Mijn geboorte.
[3] Maar daarop antwoordden ze: 'Dat u een zoon van de timmerman bent, heeft er
niets mee te maken! Als de timmermanszoon door God uitverkoren wordt om een
profeet van het volk Isral te worden, dan is hij een profeet, ook al zou hij
duizendmaal een timmermanszoon zijn; want ieder mens is dat, wat hij van God uit
is, en nooit wat zijn ouders waren! En daarom geloven wij allen vast en zeker, dat u
in de eerste plaats een echte door God gewijde profeet bent, en in de tweede plaats
dat u ons daarom allen kunt helpen, zoals u ook de zoon van de stadhouder en de
knecht van de hoofdman hebt geholpen!'
[4] En Ik antwoordde hen: 'Nu dan, omdat jullie zo in Mij geloven en zo'n mening
over Mij hebt, daarom gebeure met jullie allen, watje geloofd hebt!'
[5] Op dit woord verlieten alle geesten de bezetenen, en degenen, die allerlei ziektes
195
en kwalen hadden, werden ook op datzelfde ogenblik gezond. (Matth. 8,16)
[6] Het behoeft wel niet nader beschreven te worden, hoe verbaasd en dankbaar men
daarna was!
[7] Er werden daarna ook heel toepasselijke, maar tevens bijtend scherpe
opmerkingen gemaakt over het hele J oodse priesterdom, maar Ik berispte de sprekers
daarover en wees hen erop, dat het niet zo slim was, om slapend addergebroed
wakker te maken: 'Want zolang het zich in haar winterslaap bevindt, is het voor
niemand schadelijk en gevaarlijk; wordt het echter gewekt, dan is het gevaarlijker dan
op andere momenten waarop het niet slaapt!
[8] De vol arglist en streken zittende tempelknechten sliepen ook, net als een
addergebroed in de winter, maar met jullie gewaagde vraag heb je hen gewelddadig
uit hun slaap gehaald. Let er daarom goed op, dat ze voor jullie nu niet gevaarlijk
worden! Want deze overspelige soort geniet wellustig als ze ergens schade aan kan
richten!'
[9] Allen zien nu wel de waarheid van Mijn woorden in en hebben er spijt van dat ze
door hun onbezonnenheid dit kwaad aangericht hebben! Ik troost ze echter en druk
hen op het hart om in Kaprnaum niets te vertellen van het hier verrichte teken,
behalve dan aan enkele waarheidlievende vrienden, die dan ook weten te zwijgen! En
dat beloofden ze Mij.
[10] En van hen was, hoewel niet tot de priesterstand behorend, toch zeer goed in de
Schrift onderlegd.
[11] Hij ging nu voor de groep staan en zei heel ernstig: 'Luister, beste vrienden en
broeders! Voor mij steekt er veel meer achter wat hier heeft plaatsgevonden, dan
alleen maar jullie conclusie: 'Zie deze man is een echte profeet'. Ik geloof dat wat hier
nu heeft plaatsgevonden, de vervulling is van wat de profeet J esaja voorspeld heeft
toen hij zei: 'Hij heeft onze zwakheden op zich genomen, en onze ziekten heeft Hij
gedragen!' (Jes. 53,4) Dringt het niet tot jullie door? Begrijp je echt niet waar dat op
slaat?'
[12] Het volk kijkt hem echter met grote ogen aan, want het begrijpt hem niet. Hij
herhaalt zijn vraag nog een keer, en omdat het volk nog steeds datgene, wat hij uit
J esaja aangehaald heeft, niet begrijpt, zegt hij: 'Voor de blinde kun je moeilijk preken
over de kleuren van de regenboog!'
[13] Ik zeg tegen hem: 'Wees kalm, het is beter dat dit volk dat voorlopig niet
begrijpt! Want als dit volk dat nu zou begrijpen, dan zou het naar de priesters rennen
en daar op een geweldige manier met hen gaan redetwisten, en dat zou niet goed zijn
voor jullie en ook niet voor Mij, uit het oogpunt van Mijn leer gezien! Maar wanneer
het juiste moment aanbreekt zullen ze het begrijpen, en zullen ze verstaan wat de
profeet gezegd heeft!'
[14] De spreker neemt genoegen met dit antwoord, en het volk, waarvan Ik op deze
avond de bezetenen en zieken genezen heb, gaat weer naar huis met hun geheel
genezenen.
[15] Thuis in Kaprnaum baart het toch nog groot opzien onder vrienden en
bekenden, en als het de volgende ochtend nog maar nauwelijks licht is, is er om het
huis van Petrus al een onoverzienbare volksmenigte verzameld, die Mij wil zien,
Degene, Die de vorige avond zo'n onbegrijpelijk groot wonder gedaan heeft! Omdat
er steeds meer volk om het huis komt vraagt Petrus Mij, wat daaraan gedaan kan
worden.
[16] Ik zeg: 'Maak het grote schip maar klaar, dan varen we helemaal naar de andere
196
kant van het meer, anders beleven we hier een spektakel! (Matth. 8,18) Het volk heeft
weliswaar de beste bedoelingen, maar. het priesterdom zal ook achter het volk
aangeslopen komen, en met hen willen wij voorlopig niets te doen hebben!'
[17] Petrus maakte meteen het grootste schip klaar, al gauw gingen wij aan boord en
roeiden het met de wind mee snel het meer op.
[18] Voordat Ik echter met de leerlingen het schip betrad, kwam een schriftgeleerde
uit Kaprnaum op Mij af en zei: 'Meester sta mij. toe, dat ook ik u volg op uw tocht!'
(Matth. 8,19) Ik doorzag echter direkt zijn geheime reden, die echt niet zo lofwaardig
was. Het was hem daarbij niet om Mijn leer en al Mijn daden te doen, maar meer om
de verzorging van zijn buik en zo mogelijk, als daarmee iets te verdienen zou zijn,
heimelijke spionage. Daarom schudde Ik Mijn hoofd en zei tegen hem: 'De vossen
hebben holen, en de vogels onder de hemel hebben nesten, maar de Zoon des mensen
heeft niets, zelfs geen steen in deze wereld als bezit, zodat Hij daarop Zijn hoofd neer
kan leggen!' (Matth. 8,20)
[19] En de schriftgeleerde begreep Mij, wendde zich af en ging naar huis. Want Ik
gaf hem daarmee te verstaan, dat ook hij een sluwe vos was en daarom ook een hol
(betaalde baan) had, en dat vogels van zijn pluimage, onder de hemel, d.w.z. ver
beneden de zuiver goddelijke waarheid en liefde, hun nesten, d.w.z. hun voedings en
rustplaats hebben waar ze hun prooi verteren; maar dat bij de Mensenzoon niets te
vinden is van al de wereldse bedriegerijen, zelfs niet een zogeheten politieke
kunstgreep (steen), waarop je zo nu en dan je geestelijke 'hoofd' kunt laten uitrusten!
De schriftgeleerde begreep precies wat Ik bedoelde en ging, zoals gezegd, zonder nog
een woord te zeggen, vlug naar Kaprnaum terug.
103 Op zee. Jezus en de storm
[I] Eveneens nog voor wij in het schip gingen kwam n van Mijn leerlingen naar Mij
toe en vroeg Mij of Ik het goed vond dat hij eerst zijn vader zou gaan begraven, die in
de vorige nacht plotseling overleden was. (Matth. 8,21) Ik zei echter tegen hem: 'Blijf
jij nu maar bij mij, en Iaat de doden hun doden begraven! '(Matth. 8,22) En de
leerling zag meteen van zijn verzoek af en volgde Mij op het schip; want hij begreep
dat het beter is om voor het leven, dan voor de dood te zorgen, -dit laatste is namelijk
een zorg, die geen waarde heeft en waar de doden zich het beste mee bezig kunnen
houden. Want allen, die begrafenisvertoon belangrijk vinden, zijn min of meer dood
zolang zij eer aan een dode bewijzen en zelf het eerbetoon aan de dood belangrijk
vinden.
[2] De mens sterft pas echt door zelfzucht, die zich uit in de hoogmoed, die vr alles
hunkert naar eer; en in dat licht bezien is dan een eervolle begrafenis van een dode,
niets anders dan een laatste vorm van hoogmoed van de geestelijk reeds lang dode
mens.
[3] Nadat de leerling in zijn hart de volle waarheid van wat Ik hem gezegd had,
besefte, volgde hij Mij zonder meer het schip op, zoals reeds eerder gezegd, en we
vertrokken snel met gunstige wind en ontliepen zo het steeds sterkere opdringen van
het volk. (Matth. 8,23)
[4] Sommigen klommen wel in kleine bootjes en voeren ons een stukje na. Maar toen
de wind steeds harder ging waaien, keerden ze al gauw terug en het kostte hen
197
moeite, om vr het uitbreken van de storm de vaste oever weer te bereiken.
[5] Wij bevonden ons reeds in volle zee, toen de eerst zo gunstige wind overging in
een geweldige storm. Ik was bij het aan boord gaan echter al lichamelijk vermoeid,
omdat Ik de hele nacht gewaakt had, en Ik zei daarom tegen Petrus toen we op het
schip waren: 'Maak voor Mij een bed klaar, want Ik ga tijdens de tocht een beetje
rusten, want je weet, dat Ik de hele nacht niet gerust heb!'
[6] Petrus bracht Mij direkt een paar matten, maakte daarvan een goed bed en gaf Mij
daarbij nog een kussen onder het hoofd, waarop Ik dan ook weldra lichamelijk heel
diep insliep, hoewel Ik wel wist, dat de wind gauw in een harde storm zou overgaan
en dat de hooglopende golven het schip zouden bedreigen.
[7] Toen wij ongeveer een paar uur uit de kust waren, woedde de storm het hevigst,
en de golven begonnen over het dek van het schip te slaan. (Matth. 8,24) Toen
werden zelfs Mijn meest toegewijde leerlingen bang; want ze zagen dat door de
steeds meer overslaande golven het schip water begon te scheppen, vooral bij het
middelste en door de toenmalige bouwtrant tevens laagste deel van het schip. Toen
derhalve de storm niet afnam maar daarentegen de golven steeds krachtiger opjoeg,
gingen de leerlingen naar Mij toe, dat wil zeggen naar het hoogste deel van het schip
waar Petrus voor Mij eerder een bed klaargemaakt..had en waar de golven nog niet
doorgedrongen waren, begonnen aan Mij te schudden opdat Ik wakker zou worden en
riepen toen vol angst: 'Heer, help ons, anders gaan we allemaal te gronde!' (Matth.
8,25)
[8] Daarop stond Ik op van het bed en zei tegen hen: 'O, jullie kleingelovigen! Hoe
kun je zo bang zijn als Ik bij je ben? - Wie is er belangrijker: de storm of Degene, Die
ook heer over alle stormen is?!'
[9] Maar omdat de leerlingen, net als vele anderen op het schip, bijna sprakeloos van
angst waren, en zelfs Petrus alleen nog maar wat stamelen kon, zei Ik snel een
bestraffend woord tegen de storm en de zee en daarop werd het ineens windstil! Het
leek of de storm afgesneden was en de zee werd spiegelglad; alleen waar de
roeispanen het water beroerden, zag je een geringe beweging. (Matth. 8,26) Het grote
aantal mensen aan boord, dat Mij vrijwel niet kende, omdat het pas deze ochtend
aangekomen was en eigenlijk alleen voor zakendoeleinden meevoer, was ontzettend
verbaasd en klampte de leerlingen aan en vroeg hen: 'Wat -in de naam van J ehova -is
dat voor iemand, dat wind en zee hem gehoorzamen?!' (Matth. 8,27)
[10] Ik maakte echter gebaren naar de leerlingen, dat ze Mij niet moesten verraden.
Petrus zei toen: 'Vraag niet zo veel, maar help liever al dat water uit het schip te
scheppen, anders zijn wij nog verloren als er soms een staartje van de storm komt,
wat vaak genoeg gebeurt als hij zo ineens afbreekt zoals nu!' -Toen vroegen de
vreemden niets meer, maar pakten de wateremmers en schepten vlug het water uit het
schip en hadden daar volop werk aan tot we de uitgestrekte oever aan de overzijde
bereikten.
104 In Gadara. De genezing van de bezetenen
[I] Het land, of liever gezegd de streek, waar we nu gekomen waren, Werd bewoond
door een volkje - de Gergesenen, ook wel Gadarenen genoemd -en lag langs de
gehele lengte van het meer recht tegenover Galila.
[2] Toen we daar met z'n allen aan land gestapt waren, en naar de kleine stad Gadara
198
wilden gaan, die op een heuvel aan het meer op ongeveer zes duizend pas van onze
landingsplaats verwijderd lag, liepen tegenover de stad, vanaf een kleine aan het meer
gelegen berg op wiens helling de begraafplaats van de bewoners van deze omgeving
en stad lag, ons twee naakte personen met gruwelijk vertrokken gezichten tegemoet.
Zij werden door een heel legioen boze geesten bezeten en waren zo woest dat door
hun toedoen bijna niemand deze doorgang kon passeren. (Matth: 8,28) Zij woonden
in de graven van het kerkhof op de berg. Niemand kon ze vangen of met ketens
gebonden houden. Want ook al werden ze zo nu en dan door een groot aantal sterke
mensen overweldigd, met kettingen gebonden en in de boeien geslagen, dan werden
die kettingen toch in een oogwenk verbroken en de boeien tot poeder gewreven! Dag
en nacht waren ze op de berg in de graven, schreeuwden verschrikkelijk en sloegen
zichzelf ontzettend met stenen.
[3] Toen deze beiden Mij echter temidden van Mijn leerlingen zagen aankomen,
liepen ze regelrecht op Mij af, vielen voor Mij neer en schreeuwden: 'Wat moet U
van ons, Zoon van de Allerhoogste?! Bent U gekomen om ons al vr onze tijd te
kwellen! Wij bezweren U bij God de Allerhoogste, dat U ons niet zult kwellen!
(Matth. 8,29)
[4] Ik bedreigde hen echter en sprak: 'Hoe is je naam, boze geest, die deze beiden
kwelt alsof ze tesamen n man waren?'
[5] De boze schreeuwde daarop: 'Mijn naam is legioen; want we zijn met zeer velen!'
[6] Ik gebood de boze daarop uit deze twee te gaan! Ogenblikkelijk verliet een grote
hoeveelheid boze geesten, in de zichtbare vorm van grote zwarte vliegen, de twee,
maar vroeg Mij dringend, haar niet uit deze streek te verjagen!
[7] Er bevond zich echter langs de lage bergen die het meer begrensden, in westelijke
richting een grote kudde varkens, toebehorend aan de Gadarenen; want dit volkje, dat
merendeels uit Grieken bestond, at het vlees van deze dieren en dreef er handel mee,
grotendeels op Griekenland. (Matth. 8,30)
[8] Toen de boze geesten deze kudde zagen, vroegen ze Mij, of Ik ze toestemming
wilde geven om in deze kudde te gaan. (Matth. 8,31)
[9] En toen Ik hen dat om geheime voor de wereld verborgen redenen toestond,
gingen de duivels meteen in de ongeveer twee duizend varkens.
[10] Zodra de duivels echter in de varkens gegaan waren, renden deze dieren een berg
op die een sterk vooruitspringende rots in zee had, en vanaf die rots, die ongeveer
drie honderd ellen boven zee uitstak, stortten alle tweeduizend varkens zich als een
tornado in de zee, die juist op dat punt zeer diep was. (Matth. 8,32)
[11] Toen de herders, die de varkens hoedden, zagen wat daar gebeurd was met de
bezetenen, schrokken ze geweldig, vluchtten weg, renden naar de stad en vertelden
iedereen en speciaal hun opdrachtgevers, wat zich aan de zee had afgespeeld. (Matth.
8,33)
[12] De bewoners van het stadje liepen te hoop, en n van hen, die, net als veel
anderen in deze stad nog een heiden was en geloofde in J upiter en de andere goden
van het heidendom, hield een toespraak en zei: 'Heb ik het vanmorgen niet gezegd:
Als twee door de furin gekwelden stil worden, maar de zee bij heldere hemel door
de storm wordt opgezweept, dan komt er een godheid naar de aarde, en zal er een
gericht plaats vinden; want de goden komen nooit zonder roede en zwaard van de
sterren naar de aarde! En nu is het gebeurd: De furin, die de beide zondaars
plaagden, woelden eerst de zee op, omdat ze zeker wisten, dat er een godheid zou
afdalen en hen zou verdrijven uit de beide zondaars. Dat ze zich toen in de vorm van
199
zwarte horzels op onze varkens stortten en deze dieren als een storm in zee dreven,
dat is me zo duidelijk als de zon op een hellichte middag! Er blijft ons nu niets anders
over dan in alle deemoed en boetvaardigheid van ons gemoed met een groot aantal
mensen naar de godheid, waarschijnlijk Neptunus of Mercurius, af te dalen en hem
zeer nadrukkelijk te vragen, of hij deze streek weer zo snel mogelijk wil verlaten;
want zolang een god zich zichtbaar in een streek op aarde ophoudt, kun je slechts een
opeenstapeling van ongelukken verwachten! Want, zoals reeds gezegd, een god komt
nooit zonder roede, zwaard en gericht van de sterren naar de aarde omlaag!
[13] Laat echter niemand hem ook maar met de geringste gedachte iets verwijten over
de ons toegebrachte schade; want dan is het helemaal met ons gedaan! We hebben de
oude goden nu al zo lang geen echt offer meer gebracht, daarin zeker het meest
gehinderd door de domme J oden, die het altijd beter willen weten dan wij, dat een
beledigde god nu zelf zijn offer is komen halen! Zo is het! Daarom mogen wij
daarover ook geen ontevreden gedachten in ons laten opkomen! Het enige wat we
kunnen doen is naar beneden gaan en hem begroeten en hem dan zeer nadrukkelijk
vragen, of hij deze omgeving maar liefst meteen weer wil verlaten!'
[14] Tijdens deze toespraak luisterden er ook enige J oden mee en die zeiden nu: 'J e
vindt weliswaar dat we dom zijn, maar we weten er toch meer van dan jullie. Kijk,
deze veronderstelde god van jullie is waarschijnlijk een magir uit Perzi, of de
beroemde J ezus uit Nazareth, van Wie we al grote dingen gehoord hebben. Voor de
rest zijn we het geheel met jullie eens, dat we hem zeer nadrukkelijk moeten vragen
om deze streek te verlaten; want zulke mensen bevorderen nooit het geluk van een
land, -dat weten we uit de tijden van onze profeten. Als onze God bepaalde mensen in
een land opwekt tot profeten, dan staat het ongeluk van zo'n land al vast!'
[15] Daarop verzamelde iedereen zich in deze stad en begaf zich naar buiten en
bergafwaarts naar Mij toe, en er bleven alleen maar een paar zieken thuis. Toen
degenen die uit de stad kwamen Mij zagen en vaststelden dat Ik er heel gewoon
menselijk uitzag, kregen ze wat meer moed om dichterbij te komen, en ze kwamen
daarom, hoewel nog steeds behoorlijk bang, naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun
land direkt wilde verlaten! (Matth. 8,34)
[16] Een paar van hen keken naar de twee, die ze als voormalige bezetenen heel goed
kenden. Die waren nu gekleed en spraken heel verstandig met hen en vertelden, hoe
Ik hen van hun plaag bevrijd had, en hoe ze daarop door degenen, die met Mij
gekomen waren, meteen gekleed waren. Maar dat alles verminderde, speciaal bij de
heidenen, de angst niet en ze wensten alleen maar dat Ik hun streek verlaten en nooit
meer terugkomen zou!
[17] En Ik gaf gehoor aan hun wens en zei daarop tegen Petrus:'Vriend breng het
schip maar gelijk weer in orde, zodat we ons snel weer van deze streek kunnen
verwijderen!'
[18] En Petrus en zijn knechten brachten het schip meteen in orde. Toen Ik Mij echter
inscheepte, kwamen de twee genezenen Mij snel achterna en vroegen Mij, of zij Mij
ook mochten volgen; want ze zouden in deze stad niets te doen en niets om van te
leven hebben, en in hun huis zouden hun familieleden ze zeker nooit op willen nemen
omdat ze te bang voor hen waren! Ik wees ze echter met vriendelijke ernst terug en
zei tegen hen: 'Ga maar gerust naar je huis en je familie terug; ze zullen je met
vreugde opnemen! Ga en verkondig de uwen, en ook de hele streek, wat voor groots
de Heer aan jullie heeft gedaan en welke barmhartigheid Hij jullie bewees; dat is
beter dan dat je Mij nu zou volgen! Want je moet nu in deze omgeving, waar men je
200
overal goed kent, een heel goed getuigenis van Mij geven en daardoor nuttig zijn
voor de mensen; en de mensen zullen jullie net als voorheen, toen je voor hen een
verschrikking was, niet laten verhongeren.
[19] Toen gingen de beide genezenen als n man weg en deden zeer ijverig, wat Ik
hen had aanbevolen.
[20] Binnen korte tijd hebben de twee Mij niet alleen in hun geboortestreek, maar ook
in alle tien de steden die daar boven langs het meer liggen, bekend gemaakt; en ze
verkondigden met veel ijver overal wat voor groots Ik aan hen had gedaan en welke
grote barmhartigheid Ik hen had bewezen. En daardoor geloofden er velen in Mijn
naam en kregen een groot verlangen naar Mij, zowel J oden als Grieken.
105 Nazareth. Ongeloof verhindert wonderen
[1] Nu voeren wij rechttoe rechtaan naar Nazareth, want Ik had Mij voorgenomen nu
weer eens een keer Nazareth te bezoeken en thuis wat uit te rusten en dan ook voor de
zeer ongedurige Nazareers het licht der waarheid te ontsteken!
[2] De terugvaart duurde echter wat langer dan de heenvaart, en velen kregen honger.
Maar Ik gaf hen kracht en ze voelden een wonderbare verzadiging, en sommigen
zeiden: 'Niet te geloven, n inademing is als brood en een tweede smaakt als wijn!'
Zo bereikten wij vroeg in de volgende morgen de oever. Vanaf de oever tot aan
Nazareth was het nog ongeveer twintig landwegen gaans, en wij gingen dus vlug
verder en bereikten snel de stad Nazareth. Ondertussen verzorgden de knechten van
Petrus zoals gewoonlijk het schip en voeren naar huis.
[3] Wij waren echter geland aan de algemene landingsplaats en daar waren al veel
mensen verzameld; voor een klem deel waren dat mensen, die vanwege hun zaken de
zee in alle richtingen moesten bevaren, en de meeste anderen kwamen uit de
omstreken, zelfs van J eruzalem, naar de markt van Nazareth; want er was op dit
moment juist een grote markt in deze stad.
[4] Toen op de landingsplaats bekend werd, dat Ik met het schip van Petrus
aangekomen was, gingen ook diegenen, die over zee hun zakenreizen wilden maken,
mee terug naar de stad, en zodoende trok er een grote volksmenigte met Mij mee naar
Nazareth.
[5] Maar Ik en Mijn leerlingen gingen naar Mijn huis, dat wil zeggen nu het huis van
moeder Maria, die thuis was met de drie oudste zonen en de vier maagden, die
vroeger in J ozefs tijd, toen Ik nog een kind was, als kind waren aangenomen en
opgevoed.
[6] Maria en alle huisgenoten gingen nu aan het werk en maakten een overvloedig
ontbijt voor ons allen klaar, dat wij echt nodig hadden, speciaal de leerlingen, omdat
die een hele dag en een hele nacht haast niets gegeten hadden. De maaltijd was snel
klaargemaakt, en we gingen zitten en aten en dronken. Na het maal spraken wij onze
dank uit en stonden op en gingen de stad in, om daar wat naar het doen en laten van
de mensen te kijken. We konden echter nauwelijks het huis uit vanwege al het volk,
dat voor het grootste deel uit nieuwsgierigheid, voor een ander deel uit onbehoorlijk
spionage oogmerk en slechts voor een zeer gering deel uit nood en
hulpbehoevendheid, zich om het huis gelegerd had.
[7] Toen wij voor het huis kwamen, vroegen enige Farizeen en schriftgeleerden uit
201
J eruzalem, of Ik hier geen wonderen en tekenen zou doen. Maar Ik zei hen heel
ernstig en beslist: 'Neen, door uw ongeloof is dat hier niet mogelijk!' Na dit besliste
neen begon men zich te verspreiden, en een paar mompelden en fluisterden elkaar in
het oor: 'Hij is bang voor de heren uit J eruzalem en durft niet.' Anderen zeiden: 'Hij
heeft zijn tovermiddelen zeker niet bij zich.' Weer anderen zeiden: 'Hij doet hier niets
vanwege zijn landslieden; want hij zal wel weten, dat hij bij hen niet erg hoog
aangeschreven staat!' Onder zulke en gelijksoortige opmerkingen verstrooiden ze
zich, en binnen enkele ogenblikken was er geen mens meer bij het huis van Maria, de
moeder van Mijn lichaam, en we hadden meteen ruimte genoeg om naar de stad te
wandelen.
[8] Wij bezochten daar een synagoge, waarin iedere J ood die dat wilde, voor drie
schriftgeleerden, die op een verhoging zaten, mocht spreken en ook allerlei bezwaren
inbrengen, die hij, of met hem een hele gemeente, gegrond achtte tegen de door
J eruzalem plaatselijk aangestelde priesters en schriftgeleerden.
[9] Toen we de synagoge ingingen, zei Simon van Kana heimelijk tegen Mij: 'Heer,
wij kunnen toch ook wel wat inbrengen!? We zouden echt klachten genoeg hebben!'
[10] Ik zeg: 'Mijn vriend! Op het goede moment de waarheid spreken is juist en goed;
maar op het goede moment zwijgen is nog beter! J e kunt proberen wat je maar wilt,
maar je zult uit ijzer toch nooit goud maken en uit leem geen zilver! Deze soort, die
hier voor het geven van raad en om te luisteren zit, ziet er inwendig heel anders uit,
dan wat de buitenkant Iaat zien; uitwendig is ze een lam en inwendig een
verscheurende wolf!
[11] Denk je dat zij hier zitten te luisteren om na de vernomen bezwaren van het volk
de gevraagde verlichtingen aan te brengen? O, dan zou je je erg vergissen!
[12] Deze soort zit hier alleen maar met vriendelijke gezichten naar het volk te
luisteren, om het uit te horen hoe het denkt over het priesterdom. Geloof Mij maar!
Vandaag word je vriendelijk aangehoord, en morgen sluiten ze je in de gevangenis op
en tuchtigen je een vol jaar met roeden! Want deze priesters zijn allemaal net als de
raven en de kraaien, die pikken elkaar ook nooit met de scherpe punt van hun snavel
de ogen uit.
[13] Daarom gaan we hier alleen maar zitten luisteren en opletten of, en in hoeverre,
en op wat voor manier daar over ons gesproken wordt. We vallen hier niet op, en
gesteld dat ze ons zien, dan zullen ze ons toch niet zo vlug herkennen, en zo kunnen
wij hier goed luisteren en rekening houden met wat we horen.' -Simon van Kana ging
hiermee akkoord en we gingen in een wat donkere hoek van de synagoge zitten en
luisterden naar alles, wat daar naar voren gebracht werd.
[14] Mensen, die alleen maar voor zichzelf kwamen, en ook wel afgevaardigden voor
hele gemeentes, brachten een aantal ten hemel schreiende klachten tegen de priesters
naar voren en werden heel vriendelijk aangehoord.
[15] Nadat het volk al haar klachten geuit had, en de drie schriftgeleerden en
Farizeen, die uit J eruzalem gekomen waren, met de hand op het hart beloofd
hadden, dat ze hun uiterste best zouden doen en de aangeklaagde priesters aan een
scherp verhoor zouden onderwerpen en dat ze, als de aanklacht waar bleek te zijn,
hen zouden weten te tuchtigen, stelt een schriftgeleerde met zijn vriendelijkste
gezicht aan het volk de vraag, of, en wat de hier aanwezigen zoal over Mij, dat wil
zeggen de beruchte opruier J ezus, weten. Want men had tot in J eruzalem vernomen,
dat hij in Galila nogal rond zwierf en grote tekenen deed, die nog niemand ooit voor
hem gedaan had; en nu was het voor hen de vraag of dat wel waar was en wat zij en
202
de andere mensen daar nu wel van dachten.
106 Leven, daden en leer van Jezus van Nazareth
[I] Nu stapt een zeer geziene man uit de omgeving van Kaprnaum naar voren en
zegt: 'Zeer hooggeerde dienaren van J ehova in de tempel te J eruzalem! De door u in
uw vraag aan ons genoemde J ezus, is zoals men dat noemt uit deze streek en stad
geboortig en heeft zich steeds ordentelijk en ten allen tijde buitengewoon godvruchtig
gedragen! Men zag hem zeer vaak langdurig bidden; niemand heeft hem ooit zien
lachen, maar men heeft hem daarentegen wel vaak zien wenen op geheime stille
plaatsen, die hij vaak bezocht.
[2] AI vanaf zijn"geboorte zijn er bij hem zeldzame dingen gebeurd, en nu, nu hij
eigenlijk als een echte dokter, die zijns gelijke op aarde met heeft, een reis heeft
ondernomen, is zijn manier van genezen, waarbij hij slechts n enkel woord spreekt,
zodanig, dat alleen J ehova dat zou kunnen evenaren!
[3] Alle daden van Mozes af tot nu toe, verzinken daarbij in het niet! Hij maakt
kreupelen, die al jarenlang helemaal kromgegroeid zijn, in een ogenblik totaal
gezond; iedere koorts, hoe kwaadaardig ook, moet voor zijn woord het veld ruimen;
stom-, doof en blindgeborenen spreken, horen en zien net zo goed als n van ons!
De kwaadaardigste melaatsheid verdrijft hij in een oogwenk, de bezetenen verlost hij
met n woord van legioenen duivels, en de doden roept hij, en ze staan op, eten en
drinken en lopen dan weer alsof er niets gebeurd was! En zo gebiedt hij ook de
elementen, en ze doen wat hij zegt, alsof ze zijn getrouwste en bereidwilligste
dienaars zijn!
[4] In het algemeen gesproken is zijn leer deze: dat men door zijn daden moet tonen,
dat men God boven alles en zijn naaste als zichzelf liefheeft!
[5] Omdat hij dit alles doet en aan zijn leerlingen de zuiverste leer verkondigt, is hij
voor ons een buitengewone profeet, die J ehova ons nu, zoals eens Elia, in onze grote
tegenspoed als uit de hemel.gezonden heeft! Dat is alles, wat ik en nog velen met mij
van deze heerlijke J ezus weten, en we kunnen God niet genoeg danken, dat Hij toch
nog weer aan Zijn arme, uitermate verdrukte volk gedacht heeft. .
[6] Velen denken dat Hij de beloofde grote gezalfde des Heren is! Persoonlijk ben ik
daar niet voor of tegen, maar ik vraag me wel af of de Christus, Die dan nog komen
moet, grotere daden zal verrichten?!
[7] De priester zegt: 'J e praat als een blinde die een oordeel geeft over kleuren! Waar
staat dan geschreven dat er ooit een profeet Uit Galila op zal staan?! Wij zeggen, dat
deze J ezus van jullie niets anders is dan een boosaardige tovenaar, die verbrand zou
moeten worden! Zijn leer is een masker, waarachter hij zijn godslasterlijke
oplichterijen verbergt! Niet met God maar met de opperste duivel doet hij zijn
wonderen, en jullie blinden denken zelfs dat hij de grote Beloofde is! Waarlijk, jullie
moesten daarvoor samen met hem verbrand worden!'
[8] De man gaat echter geen stap voor hem terug en zegt: 'J a, wat jullie betreft,
zouden we allang branden, als we geen Galileers waren en ik persoonlijk geen echte
Romein, en als jullie, in plaats van de Romeinen het hier voor het zeggen hadden!
Maar gelukkig heeft voor ons Galileers jullie glorie allang opgehouden! Wij zijn
geheel Romeinse onderdanen en hebben derhalve niets met jullie te maken, behalve
dat we je hooguit helemaal uit Galila verwijderen als je het zou wagen je ook maar
203
aan de geringste van ons Romeinen te vergrijpen!
[9] Met betrekking tot onze grote profeet J ezus zeg ik je nu echter nog dit: Wee jullie,
als je van plan mocht zijn, om in dit land je boosaardige handen aan Hem te slaan!
[10] Want voor ons is Hij een waarachtig God; Hij deed voor ons dingen, die alleen
God maar kan doen!
[11] Een God, die de arme lijdende mensen goed doet, moet een echte en ware God
zijn! Maar die God van jullie, die alleen met goud, zilver en allerlei andere dure
offers tot bedaren te brengen is en voor lange en peperduur betaalde gebeden bijna
niets doet en geeft, is net als jullie, die zich zijn dienaren noemen, door en door slecht
en is het waard om net als jullie het land uitgegooid te worden!
[12] Dat durft me daar te zeggen dat J ezus een verscheurende wolf in schaapsvacht
is! Wat zijn jullie dan wel?! Werkelijk, jullie zijn zelf in de overtreffende trap, wat je
van J ezus, deze zeer vredelievende man, beweert!
[13] Met een vriendelijke trek op je gezicht luister je naar onze klachten, terwijl in je
binnenste de onverzoenlijkste wraakzucht loert ten opzichte van degenen die klachten
inbrengen, en als je dat kon, zou je ons nu al met sodomietisch vuur uit de hemel
willen verdelgen! Maar vergeet het maar, jullie boosaardig addervuil en
schorpioenengebroed! Hier hebben wij Romeinen het voor het zeggen en we zullen
jullie de weg van hier naar J eruzalem wel weten te wijzen, als je niet uit je zelf maakt
dat je wegkomt!'
[14] Deze toespraak maakte de drie schriftgeleerden natuurlijk razend van woede;
maar ze durfden nu voor het talrijke publiek niets meer te zeggen en kozen daarom
door een achterpoortje het hazenpad, en wel de weg naar Kaprnaum, waar de meeste
Farizeen en schriftgeleerden uit J eruzalem zich ophielden en waar ze helemaal vrij
waren om zich
bezig te houden met alles wat maar te bedenken was op het gebied van hoererij en
bedriegerij.
[15] Toen de drie op deze manier de synagoge verlaten hadden, kwam er iemand
anders naar voren en bracht de spreker de algemene dank over van alle aanwezige
afgevaardigden en de afzonderlijke klagers, en voegde daar nog aan toe: ' Als we niet
net als de Samaritanen doen, zullen die beesten ons niet met rust laten! Hun namen
moeten voor ons verachtelijker worden dan die van Gog en Magog, en J eruzalem
moet voor ons alleen maar goed genoeg zijn om tegen te plassen, anders worden we
nooit bevrijd van deze plaag, die erger is dan de pest!'
[16] Allen geven hem gelijk en zeggen: 'Als onze wonderdoende J ezus nu ergens te
vinden zou zijn, dan zou Hij direkt hierheen moeten komen en dan zouden we Hem
benoemen tot onze alleen erkende leraar en opperpriester!
[17] De spreker zegt: 'Dat zou ik ook menen; maar daarover zouden we ons vooraf
toch moeten verstaan met de Romeinse prefect in Kaprnaum, om te horen of hij het
daar mee eens is. Want de Romeinen hebben het hier toch al niet zo gemakkelijk met
ons priesterdom, want de tempel staat naar men zegt steeds in geheime briefwisseling
met de vorst van Rome!'
[18] Met dit voorstel was iedereen het eens en daarop verliet de een na de ander de
zaal, waarin de synagoge was.
107 Over het wereldse blijspel en de kinderen Gods
204
[1] Maar Ik zeg tegen Simon van Kana: 'Heb je nu gezien, hoe goed het is om op het
juiste moment te kunnen zwijgen?! Als de anderen voor ons spreken en handelen, is
het voor ons altijd goed om te zwijgen! Begrijp je dat?'
[2] Simon van Kana zegt: 'J a Heer, dat begrijp ik en ik zie nu zeer duidelijk in, dat het
veel beter is te zwijgen dan te spreken. Soms wordt men er weliswaar juist bij de
haren bijgesleept om bij zulke gelegenheden je eigen tong eens heel goed te gaan
gebruiken, maar het is nu echt wel in de praktijk bewezen dat het zwijgen op het
juiste moment veel beter is dan het meest doordachte spreken. Maar het was hier
trouwens niet moeilijk om te zwijgen, want we hebben aan die ene, die zich aan de
priesters als Romein kenbaar maakte, een buitengewoon moedige, welbespraakte en
ter zake kundige vertegenwoordiger gehad.
[3] Ik moest haast lachen toen die drie tempeliers de aftocht bliezen en daardoor hun
hele aanzien in dit land zo goed als verloren hebben! Hun gezichten werden steeds
langer en langer, en hun voeten begonnen, tijdens die steeds krachtiger wordende
toespraak van de Romein uit Kaprnaum, behoorlijk onrustig te worden, en troffen
meteen de juiste voorbereidingen om er vandoor te gaan. Toen ik die heel
zonderlinge onrust in de voeten van de drie tempeliers ontdekte, zei mijn geest tegen
mij: 'Nu zullen ze dadelijk onzichtbaar worden!' - en het was waar, ze werden
onzichtbaar!
[4] Werkelijk Heer, het kan niet zondig zijn om in je hart een haast onweerstaanbaar
prettige sensatie te beleven, iedere keer als, zoals nu, een heel dikke streep gehaald
wordt door de rekening van zulke aartsslechte en totaalonverbeterlijke ellendelingen.
Ik persoonlijk had wel ieder woord van de mond van die Romein af willen zoenen!'
[5] Ik zeg: 'Een eerlijk mens heeft het volste recht om zich te verheugen en een
hartversterkende vrolijkheid te voelen over iedere op het juiste moment optredende
tegenkracht, die het verborgen kwaad ontdekt en vernietigt; maar denk erom, alleen
over het gelukkig verijdelen van het op zichzelf boze, valse en slechte, maar nooit
over de mens die meestal in zijn blindheid die zonde als een knecht gediend heeft!
[6] J e hebt toch de beide Gadarenen gezien, en hoe slecht ze waren! Maar hoe goed
en zachtmoedig werden ze toen Ik het legioen duivels uit hen verdreven had, en ze
loofden en prezen God, dat Hij aan een mens zoveel macht gegeven had! Zou het
toen juist geweest zijn, als men er alleen maar vreugde over gehad had dat de twee
verdoemden, die de schrik van de hele omgeving waren, nu hun boosaardige
bezigheden niet meer konden uitoefenen, en omdat ook nog de woekermiddelen van
een paar varkenswoekeraars daarbij in zee verdwenen waren?! Oh, om daarover
plezier te hebben zou voor een echt mens wel zeer onwaardig zijn! Maar als er echte
vreugde was geweest omdat die twee vreselijk gekwelde mensen van hun plaag
bevrijd waren, en dat die boosaardige kwelduivels nu tenslotte de goede zaak des
hemels moesten dienen doordat ze hun eigen door de Gadarenen zorgvuldig
onderhouden slechte woekergeest vernietigden, dan zou zo'n vreugde van hemelse
aard zijn en daarom helemaal goed.
[7] Ik zeg jullie uit de levende bron van alle waarheid: Wie om een dom mens lacht,
die geeft daarmee aan dat hij net zo dom is; want de een doet domme dingen omdat
hij dom is, en de ander lacht omdat hij dom is; en zo heeft de ene domme plezier om
de andere, waarbij uiteindelijk blijkt dat de ene het eigenlijk helemaal niet leuk vindt,
als de andere ophoudt dom te zijn en verstandig wordt.
[8] Maar het is heel wat anders, als je iemand die dom handelt, broederlijk terecht
wijst en dan met een vrolijk en blij hart lacht, als de domme wijs wordt! Dan hoort je
205
vreugde en blijheid thuis in de hemelse orde en is daarom goed, juist en rechtvaardig!
[9] Wat voor plezier en blijdschap kan iemand echter, als hij wijs is, er wel er aan
beleven, als een blinde, die langs de weg loopt, tegen een ziende, die dezelfde
richting uitgaat, zegt: 'Vriend, ik ben de weg kwijt en ik weet niet meer of ik nu heen
of terug ga; vr mij moet mijn huis zijn. Volgens het aantal passen dat ik telde, zou
ik al vlak bij het huis moeten zijn; maar als ik, omdat ik me gemakkelijk vergis als
blinde, in plaats van heen, terug ben gegaan, dan moet ik nu verder van het huis af
zijn, dan waar ik was toen ik naar huis wilde gaan. Wees zo goed en breng me op de
goede weg naar mijn huis!'
[10] Als de ziende dan om de blinde lacht en, terwijl ze zich vlak bij het huis
bevinden en nog maar tien passen van het voorhuis af staan, tegen de blinde zegt: 'O,
dan ben je helemaal verkeerd gegaan! Geef mij je hand; ik zal, hoewel het tamelijk
ver is, op je verzoek je toch thuis brengen!' De blinde is daar erg blij om en bedankt
de ziende begeleider vast vooruit. Deze leidt, in zichzelf gniffelend, de blinde twintig
keer om zijn huis heen en zegt tegen hem, terwijl hij inwendig erg veel plezier heeft:
'Nu vriend, wij zijn er; daar is je huis!' De blinde bedankt hem nog heel hartelijk; de
ziende lacht inwendig, omdat de grap gelukt is!
[11] Dan vraag Ik, wie in dit geval blinder is, de blinde of zijn ziende begeleider?! Ik
zeg je: de harteloze begeleider; want die is in zijn hart blind, en dat is erger dan een
duizendvoudige blindheid van de ogen!
[12] Zo lachen de mensen ook om allerlei gedurfde praatjes, en vooral dan als zulke
praatjes behoorlijk veel ruwe en vieze zinspelingen bevatten en daardoor menige
zwakheid en zonde van hun broeders zichtbaar en hoorbaar maken voor het publiek!
[13] Ik zeg je: Wie daarom lachen kan of ook als getuige erg veel pret heeft als de
een of andere grapjas een zwakke medemens dik opgelegd staat te beliegen, en hem
een mat verzilverde boon voor een echte parel verkoopt, in diens hart heeft de duivel
een overdaad aan boze zaden gestrooid, waaruit geen levensvruchten zullen
voortkomen.
[14] Het is daarom beter je van al dit soort zaken af te wenden, en als de blinde
wereld het nodig vindt om onbeschaamd te lachen, een diep medelijden met hen te
hebben; want het blijspel van de wereld is altijd een treurspel voor de echte kinderen
Gods, en maar al te vaak huilen de engelen Gods in de hemel als de wereldse mensen
verstrikt in hun boze onzinnigheden moeten lachen.
[15] Laten we daarom ook maar ophouden over de drie tempeliers, ze hebben
weliswaar heel slechte plannen, maar toch zijn het mensen. Alleen door de invloed
van de satan en hun eigen onvervalste liefde voor de wereld en zichzelf zijn het
mislukte kinderen geworden van dezelfde Vader, Die ook jullie Vader is. J e moet
alleen het boze in hen verachten, maar zijzelf, als mensen en broeders, zijn alleen om
over te huilen!
[16] Het is beter om Noach tijdens zijn dronkenschap te bedekken, dan hem te kijk te
zetten en hem aan het gelach van de wereld over te leveren!
[17] Als je dit alles nu in je hart begrepen hebt, laten wij dan nu ook uit deze lege
synagoge naar huis gaan; want het middagmaal zal wel klaar staan! Kom dus nu maar
mee!'
108 Maria, de moeder van de Heer
206
[I] We gaan nu weg, en veel mensen, die ons tegenkomen, groeten ons weliswaar,
maar er is er niet n die vraagt waar we waren en waar we naartoe gingen.
[2] Maar onderweg komen we ook J udas Iskariot tegen en die vraagt ons waar we
toch geweest zijn en waar we nu naar toe gaan. Want hij was niet in de synagoge,
omdat hij met zijn vis en zijn pottenbakkerswaren op de markt gestaan had en ook
veel geld gend had, wat hem veel plezier verschafte. Toch ging hij met ons mee naar
Mijn huis en liet zich daar het eten goed smaken, omdat het hem niets kostte. Maar na
de maaltijd ging hij weer meteen naar zijn marktkraam en deed daar zijn geldzaken,
want de markt duurde drie dagen, en allerlei kooplieden deden daar veel zaken en
maakten goed geld voor hun waren.
[3] De volgende dag vroeg moeder Maria aan Mij, of Ik hier soms weer wat in het
openbaar wilde doen, en hoe lang Ik Mij ditmaal hier in huis zou ophouden en of er
nog meer mensen bij zouden komen, want ze wilde de etensvoorraad aanvullen, want
er was bijna geen eten meer.
[4] Maar Ik antwoordde haar: 'Vrouw, maak je over Mij niet bezorgd, noch over Mijn
gezelschap en over voldoende mondvoorraad! Want zie, Degene Die de hele grote
aarde voedt en de zon, de maan en alle sterren met Zijn liefde verzadigt, Die weet
alles van dit kleine huis en Hij weet heel precies, wat dit huis nodig heeft! Bemoeit u
zich er daarom maar niet mee en maakt u zich geen zorgen; want waar u zich nu
zorgen over maakt, daarvoor is van boven al gezorgd!
[5] De Vader in de hemel laat Zijn kinderen geen honger lijden, behalve, wanneer het
voor hun zaligheid nodig is.
[6] U heeft het toch in Sichar heel duidelijk kunnen zien, hoe de Vader :: in de hemel
gezorgd heeft voor Zijn kinderen! Denkt u, dat Hij sinds enige dagen hardvochtiger is
geworden?! Ga in de voorraadkamer kijken, en u zult zien, dat u zich voor niets
zorgen heeft gemaakt!'
[7] Maria haast zich naar de voorraadkamer en vindt deze volgepakt met brood, meel,
vruchten, gerookte en verse vis, met melk, kaas, boter en honing! Als moeder zo'n
grote voorraad in de voorraadkamer ziet, dan beangstigt dat haar; ze komt vlug naar
Mij terug, valt voor Mij op de knien en dankt Mij knielend voor zo'n rijke
verzorging van haar voorraadkamer! Ik buk Mij echter snel en hef moeder op, en zeg
tegen haar: 'Wat doet u voor Mij, wat alleen de Vader toekomt? Sta op; want wij
kennen elkaar toch al dertig jaar, en Ik ben nog steeds Dezelfde en niet veranderd!'
[8] Maria krijgt tranen van vreugde, begroet al Mijn leerlingen en gaat dan snel weg,
om een goed maal voor ons klaar te maken.
[9] De leerlingen komen naar Mij toe en zeggen: 'Kijk toch eens wat een lieve vrouw,
en wat een bijzonder liefdevolle moeder! Ze is nu toch al vijf en veertig jaar oud en
ziet er uit, als was ze net twintig geworden. En ze is zo buitengewoon lief en bezorgd
en wat zwelt haar werkelijk heilige zuivere borst van pure moederliefde! Echt, het is
een vrouw, die verheven is boven alle andere vrouwen op aarde!'
[10] Ik zeg: ' J a,ja, Zij is de eerste en er zal er nooit meer een zijn als Zij! Maar het
zal ook gebeuren, dat men voor haar meer tempels zal bouwen dan voor Mij, en dat
men haar tienmaal meer zal eren dan Mij, en men zal geloven alleen door haar zalig
te kunnen worden!
[11] Daarom wil Ik dan ook nu, dat men haar niet teveel verheft, omdat ze wel weet,
dat ze de moeder van Mijn lichaam is, en ook weet, Wie achter dit lichaam, dat zij
baarde, aanwezig is!
[12] Wees daarom buitengewoon goed en hoffelijk voor haar, maar pas er voor op om
207
haar de een of andere goddelijke verering te bewijzen!
[13] Want bij alle buitengewone voortreffelijke eigenschappen is ze toch een vrouw;
en van de beste vrouw tot aan de ijdelheid is en blijft het maar een heel klein stapje!
[14] En iedere ijdelheid is het zaad van de hoogmoed, waaruit al het kwaad in de
wereld is gekomen, en nog komt en altijd zal komen! Daarom houdt ook tegenover
moeder rekening met wat Ik jullie nu heb gezegd!'
109 Korenschoppen in de hand van God
[1] Petrus schudt met zijn hoofd en haalt zijn schouders op! Daarop reageert Simon
van Kana met te zeggen: 'Wat vind jij dan? Als de Heer het ons zo voorspeld heeft,
dan zal het ook zeker zo gebeuren, en wij weten nu dus, hoe wij dit moeten opvatten
en hoe wij ons daarbij gedragen moeten. Waarom sta je dan twijfelachtig met je
hoofd te schudden en je schouders op te halen?!'
[2] Petrus zegt: 'Beste broeder, mijn hoofdschudden en mijn schouderophalen
betekenen heel wat anders dan jij denkt!'
[3] Simon zegt: 'Wat dan, beste broeder?'
[4] Petrus zegt: 'Kijk, het woord en de daad van de Heer zijn heilig; hoe gelukkig
zouden alle mensen op aarde zijn, als ze deze leer al hadden en er naar leefden! Maar
er zijn zoveel haken en ogen, - O, wanneer zal deze leer een heilig gemeengoed van
alle mensen op aarde zijn? En als de Heer bovendien nog het n en ander zal laten
gebeuren, hoe zal dan binnenkort deze leer er uitzien?! Waarlijk, het zal nog
gebeuren dat deze heerlijke zielespijs op den duur nog in honden en varkensvoer
verandert! Wel, broeder, dat is het wat mij mijn hoofd deed schudden en de
schouders ophalen!'
[5] Ik zeg: 'Petrus, laat dat! J e zult doen, wat je opgedragen wordt; en over de
uitwerking heb je je geen zorgen te maken! Wat komen zal en in alle diepte der
wijsheid en liefde op de een of andere manier komen moet, daarvan weet alleen de
Vader en ook degene, aan wie de Vader openbaren wil, hoe, wanneer en waarom
alles toegelaten wordt, opdat het gebeurt!
[6] Als je in een grote werkplaats van een kunstenaar komt en je ziet vele
verschillende werktuigen, weet je dan wel hoe de kunstenaar ze gebruikt om een
kunstwerk te scheppen? Daar zul je ook wel je hoofd schudden en je schouders
ophalen; maar daarmee kom je niet te weten, hoe de kunstenaar zijn vele
verschillende werktuigen gebruikt, en hoe daardoor een bepaald kunstwerk
geschapen wordt. Als de kunstenaar het je echter wil uitleggen, dan zul je het ook
begrijpen, op de manier waarop de kunstenaar het je uitgelegd heeft.
[7] En hierop aansluitend zeg Ik je: God is meer dan alle kunstenaars, en de
allergrootste kunst is, talloze aparte wezens uit zichzelf een zelfstandig vrij leven te
laten scheppen! Daarvoor zijn dan ook oneindig veel verschillende geestelijke
werktuigen nodig; en jij net als Maria en alle mensen zijn voor dit ene doel
verschillende kunstwerken en werktuigen, die alleen de Vader in de hemel zeer wijs
weet te gebruiken!
[8] Wees dus verder nergens bezorgd over, behalve over datgene waarvoor J e
geroepen bent, en dan zul je als het juiste werktuig in de hand van de Vader de juiste
dienst bewijzen!
208
[9] Of is de korenschop soms belangrijker dan degene, die dit werktuig gebruikt?! Is
zij deugdelijk, dan wordt daarmee de tarwe, de gerst en de rogge gezuiverd; is zij
echter niet goed, dan wordt zij deugdelijk gemaakt of verbrand! Als de Vader jou
gevormd
heeft tot korenschop, blijf dan wat je bent, en probeer niet ook nog een aarden pot te
zijn! Begrijp je dat?'
[10] Petrus zegt: 'Heer, dat begrijp ik nog niet. Ik denk dat ik het begrijp, maar als ik
het tracht te doorgronden, dan begrijp ik dat geheimzinnig aandoende beeld niet. Hoe
kan men kunstwerk en werktuig tegelijkertijd zijn, en op wat voor manier ben ik een
korenschop?'
[11] Ik zeg: 'Is dan niet ieder werktuig op zichzelf eerst, voordat de kunstenaar het
gebruikt, een kunstwerk, opdat de kunstenaar het gebruiken kan bij het scheppen van
een ander kunstwerk of om een bepaald doel te bereiken?!
[12] Dat je in de hand van de Vader een korenschop bent, zei Ik, omdat jij en de
andere leerlingen nu door Mij onderwezen worden, om straks de mensen tot de ware
kennis van God te verheffen.
[13] De mensen der wereld zijn als tarwe, gerst en rogge. Dit levende graan groeit
echter niet zonder kaf en vies stof. Opdat dit graan, dat wil dus zeggen deze
wereldmensen, dan gereinigd kan worden van het kaf en het vuil, en vervolgens als
volledig schoon koren in de eeuwige schuren van de Vader gebracht kan worden,
daarom worden jullie nu omgevormd tot goede en levende korenschoppen, waarmee
de Vader in de hemel Zijn koren zal reinigen. Begrijp je het nu?'
[14] Petrus zegt: 'J a Heer, nu is het ons volkomen duidelijk; maar wij zouden nu ook
nog graag willen weten, wie U nu eigenlijk wel bent; want U spreekt altijd over de
Vader in de hemel als over een tweede persoon, terwijl wij sinds Sichar U heimelijk
ook zagen als de Vader! Bent U soms ook een korenschop of een ander werktuig in
de handen van de Vader?'
[15] Ik zeg: 'Ik ben ten eerste Degene, Die Ik ben; daarnaast ben Ik ook Degene, Die
Ik schijnbaar niet ben! Ik zaai en oogst, zoals de Vader zaait en oogst, en wie Mij als
een korenschop dient, die dient ook de Vader; want waar de Vader is, daar is ook de
Zoon, en waar de Zoon is, daar is ook de Vader. De Vader is echter meer dan de
Zoon, en de Zoon gaat uit van de Vader; niemand kent echter de Vader dan de Zoon
alleen, en degene, aan wien de Zoon het wil openbaren. -Is dit voor jullie duidelijk?'
[16] Petrus zegt: 'Heer dat begrijpt geen engel, laat staan dan wij! Maar als U dat zou
willen, dan zou U ons de Vader wel eens kunnen tonen!'
[17] Ik zeg: 'Nu zijn jullie daar nog niet rijp voor; maar binnenkort zul je wel rijp
zijn, en dan zullen jullie allen ook de Vader zien.'
[ 18] Tijdens deze woorden komen Maria en haar helpsters binnen en geven aan, dat
de ochtendmaaltijd gereed is. Meteen worden de tafels gedekt en het maal wordt
binnengedragen.
110 De Heer en de drie Farizeen
[I] We zetten ons aan de maaltijd en beginnen deze heel welgemoed en opgewekt op
te eten, als J udas de deur binnenkomt en ons de mantel uitveegt omdat we geen bode
naar hem gestuurd hebben, want we konden toch wel weten dat hij het druk had en
niet steeds kon komen navragen, wanneer we gingen eten! Want hij veronderstelde,
209
dat hij toch ook wel tot ons gezelschap behoorde! Thomas maakt zich erg kwaad over
deze opmerking en zegt: 'Heer, nu komt er toch wel een eind aan mij.n
zelfbeheersing! Hij moet toch maar weer eens met mijn vuisten kennis maken!'
[2] Ik zeg: 'Houd daarmee op! Heb je dan nooit gehoord, dat, waar twaalf engelen
onder n dak wonen, de twaalfde een vermomde duivel is?! Laat hem zijn plezier;
want hem verander jij niet!' Thomas gaat zitten, en J udas gaat zonder maaltijd weer
weg.
[3] Terwijl we daarna het goed bereide maal verder nuttigen, komt J udas terug,
spreekt ons vriendelijk toe en vraagt om eten, want hij kon in de stad nergens iets
krijgen, omdat door het grote aantal gasten al het klaargemaakte eten al op was !
[4] Ik zeg: 'Geef hem dan maar wat te eten!' En broeder J acob gaf hem brood, zout en
een hele grote goed toebereide vis. En J udas at de hele, bijna zeven pond zware vis
op en dronk daar veel water bij, zodat hij zich daarna niet zo erg lekker voelde,
waarop hij zich begon te beklagen, en meende dat de vis te oud was geweest, want
daar kreeg hij altijd maagpijn van.
[5] Thomas werd alweer boos en zei tegen J udas Iskariot: ' J ij blijft toch ook altijd
dezelfde onbehouwen en ongemanierde mens, die je altijd al was; ga naar de
voorraadkamer en kijk of onze vissen oud zijn! Als jij uitgehongerd als een wolf in
n keer een zeven pond zware vis verzwelgt, daarbij een hele kruik vol water
leegdrinkt, genoeg voor twintig mensen, en tevens nog een nu juist niet zo klein
brood opeet, dan moet je wel iets drukkends in je maag voelen! Als het je echter
zoveel pijn doet, dan hebben wij toch de beste dokter in ons midden; vraag Hem, dan
zal Hij je wel helpen!'
[6] J udas Iskariot zegt: ' J ullie zijn allemaal kwaad op mij en zeggen, dat ik een
duivel ben; hoe zullen jullie van mij, als duivel, dan geloven dat ik lijd, en hoe zul je
me helpen?!'
[7] Thomas zegt: ' J e was toch samen met ons bij de Gadarenen en heb J e niet gezien,
dat de Heer ook de vraag van de duivels verhoorde en hen datgene toestond, waarom
ze vroegen?! Als je nu echt van mening bent dat je een duivel bent, gedraag je dan als
een duivel, en dan zal er wel ergens een varkenskudde zijn waar je in kunt gaan, als
de Heer dat goed vindt!'
[8] J udas Iskariot zegt: 'Ah, je meent het werkelijk goed met mij; ik zou nooit geloofd
hebben, dat jij zo'n goede vriend van mij was! Goed, ik zal dan nu toch maar J ezus,
de zoon van dit huis, om werkelijk hulp vragen en dan zien we wel of Hij mij, zoals
jij dat denkt, zal verplichte om in een varkenskudde te gaan!' Nu wendt J udas zich tot
Mij en klaagt zijn nood. Maar Ik zeg: 'Ga naar je potten, daar zal het wel beter gaan
met J e maag.
[9] J udas gaat en zegt in het voorbijgaan tegen Thomas: 'Dus toch niet in een
varkenskudde!' Thomas zegt: 'Maar toch niet veel beters! Want, die potten zijn voor
jou net zulke woekerobjecten, als de varkens voor de Gadarenen!' Daarop geeft J udas
geen antwoord en hij verdwijnt snel.
[10] Maar vlug daarna komen drie Farizeen uit Kaprnaum het huis binnen en
vragen of Ik thuis ben. Als men hen zegt dat Ik thuis ben, stappen ze direkt de eetzaal
binnen en vragen daar weer naar Mij; want ze kenden Mij niet persoonlijk.
[11] Maar Ik zeg met luider stem: 'Ik ben het! Wat wilt u dat Ik voor u doe?
[12] Ze schrokken echter zo erg van de manier, waarop Ik hen toesprak dat ze verder
niets meer dorsten te vragen; want Mijn luide woord voelden ze in hun harten, alsof
ze door de bliksem waren getroffen! -En Ik vroeg hen nogmaals, wat ze wilden.
210
[13] Dan stapt er n naar voren en zegt heel beschroomd: 'Goede Meester!'
[14] Maar Ik zeg: 'Waarom noemt u Mij goed?! Weet u dan niet, dat er buiten God
niemand goed is?!' De Farizeer zegt: 'Ik smeek u, wees toch niet zo streng tegen mij;
want ik heb uw beproefde hulp nodig! Ik zeg: 'Ga weg en houd Mij niet op; want Ik
wil vanmiddag naar beneden aan het meer en daar op de visvangst gaan. Daar kunt u
Mij vinden!'
[15] Met dit advies gingen de drie weg. Diegene echter, die met Mij sprak was n
van de hoofden van de school en de synagoge te Kaprnaum en heette J arus.
111 De genezing van de Griekse vrouw
[I] Toen Petrus hoorde dat Ik de zee op wilde, vroeg hij Mij, of hij vast vooruit zou
gaan om het grote schip klaar te maken. Maar Ik zei tegen hem: 'Maak je daarover
maar geen zorgen! Als we er komen, staat alles al voor ons klaar!'
[2] En Maria vroeg ook nog, of ze voor de middag of voor de avond iets klaar moest
maken. En Ik zei tegen haar: 'Niet voor vanmiddag en niet voor vanavond, want we
zullen pas laat in de nacht terugkomen!'
[3] Daarna zeg Ik tegen de leerlingen, dat ze, als ze zin hebben om mee te gaan, nu
vertrekken moeten. En iedereen staat vlug op en gaat met Mij naar het meer, dat,
zoals bekend, niet ver van Nazareth begon.
[4] Bij onze komst aan het meer, was daar een menigte verzameld; Ook lagen er
verscheidene schepen, en dat van Petrus ontbrak niet. We gingen meteen aan boord
van het schip van Petrus en staken van wal.
[5] Omdat het volk zag, dat Ik zee koos, klom het in een aantal boten en roeide Mij
na.
[6] Op zo'n boot bevond zich een Farizeer, het hoofd van een school, die in de buurt
van Kaprnaum in een mooi landhuis woonde en die op deze dag met nog twee
anderen in Nazareth bij Mij in huis was. Toen hij Mijn schip had bereikt, viel hij
meteen op zijn knien en smeekte Mij: 'Heer! Mijn dochter ligt op sterven! Kom toch
alstublieft en leg haar uw handen op, zodat ze weer gezond wordt!' Wij waren nog
niet zo erg ver van de oever, en Ik beduidde Petrus het roer om te gooien.
[7] Bij onze terugkomst aan de wal was daar zo'n menigte mensen, dat we nauwelijks
verder konden komen, en het kostte ons wel drie uur om het huis van J arus te
bereiken, terwijl de doorsnee wandelaar dat anders toch zonder moeite in een uur kon
lopen.
[8] Terwijl we begeleid door J arus, in het sterke gedrang meer voort schoven dan
liepen, schoof er zich in de drukte ook een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen
leed en zo goed als al haar geld aan dokters had uitgegeven om maar gezond te
worden, van achteren naar Mij toe en raakte Mijn kleed aan in het geloof, dat ze
daardoor gezond zou worden; want de vrouw had veel over Mij gehoord.
[9] Omdat ze een Griekse was en geen J odin, durfde zij niet openlijk naar Mij toe te
komen, want de J oden en de Grieken leefden op gespannen voet vanwege de handel
en er was ook in Rome een strijd tussen hen gaande over de voorkeur waarmee de
beide volken behandeld wilden worden.
[10] De Grieken stonden als gecultiveerd heldenvolk in veel hoger aanzien bij de
Romeinen en ze genoten ook veel grotere voordelen uit Rome dan de J oden, die in
Rome zeer slecht aangeschreven stonden. In zekere zin fungeerden de Grieken ook
211
als geheime politie onder de J oden en daarom hadden de J oden nog meer hekel aan
ze.
[11] Daarbij kwam dan nog de vrees, die vooral de Griekse vrouwen Voor de J oden
hadden, omdat de slimme J oden onder de Grieken overal lieten rondvertellen, dat de
in alle toverkunsten ingewijde J oden de Griekse vrouwen enkel door hen goed
doordringend aan te kijken, onvruchtbaar konden maken. En dat was dan ook hier de
reden, waarom deze vrouw zich van achteren naar Mij had toe gedrongen.
[12] Maar toen ze Mij had aangeraakt, merkte ze, dat ze helemaal beter werd. Haar
bloedvloeiing werd direkt gestopt en ten opzichte van haar kwaal maakte zich een
grote rust van haar meester, en ze voelde in haar hele wezen dat ze weer in orde was.
[13] Maar Ik keek direkt om en vroeg aan de leerlingen, die het dichtst bij Mij
stonden: 'Wie heeft Mij aangeraakt?'
[14] De leerlingen werden bijna kwaad over deze vraag en zeiden: 'U Ziet toch, hoe
het volk dringt, en dan vraagt U toch nog, wie U aangeraakt heeft?!'
[15] Ik zei tegen de leerlingen: 'Daar gaat het niet om! Degene, die Mij hier
aanraakte, geloofde en raakte Mij met opzet aan; want Ik heb duidelijk gemerkt, dat
er kracht van Mij is uitgegaan.'
[16] Toen schrok de vrouw, die Ik bij het stellen van de vraag doordringend aankeek,
omdat Ik wel wist, dat juist deze vrouw Mijn kleed had aangeraakt en waarom zij dat
deed! Ze viel voor Mij neer, bekende Mij alles openhartig en smeekte Mij om
vergiffenis; en haar vrees was zo groot, dat ze over haar hele lijf sidderde en beefde,
wat wel begrijpelijk is, als je de hiervoor vermelde reden in overweging neemt.
[17] Ik keek haar mild aan en zei tegen haar: 'Sta op, Mijn dochter je geloof heeft je
geholpen! Ga nu in vrede naar huis, en wees gezond en bevrijd van je kwelling!'
[18] En de vrouw stond blij en vrolijk op en ging naar haar huis, dat een halve dagreis
verderop lag; want ze was de dochter van een pachter achter Zebulon en was
ongehuwd. Toen ze dertien jaar oud was, beging ze een misstap met een zinnelijke
man, die haar daarvoor twee ponden goud gaf; om deze reden moest ze echter hierna
twaalf jaar lijden en de volle twee ponden goud opmaken, die in die tijd meer waard
waren dan 100.000 gulden nu. Ze was dus door dat geschenk rijk geworden, maar
moest toch eerst al haar rijkdom weer teruggeven, voor ze gezond kon worden.
112 Het dochtertje van Jarus
[I] Terwijl Ik met de leerlingen nog over deze vrouw sprak, kwamen enige leden van
het personeel van de overste bijna buiten adem op ons toegelopen en brachten de
overste het treurige bericht, dat zijn dochter inmiddels was gestorven!
[2] De overste werd zeer bedroefd en zei tegen Mij: 'Beste Meester, doet U verder
maar geen moeite meer, want het is nu toch jammerlijk genoeg te laat om mijn liefste
dochter, die alles voor mij betekende, te helpen!'
[3] Bij deze woorden begon hij luid te huilen; want hij hield erg veel van zijn
twaalfjarige dochter, een welgebouwd en welgevormd meisje met de gestalte van een
twintigjarige en het enige kind van de overste.
[4] Omdat Ik dat eerst van zijn personeel en daarna van hemzelf hoorde en Ik van
ganser harte medelijden met de diep bedroefde overste had, zei Ik tegen hem: 'Vriend,
wees niet bang, maar geloof! J e dochter is niet gestorven, maar slechts ingeslapen -
en Ik zal haar wekken!'
212
[5] Na deze geruststelling van Mij haalde de overste verlicht adem.
[6] Ongeveer duizend passen van het huis van de overste zei Ik zowel tegen het volk
als tegen de leerlingen die nog een minder sterk geloof hadden, dat ze hier moesten
wachten, en dat alleen Petrus, J acobus en zijn broer en J ohannes mee mochten gaan;
want op hun geloof kon je al huizen bouwen.
[7] Vervolgens ging Ik met het hoofd van de school het huis binnen, waar een groot
tumult heerste en naar J oods gebruik gehuild en geweend werd en klaagliederen
werden gezongen.
[8] Toen Ik de kamer binnenkwam waar de gestorvene op een versierd bed lag, zei Ik
tegen de vele herriemakers: 'Waarom maken jullie zoveel herrie en huil je zo
ontzettend?! Het dochtertje is toch niet gestorven, het slaapt alleen maar!'
[9] Nu lachten ze Mij uit en zeiden: ' J a, zo zien slapende mensen er uit! Denkt u
soms dat het slapen is, als er al twee en een half uur geen adem en geen polsslag meer
is en het hele lichaam koud en kleurloos is geworden en het oog is gebroken!? J a,ja,
dat is ook wel een slaap; maar uit die slaap ontwaakt geen mens meer, behalve op de
jongste dag!'
[10] Ik zei tegen de overste: 'Breng ze allemaal naar buiten, want hun ongeloof kan Ik
hier niet gebruiken!' De overste deed dat; maar de herrieschoppers gehoorzaamden
hem niet, en hij vroeg Mij om hem te helpen. Toen dreef Ik hen allen met geweld
naar buiten, en ze renden weg en liepen alle kanten uit.
[11] Ik ging daarna met de overste, de bedroefde moeder en de vier jongeren de
kamer weer in waar het gestorven dochtertje lag, stapte meteen op het bed af, greep
haar bij de linkerhand en zei tegen haar: 'Talitha kumi!' -hetgeen betekent: 'Meisje! Ik
zeg je: Sta op!'
[12] En onmiddellijk stond het meisje op, sprong vrolijk en opgewekt van het
versierde bed en liep op haar oude bezige manier door de kamer en streelde haar
moegeschreide moeder en haar vader! Maar tevens merkte het opgewekte meisje dat
haar maag zo leeg aanvoelde en dat zij dus honger had en wat wilde eten!
[13] De zeer blijde ouders richtten zich tot Mij en vroegen Mij onder tranen van
vreugde en dankbaarheid, of en wat ze hun dochter nu te eten moesten geven. Ik zei:
'Geef haar Mijnentwege iets te eten wat ze lust en wat snel te krijgen is!'
[14] En op een schotel lagen vijgen en dadels en het dochtertje vroeg of ze die
vruchten mocht eten. En Ik zei: 'Eet maar wat J e lekker vindt; want je bent nu
helemaal gezond en je zult voortaan niet meer ziek worden!'
[15] Toen sprong het meisje vlug op de schotel af en maakte deze bijna geheel leeg.
De ouders waren echter bezorgd, dat het haar kwaad zou doen.
[16] Ik stelde ze gerust en zei tegen hen: 'Maakt u geen zorgen; als Ik zeg, dat het
haar niet meer kan schaden, dan zal het haar ook met meer schaden!' En de ouders
waren toen overtuigd.
[17] Nadat het meisje genoeg gegeten had en haar lofzang had uitgesproken, ging ze
naar haar ouders en vroeg hen zachtjes, wie Ik dan toch wel was. Want toen Ze op het
bed sliep, zag ze de geopende hemelen en een groot aantal lichtende engelen. 'En
midden tussen de engelen stond een heel vriendelijke man, die naar mij keek, toen op
me toekwam, mij bij de hand greep en zei: 'Talitha kumi!' en ik was meteen wakker
na zijn oproep! En kijk nu eens, die man daar ziet er net zo uit als degene, die ik
eerder in de droom temidden van zo veel engelen gezien heb! Ach, dat moet een heel
lieve man zijn!'
[ 18] De overste begreep de vraag van zijn dochter maar al te goed; maar omdat Ik
213
hem een teken gaf, zei hij alleen maar tegen haar, dat ze een mooie en echte droom
had gehad, die hij binnenkort helemaal zou uitleggen. En dit antwoord was voor het
dochtertje voldoende.
[19] Ik zei toen tegen de overste, dat hij nu met dochter, moeder en met Mij naar
buiten moest gaan, opdat de buiten wachtenden beschaamd zouden worden vanwege
hun ongeloof! En we gingen naar buiten. En toen de ongelovigen de dochter zagen,
die met een gezonde blos op haar wangen opgewekt naar hen toekwam, en hen vroeg
waarom ze er zo verbijsterd en geschrokken bijstonden, raakten ze nog meer van hun
stuk en zeiden: 'Dit wonder is nog groter dan alle andere wonderen! Want het meisje
was echt dood en nu leeft het!' En ze wilden dat meteen in de hele omgeving bekend
maken.
[20] Maar Ik waarschuwde hen allen dringend om dat niet te doen en gebood hen om
deze zaak terwille van hun lichamelijk en geestelijk heil niet verder te vertellen! En
ze zwegen en gingen weg.
113 Het wezen van het Johannes en het Matthusevangelie
[I] Schrijver Matthus, die Mij op een afstandje volgde om te zien wat er gebeurde en
het daarna op te schrijven, kwam nu ook bij Mij staan en vroeg Mij of hij deze
gebeurtenis op moest schrijven.
[2] Maar Ik zei: 'Doe dat niet, opdat men later de gebeurtenissen niet verwisselt!
Want overmorgen gaan we weer naar het meer en daar zal \ precies zo'n gebeurtenis
plaats vinden, en die moet je dan wl helemaal opschrijven! Vanaf morgen kun je
trouwens beginnen met al het buitengewone op te schrijven, wat er maar gebeurt!'
[3] Matthus weet nu wat hij doen moet; maar J ohannes vraagt, omdat hij het
gebeurde zo buitengewoon vond, of hij dan toch niet, al was het maar met enkele
woorden, hier ook aantekening van mocht maken.
[4] En Ik zeg tegen hem: 'Dat kun je wel doen, maar niet di rekt bij datgene, wat je tot
nog toe al opgeschreven hebt, maar pas verderop; want binnen een half jaar krijgen
we nog een keer zo'n geschiedenis, en dan kun je deze, of die opschrijven!
[5] Het is helemaal niet zo belangrijk dat een teken dat veel lijkt op een vroeger teken
opgeschreven wordt, omdat dat bij de latere belijders van Mijn leer gemakkelijk
verwisselingen in de hand werkt, en uit zulke verwisselingen vervolgens allerlei
tobberijen en twijfels kunnen ontstaan, die dan de hoofdzaak, namelijk Mijn leer, veel
meer schaden dan baten.
[6] Zolang Ik en jullie en degenen, die ieder voor zich getuigen kunnen van de volle
waarheid van de vele tekenen, nog op deze aarde leven, zolang worden alle twijfels
gemakkelijk voorkomen; maar in latere tijden, als, terwille van de vrijheid van de
menselijke wil, alleen het geschrevene over Mij getuigen zal, dan moet het
geschrevene zuiver en goed geordend zijn, anders schaadt het meer dan het baat.'
[7] J ohannes zegt: 'Beste Meester! Wat u nu zei, is zeker waar; maar zou het juist
daarom met te prefereren zijn als Ik alles wat U doet en leert net eender op zou
schrijven als broeder Matthus?
[8] Want als dan later de mensen onze geschriften met elkaar vergelijken en bij mij
niet zullen vinden, wat wel in dat van Matthus staat, zullen ze dan niet beginnen te
tobben en aan de echtheid van het hele evangelie gaan twijfelen en zeggen: 'Waarom
214
vinden we van de ene J ezus niet in allebei de evangelin dezelfde leer en dezelfde
daden? Waarom schreef Matthus dit en J ohannes dat, het lijkt niet op elkaar en toch
moeten beiden steeds bij Hem zijn geweest?!' Ik denk, dat als ik heel wat anders
opschrijf dan Matthus, dit oordeel van degenen, die na ons komen, onder de
genoemde omstandigheden niet uit kan blijven!'
[9] Ik zeg: ' J e hebt helemaal gelijk, beste broer; maar weet je, de reden waarom Ik
dat zo Iaat doen, kun je nu nog niet begrijpen, maar later zal je dat wel duidelijk
worden!
[10] Wat Matthus schrijft, heeft alleen maar voor deze aarde een bijzondere waarde,
maar wat jij schrijft, dat heeft waarde voor de hele eeuwige oneindigheid! Want in
alles wat jij schrijft, verbergt zich het puur goddelijke besturen van eeuwigheid tot
eeuwigheid door alle reeds bestaande scheppingen en ook door die, welke in
toekomstige eeuwigheden in de plaats zullen komen van de nu bestaande! En ook al
zou J e in vele duizenden boeken opschrijven, wat Ik jou en jullie allen daarover nog
zal onthullen, dan zou de wereld die boeken met geen mogelijkheid kunnen
begrijpen, en zulke boeken zouden daarom voor de wereld geen nut hebben. (zie Joh.
21:25)
[11] Maar wie leeft volgens de traditionele leer en gelooft in de Zoon, die wordt toch
al in de geest wedergeboren en de geest zal hem in alle diepten der eeuwige waarheid
leiden.
[12] Nu weet je de reden waarom Ik jou niet alles laat opschrijven; vraag het Mij
daarom voortaan niet meer! Want het mag de wereld nooit te duidelijk gezegd
worden, opdat ze niet onder een nog zwaarder gericht terecht komt dan ze nu al onder
het oude noodzakelijke gericht is.
[13] Ik wil Mijn leer echter zo geven, dat niemand slechts door het evangelie te lezen
of door er naar te luisteren de kern van de levende waarheld bereiken kan, maar deze
alleen kan bereiken door Mijn leer toe te passen, en door de toepassing zal Mijn licht
in iedere mens steeds helderder gaan schijnen!' (zie Joh. 7:17)
114 Een les voor Judas
[1] Na deze uitleg kwam J arus nogmaals naar Mij toe en zei: 'Beste Meester! U heeft
me nu door mij mijn dochter terug te geven, meer gegeven dan wanneer ikzelf van u
een honderdvoudig leven gekregen zou hebben! Hoe kan ik u daarvoor danken, hoe
kan ik u daarvoor belonen? Wat kan ik nu voor u doen?'
[2] Ik zeg: 'Erger je dan voortaan nooit aan Mij, als je het een of ander over Mij
hoort! Tot nu toe was je tegen Mij; wees dan van nu af aan vr Mij! Want de hele
wereld kan je niet geven en voor je doen, wat Ik je gegeven en voor je gedaan heb!
Eens zul je echter wel inzien, hoe en waarom Ik dat voor je heb kunnen doen. Denk
aan Mij in je hart!'
[3] J arus stonden de tranen van vreugde in de ogen, en zijn vrouwen dochter snikten
toen Ik weer met Mijn leerlingen terug naar Nazareth ging. Ze begeleidden Mij tot
aan de plaats waar de andere leerlingen en een grote mensenmassa op Mij wachtten.
[4] Toen we daar aankwamen waren er veel nieuwsgierige vragers, die zich erg druk
maakten om te weten te komen hoe het met de gestorven dochter van de overste van
de school afgelopen was.
[5] Maar Petrus nam het woord en zei: 'J ullie blinden! Kijk hier eens heen, dit meisje
215
is het dat dood was en nu leeft! Is dat voor jullie nog niet voldoende?!' Toen richtten
velen zich tot de overste en vroegen hem, of dat waar was.
[6] En de overste zei toen met een tamelijk luide stem: 'J a, jullie blinde en ongelovige
dwazen! Een uur geleden nog huilde ik om het verlies van mijn liefste, enige dochter
en nu zien jullie me ongelofelijk blij, omdat ik mijn dochter terug heb! Is dit duidelijk
zichtbare bewijs nog niet genoeg voor jullie?'
[7] Na deze woorden toonde iedereen zich uitermate verbaasd. En toen Ik weer
verder ging met de leerlingen, kwam die hele massa volk, zo'n drieduizend mensen,
Mij na en begeleidde Mij naar Nazareth.
[8] Hoewel het al tamelijk laat in de nacht was toen wij thuis kwamen, waren Maria
en de broers en zusters nog op. Er wachtte ons een goed toebereid avondmaal, wat
velen van ons goed van pas kwam; want omdat wij sinds die ochtend niets gegeten
hadden, was het wel begrijpelijk dat ze een behoorlijke honger hadden.
[9] J udas was ook thuis en sliep op een strobed. Toen hij echter door ons praten, onze
vragen en antwoorden gewekt werd, stond hij meteen op en vroeg alleen maar, hoe de
visvangst afgelopen was.
[10] Petrus zei toen tegen hem: 'Ga naar buiten en kijk!' En J udas ging naar buiten en
zag slechts die grote hoeveelheid mensen, die rondom Mijn huis bivakkeerden. Al
vlug komt hij weer naar binnen en vraagt aan Petrus, waar de vissen dan wel mochten
zijn; want hij was om het hele huis gelopen en had geen vis gezien.
[11] Nu zegt Petrus: 'Heb je dan nooit gehoord, dat de blinden niets zien, de doven
niets horen en de dommen niets begrijpen kunnen behalve dat wat hun maag nodig
heeft?! Kijk, blinde woekeraar, al die duizenden mensen om het huis, zijn de
heerlijke goede vissen die ik bedoel!'
[12] J udas zegt: ' J a, als je dat bedoelt! In een bepaald opzicht is dat zeker ook geen
slechte vangst, maar in ons gewone leven heb ik liever een honderd pond zware
meerval dan al die mensen daar buiten! Want voor zo'n vis krijg ik overal veel geld,
maar voor die daar buiten geeft niemand me een stater. ,
[13] Petrus zegt: ' J e zult het met je geldzucht nog wel eens zo ver brengen, dat je
helemaal in handen van de duivel valt! Ben je soms mr dan een gewoon mens,
zoals wij?! Wij leven allemaal zonder winst te willen maken en jij leeft samen met
ons en eet uit onze schotels, en dat kost je niets, behalve de moeite van het opeten.
Als het leven je dus hier geen cent kost, waarvoor heb je dan dat geld nodig?!'
[14] J udas zegt: 'En mijn vrouwen kinderen dan? Wie onderhoudt die dan voor mij
als ik niets zou verdienen?! Denk je dat ze van de lucht kunnen leven?!'
[15] Petrus zegt: 'Kijk, ik kan veel verdragen; maar een brutale leugen kan ik niet
verdragen! In J eruzalem, waar menje verder niet kent, behalve dan dat je een
Galileer bent, kun je je er wel op laten voorstaan, dat je een bezorgde huisvader
bent; maar dat kun je bij mij beslist niet! Want ik en allen, die je buren waren en nog
zijn, kennen jou en je huiselijke omstandigheden maar al te goed, zodat we geen
woord van je verhaaltjes geloven. J e vrouwen je kinderen lijden nog steeds gebrek en
moeten met zwaar werk nog steeds hun karige dagelijkse brood verdienen. Van de
vissen die je gevangen hebt, hebben ze nog maar weinig genoten; de kleding hebben
ze van mij, en hoelang is het geleden sinds je op de markten rondtrekt, dat wij uit
medelijden het totaal vervallen huis van jouw familie bijna geheel hebben laten
vernieuwen?! Hoeveel heb jij daar aan bijgedragen?! En dat noem je -zorgen voor je
vrouwen kinderen?! Maak dat je weg komt en schaam je tien jaar lang, omdat je het
waagt, om tegenover ons op zo'n manier zo vermetel te liegen, terwijl we je maar al
216
te goed kennen!'
[16] Daar is J udas helemaal verbouwereerd van en hij heeft geen weerwoord; want
Petrus had hem nu wezenlijk geraakt. Hij ging naar buiten en dacht er eens diep over
na, kwam na enige tijd weer terug en vroeg ons allen om vergeving! Ook beloofde
hij, dat hij zich van nu. af aan helemaal zou veranderen en hij wilde nu heel serieus
een leerling van Mij zijn; alleen hoopte hij dat we hem niet ruw af zouden wijzen!
Daarop zegt Nathnal, die zelden of nooit iets zei: 'In jou woont de geest van Kan,
begrijp je wel? En deze geest verbetert zich op deze aarde niet; want de wereld is de
geest van Kan, en daarvan kun je geen verbetering verwachten!'
[17] J udas zegt: ' J a,ja,ja, jij ook altijd met je oude geest van Kan! Waar is Kan, en
waar zijn wij?! Het geslacht van Kan ging ten onder; alleen Noach bleef, en in zijn
nakomelingen zit geen druppel van Kans bloed, maar het zuivere bloed van de
kinderen Gods stroomt in onze aderen. En als het bloed zuiver is, dan is ook de geest
zuiver; want de geest van de mens komt altijd uit zijn bloed voort en daarom is de
geest ook altijd net zo rein als het bloed!'
[18] Nathnal zegt: 'Dat is weer die oude onzin van je, dat heb Ik al zo vaak
gehoord, daar geef ik geen cent voor! Ga maar naar de Sadduceen; die hebben wel
belangstelling voor die onzin! Bij ons is echter het bloed! een luie materie, en de
geest is en blijft voor eeuwig geest! Wat heb je aan het bloed van een kind van God
als daarin, zoals bij jou, een onreine, geest woont?! Versta je dat?'
[19] J udas zegt: ' J a,ja, je kunt misschien ook wel gelijk hebben, en ik zal er alles aan
doen, om tot de kern van jullie leer door te dringen; maar als jullie leer op de basis
van humaniteit is gebouwd, en je daarom iedereen zachtmoedig en met geduld
benadert, dan meen ik toch, dat jullie mij niet maar steeds met allerlei stekelige
opmerkingen behoeven af te wijzen! Want wat is een leer zonder leerlingen? Een
geluid zonder betekenis, waar niemand op let! Iedere leer heeft daarom net zo goed
leerlingen nodig, als dat de leerlingen een goede leer nodig hebben; en daarmee wil ik
maar zeggen, dat iedere leerling voor een leer net zo belangrijk is als de reinste en
beste leer op zichzelf! En op die manier ben ik van mening dat het voor jullie
helemaal geen kwaad zou kunnen, als je met mij als jullie medeleerling een beetje
meer geduld zoudt hebben!
[20] Ik hoop dat jullie, omdat je al zo wijs bent, zult inzien dat ik nu nog in mijn oude
beginselen vastgeroest zit; maar dat ik juist daarom jullie leer wil leren kennen, om
daardoor mijn oude leer, waarin ik nu echt niet meer zoveel geloof, kwijt te raken.
Als ik nu, als niet ingewijde, soms een beetje protesteer tegen deze nieuwe leer van
jullie, dan zul je daar toch niet over vallen, is het wel?!
[21] J e kunt rustig aannemen, dat zodra ik net als jullie in de nieuwe leer van je
meester ingewijd ben, en haar beginselen ook onweerlegbaar goed en waar vind, dat
ik dan voor deze nieuwe leer van jullie ook zeker tienmaal harder zal vechten dan
jullie allen bij elkaar; want ik ben moedig en trotseer iedereen, omdat ik voor
niemand bang ben. Gesteld dat ik ergens bang voor was, dan was ik toch allang bij
jullie weggebleven nu je tesamen met je meester me al meerdere malen zo duidelijk
hebt laten merken, dat ik bij jullie niet welkom ben! Maar angst ken ik niet, en dus
kom ik terug. Het is weliswaar duidelijk te merken dat jullie je eraan ergert; maar dat
doet me niets, en ik blijf net als jullie toch een leerling van deze nieuwe leer. Wat
kunnen jullie daartegen doen?!'
[22] 'Veel en niets', zegt Nathnal,'net zoals je zelf maar wilt! Dat je geen angst kent,
is nu juist niet zo'n grote deugd. Want ook de satan moet geen angst kennen, anders
217
zou hij God de Heer niet eeuw in eeuw uit ongehoorzaam blijven! Dat kun je
trouwens hier op aarde ook al bij de dieren zien, waarvan er sommigen duidelijk meer
moed hebben dan anderen. Kijk maar eens naar een leeuw, een tijger, een panter, een
wolf, een hyena of een beer en vergelijk die eens met een lam, een geit, een ree, een
haas en nog meer van die bange dieren! Zeg eens, bij welke van deze twee
diergroepen zou je jezelf rekenen?'
[23] J udas zegt: 'Het spreekt toch vanzelf, dat ik me net als ieder ander tot de
zachtaardige dieren zou rekenen en niet tot de verscheurende wilde beesten gerekend
wil worden, want de moed van de leeuw veroorzaakt de dood van ieder ander!'
[24] Nathnal zegt: 'En jij vond de moed. toch zo lofwaardig en je meende toch juist
daardoor een bekwamer leerling te worden?! Maar ik zeg je dat moed eigenlijk een
grote zonde is; want het is de vrucht van de hoogmoed, die alles veracht wat in de
mens niet het eigen ik is. Daarom zal onze leer de alles verachtende moed van een
mens nooit als een deugd aanprijzen, want dat is nu net precies het tegendeel van wat
onze leer van de mens verwacht!
[25] Wie voert er oorlog? Wat denk je: alleen maar zogenaamde helden, die de dood
niet vrezen! Stel dat de aarde vol helden was, dan zouden we een eeuwige oorlog op
de wijde aardse vlakten zien; want iedere held wil niet slechts een assistent van een
held, maar een unieke held zijn en zal daarom niet rusten, tot hij alle andere helden
overwonnen of uit de wereld geholpen heeft.
[26] Maar gesteld eens dat de aarde vol zachte en heel vredelievende mensen was,
dan was het hier een paradijs!
[27] Een bang iemand zal door een held niet achtervolgd worden, want de held voelt
zich door hem niet belaagd. Maar ziet een held een andere held, dan zullen ze elkaar
direkt uitdagen en niet rusten voor n van de twee het onderspit delft! En daaraan zie
je nu ten voeten uit wat de zegen van de moedigen is !
[28] Als je dus onze medeleerling wilt zijn, zet dan die overbodige moed van je maar
aan de kant, en wees in plaats daarvan liever vol liefde, geduld en zachtmoedigheid,
dan ben je een echte leerling van de Heer!'
[29] J udas zegt: 'Nu ja, je kunt wel gelijk hebben; ik moet er nog eens over nadenken
en dan zal ik morgen wel zeggen wat ik doen zal, of ik bij jullie blijf, of dat ik
wegga!'
[30] Terwijl hij dat zegt gaat J udas naar buiten, verzamelt een paar bekenden uit de
grote volksmenigte en praat met hen bijna de hele nacht over datgene, wat hij van
Nathnal gehoord heeft; maar allen geven Nathnal gelijk en zeggen: 'Nathnal is
een echte wijze', en ze waren er van overtuigd dat Nathnal oprecht was! -Wij in
huis gingen echter slapen.
115 Nazareth.Het volk wil Jezus als koning
[I] De volgende morgen heerst er al gauw een hele drukte om het huis; want reeds bij
het aanbreken van de dag komen er van alle kanten veel mensen toegestroomd, en er
wordt al druk brood en melk verkocht. Alles bij elkaar veroorzaakt dat veel lawaai
voor het huis, zodat men zich in huis wel wat ongerust maakt.
[2] Maar Ik zeg: 'Laten we nu eerst het morgenmaal gebruiken, dan gaan We daarna
meteen naar een huis van een bekende van Mij een paar honderd meter achter
Kaprnaum, zodat het hier in Nazareth wat rustiger wordt!
218
[3] Terwijl Ik dat tegen de leerlingen zeg, komt J udas ook binnen en zegt: Broeders,
van nu af aan blijf ik bij jullie! Mijn zaken zijn gedaan; want terwille van jullie heb ik
ze al vandaag in plaats van morgen afgewikkeld. - Maar nu nog heel kort over iets
anders: Het volk, dat met een paar duizend man hier om het huis is verzameld, wil
niets meer en niets minder dan de goede Meester J ezus tot koning uitroepen! En het
lijkt me toe dat dit, bij de aanwezigheid van zo veel Romeinse soldaten, wel heel
sterk is af te raden! Want bij zo'n gelegenheid kun je nooit weten wat de overigens
zeer menselijke Romeinen zullen doen - en dat geldt in gelijke mate voor de
hogepriesters, Farizeen en schriftgeleerden van ons volk!'
[4] Ik zeg: 'Nu, breng het morgenmaal dan maar vlug! Het is vandaag ook nog sabbat
en daarom zouden er best nog meer mensen hierheen kunnen komen; we zullen dan
ook maar zo vlug mogelijk weg gaan!'
[5] Aan beide zijden van het huis lag een goed omheinde tuin, waarin men alleen
door een kleine achterdeur van het huis kon komen. Die deur gebruikten we dus en
ontkwamen op deze manier aan de nieuwsgierige ogen van de duizenden, waarvan
meer dan driekwart slechts door sensatiezucht werd gedreven, en zich alleen maar
eens wilde vergapen aan wonderbare gebeurtenissen.
[6] Toen we echter met ongeveer honderd mensen ongezien waren ontkomen aan de
menigte, die voor het huis nog steeds wachtte tot Ik met de leerlingen naar buiten zou
komen en daar mogelijk weer een wonder zou doen of een toespraak zou houden,
waarbij ze Mij dan, volgens het plan van velen onder hen, tot Koning der J oden uit
zouden roepen, kwam er een dienstmaagd uit Mijn huis naar de menigte toe en vroeg
aan een man, die ze erg aantrekkelijk vond, wat al die mensen nu eigenlijk hier
zochten. En de man zei: 'Wij zijn hier, om J ezus, de machtigste der machtigen en de
wijste der wijzen, tot Koning uit te roepen! Want wij
waren er bij, toen zee en wind Hem gehoorzaamden en de verschrikkelijkste
menselijke en geestelijke duivels voor Hem moesten vluchten! Hij is stellig de
beloofde gezalfde van God, die zou komen om het volk van God te verlossen van het
harde juk van de tirannie van Rome! Daarom is het nu de tijd, om Hem uit te roepen
tot de door alle J oden erkende en aanbeden Koning van Gods volk! Wel, daarom zijn
wij hier! -Wat doet Hij eigenlijk zolang in huis, dat Hij niet even naar ons hier buiten
komt?!'
[7] De dienstmaagd zegt: 'Dan wachten jullie hier voor niets; want Hij is al vroeg
naar de omgeving van Kaprnaum gegaan, waarschijnlijk naar een zieke; en al zijn
leerlingen zijn bij Hem. Zoals je nu begrijpen zult, wacht je dus voor niets op Hem.
[8] Daarop vraagt de man haar of ze ook weet naar welk huis Hij ging. De
dienstmaagd zegt dat ze dat jammer genoeg niet weet, net zo min als iemand anders
in het hele huis; want Ik had niemand verteld naar welk huis Ik ging.
[9] Na dit antwoord ging de man het huis in om zich te overtuigen van wat de
dienstmaagd gezegd had, en omdat hij in het huis niemand vond behalve de paar
mensen die Maria hielpen bij het schoonmaken van het kook en tafelgerei, ging hij
weer naar buiten en vertelde daar aan iedereen, dat Ik, zonder nadere aanduiding,
naar een huis in Kaprnaum gegaan was om een zieke te genezen.
[10] Zodra de menigte deze mededeling hoort, breekt iedereen op en roept: 'Op naar
Kaprnaum! Daar zullen we wel verder navraag naar Hem doen, en het huis vinden
waarheen Hij is gegaan!'
[11] Allen, behalve een klein aantal Nazareers, gaan nu op weg naar Kaprnaum, en
Mijn huis is verlost van het grote volkskampement.
219
[12] Maar niet lang daarna is het de beurt aan de mensen van Kaprnaum om grote
ogen op te zetten, wanneer ze de volksmenigte de stad in zien komen. De Romeinse
overste stuurt er meteen een aantal krijgsknechten op af en laat hen vragen, wat die
menigte in Kaprnaum komt doen, want het was sabbat en op deze dag, waarvoor de
overste de zorg had dat die geheiligd werd, was er echt geen markt of een ander
evenement.
[13] De ondervraagden zeggen echter: 'Wij zoeken J ezus van Nazareth, want wij
hebben gehoord dat Hij hier is.'
[14] De overste laat hen dan zeggen, dat J ezus Zich niet in Kaprnaum, maar in de
buurt van Bethabara bevindt, waar Hij al een paar uur geleden heen was gegaan.
[15] Op dat bericht gaat de menigte snel naar Bethabara. Maar langs de weg tussen de
beide plaatsen aan de Galilese zee ontdekken de leiders van de menigte een andere
grote groep mensen bij een huis; ze gaan erheen en vragen wat er aan de hand is. En
men zegt hen, dat Ik in het huis ben.
[16] Die mededeling maakt dat het huis meteen aan alle kanten omringd wordt, en de
mensen overleggen onder elkaar, en men maakt aanstalten om Mij tot Koning uit te
roepen. Maar dan bewijst de overste Mij een goede dienst en zendt uit Kaprnaum
een heel legioen soldaten, dat de grote menigte alleen maar behoeft te bewaken. En
men laat daarom het planvaren.
[17] Door al die drukte aangelokt komen er echter ook een aantal Farizeen en
schriftgeleerden, deels uit J eruzalem maar op dit ogenblik in Kaprnaum verblijf
houdend, en deels ook uit Nazareth en uit de omgeving, tesamen met de priesters en
schriftgeleerden uit Kaprnaum, speciaal voor Mij naar dit huis. Ze hebben van J arus
gehoord hoe Ik zijn dochtertje, waarvan boven alle twijfel verheven vast stond dat ze
dood was, weer levend gemaakt heb. Het volk maakt ruimte voor hen, zodat ze bij
Mij in het huis kunnen komen.
[18] En als ze Mij in het huis aantreffen, vuren ze direkt een groot aantal vragen op
Mij af. Ik verwijs hen echter allemaal naar Mijn leerlingen en zeg: 'Dit zijn Mijn
getuigen; zij weten overal van, stel uw vragen maar aan hen!'
[19] En de Farizeen en schriftgeleerden bestormden nu de leerlingen, en de
leerlingen gaven hen zeer goed passende antwoorden.
116 Bethabara. Genezing van de jichtlijder
[1] Tijdens de gesprekken van de Farizeen en schriftgeleerden met leerlingen,
brengen een man of acht een aan jicht lijdende man op een bed, om hem door Mij te
laten helpen! Het huis was echter dermate omringd door mensen, dat het voor die
acht mannen niet mogelijk was om de zieke in het huis bij Mij te brengen. Ze waren
echter bang dat Ik al gauw zou vertrekken en, omdat het huis aan de zee lag, aan de
zeezijde door een kleine uitgangsdeur naar zee zou gaan en ergens heen zou varen.
Een van hen ging naar de eigenaar van het huis die hij kende, en zei: 'Vriend, mijn
broers en ik hebben met z'n achten de broer van onze moeder, die door aanhoudende
jichtaanvallen al acht volle jaren het bed niet meer heeft kunnen verlaten, met bed en
al hierheen gebracht om hem op deze manier persoonlijk bij de beroemde
wonderheiland te brengen, die zich in jouw huis bevindt en hem zeker kan genezen.
Het is echter door die enorme volksoploop totaalonmogelijk hem in het huis voor
J ezus te brengen. Vriend, kun jij ons alsjeblieft raad geven, wat we nu doen moeten!'
220
[2] De eigenaar zegt: 'Dat zal werkelijk wat lastig gaan; want de kamer waarin J ezus
Zich bevindt, is stampvol mensen! Er zijn daar meer dan honderd leerlingen, met
daarbij een grote groep Farizeen, priesters en schriftgeleerden uit alle plaatsen en
omstreken, en die overleggen daar. Maar ik zal vanwege onze oude en goede
vriendschap, bij deze buitengewone gelegenheid toch wat voor jullie doen!
[3] Luister, mijn huis is net als de meeste vissershuizen gedekt met riet! We zetten
buiten twee ladders tegen het dak, en schuiven vlug zoveel riet opzij, dat je de zieke
met bed en al door het gemaakte gat kunt schuiven! Als hij dan op de zolder is
beland, bind je sterke touwen aan de vier hoeken van het bed; er ligt genoeg touw op
zolder. Ik doe vervolgens het valluik open in het midden van de zolder, en we laten
de zieke aan de touwen met bed en al naar beneden in de kamer zakken, en dan kan
hij zelf aan J ezus vragen, of Hij hem gezond wil maken. Degenen, die onder de
opening in de kamer staan, zullen wel ruimte maken, als ze tenminste het ziekbed niet
op hun hoofden willen laten rusten!'
[4] Dat is een kolfje naar de hand van die ene van de acht, en het werk wordt direkt
uitgevoerd, terwijl het publiek geamuseerd en verwonderd toekijkt; en de hele
onderneming verloopt gesmeerd en zonder n enkele storing. Maar een echt domme,
ultramontane tempelpriester en letterknecht van de woorden der wet, maakte de
gewetensvolle opmerking tegen degenen die het dak openlegden, of ze er wel erg in
hadden dat het nu midden op de sabbat was!
[5] En van de acht zei: 'Ei, waarover praat jij hier, oude tempelos?! Houd je
tandeloze bek dicht en kruip naar J eruzalem in Salomos ossen ezel -, kalver - en
schaapsstal en blr daar tesamen met deze gebruikelijke vulling van het godshuis je
liederen van J eremia! Wij hebben jullie tegenwoordige, beestachtige godsdienst al
lang afgezworen en weten, dat God meer welgevallen heeft aan goede werken, dan
aan het gebrul van jullie ossen en ezels!'
[6] De krachtige taal van die ne van de acht tegen de man van de tempel, bracht de
strenge sabbathouder des te sneller en zekerder tot zwijgen, toen dit luide weerwoord
een daverende bijval kreeg van de hele grote volksmenigte. Want de meeste
Galileers gaven al lang niets meer om wat men daar in de tempel uitspookte.
[7] De nog jonge man had dan ook in. weinig woorden de volle waarheid op een
ietwat overdreven grappige manier Uit de doeken gedaan en daarom kreeg hij zoveel
bijval. Want men bracht bij grote feesten een massa rundvee, ezels en schapen in de
tempel, alleen maar omdat deze dieren het hardste kunnen blren en blaten, en men
gaf ze dan eerst ook nog een paar dagen lang geen voer, opdat ze dan tijdens het
offeren in de tempel zo'n ontzettend lawaai zouden maken, dat de mensen daardoor
zouden sidderen en beven.
[8] Werkelijk, de eredienst in de tempel was, speciaal op de grote feestdagen, zo iets
afgrijselijk doms en smerigs, dat men iets dergelijks ergens anders op de hele aarde
niet vond, ook bij de ongeciviliseerdste volken niet; en zodoende had de jonge man
een heel waar weerwoord aan de man uit de tempel gegeven, en dat antwoord was
ook erg naar Mijn zin, omdat het Mij heel goed bekend was dat het gebeurde en hoe
het gebeurde.
[9] Spoedig na dit voorval wordt het valluik van de kamer - of liever gezegd de
zolder - geopend. Een gewichtig doende Farizeer roept vragend naar boven: 'Wat is
er aan de hand daar boven, wat gebeurt daar?!'
[10] Dan zegt de bijdehante spreker van daarnet: 'Heb maar even geduld, u zult het zo
dadelijk zien! Kijk, het is vandaag sabbat; op deze dag komt meestal, zoals u het in
221
de synagogen en scholen leert, het heil van boven! Dit keer is het heil van de mensen
reeds beneden, en daarom komt er nu iemand, die nog geen heil heeft, van boven naar
u daar beneden om daar zijn heil te zoeken. Er gebeurt hier dus niets dat strijdig is
met de sabbat; want het is toch wel hetzelfde of op de sabbat het heil van boven naar
beneden komt, of dat iemand het heil beneden zoekt, omdat het al vr hem uit de
hemel naar beneden kwam bij de blinde mensen, die het niet kunnen zien ook al
stoten ze hun neuzen ertegen!'
[11] Deze toespraak veroorzaakt weer grote bijval bij de leerlingen, maar daarentegen
ergernis bij de Farizeen, priesters en schriftgeleerden; maar de leerlingen roepen
luid: 'Vooruit, naar beneden met de ongelukkige van boven die hier beneden het heil
zoekt!' En meteen wordt de zieke naar beneden gelaten.
[12] Toen deze op het bed voor Mij lag, smeekte hij Mij onder tranen of Ik hem wilde
helpen! Ik zei tegen de zieke, omdat Ik zag, dat hij en degenen die hem op deze
manier bij Mij gebracht hadden, een echt en waar geloof hadden: 'Wees getroost,
Mijn zoon, je zonden zijn je vergeven!' Dat zei Ik echter alleen maar daarom eerst,
om de Mij reeds welgezinde schriftgeleerden op de proef te stellen; want ze waren
Mijn vrienden geworden door de opwekking van de dochter van J arus, die hun
overste was.
[13] Toen Ik echter tegen de zieke zei: 'J e zonden zijn je vergeven (Matth.9:2), stak
bij enige wantrouwende schriftgeleerden meteen ergernis de kop op, en ze zeiden in
hun harten: 'Wat is dat nu, wat horen wij? Is hij wel een echte heiland? Hij lastert
God!. (Matth. 9:3) Want ze hielden Mij alleen maar voor een bijzonder soort dokter;
want dat er in Mij een goddelijke kracht zou wonen. vonden ze een godslastering.
Want de kracht van God bevond zich alleen maar in de priesters. Levieten, Farizeen
en schriftgeleerden, en dan nog alleen maar in de tempel in J eruzalem!"
[14] Omdat Ik natuurlijk hun geheimste gedachten kende, richtte Ik meteen het
woord tot hen en zei: 'Waarom denkt u zulke slechte dingen in uw hart?! (Matth.9:4)
Wat is nu makkelijker te zeggen. 'J e zonden zijn je vergeven! (wat u toch altijd zegt,
en nog wel speciaal tegen die mensen. die met kostbare offers bij u komen, terwijl in
feite daardoor niemand geholpen wordt) of 'Sta op en wandel!, waarna dat meteen
gebeurt!' (Matth. 9:5)
[15] Een schriftgeleerde antwoordt daarop: 'Het lijkt me toe dat u deze mens, behalve
dan met het vergeven der zonde, ook verder niet zult kunnen helpen! Want als de
jicht je eenmaal zo heeft toegetakeld, dan helpt alleen de dood nog maar!'
[16] Ik zeg: 'Denkt u er zo over?! U matigt zich aan dat u alleen de zonden
vergevende kracht zoudt bezitten, en u zegt daarbij dat hij alleen maar door de dood
te genezen is. Ik zeg u echter: Opdat u zien en weten kunt dat de Zoon des mensen op
aarde k de macht heeft om de zonden te vergeven, zeg Ik nu in uw bijzijn tegen
deze zieke: 'Sta op, neem je bed en ga volledig gezond en getroost naar huis! (Matth.
9:6)
[17] Na deze woorden strekte de zieke. opeens geheel gezond. zijn voorheen
allerellendigst verdraaide en ten dele reeds verdroogde ledematen uit en in datzelfde
ogenblik kwam ook al het vlees weer terug. Hij bedankte Mij snikkend van overgrote
vreugde. stond van zijn bed op en was meteen weer zo sterk en krachtig. dat hij
dadelijk de touwen van het bed losmaakte. vervolgens het bed onder zijn linker arm
nam, zich met het tamelijk zware en omvangrijke bed met gemak door het grote
gedrang een weg baande en het zelf tot Kaprnaum naar huis droeg! (Matth.9:7)
[18] De hele menigte die hier aanwezig was en deze daad gezien had. begon luid God
222
te loven en te prijzen dat Hij aan een mens deze macht gegeven had. die alleen God
Zelf maar kon hebben en waardoor Hem alle dingen mogelijk zijn!
(Matth. 9:8)
[19] Deze daad sterkte de aanwezige Farizeen en schriftgeleerden zodanig, dat ze
hun slechte gedachten lieten varen en zeiden: 'Dat is werkelijk; alles overtreffend!
Hoe u dat doet. dat kan werkelijk alleen God maar, weten en anders niemand op de
hele aarde!.
117 Toespraak van de jonge Romein
[1] En de jonge man. die even tevoren zo goed had gesproken. zei .door het
zolderluik: 'Zou de hogepriester In J eruzalem dat soms ook met duizend ossen,
tienduizend ezels en honderdduizend schapen tot stand kunnen brengen?
[2] Deze komische vraag was aanleiding tot veel gelach. zelfs bij de Farizeen. Maar
toch reageerde er een van de schriftgeleerden; hij zei tegen de jolige spreker boven In
het zolderluik: Mijn beste, waag met te veel! Want de armen van de hogepriester
omspannen de gehele aarde. en wie daaronder terecht komt, wordt vermorzeld! De
hogepriester heft helemaal geen doden op te wekken en jichtlijders gezond te
maken; want dat heeft alleen maar met het vlees te maken en niet met de geest van de
mensen, en dat is een zaak voor doktoren en niet voor priesters. Begrijp je dat?
[3] De spreker zei: 'Vriend, als ze zoiets konden doen, dan was het k een zaak voor
priesters; maar omdat ze juist dat voor alle schatten der aarde niet tot stand kunnen
brengen. zijn ze wel verplicht dat met een trots gezicht toe te geven en te zeggen: 'Het
ligt niet op de weg van de priesters, die alleen maar voor de geest van de..mens
moeten zorgen!
Ik vind het echter toch ook een geweldig geestelijke verzorging als een dokter aan
een dood meisje de geest en de ziel teruggeeft. .Vooral als zij volkomen dood is en
voor onze ogen aan een kwade koorts is gestorven - dus aan iets kwaads waaraan nog
nooit iemand half gestorven is!
[4] Toen God Adam uit leem schiep, was deze schepping slechts iets stoffelijks, en
buiten God Zelf was daarbij niets geestelijks. .
[5] Toen God daarna in de dode vorm een levende ziel en daarin een denkende geest
inademde, was dat geen stoffelijk, maar een zuiver geestelijk werk van God in en aan
de vorm van de eerste mens van de aarde. En toen deze wonderdokter J ezus uit
Nazareth, hier waar wij allemaal bij waren, datzelfde deed bij het dochtertje van de
overste, was dat n.aar ik aan mag nemen toch ook wel een zuiver geestelijk werk en
een geestelijke verzorging?!
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Dat is een onderwerp waar jij geen verstand van hebt.
houd dus maar liever je mond!.
[7] De jonge man zegt: 'Als ik nog J ood zou zijn, dan zou Ik mijn mond wel houden,
maar sinds ik niet meer een J ood, maar een Griek ben, en aanhanger van de heerlijke
leer van Socrates, zie ik niet in waarom ik voor de J odenpriesters mijn mond zou
houden; ik ken hun hedendaagse. ontzettend domme leer jammer genoeg maar al te
goed. .
[8] De schriftgeleerde zegt: 'En wat vind jij als heiden dan zo dom aan de oude.
goddelijke leer van de J oden? Zijn Mozes en de profeten voor jou soms allemaal te
weinig verheven en vind je hun leer dom?!'
223
[9] De jonge man zegt: 'Nee. Mozes en al de profeten, die van jullie hetzelfde zeiden
wat ik nu van jullie zeg, zijn voor mij zeer verheven en goddelijk wijs! Maar jullie
voorschriften, waarvan Mozes net als iedere andere profeet nooit ook maar zelfs
gedroomd heeft, die vind ik buitengewoon dom!
[10] Hoe dienen jullie God?! Mest, vuil en viezigheid verbranden jullie op het aan
God gewijde altaar, en de vette ossen, kalveren en rammen eet je zelf op, en je offert
ze aan jullie buiken die nooit gevuld raken. Het zuiver goddelijke van je leer heb je
verworpen, en wie van jullie het nu. waagt om het zuivere te Ieren, die behandel je
zoals je tot nog toe al je profeten behandeld hebt!
[11] Hoe lang is het geleden dat jullie Zacharias in de tempel vermoord hebben?
[12] Zijn zoon J ohannes predikte te Bethabara de waarheid en riep jullie gewetenloze
misdadigers in het heiligdom van God op tot boetedoening en tot terugkeer naar
Mozes en diens zuivere leer; en wat deed je met hem?! Waar kwam hij terecht?! Hij
verdween; -zover ik weet is hij 's nachts door boosaardige beulsknechten opgepakt!
[13] En nu is hier in Nazareth, J ezus als profeet door God geroepen en doet dingen
die alleen aan de almachtige goden mogelijk zijn, en jullie beloeren hem met
argusogen! Wee hem, als hij het zou wagen om net als ik, zich ook maar n woord te
laten ontvallen tegen jullie en die door jullie zelf en niet door Mozes gemaakte
smerige leer! J ullie zouden hem meteen van de ergste misdaad, namelijk
godslastering, beschuldigen en hem uit dankbaarheid dat hij jullie doden opwekte en
jullie kreupelen recht maakte, stenigen of zelfs aan het kruis binden!
[14] Want jullie bezigheid bestaat uit heersen, en tegelijkertijd zo plezierig mogelijk
leven en je buik vet mesten! Wie je daarin beperken wil en je terug wil brengen tot
Mozes, die is je vijand, en je hebt middelen genoeg om hem uit de weg te ruimen!
[15] Ik veracht jullie allemaal als een bedorven stinkend kreng, omdat jullie
wezenlijk de grootste vijanden van God en al Zijn mensen zijn en steeds zullen
blijven! Ik ben een heiden -en zelfs ik herken hier in de man J ezus de zuivere kracht
van God, en wel in zo'n hoge mate als de hele aarde tot nu toe nog nooit beleefd
heeft!
[16] Niet zijn lichaam doet zulke nooit gehoorde daden, maar zijn almachtige, zuiver
goddelijke geest, die hem volledig vervult!
[17] Kijk, dat besef ik, die door jullie een blinde heiden genoemd wordt! Wat denken
jullie dan van J ezus, die slechts door n woord, zonder welke medicijn dan ook,
jullie doden opwekt en onze kreupelen Iaat huppelen als jonge herten?!
[18] Ik vraag jullie, zo blind als je bent: Wie moet degene dan wel zijn, die slechts
n simpel woord behoeft te zeggen, en storm en wind gaan liggen, de doden staan op
en de lammen beginnen te springen als herten?!'
[19] Door deze rake en moedige toespraak waren de Farizeen en schriftgeleerden
allemaal zo kwaad geworden, dat ze de jonge man van woede en razernij verscheurd
zouden hebben, als ze hem op een gemakkelijke manier te pakken hadden kunnen
krijgen. Maar dat was in het bijzijn van het vele volk niet mogelijk en ook niet aan te
raden; want iedereen juichte voor deze J onge man, die de moed had om nu eindelijk
eens de hoogdravende Farizeen en schriftgeleerden goed grof in hun gezicht de volle
waarheid te zeggen!
118 Onthullingen over de tempel
224
[I] Een van de Farizeen wendde zich echter tot Mij en zei: 'Hoe kunt u als echte J ood
zwijgen wanneer zo'n ellendige heiden, voor wie u goed bent geweest, de brutaliteit
heeft om hier de heilige leer van onze vaderen zo schandelijk te bespotten?!'
[2] Ik zeg: 'Hij bespotte noch Mozes noch de profeten, maar alleen u en uw nieuwe
voorschriften, en Mij liet hij ongemoeid; waarom moet Ik hem dan een terechtwijzing
geven?! Hij had het over u en heeft derhalve alleen maar u wat misdaan; daarom is
het nu dus slechts uw zaak om met hem in het reine te komen! Als hij niets tegen Mij
heeft, wat zal Ik dan tegen hem hebben?! Vereffen zelf die zaak maar met hem!
Tussen Mij en hem is tot nu toe alles volkomen in orde.'
[3] De Farizeen en schriftgeleerden zeggen: 'J a, ja, u heeft hij heus niet beschimpt,
maar ons wel. Wij zien u nu toch als onze vriend en omdat wij maar al te goed weten
hoeveel kracht uw woord en wil bezit, had u als vriend van ons, al was het maar
vanwege het volk, wel een paar woorden kunnen zeggen zodat hij zijn mond zou
hebben gehouden! Maar u liet hem praten en ons voor schut staan tegenover het volk;
en dat was helemaal niet aardig van u! We zullen u er weliswaar niet om haten, maar
we kunnen er u ook niet dankbaar voor zijn!'
[4] Ik zeg: 'Wees wat u wilt, en Ik zal ook zijn wat Mij goed dunkt! Overigens is het
heel vreemd van u, dat u Mij nu uw vriendschap ontzegt, terwijl u Mij in de aard van
de zaak nog nooit vriendschap bewezen hebt! Maar Ik ontzeg u Mijn vriendschap
niet, hoewel Ik daar eigenlijk het volste recht toe zou hebben, gezien de weinig
lofwaardige gedachten die u daarnet over Mij in uw hart koesterde!
[5] Wat verlies Ik dan aan uw vriendschap? Ik zeg u: Helemaal mets! Maar als u Mijn
vriendschap moet missen, wie zal dan in Mijn plaats uw dode kinderen weer levend
maken?!
[6] Als u echter nadenkt over de toespraak van de jonge man, dan moet u als u een
beetje verstand hebt, bij uzelf toch eerlijk erkennen dat de man in de volle zin van het
woord de waarheid heeft gesproken. U kent de schrift en u kent Mozes en de
profeten! Vraagt u zich nu wel eens af, of er in de tempel nog maar een spoor van
Mozes en al de andere profeten te vinden is!?
[7] Ik was dit jaar toch Zelf in J eruzalem en heb tot Mijn grote ergernis gezien, hoe
het bedehuis van God veranderd is in een volkomen moordenaarshol!
[8] De voorhoven staan vol met verkoopbaar slachtvee en ook andere onreine dieren,
zodat de mensen niet zonder het grootste levensgevaar in de eigenlijke tempel kunnen
komen. In de voortempel wordt aan de ene kant geslacht alsof het een slachthuis is,
en het vlees wordt er verkocht; de andere kant staan de tafels van de makelaars en
wisselaars en daar is het zo'n lawaai en geschreeuw dat vrijwel niemand zichzelf kan
verstaan.
[9] Komt men in de eigenlijke hoofdtempel, dan kan men zich niet verroeren
vanwege de duivenverkopers en de andere schreeuwers die allerlei vogels te koop
aanbieden! En in het allerheiligste, waarin volgens het voorschrift van God nmaal
per jaar slechts de overste van de priesters mocht komen, wordt nu tegen betaling,
wat men ook nog een offer noemt, zelfs iedere heiden rondgeleid; natuurlijk wel in
het geheim onder het zegel der zwijgzaamheid tegenover de J oden! Maar in Rome
kent men het allerheiligste even goed als de hogepriester in J eruzalem! En zo onthult
men voor geld alle geheimen van de tempel aan de vreemden; als echter een arme
J ood het zou wagen achter de voorhang te komen, dan wordt hij meteen als een
godslasteraar en tempelschenner achter de tempelmuur op de vervloekte plaats
gestenigd. En er gaat geen week voorbij, waarin er niet minstens n gestenigd wordt
225
en een aantal anderen het vervloekte water moet drinken!
[10] Wat is dat voor een mentaliteit, dat men vreemdelingen inwijdt, maar eigen
mensen doodt?!
[11] Erken voor u zelf, of Mozes en al de profeten dit geboden hebben. en of Salomo
in zijn grote wijsheid, toen hij de tempel voltooid had het grote bedehuis voor dat
doel inwijdde waarvoor het nu gebruikt wordt! Kortom, het bedehuis van God is een
verschrikkelijk moordenaarshol geworden, en de geest van J ehova is niet meer als
een vuurzuil aanwezig boven de oude ark des verbonds!'
[12] Nu worden de Farizeen en schriftgeleerden argwanend en zeggen tegen Mij: U
was toch steeds in Nazareth, hoe weet u dit dan allemaal? Wie heeft die dingen over
de tempel aan u verraden?'
[13] Ik zeg: 'O, wat stelt u toch een onnozele vragen! Als Ik uw geheimste gedachten
ken, dan weet Ik toch ook wat er in de tempel aan de hand is en wat er gebeurt! Maar
Ik ben heus de enige niet die dat weet, iedereen is daarvan op de hoogte!
[14] U bent zelf de eigenlijke verraders, en uw grote geldhonger heeft u daartoe
verleid! U wijdde voor geld de vreemden in in de tempelgeheimen, en die hebben dat
daarna luidkeels in de straten aan de J oden bekend gemaakt; en u vraagt Mij, wie de
tempel aan Mij verraden zou hebben!
[15] Maar Ik neem aan dat u net zo goed als Ik en vele duizenden anderen weet, hoe
de zaken in de tempel er nu voor staan, en ook dat u weet. wat Mozes en de profeten
allen geleerd hebben. Zij waren het waarachtigst vervuld met de zuivere en ware
geest van God, - en alleen deze geest sprak door hun mond! Hoe is het dan gesteld
met uw geloof in God. nu u zo goedkoop Gods woord verwerpt en met brutale en
hoogmoedige verwaandheid uw eigen slechte voorschriften aan het arme volk
verkondigt als ingevingen van Gods geest?! Daarbij spoort u hen met alle ver-
schrikkingen van de dood aan om uw voorschriften te volgen en te aanbidden!'
119 Het voorbeeld van de reis naar Rome
[1] Een schriftgeleerde zegt: 'Vriend, u waagt wel veel als u zaken aan ons verklapt,
op het verraden waarvan de tempel de doodstraf heeft gezet! Het is echter uw geluk
dat u onze overste zo'n grote gunst bewezen hebt, anders zou het niet zo goed met u
aflopen; want wij zijn met een dure eed aan de tempel gebonden!'
[2] Ik zeg: 'Die u breken kunt, wanneer u maar wilt, want u heeft die eed niet aan God
gezworen, maar aan de tempel die door mensenhanden is gemaakt en waarin God niet
meer woont!
[3] Waar God echter niet woont, daar woont de oude vorst van de leugen en van al
het kwade, en een eed aan deze vorst en huidige heer van de tempel kunt u
onbevreesd breken!
[4] Als u uw waardeloze eed aan de tempel zoudt breken, dan zou God de Heer een
welgevallen aan u hebben, en Hij zou u geven wat Hij reeds van het begin der wereld
aan Mij heeft gegeven, en wat maakt dat u nu ongelovig kijkt en niet begrijpt hoe Ik
dingen doe, die volgens uw eigen bewering alleen God maar kan doen! Als u echter
voor de tempel banger bent dan voor God, die u niet kent, dan blijft u gebonden aan
de tempel en bent u voor God een gruwel!
[5] Mocht Mijn eenvoudig woordgebruik echter een struikelblok voor u zijn,
waardoor u Mij niet gelooft, geloof Mij dan vanwege de werken die Ik ten behoeve
226
van u in uw bijzijn doe, en waarvan u zelf zegt, dat ze alleen maar aan God mogelijk
zijn!'
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Hoe is het nu mogelijk dat u God beter zoudt kennen dan
wij, u heeft de schrift toch niet bestudeerd?!'
[7] Ik zeg: U kent wel de dode letters; maar daarin is God niet, en daarom kunt u
God ook niet uit de schrift kennen! De schrift toont u alleen de weg naar God, en dat
alleen maar als u die weg gaat zonder daar van af te wijken.
[8] Wat heeft u eraan als u de weg naar Rome kent, maar er nooit gebruik van maakt
om naar Rome te gaan en daar de grote stad van de koning te zien?! Welke kenner
van de weg naar Rome kan zeggen, dat hij Rome kent omdat hij de weg daarheen
kent, terwijl hij nog nooit n stap op die weg heeft gezet?! En wat voor nut heeft u
dan van de kennis van de schrift, de weg naar God, als u nog nooit n stap daarop
hebt gezet!
[9] Ik ken net als u de hele schrift, maar Ik heb altijd naar de daarin gegeven wetten
van God gehandeld; daarom ken Ik God volkomen en kan Ik u dan ook uit de
oorspronkelijke bron meedelen, dat er nog nooit iemand van u en van uw soort God
heeft gekend en op uw slechte wegen ook nooit zult leren kennen, want u bent
allemaal godloochenaars!
[10] Zelf wilt u God niet kennen; degenen echter, die nog op de goede weg zouden
willen gaan, verspert u de weg met dood en verderf! Daarom zult u eens in het andere
leven ook des te meer verdoemenis ondervinden!"Want allen, die u vervolgd hebt en
nu nog steeds blijft vervolgen, zullen uw eeuwige rechters zijn!'
[11] Nadat Ik dat aan de, Farizeen en schriftgeleerde verkondigd heb, klinkt uit het
volk een machtig bijvalsgeroep, en men wil de Farizeen en schriftgeleerden
molesteren. Dat verhinder Ik echter en Ik ga met de leerlingen en al de Farizeen en
schriftgeleerden door het kleine zeepoortje naar buiten aan de zee. En omdat hier al
verscheidene schepen klaar liggen, scheept men zich meteen in, en we varen met een
matige, goede wind snel van de oever weg, opdat de grote volksmenigte ons niet
bereiken kan.
120 Aan de zee. Matthus de tollenaar
[1] Toen we een punt bereikt hadden waar het volk ons niet meer kon r zien, liet Ik
weer naar de kust varen; want het was al bijna middag en we hadden in het schip
niets te eten. We kwamen ongeveer twee uur gaans van het vorige huis weer aan
land, en moesten toen nog een behoorlijk stuk terug lopen naar een klein dorp, waar
we middagpauze wilden houden.
[2] Maar voor het dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En wie zagen we daar bij
de slagboom aan de toltafel zitten: de jonge man (hij was pas vijf en dertig, wat bij de
J oden nog jong was), die in het vorige: huis als n van de acht broers, die de
jichtlijder hadden weggebracht, zo'n wijze toespraak hield.
[3] Toen de Farizeen en schriftgeleerden hem zagen, zeiden ze: 'Dat is niet zo best!
Hij is zowaar een Romeins tollenaar! Die zal nu wel een schrikbarende tol van ons
eisen! Wat moeten we nu doen?'
[ 4] Ik zeg: 'Maak je maar geen zorgen, want dat is niet nodig! Ik regel dat wel.
[5] Met deze woorden loop Ik op de tollenaar af en zeg tegen hem: 'Matthus (zo
heette hij), laat iemand anders aan deze tafel gaan zitten. en volg jij Mij!' En meteen
227
stond hij op, gaf de tafel aan een ander en volgde Mij zonder enig commentaar.
(Matth. 9:9) En toen de voor de slagboom staande leerlingen en Farizeen en
schriftgeleerden vroegen. wat ze betalen moesten, -
[6] Zei Matthus: 'Ditmaal heeft de Heer voor jullie allen de tol voldaan, want Hij
heeft mijn oom gezond gemaakt. Hoe zou ik nu van Hem. de goddelijke meester, tol
kunnen verlangen?!'
[7] De slagboom ging omhoog, en ze gingen allemaal kosteloos erdoor.
[8] In het dorp gekomen bracht Matthus ons naar zijn huis, waarin alle tollenaren die
bij deze belangrijke tol werkten en een aantal opzieners en andere 'zondaars' -volgens
het oordeel van de J oden, Farizeen en schriftgeleerden - aan het middagmaal zaten.
Het huis van Matthus was groot en het was tevens een herberg, waarin de J oden
moesten betalen om iets te eten en te drinken te krijgen, terwijl de tollenaars,
opzieners en 'zondaren' niet behoefden te betalen, omdat ze in dienst waren van het
huis, dat de tol van de Romeinen in pacht had.
[9] Ik werd meteen door alle tollenaars aan tafel uitgenodigd, en buiten kregen Mijn
leerlingen en ook de Farizeen en schriftgeleerden voldoende brood en wijn,
waarover de leerlingen best te spreken waren.(Matth. 9:10) De Farizeen en
schriftgeleerden echter niet, want ze waren beledigd omdat zij niet, net als Ik, aan
tafel genodigd waren.
[10] Terwijl Ik dus al met een groep tollenaren en zondaren aan tafel zat, arriveerden
er nog een aantal tollenaren en zondaren, die uit andere plaatsen afkomstig waren;
want het huis van Matthus stond in de verre omtrek bekend als zeer welgesteld en
gastvrij, en vooral op de sabbat hield men daar grote bijeenkomsten. Ze groetten Mij
allen erg vriendelijk en zeiden, dat dit huis geen grotere eer te beurt kon vallen dan
dat Ik daar te gast was. En ze vergrootten de tafel en kwamen allen aan Mijn tafel
zitten.
[11] De Farizeen en schriftgeleerden verdrongen zich intussen voor de grote poort
van het huis, om te kunnen zien wat Ik deed en sprak. Toen ze zagen, dat Ik zeer
vriendelijk met de tollenaren en zondaren omging, ergerden ze zich inwendig
behoorlijk en vroegen aan Mijn leerlingen, die buiten bij hen waren: 'Waarom eet
jullie meester eigenlijk met tollenaren en duidelijke zondaren? Hoort hij daar in 't
geheim soms bij?' (Matth. 9: 11)
[12] Omdat Ik die vraag verstond, richtte Ik Mij vanaf de tafel tot hen daar buiten en
zei kort en blijmoedig :'De sterken en gezonden hebben de dokter niet nodig, maar
alleen de zieken! (Matth. 9:12) Ga echter heen en leer, wat dit betekent:
[13] 'Ik verheug Mij over de barmhartigheid en niet over het offer!'
[14] Want Ik ben gekomen om de zondaren tot boetedoening op te wekken -en niet
voor de vromen, die de boetedoening niet nodig hebben!' (Matth. 9:13)
[15] De Farizeen en schriftgeleerden legden deze woorden ten gunste van zichzelf
uit en zeiden verder niets meer; want ze voelden zich daardoor gestreeld.
[16] Ik hield daarna het gezelschap bezig met allerlei gelijkenissen, waarin het
menselijke leven in zijn zwakheid, en de uit deze zwakheden maar al te vaak
voortkomende verworpenheid, op een heel duidelijk begrijpbare manier voorgesteld
werd. Zo gaf Ik hen ook kernpunten voor het juiste opvoeden van kinderen en liet hen
zien, hoe een slechte opvoeding op den duur alle mogelijke kwalen, zowel geestelijk
als lichamelijk, ten gevolge moet hebben.
[17] Ook legde Ik het gezelschap uit, waarom God de mens schiep, en hoe de mens
als een vrij wezen uit zichzelf in volle vrijheid datgene tot stand moet brengen,
228
waarvoor God hem heeft geschapen, om daardoor een volmaakt onvergankelijk
geestelijk wezen te worden.
121 Gesprek over Jozef, Maria en Jezus
[1] Hoewel niet ieder deze lessen begreep, is het is wel te begrijpen dat ze toch heel
positief en dankbaar aanvaard werden. Zelfs de Farizeen en schriftgeleerden
verbaasden zich zeer over Mijn wijsheid, en vroegen zich af waar Ik die vandaan
haalde. Want ze kenden Mij, J ozef en Maria en alle kinderen van J ozef, en daarom
zeiden ze dan ook tegen de leerlingen: 'Het is werkelijk niet te begrijpen! Zijn vader
stond bij zijn vakgenoten bekend als een bekwaam ambachtsman, een buitengewoon
trouw, redelijk en eerlijk mens, daarbij ook een strenge J ood die heel gewetensvol
rekening hield met Mozes en de profeten voor zover hij met deze bekend was. De een
of andere bijzondere wijsheid was bij hem nooit waargenomen; en zijn andere vier
eigen zonen, die herhaalde malen bij ons werkten, zijn van ieder spoort je wijsheid
net zo ver verwijderd als zon, maan en sterren van de aarde.
[2] Goede moeder Maria, een nog steeds zeer lief, vlijtig en deugdzaam vrouwtje,
waarvan beslist geen mens iets verkeerds kan vertellen, is weliswaar als jong meisje,
als we tenminste goed ingelicht zijn, in de tempel opgevoed; maar deze opvoeding
kennen wij en we weten maar al te goed hoeveel wijsheid daar speciaal voor meisjes
bij te pas komt. En daarom kan hij van zijn moeder ook maar erg weinig wijsheid
meegekregen hebben! En in de een of andere school was hij, zover wij weten, ook
niet!'
[3] 'In tegendeel', zei een schriftgeleerde, een goede bekende van J ozef, J ozef heeft
mij meer dan eens zijn nood geklaagd over zijn zoon J ezus, en daarbij gezegd: 'Ik
weet niet wat ik met deze jongen aan moet! Zijn geboorte moet zeer uitzonderlijk
geweest zijn. Uit de verschijnselen, die daarmee schijnbaar zeer nauw verband
hielden, had men kunnen opmaken dat het goddelijke wezen Zelf Zich door dit kind
op aarde moest manifesteren. Ook verscheidene, beslist buitengewone verschijnselen
alsmede zijn vaak heel wijze gezegdes uit zijn vroegste kindsheid spraken daar maar
al te duidelijk voor. Dit alles heeft mij met de grootste verwachtingen vervuld en dat
des te meer, omdat ik in rechte lijn van David afstam. Maar juist nu het tijd wordt dat
de jongen wat moet gaan leren, is er met hem niets te beginnen. Als ik hem naar een
onderwijzer laat gaan, dan kan deze niets van hem gedaan krijgen; de jongen weet en
begrijpt alles beter, en als de onderwijzer hem streng wil aanpakken, dan is het
helemaal uit!
[4] Wat hij nog uit zijn vroegste jeugd heeft overgehouden, is een onbegrijpelijke,
onbuigzame wilskracht waarmee hij, als hij dat nodig vindt, onmiskenbare wonderen
doet; en die eigenschap maakt nu juist dat er met hem wat het leren betreft, niets aan
te vangen is. Overigens is hij vroom, gewillig, gehoorzaam en zeer beschaafd,
hoffelijk,.. zacht en bescheiden, net als zijn moeder; alleen met het leren moet je bij
hem niet aankomen!'
[5] Wel, daarover heeft de oude J ozef bij mij niet eenmaal, maar meermalen
geklaagd, en daarom is het wel heel zeker, dat hij behalve het timmermanshandwerk
niets anders, ook geen lezen en nog minder schrijven, heeft geleerd. De vraag, hoe hij
dan aan die wijsheid gekomen is, is dus heel begrijpelijk'.
[6] J ohannes, de evangelist, zegt: 'Vrienden, ik weet precies hoe het zit, en ben er
229
geheel mee op de hoogte, maar het ogenblik is nog lang niet gekomen om jullie dat te
vertellen. Er komt beslist een moment, waarop u het van Hem Zelf zult horen! Tot zo
lang moeten Zijn daden en Zijn wijsheid voldoende voor u zijn'. De Farizeen en
schriftgeleerden drongen er wel bij J ohannes op aan, dat hij hen toch. tenminste een
paar aanwijzingen zou geven, maar J ohannes liet zich niet overhalen. Toen gingen er
verscheidene tolbeambten en de opzieners naar hun werk, omdat ze klaar waren met
het middagmaal en er kwam ruimte aan de grote tafel.
122 De twijfel van Johannes de doper
[1] En de jonge huisheer Matthus, de tollenaar ( die niet verward moet worden met
de Matthus die slechts schrijver was, -daarom staat In de Schrift het bijvoegsel
'tollenaar', als het over hem gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeen en de
schriftgeleerden binnen, en ze kwamen en zetten zich aan tafel en aten en dronken dat
het een lieve lust was. Alleen J udas was dit keer erg matig, want hij was bang voor
een hoge rekening, en van betalen was hij, zoals maar al te bekend, geen grote vriend.
[21 Tijdens dit prettige samenzijn, waarbij de Farizeen en schriftgeleerden ook met
de tollenaars en zogenaamde zondaars steeds beter overweg konden kwam een
keukenmeisje naar de huisheer toe en zei: 'Wat moeten we doen? De vissers zijn nu
pas gekomen, ze hebben vis gebracht en willen iets te eten en te drinken hebben,
maar omdat we vandaag toevallig zoveel vreemde gasten hebben, die zo goed als
onze hele voorraad opgegeten hebben, weten we in de keuken niet wat we moeten
doen.
Matthus, de tollenaar, vraagt: 'Hoeveel zijn het er?' Het meisje antwoordt: 'Het zijn
er wel twintig,' Dan zegt Matthus, de tollenaar: 'Laat ze maar binnenkomen, hier is
nog genoeg voorraad!'
[3] Het meisje gaat terug en zegt dat tegen de vissers. Deze komen de gelagkamer
binnen en gaan meteen aan een kleine tafel zitten die net vrijgekomen is.
[4] Als de vissers echter Petrus en een aantal van hun vroegere collegas herkennen
begroeten ze elkaar, waarbij de vissers meteen een beetje mokkend, omdat het er op
hun tafel wat magerder uit ziet dan op de onze, tegen Petrus zeggen: 'Voor ons is het
voldoende, want we zijn nog echte getrouwe leerlingen van Johannes en het is ons
geboden te vasten. jullie kunnen echter, als nieuwe leerlingen van J ezus, naar
hartelust eten zoals we zien; want van vasten schijnt bij jullie geen sprake meer te
zijn!' (Matth. 9:14)
[5] Petrus zegt: ' J ohannes vastte voor datgene wat wij hebben, en wij vastten met
hem volgens zijn leer en strenge prediking. J ohannes kondigde Degene aan, bij Wie
wij zijn, en hij getuigde van Hem. Toen Deze echter kwam en zich zelfs door
J ohannes liet dopen, vertrouwde J ohannes niet geheel en al op zijn gevoel, en dat
deden jullie ook niet. Want terwijl J ohannes onder invloed van de Geest over J ezus
getuigde en, toen Deze naar hem toe kwam, tegen ons zei: 'Zie, Die daar komt, Die is
het van Wie ik tegen jullie gezegd heb, dat Hij na mij zal komen, Die ik niet waardig
ben de riemen van Zijn schoenen los te maken!', had hij toch nog zijn verborgen
twijfels, net zoals jullie, en hij twijfelt tot op dit uur nog. Daarom vast hij nog steeds,
en jullie vasten ook; bij ons gelovigen wordt echter niet meer gevast! Dat jullie nog
vasten is jullie eigen schuld! En zo hoort het ook, want zoals de blinde zijn ogen niet
kan laten genieten van het licht en haar kleuren, zo zal ook degene, die in zijn hart
230
blind is, zijn hart en zijn maag niet kunnen verzadigen. Begrijp je dat?
[6] Als J ohannes geloofd had, dan zou hij het Lam zijn gevolgd, Dat volgens het
getuigenis van zijn geest de zonden der wereld wegneemt. Maar omdat zijn ziel zelf
twijfelde aan Degene, Wiens Geest in haar en door haar getuigde, daarom bleef hij in
de woestijn achter, tot Herodes hem gevangen nam, zoals wij hoorden.
[7] Waarom volgde hij Hem dan niet, terwijl hij toch tegen ons, door de geest
gedreven, zei: 'Naar Hem moet je luisteren!?' Waarom wilde hij Hem dan niet
horen?! Waarom volgde hij Hem niet dadelijk, terwijl hij daarvoor toch zijn hele
leven zo hard voor zichzelf was terwille van Deze, Die gekomen is?! Het is ons niet
bekend dat Deze, Die wij volgden, hem ooit verboden heeft Hem te volgen. Geef me
daarom eens n deugdelijke reden, waarom J ohannes J ezus niet meteen gevolgd is!'
[8] Nu kijken de leerlingen van J ohannes raar op en weten niet, wat ze Petrus zullen
antwoorden. Alleen merkte n van hen op, dat het bericht niet juist was, dat
J ohannes door Herodes gevangen genomen zou zijn; Herodes zou hem slechts in zijn
residentie hebben ontboden, om daar alles van hem te weten te komen over de
komende gezalfde van jehova. Herodes had te veel achting voor J ohannes, dan dat hij
hem op zou sluiten.
[9] Een beetje gekscherend zei Petrus daarop: ' Als dat nu nog niet gebeurd is, dan zal
het toch zeker niet lang meer duren! Want Herodes is een sluwe vos, en hij is net zo
weinig te vertrouwen als een slang.'
123 Het getuigenis van Johannes de doper
[1] Na het gesprek gaan de leerlingen van J ohannes weer verder met eten, en wij
doen hetzelfde. Alleen een paar Farizeen vastten streng, en wilden tot aan het
ondergaan van de zon niets eten; want zij konden hier bij de Grieken geen ongezuurd
brood krijgen en daarom vastten zij, terwijl de meerderheid van de Farizeen en
schriftgeleerden het zich heel goed liet smaken.
[2] Een poosje later, toen de wijn de leerlingen van J ohannes wat spraakzamer en
moediger gemaakt had, ging er n van hen staan en wilde van Mij weten, waarom zij
als leerlingen van J ohannes zo veel en streng moesten vasten, en waarom Ik en Mijn
leerlingen dat niet deden, en hij vroeg Mij: 'Heer en Meester! Waarom vasten wij en
ook de Farizeen nu zo veel, terwijl Uw leerlingen niet vasten?'
[3] En Ik zei tegen hem: 'Vriend, je was bij J ohannes toen men hem het bericht van
Mij overbracht dat Ik de mensen doopte, en dat velen Mij volgden! Zeg hier nu eens
hardop: wat gaf J ohannes voor antwoord?' De leerling van J ohannes zegt: 'Toen sprak
en antwoordde J ohannes: 'Een mens kan niets nemen, tenzij het hem door de hemel
gegeven wordt. jullie zijn mijn getuigen, dat ik gezegd heb dat ik de Christus niet
ben, maar alleen vr Hem uitgezonden. Wie de bruid heeft, die is de bruidegom; de
vriend van de bruidegom hoort hem staande aan en verheugt zich over de stem van
bruidegom! Die vreugde is nu de mijne! Hij moet groter worden, ik moet echter
kleiner worden! Die van boven neerdaalt, is boven allen; wie van deze aarde is, is
slechts van deze aarde en spreekt alleen maar over deze aarde. Alleen Hij, die van de
hemel komt, is boven allen!'
[4] En J ohannes hield daar even op en resumeerde wat hij allemaal had gezien, en
hoe hij van Hem getuigd had, maar betreurde tenslotte diep zuchtend dat zijn
getuigenis, dat zo waarheidsgetrouw was, door niemand aanvaard werd! Wie het
231
echter toch zou aanvaarden, die raadde hij aan om vanwege de gevaren van de wereld
de grote waarachtigheid van God verzegeld in zich te bewaren.
[5] Ook al weet hij dat Degene, Die ongetwijfeld alleen door God gestuurd is, slechts
het zuivere woord van God spreekt, dan nog waagt hij het niet dat tegenover de
wereld toe te geven, omdat hij de slechte wereld, die de vijandin van God is, mr
dan God vreest vanwege zijn ellendige lichaam, dat bij de wereld hoort en van de
wereld houdt! Wat heeft het echter voor nut, als je vervuld bent van God, maar het
wereldse niet los kunt laten?! God geeft Zijn geest aan niemand op een wereldse
manier, en daarom zijn diegenen verworpen, die Gods geest wel herkend hebben,
maar aan het wereldse vastzitten en het eeuwige leven niet in zich hebben!
[6] 'Maar', gaat J ohannes verder,'wie in de Zoon gelooft, is vervuld met het eeuwige
leven; want de Zoon is het leven van de Vader! Wie echter niet in de Zoon gelooft,
wordt niet vervuld van het eeuwige leven, en de oude toorn van God is zijn deel!'
[7] Kijk, dat heeft J ohannes toen gezegd; maar tot op dit uur was er niemand van ons
in staat om de betekenis van zijn woorden helemaal te begrijpen! We begrepen wel
zoveel, dat hij U bedoeld heeft; maar hoe hadden wij de samenhang van dat alles ten
volle kunnen overzien en begrijpen?!'
[8] Ik zeg: ' Als je dat nu van J ohannes over Mij gehoord hebt, dan kun je toch weten
dat Ik de bruidegom ben, die J ohannes bedoeld heeft! Maar als Ik die bedoelde
bruidegom ben, dan zijn al die mensen om Mij heen toch Mijn bruiloftsgasten?!'
[9] De leerling van J ohannes zegt: 'Maar waar is dan de mooie hemelse bruid?
Zonder bruid kunt U toch geen bruidegom zijn?'
[10] Ik zeg: 'Deze bruiloftsgasten van Mij zijn als geheel ook Mijn bruid. Want zij die
Mijn woord horen, het in hun hart bewaren en daarnaar leven, zijn werkelijk Mijn
bruid, zoals ze ook Mijn bruiloftsgasten zijn! En je kunt toch niet verwachten dat
bruiloftsgasten bedroefd zijn, zolang de bruidegom bij hen is! Maar als de tijd daar is
dat de bruidegom bij hen weggehaald wordt, dan zullen ze k vasten! ' (Matth. 9:
15)
[11] Over dit antwoord zijn de leerlingen van J ohannes erg verwonderd en ook een
beetje boos; want ze dachten, omdat Ik dit tegen hen zei met een lichte glimlach op
Mijn gezicht, dat Ik hatelijk deed. En die ene leerling van J ohannes zei dan ook een
beetje venijnig: 'Merkwaardig! Gods geest sprak door J ohannes, en wij moeten
aannemen dat deze geest zich door U in nog sterkere mate manifesteert, omdat
J ohannes over U getuigde! Maar het is vreemd, dat deze goddelijke geest door
Mozes, alle profeten en tenslotte door J ohannes steeds op dezelfde manier de
ellendige aardse mensen opriep tot een heel boetvaardig leven, waaraan men zich
streng moest houden. Terwijl U in Uw daden het algehele tegendeel daarvan schijnt
te zijn en te leren! Volgens Mozes was iemand al zonder meer onrein, zodra hij het
huis van een zondaar betrad, en moest zich dan reinigen; ook als iemand op de sabbat
met een maagd omging of op een andere dag met een vrouw, die menstrueerde, moest
hij zich laten reinigen, en zo waren er nog veel strengere voorschriften! U en Uw
leerlingen schijnen echter in het geheel geen rekening te houden met de sabbat en ook
niet met het rein houden van de persoon! Hoe kan die leer van U dan net zo goddelijk
zijn als de leer van de profeten?!'
124 Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn
232
[I] Ik zeg: 'Mijn leer is als een nieuw gewaad; die van jullie is echter het oude, vol
scheuren en beschadigingen, waardoor het je mogelijk was om, zowel nu als op de
sabbat, ondanks Mozes en J ohannes, zonder enig gewetensbezwaar vis te gaan
vangen! Mijn leer is op zichzelf geheel nieuw, en je kunt er niet een stuk afhalen en
daar je oude gescheurde gewaad mee oplappen. En gesteld dat je dat toch probeerde,
dan zou je daardoor alleen nog maar grotere scheuren veroorzaken dan er al in zitten,
want het nieuwe stuk scheurt van het oude, versletene af en maakt de schade groter.
(Matth. 9:16)
[2] Ook kun je Mijn leer vergelijken met een nieuwe jonge wijn, die men niet in oude
zakken doet, omdat deze scheuren zullen, waardoor de jonge wijn vermorst wordt;
maar men doet de jonge wijn in nieuwe, stevige zakken, en op die manier blijven
beiden behouden, de wijn en de zak. Begrijp je dat?' (Matth. 9:17)
[3] De leerlingen van J ohannes zeggen: 'Het klinkt wel goed, maar het is allemaal niet
zo gemakkelijk te begrijpen wat U daarmee wilt zeggen; kunt U zich misschien
daarom wat begrijpelijker uitdrukken!?'
[4] Ik zeg: 'Of Ik Mij nog begrijpelijker zou kunnen of willen uitdrukken?! J a ja, Ik
zou het wel kunnen, als Ik het wilde! Maar Ik wil hier niet begrijpelijker zijn en
daarom zeg Ik daarover alleen nog maar dit, dat jullie oude gescheurde kleren en
oude verweerde zakken zijn, die voor Mijn leer niet meer deugen! Mijn leer zou je je
zoete aardse leven afnemen, dat toch jullie hoogste goed is, en voor de verbetering
waarvan je alles doet. Waarvoor je zelfs op de sabbat zwaar werk verricht bij het
vissen, alleen maar om in je aardse leven een beter en zorgelozer bestaan te hebben
en zo mogelijk ook nog wat luxe erbij! De armen zie je echter niet, de zieken niet en
de gebrekkigen ook niet, net zo min als de hongerigen en de dorstigen!
[5] Het is nu eenmaal zo, dat degene, die met een volle buik rondloopt, niet in het
minst merkt, hoe de arme pijn heeft van de honger en hoe zijn maag brandt! Ook
merken jullie, die goed gekleed zijn, geen koude als de winter komt; want je hebt heel
veel middelen om de winter aangenamer voor je te maken dan de hete zomer. En als
er een half naakte bevend van de kou bij je komt, en zijn nood klaagt en je vraagt om
warme kleren, dan ergert je dat, en je geeft hem een nijdig antwoord en zegt: 'Ga
weg, jij lui mens! Als je in de zomer gewerkt had, dan zou je in de winter geen nood
lijden! Bovendien is het heus zo koud niet, een bedelaar moet niet zo week en
kleinzerig zijn!'
[6] Maar de bedelaar zegt: 'Heer, ik heb de hele zomer en herfst gewerkt, maar het
loon voor mijn zware werk was niet het duizendste deel van datgene, wat mijn
meester uit mijn werk verkreeg; daarom kan mijn werkgever 's winters wel warm
gekleed rondlopen, maar wij, zijn slecht betaalde arbeiders, die het geringe loon 's
zomers al ruimschoots moesten opeten, lijden nu in de winter, -niet omdat we 's
zomers niet gewerkt hebben, maar alleen omdat we te weinig loon kregen. De winst
van de heren is de oorzaak van onze nood!'
[7] Kijk, dat is de taal van de bedelaars, buiten beschouwing gelaten dat het mogelijk
is dat er zo hier en daar onder de vele bedelaars een paar zondaars zijn die hun
armoede verdiend hebben!'
[8] De leerlingen van J ohannes zeggen: 'Aha, dat is overdreven! Want zo is het niet!
Een trouwe en rechtschapen arbeider heeft nog nooit reden gehad om zich over zijn
werkgever te beklagen! Wie werken wil, krijgt winter en zomer werk, verdienste en
eten en kleding! Dat men de luilakken de deur wijst, dat vinden wij zoals het hoort'
[9] Ik zeg: ' J ullie wel, daar ben Ik heus wel van overtuigd! Maar Ik niet, dat zeg Ik
233
jullie! En waarom niet, dat zul je direkt horen! - Vertel Mij eens: Wie heeft de zee en
de vele goede vis daarin geschapen?' !
[10] De leerlingen van J ohannes antwoorden: 'Nou, dat is toch geen vraag! Wie
anders dan God alleen had dat gekund?!' - Ik zeg: 'Nu goed, vertel dan eens, of jullie
van God een schriftelijk bewijs gekregen hebben, waarin staat dat alleen jullie het
recht hebben die goede en dure vis uit de zee te vangen, voor veel geld te verkopen,
dan de hele winst in je zakken te steken en nauwelijks een duizendste deel aan je
ijverige knechten te geven, die toch vaak met gevaar voor eigen leven alleen het
zware werk hebben gedaan!'
[11] De leerlingen van J ohannes zeggen: 'Dat is alweer een belachelijk domme vraag!
Waar op aarde is er Iemand te vinden, die een door God, gegeven eigendomsbewijs
kan laten zien?! God heeft in zijn plaats het staatshoofd aangewezen, en deze schrijft
in Gods plaats de eigendomsbewijzen uit; en wie door de staat als bezitter is
aangemerkt, die is dat ook wettelijk voor God. Bovendien moet iedere rechthebbende
voor zijn duur gekochte recht ook nog ieder jaar allerlei tienden en andere belastingen
aan de staat betalen en is daarom dubbel gerechtigd, de nodige winst te maken met
zijn bezit!'
[12] Ik zeg: ' J a, ja, zo is het inderdaad op aarde, maar dat heeft God niet ingesteld,
maar de zelf en heerszuchtige mensen hebben dat gedaan! " Die hebben zulke wetten
en zo'n regeling getroffen. Maar bij het begin der wereld was het niet zo, toen was
heel lang de hele aarde het bezit van iedereen!
[13] Toen echter uit die mensen de kinderen van Kan een deel van de aarde in vast
en erfelijk bezit hebben genomen en daarvoor wetten en een zelf en heerszuchtige
orde hebben gemaakt, toen duurde het dan ook geen duizend jaar meer!
[14] God hield de komende zondvloed niet tegen, waardoor allen verdronken, op een
paar na, die behouden werden. En zo zal het weer gaan!
[15] God is weliswaar zeer lankmoedig en heeft veel geduld, maar Hij zal jullie
gedoe weldra moe worden; en let dan eens op wie na jullie de bezitter van de aarde
wordt!
[16] Dat jullie echter zo redeneren, is wel een heel duidelijk bewijs, dat je geloof en
je rechtsleer een oud gescheurd kledingstuk is, dat geen nieuwe lap verdragen kan, en
het is ook net als een oude zak, waarin men geen jonge wijn meer kan doen! Want
jullie zijn allen zonder uitzondering slechte en zelfzuchtige mensen! Begrijp je Mij
nu?!'
125 Het vertrouwen van Matthus de tollenaar
[I] De leerlingen van J ohannes zeggen: 'Doen wij er dan verkeerd aan, als wij leven
volgens de leer van J ohannes? J ohannes was beslist een streng prediker, maar dat was
zijn leer niet!
[2] Kijk nu eens naar de ons bekende orde van de Essenen, die is ook streng, en hun
eerste gebod is eerlijkheid; maar wat hebben ze aan al hun eerlijkheid en al hun
andere strenge regels?! Bij wie tellen ze mee?! Noch de Grieken, noch de J oden
houden rekening met hen, alleen bij de Romeinen schijnen ze een paar aanhangers te
hebben. Gesteld nu dat het een hele goede en zuivere leer is die zij volgen, dan is die
toch alleen maar voor die paar mensen, die zich daarvoor uit de wereld
teruggetrokken hebben, heel goed, maar voor de totale mensheid toch geheel
234
onbruikbaar!
[3] Wat voor nut hebben alle mooie en ferme woorden voor de zaak van de algemene
broedergeest?!
[4] Neem nou dit huis eens; het is een gastvrij huis en het heeft, in het licht van de
goede zaak der broedergeest bezien, zijn weerga nog niet gevonden; maar kunt U nu
van de gastheer redelijkerwijs verwachten, dat hij steeds klaar moet staan om alle
mensen, die toch zonder meer onze broeders zijn, op te nemen en te verzorgen?! Ook
al zou hij dat nog zo graag willen en ook al zou hij zich daartoe nog zo gedrongen
voelen, dan zullen de middelen, zoals ruimte, voedsel en noem maar op, hem daartoe
toch ontbreken.
[5] Stel dat een paar arme mensen niet meer bezitten dan een eigen gebouwd hutje en
voor de winter een spaarzame voedselvoorraad, waarmee ze zelf slechts
ternauwernood in leven zullen kunnen blijven totdat de aarde weer vrucht zal gaan
geven. En er komen tien mensen naar hen toe, dus naar die twee die zelf nauwelijks
ruimte genoeg hebben in hun hut, en deze tien vragen om binnen gelaten te worden,
en om onderdak en voedsel. Zeg dan eens, kan welke leer dan ook deze twee
opdragen, of zelfs maar adviseren of aanpraten, dat het goed en zegenrijk is om
tegemoet te komen aan de wens van de tien aan de deur staande mensen, en zichzelf
daardoor geheel en al te gronde te richten?!'
[6] Ik zeg: 'Iedere vogel zingt en tsjilpt zoals hij gebekt is, en zo zeggen jullie alleen
maar datgene, wat je wereldse verstand je ingeeft, en je kunt niets anders zeggen,
omdat je niets anders begrijpt! En dat is dan ook alles, wat Ik jullie daarop kan
antwoorden. Want ook al zou Ik J ullie iets hogers en waarachtigs uit de hemel
meedelen, dan zou je Mij toch niet begrijpen; want je harde hart begrijpt dat niet!
[7] J ullie dwazen! Wie laat dan de vruchten groeien en rijp worden op de aarde! Wie
onderhoudt ze en geeft ze steeds hun kracht?! Geloof je dan dat God degene, die
zichzelf wegcijfert en opoffert voor zijn behoeftige broeders, niets kan of wil
vergelden? Of denk je dat God onrechtvaardig is en het onmogelijke van de mensen
verlangt?!
[8] Ik vind, dat het voor iedereen heel goed mogelijk is, om een echte wil te hebben
en de vurige wens te koesteren om een arme broeder te helpen!
[9] Als iedereen die instelling had, dan zou er op aarde geen enkel armelijk hutje
meer zijn waar maar twee mensen konden wonen.
[10] Dit huis van Mijn vriend Matthus heeft vandaag veel mensen gevoed en gaf
zijn hele voorraad uit een waar, goed hart, en als je dat niet gelooft, ga dan maar
kijken in de voorraadkamer en op de korenzolder en je zult er niets meer vinden! Hier
staat trouwens de heer des huizes; vraag maar aan hem of Ik geen gelijk heb!'
[11] Matthus bevestigt mijn uitspraak geheel en al en zegt: 'Heer, het is vandaag
jammer genoeg weer zo ver, en ik weet niet, wat ik morgen de gasten zal voorzetten.
Maar zo was het al vaker, en ik vertrouwde op God, -en heus, er kwam altijd weer
voldoende, zodat ik de gasten alles kon geven wat ze nodig hadden!'
[12] 'Kijk', zeg Ik daarop, 'zo denkt en handelt een goed mens op deze wereld en hij
beklaagt zich niet dat God hem ooit in de steek gelaten zou hebben! En zo is het ook
altijd geweest en zal het eeuwig zijn!
[13] Wie op God vertrouwt, wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet
en stelt hem nooit teleur! Maar degenen, die net als jullie, wl geloven dat God een
God is, maar Hem nit volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart zegt dat ze niet
waard zijn door God geholpen te worden, die helpt God ook niet; want ze hebben
235
geen vertrouwen in God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen, die ze voor
bepaald heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen: 'Mens, als je wilt dat je geholpen
wordt, help jezelf dan; want ieder mens is zichzelf het naast en zorgt eerst voor
zichzelf!' En voordat hij klaar is met het zorgen voor zichzelf, gaat de
hulpbehoevende te gronde!
[14] Maar Ik zeg: Als je eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en zonder
Zijn zegen en zonder Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen! Want God
heeft de mensen niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen, en daarom
moeten de mensen de liefde, die hen geschapen heeft, in alles volledig evenaren!
[15] Als je echter zonder liefde en vertrouwen op God leeft en handelt, dan verander
je het hemelse in je vrijwillig in het helse, je wendt je van God af en wordt dienaren
van de hel, die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet zal onthouden, namelijk de
dood in de toorn van God!
[16] J ullie zeiden ook, dat de Essenen, die volgens de school van Pythagoras leven,
vanwege hun zuivere filantropie door niemand erg serieus genomen worden, behalve
door een klein aantal Romeinen. .
[17] Ook Ik acht ze niet, omdat ze de onsterfelijkheid van de ziel ontkennen; maar
toch is de slechtste onder hen beter dan de beste van jullie!
[18] Ik zeg je nu onomwonden: Onder allen, die sinds het begin van de wereld uit
vrouwen zijn geboren, was er niemand beter dan J ohannes; maar wie van nu af aan de
minste zal zijn van Mijn leerlingen in het echte Rijk van God, die zal vele malen
groter zijn dan J ohannes, die jullie je meester noemen, maar die je nog nooit
begrepen hebt!. Want hij wees je de weg naar Mij en hij effende de weg voor en tot
Mij, maar de wereld in jullie heeft je harten verblind; daarom kun je Mij ook met
herkennen, hoewel je hier bij Mij staat!
[19] Ga dan en zorg voor jullie wereld, voor je vrouwen en kinderen, opdat ze niet
naakt behoeven te zijn en geen honger en dorst ooit hun buik belaagt; maar het zal
binnenkort toch zichtbaar worden hoeveel goeds je hen daarmee hebt gegeven! Ik zeg
jullie dit: God zal niet voor hen zorgen! En dit kan Ik jullie met het volste recht en in
volle waarheid zeggen:
[20] Wie ooit in het bezit is van kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij veel
winst kan maken, maar die die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt, en
afwerend neerkijkt op de arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die door
gebrek aan alle aardse bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze wegjaagt als
ze naar hem toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een vijand van God! En
wie tegen een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of weken maar terug dan zal ik
het een en ander voor je doen!', maar die, als dan de hoopvolle en op hem rekenende
broeder komt en hem vraagt om zijn belofte gestand te doen, zich verontschuldigt
met te zeggen dat hij ook nu niets kan doen, hoewel hij er heimelijk wel toe in staat
is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat is een vijand van God! Want hoe wil hij God
liefhebben Die voor hem onzichtbaar is, terwijl hij toch zijn broeder niet liefheeft die
hij ziet en wiens nood hij kent!?
[21] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je: Wie zijn broeder in de nood verlaat, verlaat ook
meteen - God en hemel! En God zal hem verlaten, eer hij er op verdacht is!
[22] Wie zijn broeder echter niet verlaat, ook dan niet als God hem beproeven zou,
die zal dan echter ook eer hij er op verdacht is gezegend worden, en dat nog wel veel
rijkelijker in tijd en eeuwigheid, dan nu de voorraadkamer en de korenzolder van
onze gastheer gezegend zijn!'
236
[23] 'Dat geloven we graag', zeggen de leerlingen van J ohannes, 'want die zijn
helemaal leeg!'
126 Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen
[1] Dan komt het keukenmeisje geheel buiten adem binnen en zegt tegen Matthus:
'Heer, heer, kom eens kijken! Daarnet kwam een groot aantal jonge mannen en bracht
allerlei voedsel in zo'n hoeveelheid, dat we het in een jaar nauwelijks op kunnen! En
alles ziet er zo vers en goed uit! Ook de korenzolders zijn van boven tot onder
gevuld, en de zakken in de kelder zijn helemaal vol met de beste wijn! Heer, heer,
wie bezorgt dat nu allemaal op de J oodse sabbat?'
[2] Matthus en allen in de kamer weten niet hoe ze het hebben na deze mededeling,
en de leerlingen van J ohannes, waarvan er een paar zich van te voren al overtuigd
hadden dat de voorraadkamers leeg waren, vroegen meteen aan Matthus, of hij die
levensmiddelen soms ergens besteld had.
[3] Matthus zegt: 'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben; en
mijn vrouw ook niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat onze kleine
voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een paar gepachte
akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote hoeveelheden vruchten en daar
zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik ten eerste met de tol veel werk heb en
tevens ten tweede hier in dit logement voor de verzorging van mijn gasten klaar moet
staan. Daarom voorzie ik mijn logement gewoonlijk. van week tot week van voedsel
en dat Iaat ik meestal tegen betaling uit Kaprnaum komen, jullie zorgden meestal
voor de vis; wijn en graan koop ik van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de
Grieken. Dat is heel in} het kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige
voorzag; maar van deze bestelling weet niemand hier in huis iets af!
[4] De enige mogelijkheid is nog, dat een onbekende goede vriend dit voor mij
gedaan zou hebben, maar anders is en blijft het een absoluut wonder! Waar en wie
deze vriend dan zou zijn, weet ik natuurlijk net zo min als jullie. Ik zal echter nu al
mijn mensen binnenroepen en ze in jullie bijzijn vragen, of ze soms iemand van de
dragers herkenden!'
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de knechten worden nu geroepen, maar op de
gestelde vragen antwoorden ze allen eenstemmig, dat ze niemand ook maar in de
verste verte herkend hebben: 'De mannen zagen er uit als licht gebouwde
jongemannen; want er was bij niemand ook maar een spoor van een baard te
bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend lang haar, en hun kleding leek meer
Romeins dan J oods. Het waren er veel, zowel in de voorraadkamers als op de
korenzolder en in de kelder. Ze legden het gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit is een
gave voor de tollenaar Matthus, die vandaag door de grote Meester is geroepen!'
Toen gingen ze weer snel weg, en we zagen niet, waar ze uit het huis zijn
heengegaan.'
[6] Een Farizeer zegt dan: 'Het klinkt allemaal ongewoon vreemd en moet toch waar
zijn!? Daar willen we wel eens het fijne van weten!'
[7] Tegen Matthus gaat dezelfde Farizeer dan verder en zegt: 'Waard, Iaat ons eens
een proefje van de wijnen brengen, dan zullen wij je zeggen, waar ze vandaan
komen; want aan de smaak en de kleur kunnen wij zien waar het gerijpt is!'
[8] Men gaat direkt de kelder in en vult al het drinkgerei. En wanneer de Farizeen en
237
schriftgeleerden de wijnen proeven, zeggen ze vol verbazing: 'Nee, zo'n wijn hebben
we nog nooit geproefd! Hij is onbeschrijfelijk mooi en liefelijk! We hebben echt wel
alle wijnen die ook maar ergens op de ons bekende wereld groeien, gedronken, en die
waren ook wel eens heel goed en fijn van smaak, maar hiermee vergeleken was dat
nauwelijks lauw water te noemen! Dit is en blijft dus een raadsel!
[9] Maar nu je toch zo'n grote voorraad van deze onovertrefbare heerlijke wijn hebt,
zou je ons dan niet voor geld en goede woorden een paar zakken mee kunnen geven?
Het zou echt de moeite waard zijn om er wat van naar de hogepriester in J eruzalem te
sturen!'
[10] Maar Matthus zegt: 'Voor niets heb ik het gekregen en ik geef het ook voor
niets weer weg; maar er gaat geen druppel naar de hogepriester in J eruzalem! Hij zou
al toevallig als gast hierheen moeten komen, om net als ieder ander bediend te
worden; maar dan wel net als ieder ander gewoon mens, nooit als J oodse
hogepriester, want die is voor mij een verwoestend ondier en een geestelijke
moordenaar van zijn eigen geloofsgenoten!'
[11] Daarop zegt een schriftgeleerde: 'Vriend, je beoordeelt de hogepriester te
J eruzalem nu toch wel helemaal verkeerd en je houdt geen rekening met zijn wezen
en zijn functie!'
[12] 'Houd er over op', zegt Matthus, 'daarvan wordt ik ogenblikkelijk witgloeiend
van echte en terechte kwaadheid! J ullie zijn zijn ogen en daarom zie je datgene het
slechtst, wat zich het dichtst bij je bevindt, namelijk je eigen neus, voorhoofd en je
hele gezicht; wij, die tegenover jullie staan, zien dat allemaal maar al te goed en
precies! Maar nu niets meer daarover, anders wind ik me op en ik zou jullie, als mijn
nu gerespecteerde gasten, niet willen beledigen!'
[13] Een meer gemoedelijke Farizeer zegt: 'Nou, nou, laten we deze zaak maar laten
rusten en praten we liever eens met meester J ezus, die zou ons wel eens van dit
voorval de beste verklaring kunnen geven, want hij staat in alle wetenschap en
wijsheid hoog boven ons!' Hij wendt zich tot Mij en vraagt: 'Wat denkt u van deze
geschiedenis? Want u schijnt daarvan toch wel iets geweten te hebben, omdat uw
eerdere gesprek met de leerlingen van J ohannes daarop schijnt te wijzen. Want haast
op hetzelfde moment, dat u tegen de leerlingen van J ohannes zei, dat God voor
diegenen zorgt, die Hem waarachtig liefhebben en zonder twijfel op Hem
vertrouwen, en de lelijkheid en de verwerpelijkheid van de zelfzucht zo goed over de
hekel haalde, gebeurde het, en daarom geloof ik eigenlijk dat u daarover van buitenaf
in kennis bent gesteld of dat u ongezien zelf de veroorzaker bent!'
[14] 'Goed!', zeg Ik,'als u dat van Mij denkt, denk dan ook eens aan wat Ik tegen de
leerlingen van J ohannes heb gezegd en erken dan in uw hart, dat Ik de volle waarheid
heb gesproken!
[15] Wie van u op dezelfde manier uit de grond van zijn hart te werk gaat, die zal van
God ook altijd datgene ondervinden, wat nu onze vriend en broeder Matthus heeft
ondervonden!
[16] Want geloof Mij: God blijft in Zijn hart steeds Dezelfde! Zoals Hij was, toen er
aan het firmament nog lang geen zon, geen maan en geen sterren lichtten, zo is Hij nu
nog en zo zal Hij altijd blijven!
[17] Wie Hem op de goede weg zoekt, die zal Hem ook vinden en is in alle
eeuwigheden der eeuwigheden gezegend!'
[18] Deze woorden treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van J ohannes
beginnen in zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel grotere
238
profeet zijn, dan onze J ohannes was! Want we waren tien volle jaren in zijn
gezelschap, maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De Farizeer heeft
gelijk als hij zegt dat deze Nazareer er meer vanaf weet! - J e zou echter bijna
beweren, dat dat alles van en door hem op een ons onbekende wijze is geschied, en
het geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan het licht gekomen
blindheid van ons en onze grote meester J ohannes!'
127 De dood van de dochter van overste Cornelius
[1] Nu wil echter ook J udas, wat verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn
buren, de leerlingen van J ohannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel kalme
tegenpartij, is hem voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan moeten de
leerlingen zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen! Want hier zou ieder
woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als je je echter niet kunt
inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw zo hard je kunt en wilt, en
als daardoor je mond moe is geworden, kom dan terug!'
[2] J udas zegt: 'Wat moet je toch van mij? Ik heb je toch geen kwaad gedaan! Mag ik
dan nooit eens wat zeggen?'
[3] Thomas zegt: ' J ouw wijsheid kennen we nu al van jaren her en we zitten er echt
niet op te wachten om, naast de wijsheid van onze grote Meester, die van jou hier
voor de duizendste maal te moeten horen, en zo wijs als jij zijn wij allemaal van huis
uit! J e kunt echt geen betere en uitgebreidere leer geven dan die welke we hier al
hebben, en hopelijk zie je daarom wel in, dat het hier helemaal niet nodig is dat jij
ook spreekt! Wij, leerlingen, moeten slechts dan spreken als ons wat gevraagd wordt;
we mogen zelf ook vragen, maar dan moeten we er wel op letten dat onze vraag
voortkomt uit een echte en zuivere noodzaak! Als we echter puur uit
nieuwsgierigheid vragen stellen, om onze praatgrage tong z'n gang te laten gaan, dan
zijn we een geseling waard; want een waanzinnige dwaas moet altijd met gesels
bestraft worden!'
[4] J udas zegt: ' Al goed, al goed! Ik ben al stil; want ik weet wel dat ik in jouw
bijzijn niets zeggen kan en mag. Want jij bent de wijsheid van Elia zelf! Het is alleen
maar jammer, dat je niet vr Salomo hebt geleefd! In jouw school zou Salomo het
nog veel verder in de wijsheid gebracht hebben! Maar nu opgehouden, ik ben al stil!'
[5] Thomas had graag nog wat tegen J udas terug gezegd, maar Ik gaf hem een teken
om op te houden, en Thomas zweeg.
[6] En van de leerlingen van J ohannes kon het echter nog steeds niet verkroppen, dat
Ik hem en zijn metgezellen vergeleek met een gescheurd kleed dat men niet kan
herstellen met een nieuwe lap, en met oude, verweerde zakken die niet geschikt zijn
om jonge wijn in te doen. Hij richtte zich daarom tot Mij en vroeg op een beetje
onbehouwen manier: 'Ik zie nu ook wel, dat u een profeet zou kunnen zijn; maar
zoals ik zie smaakt de wijn uit de oude zakken u beter dan de jonge wijn uit de
nieuwe zakken, en zo gezien is uw gewaad ook niet bepaald nieuw te noemen; mocht
u binnenkort soms wat lappen nodig hebben, dan kan ik u daar wel aan helpen, want
ik heb nog lompen genoeg. Als ik u dus van dienst kan zijn, dan hoeft u het maar te
zeggen!'
[7] Zijn metgezellen wilden hem voor deze onbehouwen vraag direkt naar buiten
gooien. Maar Ik nam het voor hem op en legde hem de vergelijking nog wat
239
begrijpelijker uit, waarop hij kalmeerde.
[8] Tegen de anderen zei Ik echter: 'Als je een blinde ziet, die over een greppel
struikelt en valt en door zijn val het langs de greppel staande hoge gras platdrukt en
een beetje beschadigt, is het dan wijs van je, als je de blinde ter verantwoording zou
roepen en zou straffen?! Kijk, deze broeder van jullie ziet net als jullie wel met zijn
lichamelijke ogen, maar zijn geestelijke ogen zien nog erg slecht, en als je dat beseft,
is het toch wel veel te hard om hem te straffen omdat hij even struikelde!'
[9] Deze woorden maakten dat allen een luid 'hoera' en 'gezegend is hij' riepen en
zeiden: 'Dat is goed gesproken, en wie zijn eigen goede en wijze woorden toepast, is
waard een mens der mensen genoemd en ook als zodanig gekroond te worden! Dat u
gezegend moge zijn en lang moge leven, u mens der mensen!'
[10] Nauwelijks zijn deze woorden verklonken, waarbij Ik nog wat door praat over de
oude kleren en over de jonge wijn en over de zakken, als in aller ijl een overste uit
Kaprnaum ( de Romeinse overste Cornelius) binnenkomt, gewoonweg op Mij
afstormt, voor Mij neervalt en bijna buiten adem uitbrengt: 'Heer! Vriend! Goddelijke
meester en heiland! Mijn liefste dochter, die mijn naam draagt, mijn heerlijke, goede
en mooie dochter is gestorven!' (Toen huilde de overste en kon een tijdlang niet
spreken van verdriet. Na een poosje, waarin hij wat op verhaal kwam, sprak hij pas
verder:)
[11] Heer, U aan Wie niets onmogelijk is, kom met mij mee naar mijn huis en leg Uw
wonderhand op haar, dan wordt ze zeker weer levend, net als het dochtertje van de
schooloverste J arus, dat ook helemaal dood was en levend geworden is! Ik smeek U
mijn verhevenste vriend: Kom en bewijs mij deze genade!' (Matth. 9:18)
[12] Ik zeg: 'Wees gerust, Ik kom en zal doen waarom je Mij hebt gevraagd! Hoewel
je dochter geheel dood en ook al koud is, zal Ik haar toch opwekken, opdat ze dan de
heerlijkheid van God aan de arme mensen zal verkondigen! Laten we dus gaan!'
(Matth. 9:19)
[13] Mijn leerlingen vroegen nu, of ze hier op Mij moesten wachten of mee moesten
gaan. Maar Ik zei: ' J ullie allen, Mijn leerlingen, en ook Matthus, die tollenaar was,
volg Mij! Ik heb voor je aardse huis gezorgd en dat zal Ik blijven doen; maar
daarvoor moet jij, net als de anderen hier, Mijn leerling zijn!'
[14] Matthus werpt meteen zijn waardskleding aan de kant, trekt zijn nette mantel
aan en volgt Mij, zonder eerst die aanwijzingen te geven, die een heer des huizes
gewoonlijk aan de zijnen geeft voor de tijd dat hij afwezig is.
[15] Let wel: leder, die Mij wil volgen, dient zo te handelen! Hij moet het aardse
zaken en beroepsleven geheel loslaten en niet meer bezig zijn met zijn aardse
levensomstandigheden, omdat hij anders niet deugt voor en in Mijn koninkrijk! Want
wie de hand aan de ploeg slaat en achterom kijkt, is niet geschikt voor het Rijk van
God!
128 Kaprnaum.Opwekking van Cornelia
[I] En dan nu weer verder met de geschiedenis van het evangelie!
[2] Nadat wij al tamelijk Iaat in de middag uit het huis van Matthus weggegaan
waren, kwam er zo ongeveer halfweg naar Kaprnaum een vrouw snel achter ons aan,
die, net als al eerder een Griekse vrouw, ongeveer twaalf jaar aan bloedingen leed, en
die door niemand geholpen kon worden. Deze vrouw, die het verhaal van de vorige
240
Griekse gehoord had, raakte slechts de zoom van Mijn opperkleed aan(Matth. 9:20)
en werd op slag gezond. Want haar innerlijke gevoel dwong haar om tegen zichzelf te
zeggen: ' Als ik slechts de zoom van Zijn gewaad zal aanraken, dan zal ik genezen!'
(Matth. 9:21) En zo gebeurde dan ook ogenblikkelijk wat ze geloofd had. En ook zij
merkte dadelijk, dat door het gelovige aanraken van Mijn gewaad de bron van haar
twaalfjarig lijden verdroogd was.
[3] Ik draaide Mij om en zei tegen de vrouw: 'Wees getroost, Mijn dochter, je geloof
heeft je geholpen! Ga heen in vrede!' En de vrouw ging onder veel dank en
vreugdetranen naar huis terug en bleef voortaan gezond. (Matth. 9:22)
[4] Deze vrouw was een J odin en geen Griekse; maar ze woonde niet ver van een
Griekse nederzetting, kwam vaak bij de Grieken en hoorde veel van hen en zo hoorde
ze ook van de genezing van de vorige Griekse, waarover Markus en de schilder en
dichter Lucas later schreven. Omdat deze twee voorvallen zo veel op elkaar lijken,
worden ze zelfs door de geleerdste godgeleerden als n voorval gezien, hetgeen
beslist bezijden de waarheid en koren op de molens van de twijfelaars is.
[5] Meteen daarop vroeg Matthus de schrijver, Mij, of hij dit voorval zou
opschrijven en welke andere gebeurtenissen van die dag nog meer.
[6] En Ik zei tegen hem: ' J e moet alles wat vandaag gebeurde opschrijven, behalve
de bevoorrading van het huis van je naamgenoot en het vele wat daar gesproken is.
We gaan vandaag nog weer naar huis terug en morgen hebben we genoeg tijd om
precies af te spreken, wat er over vandaag opgeschreven zal worden'.
[7] Matthus de schrijver, had daar vrede mee en wij bereikten nu ook vlug daarna
het huis van de overste en gingen daar meteen naar de zaal, waar de overleden
dochter op een bed lag dat op Romeinse manier versierd was.
[8] Er waren binnen echter een aantal muzikanten en andere lawaaimakers; want het
was daar gebruik om veellawaai voor de overledenen te maken opdat deze weer
zouden ontwaken, of, als dat niet meer gebeurde, de afgezanten van de hellevorst
Pluto te verschrikken, zoals het gewone, blinde, voor het grootste deel heidense volk,
dat hier de grootste herrie maakte, dacht.
[9] Toen Ik met de leerlingen in de grote kamer kwam en hun onzinnige spektakel
zag en hoorde(Matth. 9:23), beval Ik, dat ze vr alles op moesten houden met hun
kabaal, en vervolgens uit de kamer en helemaal uit het huis moesten gaan, omdat de
dochter niet gestorven was, maar slechts sliep.
[10] Toen begonnen de gehuurde lawaaimakers (natuurlijk voor geld, want zonder
geld werd er voor niemand lawaai gemaakt!) Mij uit te lachen, en n van hen zei
vertrouwelijk tegen Mij: 'Het zal u hier niet zo gemakkelijk lukken als bij J arus!
Bekijk haar maar eens wat beter en dan zult u als dokter wel dadelijk moeten
toegeven, dat zij, volgens de leer van de beroemde oude Griekse arts Hippocrates,
uiterlijk volkomen dood is, en wilt u dan beweren dat ze zou slapen!?'
[11] De overste zag wel dat de kabaalmakers niet weg wilden gaan; toen gebood hij
het hen onder het uiten van zware bedreigingen, en gaf de wachthebbende soldaten
opdracht het volk naar buiten te drijven. Daardoor werd de kamer al gauw vrij
gemaakt van al de herrieschoppers.
[12] En toen de kamer en ook het hele huis bevrijd was van alle lastige gasten, ging
Ik pas met Mijn leerlingen en de verwanten van de overste de kamer in, liep direkt
naar het doodsbed, pakte zonder iets te zeggen de dochter alleen maar bij de hand, en
ze stond ogenblikkelijk net zo fit en gezond op, alsof ze nooit iets had gemankeerd.
(Matth. 9:25)
241
[13] Toen de dochter zag, dat ze op het haar welbekende bed, waarop alleen de doden
gelegd werden, gelegen had, vroeg ze direkt naar de reden daarvoor.
[14] De overste ging naar haar toe en zei, vol opperste vreugde: 'Mijn zeer geliefde
Cornelia! J e bent ziek geworden en je bent aan die kwaadaardige ziekte ook dood
gegaan, je was dood en je zou reddeloos dood gebleven zijn, als deze waarlijk
almachtige Heiland aller heilanden je niet met Zijn goddelijke kracht had opgewekt,
net als Hij een paar dagen geleden ook het je wel bekende dochtertje van de
schooloverste J arus heeft opgewekt. Verheug je daarom weer over het schone leven
en wees voortaan deze vriend der vrienden buitengewoon dankbaar, die de enige is,
die je het verloren hoogste goed, het onbetaalbare leven, heeft teruggegeven!'
129 Belevenissen in het hiernamaals
[I] De dochter zegt: 'J a, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was;
tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en
had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en
niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld.
Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene
schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze
heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek en er
maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te worden
door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen
enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of andere schijnbare
antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds groter wordende
heerlijkheden.
[2] Toen ik zo treurig te moede neerzonk en hard om jou, mijn vader, begon te
roepen, zie, toen kwam opeens deze vriend uit de tuinen, pakte mijn hand en zei: 'Sta
op mijn dochter!' Toen verdwenen in n keer al de heerlijkheden, die mij treurig
hadden gemaakt, en ik ontwaakte terwijl deze vriend me nog bij de hand hield. Ik kon
me niet direkt al datgene herinneren, wat ik had gezien; maar toen mijn volle
herinnering mij als het ware uit de hemel werd teruggegeven, herinnerde ik me al het
geziene en in de droom beleefde weer net zoals ik het je nu heb verteld.
[3] Het komt me nu buitengewoon vreemd voor dat ik dus, zoals uit dit bed blijkt, in
alle ernst voor deze wereld dood was en toch in de droom heb doorgeleefd. En nog
vreemder is het, dat die heerlijke vriend die in de droom naar mij toe kwam, hier nu
net zo is, als ik hem in de droom heb gezien.
[4] Maar nu vraag ik je, mijn lieve vader, of dit leven van mij dat hij mij nieuw heeft
gegeven, niet aan hem toebehoort. Mijn hart is diep bewogen, en het lijkt me toe dat
ik behalve aan hem geen andere man ooit mijn liefde zou kunnen geven. Mag ik hem
boven alles liefhebben, -meer dan jou, mijn vader, en meer dan alles ter wereld?'
[5] Cornelius wordt verlegen bij deze vraag en weet niet, wat hij daarop zal zeggen. -
Maar Ik zeg tegen hem: 'Laat de dochter datgene wat ze nu voelt, want dat alleen zal
haar het leven in al zijn volheid teruggeven!'
[6] Dan zegt Cornelius: ' Als dat zo is, dan mag je van mij boven alles van deze
vriend houden, want degene die jou, terwijl je dood was, door zijn kracht en macht
het leven kon geven, zal je nooit kwaad kunnen doen; want als je weer zou sterven,
dan zou hij je zeker het leven weer teruggeven! Dus mag je Hem gerust boven alles
242
liefhebben, zoals ik Hem ook uit de grond van mijn hart lief heb!'
[7] Ik zeg: 'Wie Mij liefheeft, heeft ook Degene lief Die in Mij is, en Deze is het
eeuwige leven. AI stierf hij dan ook duizendmaal in de liefde voor Mij, dan zal hij
toch in eeuwigheid leven.' Bij de omstanders waren er velen, die bij het horen van
deze woorden bij zichzelf dachten: 'Wat betekent dat? Kan een mens dat wel zeggen?
Maar kan een mens wel doen wat hij doet?!'
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en
zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden
vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden
beademd zou zijn, dan is het beslist deze J ezus, die naar aardse maatstaven van heel
geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde,
als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste
uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn.
En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. J ullie kunnen
wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de
eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
[9] Maar als echter de een of andere zoon van Esculaap door allerlei balsems en olin
en zalven een schijndode weer opwekt, dan is een op die manier opgewekte toch niet
zo monter en gezond als Cornelia hier, die me nu nog levendiger voorkomt dan ooit.
Dat is mijn mening en ik ben er bij mijzelf volkomen van overtuigd, dat het zo is;
jullie moeten maar denken wat je wilt!'
[10] Ik zeg: 'Wie gelijk heeft, gelooft ook, dat het waar is. Bewijzen jullie Mij echter
de vriendendienst, dat jullie allen die dit gehoord en gezien hebben, voorlopig
daarover zwijgen en niemand iets daarover zeggen; want jullie weten hoe slecht de
wereld is!' - Zij beloofden Mij dat ze dit alles strikt voor zich zouden houden.
[11] Ze zwegen wel de paar dagen dat Ik met Mijn leerlingen in het huis van de
overste verbleef. Toen Ik daar echter wegging, werd dit voorval snel bekend in heel
Galila. (Matth. 9:26) Dat had Ik wel kunnen verhinderen, als Ik de vrijheid van wil
van de mensen beperkt zou hebben, wat zeer weinig moeite voor Mij geweest zou
zijn; maar omdat Ik de vrije wil van de mens eerbiedigen moet, zonder welke de
mens een dier zou zijn, moest Ik zonder meer toelaten dat Mijn ordening verbroken
werd, wat de zaak geen goed deed.
130 Nazareth.De twee blinde bedelaars
[I] In Kaprnaum leefden twee bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind waren en
zodoende nog nooit het daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien hadden. Ook
deze beiden hoorden over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van Kaprnaum terug
naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn
vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats. waar
een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te
bedelen. Toen die twee van de voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep
mensen aankwam en dat daar zelfs de hoogste machthebbers van Galila bij waren,
en dat temidden van die machthebbers zich de heiland J ezus uit Nazareth bevond, van
wie net als van zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van David,
gingen ze vlug staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was, waarbij ze
hard riepen: ' J ezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth. 9:27) Die titel
243
gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf, en daardoor gevleid,
eerder iets voor hen zou doen. .
[2] Om hen duidelijk te maken dat Ik helemaal niets om wereldse titels en lege
vleierijen geef, liet Ik ze tot Nazareth achter Mij aan lopen.
[3] Toen Ik na een paar uur thuis aangekomen was, wat die twee al vlug merkten,
smeekten ze de dicht bijzijnde zienden of ze hen bij Mij wilden brengen. En Mijn
leerlingen brachten hen toen dadelijk bij Mij in huis.
[4] Bij Mij gekomen, dat wil zeggen in Mijn omgeving, kwamen ze tot vlak bij Mij
en wilden Mij gaan smeken om hen ziende te maken. Ik was hen echter voor en zei,
omdat Ik wel wist wat ze wilden: 'Geloven jullie wel dat Ik dat voor jullie kan doen?'
Toen zeiden ze: ' J a Heer!' (Matth. 9:28) Daarop raakte Ik hun ogen aan en zei: 'Zo
geschiede jullie naar je geloof!' (Matth. 9:29)
[5] En hun ogen werden geopend (Matth. 9:30), zodat ze alle dingen net zo goed
zagen als ieder mens die volledig gezonde ogen heeft. Toen ze nu de weldaad van het
licht der ogen ondervonden en met grote verbazing de schepping begonnen te
bekijken, dachten ze echter ook bij zichzelf, dat ze Mij de hoogste en nooit
eindigende dank schuldig waren, en daarom wilden ze Mij alles geven wat ze door
hun bedelarij verkregen hadden. Want van nu af aan zouden ze nooit meer bedelen,
maar met de kracht van hun gezonde handen in hun onderhoud voorzien.
[6] Ik zei echter tegen hen: 'Het is een goede zaak dat je nu je broeders wilt dienen en
je handen uit de mouwen wilt steken om in je onderhoud te voorzien, want wie kan
zien en kan werken, moet niet stil zitten en ten laste komen van zijn broeders, maar
die moet hen dienen en overal bij helpen opdat de liefde toe zal nemen onder de
mensen.
[7] Met jullie voornemen ben Ik het dus helemaal eens; maar dat jullie je spaarcenten
uit echte dankbaarheid aan Mij wilt geven, is weliswaar heel prijzenswaardig en
aardig van jullie, maar noch Ik, noch Mijn leerlingen hebben het nodig en daarom
kun je het beter zelf houden.
[8] Ik verlang echter voor het feit dat Ik jullie ogen voor het licht geopend heb, dat je
ten eerste Gods geboden zult houden, God lief zult hebben boven alles en je naaste
als je zelf en dat je je naasten in alles waarmee je ze kunt helpen, graag en volijverig
zult helpen. In de tweede plaats gebied Ik jullie ter wille van Mij Zelf, dat je hierover
met niemand spreekt, maar ervoor zorgt dat niemand het verder te weten komt!'
[9] Zij zeiden: 'Heer, dat zal wel moeilijk gaan; want iedereen in de hele streek weet
maar al te goed dat we blind waren. Als er nu iemand aan ons vraagt hoe wij, blinden,
ziende werden, wat moeten we dan antwoorden?' Ik zeg: 'Geef dan een antwoord,
waaruit blijkt dat erover gezwegen moet worden!' Ze beloofden dat in acht te nemen;
maar ze hielden hun belofte niet, integendeel, ze gingen meteen daarna alle dichtbij
gelegen plaatsjes af en deden overal hun verhaal over Mij. (Matth. 9:31)
131 De genezing van de bezeten doofstomme man
[1] Toen deze twee nog maar net het huis hadden verlaten, brachten anderen, die juist
waren aangekomen, een mens die stom en tevens bezeten was. (Matth. 9:32) Er
waren echter ook verscheidene Farizeen en schriftgeleerden, die wij twee dagen
eerder in het huis van Matthus achtergelaten hadden, nagekomen om te zien wat Ik
thuis zou doen en waarheen Ik verder zou gaan. Zij kwamen voor het huis de twee
244
blinden tegen, die hen meteen vertelden, dat er nu een stomme en tevens bezeten man
genezen zou worden; maar over zichzelf zeiden ze niets, want in hun hart waren ze
nog te bang om daarover iets te vertellen.
[2] De Farizeen maakten snel voort toen ze dit bericht hoorden, opdat ze niet te laat
zouden komen. Toen ze in de kamer kwamen, herkenden ze de bezetene die stom
was, en ze zeiden: '0, die kennen we al heel lang! Geen macht kan hem helpen! Als
zijn duivel wild wordt dan ontwortelt hij bomen, en geen muur en geen ketting is hem
te sterk. In het vuur verbrandt hij niet, en de vissen zijn te beklagen als hij het water
in gaat. Zijn beste eigenschap is nog, dat hij stom en doof is; want als hij kon horen
en praten, dan zou geen wezen op aarde veilig voor hem zijn. O, het is een
verschrikkelijk mens! Alles slaat voor hem op de vlucht; zelfs de verscheurendste
dieren vluchten voor hem. Wil hij die gaan genezen? Die kan alleen maar door de
opperste duivel genezen worden! ,
[3] Ik zeg: 'Ondanks dat zal Ik hem genezen, opdat u nu eindelijk eens begrijpen zult
dat alle wezens moeten gehoorzamen aan de macht van God!'
[4] Toen strekte Ik een hand uit over de bezetene en zei: 'Ga uit deze mens, jij
onreine, boze geest!' Daarop schreeuwde de geest: 'Waar moet ik dan heen?' Ik zeg:'
Daar, waar de zee het diepst is, daar wacht een monster op je!' De boze geest
schreeuwde nog n keer en verliet toen de mens.
[5] De mens kreeg meteen een heel vriendelijke gelaatsuitdrukking, begon heel
dankbaar te praten, en gaf met de vriendelijkste woorden iedereen een gepast
antwoord, en allen overtuigden zich ervan dat zijn doof en stomheid geheel en al
verdwenen waren.
[6] De leerlingen en al het volk dat daar was, waren buitengewoon verbaasd en
zeiden: 'Dit overtreft werkelijk alles! Zoiets is in Isral nog nooit gehoord!
(Matth. 9:33) Het is al eens gebeurd dat wind en storm verdreven werden, hoewel op
bescheiden schaal; schijndoden zijn ook al eens levend gemaakt, rotsen werden
gedwongen om water te geven, en toen Mozes daarom vroeg kwam er manna uit de
hemel, maar het was allemaal zeker niet zo perfect.
[7] Toen Salomo de tempel bouwde en er gedurende een maand geen dagloner mee
wilde werken aan de bouw, smeekte hij God om arbeiders, en er kwamen direkt een
groot aantal jonge mannen en boden de koning aan om voor hem te werken, en
Salomo accepteerde dat en werkte gedurende een maand met hen, zoals de
overlevering zegt.
[8] Kortom, sinds Abraham tot op heden zijn er al veel wonderlijke dingen gebeurd;
maar, zo waar er een God is die over hemel en aarde regeert dit wonder slaat alles!'
[9] De Farizeen ergerden zich ontzettend over al die verbazing, en ze konden hun
woede niet meer beheersen en zeiden daarom tegen het volk: 'Hoe kunnen jullie toch
zulke blinde dwazen zijn! Hebben we jullie niet direkt toen we deze kamer
binnenkwamen luid en duidelijk gezegd, wie alleen in staat zou zijn om die bezetene
te genezen? We hebben jullie gezegd, dat alleen de opperste duivel dat zou kunnen!
Hij genas weliswaar de bezetene, maar hoe?! Hij heeft met behulp van de opperste
duivel deze duivel uit die mens verjaagd!' (Matth. 9:34)
[10] Toen de kwade Farizeen dit over Mij zeiden in het bijzijn van het volk waar nu
ook de Romeinse overste Cornelius bij was, barstte de bom! Buiten zichzelf van
woede over die opmerking donderde de overste zijn oordeel over de Farizeen en
schriftgeleerden: 'J ullie komen vandaag nog aan het kruis! Ik zal jullie het verschil
tussen God en duivel wel duidelijk maken!'
245
[11] Na het horen van dit donderend oordeel, begonnen de Farizeen werkelijk
ontzettend te jammeren en bevreesd te worden. Het volk juichte echter en riep: ' Ah!
Hebt u eindelijk de juiste man gevonden, die uw oude duivel verjagen zal? Het is
precies wat u nodig hebt! Want u bent zelf net als de opperste der duivels; u vecht
nog, net als hij eens deed, om het lichaam van Mozes, d.w.z. om de dode materie van
zijn leer, en u vervolgt alles wat ook maar iets van de geest in zich heeft, met
vervloekingen, vuur en zwaard! Daaruit blijkt wel dat u het bent, die steeds de hulp
van de duivel gebruikt en met die oude bedrieger samenwerkt! Daarom is het oordeel
van de overste over u duivelsknechten geheel terecht, en we hebben echt geen
medelijden met u!'
[12] Nu komt Matthus de tollenaar naar de Farizeen en zegt: 'Ongeveer vier dagen
geleden heeft Meester J ezus de oude broer van mijn moeder genezen van de jicht;
heel grote waarheden zijn er toen tegen u gezegd! Het was haast kinderlijk eenvoudig
te begrijpen en de Meester Zelf sprak zo waarachtig en wijs tegen u, dat u daarna zeer
verwonderd was en verplicht was Hem te vragen hoe Hij die wijsheid verkregen had.
Maar ondanks Zijn bijzonder geestrijke en leerzame antwoorden en ondanks Zijn
ongelofelijke daden, bleven uw ogen blind!
[13] Als dan zulke daden en lessen uw ogen niet kunnen openen, en u daarbij in uw
slechte harten alleen maar steeds kwaadaardiger en wraaklustiger wordt, vertel me
dan eens, wat er bij u nog aan ontbreekt tot u volleerde duivels bent? J a, ik zeg nog
eens wat ik al een keer gezegd heb, dat u erger bent dan alle duivels bij elkaar, en
daarom is het voor God en alle betere mensen juist en rechtvaardig, als men u uitroeit
als verscheurende beesten!
[14] Ik ben echt wel iemand die diep meeleeft en ik ben bijzonder goedmoedig en
mijn fijngevoeligheid maakt dat ik geen vlieg kan doodslaan ; en geen worm kan
plattrappen; maar u zou ik zelf zonder angst de kop af kunnen slaan. Ik geef de
overste dan ook groot gelijk, dat hij u tot de galg (heeft dezelfde betekenis als kruis)
heeft veroordeeld.'
[15] In hun grote angst zagen de Farizeen nu wel in, dat niemand medelijden met
hen had en een goed woordje voor hen wilde doen bij de overste, die over geheel
Galila het Romeinse, meestal onverbiddelijke, scherprecht uitoefende. Ze vielen
daarom, bij elkaar zo'n dertig man, voor de overste op de knien, zwoeren dat ze het
echt zo kwaad niet hadden gemeend met hun eerdere opmerkingen tegen J ezus, en
dat ze daarmee alleen maar op een wat indringender manier duidelijk hadden willen
maken, dat de onmiskenbare kracht van God in J ezus, de Meester van alle Meesters,
ook de opperste van de duivels aan zich dienstbaar kan maken en moet maken; want
het zou toch erg droevig voor de mensen zijn, als God geen macht over de duivel zou
hebben. Daar in J ezus zonder de geringste twijfel de allerhoogste macht en kracht van
God aanwezig was, moest deze zowel over alle duivels als over alle engelen macht
hebben en hen zonder uitzondering tot absolute gehoorzaamheid kunnen dwingen!
'Wij wilden daarom met het gezegde, dat hij die duivels met behulp van hun
aanvoerder uitdreef, alleen maar zeggen, dat zijn kracht van God sterker is dan alles,
wat in de hemel, op de aarde en onder de aarde is. Als u nu begrijpt, hoge gebieder
van Rome, dat wij alleen maar dit en beslist niets anders hebben bedoeld met wat we
zeiden, en dat we daarvoor ter dood zijn veroordeeld, hoe is het dan mogelijk, dat u
ons zo hebt kunnen veroordelen? Wij vragen u daarom in de naam van de goddelijke
Meester J ezus, of u zeer genadig uw uitgesproken oordeel weer in wilt trekken!'
[16] Toen zei de overste: 'Als J ezus, de Meester, een goed woordje voor jullie doet,
246
wil ik mijn woorden wel terugnemen; als Hij echter zwijgt, dan sterven jullie beslist
vandaag nog! Want van wat jullie zeggen geloof ik geen steek, omdat je in je hart
heel andere dingen denkt dan je met je mond uitspreekt!'
[17] Na deze woorden van de overste vielen ze allemaal voor Mij op hun knien en
riepen: 'O J ezus, goede Meester, wij vragen u, red en verlos ons! Als u ons helemaal
niet meer vertrouwt willen wij u gijzelaars geven, zodat we u in het vervolg geen
hindernissen meer in de weg kunnen leggen! Want we zijn nu allemaal wel meer dan
overtuigd, dat u een zuivere afgezant van God bent voor ons, Zijn helaas in vele
opzichten slecht geworden kinderen! O J ezus, verhoor ons verzoek!'
[18] Ik zeg: 'Ga dan in vrede naar huis! Denk er echter om, dat u niet iets slechters
onderneemt; want dan zou Ik nooit tegen u zeggen: 'Ga in vrede naar huis!'
[19] Dat beloofden ze Mij, en de overste zei: 'Omdat Hij jullie vrede gaf, geef ik het
jullie ook en neem voor dit moment mijn oordeel terug; maar wee jullie, als ik ook
maar het minste van jullie merk!'
[20] De Farizeen putten zich uit in dankbetuigingen tegenover Mij en de overste,
gingen toen zo snel mogelijk naar huis en zwegen zorgvuldig; want ze waren
allemaal erg bang voor Cornelius. Maar in hun harten broedden ze des te meer op
plannen om Mij te vernietigen en zich op de overste te wreken, maar ze moesten,
omdat er zich geen gelegenheid Voordeed, net doen alsof er geen vuiltje aan de lucht
was; want anders waren ze hun leven niet zeker. Dat was voor Mijn bezigheden
echter wel prettig; want nu kon Ik geruime tijd, bijna tot in de late herfst, in de steden
en marktplaatsen van heel Galila het evangelie van het Rijk van God ongestoord
verkondigen en daarnaast allerlei besmettelijke ziekten en aandoeningen van het volk
genezen. (Matth. 9:35)
132 De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes
[1] Vooral in de marktplaatsjes en dorpjes heerste veel ellende, en dat was de
mensen, die daar onder allerlei lasten gebukt gingen, goed aan te zien. Fysiek en
psychisch waren ze verstrooid en kwijnden ze weg als schapen tussen de wolven
zonder ook maar n herder. (Matth. 9:36) Omdat die ontreddering van de arme
mensen bijzonder veel medelijden in Mij opwekte, zei Ik net als aan de bron in
Sichar: 'De oogst is groot; maar er zijn maar weinig arbeiders! (Matth. 9:37) Vraag
daarom aan de Heer dat Hij arbeiders zendt om te gaan oogsten! Want deze armen
zijn rijp voor het Rijk van God, en de akker waarop ze staan is groot. Ze smachten en
snakken naar licht, waarheid en verlossing! Maar arbeiders, arbeiders! Waar vind je
ze?!' (Matth. 9:38)
[2] De leerlingen zeiden: 'Heer, als U ons bekwaam genoeg vindt, zouden wij dan
niet allemaal afzonderlijk op weg kunnen gaan en ieder een stad of een markt kunnen
bezoeken?' Daarop zeg Ik: 'Wij zijn nu op weg naar n van de armste dorpjes. Zodra
wij het dorp bereikt hebben, zal Ik de vaardigsten en de krachtigsten van jullie
uitzenden naar de vele buurtschappen en plaatsjes, en jullie zullen dan al datgene
doen, wat Ik doe en voor jullie gedaan heb. Maar nu gaan we vlug naar het dorpje!'
[3] Binnen een half uur hadden we het dorpje bereikt en daar troffen we een werkelijk
onvoorstelbare ellende aan. Ouders en kinderen liepen er letterlijk naakt rond en
bedekten bij gebrek aan wat beters met bladeren hun schaamte. Toen de dorpelingen
ons aan zagen komen, rende alles, groot en klein en jong en oud, ons tegemoet en
247
smeekte ons om een aalmoes; want het ontbrak hen aan alles. Kinderen huilden en
hielden hun handen op hun buikjes; want ze hadden erge honger omdat ze al twee
volle dagen geen eten hadden gehad, en de ouders waren vertwijfeld, ten dele door
hun eigen knagende honger en nog meer vanwege hun om brood en melk vragende
kinderen.
[4] Petrus, die diep bewogen was door deze aanblik, vroeg aan een rechtschapen
uitziende oude man: 'Vriend, wie heeft jullie zo in de ellende gestort? Hoe zijn jullie
in zo'n toestand terecht gekomen? Was er een vijand bij jullie en heeft die alles weg
geroofd en, zoals ik zie, zelfs jullie huizen op de schandaligste manier verwoest?
Want ik zie alleen maar muren, waarop geen daken en zolders zijn, en jullie
voorraadschuren, die mij wel bekend zijn, liggen in puin. Hoe, hoe is dat toch
gebeurd?'
[5] Toen zei de ondervraagde man met tranen in zijn stem: 'O beste en goede mensen!
Dat heeft de grenzeloze hardheid en hebzucht van de pachtkoning Herodes gedaan!
Zijn vader was de linker en hij is de rechterarm van satan. Wij konden de verlangde
belasting niet betalen die hij tien dagen geleden van ons eiste; zijn gerechtsdienaars
gaven ons zes dagen uitstel. Wat zijn echter zes dagen? In die tijd aten de gerechts-
dienaars bijna geheel het beste deel van onze voorraad op en op de zevende dag
namen ze, omdat we de verlangde onbetaalbare belasting onmogelijk betalen en
vereffenen konden, alles wat we hadden, en het scheelde maar weinig of ze hadden
dit naakte ellendige leven ook nog van ons afgenomen! O vrienden, het is hard,
onvoorstelbaar hard! Als God ons niet helpt, dan verhongeren wij vandaag nog
tesamen met onze kinderen! Help ons toch zoveel als in jullie vermogen ligt! Als die
slechte knechten van Herodes ons nu maar niet tot op ons naakte lichaam uitgekleed
hadden, dan konden we tenminste nog gaan bedelen; maar waar kunnen we in dze
toestand nu heen gaan? Voor onze kinderen is het in alle richtingen te ver om te gaan;
en wij zijn, zoals jullie zien, poedelnaakt! O God, o God, waarom moesten nu juist
wij zo ontzettend in de ellende gestort worden? Aan welke van al onze zonden
hebben wij deze straf te wijten, o J ehova?'
[6] Nu ga Ik naar de oude man en zeg: 'Vriend! Dit heb je niet te wijten aan jullie
zonden, die zijn voor God de geringste van geheel Isral, maar dit heeft de liefde van
God voor jullie gedaan!
[7] J ullie waren weliswaar de reinste mensen van Isral; maar er kleefden toch nog
verscheidene wereldse lusten aan jullie ziel. God, die jullie liefheeft, zag dat en wilde
je in n keer van al het wereldse bevrijden, opdat je nu geheel en al in staat zult zijn
de genade van jullie Vader in de hemel te aanvaarden. Dat is nu gebeurd, en je bent
nu voor altijd veilig voor Herodes. Want degenen, die hij helemaal uit Iaat roven, Iaat
hij geen belasting meer betalen; want de onderdanen die tot de bedelstaf gebracht zijn
worden geschrapt in het belastingboek.
[8] Zo zie je, dat je nu in n klap vrij bent van al het wereldse! Dat is de grootste
weldaad van God voor jullie, en je kunt je nu helemaal bezig gaan houden met de
zorg voor je ziel.
[9] Maar Ik zeg je: Bouw in de toekomst geen duur uitziende huizen, maar ga in
armelijke hutjes wonen, en dan zal er niemand van jullie belasting eisen behalve de
koning van Rome, die daar alleen het recht toe heeft; en hij vraagt slechts twee tot
drie honderdsten. Als je dan wat hebt, dan kun je het geven, en heb je niets, dan ben
je vrij. Maar later zullen we nog meer daarover zeggen.
[10] Ga nu echter in je huizen zonder dak; daar zul je eten en kleding vinden! Voed
248
en kleed je en kom dan terug, en Ik zal dan nadere bijzonderheden met jullie
afspreken!'
133 Een voedsel en kledingwonder
[1] Zodra de armen dat horen, gaan ze dankbaar en gelovig hun halfvernielde huizen
in en zijn stom van verbazing, wanneer ze op de tafels goed en voldoende eten zien
staan en daarbij ook allerlei kleding, voor oud en jong, groot en klein, en voor de
beide geslachten. Iedereen vraagt aan iedereen, hoe dat gebeurde. Niemand weet het
antwoord.
[2] Maar als ze ook hun voorraadkamers goed gevuld vinden, zeggen de vrouwen en
kinderen tegen de mannen: 'Dat heeft God gedaan! Hij; die in de woestijn veertig
jaren lang manna liet regenen en op deze wijze Zijn kinderen goed te eten gaf
temidden van stenen en zand waarop geen , gras groeide, die zou ons toch zeker niet
hebben laten verhongeren terwijl wij altijd tot Hem gebeden hebben!? O, dat is zeker:
God verlaat degenen, die tot hem bidden, nooit!
[3] David, de grote koning, bad tot God in zijn ellende, en God hielp hem uit zijn
grote nood, en het is nog nooit gebeurd dat God degenen die hulp aan Hem vroegen,
niet verhoord heeft; het zou dus een onvoorstelbaar wonder geweest zijn als God ons
niet in deze grote nood had verhoord. Want God is altijd volliefde voor diegenen die
tot Hem roepen: ' Abba, lieve Vader!' Daarom willen we van nu af aan Hem boven
alles, alles, alles liefhebben! Hij alleen is onze redder! onze heilige Vader heeft ons
dit alles door Zijn heilige engelen uit de hemel laten brengen!'
[4] Dan zegt de oude man, die ook tot deze familie behoorde en bij wie altijd het hele
dorp zich verzamelde om naar zijn wijze woorden te luisteren, want hij kende de
Schrift zeer goed: 'Mijn kinderen, vrienden en broeders! Er staat toch in de Schrift:
'Uit de mond van kinderen en onmondigen verzamel Ik Mijn lofuitingen!' En zie, dat
gebeurt hier in ons bijzijn! Onze lieve Vader heeft in Zijn grote barmhartigheid aan
ons gedacht en heeft dit voor ons gedaan! Hem zij daarom al onze liefde en alle lof
uit de monden van onze zuigelingen! Want de lof uit nze monden is niet zuiver
genoeg om welgevallig te zijn aan de Allerheiligste; daarom heeft Hij Zelf al de
mond van onze zuigelingen geheiligd. Maar nu gaan we naar buiten naar de jonge
man, die zei dat we naar binnen moesten gaan, en beslist wel wist, wat God voor ons
heeft gedaan! Hij moet een groot profeet zijn, -misschien zelfs Elia, die nog eenmaal
vr de verwachte en al sinds lang beloofde Messias zal komen!'
[5] Een klein kind, dat nog maar net kon praten, vroeg: 'Vader! Als nu deze man zelf
eens de Beloofde was?'
[6] De oude zegt: 'O kind, hoe kom je aan die woorden? J e spreekt nu niet als een
kind, maar als een wijze in de tempel in J eruzalem!'
[7] Daarop zegt de kleuter: 'Dat weet ik niet, lieve vader; maar ik weet wel dat ik
eerst veel moeite had met het spreken en nu helemaal niet meer. Maar waarom vindt
u dat vreemd? Gods wonderen zijn hier toch overal om ons heen!'
[8] J a, ja, je hebt gelijk', zegt de oude, terwijl hij het kind tegen zich aandrukt, 'het
zijn hier allemaal wonderen, en je hebt je beslist niet vergist toen je de jonge man
zelfs voor de Messias aanzag. Want wat ons betreft is Hij dat zeker! Maar nu gaan we
naar Hem toe en dan zullen we ook Hem in de naam van J ehova de Hem toekomende
dank brengen! Want Hij is zonder twijfel door God naar ons toegezonden. Laten we
249
nu dus vlug naar Hem naar buiten gaan!'
[9] Ze haasten zich nu allen naar buiten naar Mij toe, en de kleuters zijn de eersten
die aan Mijn voeten neervallen en deze met hun onschuldige zuivere tranen van
dankbaarheid en vreugde nat maken!
[10] Ik hef nu Mijn hoofd omhoog naar het firmament en zeg luid: 'J ullie hemelen!
Kijk naar beneden en leer van deze kinderen hoe jullie God en Vader geprezen wil
worden! O schepping, hoe eindeloos groot en oud ben je, en hoe ontelbaar veel wijze
burgers bezit je, en toch kon je de weg naar het hart van je schepper, van je Vader,
niet vinden zoals deze kleine kinderen! Daarom zeg Ik jullie: 'Wie niet tot Mij komt
zoals deze kleinen, die zal de Vader niet vinden!'
[11] Toen ging Ik zitten en zegende en liefkoosde de kinderen. En de kleuter zei
tegen de oude, die, omdat hij helemaal niet begreep wat er aan de hand was, uitriep:
'Wat betekent dat? Waarom? Hoe moeten wij dat verstaan?' - 'Vader, mr dan Elia is
hier, mr dan jouw Messias! Hier is de Vader Zelf, de goede Vader, die ons brood,
melk en kleding heeft gebracht!'
[12] De oude begint te huilen; maar het kleintje legt zijn hoofdje tegen Mijn borst,
begint deze te kussen en te strelen en zegt na een poosje: J a, ja, ik hoor het; hier in
deze borst klopt het echte goede Vaderhart! Kon ik dat ook maar kussen!' Maar de
oude zegt: 'Kindje toch, wees niet zo ondeugend!'
[13] Ik zeg: ' J ullie zullen allen zo ondeugend moeten worden, anders zullen jullie
nooit zo dicht bij het Vaderhart komen als deze lieve kleuter!'
134 Roeping van de twaalf apostelen
[1] Matthus en J ohannes komen naar Mij toe en zeggen: 'Heer, dit wonder moet toch
wel opgeschreven worden, want dit is te buitengewoon en te goddelijk!'
[2] Ik zeg: 'Heb Ik in Sichar niet hetzelfde gedaan en heb Ik een paar dagen geleden
Mijn huis net als het huis van Mijn leerling Matthus niet ook zo verzorgd? Dat
wilden jullie ook allemaal opschrijven en dat liet Ik niet doen, omdat Ik daar een heel
grondige reden voor heb. Waarom moet dan deze identieke daad opeens wel
opgeschreven worden? Praat er maar niet meer over! Ik alleen weet het best wat
nodig is voor de wereld en daarom zal Ik je wel zeggen, wat en wanneer jullie over
een nieuwe gebeurtenis moeten schrijven! En broeder J ohannes, jij bent nog lang niet
aan de beurt.
[3] Maar nu beste leerlingen, zal Ik van jullie een aantal aanwijzen dat Ik ten dele nu
reeds naar de steden van Isral zal sturen om de mensen de boodschap over het Rijk
van God te brengen. (Matth. 10:1) Simon Petrus, jij bent de eerste; Andras, broer
van Simon, jij bent de tweede; J acobus, zoon van Zebedus, bent de derde en
J ohannes, z'n broeder, (Matth. 10:2) de vierde; Philippus, jij bent de vijfde;
Bartholomus, de zesde; Thomas, de zevende en Matthus de tollenaar, de achtste;
J acobus zoon van Alfus, is de negende en Lebbus, ook wel Thaddus genoemd
(Matth. 10:3), jij bent de tiende; Simon van Kana, jij bent de elfde, en J udas Iskariot,
is de twaalfde.(Matth. 10:4)
[4] Ik geef jullie twaalven de macht om bij de mensen de onreine geesten uit te
drijven en alle besmettelijke en andere ziektes te genezen. Overal moeten jullie het
Rijk van God verkondigen; maar over de bijzondere, daden moeten jullie zwijgen!'
[5] Na deze verkiezing, vroegen de twaalf gekozen leerlingen Mij, waar ze dan nu
250
dadelijk naar toe moesten, hoe ze moesten handelen en waarover ze in hoofdzaak
moesten spreken.
[6] Daarop gaf Ik het hierna volgende uitgebreide antwoord, dat de twaalf
uitgekozenen niet zo erg beviel; en zij voerden die opdracht pas na Mijn hemelvaart
ten volle uit.
[7] De opdracht was echter ook zo geformuleerd, dat ze voornamelijk betrekking had
op de tijd na Mijn hemelvaart toen de twaalf of liever allen, die in die tijd Mijn leer
verkondigden, pas datgene ondervonden, wat Ik nu aan de twaalf bekendmaakte.
[8] Voordat Ik echter vertelover de uitgebreide opdracht aan de twaalf, moet Ik voor
een juister begrip van het geheel vermelden, dat de evangelin, ook die van Matthus
en J ohannes, zoals ze in deze tijd in de verschillende talen te lezen zijn, slechts
uittreksels zijn van het oorspronkelijk evangelie. en daarom ook in de verste verte
niet alles bevatten wat Matthus en J ohannes hebben opgeschreven. Toch is er hier en
daar door degene die het geschrevene later verzameld en overgeschreven heeft, iets
toegevoegd wat duidelijk pas later bijgevoegd kon worden. Een voorbeeld hiervan is
hier in het tiende hoofdstuk van Matthus bij vers vier te vinden, waar bij de twaalfde
apostel, J udas Iskariot, staat: 'die Hem later verried'. Matthus, die zijn evangelie in
Mijn bijzijn schreef, wist daar op het moment van de apostelkeuze nog niets van en
kon daarom zo'n bijzin ook niet toevoegen; dat heeft in later tijden een overschrijver
gedaan.
[9] Daarom staat zowel in de Hebreeuwse als in de Griekse bijbels vooraan altijd de
aantekening: 'evangelie naar Matthus', 'naar J ohannes', enz.
[10] Niemand moet zich er daarom aan stoten, als hij bij het lezen van Matthus en
J ohannes hier en daar soortgelijke passages tegenkomt, die de oorspronkelijke
evangelist op het moment dat hij het evangelie schreef. niet op had kunnen schrijven
omdat het daarin beschreven feit pas veel later plaats vond. Hier wordt alles echter
streng chronologisch vastgelegd. en opdat er in de loop van de tijd door
wetenschappelijke piekeraars geen verkeerde conclusies getrokken zullen worden,
heb Ik deze bijzonderheid hier op de daarvoor geschikte plaats vermeld.
[11] Net als al eerder zullen in het verdere verloop nog hier en daar verklarende
stukken tussengevoegd worden. wat des te noodzakelijker is omdat door het
overschrijven menig belangrijk punt niet geheel juist is overgeschreven en menige
zaak die de kopiist niet authentiek toe leek. ook wel helemaal werd weggelaten. Want
er is toentertijd veel opgeschreven, deels door ooggetuigen, deels van horen zeggen,
en voor de eerlijke kopiist was het daardoor een heel moeilijke taak om in alle
gevallen volledig waarheidsgetrouw te blijven.
[12] De beide evangelin naar Matthus en Johannes zijn op enkele kleinigheden na
het zuiverste.
[13] Een kritisch mens zou hier kunnen vragen: 'Waar is dan het echte origineel
gebleven? Bevindt het zich nog niet ergens op aarde. en was het bij het toenmalige
aantal mensen dat de heilige geest ontvangen had. voor God dan onmogelijk om het
oorspronkelijke evangelie woordelijk te reproduceren?'
[14] Het antwoord hierop is: De originelen zijn wijselijk vernietigd om te voorkomen
dat in de kortst mogelijke tijd zulke relikwien afgodisch vereerd zouden worden.
Zelfs met valse en verzonnen relikwien gebeurt dat nu nog, hoewel Mijn echte en
zuivere leer dat streng verbiedt en daarbij ernstig waarschuwt voor het zuurdeeg van
de Farizeen. Stel u voor dat er een echte historisch bewezen relikwie zou zijn! Ik zeg
u. dat daar nog veel meer afgoderij mee gepleegd zou worden dan met het
251
zogenaamde heilige graf te J eruzalem, waaraan behalve de plaatselijke toestand zelfs
geen origineel zandkorreltje meer kleeft. Dit is de voor de hand liggende reden,
waarom de originelen vernietigd zijn.
[15] Wat echter de tweede vraag betreft. daarop moet gezegd worden. dat de geest
van de originelen ook in de afschriften geheel bewaard is gebleven; letters zeggen
zonder meer niets. maar het gaat om n en dezelfde geest. Of is het soms niet meer
dezelfde geest van God. als Hij zich hier op aarde op eindeloos verschillende vormen
manifesteert en dat op een zon nog eindeloos gevarieerder doet? Zie, het is en blijft
toch steeds n en dezelfde heilige Geest!
[16] Zo is dat ook het geval bij de afschriften van Mijn woorden. Hoe verschillend ze
er ook van buiten uitzien, ze zijn van binnen toch met n en dezelfde geest vervuld,
en meer is niet nodig!
[17] Ten overvloede kunt u nog de religies van vreemde volken nemen, zoals van de
Turken, de Parsen, Hindoes, Chinezen en J apanners! Hoe zeer zij ook afwijken van
Het geloof dat Ik alleen aan de kinderen uit de hemel der hemelen gaf, toch is ook in
hen, hoewel veel dieper verborgen, dezelfde geest van God als een sturende kracht
aanwezig!
[18] Ieder, die ook maar enige kennis bezit van de aard van de dingen, zal zonder
moeite begrijpen dat zich in de vaak zeer dikke en verweerde schors, die jammer
genoeg door velen al voor de boom zelf aangezien Wordt, allerlei vervuilingen en
vele soorten wormen en insecten bevinden, die leven van het slechte voedsel dat de
schors hen geeft. Omdat de schors uit de levende boom, maar nooit de levende boom
uit de schors groeit, heeft de schors ook iets levends van de boom in zich, en daarom
is het te begrijpen, hoe in en uit haar zoveel wormen en allerlei insecten toch een
uiterlijk en vergankelijk levensvoedsel vinden.
[19] Oorlogen, vervolgingen, verwoestingen vinden slechts plaats op de schrale en
levensarme bast, terwijl het hout van de levende boom fris en gezond blijft. Daarom
moet levend hout zich ook niet bekommeren om wat er in de eigenlijk alleen maar
dode bast gebeurt; want de bast zal blijven liggen als het hout verzameld wordt.
[20] Deze ingelaste verklaring was nodig om het volgende gemakkelijker en
grondiger te kunnen begrijpen. En omdat voorlopig geen twijfel daarover kan
bestaan, kunnen we nu weer welgemoed terugkeren naar de hoofdzaak.
135 Opdracht aan de apostelen
[I] Toen Ik de twaalf leerlingen uitkoos tot Mijn boodschappers en voorlopers, en hen
door het opleggen van Mijn handen veelsoortige macht gaf en ook beknopt opdracht
gaf hoe ze moesten handelen, vroegen alle twaalf zeer nadrukkelijk om een complete
instructie over wat ze zouden moeten doen, waarover en hoe ze zouden moeten
spreken en leren, hoe hun gedrag moest zijn, en wat hen zoal te wachten zou staan.
Want hun vrees voor de vele Farizeen en schriftgeleerden was niet gering.
[2] Matthus, de tollenaar, was de enige die een beetje meer moed had, en hij gaf als
commentaar bij alle bedenkingen die de twaalf naar voren brachten: ' Ach wat, ik ben
een Griek; mij kunnen ze niet zo makkelijk iets maken! Daarbij ben ik niet op mijn
mondje gevallen en ik heb twee sterke armen aan mijn lijf en kan bovendien duidelijk
aantonen dat ik Romeins burger ben waarnaar geen brutale J ood een vinger durft uit
te steken. Zo zal ik in ieder geval in het openbaar wel van ze afkomen. Maar voor
252
geheime en verraderlijke vervolgingen zal de almachtige geest van onze Heer en
Meester mij beschermen, en dus heb ik zelfs tegen de sluwste vijanden een groot
aantal uitmuntende wapens, en ik ben daarom voor de hele hel niet bang! J ullie zijn
voor het grootste deel Galileers, ofwel vijanden van de tempel, en meer Grieks dan
J oods, en de Romeinen zijn jullie vrienden; wat hebben jullie onder die om-
standigheden dan te vrezen? We moeten trouwens moedig zijn als het gaat om de
verwezenlijking van zaken die zo eindeloos groot en heilig zijn! Ook al valt de aarde
tot n grote puinhoop in elkaar, dan moet de juiste man toch met doodsverachting op
de resten staande blijven en niet beven als een rietstengel! -Maar ik zou ook graag
een complete en volledige instructie voor dit grote en heilige werk willen krijgen;
want we moeten goed weten wat we zullen moeten doen en zeggen!'
[3] Na deze energieke toespraak van Matthus d.t., kregen allen meer moed en begon
hun rug behoorlijk te jeuken, alsof ze al liever weg zouden vliegen, dan te voet op
weg te gaan.
[4] Toen ging Ik in hun midden staan en zei tot hen: 'Luister dan heel goed; Ik zal
jullie nu zonder voorbehoud alles vertellen wat je moet weten.
[5] Bij de eerste zendingstocht zullen jullie weliswaar niet alles meemaken wat Ik je
nu ga zeggen; maar nadat Ik in levende lijve van deze aarde naar Mijn hemelen
opgevaren zal zijn om eeuwige woningen voor jullie klaar te maken in het huis van
de Vader, zullen jullie alles meemaken wat Ik je nu als n geheel voor nu en voor de
hele toekomst zal openbaren. Let daarom goed op en begrijp, wat voor nu en wat
voor later bedoeld is!
[6] Wat Ik echter tegen jullie zeggen zal, geldt ook in meer of mindere mate voor
degenen, die in Mijn naam volledig in jullie voetstappen treden. Schrijver Matthus
moet net als op de Garizim alles woordelijk opschrijven wat Ik thans zal spreken;
want dit moet voor de wereld bewaard blijven, omdat het een krachtig getuigenis
tegen haar zal zijn!'
[7] Matthus de schrijver zet zich klaar om te schrijven en Ik zeg tegen de twaalf:
[8] 'Begeef je in de eerste plaats niet op de wegen van de heidenen! Dat betekent:
[9] Ga niet met geweld te werk en vermijd de volken, die als te woest bekend staan;
want aan honden en varkens moet je het evangelie van het Rijk van God niet
verkondigen. Want een varken blijft een varken, en de hond keert altijd gulzig naar
zijn braaksel terug. Dat bedoel Ik als Ik jullie aanraad om je niet op de heidense
wegen te begeven.
[10] Ga ook niet naar de steden van de Samaritanen! Waarom? Daar heb Ik reeds in
jullie bijzijn een apostel naast jullie aangesteld, en ten eerste hebben ze jullie niet
nodig en ten tweede zouden de J oden nog meer moeite hebben om jullie te accepteren
als ze hoorden dat jullie met hun ergste vijanden samen gaan.
(Matth. 10:5) Maar ga wel overal moedig naar de verdoolde schapen van het huis
Isral! (Matth. 10:6)
[11] Als je naar hen toegaat, leg het hun dan uit en toon hun op een begrijpelijke
manier hoe dicht het hemelrijk nu bij hen gekomen is! (Matth. 10:7) En als ze naar je
zullen luisteren en je prediking zullen aanvaarden, maak dan hun zieken gezond,
reinig de melaatsen, wek hun doden op - afhankelijk van wat de Geest je zal ingeven
-lichamelijk, maar altijd en vr alles geestelijk!
[12] Drijf de duivels uit en zorg dat ze niet terug kunnen komen! Maar bij dit alles
geldt wel steeds, dat je je daarvoor door niemand iets Iaat betalen! Want jullie hebben
het voor niets van Mij gekregen, en net eender moeten jullie het ook weer in Mijn
253
naam geven!' (Matth. 10:8) - Dit laatste zei Ik toen voornamelijk ten behoeve van
J udas Iskariot, omdat hij meteen heimelijk bij zichzelf begon uit te rekenen, hoeveel
hij zich Voor een bepaalde eenmaal bewezen dienst zou laten betalen. Alleen al voor
de opwekking van een dode, voor wie de een of andere zeer rijke erg veel over zou
hebben, wilde hij duizend pond vragen! Maar omdat Ik die rekenarij in het hart van
de verrader maar al te gauw bemerkte, maakte Ik direkt bovenstaande toevoeging,
waarop de desbetreffende wel een wat zuur gezicht trok, wat de tegenover hem
staande Thomas niet ontging, die niet kon nalaten er tussendoor te zeggen: 'Nou, nou,
je zet een gezicht als iemand, die woekerwinsten had te vorderen, waar het gerecht nu
een armdikke streep door haalt!'
[13] J udas zegt: 'Het gaat je niets aan wat voor gezicht ik trek! Uiteindelijk zal ik jou
ook nog verantwoording af moeten leggen voor mijn gezicht?! Ik ben toch net als jij
geroepen en nu uitgekozen; wat sta je me dan steeds te corrigeren?'
[14] Thomas zegt: 'Ik corrigeer je niet; maar bij bepaalde gelegenheden mag ik je
toch wel een vraag stellen? Waarom trok je dan daarnet niet zo'n zuur gezicht, toen
de Heer ons allerlei wonderbare macht toebedeelde en toonde hoe we deze kunnen en
moeten uitoefenen? Toen de Heer echter zei, dat we dat voor niets moeten doen,
kreeg je gezicht meteen die azijnzure uitdrukking; ja, waarom dan? Heb je soms
kramp gekregen, waardoor je wangen en je voorhoofd zulke zure rimpels kregen?
Geef eens eerlijk antwoord, als je dat durft!'
[15] J udas zegt tegen Mij: 'Heer, zeg eens dat hij op moet houden, anders ben ik
steeds aan zijn opmerkingen overgeleverd, die op den duur werkelijk beledigend voor
me zijn!'
[16] Ik zeg: Vriend! Als iemand vals beschuldigd wordt, dan lacht hij in zijn hart
daarom; want daar weet hij, dat hij onschuldig is. Maar als iemand, ook al is het
schijnbaar toevallig, een ander van iets beschuldigt waaraan hij werkelijk schuldig is,
-zeg dan eens, zal ook die mens in zijn hart lachen? O nee! Ik zeg je: Deze mens
wordt in zijn hart boos op degene, die hem als bij toeval beschuldigde, en wordt nooit
zijn vriend! Wind je daarom niet op, anders beken je op die manier zelf nog je
schuld!'
[17] Op deze woorden trekt J udas meteen een zo vriendelijk mogelijk gezicht, om
maar niet te verraden dat hij ergens aan schuldig is! Maar Thomas zegt bij zichzelf:
'O vos, ik ken je; mij ontsnap je niet!' .
[18] Simon van Kana vroeg nu: 'Heer, wat moeten we echter doen, als iemand ons
voor een genezing goud, zilver of muntstukken wil geven? Moeten we dat ook niet
aannemen? Er zijn toch veel armen, die we dan met dat geld goed zouden kunnen
helpen!' Ongevraagd valt J udas hem bij en zegt: ' J a, ja, dat vind ik ook! Als iemand
voor gegeven hulp, goud, zilver of ook muntstukken als het ware zou worden
opgedrongen, dan kon hij dat voor het door Simon van Kana genoemde doel toch wel
aannemen!?'
[19] Ik zeg: 'Beslist niet, broeders!' Ik zeg je: J ullie zullen noch goud, noch zilver,
noch muntstukken in jullie gordels hebben; want een goede arbeider verdient zonder
dat alles zijn voedsel! (Matth. 10:9) Wie echter niet werken wil als hij het wel kan,
die moet ook geen eten krijgen! Want er staat geschreven: 'In het zweet uws
aanschijns zult u uw brood verdienen!' Maar dat een werkschuwe mens met behulp
van een aalmoes van goud, zilver en muntstukken voor zijn eten moet zorgen, dat
staat nergens geschreven! De zwakken, ouden en gebrekkigen moeten volgens de wet
door de hele gemeente onderhouden en goed verzorgd worden.
254
[20] Maar zonder dat zal er toch al veel te gauw een tijd komen, waarin het goud, het
zilver en het geld de mensen zal regeren en zal bepalen hoeveel men voor de wereld
waard is. Dat zal echter een kwade tijd zijn; het licht van het geloof zal uitdoven, en
de naastenliefde zal net zo hard en koud worden als het geld!
[21] Daarom moeten jullie bij het weggaan geen reiszak meenemen, ook geen twee
mantels en geen reisstok! Want zoals Ik al zei, een goede arbeider s zonder dat alles
ook zijn voedsel waard!' (Matth. 10:10)
136 De tegenwerpingen van Judas
[I] Maar nu vroeg J udas: 'Heer, dat zal allemaal wel in orde zijn, en we zullen bij de
boeren zeker zonder geld wel verzorgd worden; maar we zullen toch ook wel naar de
steden en markten moeten gaan, waar de gastvrijheid van vroeger allang verdwenen
is! Hoe kunnen we daar zonder geld in leven blijven of iets doen?'
[2] Ik zeg: ' Als je een stad of een markt bezoekt, vraag dan of er iemand is die jullie
hulp verdient en datgene nodig heeft wat je kunt geven! Als je zo iemand hebt
gevonden, blijf dan bij hem tot je daarvandaan weer ergens anders heentrekt! (Matth.
10:11 )
[3] Het spreekt echter wel vanzelf, dat je het huis waar je intrekt, eerst begroet
(Matth. 10: 12); want de echte liefde gedraagt zich altijd welgemanierd in een
vreemd huis. Als een huis, d.w.z. diens bewoners, jullie waard is, dan zal jullie vrede
over hen komen; is het huis jullie echter niet waard, dan zal je vrede weer tot je
terugkeren. (Matth. 10: 13)
[4] En als de bewoner van een huis je niet zal aannemen of niet wil luisteren naar wat
je zegt, ga dan direct uit zo'n huis, en zo nodig ook uit zo'n stad en schud zelfs het aan
je voeten klevende stof af, als een belangrijk getuigenis over haar dat eens gebruikt
zal worden! (Matth. 10: 14) Want het is de waarheid als Ik je zeg, dat het bij het
jongste gericht voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zal zijn in de andere
wereld, dan voor zo'n stad! (Matth. 10:15)
[5] Zie! Ik zend jullie als schapen onder de verscheurende wolven; wees dus overal
sluw als de slangen, maar tevens zonder valsheid zoals de duiven, die een symbool
van de zachtmoedigheid zijn!' (Matth. 10:16)
[6] Daarop zegt J udas: 'Heer! Als de zaken er zo voor staan, zullen we over het
algemeen niet veel bereiken! Wat hebben we aan het toekomstige jongste gericht in
de geestenwereld, waaraan haast geen mens meer gelooft? Als wij met de goddelijke
totale macht die we nu van U hebben gekregen, niet een zeer scherp en noodzakelijk
jongste gericht over de verscheurende wolfmensen kunnen of mogen uitspreken, dan
kunnen we maar beter thuis blijven! Want als we tegenover zulke wolven, waarvan
vooral de steden uitpuilen, ook maar iets te luid over U zullen getuigen, dan zal men
ons grijpen, boeien en naar het raadhuis slepen en daar hard over ons rechtspreken; en
men zal ons dan, als de vonnissen niet te hard zijn, toch minstens voor de J oden in de
scholen geselen en ons tot slot als vogelvrijen de stad uitjagen. Echt, voor zo'n
geschenk bedank ik vooraf al! Wat heb je aan alle wijsheid, waarheid en de grootste
eerlijkheid, als daartegenover het meest willekeurige geweld in haar blinde ijver
woedt?
[7] Als er een zuivere waarheid en een echte gerechtigheid is, waarvoor de
tegenwoordige mensheid niet het minste begrip heeft, dan moet bij ons ook het
255
Romeinse principe gelden: 'Al gaat de hele wereld te gronde, het recht zal toegepast
worden!' De ware deugd moet altijd beloond worden; de leugen, de afgunst, de
gierigheid, de valsheid en alle ongerechtigheid moet steeds onverbiddelijk gestraft
worden! Als we iets willen bereiken met de thans bijna geheel verworpen slechte
mensheid, dan moeten wij optreden zoals de engelen in Sodom em Gomorra. Wie
naar ons luistert en ons in Uw naam aanneemt, die zal Uw genade ten deel vallen; wie
echter niet naar ons luistert en ons niet aannemen wil, die wordt bezocht door een
plaag! Wie ons echter wil vervolgen en voor een wereldlijk gerecht wil brengen,
moet een verterend vuur uit de hemel over zich heen krijgen, en dat moet datgene met
hem doen wat het eens met de Sodomieten gedaan heeft !
[8] Heer, als U ons toestaat om zo te werken, dan zullen we ook heel zeker deze
huidige zending met goed gevolg uitvoeren; als we echter niet zo mogen handelen
met de uitermate bedorven en ontaarde mensheid, dan is al onze moeite en al ons
werk voor niets. Uiteindelijk worden we gestenigd, en u Zelf zult, als daar een
mogelijkheid voor is, gedood worden, en onze immens vele tegenstanders zullen in
een overwinnaarsroes lachend over onze lijken verder gaan. En dat zal dan ook alles
zijn, wat wij met al die misplaatste goedheid, toegevendheid en zachtmoedigheid
zullen bereiken. Kort en goed, om iets bij de satan te bereiken moet men hem
volkomen meester zijn, of hem als knecht dienen, anders wordt het niets!'
137 Troost voor de apostelen
[1] Ik zeg: 'Omdat je een mens van deze aarde bent, daarom spreek je ook als een
mens van deze aarde. Hij echter, die van boven is gekomen, spreekt anders, omdat
Hij alleen inziet en het beste weet, wat de mens te allen tijde nodig heeft opdat diens
geest vrij zal worden van de almacht en van de toorn van God, en voor eeuwig de
ware zelfstandigheid zal bereiken.
[2] Want het aardse leven geeft de geest geen leven en ook geen vrijheid, maar de
dood; de aardse dood is echter de overgang van de geest naar het eeuwige leven en de
daarbij behorende ware eeuwige vrijheid.
[3] Als Ik op menselijke manier spreken wil, dan zeg Ik je dat dat alles en nog veel
meer al met de mensheid gedaan is, en zeg nu zelf eens, waar zijn volgens jou de
gouden vruchten daarvan!
[4] Hoeveel beter zijn de mensen op deze aarde geworden na wat er gebeurde ten
tijde van Noach, dan er voor? Wat gebeurde niet lang daarna met Sodom en
Gomorra?,
[5] En zie, behalve de Moren en Sinieten in het uiterste oosten, zijn alle heidenen en
ook veel als dieren verwilderde Scythen die de noordelijke landen van de aarde
bewonen, nakomelingen van Lot; hoe vind je dat ze zijn geworden, ondanks de les,
die hun vader Lot kreeg?
[6] Ga naar Egypte en onderzoek hoeveel beter de volken geworden zijn door de
zeven plagen! Wat heeft Mozes niet allemaal gedaan; wat deden niet al de profeten?!
[7] Veertig jaar liet J ehova de te slecht geworden J oden ellendig smachten in de
Babylonische gevangenschap, ze werden behandeld als de slechtste lastdieren en
gevoerd met het voer van de varkens en de honden; de bekoorlijke dochters van de
J oden zijn onder geseling en allerlei martelingen door de overmoedige Babylonirs
dag en nacht verkracht tot de dood volgde, net als de knapen en jongelingen, die eerst
256
gecastreerd werden! Ga en vraag alle hoge en trotse J oden hoeveel beter ze door die
les zijn geworden!
[8] Noem me n periode, n jaar, n maand, n week, n dag, waarop de Heer
de te slechte mensheid niet persoonlijk of in het algemeen gestraft heeft! In het hele
J odenland is geen huis te vinden dat daarvan vrij gebleven is; zeg zelf eens hoeveel
beter de mensen nu zijn'?!
[91 Daarom kom je met je raad aan Mij veel te laat; want dat heeft allemaal al plaats
gevonden en heeft voor de geestelijke weg ook datgene te weeg gebracht, wat het
moest teweeg brengen; maar voor de uiterlijke aardse levensomstandigheden van de
mensen kan en mag uiteraard geen merkbaar effect optreden, omdat deze nooit een
reden waren om van boven iets te laten gebeuren.
[101 Als Ik nu echter weer met donder en bliksem het evangelie van het Rijk van
God op aarde aan de mensen zou willen verkondigen, zou Ik jullie daarbij niet nodig
hebben; want dan zijn er in de hemel nog een overgroot aantal machtige engelen, die
veel meer verstand hebben van zo'n verbreiding van het Godsrijk op aarde dan jullie.
[111 Maar nu is de tijd gekomen, die aan Elia getoond werd toen hij verborgen lag in
de grot op de berg. Niet in de storm, ook niet in het vuur, maar in het fluisteren van
de wind kwam J ehova voorbij! En deze tijd van het zachte fluisteren van J ehova voor
de grot van deze wereld is nu aangebroken! Daarom willen en mogen we ook nu noch
met stormgeweld, noch met vuur er op uittrekken, maar volgens de eeuwige ordening
van God slechts met alle liefde, zachtmoedigheid en geduld!
Maar je moet de voorzichtigheid niet uit het oog verliezen! Want Ik zie wel dat jullie
nu als lammeren onder de verscheurende wolven komen; maar als je voorzichtig bent,
dan zul je toch veel tot stand brengen!
[12] Pas daarom op voor die bepaalde mensen en laat hen links liggen; want die zijn
het, die jullie overleveren en voor hun raden zullen brengen en ook zullen geselen in
hun scholen, -en dat des te eerder, als je dom en niet voorzichtig genoeg bent! (Matth.
10:17) Als een lam zich op de zolder van het huis bevindt waar de wolf niet komen
kan, dan zal de wolf het ondanks al zijn bloeddorst niet kunnen deren. Als het lam
echter eigenwijs is en van de veilige zolder afgaat om de vijand van dichterbij te
bekijken, dan is het zijn eigen schuld als het (Matth. 10:18) door de wolf verscheurd
en opgegeten wordt.
[13] Later, als Ik weer naar de hemelen ben opgevaren om eeuwige;: woningen voor
jullie gereed te maken in het huis van de Vader, zal men jullie ter wille van Mijn
naam wel voor vorsten en koningen sleuren tot een getuigenis over hen en over de
heidenen(Matth. 10:18), opdat daardoor ook vervuld wordt, wat J esaja, Mijn profeet,
voor alle tijden en voor Mijn nu op te richten Rijk op aarde over de domme koningen
voorspeld heeft, toen hij zei (Jesaja 32:6-20):
[14] 'Een dwaas spreekt over dwaasheid, en zijn hart gaat met het ongeluk om, omdat
hij huichelarij veroorzaakt en predikt om van de Heer af te dwalen, opdat de
hongerige zielen nog meer worden uitgehongerd en de dorstigen mets te drinken
krijgen. Het regeren van de gierige geeft alleen maar nadeel; want hij vindt genoeg
valse streken om met onoprechte woorden de ongelukkigen te verderven als hij op
moet komen voor het recht van de arme. Maar echte vorsten zullen ook vorstelijke
gedachten hebben en het recht daarover behouden.
[15] Verhef u echter, trotse vrouwen, en luister naar mijn stem! Gij dochters die zo
zeker van jezelf bent, spits je oren voor wat ik zeg! In een jaar en een dag zullen
jullie, die zo zeker van jezelf bent, sidderen; want als er geen wijnoogst is, dan wordt
257
er ook geen wijn gelezen. Schrik op, jullie trotse vrouwen! Want het is de hoogste
tijd, om de lendenen te ontbloten en aan te gorden!
[16] Men zal treuren over de akkers, ja, over de liefelijke akkers, en over de
vruchtbare wijnstokken; want op de akker van mijn volk zullen dorens en doornhagen
groeien en ook over alle bordelen van de vrolijke stad. De paleizen zullen verlaten
zijn en de menigte in de stad eenzaam, zodat de torens en vestingen eeuwige holen
worden tot vreugde van het wild, tot weide voor de kudde. En dat zo lang, tot de
geest uit de hoogte over ons uitgegoten wordt.
[17] Dan zal de woestijn een akker worden en de akker zal men als een deel van het
woud zien. En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid woont op de
akker. En de vrucht van de gerechtigheid zal de vrede zijn, en het nut van de
gerechtigheid zal eeuwige stilte en zekerheid zijn,
[ 18] Daar zal mijn volk in huizen des vredes wonen, dus in veilige woningen en in
trotse rust, Maar langs het bos zal toch de hagel vallen, en de stad op aarde zal klein
zijn.
[19] Nu ga het jullie dan goed als je vlijtig zaait aan de wateren; laat rustig de voeten
van ezels en ossen daarover gaan!'
[20] Als jullie dus door de slechte dwazen van deze wereld naar de door J esaja
beschreven narrenkoningen gebracht en daaraan overgeleverd worden, maak je dan
geen zorgen over wat je zeggen moet en hoe je je verantwoorden moet; want in dat
uur zal jullie gegeven worden, wat je zeggen en hoe je je verantwoorden moet!
(Matth. 10:19) Want jullie zijn het niet die daar spreken; maar Mijn geest, des Vaders
geest is het, die door jullie spreekt! (Matth.10:20)
[21] Dat heeft echter alleen betrekking op de hiervoor aangeduide tweede uitzending,
die jullie na Mijn hemelvaart moeten uitvoeren; nu zullen jullie het niet al te zwaar
hebben.
[22] Want wat de profeet aan het eind zegt, dat zeg Ik jullie nu ook: Het ga jullie
goed die gaan zaaien aan de oevers van de wateren. want op deze grond mogen jullie
je ezels en ossen, dat betekent jullie vlijt om het goede en juiste te doen waarvoor Ik
jullie geroepen en uitgekozen heb, best laten lopen! J e zult daar geen narrenkoning
tegenkomen en ook geen trotse en hoogmoedige vrouwen, maar wel lichamelijk en
nog meer geestelijk armen, zieken, bezetenen, lammen, doven en blinden; ga
daarheen en predik hen het evangelie van het Godsrijk, en genees ieder die gelooft en
verzwijg hem Mijn naam niet!'
138 De vraag van Simon van Kana
[1] Simon van Kana zegt: 'Heer, ik heb nog n vraag voor U, die mij uiterst
belangrijk voorkomt, Misschien wilt U die, ter lering en voor de rust van ons gemoed,
nog beantwoorden voor we er op uit trekken Ik vraag U om mij aan te horen!'
[2] Ik zeg: 'Ik lees jouw vraag in je hart precies er dan je hem zult kunnen formuleren;
maar laat je dat niet verhinderen om je vraag ter wille van de broeders hardop uit te
spreken! Want de vraag is werkelijk bijzonder belangrijk en een echte onbedorven
J ood waardig. Zeg dus maar zonder omwegen, wat je op je hart hebt!'
[3] Simon van Kana zegt: 'Nu dan, als het ook Uw wil is dat ik spreek, luister dan
allen goed naar mij! Dit is de vraag:
[4] Wij zullen nu gaan naar wie ons nodig hebben, Wij zullen prediken wat U ons op
258
de berg hebt geleerd. Uw bergrede is zuiver goddelijk en dus oprecht en hemels.
Maar deze leer gaat voor het grootste deellijnrecht in tegen de oude mozasche
wetten.
[5] Ik ken bijna alle plaatsjes langs de langgerekte Galilese zee, en haar inwoners ken
ik dikwijls evengoed. Er zijn er veel onder hen, die Mozes en alle profeten allang
vervangen hebben door Pythagoras; die zijn nu juist niet zo gevaarlijk voor Uw
nieuwe leer. Maar er zijn ook families, die zo gezegd voor Mozes en eigenlijk nog
meer voor de tempel, leven en sterven, - en meestal geldt dat meer voor de ouders
dan voor de kinderen, hoewel het ook wel voorkomt dat het net omgekeerd is. Als nu
kinderen van zulke aan de tempel verknochte J oden Uw op zo vele punten anti-
tempelse leer aannemen, terwijl hun ouders dat zeer waarschijnlijk niet doen, - wat
zal daar dan uit voortkomen?
[6] De ouders zullen de kinderen betichten van ongehoorzaamheid aan Mozes en
zullen ze vervloeken, - iets wat bij zulke fanatieke aan de tempel verknochte J oden
beslist niet zeldzaam is!
[7] Dit zal zich ongetwijfeld voor onze ogen afspelen en wat zullen we dan moeten
doen? Want het is zeker dat zulke ouders ons zullen vervolgen en grenzeloos zullen
vervloeken.
[8] In het omgekeerde geval zou het eenvoudiger kunnen zijn, omdat de kinderen
alleen al door de staatkundige wetten nooit de baas over hun ouders kunnen spelen.
Zo zullen we nu dus behalve de zegen ook dikwijls tweedracht, twist, toorn, haat en
wraakzucht zaaien en door duizenden gehaat, vervolgd en algeheel vervloekt worden!
Wie zal deze schade weer herstellen en wie zal de duizendvoudige vloek van onze
hoofden wegnemen?'
[9] Ik zeg: 'Dat gaat jullie niets aan! Kijk, uit de hemel komt niet alleen de milde
voorjaarszon, die de hele natuur opnieuw tot leven wekt met haar stralen, maar ook
storm, hagel, bliksem en donder .
[10] Welhaast iedereen prijst de zonnestraal; maar de hagel, de storm, de bliksem en
de donder wil niemand loven, en de winter komt voor iedereen altijd te vroeg, -en
toch is de winter voor iedereen heilzamer dan het voorjaar, en storm, hagel, bliksem
en donder zijn net zo nodig als de milde straal van het avondrood!
[11] Ik zeg jullie: Het zal gebeuren, en het moet gebeuren, dat ter wille van Mijn
naam de ene broeder de andere zal overleveren aan de dood, en dat zal ook de vader
met zijn zoon doen, en de kinderen zullen tegen hun ouders opstaan en hen de dood
indrijven! (Matth. 10:21) Maar jullie moeten door iedereen van de eigenlijke wereld,
zoals die thans is, gehaat worden ter wille van Mijn naam!
[12] Wie van jullie zich daaraan niet ergert, maar volharden zal tot het einde, die zal
zalig worden (Matth.10:22); want de satan trekt zijn klauwen niet zo maar van zijn
buit af! Hebben jullie Mij begrepen?'
[13] J udas zegt: 'Het wordt steeds mooier! Als iedereen ons moet gaan haten vanwege
deze opdracht, dan beveel ik zo'n onderneming wel in Gods handen aan! Veel geluk
en een krijgshaftige stemming! Zij, die ons haten, zullen zich zeker net zo over ons
ontfermen en ons bewaren als de hete zomer zich over de sneeuw ontfermt en deze
bewaart! Heer, als U dat volle ernst is, dan zeg ik U als heel eenvoudig, maar
enigszins ervaren mens: Blijf samen met ons liever thuis; want dit zaad zal niet
opkomen en geen vrucht dragen! -Luister! Als we het in een stad met onze prediking
en onze daden zover gebracht zullen hebben, dat we daar door iedereen dodelijk
gehaat worden, wat staat ons dan te doen? Moeten we ons dan ook nog heel gewoon
259
laten doden? En als dat ook moet, -wie zal Uw leer dan verder verbreiden? - Ha,
bedenk eens, wat U vraagt! Om 's hemelswil, ziet U dan niet in, dat U Zich daardoor
helemaal onmogelijk maakt en Uw Eigen grootste vijand en vervolger bent? Waar,
waar in de hele wereld vind je iemand, die mij meer dan de dood haat en toch luistert
naar mijn prediking die zijn huis vervult met alle mogelijke tweedracht, haat, toorn en
dodelijke wraak? Zeg, -wat moet er in zo'n geval gedaan worden?'
[14] Ik zeg: 'J ij praat altijd, zoals jij het begrijpt; wij praten echter, zoals wij het
begrijpen. J ij begrijpt het allemaal op een grove wereldse manier, terwijl hier op een
hemelse geestelijke manier gesproken wordt.
[15] Als je met z'n tween bent en beiden zo'n grote angst voor de mensen hebt,
ontvlucht dan een stad waar men jullie zal vervolgen en ga naar een andere! Want
voorwaar Ik zeg jullie: J e zult lang niet in alle steden van Isral gepredikt hebben,
voordat Ik als de Zoon des mensen weer bij jullie zal komen (Matth. 10:23) als
Degene, die voor ieder het gericht, een verwoestend vuur in zijn hart, ontsteken zal,
en de kwade worm in de borst van de boosdoener zal wekken; en het vuur zal niet
doven en de worm zal niet sterven; jullie zullen daardoor echter gerechtvaardigd
worden. Want wee degenen, die jullie hebben vervolgd en de hand aan jullie geslagen
hebben!'
[16] J udas zegt weer: 'J a, als we al doodgeslagen zijn, dan zult U wel komen! Als U
ons nu toch al de macht over de boze geesten hebt gegeven en de kracht om alle
ziekten te genezen, waarom geeft U ons dan ook niet daarbij de macht over de slechte
mensen, waarvan er niet zelden n slechter is dan alle boze geesten, die zich ooit als
parasiet in de lichamen van de mensen genesteld hebben? Geef ons de macht om vuur
uit de aarde op te roepen onder de voeten van hen, die ons vervolgen, en wij bekeren
in korte tijd de hele wereld voor U!'
[17] Ik zeg: 'Wil je dan meer zijn dan je Meester en Heer? Ik zeg jullie allen: De
leerling is niet meer dan zijn meester en de knecht niet meer dan zijn heer.
(Matth. 10:24) Het is voor de leerling genoeg als hij is zoals zijn meester, en dat geldt
ook voor de knecht, als hij is zoals zijn heer.
[18] Als jullie Meester en Heer Zich echter niet bedient van buitengewone
machtsmiddelen om de mensen Zijn leer op te leggen, waarom zullen Zijn leerlingen
en knechten dat dan willen? Maar als de wereldse mensen Mij, de Heer en eeuwige
Huisvader, al 'Belzebub' genoemd hebben, hoeveel te meer zullen ze jullie, Mijn
huisgenoten, zo noemen! (Matth. 10:25)
[19] Daarom moeten jullie ook niet bang zijn voor hen, want je kent ze. Denken jullie
dan, dat Ik niet weet wat men jullie aan zal doen? Ik zeg jullie: Er is niets zo
verborgen, dat het niet aan Mij geopenbaard zou worden, en er is ook niets zo
geheim, dat Ik het niet zou weten. (Matth. 10:26)
[20] Omdat Mij dus niets verborgen kan blijven wat men van jullie eist of wat men
jullie aandoet, kunnen jullie ook altijd Mijn hulp verwachten! Zoals de leeuwin haar
jongen niet verlaat en in tijden van gevaar haar leven inzet voor ieder jong dat men
haar ontnemen wil; zo kun je van Mij toch wel verwachten dat Ik jullie in tijden van
gevaar ook met Mijn leven zal weten te beschermen!?
[21] Heb dus geen angst voor de wereldse mens! Wat Ik jullie 's nachts leerde, zeg
hen dat overdag; en wat Ik n van jullie heimelijk in het oor van zijn hart zei,
verkondig dat nu van de daken (Matth. 10:27) en vrees degenen niet, die als een
verscheurend dier het lichaam van een mens kunnen doden, maar die de ziel, die het
enige is wat leeft en leven heeft niet kunnen doden en die niet in staat zijn om haar
260
ook maar op enige wijze kwaad te doen!
[22] Maar als je dan toch ergens bang voor bent, vrees Hem dan veel meer Die Heer
over jullie zielen is, en Die deze kan veroordelen tot de hel als Hij dat wil! (Matth.
10:28) En je kent Hem ook al, want Hij is het die dit tegen jullie zegt!
[23] Kijk eens daar naar dat schuurtje waar het dak nog op zit! Zie eens wat een
plezier de mussen daarop hebben; zo vliegen ze er op en zo laten ze zich domweg van
het dak vallen! Op de markt koop je er twee voor een penning; hoe weinig zijn ze
waard! En toch valt er ook maar niet n van het dak afzonder dat de Vader in de
hemel dat toestaat! (Matth. 10:29)
[24] Maar Ik zeg je: J ullie haren zijn geteld (Matth. 10:30), en je verliest er niet n
zonder het weten en de wil van de Vader! Als de Vader nu z zorgt voor dingen, die
jullie totaal de moeite niet waard vinden, zal Hij dan niet voor jullie zorgen, terwijl je
nog wel Zijn woord en Zijn genade verkondigt?
[25] J ullie vrees is daarom ongegrond, en je moet nooit vrezen; want je bent toch
beter dan heel veel mussen. (Matth.10:31)
[26] Ga daarom zonder verdere vrees er op uit en belijd Mij voor de mensen!
Waarlijk, wie Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor de Vader
in de hemel! (Matth. 10:32) Maar degenen onder jullie die Mij uit onnodige angst
zullen verloochenen bij de mensen, die zal Ik ook eens voor de Vader in de hemel
verloochenen.' (Matth. 10:33)
[27] J udas neemt weer het woord en zegt: 'Dat is allemaal heel wijs en mooi gezegd,
en het is in die vorm ook beslist waar; maar wat helpt dat allemaal? De leer is
buitengewoon heerlijk, zuiver en waar - dat staat als een paal boven water -, en ook
Uw daden zijn in ieder geval voor ons zoals we hier samen zijn, een meer dan
voldoende bewijs van Wie Degene is, Die deze doet. Maar bij de gegeven
gedragsregels zal de leer en zullen haar daden bezwaarlijk ooit algemeen op en
aangenomen worden. Omdat ze eigenlijk zonder meer onvrede brengt in ieder huis
dat haar aanneemt, zal ze zeer streng door de staat vervolgd, of geheel verboden
worden, en dan zijn wij nergens meer. Wat dan? Als wij dan als aardse verkondigers
van Uw leer en daden zeker maar al te gauw onder stenen of onder het zwaard, in het
vuur, of misschien wel aan het kruis of in de leeuwenkuil opgehouden hebben te
bestaan, wie zal dan wel onze plaats innemen en ons werk doen?'
139 Een belofte aan de getrouwen
[1] Ik zeg: 'Ik heb je al gezegd, dat jij altijd praat volgens je wereldse verstand. De
wereld vrede geven betekent, dat je haar nog meer dood geeft dan ze nu al in
overvloed heeft.
[2] Wordt een blinde weer ziende als je hem de ogen uitrukt, of zal een lamme ooit
weer kunnen lopen als je zijn slechte been afhakt, of zal de stomme ooit kunnen gaan
spreken als je hem de tong uit Iaat snijden, of kan de pest door nog meer pest
genezen, en een brandend huis met nog meer vuur gedoofd worden?
[3] Kijk, thans gaat het met de mensen net eender! Geestelijk zijn ze dood en buiten
het dierlijke natuurlijke leven hebben ze geen leven in zich. Hun zielen zijn puur
vleselijk, en hun geest is zo goed als dood en lijkt op de geesten die in het gesteente
rusten en door hun gerichte traagheid de overigens losse materie samengebonden
houden, zodat daaruit stenen in allerlei soorten en vormen ontstaan; zachtere en
261
hardere, vele doorzichtig en vele ondoorzichtig, en met verschillende kleuren die
afhangen van de aard van de zich daarin bevindende geest.
[ 4] Als je de geesten in de stenen los wilt maken uit hun materie, zal je dat dan met
lauw water gelukken? Zeker niet! Ik zeg je: De steen zal onder zo'n zachte en
vreedzame behandeling net zo hard blijven als hij was en is. Er is een machtig vuur
voor nodig om de geesten in de steen in een groot gevecht te verwikkelen; dan
verbreken ze pas zelf de boeien van hun materie en worden vrij. En kijk, zo moet het
hier ook gaan!
[5] Wat de geesten in de steen vrijmaakt, zoals het vuur, de strijd, zware druk en
zware harde slagen, dat wekt ook de geesten in de mensenharten die veranderd zijn in
harde stenen, en maakt ze vrij, vooral de harten van de groten en rijken, die harten
van diamant hebben welke door geen aards vuur zacht gemaakt kunnen worden.
[6] Onthoudt dus wat Ik jullie zeg: Laat die belachelijke domme waan varen, dat Ik
gekomen zou zijn om door jullie, Mijn leerlingen en Mijn knechten, de wereldse
mensen de aardse vrede te zenden; Ik zend het zwaard! (Matth.10:34)
[7] Begrijp het dus goed! Ik ben gekomen, om de nog niet zo harde zoon in beweging
te brengen tegen de vaak erg harde onbuigzaamheid van zijn vader, en de niet zo
veeleisende dochter tegen haar heerszuchtige moeder, en de zachtere schoondochter
tegen haar gierige en afgunstige schoonmoeder! (Matth. 10:35) J a de eigen
huisgenoten behoren de ergste vijanden van de mens zijn! (Matth. 10:36)
[8] Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: Wie zijn vader en moeder meer liefheeft dan Mij,
is Mij niet waard; en wie zoons en dochters heeft en ze meer liefheeft dan Mij, is Mij
niet waard! (Matth. 10:37) Wie zijn last, ook al drukt ze hem zo zwaar als het
doodskruis van de Romeinen, niet gewillig op zijn schouders neemt en Mij volgt, is
Mij al helemaal niet waard, en hij zal geen deel hebben aan het Rijk van God. (Matth.
10:38)
[9] Waarlijk, Ik zeg jullie: Ieder, die het leven van deze wereld zoekt, en het ook
zonder moeite vindt, zal het eeuwige leven verliezen, en Ik zal hem niet op de jongste
dag, terstond na het afleggen van het lichaam, opwekken, maar hem voor de eeuwige
dood in de hel werpen.
[10] Wie echter het wereldse leven niet alleen niet zoekt, maar het ook uit ware,
zuivere liefde voor Mij, afwijst en niet de moeite waard vindt, die zal het eeuwige
leven vinden (Matth. 10:39); want meteen na de dood van zijn lichaam zal Ik hem
opwekken, hetgeen de jongste dag van het nieuwe leven in de geestenwereld is, en Ik
zal hem binnenvoeren in Mijn eeuwige Rijk en zijn hoofd versieren met de kroon van
de eeuwige onvergankelijke wijsheid en liefde, en Hij zal dan met Mij en al de
engelen van de eeuwige eindeloze hemel eeuwig over de hele zinnen en gees-
tenwereld heersen!'
140 Het goddelijk geheim in de mens
[1] Simon van Kana vraagt: 'Heer kunt U ons dan niet vertellen waar de hemel waarin
de engelen wonen nu toch wel is, en hoe groot hij is; en hoe groot de zinnenwereld
waarover U sprak, dan wel mag zijn?'
[2] Ik zeg: 'Vriend, je bent blind als je dat niet ziet en begrijpt. Ik zei toch al, dat de
hemeloneindig groot is, wat vraag je dan nog naar zijn grootte? Het hemelrijk is
geestelijk overaloneindig, dus net zo uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim,
262
waarvan je met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje overziet.
[3] Deze aarde, de grote zon, de maan en al de sterren -ontzettend grote werelden,
sommigen vele duizendmaal duizend millioen maal groter dan deze aarde -zijn,
vergeleken met de eindeloos grote schepping van de zinnenwereld, allen bij elkaar
verreweg niet zo groot en uitgebreid als wat het kleinste dauwdruppeltje is
vergeleken bij de totale grote wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede schipper
het gehele oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud als
Methusalem. Maar de huidige zinnenwereld, zover die nu geschapen is, heeft toch
een grens waarachter zich nog een eindeloze, eeuwige ruimte bevindt, die met haar
naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich verhoudt tot de eerder
genoemde schepping van de gehele zinnenwereld als de eeuwigheid tegenover n
moment van de tijd.
[4] De geestenwereld is zelf net zo oneindig als de eeuwig nergens eindigende
ruimte!
[5] Hoewel de ruimte dus in der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin
des woords naar alle kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze diepten en verten
van de ruimte geen puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van God niet net
zo aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats. De echte kinderen Gods, die door
de ware liefde tot God, de eeuwige heilige Vader, en ook door de zuivere liefde tot de
naaste gekend worden, zullen in het hiernamaals in het grote Vaderhuls de macht en
kracht krijgen om in de eeuwig nooit te vullen ruimte steeds meer nieuwe
scheppingen te creren.
[6] Maar je ontwikkeling is nog niet, zo, ver dat je kunt begrijpen, wat Ik nu verteld
heb. Alleen dit zeg Ik jullie nog: Geen sterfelijk oog kan zien, geen oor horen, en
geen aards verstand kan ooit begrijpen wat degenen, die het waard worden om
kinderen Gods te heten, in het hiernamaals in het hemelrijk wacht!
[7] Want voor de ogen van de echte kinderen Gods zullen de aarden, zonnen en
manen als schitterend stof zweven.
[8] Wees daarom niet alleen hoorders, maar veel meer daders van Mijn woord!
[9] Pas door de daad zul je kunnen onderscheiden of de woorden, die Ik tot jullie
gesproken heb en nog spreek, uit de mond van een mens of uit de mond van God tot
jullie gekomen zijn! (Joh. 7:17)
[10] Maar net zoals jullie zelf vr alles echte algehele toepassers van Mijn woord
moeten zijn, als je tenminste in je hart krachtig ervaren wilt wie Hij is, Die je deze
leer en het gebod der liefde heeft gegeven, zo moet je ook allen aan wie je Mijn
woord zult verkondigen, aanzetten tot het toepassen; want zolang het woord alleen
maar in de hersens blijft hangen heeft het niet meer waarde dan het lege gebalk van
een ezel, dat zoveel anderen ook al produceren,
[11] Alleen als het woord in het hart dringt wordt het levend, gaat al gauw de wil
beheersen die het zwaartepunt van de liefde is, en drijft van daaruit de gehele mens
aan tot de daad.
[12] Door dit doen verandert de oude mens in een nieuwe mens, en Mijn woord
wordt dan werkelijk nieuw vlees en bloed.
[13] En pas deze nieuwe mens in jullie zal je duidelijk vertellen, dat Mijn woorden
werkelijk Gods woorden zijn, die nu en in alle tijden der tijden dezelfde macht,
kracht en uitwerking hebben als eeuwigheden terug; want alles wat je ziet, voelt,
ruikt, proeft en hoort, is oorspronkelijk slechts het Woord van God,
[14] Hij,Die voor eeuwigheden de werelden,zonnen en manen Zelf schiep en ze in
263
hun uitgestrekte banen plaatste, Die zet nu jullie in nieuwe banen van het eeuwige
leven!
[ 15] Ik zeg jullie echter bovendien, dat wie jullie opneemt, ook Mij opneemt; wie
Mij echter opneemt, die neemt ook Hem op, Die Mij tot jullie gezonden heeft (Matth.
10:40), -en dat moet je goed begrijpen!'
141 Eerste uitzending van de apostelen
[1] 'Ik zeg jullie nog meer: J e weet, dat er nu net als in alle tijden profeten zijn, en die
zullen er ook altijd bij alle volken der aarde tot aan het einde der wereld zijn, wat
voor geloof ze ook mogen hebben. Want alleen door de profeten wordt, ook al zijn
alle banden tussen hemel en aarde verbroken, nog standvastig een geheime
verbinding onderhouden, die geen duistere macht kan doorbreken.
[2] Bij de echte profeten vond, vindt en zal men altijd valse profeten vinden; maar dat
heeft op het al of niet echt zijn van een door de hemel geroepen profeet helemaal
geen, of slechts een zeer geringe invloed, omdat de echte profeet maar al te gauw de
leugenaar voor de wereld ontmaskeren zal, en deze de straf van de hemel nooit zal
ontlopen.
[3] Maar als een echte profeet in een huis komt en als zodanig aangenomen wordt, zal
degene die hem als een echte profeet opneemt, of ook als hij een door de profeet
gezondene in naam van de profeet opneemt, hem aanhoort en in zijn hart rekening
houdt met diens woorden, in het hiernamaals in het Rijk van God het loon van een
profeet krijgen. En wie een rechtvaardige in de naam van een rechtvaardige opneemt,
-dat wil zeggen, als zo iemand als rechtvaardig bekend staat en die naam hem
toekomt, of ook als hij niet als zodanig bekend staat, maar door degene die hem
opneemt als zodanig erkend wordt en hem zo opneemt, zonder van de rechtvaardige
een bewijs te vragen -, die zal eenmaal in het hemelrijk het loon van een
rechtvaardige ontvangen. (Matth. 10:41)
[4] En Ik voeg daar ook nog aan toe: Kijk eens naar deze kleinen, die hier liefdevol
om Mij heen zijn! Wie in de naam van een leerling aan de allerminste van deze
kleinen slechts een beker water geeft, waarlijk Ik zeg jullie, zo'n zeer geringe daad zal
niet onbeloond blijven. (Matth. 10:42)
[5] Nu hebben jullie alles wat je nodig hebt voor datgene waarvoor Ik je heb
uitgekozen. Ga nu naar alle steden die Ik jullie heb aangewezen, en maak hun die
daar wonen het Rijk van God bekend, en doe datgene wat Ik je nu heb aanbevolen:
jullie loon zal niet gering zijn.
[6] Als jullie in het niet zo grote aantal steden van Isral de opdracht hebt uitgevoerd,
kom dan weer naar Mij terug, opdat Ik jullie dan in de diepere geheimen van het Rijk
van God kan inwijden; want het zal jullie worden gegeven om zulke geheimen van
het Rijk van God te begrijpen.'
[7] Petrus vraagt: 'Heer, moeten wij twaalven tesamen of alleen, ieder voor zich, naar
de verschillende steden gaan en ook naar de markten en dorpen?'
[8] Ik antwoord: 'Dat hangt van jullie af; maar het is beter, als je minstens met z'n
tween of met drie tesamen gaat, zodat de een voor de ander kan getuigen; Mijn geest
kan sterker door jullie werken als twee of drie van jullie ergens in Mijn naam samen
zijn en zo leren en werkzaam zijn.
[9] Maar dat jullie nu juist met z'n allen bij elkaar moet blijven, dat is in de eerste
264
plaats helemaal niet nodig, en in de tweede plaats zou je des te moeilijker in een
willekeurig huis onderdak vinden vanwege de ruimte en de verzorging. Maak daarom
een verdeling in groepjes van twee of van drie! Kies echter vooraf de steden, markten
en dorpen uit en spreek onder elkaar af, wie waar naar toe gaat!
[10] Daardoor kun je in verscheidene steden tegelijk werken en zul je veel tijd
winnen en des te eerder weer naar Mij terug kunnen komen. Als je ijverig bent, zijn
jullie in zeven weken gemakkelijk klaar, eerder kan ook. Maar ga nu; want ieder uur
is waardevol!'
[11] J udas Iskariot zegt: 'Heer, de zon gaat al gauw onder, de dag duurt geen half uur
meer en het is hiervandaan naar alle plaatsen ver; als je goed doorloopt, bereik je
zelfs het dichtstbijzijnde dorp pas na twee uur. Zouden we niet net zo goed morgen
heel vroeg op weg kunnen gaan?
[12] Ik zeg: 'Neen, Mijn vriend, iedere minuut vertraging is gevaarlijk! J ullie
bereiken vandaag net na zonsondergang een marktplaats, die achter de berg naar het
oosten ligt, daar zal men jullie hulp nodig hebben en je zult daar een goed onderdak
vinden; maar blijf daar niet langer dan drie dagen, en doe dat ook niet lichtvaardig
ergens anders! Tot daar moet je bij elkaar blijven; in die marktplaats moet je je in
groepjes splitsen!'
[13] Na deze woorden gingen de twaalven snel op weg, en de bewoners van dit
verwoeste, maar door Mijn genade wonderbaar herbouwde dorpje, gaven hen een
paar mensen mee die goed de weg kenden, en die hen langs de kortste weg naar het
marktplaatsje brachten.
142 De eerste daad van de uitgezonden apostelen
[1] Toen de twaalven na een paar uurtjes in het bovengenoemde marktplaatsje
aankwamen, vonden ze de bewoners huilend en schreiend en enigen hartverscheurend
klagend, in groepjes voor de poorten van het plaatsje; want Herodiaanse
belastingafpersers gingen daar te keer. Ze plunderden de huizen en namen van de
ouders die niet konden betalen, de liefste, beste en mooiste kinderen af, bonden deze
als kalveren met touwen bij elkaar en wierpen hen op hun met ossen bespannen
belastingwagens. Toen de leerlingen die gruwelen constateerden, richtten ze zich in
hun harten tot Mij.
[2] En toen ze in hun hart duidelijk de woorden vernamen: 'Wat jullie willen, dat zal
ook dadelijk gebeuren!', - zeiden ze tegen de treurige bewoners: 'Vrede zij met u! Het
Rijk van God, waarvan wij in de naam des Heren de verkondigers zijn, kome tot u!
Ga met ons mee uw plaats in, en we zullen voor u afrekenen met de onrechtvaardige
en harteloze belastingafpersers!
[3] De inwoners zeggen: 'O, die luisteren niet naar u! Want die onrechtvaardige
belastingafpersers zijn geen mensen, maar wilde verscheurende dieren, die u
boosaardig zullen aanvallen.'
[4] Petrus zegt: 'Beste broeders, aanvaardt wat wij u brengen; het andere zal de Heer
door ons doen! Verwacht geen goud en zilver van ons; maar wat wij hebben, dat zult
u ook van ons krijgen. Nu gaan we echter snel opdat de kinderen niet te lang lijden!'
[5] Wanneer de leerlingen met de bewoners in het plaatsje komen, zien ze
verscheidene wagens vol met allerlei bezittingen, een paar wagens met kinderen en
nog andere met schapen en kalveren beladen, en de belastingafpersers geven al het
265
teken om weg te rijden en letten niet op het schreien en jammeren van de gebonden
kinderen.
[6] Petrus stapt naar de leider van de belastingafpersers en zegt op heel ernstige toon:
'Ongelukkige! Met welk recht begaat u zulke afgrijselijke daden? Weet u dan niet, dat
boven u een almachtige God leeft, Die u tesamen met uw medeplichtigen in een
oogwenk kan vernietigen? Houd met uw gruwelen op, geef alles terug, anders zult u
op deze plaats de volle gestrengheid van Gods toorn over u zien komen!' De leider
van de belastingafpersers zegt tegen Petrus: 'Wie ben je, dat jehet waagt om op zo'n
toon met mij te spreken? Weet je soms niet, welke macht ik van Herodes heb
gekregen, die deze gepacht heeft van de keizer in Rome? Weet je soms ook niet, dat
ik ieder, die mij in de weg komt, ogenblikkelijk zonder enige voorafgaande
rechtspraak kan laten doden? Ga nu opzij! Nog n woord, en je voelt de scherpte
van het zwaard!'
[7] Petrus zegt: 'Nu dan, omdat u hoewel ook een zoon van J acob - geen mens meer
bent, maar een wild, verscheurend dier, daarom zal het gericht van God u en uw
handlangers treffen! Want ik, die u dit verkondig, ben een afgezant van God, en die
met mij zijn, zijn het ook! Wat u met mij wilde doen, omdat ik u in de naam van God
van gruweldaden afhield, had u met God willen doen; daarom zal u dan ook het
gericht van God treffen! Amen!'
[8] Toen Petrus dat met veel vuur uitsprak, sprong er vuur op uit de aarde, greep de
leider en verteerde hem in een oogwenk. Toen zijn handlangers dat zagen, schrokken
ze zo ontzettend, dat ze voor Petrus neervielen en beloofden alles te doen, wat hij ook
maar zou bevelen, als hij hen maar niet zo verschrikkelijk zou straffen!
[9] Petrus zegt: 'Laat dan iedereen vrij en geef alles terug en ga dan in vrede! Maar
zie er van af Herodes ooit weer zo'n dienst te bewijzen; want bij de eerstvolgende
stap in die richting, gebeurt met jullie, wat nu in je bijzijn met jullie leider is
gebeurd!'
[10] Na deze woorden binden de belastingafpersers meteen de kinderen los en laten
ze vrij, en doen dat ook met het vee, zoals schapen en kalveren, en ook met alles wat
ze in dit plaatsje afgeperst hebben, waarvoor zij en ook Herodes geen recht hadden.
Want dit plaatsje had zich bij de Romeinen al een jaar eerder vrijgekocht van
Herodes, zoals meer plaatsen dat gedaan hadden vanwege de onbegrensde
onderdrukking van Herodes. Maar Herodes ondernam heimelijke strooptochten, liet
de afkoopoorkonde ongeldig verklaren en gaf aan zijn belastingafpersers volmacht
met een nieuwe oorkonde, waarmee hij zich bij de keizer kon verantwoorden.
[11] Petrus legde nu aan de belastingafpersers uit, welk onrecht ze hun broeders
aandeden, en zij begonnen Herodes te vervloeken en zichzelf te verwensen dat ze zo
dom waren zo'n tiran te helpen.
[12] Maar Petrus begon over het Rijk van God te leren, en zie, alle belastingafpersers
bekeerden zich en volgden nu Petrus, ongeveer honderd in getal, en dat was een
goede vangst; want deze belastingafpersers werden toen zelfbuitengewoon actief en
droegen veel bij tot een snellere verbreiding van Mijn leer .
[13] De bewoners van dit plaatsje hielden de leerlingen drie dagen bij zich en lieten
zich zelfs in Mijn naam dopen. Want de leerlingen doopten in Mijn naam ook ieder,
die de doop verlangde, met water .
[14] Daartoe hadden ze van Mij weliswaar nog geen opdracht ontvangen; maar ze
wisten dat dit niet tegen Mijn wil was.
[15] De inwoners deden er alles aan om de leerlingen zo goed mogelijk te verzorgen,
266
en brachten tenslotte geld, omdat zij hun zieken genezen hadden. De apostelen namen
echter geen geld aan, en ook niets anders, waarover de vroegere belastinginners zich
zeer verwonderden en zeiden: 'Uw ongevenaarde onzelfzuchtigheid bewijst nog
meer dan uw wonderdaden, dat u echte gezanten van God zijt; want mensen van deze
wereld denken alleen maar aan hun eigen belang'.
[16] J udas was weliswaar uit het veld geslagen toen hij het vele geld zag dat men
hem wilde geven; maar Thomas bleef steeds bij hem, en daarom durfde de
geldgierige leerling het dit keer niet aan te nemen, wat hem heimelijk echt speet.
[17] Na drie dagen verdeelden de leerlingen zich van hieruit in groepjes van twee, en
met ieder tweetal gingen ook tien tot vijftien van de bekeerde belastinginners mee en
bewezen de leerlingen goede diensten; want ze waren erg moedig en hadden geen
mensenvrees.
[18] De twaalven deden nu, wat Ik hen geboden had, en deden overal goede zaken.
[19] Wat deed Ik echter, nadat Ik de twaalf leerlingen met de gegeven opdrachten had
uitgezonden?
143 Het antwoord van de Heer aan Johannes de doper
[I] Toen de leerlingen, zoals nu duidelijk genoeg verteld is, de plaats verlieten waar
Ik hen de opdrachten gaf, bleef Ik daar nog tot zonsondergang, zegende dit arme
volkje en de kindertjes, en trok toen ook verder met nog een groot aantal leerlingen
die Mij omringden, naar de steden langs de zee van Galila. Een aantal van de
leerlingen die bij Mij gebleven waren, hoorde daar thuis en was daar geboren. Ik
leerde en predikte daar Zelf wat Ik de twaalven had opgedragen om te leren en te
prediken, en Ik genas overal de zieken. (Matth. 11: 1 )
[2] In deze tijd was echter J ohannes, die aan de J ordaan gedoopt had, al door Herodes
in de gevangenis geworpen; oorzaak daarvan waren de priesters in J eruzalem, die
daarvoor bij Herodes al hun invloed uitgeoefend hadden. want ze konden J ohannes
niet vergeven dat hij hen 'slangenbroeds' en 'addergebroed' genoemd had. Maar zelf
dorsten ze de prediker in de woestijn niet te belagen, omdat ze wel wisten dat het
volk hem voor een groot profeet hield; daarom verschuilden ze zich natuurlijk door
middel van geld en politieke druk achter Herodes, en Herodes nam hem gevangen
onder het voorwendsel, dat hij een gek was die het volk opruide en hun hoofden met
allerlei staatsgevaarlijke ideen vol stopte en de mensen helemaal gek maakte.
[3] Maar eigenlijk kon het Herodes weinig schelen wat J ohannes leerde, bij hem telde
alleen dat hij daarmee een goede buit binnenhaalde. Herodes hield J ohannes daarom
niet zo heel streng opgesloten en tegen een redelijk bedrag kon iedereen hem in de
gevangenis bezoeken. Leerlingen van J ohannes, die dat konden bewijzen, betaalden
voor een hele week slechts een stater, terwijl anderen voor een dagbezoek een
zilverling moesten betalen.
[4] Herodes had er ook helemaal geen bezwaar tegen dat J ohannes in een grote zaal,
ter grootte van een hedendaagse grote gevangenis, net zo veel predikte en lawaai
maakte als hij maar kon en wilde, want dat bracht Herodes zoveel te meer geld in het
laatje.
[5] Vaak bezocht hij zelf J ohannes en moedigde hem aan om nu juist in de
gevangenis, waar hij veilig was voor de priesters en de Farizeen, nog meer van zich
te laten horen dan voorheen in de woestijn bij Bethabara, en hij noemde zich vriend
267
en beschermer van J ohannes.
[6] J ohannes wist in de geest wel met wie hij te doen had; maar hij benutte deze
gelegenheid toch en predikte in zijn gevangenis verder, en zijn leerlingen mochten
vrij bij hem komen, natuurlijk wel tegen de kleine storting van een stater per week.
Tempelpriesters moesten een pond betalen als ze naar J ohannes wilden, en op hun
vraag aan Herodes, waarom hij J ohannes in de gevangenis verder liet prediken,
antwoordde Herodes, die sluwe vos: 'Dat is een geheim politiek spelletje van mij,
daardoor leer ik alle aanhangers van deze staatsgevaarlijke mens kennen!' Dit
antwoord was aanleiding voor de priesters om Herodes bijzonder te prijzen en ze
schonken hem veel goud, zilver en edelstenen; want ze dachten bij zichzelf: 'Dit is de
juiste man; die moeten we zoveel mogelijk steunen; hij is voorbestemd om al dat
profetengespuis uit de weg te ruimen.'
[7] Maar Herodes, een geboren Griek, vond alleen geld belangrijk en al het andere
kon hem niet in het minst schelen. Behalve geld hadden ook nog hele mooie
concubines voor hem enige waarde. Om die te plezieren kon hij zelfs onmenselijk
worden als ze dat wensten; verder kreeg niemand zonder geld iets van hem gedaan, -
maar voor geld deed hij dan ook alles.
[8] Aan de hand van deze nauwkeurige beschrijving van Herodes is het voor iedereen
wel duidelijk, hoe J ohannes in zijn gevangenis zijn leerlingen bij zich kon hebben, en
hoe hij daardoor, zowel door zijn leerlingen alsook door andere mensen die hem vaak
bezochten, op de hoogte kon blijven van Mijn doen en laten in Galila.
[9] Omdat J ohannes dus in de gevangenis hoorde hoe Ik leerde en werkte, zond hij al
spoedig twee van zijn betrouwbaarste leerlingen naar Mij toe (Matth. 11:2) en liet
hen vragen: 'Bent U het, Die voorzegd is, of moeten wij nog op een ander wachten?'
(Matth. 11:3)
[10] Hier zal men vragen: 'Hoe is het mogelijk dat J ohannes, die als eerste het
grootste en schitterendste getuigenis over Mij gaf, zoiets kon vragen?' Voor degenen,
die iets verder kunnen denken dan alleen maar aan het materile, is de reden hiervoor
eenvoudig en zelfs logisch.
[11] Nadat J ohannes Mij had Ieren kennen, meende hij, en was daar ook helemaal
van overtuigd, dat Ik stellig de beloofde Messias was en dat het gehele J oodse volk
alleen al door Mijn komst zo goed als volledig was verlost, en dat alle macht van de
groten der wereld voor eeuwig had opgehouden. Toen hij echter in de gevangenis
kwam en er van dag tot dag meer van overtuigd raakte, dat met Mijn komst de macht
van de groten der wereld niet was opgehouden maar zich integendeel had vergroot,
begon ook J ohannes zo zachtjes aan bij zichzelf aan Mijn echtheid te twijfelen.
[12] Want hij dacht bij zichzelf: 'Als deze J ezus uit Nazareth werkelijk de Beloofde
is, de Zoon van de levende God, hoe kan hij mij dan in de steek laten en mij niet
bevrijden uit de gevangenis, en hoe kon hij het toelaten dat ik in de gevangenis
kwam?'
[13] Daarentegen hoorde hij van degenen die hem bezochten, welke nooit gehoorde
daden Ik deed, en daarom zond hij dan twee van zijn betrouwbaarste leerlingen naar
Mij toe, die Mij de bovengenoemde vraag moesten stellen.
[14] Omdat Ik de reden wel wist waarom J ohannes dat aan Mij liet vragen,
antwoordde Ik de leerlingen heel kort en zei tegen hen: 'Ga heen en vertel aan
J ohannes, wat je ziet en hoort (Matth. 11:4): De blinden zien, de lammen lopen, de
melaatsen worden rein, de doven horen, de doden staan op, en de armen wordt het
evangelie gepredikt. (Matth.11:5) Maar zalig is en wordt degene, die zich niet aan
268
Mij ergert!' (Matth.11:6) Toen wisten de leerlingen niet, wat ze daarop moesten
zeggen.
144 Het getuigenis van de Heer over Johannes de doper
[I] Pas na een poosje vroeg de oudere van hen aan Mij, waarom J ohannes nu in de
gevangenis moest wegkwijnen, terwijl hij toch nooit tegenover God en alle mensen
gezondigd had.
[2] Ik zeg: 'Als hij het wilde, kon ook hij vrij zijn! De maan doet 's nachts wel goede
dienst; maar als hij ook met de zon wedijveren wil, als zou zijn licht overdag naast de
zon net zo belangrijk zijn als dat van de zon, dan maakt de maan een grote vergissing.
Want als de zon er eenmaal is, dan kan de aarde het schijnsel van de maan heel goed
missen. Begrijp je dat?
[3] Indien J ohannes Mij duidelijk herkende toen Ik aan de J ordaan naar hem toe
kwam, wie verbood hem dan om Mij te volgen? Hij bleef in zijn woestijn en gedroeg
zich daar als een strenge boeteling - en had toch nooit gezondigd. Waarom deed hij
dat dan? - Hij heeft zichzelf aan Herodes uitgeleverd; nu moet hij maar zien hoe hij
met die vos klaar komt!
[4] Zeg hem echter ook, dat Ik niet ben gekomen om de aardse macht van de groten
af te nemen, maar om hen op hun heersersstoelen te bevestigen. Maar wie met Mij
twisten wil, die zal een harde strijd moeten doorstaan!'
[5] Nadat de beide leerlingen die woorden van Mij gekregen en gehoord hadden,
antwoordden ze niets meer, maar namen afscheid, gingen meteen terug naar J ohannes
in J eruzalem en brachten hem alles ook direkt over.
[6] J ohannes sloeg zich vol berouw op de borst en zei: ' J a, ja, Hij is het, Hij heeft
gelijk; Hij moet groter worden en ik moet minder worden en deze wereld achter mij
laten.
[7] In het dorpje Seba, een vissersdorp aan de Galilese zee, zetten de vele bewoners
en ook diegenen die Mij uit andere dorpjes daarheen gevolgd waren, grote ogen op
over J ohannes de doper en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij een zonde beging?
Want dat hij U, o Heer, nadat hij U toch herkend had, niet gevolgd is, dat was dan
toch een hoofdzonde waarvoor hij nu moet boeten!? Heer plegen wij onrecht, als wij
zo oordelen?'
[8] Ik antwoord hen echter: 'Als de volle maan 's nachts schijnt, dan gaat iedereen
naar buiten, bewondert haar licht en verheugt zich daarover; maar als de zon komt,
terwijl de maan heel bleek en mat nog aan de hemel staat, dan wenden allen zich af
van de maan, vergasten hun ogen aan het machtige zonlicht en prijzen het bij iedere
flonkerende dauwdruppel; want onder de zon glanst n druppel water meer dan tien
manen 's nachts.
[9] Is het dan een zonde van de maan dat zij overdag door de zon in de schaduw
wordt gezet, en dat zelfs n dauwdruppel voor het oog van de toeschouwer meer
licht afstraalt dan de hele maan?
[10] Ik zeg jullie allen: Wie oren heeft, die hore! Ook de Mensenzoon is een zon, en
J ohannes is Zijn maan. De maan geeft wellicht in jullie geestelijke nacht en getuigde
vooraf over het licht dat nu bij jullie is gekomen, en dat je nog steeds niet herkent in
jullie duisternis; als de glans van deze maan nu echter mat wordt, omdat de zon van
de dag bij jullie schijnt, hoe kan je hem dan van zonde verdenken?
269
[11] Waarlijk, Ik zeg je, zo lang er al mensen op deze aarde bestaan, vanaf Adam tot
nu toe, heeft nog nooit een zuiverder ziel in een lichaam gewoond en het tot leven
gebracht!
[12] Nu vraag Ik echter, omdat jullie allen in de woestijn bij het dopen en prediken
van J ohannes geweest zijn, - jullie hebben allemaal zijn prediking gehoord, en de
meesten hebben zich ook laten dopen -: Waarvoor zijn jullie dan de woestijn in
gegaan?
[13] Wilden jullie soms een riet zien dat de wind heen en weer bewoog?
(Matth. 11:7) Of zijn jullie naar buiten gegaan om een mens te zien die in zachte
kleding gehuld was? Kijk, degenen, die zachte kleren dragen, wonen in de paleizen,
maar niet in de harde woestijn bij Bethabara! (Matth. II :8) Of zijn jullie daarheen
gegaan om een profeet te zien?
[14] J a, Ik zeg je: J ohannes is mr dan een profeet! (Matth. 11:9) Want van hem
staat geschreven: 'Zie, Ik zend Mijn engel voor U uit, die Uw weg voor U zal
bereiden!' (Matth. 11:10) Bemerken jullie nu, wie hij is?
[15] Voorwaar, Ik zeg nog duidelijker dan Ik het jullie al gezegd heb: Onder allen die
vanaf den beginne uit vrouwen zijn geboren, was er niet n die groter was dan deze
J ohannes de doper; maar Ik zeg J e ook, dat van nu af aan de kleinste in het Rijk van
God groter zal zijn dan hij. (Matth. 11:11)
[16] Maar denk daar wel aan: Sinds de dagen van J ohannes de doper tot nu en
voortaan heeft het hemelrijk onder geweld te lijden, en die het geweld aandoen, die
trekken het tot zich! (Matth. 11:12)
[17] Alle profeten en ook de wet van Mozes hebben voorspellingen gedaan tot aan
J ohannes. (Matth. 11:13) Hij was de laatste profeet vr Mij.
[18] Als jullie het wilt aanvaarden dan is nu juist deze Johannes dezelfde als Elia,,
die in de toekomst, dat wil zeggen vr de Messias, nog nmaal moest komen!
(Matth. 11:14) Hij is dan ook gekomen en heeft voor Mij geprofeteerd en heeft Mijn
weg voorbereid, zoals jullie het zelf ondervonden hebben. Zeg nu eens, of je nu weet,
wie J ohannes is!'
145 De geest en de ziel van Johannes de doper
[I] De mensen zeggen: 'Heer! Als dat zo is, dan is het toch niet rechtvaardig dat U
hem nu in de kerker laat! Te oordelen naar Uw daden, die buiten God zeker geen
mens tot stand kan brengen, zou het voor U toch niet moeilijk zijn om de doper,
omdat hij voor U gewerkt heeft, te bevrijden! Heer, dat zou U toch wel moeten doen
en U zou hem nu niet in de steek moeten laten!'
[2] Ik zeg: 'Wie zelf komt, kan meer bereiken dan wie een bode of een brief stuurt.
De geest van J ohannes is groot en groter dan alle geesten, die ooit op deze aarde een
lichaam gehad hebben; maar zijn lichaam behoort aan deze aarde, en uit diens
zwakheden heeft zich ook een zwakke zielontwikkeld, en zo is het goed!
[3] Want een geest, die zo sterk is, is wel in staat om een zwakke ziel krachtig op te
voeden; maar het vlees en de ziel van J ohannes zijn zwak. Daarom stuurde hij in zijn
plaats steeds boden, en boden en brieven bereiken nooit datgene, wat de eigen
persoon, waarin ziel en geest wonen, bereiken kan.
[4] Ik mag en Ik kan met Mijn wil niemand Mijn kracht en macht schenken, tenzij
iemand komt en ze zelf neemt; want Ik zal niemand ooit verhinderen zich naar eigen
270
keus van het leven te beroven of het oordeel over zich af te roepen, en zo kan men
ook Mijn macht en kracht nemen als men die voor een goed doel nodig heeft.
[5] Maar wie niet zelf komt, die zal niets krijgen -behalve de genade des lichts, opdat
hij daardoor hier of in het hiernamaals de weg naar Mij vindt en onderweg inziet, dat
Ik Zelf de weg naar het leven en het Leven Zelf ben.
[ 6] J ohannes deed wat niemand deed, om volledig meester van zijn lichaam te
worden. Hij zag het heil vr zich en kon het toch niet grijpen. Waarom ging dat
niet? Moest het misschien zo zijn?
[7] Vr jullie staat degene, die het 'Moet' uitspreekt, als dat nodig is! Maar Hij zegt
jullie ook, dat Hij wat J ohannes betreft hier geen 'Moet' uitgesproken heeft.
[8] Zijn roeping, om terwille van de mensen voor Mij de weg te banen, was een zeker
'Moeten', waarachter echter ook nog eeuwige vrijheid verborgen ligt, die jullie in dit
lichaam niet kunnen begrijpen; maar dat hij Mij had mogen volgen toen hij Mij zag
en herkende, dat was geen 'behoort' en nog minder een 'moeten'. Zijn geest heeft toen
geluisterd naar de ingeving van de ziel, begon daarom ook te twijfelen en heeft al
voor de tweede maal boden naar Mij gestuurd. Wievraagt, weet nog niet waar hij aan
toe is; want iedere vraag gaat uit van pure onwetendheid, of twijfel aan de waarheid
van wat men denkt te weten. Als J ohannes helemaal wist waar hij aan toe was, zond
hij geen boden naar Mij.
[9] Wel heeft er vr hem nooit een mens een zo streng leven geleid als hij -want, als
hij een begeerte in zijn lichaam voelde, at en dronk hij dagenlang niets en was op die
manier de grootste boeteling der aarde, zonder ooit gezondigd te hebben -; maar toch
zeg Ik jullie allen: Als een zondaar zich bekeert en vol liefde in zijn hart tot Mij
komt, staat hij hoger dan J ohannes!
[10] Want wie tot Mij zegt: 'Heer ik ben een zondaar en ik ben niet waard, dat U in
mijn huis komt!', is Mij liever dan negen en negentig rechtvaardigen, die geen
boetedoening nodig hebben en in hun hart God ervoor prijzen, dat ze geen zondaars
zijn en daarom beter zijn dan iemand die haast niet zondigt. Ik zeg jullie: Hun loon
zal eens in Mijn rijk niet zeer groot zijn!'
146 Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar
[1] Toen Ik deze toespraak beindigd had, kwam er uit de volksmenigte een tollenaar
naar voren wiens hart al lang van liefde voor Mij gloeide, hoewel het zich van
menige zonde bewust was. Deze man viel voor Mij neer, raakte met zijn gezicht de
grond en sprak:
[2] 'O Heer! Hier in het stof ligt iemand voor U, die wel een groot zondaar is, maar U
toch boven alles durft lief te hebben. Kijk, Heer, het is al ruim tijd voor het
middagmaal; als ik waard ben dat U onder mijn dak zou komen, dan wil ik U en al
Uw leerlingen aan tafel uitnodigen! Ik en mijn huis zijn te onrein en zondig voor U;
maar in mijn keuken zijn reine spijzen en dranken klaargemaakt. 0, bewijs mij arme
zondaar de genade, dat ik de spijzen door reine handen voor U hierheen mag laten
brengen!'
[3] Ik zeg: 'Kisjonah! Sta op, Ik zal met je in je huis gaan en bij jou het middagmaal
gebruiken! J e huis zal een groot heil te beurt vallen niet vanwege je zonden, maar om
je ware liefde en deemoed; daarom zijn ook al je zonden je zo vergeven, alsof je nooit
gezondigd had!'
271
[4] Daarop kwam de tollenaar Kisjonah overeind, en Ik ging met hem en
veelleerlingen in zijn huis. Wel meer dan honderd personen werden daar rijkelijk
verzorgd, en de beste wijn ontbrak niet.
[5] Behalve Mijn leerlingen was er echter ook nog een grote volksmenigte uit alle
plaatsjes van Galila en J uda verzameld, die Mij tot aan het huis van Kisjonah
begeleidde; en Kisjonah liet hen, omdat ze bij Mij waren en er in huis geen plaats
voor was, buiten brood en wijn geven.
[6] Bij zo'n gelegenheid ontbraken natuurlijk nooit de Farizeen, die Mij vanuit
Kaprnaum overal heen volgden. omdat deze Mij weer opgewekt en vrolijk zagen
eten en drinken, en zagen hoe Ik ook aan tafel de berouwvolle tollenaars - die,
volgens de J oden, verstokte zondaars zijn - in alle vriendschap de handen reikte en
hen zelfs Mijn beste vrienden noemde, had Ik het weer gedaan bij de Farizeen en
andere aartsjoden.
[7] Het ergerde hen vooral, dat Ik na de maaltijd arm in arm met de tollenaars in een
mooie, grote, aan het meer liggende tuin ging wandelen, en ook tegen de vijf aardige
dochters van Kisjonah heel hartelijk en vriendelijk was, omdat ze een echte en diepe
liefde voor Mij opgevat hadden. Ik noemde ze zelfs ook heel liefdevol en vriendelijk
'Mijn lieve bruiden', wat de Farizeen helemaal ontzettend zondig vonden!
[8] Toen Ik ook nog tegen de avond de uitnodiging aannam, om 's nachts daar te
blijven, en Ik Kisjonah tenslotte vrijwillig beloofde, dat Ik minstens gedurende drie
dagen en misschien nog langer bij hem zou blijven, toen was de boot helemaal aan bij
de Farizeen en aartsjoden. 'Zo -', zeiden zij, 'met zulk gespuis, met zulke
aartszondaars en tollenaars geeft hij zich af, eet en drinkt met hen op de vriendschap,
bedrinkt zich letterlijk en wandelt dan als een voornaam heer met de zondige dochters
van de aartszondaar, doet aardig tegen ze, en gebruikt tenslotte heel zoete en tedere
woorden om zulke aartshoeren het evangelie van God te prediken, in plaats dat hij
ons gebiedt om deze monsters op te pakken en te verbranden! Dat zou een mooie
Messias voor ons geweest zijn! Nu die vijf wulpse hoeren hem ingepalmd hebben,
wil hij daar nog God weet hoe lang blijven.
[9] Laten we maar weg gaan! Wat moeten we verder nog bij hem? We weten nu echt
wel, wat we aan hem hebben. We zijn nu toch al vrij lang bij hem en heeft n van
ons hem al eens zien bidden? Wie heeft hem ooit zien vasten? Hij houdt geen
rekening met de sabbat, de grootste aartsketters en heidenen, Grieken en Romeinen,
tollenaars, aartszondaars en wulpse, meegaande hoeren zijn zijn vrienden en vreugde,
en daarbij nog goed eten en veel bekers uitgelezen wijn!
[10] Kortom, hij is niets anders dan: ten eerste een geraffineerd magir uit de school
van Pythagoras, die z'n werk goed verstaat! Daarbij is hij een welbespraakt persoon,
wat iedere magir wel moet zijn om zijn kunst beter aan de man te kunnen brengen.
Weliswaar neemt hij daarvoor geen geld aan; maar is dat nu wel zo prijzenswaardig?
0, dat doen alle magirs het eerste jaar, om zo des te eerder beroemd te worden; maar
als ze dat eenmaal zijn, dan hebben koningen vaak geen schatten genoeg om zulke
kunstenaars tevreden te stellen!
[11] Waarvoor zou hij trouwens geld nodig hebben? Eten en drinken krijgt hij voor
niets, zoveel hij maar wil, - en meer heeft hij niet nodig! In de tweede plaats is hij
ook nog een gulzigaard en drinkebroer en iemand die met zondaren omgaat, en wenst
zich geen ander leventje. Enten derde heeft hij God en Zijn wetten niet nodig; want
hij vindt dat hij zelf een God is of minstens Zijn zoon, die onze God van Abraham,
Isak en J acob bij de ons maar al te bekende Maria van Nazareth verwekt moet
272
hebben. Wie van ons is er zo dom dat hij zo'n pasgebakken, echt heidense
tovenaarsklucht niet direkt door zou hebben?!
[12] In n woord, wij weten nu genoeg, en het is hoog tijd dat we bij hem weggaan;
anders behekst hij ons nog en zijn we reddeloos aan de duivel overgeleverd! - Kijk nu
toch eens, hoe hij de vijf dochters van die gehate tollenaar vleit, en hoe ze hem
letterlijk aanbidden! Ik zet duizend pond tegen een stater, dat deze profeet en heiland,
als hij nu naar J eruzalem komt, maar al te gauw met de koningin van alle hoeren, de
wereldberoemde Maria van Magdalon, zeer intiem kennis zal maken en met haar een
hele hartelijke vriendschap onderhouden zal, - en misschien ook nog wel met Maria
en Martha van Bethani, waarvan men zegt dat die na Maria van Magdalon de meeste
bezoekers krijgen!'
[13] Maar nu zegt een ander, die iets betere ogen heeft, tegen de eerste spreker, die
Farizeer is: 'J e hebt weliswaar niet helemaal ongelijk; maar als je nog eens
terugdenkt aan die bijna eendere scne in het huis van tollenaar Matthus, toen we
daar ook zo'n oordeel hadden, maar ondanks dat door zijn wijze woorden enorm op
ons nummer zijn gezet en allemaal met onze mond vol tanden stonden! Wat moeten
we doen, als hij hier ook weer tegen ons begint uit te varen?! Zou jij dan wel alle
verantwoording voor ons op je willen nemen?'
[14] De eerste zegt: 'Ik weet wel waar je het over hebt; want ik was er toen ook bij.
Hij zal ontzettend veel uitvluchten bedenken; daarvoor is hij dan ook redenaar en
belangrijk tovenaar. Maar we moeten ons verstand gebruiken; en ons verstand
waarschuwt ons nu en zegt: 'Ga, voordat je je helemaal aan de duivel overlevert!' En
zo'n raadgeving van het verstand zullen we hopelijk toch wel opvolgen!? Of willen
we ons echt aan de duivel overleveren? In Godsnaam, nee! Dat zij eeuwig verre van
ons allen; want Abraham is onze vader, en diens Vader is God, en daarom laten we
ons niet net als de heidenen door deze magir beetnemen!'
[15] Dan zegt de tweede weer: 'Maar zijn leer is zuiver en volledig aangepast aan de
natuur van de mensen, en het ziet er toch helemaal niet duivels uit! Ik ben het niet
helemaal met je eens, want Mozes leerde ons wel beschouwd hetzelfde als deze
Nazareer.
[16] God liefhebben boven alles en de naaste als je zelf, kwaad niet met kwaad
vergelden, zelfs de vijanden goed doen en hen zegenen die ons vervloeken, daarbij
deemoedig en vol zachtmoedigheid zijn, -dat ziet er toch helemaal niet duivels uit!'
[17] De eerste zegt: 'Zeker niet voor jou, want jij behoort al bij de duivel! Weet je dan
niet, dat de duivel juist dan het gevaarlijkste is, als hij zich Iaat zien in het lichtende
gewaad van een engel?!'
[18] De tweede zegt: ' Als je zulke oudewijvenpraat als richtsnoer voor je leven
neemt, dan is er met jou ook geen zinnig woord meer te spreken! Waar vind je dan de
os of de ezel, die ooit een satan in het gewaad van een engel van God heeft gezien of
gesproken? Waarlijk, nu doe je samen met al je andere femelaars, deze man onrecht
aan!
[19] Wij weten niets kwaads van hem, maar wel veel goeds en ongehoord
wonderbaarlijks. Waarom moeten wij hem dan meteen veroordelen als we zien, dat
hij de zondaars net eender tegemoet treedt als de rechtvaardigen, en veel geduld en
consideratie met hen heeft?'
147 De gelijkenis van de fluitende kinderen
273
[1] Na dit antwoord verlaten de Farizeen en aartsjoden de meer gematigde groep van
de tweede spreker en gaan, terwijl het al tamelijk Iaat in de avond is, op weg naar
Kaprnaum. Ze gaan over land, want de zee was rumoerig, en zij vertrouwden de
zeelui niet, hoewel die hen verzekerden dat er veilig gevaren kon worden.
[2] Maar de hele karavaan, ongeveer honderdvijftig man sterk en onbekend met de
juiste weg, kwam niet zo erg ver, namelijk niet verder dan een plaats waar een
onbeklimbare hoge rots in zee uitstak en daar een erg sterke branding veroorzaakte.
Direct boven de rots verhief zich een hoog en steil gebergte, waarover vanaf deze
plaats aan de kust geen weg voerde, en zo bleef de karavaan niets anders over dan de
tamelijk lange terugweg van enige uren te aanvaarden. Ze kwam in het stikdonker ,
terwijl het geweldig stormde en regende, bliksemde en donderde, pas tegen
middernacht bij de hofstede van tollenaar Kisjonah terug en zocht daar beschutting en
onderdak; want de hele karavaan was tot op de huid doorweekt en op het punt om in
elkaar te zakken. De tollenaar en zijn mensen namen de vermoeiden vriendelijk op en
gaven hen een droge rustplaats, wat de drijfnatte mensen erg van pas kwam.
[3] De volgende dag, al tamelijk Iaat, kwamen de verregende en nog wat vermoeide
Farizeen weer uit hun rustkwartier te voorschijn en droogden hun kleren in de
zonneschijn.
[4] Maar het was sabbat, en Kisjonah en zijn mensen deden hun werk net als op een
andere dag; en toen het middag werd, werden er tafels gedekt en daar werd allerlei
goed klaargemaakt voedsel op gezet.
[5] Kisjonah nodigde ook de doornatte en vermoeide groep uit voor het middagmaal;
maar zij namen de uitnodiging niet alleen niet aan, maar begonnen te morren en
scherpe verwensingen te uiten tegen zulke sabbatschenders en sabbatbrekers; want
een echte J ood mag voor zonsondergang niets doen en ook niets eten, -het was slechts
toegestaan om driemaal te drinken.
[6] Omdat de uitgenodigden de vriendschap van de tollenaar zo beloonden, wendde
deze zich tot Mij en vroeg: 'Heer! Wat moet er met die dwazen gebeuren? Ik wil hen
goed doen, en daarvoor vervloeken ze mij! Kunt U mij ook zeggen, of God acht slaat
op de vloek van zulke dwazen, tot nadeel van de door hen vervloekte!' ,
[7] Ik antwoord: 'O ja, maar niet tot nadeel van de door hen vervloekte, maar tot
nadeel van de vervloeker in eigen persoon. Wie oren heeft om te horen, die hore!
(Matth. 11: 15) Want Ik zal jullie vertellen, wat er echt met hen aan de hand is:
Denken jullie, dat ze sabbat houden omdat Mozes dat voorgeschreven heeft? Of
denken jullie, dat ze daarom vasten?
[8] Ik zeg jullie: In hun harten geven ze geen drie stater voor Mozes en alle profeten,
maar ze doen het voor de mensen die hen de tienden en veel geld geven, opdat die
hen zullen zien als waardige volgelingen van Aron!
[9] Met wie zal Ik dit slechte geslacht vergelijken? Ken je de gelijkenis niet van de
kinderen, die op de markt zitten en hun kameraadjes toeroepen (Matth. 11:16): 'We
hebben voor jullie gefloten en je wilde niet dansen, en we hebben voor jullie
geklaagd, en je wilde niet huilen!' (Matth. 11: 17) Maar Ik bedoel met die kinderen
niet de Farizeen en J oden die daar staan, maar degenen die hier staan; want die hier
staan hebben getracht deze dwazen en volmaakte godloochenaars gisteren hier te
houden, en de dwazen hebben met hen en Mij gespot; en de schippers wilden ze,
omdat de wind goed was, over zee naar Kaprnaum brengen, en deze dwazen
vertrouwden de schippers niet; ze gingen te voet, en een kwade storm dreef ze weer
274
hierheen. Nu hebben jullie ze voor het middagmaal uitgenodigd, en ze vervloeken je!
[10] Beste kinderen, jullie, die hier bij Mij op de echte markt van het leven zit, Ik zeg
je: Fluit niet meer voor deze dwazen; want hun geest is verlamd en kan daardoor niet
meer dansen. En houdt ook maar op met klagen; want hun gemoed is een
uitgedroogde steen!
[11] J ohannes, waarover gisteren zo veel gesproken werd, en over wien Ik een waar
getuigenis gaf, kwam en leefde zo streng dat hij behalve sprinkhanen en wilde
honing, die hij met zeer veel moeite uit de holen der aarde haalde, bijna niets at en
dronk; en dezen en anderen van dat gespuis zeiden hem in zijn gezicht, dat hij door
de duivel bezeten was(Matth. 11: 18), die hem 's nachts eten bracht en in leven hield!
[12] J ohannes heeft toch, zoals niemand voor hem, gefloten en meer dan genoeg
geklaagd en zie, - dezen en velen van hun soort wilden niet dansen en ook niet
huilen!
[13] Met Mij is nu de lang verwachte Mensenzoon gekomen. Hij eet en drinkt. Wat
zeggen ze nu? J ullie hebben gisteren zelf gehoord, hoe ze over Mij oordeelden en
riepen: 'Zie! Wat een vreter en wijnzuiper is deze mens, en ook nog een vriend van de
tollenaars en zondaars!'
[14] Maar Ik zeg jullie: De juistheid van die wijsheid moet door hun kinderen worden
aangetoond! (Matth. 11: 19) Dat wil zeggen dat zij de juistheid van hun aan ons
verkondigde wijsheid aantonen door hun eigen kinderen dwazen te noemen; maar dat
ook de juistheid van Mijn wijsheid wordt aangetoond, omdat hun kinderen Mijn
wijsheid aannemen en erkennen. Zo is dan de juistheid van beide soorten wijsheid, de
verkeerde en de goede, voldoende aangetoond.' .
[15] Toen stonden de Farizeen en aartsjoden op en zeiden tegen Mij: 'Pas op, - je
bent nog steeds een J ood! Wij vertegenwoordigen de wet en hebben het recht je als
een aartsketter te vernietigen; want je wilt Mozes vernietigen en de profeten
ondergraven. Pas op, als je zulke wensen niet wilt laten varen! Wij hebben van de
keizer de belangrijke toezegging, dat we ons in noodgevallen mogen bedienen van de
Romeinse rechtspraak, en iedere stadhouder moet doen wat wij zeggen!'
148 De vervloeking van Chorazin, Bethsada en Kaprnaum
[1] Na die dreigende woorden kwamen Mijn leerlingen bij Mij staan en zeiden: 'Heer!
Hoe kunt U dat aanhoren? U heeft toch genoeg macht om zulk gespuis te
vernietigen? Verschillende malen werden de Samaritanen verdreven omdat ze zich
tegen U wilden verzetten, en toch heeft U in Sichar niet eens zoveel gedaan als in
Kaprnaum!'
[2] Ik zeg: 'Daarvoor heb Ik zeker meer dan genoeg macht. Maar het is voor de Heer
van het leven niet nodig om hier recht te spreken; want na dit leven komt nog een
leven, dat nooit eindigt, of het nu goed is of slecht, -het duurt even lang. En voor die
eeuwige tijd geef Ik nu reeds een rechtvaardig oordeel: Ik vervloek al de steden,
waarin Ik zoveel goeds gedaan heb en waarvan Ik nu een loon ontvang zoals jullie dat
zojuist hoorden!
[3] En zij hebben zich niet verbeterd (Matth. II:20) ondanks al Mijn prediking, en al
Mijn daden lieten hun harten onberoerd. daarom wee, Chorazin, wee Bethsada! Als
in Tyrus en Sidon zulke daden gebeurd waren zoals bij jullie, dan zouden ze tijdig in
zak en as boete gedaan hebben! (Matth. 11:21)
275
[4] Maar Ik zeg jullie: Op de jongste dag van het gericht in de andere wereld zal het
Tyrus en Sidon draaglijker vergaan dan dezen! (Matth. 11 :22)
[5] En jij trots Kaprnaum, dat verheven werd tot in de hemel, zult neergestoten
worden in de hel! Want als in Sodom zulke wonderen waren gebeurd als bij jou
gebeurd zijn, dan stond die stad er op de huidige dag nog! (Matth.11 :23)
[6] Maar nogmaals zeg Ik jullie: Eenmaal in de andere wereld op de jongste dag van
het gericht, zal het land der Sodomieten het draaglijker hebben dan jij
(Matth. 11:24), jij trotse en mateloos ondankbare stad! Heb Ik daarom duizenden van
je zieken genezen en je doden opgewekt, dat je Mij nu vervloekt?! Duizendmaal wee
voor jou op de dag van het gericht in het hiernamaals! Daar zul je ondervinden, Wie
Degene was Die je vervloekt hebt!'
[7] Na Mijn strafrede kregen velen een visioen en zagen, hoe het op de jongste dag
zal vergaan met zulke steden; die door Mij vervloekt zijn, en zij zagen Mijn gestalte
in de wolken en uit Mijn mond kwam een vloek en deze trof de vervloekte steden!
[8] Toen dit visioen weer verdween bij de merendeels onmondige, dat wil zeggen
eenvoudige, Mij liefhebbende mannen en vrouwen die Mij omringden, vielen ze voor
Mij neer en loofden en prezen Mij.
[9] Maar Ik hief Mijn handen over hen, zegende hen en zei: 'Ook Ik, mens zijnde,
prijs U, Vader en Heer des hemels en der aarde, dat U dat voor deze wijzen en
verstandigen van de wereld hebt verborgen en het hebt geopenbaard aan de
onmondigen! (Matth.11;25) J a, heilige Vader, zo is het aangenaam voor U en Mij!
(Matth. 11:26) Want wat U doet, dat doe Ik ook; want wij zijn eeuwig Een! Ik was
nooit een ander dan U, heilige Vader, en wat van U is, is ook van Mij!'
[10] Door deze laatste woorden worden allen bevangen door een grote vrees. Want
onder de Mij steeds volgende leerlingen waren er nu al veel, die niet meer twijfelden
aan Mijn goddelijkheid; en juist deze werden het meest door vrees bevangen.
149 De opwekking tot het eeuwige leven
[I] Nathanal gaf aan de achtergeblevenen als het ware leiding omdat hij voor
zichzelf, zonder dat Ik hem dat persoonlijk opgedragen had, uitgebreider dan alle
anderen een evangelie vastlegde in de Griekse taal, die hij goed meester was. Hij
kwam tot in het diepst van zijn wezen geschokt naar Mij toe en zei: 'Heer!
Almachtige! Ik zag dat visioen ook en daarin de verschrikkelijkste dingen, zodat ik
van angst niet meer schrijven kon! Ik vraag U in alle volheid van mijn liefde voor U,
eeuwig Heilige, om mij te zeggen of dat te eniger tijd in het hiernamaals in alle
werkelijkheid zo gebeuren zal zoals ik en velen het nu hebben gezien.'
[2] Ik zeg; 'Vrees niet, want je hebt niets te vrezen! Wie zo leeft en doet als jij, die zal
reeds hier of in het hiernamaals tot het eeuwige leven gewekt worden; en ieders
jongste dag is dan, wanneer hij door Mij gewekt wordt tot het eeuwige leven, hier of
in het hiernamaals.
[3] leder moet er echter naar streven om reeds hier gewekt te worden; want wie reeds
hier in het vlees gewekt wordt, die zal de vleselijke dood niet voelen of beleven, en
zijn ziel zal niet beangst worden.
[4] Maar wee deze en alle latere vijanden van Mijn orde! Waarlijk, die zullen
duizendvoudig voelen Wie het was Die zij weerstreefden en met Zijn echte
volgelingen met alle vloeken belaadden!
276
[5] Ik kan dit zeggen en doen; want Ik zeg je; Alle dingen zijn door de Vader in Mijn
hand gegeven! Maar niemand kent Mij, de Zoon, behalve de Vader; en zo ook kent
niemand de Vader dan alleen maar de Zoon, en na Hem degene aan wien de Zoon het
wil openbaren. ' (Matth. 11;27)
[6] Nathanal zegt; 'Dus kennen ook wij, Uw getrouwste leerlingen, U nog lang niet,
hoewel U ons al zo veel heeft geopenbaard en heeft laten zien Wie U bent?!'
[7] Ik zeg: ' J ullie kennen Mij weliswaar voor zover Ik Mij aan jullie geopenbaard en
getoond heb. Maar jullie missen nog veel. Pas wanneer jullie de Vader zult
herkennen, zul je ook Mij helemaal kennen, en dat zal gebeuren wanneer Ik van deze
aarde weer naar Mijn hemelen zal zijn opgevaren. Vanaf dat moment zal de Vader
jullie naar Mij optrekken, zoals Ik jullie nu naar de Vader trek. En wie niet door de
Vader getrokken wordt, die zal niet tot Mij, de Zoon, komen. Waarlijk Ik zeg je; In
die tijd zal iedereen van God Zelf moeten leren Wie de Zoon is. En wie niet door God
zal zijn geleerd, die zal niet tot de Zoon komen en zal niet het eeuwige leven in Hem
hebben.
[8] Maar de Zoon is niet strenger dan de Vader; want wat de liefde van de Vader
doet, dat doet ook de liefde van de Zoon, en evenals de liefde van de Vader de Zoon
is, zo is ook liefde van de Zoon de Vader.
[9] De Zoon zegt echter tot jullie zoals tot alle mensen: Komt allen tot Mij, die
uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat, Ik zal jullie verkwikken! (Matth. 11:28)
[10] Neem Mijn juk op, leer van Mij het te dragen en doe zoals Ik want Ik ben
zachtmoedig en deemoedig van hart - dan zullen jullie rust hebben en alle angst zal je
verlaten! (Matth. 11:29)
[11] Mijn juk is zacht en de last, die Ik je te dragen geef, is licht; want Ik weet
waartoe je in staat bent' (Matth. 11 :30)
150 De bestraffing van de Farizeen
[I] Deze woorden kalmeerden de leerlingen, en de Farizeen en al de aartsjoden
begonnen te vragen wat ze dan wel gezien hadden, en hoe dat zo zichtbaar
angstaanjagend kon zijn.
[2] De ondervraagden gaven echter allemaal dezelfde beschrijving van wat ze gezien
hadden. Daar keken de Farizeen raar van op en ze begonnen onder elkaar vragen te
stellen en zeiden; 'Hoe kan dat, hoe is het mogelijk dat ze allemaal op hetzelfde
ogenblik hetzelfde visioen hebben gehad? Hoe kan een magir alleen bij een paar
mensen een visioen te weeg brengen en de anderen er buiten laten? Waarom zagen
alleen zijn volgelingen iets, en waarom zagen wij niets? Nu zijn wij, getrouwe
volgers van Mozes, door hem, die toch ook J ood wil zijn, verdoemd -en hoe! , zoals
blijkt uit de beschrijving van het visioen. Maar van zijn kant bezien zou het toch veel
raadzamer geweest zijn als hij ons het visioen had laten zien, zodat we daarna uit
angst zijn leerlingen zouden zijn geworden. Maar hij is slim en laat ons zo'n spektakel
niet zien; want hij is bang dat wij het direct zouden herkennen en het dan bij de juiste
naam zouden noemen, en daardoor misschien vele van zijn aanhangers de ogen
zouden openen zodat deze dan zouden zien wie hun beroemde meester was! We
moeten tegen deze steeds gevaarlijker wordende mens strengere maatregelen treffen,
anders groeit hij ons heel snel boven het hoofd, en dan komen de Romeinen en
bezorgen ons allen een onprettige dood!'
277
[3] Ik zeg met verheffing van stem tegen hen; 'Daar zijn jullie allang rijp voor, en n
woord van Mij aan de overste zou al voldoende zijn om jullie van de een op de
andere dag met duizenden aan de schandpalen te zien hangen! Denken jullie, dat Ik
niets afweet van jullie heel geheime Intriges tegen keizer Tiberius? O volstrekt niet!
Ik weet de dag, het uur en het afgesproken teken voor heel J uda, voor Galila en
voor J eruzalem binnen haar, muren! Maar Ik wil je wel vertellen, dat dat
verwonderlijk slecht voor J ullie zal aflopen, en de landvoogd Pontius Pilatus, die met
harde hand regeert, zal jullie dan voor de muren van de stad J eruzalem het loon voor
je moeite geven, en Herodes zal het niet makkelijk hebben om weer in de gunst van
de landvoogd te komen!
[4] Als jullie dus in je overgrote blindheid en kwaadaardigheid tot steeds hardere
maatregelen tegen Mij en Mijn leerlingen overgaat, dan weet Ik wel wat Ik voordien
nog tegen jullie zal ondernemen!
[5] J ohannes noemde jullie 'slangengebroed' en 'opgefokte adders'! Ik heb jullie nog
nooit zo genoemd; maar nu noem ik jullie ook zo en geef je te verstaan, dat je hier
moet verdwijnen, anders Iaat Ik beren uit de wouden komen en laat met jullie dat
gebeuren, wat ten tijde van Eliza gebeurde met de ondeugende knapen die deze
profeet bespotten! Want voor jullie is nu wel ieder glimpje medelijden uit Mijn hart
verdwenen.
[6] Als jullie Mij hoe dan ook belasterd zouden hebben dan zou Ik het jullie
vergeven. Maar jullie zijn hoogmoedig geworden en hebt je bewapend tegen Mijn
geest, die liefde heet en eeuwig Mijn Vader is en deze zonde zal je niet vergeven
worden, niet hier en nog minder in het hiernamaals! Verdwijn dus, zodat Ik die paar
dagen hier bij Mijn vriend Kisjonah zonder verdere storing kan doorbrengen!'
[7] Een Farizeer zegt: 'We mogen je niet uit het oog verliezen, want we zijn
daarvoor door onze overste over je aangesteld!'
[8] Ik zeg: ' J a, jullie houden toezicht op Mij, zoals wolven op een schaapskudde. Als
je echter bij je voornemen blijft, laat Ik direct beren uit de bergen komen en zal hen
aanstellen als jullie opzichters en tuchtmeesters!'
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het nabijgelegen gebergte een luid gebrul van veel
beren. Bij het horen daarvan zoeken de Farizeen en aartsjoden snel hun toevlucht
aan zee, klimmen daar haastig in vissersboten en duwen ze van de oever. Maar een
harde wind drijft ze weer naar de oever, waar zich hier en daar een paar beren
vertonen. Wel twee uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere keer hardnekkig
weer tegen de oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van de wind een paar
vadem daar vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld vechten met de wind en
de zee komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de bijna vertwijfelde en haast van
vermoeidheid omvallende mensen op en vaart
met hen weg onder een zware storm, waardoor het schip bijna ieder ogenblik dreigt te
vergaan. Zo worden ze een hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze bereiken pas
tegen de middag van de volgende dag de oever in de buurt van Kaprnaum.
[10] Daar worden ze door de leiders van de Farizeen heel naarstig ondervraagd over
wat ze allemaal gezien, gehoord en beleefd hebben. Maar zij houden hun mond en
durven niet te praten; want ze hadden veelontzag voor Mij gekregen en waagden
voorlopig niets tegen Mij te ondernemen.
151 De berg beeft
278
[I] Maar de leiders in Kaprnaum benoemden anderen en zonden die achter Mij aan.
En ook die moesten hard vechten tegen de storm; want het waren de zogenaamde
hondsdagen en de herfst was dichtbij, en in die periode stormt het veel in Galila en
nog meer op de zee van dit land. En pas op de vijfde dag kwamen ze in de plaats
waar Ik Mij nog ophield, en ze verlangden een gesprek met Mij. Ik liet ze echter niet
binnenkomen, want Ik wist wel wat ze wilden, maar Ik liet hen weten dat Ik hier nog
langer zou blijven en van hier uit de nabijgelegen plaatsjes zou bezoeken, - en dat ze
zich kalm moesten houden, want anders zou het hen heel slecht bekomen!
[2] Het was net na sabbat, wat nu zondag is, en tevens een bijzonder heldere en
mooie dag, en Kisjonah kwam naar Mij toe en stelde Mij en alle aanwezigen voor om
de dichtstbijzijnde hoge berg te beklimmen.
[3] Dit was een berg die nog geen naam had. Want de aardrijkskunde stond toen nog
in de kinderschoenen, en daarom hadden de meeste bergen, dalen, vlakten, meren,
beken en kleinere rivieren geen algemeen geldende eigen namen, maar alleen die,
welke de in de omgeving wonende mensen hen gaven. Het lastigste ging het met de
namen van de bergen.
[ 4] Bergen, die niet zoals de Tabor, de Libanon, de Ararat en de Sina op zichzelf
stonden, maar die tot een grote en uitgestrekte bergketen behoorden, hadden
gewoonlijk geen eigen naam, behalve een aantal dat een plaatselijke en van de tijd
afhankelijke naam had. Dat was niet zelden de naam van de een of andere rijke
bergbezitter, die daar zijn kudden liet weiden; als er een andere bezitter kwam, dan
kreeg de berg ook een andere naam. Dat was ook het geval bij deze berg, die naar de
tollenaar genoemd was en eigenlijk al bij Griekenland hoorde.
[5] Daarom was dit plaatsje, omdat het op de grens tussen Galila en Griekenland lag,
een belangrijke tolplaats, want van daaruit liep een tamelijk begaanbaar bergpad uit
Galila over het gebergte naar Griekenland waarover vele duizenden kooplieden
trokken en op kamelen, bergpaardjes en ezels hun veelsoortige waren vervoerden.
[6] Toen de pas gearriveerde Farizeen hoorden dat wij de hoge berg beklimmen
wilden, vroegen ze aan Kisjonah of ze mee mochten met het gezelschap. Kisjonah
zei: 'Als u geen kwaad in de zin hebt, dan biedt de berg, die van hier tot Griekenland
ongeveer twintig uur gaans lang en ongeveer vijf uur gaans breed geheel mijn bezit
is, voldoende ruimte om ook u op te nemen. Maar ik kan u beslist niet gebruiken als u
kwaadwillige spionnen bent van het priesterdom in Kaprnaum en J eruzalem, want ik
ben een Griek en nu een zeer toegewijd aanhanger van de heilige en volgens mijn
mening alleen echte leer van deze goddelijke meester van alle meesters, en dan zou ik
mij met ieder mij ten dienste staand middel tegen uw gezelschap verweren!
Raadpleeg uw hart! Is het zuiver, dan hebt u vrij toegang; is het onzuiver, dan kunt u
beter meteen weer daarheen gaan, waar u vandaan bent gekomen!'
[7] De Farizeen zeggen: 'Wij zijn zuiver en hebben geen arglist in onze harten. Wij
volgen Mozes en wij zijn J oden, zoals ook J ezus een J ood is en de wet van Mozes
nooit te niet kan doen. Men hoort echter van alle kanten veel vertellen over zijn
daden en lessen, en wij moeten daarom beslist weten of zijn daden en lessen Mozes
wet niet opheffen. Als ze Mozes en de profeten bevestigen, dan nemen wij ze ook
aan; doen ze het tegendeel, dan is het wel duidelijk dat we daartegen moeten zijn!'
[8] De tollenaar zegt: 'Zoals u nu spreekt, spraken uw voorvaderen ook tegen de
profeten en ze hebben hen later als godloochenaars gestenigd, en ik ken er maar
weinig die niet gestenigd werden. En toch haalt u bij iedere gelegenheid de profeten
279
aan en roemt hen! Maar uw voorvaderen waren precies dat, wat u bent, en u bent
geen haar beter dan uw voorvaderen die de profeten stenigden. Daarom twijfel ik ook
aan uw bedoelingen ten opzichte van deze heilige profeet der profeten,
[9] U noemt uzelf wel volgelingen van Mozes; maar met uw doen en laten staat u
verder van Mozes af dan dat deze aarde van de hemel verwijderd is! Onderzoek uzelf
dus, of u waardig bent om met ons mijn berg te beklimmen!'
[10] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Laat ze maar meekomen! Als het teveel voor hen wordt
zullen ze wel teruggaan; want geen van hen heeft ooit een berg beklommen!
Misschien reinigt de zuivere lucht van deze hoge berg hun harten een beetje.'
[11] Kisjonah vond dat goed, en met van alles bij ons gingen we op weg naar boven.
[12] De vijf dochters ontbraken niet en liepen als kuikens om Mij heen, ondervroegen
Mij over zeer verschillende dingen van de oorspronkelijke schepping en over het
ontstaan van zulke bergen, en Ik legde hun alles zodanig uit dat ze het begrijpen
konden, Ook de vele leerlingen en veel mensen die ons begeleidden, luisterden als ze
maar even konden mee naar Mijn uitleggingen en dat deed hun bijzonder veel
genoegen.
[13] Maar Nathnal, die het meest doordrongen was van Mijn goddelijkheid, sprak
zo nu en dan met de berg en zei: '0 berg! Voel je, Wie er nu Zijn voeten op je zet?' En
iedere keer als Nathnal zo'n diepzinnige vraag stelde aan de berg, trilde de berg
zodanig dat allen het voelden.
[14] De Farizeen werden daarom erg bang en begonnen het volk te overreden om
zich niet verder naar boven te wagen. Het zou best eens een van oudsher heilige berg
kunnen zijn, die geen onwaardige betreden , mocht of de berg zou gaan beven en
uitbarsten en vanwege die ene onwaardige allen vernietigen! .
[15] Het volk zei echter: 'Gaan jullie dan maar alleen terug; want bij ons heeft de berg
nog nooit gebeefd, hoewel we hem al vaak beklommen hebben!'
[16] Toen begonnen de Farizeen op het volk te mopperen. En de berg beefde weer
tijdens het mopperen van de Farizeen, en die keerden daarop snel om en liepen wat
ze lopen konden, de berg af terug naar de vlakte, en op deze manier waren wij in n
keer verlost van onze hinderlijke begeleiders.
[ 17] Wij zetten toen onze reis heel rustig voort en bereikten zo tegen de avond de
wijd uitgestrekte bergboerderijen van Kisjonah, waar we ook de nacht doorbrachten.
Vanwege de vermoeidheid van de vrouwen begonnen we pas op de tweede dag met
de beklimming van de hoogste top van deze berg, van waaruit men een buitengewoon
mooi en ver uitzicht had over heel J uda, Samaria, Galila en een groot deel van
Griekenland.
152 De geestenwereld
[I] Op deze top verbleven wij een dag en een nacht en genoten van veel heerlijke en
wonderbare dingen.
[2] Voor Mij waren hier natuurlijk geen wonderbare dingen, omdat de oorsprong van
alle talloze verschijnselen en gebeurtenissen in Mij Zelf ligt en liggen moet; maar
allen die bij Mij waren, beleefden heerlijke en wonderbare dingen in overvloed.
[3] Ten eerste was daar het verrukkelijke wijde uitzicht, dat gedurende de dag alle
ogen voortdurend bezig hield. Ten tweede liet Ik na zonsondergang toe dat het
geestelijk oog van de mensen geopend werd, zodat ze in de grote geestenwereld
280
konden zien.
[4] Hoe groot was bij allen de verbazing, dat zij boven de aarde een grote wereld
zagen vol met wezens die daar leefden en werkten, en daarbij onafzienbaar
uitgestrekte streken en gebieden die er ten dele buitengewoon heerlijk, ten dele ook
naar het noorden toe zeer woest en treurig uitzagen.
[5] In stilte gebood Ik echter alle geesten om over Mij te zwijgen.
[6] Veel leerlingen spraken met de geesten over het leven .na de dood van het
lichaam, en de geesten waren voor hen een overtuigend bewijs van een verder en
volkomener leven na de lichamelijke dood, en zij kregen een inzicht in de aard
daarvan.
[7] Kisjonah zei ook: 'Nu zijn al mijn wensen vervuld. Bij alles wat ik heb, en bij
deze berg die mijn aards bezit is, ik zou de helft van al mijn bezittingen geven als ik
nu een paar van de belangrijkste Sadduceen en Essenen, die niet geloven in een
leven na de dood van het lichaam, hier kon hebben! Wat zouden deze wijzen hier hun
neus aan de geestenwereld stoten! Zelf was ik eens al helemaal door hun leer
gegrepen, maar ik liet deze geleidelijk aan weer los, omdat een toch wel behoorlijk
griezelige verschijning van mijn vader mij gelukkig uit de droom hielp.
[8] Het is wel buitengewoon! Men kan nu als gelijken met deze wezens omgaan en
praten. Waar ik me wel een beetje over verwonder, is, dat er hier onder de zeer vele
geesten, waarvan ik er enige als persoon heel goed herken, geen aartsvader, geen
profeet en net zo min een koning te zien is!'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder, ook zij leven in de geestenwereld; maar opdat al
die millioenen en millioenen geesten hun niet de een of andere goddelijke verering
zullen geven, worden ze op een speciale plaats, die voorportaal der hel heet,
afgezonderd gehouden van alle andere geesten, en daar verblijven ze in de algehele
verwachting dat Ik hen nu in deze tijd vrij zal maken en ze dan binnen zal voeren in
de hemelen van het oorspronkelijke verblijf van Mijn engelen, -hetgeen dan ook
weldra zal gebeuren.
[10] Tevens vormen deze geesten van de aartsvaders, profeten en echte koningen een
afscherming tussen de werkelijke hel en deze geestenwereld, zodat de hel haar niet
verduisteren, verpesten en verleiden kan.
[11] De satan mag weliswaar de natuurlijke wereld ingaan om zich daar van tijd tot
tijd uit te leven; maar deze geestenwereld is voor eeuwig voor alle duivels
onbereikbaar. Want waar het eigenlijke leven begint, daar kan de dood nooit komen.
'Satan', 'duivel' en 'hel' behoren tot het gericht en dus tot de eigenlijke dood en hebben
daarom niets te doen in het rijk des levens. Begrijp je dat wel?'
[12] Kisjonah zegt: 'Heer, zo ver als dat mogelijk is en Uw genade het toelaat, begrijp
ik het nu; maar achter dit alles zal zeker nog enorm veel schuilgaan dat ik
waarschijnlijk dan pas helemaal bevatten en begrijpen, zal, als ik eenmaal zelf een
bewoner van deze altijd meer trieste dan, vriendelijke wereld zal zijn.In het oosten en
zuiden ziet deze geestenwereld er echt wel heel mooi en vriendelijk uit; maar in het
westen en noorden ziet het er nog veel droeviger en treuriger uit dan op de
uitgestrekte vlakte waar eens het grote Babel gestaan heeft. Zo'n aanblik bederft dan
ook de lieflijkheid van het oosten en zuiden.'
[13] Ik zeg: 'J e hebt gelijk; het is zoals je gevoel je dat ingeeft. Maar de geesten, die
je nu met vele honderdduizenden voor je ziet, zien het verre westen en noorden niet
zoals jij het nu ziet; want een geest ziet steeds alleen maar dat, wat met zijn innerlijk
overeenstemt.
281
[14] Omdat noch het westen en nog minder het noorden overeenstemt met hun
innerlijk, zien ze het westen niet en het noorden nog minder .
Alleen als ze helemaal gelijk worden aan Mijn engelen, dan zullen ze ook alles zo
kunnen zien, zoals jij dat nu ziet.'
[15] Kisjonah zegt: 'Heer, het is weliswaar wat vaag, en ik begrijp het nog niet, maar
ik denk dat dat voorlopig ook helemaal niet nodig is. Maar omdat U, o Heer, hier nu
zo vrijgevig bent met zulke wonderbaarlijke onthullingen, wat zou U er dan van
denken om ons naast deze talloze vele geesten ook een paar engelen te laten zien?! Ik
heb al veel over de aartsengelen, over de Cherubijnen en Serafijnen, horen vertellen,
veel daarover in de Schriften gelezen en ik heb mij daarvan heel verschillende
voorstellingen gemaakt die waarschijnlijk zeer onjuist en dus fout waren. U, o Heer,
zou mij daarvan wel een juiste voorstelling kunnen geven, als dat Uw heilige wil
was!' - Ook de vijf dochters, die de gehele tijd om Mij heen waren, vroegen Mij dat.
[16] Ik zei: 'Ik wil het doen; echter niet vr het aardse middernachtelijke uur, maar
daarn. Onderhoudt je nu met de geesten, maar verraadt niet aan hen dat Ik hier ben;
want daar hebben ze vr de tijd niets aan; want iedere geest moet zijn rijpheid in
volle en ongedwongen vrijheid verkrijgen!'
[17] Met deze belofte stelden ze zich tevreden en ze wachtten zeer verlangend tot
middernacht voorbij zou zijn.
153 Drie maangeesten spreken over de maanwereld
[I] Kisjonah wist ook iets van sterrenkunde af en begon aan de hand van de
verplaatsing van de sterren uit te rekenen of middernacht al gauw voorbij zou zijn;
want in die tijd had men nog lang niet zulke klokken als thans, en men behielp zich
met een onnauwkeurige berekening aan de hand van de stand der sterren.
[2] Na een poosje zegt Kisjonah: 'Volgens mijn berekening zou middernacht nu al
voorbij zijn?!'
[3] Ik antwoord: 'Vriend! Jouw berekening lijkt nergens naar; want wij zijn nog een
uur van het midden van de nacht verwijderd. Reken daarom maar liever niet, want de
loop van de sterren is anders dan je denkt! J ouw manier van berekenen is onjuist, en
daardoor is het vrijwel onmogelijk, dat je aan de stand en de loop van de sterren het
midden van de nacht kunt bepalen. Mensen, die dat kunnen, zullen eenmaal wel
geboren worden; maar nu is het nog lang niet zo ver.
[4] Toch kwam onder het houden van verschillende gesprekken het midden van de
nacht naderbij, en geheel volgens de wetten der natuur kwam de maan voor de helft
verlicht op. Toen vroegen de dochters van Kisjonah al weer gauw, wat de maan toch
wel was, en hoe zij steeds zo haar licht veranderde.
[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste dochtertjes! Er staan net drie maangeesten achter
jullie; vraag het hen! Zij zullen jullie precies vertellen wat de maan is, en op welke
manier zij regelmatig haar licht wisselt en af en toe helemaal verliest!'
[6] De oudste stelde toen vragen aan de drie geesten over de maan, en die
antwoordden: 'Bekoorlijke! Over de aarde waarop jij woont zouden wij aan jou
precies dezelfde vraag kunnen stellen. J e weet niet waarom het nu donker is op aarde
en toch stel je daar geen vragen over; waarom wil je dat dan wel over de maan weten,
die toch zoveel verder van je af staat dan de aarde, die je draagt?
[7] Kijk, net als jouwaarde, is ook onze maan een wereld! J ouw aarde is rond; en
282
onze maan is dat ook. J ouwaarde wordt steeds maar voor de helft door de grote zon
beschenen, en onze maan ook. Bij jou duurt de nacht gemiddeld ongeveer dertien van
jullie korte uren, en je aardse dag is ook ongeveer even lang; op de maan echter duren
zowel de nacht als de dag ongeveer veertien aardse dag en nachtlengtes, en daardoor
ziet je oog vanaf je aarde de voortdurende wisseling van het licht op de maan, - en dat
is een groot verschil tussen de maan en jouw zoveel grotere aarde.
[8] Er is echter nog een veel groter verschil tussen jouw aarde en de maan, en dat is,
dat de maan slechts aan n kant, die je echter niet zien kunt, bewoond wordt door
wezens van mijn soort, terwijl de aarde aan alle kanten bewoond wordt of voor het
grootste deel bewoonbaar is.
[9] O, op de maan leeft men niet zo gelukkig als op jouwaarde! O, daar heerst veel
kou en veelonverdraaglijke hitte, veel honger en vaak brandende dorst! Heb daarom
geen verlangen naar die kleine, maar buitengewoon harde wereld, waar op de velden
geen tarwe en geen koren en helemaal geen wijn groeit!
[10] Maar op de kant die je vanaf je aarde altijd alleen maar kunt zien, woont geen
lichamelijk wezen, geen dier en ook geen mens, maar daar wonen alleen maar
ongelukkige geesten die zichzelf moeilijk of ook wel helemaal niet kunnen helpen. -
En nu weten jullie alles, wat je weten moet.
[11] Wens echter niet om nog meer over de maan te weten te komen; want die kennis
zou je tenslotte erg ongelukkig maken!
[12] Houd je alleen maar aan de liefde en geef alle wijsheid op; want je kunt beter
aan de tafel der liefde eten -dan op de maan de spaarzame dauw van de steen der
wijzen likken!'
[13] Na deze beschrijving verwijderen de drie maangeesten zich, en de dochters
vragen Mij heel vertrouwelijk of het er op de maan wel zo uitzag als de drie
maangeesten hen nu verteld hadden.
[14] En Ik zeg: ' J a, beste dochters, -het is precies zo en vaak nog veel erger! -Maar
nu laten we de maan verder gaan, en kijk allen nu eens naar het oosten!
[15] Ik zal nu enige hemelse engelen roepen, en je zult ze daar vandaan zien komen;
kijk dus naar die kant!'
154 De terugkomst der twaalf apostelen
[I] Iedereen kijkt nu naar het oosten, waar het net als bij het opkomen der zon steeds
lichter begint te worden, -natuurlijk alleen maar voor het geestelijk oog, hoewel
daardoor het lichamelijk oog er ook gevoelig voor wordt.
[2] Na een poosje waarin het oosten steeds lichter en lichter wordt, verschijnen
tenslotte drie gestalten, die schitterender stralen dan de zon en een volmaakte
menselijke vorm hebben, en zij zweven door de lucht naar ons toe. Maar door het
licht van deze drie engelen, die vanwege hun licht en hun vaste vorm de algemene
naam van 'cherubijnen' hebben, was de geestenwereld haast niet meer te zien, en de
geesten leken op de rusteloze nevelflarden om de toppen van de bergen.
[3] Toen de drie cherubijnen helemaal bij ons waren, zwakten ze hun licht wat af,
wierpen zich voor Mij op hun aangezichten en zeiden: 'Heer! Wie in alle eeuwig
oneindige hemelen is er waardig, Uw heilig aangezicht te zien? Alle eer van de
eeuwigheid en de oneindigheid is alleen voor U!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedek je en ga snel naar beneden, naar de plaatsen waar
283
Mijn twaalf apostelen vertoeven! Ze hebben Mijn opdracht vervuld, en dat is
voldoende; haal ze daarom en breng ze hierheen!'
[5] Op hetzelfde ogenblik bedekken de drie engelen zich, verwijderen zich snel en in
een paar ogenblikken brengen ze de twaalf uitgezondenen door de lucht naar Mij toe
op de top van de berg.
[6] Behalve J udas deed het de twaalf veel genoegen om op zo'n wonderbaarlijke
manier van grote afstand tot Mij te worden gebracht.
[7] Alleen J udas zei: 'Ik wens eens en voor altijd niet weer op die wijze vervoerd
worden! Het duurde weliswaar maar een paar ogenblikken; maar ik heb zo'n angst
gehad, en de lucht gierde langs me heen!'
[8] Dat hadden de engelen echter ook alleen maar aan J udas laten voelen; de elf
anderen merkten daar niets van.
[9] Het volk sprak er later nog lang over, dat de apostelen door de drie engelen van
veraf door de lucht naar Mij op de berg gebracht waren.
[10] Maar velen op de berg werden bang en zeiden: 'In 's hemelsnaam, zo wordt het
ons te wonderbaarlijk; het is hier haast niet meer uit te houden!'
[11] En anderen zeiden: 'Dat kan alleen maar J ehova Zelf doen!'
[12] De twaalf vertelden echter over het vele, dat ze in korte tijd beleefd hadden.
[13] Ik beval de engelen om voor voldoende brood en wijn te zorgen; want de twaalf
hadden honger en dorst omdat ze de hele dag niets te eten en te drinken hadden
gekregen. En de engelen deden direct wat Ik hen bevolen had, en brachten de juiste
hoeveelheid brood en wijn. Toen namen de twaalf het brood en de wijn, aten en
dronken naar believen en kwamen weer op hun verhaal.
[14] De vijf dochters wilden van dit brood en die wijn ook wat proeven en vroegen
Mij dat. Kisjonah verbood het hen echter en zei: 'Begerig zijn is ook een zonde;
daarom is zelfverloochening bij alles noodzakelijk, anders komt een mens nooit tot de
ware deugd, zonder welke er geen leven kan zijn.'
[15] Maar Ik zei: 'Vriend, Iaat deze zonde je dochters vergeven zijn; want de zonden,
die in wezen geen zonden zijn, worden gemakkelijk vergeven. J e dochters hebben
echt in alle ernst honger en dorst, en voor allen, die hier zijn is er genoeg brood en
wijn. En daarom moeten allen er naar behoefte van genieten, als de twaalf, die op dit
moment de meeste honger hebben, verzadigd zullen zijn!'
[16] Dit antwoord bevredigde Kisjonah en zijn dochters geheel. Ik zei daarna tegen
de twaalf apostelen, dat ze nu brood en wijn moesten uitdelen, en dat deden ze
meteen.
[17] Er waren ditmaal alles bij elkaar tegen de achthonderd mensen op de berg, die
een heel brede top had, waarop slechts een stuk rots van n bij vijf vadem omhoog
rees, dat echter vanaf de zuidkant eveneens goed te beklimmen was. Allen aten en
dronken en werden verzadigd, en loofden en prezen Mij voor deze wonderbare
maaltijd. En Kisjonah zei vanaf de rots, waar hij voor deze gelegenheid was
opgeklommen:
[18] Vrienden en broeders, luistert naar mij! Wij kennen de Schrift vanaf Mozes tot
bijna aan onze tijd toe, en de boeken over de oorlogen van J ehova, waarvan Mozes en
vele andere profeten melding maken, hebben we uit Perzi gekregen en de vertaling
daarvan gelezen, omdat veel wijzen ze als echt aanmerken; maar van al de wonderen
die daarin beschreven staan, is er ook niet een, dat te vergelijken zou zijn met datgene
wat nu voor onze ogen gebeurt. Zoiets is niet alleen niet in Isral, maar in de hele
wereld nog nooit gehoord! Wie moet dan wel Degene zijn, Die zulke daden doet, die
284
buiten God echt niemand doen kan?!'
155 Het verschil tussen wetenschap en geloof
[I] Bij deze woorden roep Ik Kisjonah van zijn vijf vadem hoge kansel naar beneden
en zeg onder vier ogen tegen hem: 'Zwijg voorlopig en verraad Mij niet voor de tijd
daarvoor rijp is! Want er zijn er hier nog veel, die daarvoor niet zo rijp zijn als jij en
die daarom ook niet volledig gewaar mogen worden Wie Ik nu eigenlijk ben. Anders
zou dat een belemmering vormen voor hun tot leven te brengen geestelijke vrijheid,
die hun geest heel moeilijk ooit zou kunnen overwinnen.
[2] Het is voldoende, dat velen nu beginnen te vermoeden Wie Ik ben, en dat de
meesten Mij voor een grote profeet en enigen Mij voor Gods Zoon, -Die Ik uiterlijk
ook ben -, houden. Meer zou voorlopig te schadelijk zijn; daarom laten wij ze ook
voorlopig in hun mening en hun geloof, en je mag Mij daarom niet verder verraden!'
[3] Kisjonah zegt: 'J a Heer, U heeft gelijk; maar ik ben ook maar een mens. Is het
geen oordeel voor mijn ziel, dat ik nu zonder enige twijfel niet alleen geloof, maar
ook heel zeker weet Wie U bent?'
[4] Ik zeg: 'J ou heb Ik door woord en leer voorbereid. Toen Ik een paar dagen geleden
bij je kwam, dacht je dat Ik een wijze en knappe dokter was, en toen je Mij ongewone
dingen zag doen, begon je Mij voor een profeet te houden waarin de geest van God
werkte. J e bent echter goed in alle scholen thuis, en wilde daarom precies weten hoe
een mens tot zulke prestaties kon komen. Toen onthulde Ik je wat de mens is en wat
in hem sluimert, en tevens wat uit de mens kan worden als hij zichzelf helemaal kent
en daardoor de volle levensvrijheid van zijn geest bereikt heeft.
[5] Maar Ik liet je toen ook zien dat God Zelf ook: een mens is, en dat dit de enige
reden is waarom ook jij en alle aan jouw gelijke wezens mensen zijn. En Ik toonde je
ook in 't geheim, dat Ik Zelf die mens ben, en dat iedere mens geroepen is om dat te
worden en voor eeuwig te zijn, wat Ik Zelf ben. Toen was je verbaasd, en sinds dat
ogenblik weet je Wie Ik ben.
[6] En zie, dat was een doelmatige voorbereiding voor je ziel en je geest, zodat je Mij
nu een hele aarde en uit stenen mensen zou kunnen zien scheppen zonder je daar druk
over te maken. Want je hebt uit vrije wil op wetenschappelijke wijze aangenomen dat
God een mens kan zijn en dat een mens heel goed en geheel wetenschappelijk
bewezen een god kan zijn! En daarom kan het nu je ziel en je geest nooit van de wijs
brengen, als je volkomen beseft dat Ik eeuwig de enige en enig ware God en
Schepper van alle dingen ben.
[7] Maar het staat er heel anders voor met deze andere mensen, die allen puur
wetenschappelijk niet te benaderen zijn. Zij hebben alleen het geloof en daarbij
uiterst weinig verstand.
[8] Het geloof staat echter dichter bij het zieleleven dan het grootste verstand. Door
een dwangmatig geloof wordt de zielook geketend; als de ziel echter geketend is, dan
kan er in haar geen sprake zijn van een vrije ontwikkeling van de geest.
[9] Als echter, zoals bij jou, eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft, dan
blijft de ziel vrij en haalt uit de kennis van het verstand altijd alleen maar zoveel, als
ze verdragen en verteren kan.
[10] En zo vormt zich uit een goed ontwikkeld verstand een waar, vol, levend geloof,
waardoor de geest in de ziel een juiste voeding krijgt en daardoor steeds sterker en
285
machtiger wordt, -wat een mens meteen kan waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot
de naaste steeds sterker en machtiger wordt.
[ II] Maar, zoals reeds aangeduid, daar bij de mens het verstand vaak helemaal niet
ontwikkeld is en de mens slechts het geloof heeft, dat in zekere zin op zichzelf slechts
gehoorzaamheid van het hart en zijn wil is daarom moet de mens heel voorzichtig
behandeld worden opdat hij niet ten prooi valt als de dag ongeveer veertien aardse
dag en nachtlengtes, en daardoor ziet je oog vanaf je aarde de voortdurende wisseling
van het licht op de maan, - en dat is een groot verschil tussen de maan en jouw zoveel
grotere aarde.
[12] En nu zul je wel zonder moeite inzien waarom Ik je zo-even van de rots afriep,
waar je de mensen wilde onthullen wie Ik ben. Daarom moet de ene blinde nooit de
andere leiden, maar dat moet iemand doen die door zijn goede verstand scherp kan
zien, - omdat ze anders beiden in de afgrond storten.
[13] Ik zeg je, wees in alles ijverig en verzamel van alle dingen de juiste kennis!
Onderzoek alles wat je tegenkomt, en behoud daarvan wat goed en waar is, dan zal
het gemakkelijk voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode geloof
weer levend te maken en het te doen groeien tot een waar levenslicht.
[14] Tegen jou zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven echt nut van Mijn
leer wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas volgens waarheid
daarnaar handelen!
[15] Zo volkomen de Vader in de hemel in alles is, net zo volkomen moeten jullie
ook zijn, -omdat je anders nooit Zijn kinderen kunt worden!
[16] J e hebt het door Matthus geschrevene gelezen met daarin Mijn bergprediking;
daarin leerde Ik de leerlingen bidden en wel met de aanroep: 'Onze Vader!'
[17] Wie dit gebed in het hart bidt, maar het echter niet begrijpt, is als een blinde die
de zon looft en prijst, maar haar ondanks haar zeer machtige licht niet ziet en zich van
haar ook geen voorstelling kan maken. Daardoor zondigt hij weliswaar niet; maar aan
de waarheid heeft hij ook niets, want daarbij blijft hij toch in dezelfde duisternis.
[18] Als je dus het hart van een mens werkelijk toerust voor het leven, vergeet dan
niet om eerst het verstand goed te ontwikkelen, anders maak je van hem een blinde
zonaanbidder waar je niets aan hebt.'
156 Het scheppingsverhaal van Mozes
[1] Na deze uitleg, waarvan Kisjonah zei, dat zij een antwoord gaf op al zijn vragen,
begon het in het oosten te dagen en een heel frisse ochtendkoelte besloop de spits van
onze berg waar we het nog steeds best naar ons zin hadden, en Kisjonah stelde voor
dat we zolang af zouden dalen naar de dichtstbij gelegen berghut tot de zon opgegaan
zou zijn.
[2] Ik zeg: 'Houd daar over op! De ochtendkoelte op deze hoogte zal niemand
schaden, maar sterkt ieders ledematen; bovendien duurt het niet lang, en het is nodig
omdat anders een bepaald soort geesten, die hier niet nader te omschrijven is, overdag
slecht weer zou brengen als ze nu bij zonsopgang niet door sterke vredesgeesten
belemmerd werd om op te stijgen.'
[3] Kisjonah vroeg niet verder, en wij bleven nog tot aan de middag van deze dag op
de top van de berg. Maar na de middag daalden we weer af naar de bergboerderij en
brachten daar nog een paar dagen door met allerlei besprekingen over de levenstaken
286
van de mens en over de aard van de aarde, de sterren en allerlei andere dingen.
[4] Veel begreep het nog steeds wat somberder deel van de J oden en bij Mij gebleven
Farizeen er niet van, maar toch protesteerden zij niet; want deze J oden en Farizeen,
die zich al op de eerste dag van Mijn bezoek aan Kisjonah aan Mijn kant geschaard
hadden, waren werkelijk opgewekte en goedwillende mannen en het waren nuchtere
denkers, die al veel van Mij verwachtten en Mijn woord gelijkstelden met dat van
God. Daarom kunnen ze niet vergeleken worden met diegenen, die naar Kaprnaum
teruggejaagd werden, en ook niet met diegenen, die vanwege het beven van de berg
meer dan vier dagen geleden weer naar benepen vluchtten.
[5] Hoewel de bovengenoemde betere J oden en Farizeen zich nu al strikt hielden aan
wat Ik zei, trokken ze vaak hun schouders op bij Mijn verklaringen over het
werkelijke ontstaan of liever de graduele schepping van de aarde en alle dingen in en
op de aarde, zoals ook die van alle talloze andere hemellichamen, en zeiden bij
zichzelf: 'Dat is dan toch wel rechtstreeks tegen Mozes in! Waar blijven dan de zes
scheppingsdagen, waar de sabbat waarop God gerust heeft? Wat komt er dan terecht
van datgene, wat Mozes zegt over het ontstaan van alles wat nu in z'n totaliteit de
hele wereld vormt? Als deze wonderdoener uit Nazareth ons daarover nu een leer
geeft die de leer van Mozes helemaal opheft, wat moeten we dan zeggen? Als Mozes
echter niet meer geldt, dan gelden daardoor ook alle profeten en uiteindelijk hijzelf
ook niet; want als Mozes niets voorstelt, dan stellen ook de profeten niets voor - en de
verwachte Messias, die hij eigenlijk zelf is, ook niets!
[6] Maar nauwkeurig beschouwd is zijn leer juist, en de schepping kan eerder zo
plaats gevonden hebben als hij het nu uitlegt, dan zoals Mozes dat vertelt.'
[7] Een van hen kwam toen naar Mij toe en zei: 'Heer! Als het zo gebeurd is, wat
moeten we dan met Mozes en de profeten aan?'
[8] Ik antwoord: 'Die moeten door jullie in de juiste geest en met verstand ontvangen
en begrepen worden!
[9] Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die
betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mens, en
niet op de stoffelijke schepping van de aarde en alle andere werelden.
157 De eerste scheppingsdag
[1] 'Er staat toch geschreven: 'In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde
was woest en leeg en in de diepte was duisternis; maar Gods geest zweefde over de
wateren.
[2] En God sprak: 'Laat het licht worden!', en het werd licht. God zag, dat het licht
goed was; toen scheidde Hij het licht van de duisternis. Hij noemde het licht 'dag' en
de duisternis 'nacht'. Zo ontstond uit avond en ochtend de eerste dag.'
[3] Zie, dat zijn de woorden van Mozes! Als u ze op de natuur wilt toepassen, dan
moet u toch op het eerste gezicht al zien, wat voor een grote onzin daaruit voortkomt!
[4] Wat bedoelt Mozes dan met de 'hemel' en de 'aarde', waar hij over zegt, dat deze
in het begin geschapen zijn? De 'hemel' is het geestelijke, en de 'aarde' is het
natuurlijke in de mens; deze was en is nog steeds woest en ledig -net als bij u. De
'wateren' zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God zweeft er wel
boven, maar bevindt zich er nog niet in.
[5] Maar omdat Gods geest steeds ziet dat het in uw materialistische werelddiepte heel
287
donker is, zegt Hij als het ware tegen u: 'Laat het licht worden!'
[6] Dan begint het in uw wezen wat schemerig te worden, en God ziet hoe goed het
licht is voor uw duisternis; maar u kunt en wilt dat zelf maar niet inzien. Daarom
vindt er dan ook een deling in u plaats, dag en nacht worden namelijk gescheiden, en
door de dag herkent u dan in uzelf de vroegere nacht van uw hart.
[7] De eerste natuurlijke staat van de mens is die van 's avonds Iaat, dus duisternis.
Maar omdat God hem een licht geeft, daarom is dat licht voor de mens een waar
morgenrood, en zo ontstaat uit de avond en het morgenrood van de mens werkelijk
zijn eerste levensdag.
[8] Het is toch begrijpelijk, dat als Mozes, die in alle wetenschappen van de
Egyptenaren ingewijd was, in zijn geschriften de eerste natuurlijke dag van de aarde
aan had willen geven, hij met al zijn kennis en wijsheid toch wel gemerkt zou
hebben, dat uit de avond en de morgen nooit een dag kan ontstaan; want op de avond
volgt in de natuur altijd nog de hele nacht, en de dag komt pas na de morgen.
[9] Wat dus tussen avond en morgen ligt, is nacht; maar wat tussen morgen en avond
ligt, is dag!
[10] Als Mozes gezegd had: 'En zo ontstond uit morgen en avond de eerste dag!', dan
zou u wel aan kunnen nemen, dat het de natuurlijke dag was; maar hij had goede
redenen om het juist omgekeerd te zeggen, en dat heeft te maken met de avond en
tevens de nacht van de mens, wat heel begrijpelijk is, want niemand heeft nog ooit
een volkomen wijs kind gezien.
[11] Als een kind op deze wereld geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen
duisternis en dus nacht. Het kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor
steeds meer inzicht in allerlei zaken en dat is de avond, dat wil zeggen, het begint in
de ziel zo schemerig te worden alsof het avond is.
[12] U zegt wel dat het 's morgens ook schemert, en Mozes had dan ook kunnen
zeggen: 'En zo ontstond uit de ochtendschemering en uit de eigenlijk al lichte morgen
de eerste dag!'
[13] Dan zeg Ik: Zeker, als hij geestelijk gesproken tegen de mensen iets onzinnigs
had willen zeggen! Maar Mozes wist, dat alleen de avond te vergelijken is met de
aardse toestand van de mens; hij wist dat de zuiver aardse verstandelijke
ontwikkeling bij de mens op dezelfde manier plaats vindt, als het schemeren van de
natuurlijke avond.
[14] Hoe meer de mensen met hun verstand de aardse dingen proberen te vinden, des
te zwakker wordt in hun hart het goddelijke licht van de liefde en van het geestelijke
leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens ook de avond.
[15] Alleen wanneer God door Zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart van
de mens aansteekt, dan begint de mens pas de waardeloosheid in te zien van alles wat
hij eerder met zijn verstand, de geestelijke avond, zich toegeigend heeft, en hij ziet
dan ook langzaam .maar zeker steeds meer in, dat al de schatten van het avondlicht
net zo vergankelijk zijn als het avondlicht zelf.
[16] Maar Gods ware licht, aangestoken in het hart van de mens, dat is de morgen die
met en uit de voorafgegane avond de eerste echte dag in de mens teweegbrengt.
[17] Door deze verklaring die Ik nu geef, moet u nu ook wel inzien dat er een
ontzaglijk groot onderscheid bestaat tussen de beide lichten, of liever inzichten; want
alle kennis in het wereldse avondlicht is bedrieglijk en daarom ook vergankelijk.
Alleen de waarheid duurt eeuwig; maar het bedrieglijke moet altijd op niets uitlopen.'
288
158 De tweede scheppingsdag
[I] Het zou echter makkelijk kunnen gebeuren, dat het licht van God in het hart van
de mens uit zou stromen in het avondlicht en dan zou oplossen of minstens zich zo
zou vermengen, dat men uiteindelijk niet meer zou weten wat het natuurlijke en wat
het goddelijke licht in de mens is.
[2] Daarom maakte God een vaste scheiding tussen de beide wateren, die het
symbool zijn van de tweerlei kennis waarover Ik nu wel voldoende opheldering heb
gegeven, en Hij splitste zo de beide wateren.
[3] Deze scheiding is de werkelijke hemel in het hart van de mens en wordt zichtbaar
door een waar levend geloof, maar in der eeuwigheid nooit door onnutte
verstandelijke spitsvondigheden.
[4] Daarom noem Ik nu ook degene, die het sterkste en onwankelbaarste geloof heeft,
een rots en plaats hem als een nieuwe scheidsmuur tussen hemel en hel, en geen
duistere macht der hel zal deze scheidsmuur in eeuwigheid ooit kunnen
overmeesteren.
[5] Als zo'n scheiding in de mens gemaakt wordt en het geloof sterker en sterker
wordt, dan maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het
natuurlijk verstandelijke is. Het natuurlijke verstand aanvaardt dan het geloof als
meerdere en zo groeit in de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen de
volgende dag, die reeds veel lichter is.
[6] In deze situatie, die kenmerkend is voor de tweede dag, ziet de mens datgene al,
wat alleen het ware is dat voor eeuwig moet blijven bestaan; maar echt ordelijk is het
bij hem nog niet. De mens vermengt nog steeds het natuurlijke met het geestelijke,
vergeestelijkt de natuur vaak te veel en ziet daardoor ook in de geest nog materile
dingen en komt met zichzelf nog niet in het reine over wat hij moet doen.
[7] Hij lijkt op een pure waterwereld, die aan alle kanten omringd is door lucht waar
licht doorheen schijnt, en die uiteindelijk niet in staat is om te bepalen, of zijn
waterwereld uit de met licht doorschoten lucht of uit de waterwereld ontstaan is. Hij
realiseert zich nog niet duidelijk genoeg, of hij zijn geestelijke kennis uit zijn
natuurlijke verstand heeft verkregen, of dat zijn natuurlijke verstand zich uit de in de
mens verscholen, misschien al aanwezige, maar ook in het begin zeer geheim
werkende geestelijke kennis, heeft ontwikkeld. Om het nog duidelijker te zeggen, hij
weet niet of het geloof uit de kennis voortkomt of de kennis uit het geloof, en wat nu
wel het verschil is tussen die twee.
[8] Kortom, hij weet op dat moment nog niet, wat er eerder was, de kip of het ei, het
zaadje of de boom.
[9] Dan komt God weer en helpt de mens verder, als deze uit de hem gegeven en dus
eigen kracht genoeg gedaan heeft op deze tweede dag van zijn geestelijke leerschool.
En die verdere hulp bestaat daarin, dat het licht in de mens versterkt wordt, waardoor
het als een voorjaarszon, niet alleen door de grotere lichtsterkte maar door de juist
daardoor veroorzaakte warmte, alle zaden die in het hart van de mens gelegd zijn
begint te bevruchten.
[10] Die warmte heet liefde en is geestelijk tevens de bodem, waarin de :zaden gaan
kiemen en hun wortels laten groeien.
[ 11] En zie, dat is de betekenis van wat in Mozes geschreven staat, dat God beveelt
dat de wateren zich op bepaalde afgezonderde plaatsen moeten verzamelen, en dat
289
daardoor de droge en vaste grond zichtbaar wordt die de zaden nodig hebben om uit
te kunnen groeien tot levende en leven gevende vruchten!
[12] En er staat geschreven: 'En God noemde het droge 'aarde' en het nu op bepaalde
plaatsen verzamelde water 'zee'.'
[13] Een vraag is dan: 'Voor wie heeft God die namen bedacht?' -Voor Zich Zelf
zeker niet; want het zou toch wat al te lachwekkend zijn, te denken dat de hoogste
goddelijke wijsheid er een speciaal plezier in zou hebben dat het haar, zoals dat bij
mensen toegaat, gelukt was om het droge 'aarde' en het op bepaalde plaatsen
afgezonderde water 'zee' te noemen.
[14] Deze namen kon God echter ook zeker niet voor iemand anders bedacht hebben,
omdat er buiten Hem tijdens de schepping nog geen enkel wezen was dat Hem kon
begrijpen!
[15] Dit gezegde van Mozes heeft dus beslist geen materile, maar slechts een
geestelijke betekenis, en het grijpt alleen met geestelijke symbolen terug op de
vroegere schepping der werelden, dus van het geestelijke naar het materile, -wat
waarschijnlijk alleen de wijsheid van een engel doorgronden kan. Maar zoals het er
staat heeft het slechts een zuiver geestelijke betekenis en Iaat weten, hoe eerst de
enkele mens, en dan ook de hele mensheid, van tijd tot tijd en van periode tot periode
wordt gevormd, van het oorspronkelijk noodzakelijke natuurlijke naar het steeds
meer geestelijke.
[16] Zo worden zelfs afzonderlijke delen van de mens aangegeven. De kennis heeft
een eigen plaats: de zee van de mens. En de als een vruchtbare bodem uit de kennis
ontsproten liefde, wordt steeds door de zee, zijnde de totale kennis van het echte licht,
omspoeld en gesterkt om steeds rijkelijker allerlei edele vruchten voort te brengen.'
159 De derde scheppingsdag
[1] Als dus het inzicht van de mens de liefde aan alle kanten omgeeft, en daarbij
meer en meer verlicht en verwarmd wordt door het vuur van de liefde, dat het steeds
meer voeding geeft, dan wordt de mens ook in alles steeds energieker en tot daden
bereid.
[2] Onder deze omstandigheden komt God weer tot de mensen, natuurlijk - dat
begrijpt u wel - geestelijk, en Hij, als de eeuwige liefde, zegt tegen de liefde in het
hart van de mens: 'Laat de aarde nu alle soorten zelfbestuivende grassen en kruiden
voortbrengen, en allerlei soorten bomen en struiken, die ieder naar eigen aard
vruchten dragen en zichzelf uitzaaien op aarde!'
[3] Dit gebod van God in het hart geeft de mens dan een standvastige wil, sterkte en
moed en hij gaat aan het werk.
[4] En zie! Zijn juiste inzichten stijgen als met regen beladen wolken op boven de aan
banden gelegde zee, en trekken over de droge aarde die ze bevochtigen en vruchtbaar
maken. En de aarde wordt groen, brengt allerlei grassen en kruiden met zaden voort
en allerlei bomen en struiken met hun zaden. Dit betekent, dat de liefde in het hart
van de mens aanstonds verlangt en wil wat het ware door hemelse wijsheid verlichte
verstand nu goed en waarachtig vindt.
[5] Want net zoals het zaad, wanneer het in de aarde gelegd wordt, weldra opgroeit en
een veelvoudige vrucht voortbrengt, zo groeit ook de juiste kennis in de
levenskrachtige bodem van het hart.
290
[6] Dit zaad van de kennis gaat echter als volgt te werk: het wekt de levenskracht die
in de aarde sluimert, en deze verzamelt zich dan meteen steeds meer rondom het zaad
en maakt, dat dit ontkiemt en een plant wordt die veel vrucht geeft. Of wel, de echte
kennis wordt in het hart omgezet in de daad, en uit de daad volgen dan allerlei
werken; en daarover heeft Mozes het met zijn wijze woorden in zijn Genesis, en wel
in het al hiervoor woordelijk besproken eerste hoofdstuk, de verzen 11 en 12.
[7] De door het licht uit de hemel tot de juiste kennis gebrachte oorspronkelijke
avond van de mens, wordt zo de aanleiding voor de werken die daarop moeten
volgen; en dit is de derde dag van de ontwikkeling van het hart en de gehele
geestelijke mens. Om deze geestelijke mens gaat het, daarvoor zijn Mozes en alle
andere profeten van God in deze wereld gekomen, net als Ik nu Zelf! Naar Ik meen is
dit onderwerp nu toch wel duidelijk genoeg voor u!?'
[8] Een van de Farizeen zegt: 'Verheven wijze vriend en Meester! Persoonlijk
onderschrijf ik ieder van Uw aan ons allen gegeven woorden, want ze zijn volledig
waar en moeten dat ook zijn. Maar als U naar J eruzalem gaat en op deze wijze in de
tempel de. Genesis uitlegt, dan wordt U en Uw gehele aanhang gestenigd als U Zich
met heel duidelijk beveiligt door Uw goddelijke macht! Maar als U deze macht tegen.
de tempelpriesters gebruikt, dan zijn ze ook veroordeeld, en die veroordeling zal dan
weinig afwijken van een direkte totale vernietiging door bliksem en vuur van de
hemel!
[9] Zoals gezegd, het is hoe dan ook een zeer hachelijke zaak. En daarbij is Uw wijze
en scherpzinnige uitleg van de eerste drie in de Genesis beschreven scheppingsdagen
zo goed, dat daar geen speld tussen te krijgen is. Maar nu is de vierde dag aan de
beurt, waarop God zoals geschreven staat, heel duidelijk zon, maan en alle sterren
schiep! Hoe wilt U dat op een andere wijze verklaren? Zon, maan en sterren zijn er
nu eenmaal, en niemand kan op een andere manier dan zoals dit in de Genesis
beschreven staat, verklaren hoe al deze grote en kleine lichten aan het firmament
ontstaan zijn,
[10] Nu is de vraag: Waar ligt de sleutel, waar de verklaring die duidelijk aangeeft
dat de vierde dag alleen betrekking heeft op de mens!'
[11] Ik antwoord: 'Vriend, u heeft toch wel vaker gehoord en ook wel zelf
ondervonden, dat er lichamelijk gesproken verziende en bijziende en ook half, heel
en stok blinde mensen zijn! De verzienden zien in de verte alles goed, maar dichtbij
zien ze slecht; de bijzienden zien dichtbij goed, maar in de verte slecht; bij de
halfblinden is het voor de helft nacht en voor de helft dag, dat wil zeggen, ze zien de
voorwerpen met een oog wel goed, maar omdat het andere oog blind is, spreekt het
vanzelf dat zulke kijkers alles maar in het halve licht kunnen zien; de geheel blinden
zien geen voorwerpen meer, niet bij dag en net zo min 's nachts maar bij dag zien ze
toch nog een zwakke schemering, zodat ze de dag kunnen onderscheiden. van de
nacht; de stokblinden zien echter geen schemering en zien nooit het verschil tussen
dag en nacht.
[12] Wel, al die verschillen, die u bij het lichamelijke zien van de mens tegenkomt,
vindt u bij het geestelijke zien net zo en nog veel gevarieerder. En zo, heeft ook u een
groot gezichtsgebrek en dat is geestelijk veel groter dan lichamelijk. Laat Ik u
zeggen, dat uw ziel buitengewoon bijziend is!'
291
160 De vierde scheppingsdag
[I] 'Wat leest u dan in Genesis? Staat er niet het volgende:
[2] 'En God sprak: Maak lichten aan het uitspansel, die dag en nacht scheiden en die
tekens, tijden, dagen en jaren doen ontstaan en twee lichten moeten er aan het
uitspansel staan die op aarde schijnen!' En dat gebeurde. En God maakte twee grote
lichten, een groot licht, dat heerste over de dag, en een klein licht dat heerste over de
nacht, en bovendien ook sterren. En God zette ze aan het uitspansel, zodat ze op de
aarde schenen en de dag en de nacht beheersten en licht en duisternis scheidden. En
God zag dat het goed was. Zo ontstond uit de avond en de morgen de vierde dag. ' .
[3] Kijk, zo luidt woordelijk het scheppingsverhaal van de vierde dag volgens
Genesis.
[4] Als u dit gegeven maar een klein beetje beter onderzoekt met -laten we zeggen -
uw natuurlijke denkvermogen, dan moet u als u Genesis letterlijk neemt, al bij de
eerste blik de grootste onzin opvallen!
[5] Volgens Genesis schiep God toch al op de eerste dag het licht, en zo ontstond uit
de avond en de ochtend de eerste dag. Zeg dan eens welk licht drie dagen lang
voldeed om voor dag en nacht te zorgen? En op de vierde dag zegt God weer: 'Laat er
lichten aan de hemel zijn!' Dan vraag Ik: Wat zijn dat dan voor lichten die dag en
nacht moeten scheiden? Als het op de eerste dg geschapen licht al drie dagen
tengevolge gehad heeft; waarom moeten er dan nu op de vierde dag nog meer lichten
komen voor datzelfde doel? Daarbij is er alleen maar sprake van 'lichten'; maar over
een maan en een zon wordt helemaal niets gezegd! Deze lichten veroorzaken daarbij
ook nog tekenen -wat voor tekenen dan? -, vervolgens tijden -welke dan? -, en dagen
en jaren -wat voor dagen en jaren dan? -Is de nacht dan niets? Telt de nacht dan niet
net zo goed mee als de dag?
[6] Bovendien is de aarde rond en is het steeds aan n kant dag en aan de andere
kant nacht. Afhankelijk van de wenteling van de aarde om haar as van het westen
naar het oosten, wordt het steeds daar dag waar de landen tegenover de zon liggen, of
liever door de constante en steeds gelijkmatig draaiende beweging zo gezegd onder
de zon geschoven worden.
[7] Als er dus geen twijfel over mogelijk is dat de natuurlijke dag op aarde door haar
eigen beweging tot stand wordt gebracht, waarbij de zon niets anders doet dan steeds
maar vanaf n plaats licht te geven en door haar licht dr dag veroorzaakt waar haar
stralen komen, en op die manier nooit of te nimmer de dag kan of wil regeren, -dan
vraag Ik: Hoe zou Mozes dan met zijn lichten de zon en de maan bedoeld kunnen
hebben? En als Mozes de natuurlijke zon en de natuurlijke maan bedoeld had, dan
zou hij ter verduidelijking van zijn publieke mededeling aan de mensheid deze
lichten zeker bij name genoemd hebben; want in Mozes tijd kenden alle mensen deze
beide hemellichamen al!
[8] Daarbij spreekt Mozes over een uitspansel dat in werkelijkheid in de natuurlijke
ruimte helemaal niet bestaat, daar zon, maan en alle sterren net als de aarde zelf in de
volledig vrije, door niets en nergens beperkte ether zweven en door eigen wetten op
hun bestemde plaatsen gehouden worden, zich vrij bewegen en nergens aan het een
of ander hemels uitspansel zijn bevestigd!
[9] Want er is maar n uitspansel in de eindeloze vrije ruimte, en dat is de wil van
God, die door Zijn eeuwige onveranderlijke wet de hele ruimte en alles wat daarin is
vervult.
292
[10] Als datgene wat zich voor uw" oog voordoet als een bijzonder wijd uitgespannen
blauw gewelf een uitspansel was, en zon, maan en alle sterren waren daar als het
ware aan vastgemaakt, hoe zouden ze zich dan kunnen bewegen en hoe zouden
vooral de u bekende planeten dan steeds van plaats kunnen veranderen?
[11] De andere sterren, die u vaste sterren noemt, lijken ergens aan vastgemaakt te
zijn; maar dat is niet zo. Ze zijn echter zo ontzettend ver van de aarde verwijderd en
hun banen zijn zo uitgestrekt, dat ze die vaak nauwelijks binnen honderdduizenden
aardse jaren afleggen, zodat daardoor hun bewegingen ook zelfs door honderd
mensengeslachten nog niet opgemerkt kunnen worden. En dat is dan de reden,
waarom ze u als onbeweeglijk voorkomen; maar de werkelijkheid is anders, en er is
nergens een zogenaamd uitspansel in de hele oneindige ruimte.
[12] Het uitspansel dat Mozes bedoelt, is de vaste wil volgens de ordening van God,
die voortkomt uit het juiste begrip en uit de liefde, die het gezegende aardrijk des
levens is. Deze wil kan slechts voortkomen uit de vruchten schenkende volheid van
de echte liefde tot God in het mensenhart, die ontstond uit het hemelse licht dat God
in de mens liet stromen toen Hij zijn innerlijke duisternis verdeelde in avond en
morgen. Deze echte liefde tesamen met het juiste inzicht en het ware verstand,
hetgeen zich in de mens uit als een levend geloof, is de hemel in de mens. En de
daaruit ontsproten vaste wil om te voldoen aan Gods orde is het uitspansel in de
mens. En aan zo 'n uitspansel geeft God, als dat geheel overeenstemt met Zijn
liefdevolle wil, nieuwe lichten uit de hemel der hemelen, ofwel de zuivere
vaderliefde in het hart van God. En de lichten verlichten dan de wil en maken dat
deze het inzicht krijgt van de engelen en verheffen daardoor de geschapen mens tot
het ongeschapen Kind van God, dat zich door de eigen vrije wil nu aangepast heeft
aan de goddelijke ordening!'
162 Vervolg van de vierde scheppingsdag
[1] 'Zolang de mens een schepsel is, is hij tijdelijk en vergankelijk en kan niet blijven
bestaan; want ieder mens is als natuurlijk schepsel slechts een bruikbaar vat ten nutte
van de echte mens, die zich daarin met voortdurende hulp van God kan ontwikkelen.
[2] Als -- het buitenste vat voldoende ontwikkeld is, waartoe God het overvloedig
voorziet van alle nodige bestanddelen en eigenschappen, dan wekt of liever
ontwikkelt God Zijn ongeschapen eeuwige geest in het hart van de mens. De kracht
van deze geest wordt door Mozes bedoeld, als--hij spreekt over de twee grote lichten
die aan het uitspansel geplaatst worden en dat hebben alle aartsvaders en profeten ook
altijd zo bedoeld.
[3] Dit ongeschapen eeuwig levende licht aan het uitspansel in de mens is vanaf dat
moment het enige dat leiding geeft aan de echte dag in de mens, en deze leert het
vroegere vat om zich geheel om te vormen naar zijn eeuwig ongeschapen goddelijk
wezen en zo de hele mens tot een Kind van God te maken.
[4] Maar ieder geschapen mens heeft een levende ziel, die ook een geest is en de
nodige bekwaamheid heeft om goed en echt en kwaad en onecht te onderscheiden en
ook om zich het goede en echte eigen te maken en het kwade en 'onechte uit zich te
bannen; maar de ziel is desondanks geen ongeschapen, maar een geschapen geest en
kan daarom op zichzelf nooit het kindschap van God verkrijgen.
(5] Als ze echter volgens de haar gegeven wet het goede en ware in alle deemoed en
293
bescheidenheid van haar hart en' volgens de haar door God meegegeven vrije wil
aangenomen heeft, dan is zo'n deemoedige,.bescheiden en gehoorzame wil, om het zo
maar eens te zeggen een echt uitspansel geworden, omdat hij zich nu gevormd heeft,
volgens de, hemelse opgave die in de ziel is gelegd, en zo helemaal geschikt is om
het zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te nemen. .
[6] Het zuiver goddelijke, ofwel de ongeschapen geest, van God, die nu voor eeuwig
zijn plaats inneemt aan zon uitspansel is het grote licht; maar de ziel van de mens,
die door het grote licht omgevormd wordt tot een bijna even groot licht, is het tweede
kleinere licht, dat nu echter net als het ongeschapen grote licht aan hetzelfde
uitspansel wordt geplaatst en door het ongeschapen licht omgevormd wordt tot een
eveneens ongeschapen licht, waarbij het in geheel geestelijk gelouterde zin. veel
wint, zonder van zijn natuurlijke aard iets te verliezen. Want de ziel van de mens zou
op zichzelf nooit God in Zijn zuivere geestelijke Wezen kunne.n zien, en omgekeerd
zou de zuivere ongeschapen Geest van God nooit het natuurlijke .kunnen zien, omdat
voor deze Geest het natuurlijke en materile niet bestaat. Maar in de bovengenoemde
algehele verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan de ziel door de nieuwe
geest die zij krijgt God zien in Zijn oorspronkelijke zuivere wezen, en de Geest kan
dan door de ziel het natuurlijke zien,
[7] Dit bedoelt Mozes, als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine licht de
nacht zal besturen. Het kleine licht zal ook de tekens vaststellen, of wel: in alle
wijsheid de oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen dingen
vaststellen, en daardoor ook de tijden, dagen en jaren, wat zo ongeveer betekent, dat
het in alle verschijnselen de goddelijke wijsheid liefde en genade herkent
[8] De sterren, waarover Mozes ook, spreekt, zijn de ontelbare nuttige inzichten die
men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk voortvloeit uit het
ene hoofdbesef en daarom thuis hoort aan hetzelfde uitspansel waar de twee
hoofdlichten geplaatst zijn. "
[9] Wel, dat is dan de vierde scheppingsdag waarover Mozes in zijn Genesis spreekt.
Net als de vorige drie is deze, zoals wel te begrijpen is, ontstaan uit dezelfde avond
en ochtend van de mens.
162 vijfde en zesde scheppingsdag
[1] 'Om te voorkomen dat u Mij nu in dit opzicht verder nog vragen zult stellen over
hoe het dan met de vijfde en zesde scheppingsdag staat, zeg Ik u hierbij
kortheidshalve, dat de daarop volgende schepping van de gehele dierenwereld en
tenslotte van de mens zelf, alleen maar betrekking heeft op het geheel tot leven
komen en de zekere verwerkelijking van alles wat de mens van nature in zich heeft.
[2] Zijn zee en al zijn wateren vullen zich met leven, en de mens herkent en
aanschouwt in zijn nu zuiver goddelijk ongeschapen licht de onbeperkte en eindeloos
afwisselende overvloed van creatieve ideen en vormen en realiseert zich op deze
wijze zijn zuiver goddelijke afkomst. En het verhaal van de schepping van de eerste
mens is de afbeelding van de algehele menswording of het verkrijgen van het
volkomen kindschap van God.
[3] Natuurlijk vraagt u zich nu heel in 't geheim in uw hart nog van alles af en zegt: '
J a, ja, dat is nu allemaal heel goed, wijs en heerlijk, en niemand kan ook maar de
geringste twijfel hebben over de waarheid van dit alles; maar hoe is dan deze aarde
294
ontstaan, die toch onmogelijk al de eeuwen door zo kan hebben bestaan zoals ze nu
is? Waar komen dan al die soorten grassen, kruiden, struiken en bomen vandaan?
Hoe en wanneer ontstonden alle dieren?
[4] En hoe werd de mens bewoner van deze aarde? Werd er werkelijk maar n
mensenpaar geschapen, zoals in Genesis staat, of werd op de aarde in n keer een
hoeveelheid mensen van verschillende kleur, gestalte en karakter geschapen?'
[5] Ik kan op zulke begrijpelijke vragen niets anders antwoorden dan wat Ik al eerder
gezegd heb, namelijk: Als u zo wijs bent als de engelen, dan kunt u uitgaande van het
zuiver geestelijke standpunt haarfijn op overdrachtelijke wijze de hele natuurlijke
schepping reconstrueren uit hetgeen Mozes in zijn Genesis zegt. Dan zult u zien, dat
de natuurlijke schepping, weliswaar over zeer uitgestrekte periodes, haast dezelfde
volgorde heeft als in Genesis wordt verteld. Het ontstaan van het eerste mensenpaar
staat vrijwel op de juiste plaats aangegeven en zijn test en tenslotte zijn voortplanting
heeft, behoudens een kleinigheid dat in passende beelden weergegeven wordt, in
dezelfde volgorde plaatsgevonden die in het verdere verloop van Genesis
aangehouden wordt.
[6] Maar zoals gezegd, zonder de wijsheid van de engelen zult u dat wel nooit
ontdekken, ook al had u alle wijsheid van de wijzen van de hele aarde, die over dit
onderwerp ook al de meest verschillende opvattingen en meningen hebben gehad.
[7] Deze kennis heeft op deze wereld echter voor geen enkel mens enig nut, want de
mens wordt door veel kennis eigenlijk zelden of nooit in zijn hart iets beter, maar wel
heel vaak slechter. Want degene, die veel weet wordt niet zelden trots en
hoogmoedig, ziet dan neerbuigend uit zijn vermeende onbereikbare hoogte op zijn
broeders neer als een gier op de mussen en andere kleine vogeltjes, alsof ze er alleen
maar zouden zijn om door hem gevangen te worden en om hun zachte vlees door hem
te laten verslinden.
[8] Maar zoek u voor alles in uw hart het Rijk van God en zijn gerechtigheid, en
maak u zich over al het andere weinig zorgen; want dat alles, met daarbij inbegrepen
de wijsheid der engelen, kan u geheel onverwacht ten deel vallen. Nu denk Ik, dat u
Mij wel helemaal hebt begrepen!?'
163 Het einde van Jeruzalem
[I] Nadat de Farizeen en hun soortgenoten deze langdurige verklaring van Mij over
Genesis gekregen hadden, stonden ze allemaal als aan de grond genageld, en de leider
der Farizeen zei, nadat hij zich zichtbaar had ingespannen om goed na te denken:
'Heer! Meester aller meesters in alles! Ik en wij allemaal zien nu, hoewel niet zonder
veel spijt, in dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt, en dat alles wat U zegt de
zuivere waarheid is. Maar ik zei niet voor niets: Niet zonder veel spijt zien wij dat nu
in! Want met Uw diepe wijsheid, die te heilig is voor deze slechte zelfzuchtige
wereld, zult U zonder heel bijzondere wonderen voor dovemansoren prediken, en als
U wonderen zult doen, dan zult U blinde toeschouwers hebben en zodoende weinig
resultaat boeken.
[2] Als de mens voor zijn vorming tot een waar mens een geheel vrije wil moet
hebben en geheel vrij moet kunnen handelen, dan kunt U prediken en wonderen doen
wat U wilt, maar van de honderd zal er zich nauwelijks n werkelijk bekeren. Want
als iemand van nature al te dom is en op geen enkele wijze ontwikkeld is in het een of
295
andere voor mensen noodzakelijke en nuttige vak, dan kan hij Uw leer onmogelijk
begrijpen. Als hij echter een beetje meer verstand heeft dan het gemiddelde en
daardoor gemakkelijk kennis opdoet, hetzij van de Schrift of van de een of andere
wetenschap of kunst, terwijl dat enig aards voordeel geeft en misschien ook nog veel
aanzien voor zijn persoon oplevert, dan kunt U Vader J ehova met donder en bliksem
voor U laten spreken, maar dan zullen zulke mensen toch dat doen wat onze
voorvaderen in de woestijn onder Mozes hebben gedaan. Toen maakten zij van goud
een kalf en dansten er op heidense manier omheen om het te aanbidden, terwijl
Mozes op de Sina onder donder en bliksem met J ehova sprak en de heilige geboden
van Hem kreeg! .
[3] Als ik niet wist, hoe de Farizeen, schriftgeleerden en al de priesters en Levieten,
vooral in J eruzalem, geaard zijn, dan zou ik het nauwelijks wagen op deze wijze met
U te spreken; maar ik ken dat volk maar al te goed en daarom heb ik me ook zo ver
mogelijk van de tempel verwijderd en kom er ook nooit meer.
[4] Als U soms weer eens naar J eruzalem gaat, neem dan een grote hoeveelheid
almacht mee, anders wordt U als godslasteraar gestenigd! Want wie daar ook maar
voor een cent verstandiger probeert te zijn dan de gewoonste veger van de
tempelhoven, die wordt direct voor ketter en godslasteraar uitgemaakt, en als hij zich
niet bekeert door behoorlijk te offeren, dan staat hem buiten de stadsmuren op de
vervloekte plaats genadeloos de steniging te wachten! .
[5] Ik zeg U, goddelijke vriend, voor J eruzalem is er maar n oplossing, en dat is die
van Sodom en Gomorra! Verder heil is er voor deze stad en haar bewoners niet!'
[6] Ik zeg: 'Vriend! Wat je Mij nu gezegd hebt, wist Ik allang! J a, Ik zeg je, zo zal
ook het einde van J eruzalem zijn! Maar eerst moet in die stad al datgene nog
gebeuren, wat door al de profeten over haar voorspeld is, opdat de schrift vervuld en
haar maat vol wordt. En het zal nu geen zeventig jaar meer duren tot er geen steen
meer op de andere gelaten zal worden! En als dan iemand zal vragen waar de tempel
stond, dan zal er niemand zijn die de onderzoeker kan inlichten!
[7] Binnen de muren van deze stad werden vele profeten vermoord. Ik ken ze llen,
hun bloed riep in de hoogste hemelen om wraak op zulke erge misdadigers; maar de
maat, die de hel aan deze stad gaf, is nog niet helemaal vol, en daarom werd ze nog
gespaard. Maar binnenkort is de maat vol, en zij zal niet meer gespaard worden!
[8] Voordat we nu echter deze berg verlaten, geef ik jullie een opdracht waaraan
streng de hand gehouden moet worden, en dat is dat niemand van jullie tegen iemand
daar beneden iets vertelt over wat je hier op de berg gezien hebt, tot Ik jullie in de
geest daarvoor toestemming geef. Wie dit gebod van Mij niet in acht neemt, wordt
meteen met stomheid bestraft; want het volk hier beneden is daarvoor nog lang niet
rijp, en jullie zelf ook nog maar ten dele.
[9] Spreek met je soortgenoten over het hier geleerde alsof je het niet van Mij hebt
gehoord, maar alsof je het persoonlijk had bedacht! Slechts als je vrienden als het
ware deel hebben aan jullie leer, dan mag je ze pas onder vier ogen vertellen van Wie
je die leer hebt ontvangen, en welke tekens daaraan vooraf zijn gegaan!
[10] Maar vergeet dan niet om deze mensen in Mijn naam hetzelfde gebod met
dezelfde straf aan te zeggen, dat Ik jullie allen nu hier heb gegeven!
[11] Gedurende de korte tijd dat we hier nog op deze hoogte zullen blijven, zullen
jullie nog meer wonderbaarlijke dingen beleven; want Ik wens het geloof van jullie
zo krachtig mogelijk te maken. Maar denk bij alles wat je nog zien en horen zult aan
het zojuist gegeven gebod; want als je je daar niet aan houdt geldt voor ieder van
296
jullie, dat je een jaar lang getroffen zult worden door de straf waar Ik voor heb
gewaarschuwd!'
164 De luchtreis van Judas Iskariot
[1] J udas Iskariot zegt: 'Heer! Dat is een streng gebod! Wie zal zich daar nu helemaal
aan kunnen houden?'
[2] Ik zeg: 'God heeft ook het sterven van het lichaam in een onvermijdelijke en
onveranderlijke wet vastgelegd, en ondanks al het gejammer van de mensen neemt
Hij Zijn heilige woord niet terug! J e kunt daarover praten en redetwisten zoveel je
maar wilt, maar aap het eind moet je toch sterven! pas in het hiernamaals zul je
beseffen, dat dit sterven heel noodzakelijk voor je was.
[3] Wel, dat geldt voor ieder gebod, dat uit de mond van God komt! Als je het als
een wet aanvaardt, dan zal het heel makkelijk voor je zijn om je er aan te houden;
maak je echter voor jezelf een andere wet dan die Ik je geef, dan zul je het met Mijn
wet moeilijk hebben. Want als twee wetten tegen elkaar indruisen, dan is het houden
van beide wetten moeilijk of tenslotte helemaal onmogelijk. Begrijp je dat?
[4} Denk aan wat Ik je zeg! Wees erop bedacht en Iet op dat in de loop van de tijd
niet de een of andere tegenstrijdige wet in jezelf, je dood wordt!'
[5] J udas zegt: 'Maar, wat betekent dat nu weer? Uw woorden zijn nog steeds net als
het vogelschrift van de Egyptenaren, dat nauwelijks nog door een geleerde gelezen en
nog minder begrepen wordt! Wat bedoelt U nu eigenlijk met een tegenstrijdige wet?
Hoe kan ik nu mijzelf een wet voorschrijven, als een ander me die geeft? Ik kan mij
alleen maar er wel of niet aan houden, en dat is afhankelijk van mijn vrije wil en dat
is geen tegenstrijdige wet!'
[6] Ik zeg: 'Volgens Mij kun je, als je doorgaat op deze manier dom te blijven, beter
weer naar Bethabara teruggaan; want zo erger je Mij en sta je Me tegen!
[7] Waar komen de wetten vandaan? Soms van een andere plaats dan waar de wil van
degene vandaan komt, die de macht en de kracht heeft om wetten te geven en ze te
handhaven?! En heeft iedere mens niet de volledige zeggenschap over zich zelf en
kan hij niet doen wat hij wil? Als hij de opgelegde wetten wil respecteren, dan zal hij
er zeker geen moeite mee hebben om zich daaraan te houden; wil hij dat echter niet,
dan is zijn wil een tegenstrijdige wet en dan moet hij zich uiteindelijk de sanctie van
de opgelegde wet laten welgevallen.
[8] J udas trekt weliswaar een zuur gezicht als Ik dit zeg, maar antwoordt toch: ' J a, nu
begrijp ik het en kan ik er mee instemmen. Maar als U zo vaak iets in bedekte termen
zegt, dan wordt ik daar angstig en bang van, en dan moet ik maar blijven vragen tot ik
het begrijp, vooral als het om een wet gaat, waar menigeen van ons zich beslist wat
moeilijk aan zou kunnen houden, en dat geldt ook voor mij, en ik schaam me er niet
voor om dat toe te geven. Wat me echter zo opvalt, Heer, is dat als een ander iets aan
U vraagt, U hem heel vriendelijk een duidelijk antwoord geeft; maar vraag ik U iets,
dan wordt U altijd onvriendelijk, en ik durf haast niets meer, al is het nog zo
belangrijk, aan U te vragen.
[9] Neem nou eens die buitengewoon vreemde luchtreis van mij eergisteren. Dat ging
zo ongelofelijk snel, dat ik van het aardoppervlak niets anders zag dan een brede
razend snel voorbijschietende strook, - en daar begrijp ik nog steeds niets van; ik zou
toch zo graag van U horen, hoe dat in z'n werk ging! Want zover ik weet was ik het
297
verste weg, ver achter de overkant van de zee, en te voet zou ik er wel vier of vijf
dagen over gedaan hebben.
[10] In een Grieks dorp was ik net klaar met mijn toespraak, maar men wilde niet zo
bijzonder graag naar me luisteren, hoewel ik verscheidene van hun zieken heb
genezen; dat ergerde mij en ik verliet toen dat domme nest. Toen ik echter moederziel
alleen het dorp zo'n duizend pas achter mij gelaten had -want broeder Thomas wilde
niet met mij mee naar Griekenland -, stak er een wervelwind op, en voor ik het wist
hing ik al hoog in de lucht. Toen joeg een ongelofelijk sterke windvlaag mij in deze
richting met die snelheid, die ik al beschreef -zodat ik tijdens de vlucht ook maar niet
het geringste kon zien van wat zich op de aardbodem bevond, zelfs de zee zag er uit
als een bliksemflits. Als er zich onderweg een rots of iets dergelijks in mijn
vliegroute bevonden had, dan zou ik zeker in vele honderdduizenden druppels
uiteengespat zijn, zonder dat ik vooraf daarover na had kunnen denken! Het was
echter nog verbazingwekkender, o Heer, toen ik na die enerverende luchtreis hier
heel zachtjes voor U neergezet werd!
[11] Nu zou ik graag in een paar woorden van U horen, hoe dat allemaal mogelijk
was.'
[12] 'Vriend', zeg Ik, 'je weet toch wie Ik ben, waarom vraag je dan, hoe Mij dat
mogelijk is, of waardoor dat met jou gebeurde? Zijn bij God dan niet alle dingen
mogelijk? Kijk naar de wolken! Wie draagt ze? J e hebt eerder al gehoord, hoe Ik aan
allen een verklaring gaf over de aard van de aarde, de maan, de zon en vele andere
sterren, die voor het merendeel voor jouw begrip eindeloos grote zonnen zijn.
[13] Wel, de grote en tevens ook loodzware hemellichamen zweven vrij in de
eindeloos ver naar alle kanten en in alle richtingen uitgestrekte ether en bewegen zich
naar jouw begrippen bijna ongelofelijk snel!
[14] Een vraag is dan: Wie draagt al die tallozen in die vaste orde door de vrije
eindeloze ruimte? Een weinig nadenken is al genoeg om te beseffen dat je vraag erg
onnozel is! En tevens is hiermee jouw vraag meer dan duidelijk genoeg beantwoord!'
[15] Thomas komt er ook bij staan en zegt: 'Kwam je nu maar eens een keer met een
echte vraag bij de Heer! Wij allen, die uitgezonden waren, hebben toch dezelfde
luchtreis hierheen gemaakt? Wij weten echter, dat Hij het zo heeft gewild, en
daarmee is voor ons de hele luchtreis hierheen meer dan voldoende verklaard, ook al
was die erg ongewoon! Als jij beter en waarachtiger geloofde Wat en Wie onze Heer
en Meester is, dan zou zo'n vraag nog niet eens in de slechtste en domste droom bij je
opkomen!'
[16] J udas zegt: 'Heb je me weer te pakken? Nou, als je daar plezier in hebt, dan mag
dat van mij! Deze keer ergert het me tenminste niet, omdat ik zelf wel inzie dat ik de
Heer heb lastig gevallen met een zeer domme vraag, -en dat zal ik in het vervolg
zeker nooit meer doen.'
[17] Waarop Thomas zegt: 'Dan zullen we ook heel goede vrienden en broeders zijn,
en dan zal ik ook niet meer op je vitten!'
[18] Ik zeg: 'Wees nu maar eens rustig; want Kisjonah heeft de maaltijd klaar en we
zullen nu ons lichaam eens versterken! Na de maaltijd zien we dan wel wat er nog
allemaal te doen is. Het zij zo, en daarbij blijve het!'
165 Waarom moeten de mensen geboren worden
298
[1] Allen gaan nu in de berghutten en gebruiken de maaltijd, en er is er niet een, die
niet opgewekt en vrolijk is.
[2] Na de maaltijd zegt Kisjonah, dat hij nu, als Ik dat goed vond, voor de avond nog
een paar speciale plaatsen van zijn berg wilde bezoeken om zijn herders hun loon te
geven en bij die gelegenheid ook wilde zien, hoe het met zijn schaapskudden ging en
hoeveel wol de herders al hadden verzameld,
[3] Ik zeg: 'Weet je, morgen is het de dag voor sabbat, en die zou Ik nog op deze berg
door willen brengen; maar omdat we vandaag nogal lang aan tafel gebleven zijn, en
de dag nog maar een paar uur duurt, kunnen we beter plezierig hier bij elkaar blijven
en een aantal belangrijke onderwerpen bespreken, en dan valt er nog heel wat voor
jullie te beleven; daarom zou Ik nu liever hier bij elkaar blijven!'
[4] Kisjonah zegt: 'Heer, iedere wens van U is een heilig gebod voor mij! Maar dan
kom ik meteen al met een vraag; en die betreft die drie mannen, die hier een paar
dagen geleden zo bultengewoon stralend uit het oosten naar ons toegekomen zijn, en
die meer in de lucht zweefden dan dat ze met hun voeten de bergweiden beroerden.
Deze drie mannen zijn nu voortdurend in ons gezelschap, praten met ons, eten en
drinken met ons, zijn erg voorkomend en gedienstig en zien er nu, behalve dat hun
gestalte veel edeler is dan de onze, net eender uit als wij.
[5] Ik heb de indruk, dat ze voortdurend bij ons zullen blijven, -wat mij bijzonder
veel genoegen zou doen. Toen ik ze daarnet omarmde en kuste, voelde ik dat ze net
als wij van vlees en bloed zijn, en dat verbaasde mij bijzonder!
[6] Ik wilde daarom aan U vragen mij uit te leggen hoe zoiets mogelijk is. Eerst
waren zij zuivere geesten, en nu zijn zij net zulke mensen als wij; waar komt hun
lichaam vandaan? En als zij dat lichaam, dat er veel volmaakter uitziet dan het onze,
van het ene op het andere moment gekregen hebben, zou dat dan niet bij alle mensen
zo gedaan kunnen worden, in plaats van moeizaam geboren te moeten worden?'
[7] Ik zeg: 'Laat Ik voorop stellen, dat je normaal deze drie engelen niet lichamelijk
zou kunnen zien en voelen. Maar Ik heb je tijdelijk zodanig ingesteld dat je ziel met
haar geest door middel van je lichaam al het geestelijke nu zodanig kan zien en
waarnemen alsof het natuurlijk en daardoor lichamelijk is; maar het is en blijft toch
helemaal geestelijk en er is niets lichamelijks bij. .
[8] Het grote verschil tussen ieder mens en iedere geest ligt daarin, dat een geest,
zoals nu deze drie engelen hier, van meet af aan een wijs gebruik heeft gemaakt van
zijn vrijheid binnen Mijn ordening en nooit daartegen heeft gezondigd. Een groot
deel van de voor jouw, begrippen talloos vele geesten heeft de vrijheid van haar wil
echter misbruikt en is daarom ondergedompeld in het gericht; en uit zulke geesten,
die tesamen eigenlijk deze hele aarde en alle talloze andere werelden, zoals zon,
maan en sterren, vormen, ontstaan volgens de wet waaraan de gehele natuur
gehoorzamen moet, zowel de natuurlijke mensen van deze aarde als ook de mensen
van alle andere werelden, en wel op de je wel bekende manier van de geboorte met de
daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze door opvoeding en onderricht
mensen worden, en na het afleggen van hun lichaam tot zuivere en vrije geesten
worden opgevoed.
[9] Als dus het lichaam van de mens voornamelijk aan een uit het gericht geheven
geest gegeven wordt, opdat hij daarin in een geheel eigen wereld een vrijheidstest zal
ondergaan, is het wel duidelijk, dat de vlmaakte geesten het vleselijke lichaam
helemaal niet nodig hebben, omdat het vlees slechts een middel, maar nooit een doel
is en kan zijn, omdat uiteindelijk alles toch weer geestelijk en nooit meer stoffelijk
299
moet worden.
[10] Ik zeg je: Deze aarde en deze hele eigenlijk lichamelijke hemel met haar.
zonnen, manen en alle werelden, zullen eenmaal vergaan, als al de daarin door het
oordeel gevangen gehouden geesten via de vleselijke weg zuivere geesten zijn
geworden; maar de zuivere geesten blijven voor altijd, en zullen en kunnen, net als Ik
en Mijn woord, in der eeuwigheid niet ophouden te bestaan. -Zeg nu eens, of je dit
goed begrepen hebt!'
166 Adam en Eva
[I] Kisjonah zegt: 'O God, o God, hoe groot is deze wijsheid! Wie heeft zoiets ooit
gehoord? J a werkelijk God alleen kan zo'n uitleg geven; bij Hem is de wijsheid van
alle wijzen der aarde minder dan niets! Nee, dat is dan toch wel te veel in n keer
voor een sterfelijke arme zondaar, zoals Ik er beslist een ben!
[2] Door deze uitleg begrijp ik zogezegd als bij toverslag de hele Genesis door en
door!
[3] Nu begrijp ik, wat het betekent: God schiep Adam als de eerste mens van deze
aarde uit leem! In Zijn eeuwige orde heeft God gewild, dat de geesten die in de aarde
in het gericht gevangen zijn, zich uit het kneedbare leem van de hen gevangen
houdende aarde een lichaam zouden vormen in overeenstemming met de geestelijke
vorm. Omdat ze daarin veel bewegingsvrijheid zouden hebben, zouden ze daardoor
hun oorspronkelijke wezen en daardoor God weer herkennen. Zo zouden ze weer vrij
de goddelijke ordening aanvaarden om daardoor weer te worden wat ze
oorspronkelijk waren, namelijk geheel reine engelen -net als deze aartsengelen!
[4] J a, ja, nu wordt me opeens alles duidelijk! - Er staat: 'De vrouw werd uit de rib
van Adam geschapen; hoe begrijpelijk is dat nu! - Zoals de bergen heel zeker het
hardere en in die vorm ook het meer hardnekkige deel van de aarde zijn en als
zodanig ook de onverzettelijkste geesten bevatten, zo vindt je daaraan
overeenkomstig het halstarrigste deel van de eerste en ook van alle latere mannen in
de beenderen van de man.
[5] Het meer hardnekkige deel van de geest, het meer zinnelijke, trotse en
hoogmoedige van de man zonderde God in Zijn wijsheid en macht af in een op de
man gelijkende vrouwelijke vorm, die, omdat ze uit de man afkomstig is, heel
levensecht op hem gelijkt. Daarom en door de geslachtsdaad kan zij een levende
vrucht in zich verwekken volgens de almachtige wil van God. Omdat haar, als zijnde
het meer hardnekkige geestelijke deel van de man, een groter lijden is opgelegd, kan
zij haar geest net zo vervolmaken als de man dat met zijn minder harde geest kan, -
zodat man en vrouw tenslotte n worden, zoals in de Schrift staat.
[6] Want de term, dat man en vrouw dan n lichaam hebben, betekent toch niets
anders dan: Hoewel het wezen van de vrouw het hardere deel van de man is, wordt
het door de naar verhouding sterkere beproeving volledig gelijk aan het zachtere deel
van de geest van de man, en dat betekent het als er staat, dat man en vrouw n
lichaam hebben. - O Heer, wat zegt U hiervan? Heb ik het geheel minstens bij
benadering goed begrepen of niet?'
[7] Ik zeg: 'Exact! Zo is het, en zo zou de Schrift gelezen en begrepen moeten
worden, dan zou er met alle mensen goed gesproken en uit de hemel voor hun bestwil
iets gedaan kunnen worden. Maar de mensen, en wel de vrouwen het eerst, zijn door
300
hun vrije wil voor de tweede maal te misbruiken in totale zinnelijkheid ondergegaan.
Zij zijn begonnen om hun oorspronkelijk van satan overgerfde mooiere lichaam
zoveel mogelijk op te poetsen en zijn ongenaakbaar, trots en onwillig geworden door
hun zelfzucht, en zij dwongen daarmee de zachtere man te doen wat zij wilden, en hij
moest ter wille van de vrouwen zo bereidwillig mogelijk en haast onderdanig naar
haar heerszuchtige pijpen dansen, en uiteindelijk vond hij het zelfs bijzonder prettig
om in de echte helse list van de vrouwen totaal verstrikt te raken.
[8] Maar daardoor viel hij dan ook uit alle in hem ontwakende hemelen, en hij werd
daardoor somber, geil, zelfzuchtig, ijdel en heerszuchtig en werd zo samen met de
vrouw puur duivels!
[9] Wel werd de man zo nu en dan door zijn geest zachtjes door het opwekken van
liefde voor het leven gemaand om de Schrift te lezen en aandacht te hebben voor
Gods grote werken! Dat deden er ook velen, nadat ze zich eerst meer of minder uit de
netten van de vrouwen bevrijd hadden. Maar dat hielp niet zo veel; want ze begrepen
de Schrift niet meer, en omdat ze zelf vrouwelijk materialistisch waren geworden,
namen ze de materialistische betekenis der letters voor waar aan en maakten zo het
woord van God tot een gedrocht en de tempel van God tot een ware moordkuil!
[10] Ik zeg tegen jou en jullie allen: Zo ver is het nu gekomen, dat alle mensen totaal
verloren zouden zijn, als Ik, de Heer Zelf, niet in de wereld was gekomen om jullie te
verlossen van het juk van de satan en diens eeuwige verderf; en Ik Zelf zal het
uiterste moeten doen, om aanvankelijk slechts het kleinste deel van de mensen op te
heffen in het ware hemelse licht.'
167 Kies uw vrouw met zorg
[I] 'Het ziet er voor de wereld slecht uit, als de vrouwen zich weer mooi maken en op
de tronen zullen zitten; want dan zal de aarde door het vuur onderworpen worden!
[2] Houd daarom de vrouwen goed in bedwang; laten zij zich in de eerste plaats
oefenen in de ware deemoed! Ze moeten rein, maar nooit opgemaakt en versierd zijn;
want het opmaken en opsieren van de vrouwen is het graf van de mens en
veroorzaakt overal de ondergang!
[3] Zoals een reine, ingetogen, deemoedige vrouw een echte zegen voor een huis is,
zo is een ijdele en daardoor trotse vrouw een vloek voor de hele aarde, en ze is op die
wijze een duivel in zijn kleinste gedaante en lijkt volledig op een slang, die door haar
geile blikken de vogels van de hemel In haar giftige en dodende muil lokt!
[4] Daarom geef Ik de raad, zonder de intentie dat deze raad een gebod wordt:
[5] Als iemand een vrouw kiest en wil trouwen, laat hij er dan op letten dat het
meisje, dat hij trouwen wil, zich niet oppoetst -behalve dan met water, wat goed is
voor de gezondheid -en niet uitdagend over straat gaat, wat met past voor een vrouw,
en ook niet pronkt met haar eventuele andere aantrekkelijkheden, maar in alles
ingetogen is, haar lichaam goed bedekt houdt met linnen klederen en 's winters met
ongeverfde doeken van schapenwol. Ze moet ook geen kletskous zijn en zich er met
op voor laten staan dat ze iets zou hebben. want het is heel heilzaam voor de vrouw
als ze niets heeft dan datgene wat ze beslist nodig heeft. Zo'n meisje is een man
waard en hr hand moet je vragen. Maar een rijke, ijdele, versierde vrouw, die in
zachte en bontgeverfde kleren rondloopt, uitdagend over straat gaat, die zich graag
door de rijken en aanzienlijken laat groeten en tegen de armen zegt: 'Zie dat.
301
stinkende bedelvolk eens!' - daarvan zeg Ik jullie, - vermijdt zo'n meisje als een
kreng!
[6] Want zo'n meisje is een getrouwe kopie van de lokkende hel op kleinste schaal, en
wie zo iemand ten huwelijk vraagt, begaat een grove zonde tegen de goddelijke
ordening. Hij kan er op rekenen, dat zo'n vrouw, die zich op aarde vrijwel nooit
verbetert, als ze eerder sterft dan haar man, hem als hij haar volgt in het hiernamaals,
ook al was hij de deugd zelf maar vanwege de aardse voordelen erg aan haar gehecht,
zeker een behoorlijk lange tijd in de hel zal vasthouden.
[7] Want net zoals zo'n vrouw op deze aarde bedrieglijke middelen gebruikte om een
man te vangen die ze begeerde, zo zal zij in het hiernamaals, maar dan duizendmaal
verleidelijker, haar man als hij komt, met alle aantrekkelijkheid die maar te bedenken
is, tegemoetkomen en hem in haar helse nest trekken. En zodoende zal die man het
erg moeilijk krijgen om uit de netten van zijn vrouw te geraken.
[8] Let daar dus goed op, en degene die trouwen wil, kan maar beter zijn vrouw eerst
goed leren kennen en alles nagaan, opdat hij niet in plaats van een engel een duivel
aan zich bindt, die hij dan niet gemakkelijk meer kwijt raakt!
[9] De kenmerken heb Ik jullie nu voldoende laten zien; let daar op, dan zul je hier en
In het hiernamaals geluk hebben! Dit moeten jullie niet zien als een gebod waaraan je
je houden moet, maar alleen, zoals reeds eerder gezegd, als een goede raad die, als
men zich daaraan houdt, voor jullie en speciaal voor alle ijdele vrouwen heel nuttig
kan zijn.
[10] Want degene onder jullie, die een ijdele en listig verleidende vrouw zo terecht
wijst dat deze haar kwade dwaasheid inziet, die zal eenmaal daarvoor in de hemel een
grote beloning ontvangen.
[11] Kijk daarom niet naar verleidelijke vrouwen; want zo'n vrouw is heimelijk
zonder het te weten verbonden met de satan en zij werkt onbewust aan zijn verleiding
mee.
[12] Als een van jullie de satan in zijn ergste vorm wil zien, dan moet hij een
opgemaakte deerne of een aanstellerige vrouw bekijken, en dan ziet hij de satan in
zijn voor de mens gevaarlijkste vorm!
[13] Komt de satan als draak en spuwt hij oorlog, honger en allerlei besmettelijke
ziektes over de aarde, dan is hij het minst gevaarlijk voor de mens; want in die noden
wenden de mensen zich tot God, gaan boete doen en ontlopen zo de hel en zijn
gericht.
[14] Maar als de satan zijn draak omkleedt met het lichtende gewaad van een engel,
dan is hij voor de mens, die van nature geneigd is naar het zinnelijke, het gevaarlijkst,
net als wanneer een verscheurende wolf in schaapsvel tussen de schapen komt! Maar
komt de wolf als wolf naar de schapen, dan vluchten zij naar alle richtingen en
brengen de brenger des doods in verwarring, zodat hij blijft staan en erover nadenkt
welk schaap hij zal achtervolgen, waardoor hij tenslotte zonder buit moet teruggaan;
komt hij echter in schaapsvacht, dan vluchten de schapen niet, maar verheugen zich
zelfs over het nieuwe tot hen gekomen schaap, dat een wolf is, die de hele kudde
verscheurt zonder dat er ook maar n schaap voor hem op de vlucht slaat.
[15] Kijk, deze leer en deze raad moet je daarom als iets heiligs in jullie harten
bewaren en je moet hem zo navolgen alsof Ik een gebod gegeven had, dan worden
jullie huwelijken gezegend met de zegen uit de hemel; maar in het andere geval - met
de vloek uit de hel!
[16] Laatje daarom niet verlokken door de blinde en bedrieglijke charmes van de
302
wereld, maar wees altijd nuchter en schat de waarde van de wereld op de juiste
manier; geef geen goud en parels, die je nu uit de hemel gekregen hebt, weg voor de
dwaasheden van de wereld, dan zullen jullie onder elkaar steeds vrede hebben en
de~hemel voor je zien open staan! Als jullie je echter weer door de verleidingen van
de wereld laten gevangen nemen, dan moet je het ook aan jezelf wijten als de hemel
zich steeds meer voor je gaat sluiten; en als je in grote nood zult raken en de hemel
om hulp zult roepen, dan zul je geen hulp krijgen! Want het is onmogelijk dat Iemand
die met wat dan ook aan de wereld hangt, tevens in gezegende verbinding met de
hemel staat.
[17] Want ieder mens is zo geschapen. en ingesteld dat hij het kwade en het goede, de
leugen en de waarheld niet in een hart naast elkaar kan verdragen; het een of het
ander, maar in der eeuwigheid nooit allebei tegelijk!
[18] J a, met zijn verstand moet hij beide kennen; maar in zijn hart kan alleen het ene
of het andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.
[ 19] Hebben jullie Mijn raad goed begrepen?'
[20] Allen antwoorden daarop: ' J a, Heer en Meester in alle goddelijke wijsheid!'
168 Het heilige woord, de wereld en de mensen
[I] Dan komt een Farizeer naar voren en zegt: 'Heer en Meester! Dat is allemaal erg
mooi, goed en waar, en er is niets tegen in te brengen. Maar als de mensen alle
stoffen, die de aarde hen zo rijkelijk schenkt, niet verzamelen en op de juiste wijze
bewerken, dan zal de aarde er spoedig als een woestijn uitzien, en geen enkele cultuur
zal er dan nog te vinden zijn. Moeten er geen huizen zijn en allerlei scholen? Als dat
verdwijnt, dan valt de mensheid binnen zeer korte tijd in een totaal dierlijke toestand
terug. Men kan de wereld toch niet volledig aan de kant zetten zolang men in de
materie woont!?'
[2] Ik zeg: 'Uw scholen zijn juist goed genoeg om al het geestelijke in de tere
gemoederen van de kinderen te doden, en er zou dus weinig aan verloren gaan als ze
helemaal verdwenen; want waarlijk zeg Ik u: Als de wereld uw leraar is, wat voor
geestelijks wilt u dan van haar leren?
[3] Wie niet in zijn hart leert over God, die blijft in de nacht van de wereld, en het
licht des levens zal eeuwig verre van hem blijven!
[4] Maar wie niet verlicht wordt door het ware licht des levens dat uit God straalt, die
is dood, ook al had hij in de wereld alle engelenwijsheid geleerd! Hoe lang heeft hij
daar wat aan?
[5] Blijf daarom in Mij, dan zal Ik in u zijn, en de hemelse wijsheid zal uw harten
voor eeuwig levend vervullen! Begrijpt u dit?'
[6] Toen de Farizeer deze les uit Mijn mond hoorde, sprak hij heel somber en met
een ernstig gezicht: 'O grote, heilige, voor de hand liggende waarheid! Hoe heerlijk,
hoe groot ben je! Hoe gelukkig zouden alle mensen op deze aarde kunnen zijn, als ze
in die heilige waarheid woonden en hun levenswandel daarnaar richtten! Maar, o
Heer, er is een levensgroot maar! Zo lang er nog een stofje van de aarde bestaat, of
zolang de mensen deze aarde bewonen zullen, zal er hebzucht, nijd, gierigheid,
hoogmoed en de alles bedervende heerszucht onder hen zijn, allemaal zaken uit de
basis van de hel; en op die bodem zal deze waarheid, die ongetwijfeld uit de hemel is,
toch nooit wortels krijgen en hij zal door al die duizendmaal duizend hellekinderen
303
tot de laatste letter achtervolgd worden! Wat heb je dan aan zo'n hemelse waarheid?!
[7] Als de mensheid voor het grootste deel werd vernietigd, en een nieuwe mensheid
op aarde werd gezet en deze vanaf de wieg in deze waarheid werd opgevoed, dan zou
je er vruchten van kunnen verwachten waar de hemel wat aan heeft; maar zoals de
mensheid nu is, is ze voor de hel nog te slecht, laat staan voor deze waarheden uit de
hoogste hemelen!
[8] Mocht u soms van plan zijn om een kleine gemeente te stichten, die in al deze
zuivere hemelse wijsheid en waarheid zou moeten leven en groeien, dan zal die toch
geheel en al door verscheurende wolven omringd worden, die ook als ze haar
geestelijk niets kunnen doen, haar toch onafgebroken lichamelijk zullen verontrusten
en beangstigen, en zij zal in haar zuiverheid nooit kunnen uitgroeien; en wie, buiten
God, weet hoe na verloop van langere tijd de nakomelingen van de zuivere gemeente
er uit zullen zien?!
[9] Mensen zijn en blijven mensen, vandaag engelen, morgen duivels, en dus kun je
ook de beste niet vertrouwen!
[10] J ehova voerde toch zichtbaar de kinderen uit Egypte; ze zagen Hem dag en
nacht; in de woestijn, waar Hij de wetten gaf, voedde Hij hen op wonderbare wijze
gedurende veertig jaar. Het regende er van steeds maar grotere wonderen! - En sla de
geschiedenis er nu eens op na, werp een blik op onze tegenwoordige levens -,
godsdienst en andere vriendschapsverhoudingen en kijk dan eens naar de voormalige
kinderen Gods, en je vindt niets meer terug van wat ze eens waren!
[11] Daarom zeg ik en daar ben ik vast van overtuigd, zonder ook maar in het
geringste op Uw liefde en Uw wijsheid vooruit te willen lopen: Het is eeuwig jammer
van Uw wijsheid en zulke daden; want de mensen zijn dat in der eeuwigheid niet
waard! Vuur en zwavel van de hemel, ja, dat zijn ze waard, maar nooit in der
eeuwigheid zo'n onmetelijke genade! Alleen op deze plaats kan ik dat zeggen; want
ik geloof dat er hier geen verrader op ons loert. Maar als we weer beneden zijn dan
zwijg ik weer als het graf! Zeg mij, o Heer en Meester, heb ik gelijk? Is het zo of
niet?'
[12] Ik antwoord: 'Aards gesproken heb je helemaal gelijk; zo is het en zo wordt het
ook. Maar dat alles kan en mag Mij niet ervan weerhouden de hemelse waarheid aan
de wereld te verkondigen!
[13] Want om de wereld te oordelen, moet zij vooraf datgene krijgen, waarmee zij
zichzelf veroordelen zal en veroordelen moet, namelijk: de hemelse waarheid, die
door Mij nu in deze wereld komt en, ook al wordt ze altijd vervolgd, blijven zal.
[14] Uw mening ten opzichte van de slechte wereld is goed en helemaal terecht; maar
tussen God en de mensen van deze aarde bestaan heel buitengewone betrekkingen,
waarvan niemand iets weet dan alleen de Vader, en degene aan wie Hij het openbaart.
[15] Maar nu praten we er niet meer over! Het wordt al avond, -en het wordt koud op
deze hoogte, laten wij daarom naar binnen gaan! Zo zij het!'
169 Over het lachen
[1] Na deze gesprekken gaan wij allen in de grote woonhut, en velen, vooral de
vrouwen en maagden, gaan dicht bij het vuur zitten en warmen zich. Maar enige
J oden, die ook best een beetje warmte van de vlammen hadden willen hebben,
ergerden zich inwendig over de vrouwen, omdat die bijna alle warmte van de
304
vlammen tegenhielden. En er kwamen enige leerlingen naar Mij toe, zeiden dat tegen
Mij, beklaagden zich bij Mij daarover en morden. Ik verweet hen echter zachtmoedig
deze onhebbelijkheid.
[2] Behalve n waren allen gekalmeerd; maar die ene, een koppige J ood uit
Kaprnaum, bleef door mopperen en zei: 'Wel ja, wat heb je aan al dat gepraat? Ik
had het buiten al zo koud dat ik het bijna niet meer uithield; en nu ik als oude man
mij wat wil warmen, houden de vrouwen alle warmte van het vuur tegen, en ik ben
haast helemaal stijf van de kou! Beneden is het midden in de winter niet zo koud, als
het nu juist vanavond op deze hoogte is; en ik ben al over de zeventig en ik ben van
nature al kouwelijk! Ik wil niet onvriendelijk zijn; zeg U daarom tegen de vrouwen,
dat ze mij bij het vuur laten!'
[3] Ik zeg tegen de oude: 'Weet je dan niet, dat Ik je ook zonder vuur zou kunnen
verwarmen als je geloof zou hebben?'
[4] De oude zegt: ' J a, Heer, ik geloof! Want ik heb vele wonderen van U gezien, en
daarom geloof ik dat alles wat U zegt en wilt, gebeurt.'
[5] 'Ga dan bij die drie mannen staan', zeg Ik, 'die een paar dagen geleden uit den
hoge bij ons zijn gekomen, en je zult het meteen warm krijgen!'
[6] En de oude deed dat en hij kreeg het meteen zo warm, dat hij het na een poosje
van de warmte niet meer kon uithouden en Mij voor die weldaad bijzonder bedankte,
maar omdat het hem nu te warm werd, wilde hij graag wat afkoelen; want hij had het
een beetje te warm.
[7] Maar Ik zei: 'Doe wat je wilt; Ik heb je niet aan die drie mannen vastgebonden!
Ga naar buiten, daar zul je het direkt koel genoeg hebben!'
[8] En de oude ging naar buiten, maar kwam hals over kop onder luid hulpgeroep
weer de hut in en riep: 'Redde, wie zich redden kan! De hele berg staat in vuur en
vlam, en het komt steeds dichter bij de hut! Om J ehova's wil, we zijn allen ten dode
opgeschreven!'
[9] Terwijl de oude zo jammert, komt Kisjonah, die zich buiten reeds voor zakelijke
bezigheden een poosje van ons verwijderd had, en zei tegen Mij: 'Heer, U neemt me
wel niet kwalijk dat ik iets feestelijks voor U op touw heb gezet volgens het gebruik
van mijn alpenherders, omdat U vandaag, zoals U gezegd hebt, de laatste avond op
deze hoogte doorbrengt. Mijn herders hebben bossen sprokkelhout, die ze in het bos
verzameld hebben, aangestoken; en dat hebben ze ter ere van U gedaan en zij zingen
vrolijke liederen en psalmen daarbij. Zou U niet even buiten komen kijken?'
[10] 'Graag', zeg Ik, 'want Ik mag je bijzonder graag!' En Ik stond op en ging naar
buiten, en alle leerlingen volgden Mij.
[11] Maar de vrouwen lachten de oude J ood uit, omdat hij tevoren dacht dat de hele
berg in brand stond en toen zo'n kabaal gemaakt had alsof de hele wereld al verging!
De oude schaamde zich een beetje en verdroeg nu heel geduldig het lachen van de
vrouwen.
[12] Maar Ik verweet de vrolijke vrouwen die ongemanierdheid en dreigde ze. Toen
vroegen de vrouwen, waaronder de vijf dochters van Kisjonah niet waren -want die
maakten het avondmaal in de grote herenhut klaar -, Mij en de oude om vergeving en
zeiden, dat ze het beslist niet onvriendelijk bedoeld hadden.
[13] De oude vergaf het hen ook dadelijk van gans er harte. Maar de drie engelen
kwamen toen naar de vrouwen toe en zeiden: 'Luister naar ons, vrouwen! Deze oude
is een nakomeling van Tobias, die blind was, en die we met de gal van een vis weer
ziende hebben gemaakt, en alle nakomelingen van deze oude Tobias, die doodgraver
305
was, hebben als ze oud zijn om een bepaalde reden, die alleen God en wij maar
kennen, zwakke ogen. Wij zeggen u echter, dat het een grote zonde is en op een
lichtvaardig hart wijst, als men om een blinde lacht, in plaats van hem de hand reikt
en hem over voetpaden en oneffen wegen leidt. Als jullie niet geweten zouden
hebben, dat de oude, die ook Tobias heet, voor meer dan de helft blind is, dan zou je
niet gezondigd hebben; maar omdat je wel wist, dat de oude slechts voor de helft ziet,
en toch gelachen hebt, zondigden jullie en verdien je een grote straf; maar omdat hij
het je na jullie verontschuldiging vergeven heeft, willen wij het je ook vergeven.
[14] Maar wee jullie, als je ooit weer een gebrekkige zou uitlachen! Zijn kwaal zal
dan jullie kwaal worden!
[15] Trouwens de mensen kunnen beter helemaal niet of maar heel zelden lachen;
want het lachen is afkomstig van de geesten van leedvermaak uit het menselijke
lichaam.
[16] Een vriendelijk vertrekken van de gezichtsspieren, waaruit men speciale
welwillendheid kan aflezen, is hemels; al het andere lachen stamt echter meestal uit
de hel. Want de duivels lachen altijd als hen een gemene streek lukt; in de hemel
lacht echter nooit iemand, maar men is steeds vervuld van de hartelijkste en
vriendelijkste welwillendheid voor alle nog zo armzalige schepsels en vol medelijden
met die lijdende broeder, die zijn tijd op aarde nog vervullen moet. Denk daar in het
vervolg aan!
[17] Als de mensen veel om de zwakheden van hun broeders gaan lachen, dan
verdwijnt het geloof als de zon na zonsondergang, en de liefde in het hart van de
mens wordt dan net zo koud als deze nacht nu is, en er zal dan zo'n nood onder de
mensen heersen, als er nog nooit eerder is geweest!
[18] Denk aan deze les uit de hemel! Straf je kinderen als ze lachen; hoor ze liever
huilen dan lachen! Want het lachen ontstaat in de hel, die altijd vol hels gelach is.
[19] Er zijn omstandigheden, waarbij het alleen de mannen geoorloofd is over iets
doms, of over een eigenzinnige domheid te lachen, maar dan is het lachen een
welverdiende straf voor degene, die waard is uit~lachen te worden.
[20] Maar als iemand alleen maar voor zijn plezier lacht en voorwerpen,
gebeurtenissen en belachelijke praatjes opzoekt, opdat hij geprikkeld wordt om te
lachen, dan is hij een nar! Want alleen het hart van een nar kan geprikkeld worden
om te lachen; ieder mens, die een beetje wijs is, begrijpt maar al te goed en snel de
heilige ernst van het leven, en hij zal er niet gauw over denken om ergens over te
lachen.
[21] Lach in de toekomst daarom niet meer en kijk niet naar grappenmakers en
komedianten, die zich ervoor laten betalen om jullie klaar te maken voor de hel.
Houdt je hart steeds nuchter, opdat je Gods welgevallen en daarmee de echte eer
deelachtig wordt!'
[22] Deze toespraak maakte een grote indruk op de vrouwen, en ze legden de belofte
af om hun leven lang niet meer te lachen.
170 De genezing van de blinde Tobias
[I] Maar de oude had gehoord wat de drie engelen tegen de vrouwen zeiden; daarom
ging hij naar hen toe en zei: 'Ik heb zojuist gehoord, dat u de naam van mijn
stamvader hebt genoemd en u liet toen merken dat mijn naam u niet onbekend is;
306
door Gods genade gaf u het dode oog van de oude Tobias weer licht en leven.
[2] Kijk, beste en eeuwige vrienden van God, binnenkort wordt ik volledig blind; met
het ene oog zie ik al niets meer, en het andere begint ook al veel zwakker te worden.
Wat zou u er van denken om mij het volle licht van mijn ogen weer te geven? Dat
zou voor u toch met weinig moeite mogelijk zijn! Help mij alstublieft!'
[3] De engelen antwoorden: 'Zie je Hem dan niet, die daar voor je met Kisjonah naar
het hoogopvlammende vuur kijkt en luistert naar de zangen en psalmen van de
herders? Niet wij, maar Hij heeft de oude Tobias het licht van zijn ogen
weergegeven! Ga naar Hem; Hij is de Heer en kan doen wat Hij wil; Hij alleen kan je
het licht van je ogen weergeven! Uit ons zelf zijn wij tot net zo weinig in staat als wat
jij uit jezelf kunt. Wij zijn slechts Zijn dienaren en wachten op Zijn bevelen.'
[4] Na deze woorden van de drie engelen gaat de oude naar Mij toe en vraagt Mij om
het licht van zijn ogen. - Dan zeg Ik: 'J e was toch altijd zo'n onverzettelijke Farizeer
en een verheerlijker van de tempel in J eruzalem en je hield Mij toch voor een Esseen,
een magir en nog meer van dat fraais; hoe kom je dan nu aan dat geloof!'
[5] De oude zegt: 'Heer! Ook ik was in Kaprnaum, waar U de dochter van overste
J arus van de dood in het leven hebt teruggebracht; toen geloofde ik al. Maar ik moest
nog meer zien en horen opdat mijn geloof sterker zou worden; en ik heb gezien en
gehoord en nu geloof ik, dat U, o Heer, alles kunt wat U wilt. Als U, o Heer, mij dus
genezen wilt, dan kunt U dat ook helemaal!'
[6] Daarop zei Ik tegen de oude: 'Het is weliswaar iets ongerijmds, om iemand 's
nachts ziende te maken; maar als je geloof zo sterk is als je beweert, dan kun je best
ook 's nachts ziende worden! Ik zeg je echter, dat het nu geestelijk voor alle mensen
nacht is en dat ze allemaal geheel blind zijn, en de mensen zullen nooit overdag, maar
's nachts ziende worden en voor velen zal uit hun avond en morgen blijvend een
eerste dag ontstaan. En dus wordt je ziende in de nacht!'
[7] Daarop werd de oude ziende en hij bewonderde nu de aparte vuren, die hij eerder
allemaal in elkaar had zien overlopen als n vuur .
[8] Toen hij merkte hoe goed hij kon zien, viel hij voor Mij op de knien, wist geen
woorden genoeg te vinden om Mij te loven en te prijzen en was uitermate gelukkig.
[9] Maar Ik zei tegen hem: 'J ij hebt ook Mijn gebod gehoord; zwijg jij dus ook over
alles, wat je hier gezien en gehoord hebt, anders zal je overkomen, waarvoor Ik
iedereen gewaarschuwd heb!' Toen stond de oude op en bezwoer dat hij zou zwijgen
als het graf.
[10] Zo werd dus alles op deze hoogte goed en voltooid. En toen de vuren uitdoofden,
kwamen de dochters van Kisjonah en nodigden Mij en alle aanwezigen uit voor het
avondmaal. En wij gingen allen, gebruikten een goede maaltijd en begaven ons toen
ter ruste.
171 De verzinsels van Rhiba
[1] De ongeveer dertig Farizeen, die de een wat meer, de ander wat minder, betere
manieren hadden gekregen en nu ook gelovig waren geworden, gingen in een eigen
hut en overlegden daar gedurende bijna de gehele nacht wat ze van nu af aan zouden
doen.
[2] Een van hen, zogezegd een voornaam man, heette Rhiba. Toen het lang duurde
zonder dat er een besluit werd genomen, nam hij het woord en zei: 'Broeders, jullie
307
praten nu zeker al een uur of twee en je bent nog geen stap verder gekomen om een
besluit te nemen. J ullie kennen mij wel en je weet allang, dat ik in zulke kritieke
omstandigheden meestal de spijker op de kop sla, en nu denk ik, nadat ik alles wat
werd gesproken en gedaan heel kritisch heb aangehoord en bezien, dat ik hier de
spijker ook wel kan raken. Luister daarom naar mij !
[3] Het is beslist waar en niet te ontkennen dat deze mens, die de zoon van een
timmerman uit Nazareth is, dingen doet en handelingen verricht, die behalve God
vrijwel niemand mogelijkerwijs kan doen; of wel, wie maar enigermate zwak en niet
zo scherpzinnig is, wordt zonder meer overdonderd en denkt dat deze Nazareer
minstens een soort Griekse halfgod is. Het had niet veel gescheeld of zelfs ik had dat
geloofd; want die verschijningen op de top van deze berg waren in alle ernst zo
buitengewoon, dat ze in Mozes en Elia 's tijd niet buitengewoner konden Zijn.
[4] Maar ik met mijn onopvallende scherpzinnigheid zag toch dingen gebeuren
waardoor mij de schellen van de ogen vielen, en waardoor ik nu heel goed en precies
weet waar ik aan toe ben. Hebben jullie die mannen niet gezien, die als engelen op de
bergtop naar ons toekwamen?' - Iedereen knikt instemmend. -Weten jullie ook, wie
het zijn en waar ze vandaan zijn gekomen?' -Men schudt ontkennend het hoofd. -'Ik
zal dat jullie eens uit de doeken doen! Kijk en luister:
[5] Het zal jullie wel bekend zijn dat de timmerman uit Nazareth, J ozef genaamd,
waarvan altijd al gezegd werd dat hij ingewijd was in de kennis van de Egyptische en
Perzische magie, tevens in direkte lijn afstamt van David en zich zo nu en dan de
bijnaam 'Davids zoon' gaf. De vader van J ozef, die Eli heette en ook een timmerman
met een overigens geheel onbesproken gedrag was, had echter in het geheim toch als
hoofddoel gekozen om zijn stam weer op de troon van J uda en het gehele beloofde
land te brengen. Hij liet zijn zoon J ozef, onder het voorwendsel dat deze zich in de
bouwkunst zou bekwamen, in goed gezelschap naar Perzi en misschien zelfs naar
Indi reizen. Maar dat was niet voor de bouwkunst, maar voor de buitengewone
magie, opdat J ozef dan met die wetenschap en die kunst alle mensen kon verblinden
en zich als een door God gezonden wezen kon laten verheffen op de troon van J oden
en Romeinen tesamen. Want met de sterk tot verafgoding ge neigde Romeinen zou
makkelijker gemanipuleerd kunnen worden dan met de J oden. Alleen moest J ozef,
ondanks zijn geheime kunst, naar buiten toe een strenge J ood zijn en voor de wet
geen smetje hebben, opdat zelfs de hogepriester geen aanmerking op hem kon
maken! Na een aantal jaren kwam J ozef van zijn reis terug en bezat toen de kunst
wel, maar had geen middelen en gelegenheid om deze toe te passen. Ook had hij geen
durf genoeg, zoals mij oude mensen verteld hebben, maar het voornaamste wat hem
ontbrak was het sprekerstalent; want spreken kon hij niet en daarom was hij erg kort
van stof. Eli zag, dat zijn opzet niet slaagde, en liet toen zijn zoon J ozef, die helemaal
geen geschiktheid voor de troon toonde, alleen maar zijn bekende handwerk
uitoefenen. Toen Eli stierf, zegende hij zijn zoon wel, maar zei heel wijs dat J ozef ten
opzichte van zijn kinderen voor dat bepaalde doel niets meer moest doen, want er zat
geen toekomst meer in. En daarom heeft J ozef ook helemaal niets meer voor de
kinderen van zijn eerste vrouw gedaan.
[6] Maar na het overlijden van zijn eerste vrouw kwam door een gelukstreffer,
hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door zijn in Perzi geleerde magie, de mooie jonge
Maria, die ook van Davids stam was, uit de tempel onder zijn bescherming, en toen
kwam het koningsidee in J ozef weer tot leven. Hij maakte Maria zwanger, die toen
nauwelijks veertien jaar oud was, en huwde haar pas later, waardoor hij weliswaar in
308
J eruzalem grote moeilijkheden kreeg, maar waaruit hij zich redde met geld en magie,
en door op aanraden van een goede vriend in J eruzalem tevens met Maria te trouwen.
[7] Weliswaar moeten de nog in leven zijnde en zeer welgestelde ouders van Maria
in J eruzalem, een zekere J oachim en Anna, met dat huwelijk niet erg ingenomen zijn
geweest; maar J ozef had een machtige vriend in de tempel, de oude Simeon en vooral
Zacharias, en zo ging de geschiedenis toch zonder verdere moeilijkheden door, en
Maria werd de rechtmatige vrouw van J ozef, en daarmee moesten de ouders ook
instemmen.
[8] J ozef, die buitengewoon aangemoedigd werd door Maria waarvan hij veel hield,
deed er nu alles aan om voor het nog niet geboren kind, als het een jongen zou zijn, -
wat de in dergelijke dingen opgeleide J ozef met vrij grote zekerheid vooruit kon
weten, -al het mogelijke voor het bepaalde doel aan te wenden, waarbij nu ook de niet
onaanzienlijke middelen van de schoonouders wel goede diensten verleend zullen
hebben.
[9] Enige weken voor de bevalling zond hij in het geheim boden naar Perzi en liet
drie wijzen uitnodigen, die hij in zijn jeugd had leren kennen. Deze kwamen naar
Nazareth; en omdat in diezelfde tijd Keizer Augustus voor heel J uda de volkstelling
in Bethlehem had uitgevaardigd, waren J ozef en Maria met de kinderen naar
Bethlehem opgetrokken om zich daar te laten inschrijven.
[10] De in Nazareth gearriveerde drie wijzen met hun grote en schitterende schaar
bedienden wisten toen niet waar ze naar toe moesten, gingen op naar J eruzalem en
deden daar ongelukkigerwijs bij de oude Herodes navraag naar de pasgeboren koning
van Isral en goten daarmee. olie op het vuur! Herodes kon hen natuurlijk niets
anders zeggen dan in de eerste plaats, dat hem dat totaalonbekend was, en in de
tweed~plaats dat als er iets van waar was, deze familie zich dan net als vele
duizenden anderen in verband met de door de keizer verordende volkstelling, zeker in
Bethlehem zou bevinden. Daarop haastten de drie wijzen zich meteen naar
Bethlehem en vonden daar wat ze zochten.
[11] J e kunt je wel voorstellen dat het daar niet ontbroken heeft aan magische
verschijnselen, waar zelfs de Romeinen van onder de indruk waren anders had
Herodes niet de kinderen laten vermoorden. Deze magirs hebben het kind voor een
goede opleiding ook grote schatte~, zo niet geschonken dan toch wel geleend,
rekening houdend met.het feit dat het kind koning zou worden en dan het geleende
naar Perzi terug zou zenden.
[12] J uist daarom hebben die drie magirs het pasgeboren kind niet meer uit het oog
verloren, tot op dit uur zorgden zij voor zijn complete magische opleiding en nu
kwamen ze ook weer als drie engelen uit de hemel en ze helpen J ezus bij het
volvoeren van zijn wonderen, en het volk, dat blind is en niets van al die geheime
dingen weet, te verblinden met allerlei wijze preken en wonderbare daden.
[13] Maar ons, die in al dergelijke geheimen zijn ingewijd, kunnen ze de ogen niet
verblinden, en daarom is het onze heilige plicht om deze mens op alle wegen en
paden in de gaten te houden en daar, waar hij te ver gaat, snel in te tomen.
[14] Het ergste zou zijn, als hij de Romeinen aan zijn kant kreeg; dan zou al onze
moeite helemaal voor niets zijn! Dat moeten we daarom dan ook zo zorgvuldig
mogelijk zien te verhinderen, anders groeit hij ons nog hemelhoog boven ons hoofd!
Als hij eenmaal boven is, dan zullen wij hem niet meer naar beneden kunnen trekken!
-Wat denken jullie daarvan?'
[15] De anderen zeggen: ' J e hebt misschien wel helemaal gelijk; maar als het later
309
anders blijkt te zijn, wat best mogelijk is, wat moeten we dan?'
[16] Rhiba antwoordt: 'Die vraag kun je hier helemaal niet stellen! Is hij meer, of kan
hij meer zijn dan een mens? Wie onder ons is dan zoals de heidenen, die niet weten
wat of wie God is en daarom zowel bijzondere mensen als ook zelfs sommige
eigenaardige dieren voor Goden aanzien, vereren en aanbidden?
[17] Is deze Nazareer dan meer dan een buitengewoon voortreffelijk mens, een
genie, onovertrefbaar in zijn doen en laten?
[18] Als hij zou blijven wat hij is, en zijn kunst voor het welzijn der mensen zou
uitoefenen en ze ook over menig onderwerp, waarin de mensen blind zijn en waar ze
weinig of helemaal geen inzicht in hebben, zou onderrichten, dan zou hij
onvervangbaar zijn, en het land waar hij woonde zou te benijden zijn. Maar nu streeft
hij naar de troon, de kroon en de scepter van David, en dat maakt hem verachtelijk in
de ogen van alle echte en zuivere J oden die nog bezield zijn met de oude geest,
waardoor ze alle verschijnselen in het mensenleven in de juiste verhoudingen kunnen
zien en niet zo gemakkelijk als halfheidense tollenaren en zondaren bedrogen kunnen
worden!
[19] Wat heeft het voor de mensheid dan ook voor nut om door zulke schitterende
leringen in verschillende sekten gescheiden te worden, die elkaar dan alleen maar
vanwege het verschillende geloof haten -meer dan de verscheurende dieren in de
wouden?! Die van het oude geloof haten die van het nieuwe geloof, en omgekeerd, en
zo schenkt zo'n geloof altijd juist het tegendeel van wat het predikt; in plaats van
vriendschap, liefde en vrede veroorzaakt het vaak de onverzoenlijkste vijandschap,
haat en de ergste oorlog! En alle geloofsvernieuwingen op aarde hebben steeds deze
zelfde vruchten opgeleverd! Als nu, zoals langdurige ervaring leert, de vruchten van
zulke ondernemingen steeds dezelfde zijn, dan hebben wij als verlichte mensen en
leiders van de volken de onvermijdelijke plicht om zulke vernieuwers vroegtijdig de
weg te versperren waarop voor duizenden ondergang en verderf dreigt. Is het dan niet
beter, dat n zo'n heerszuchtige magir uit de wereld wordt geholpen, dan dat in
korte tijd vele duizenden, door zo'n zonderling verleid, door het scherp van het
zwaard te gronde moeten gaan?!'
172 De vervloeking van de Farizeer
[1] Een ander zegt nu: 'Als we deze zaak alleen beschouwen uit het standpunt van
deze wereld, dan heb je geen ongelijk; maar als er na de dood nog een leven is voor
de ziel van de mens, waaraan ik nog nooit heb getwijfeld, dan hebben al deze
wereldse overwegingen en betrekkelijkheden helemaal geen waarde, en dan is deze
J ezus een zon voor de nacht van de menselijke geest en toont hij ons de goede weg,
waarop wij al tijdens ons lichamelijke bestaan in het grote hiernamaals kunnen zien
en uit het vaderhuis het heerlijke voedsel voor het eeuwige leven kunnen halen!
[2] En dat leert hij en hij wil de blinde mensen tonen, hoe de lucht zonder meer brood
en wijn, dus echt voedsel, uit de hemelen kan bieden en kan geven, zoals wij dat een
paar dagen geleden op de top allen hebben gezien en waarvan wij hebben gegeten en
gedronken!
[3] Dat de oude nacht steeds de strijd met de nieuwe dag aanbindt en aanbinden moet,
dat leert ons niet alleen de geschiedenis der mensheid, maar ook de aard van de
dingen, zoals ze dagelijks voor onze ogen gebeuren en plaats vinden; maar dat is nu
310
juist Gods ordening, goedvinden en wil, waartegen nog nooit een wereldmacht iets
heeft kunnen uitrichten.
[4] Wat wil je dan doen, als deze totaal van God vervulde J ezus je met zijn gedachten
greep en volledig vernietigde? Hoe zou je je tegen hem teweer stellen?
[5] Nu moet je eens goed luisteren! Een mens, aan wiens wenken wind en zee en alle
slechte en goede geesten gehoorzamen, - een mens, die de doden weer tot leven wekt
en iedere ziekte, al' is deze in een nog zo vergevorderd stadium, zonder medicijnen,
maar slechts door zijn wil geneest, zou wel eens iets meer kunnen zijn dan alleen
maar een buitengewoon begaafd magir! Wij hebben toch vaak magirs gezien, en
waargenomen hoe ze met louter tovertekens, toverspreuken, amuletten en toverstaven
omgeven zijn en hoe ze altijd iedere kleinigheid die ze tot stand brengen, bovenmatig
opblazen.
[6] Deze J ezus heeft echter noch een amulet, noch iets anders wat bij het toveren
hoort, ook geen wonderzalven, geen speciale kruiden en wortels en is zeker geen
geheimzinnige, mystieke pocher, maar een hele open, zeer goedmoedige en
buitengewoon tegemoetkomende hoffelijke mensenvriend en een mens in de ware zin
van het woord.
[7] Hij is geen moedeloze, maar hij is steeds opgeruimd, en zijn woorden zijn als
honing en melk; en toch gebeurt bij al zijn eenvoud alles op de wonderbaarlijkste
manier, wat hij ook maar wil! Ik ben er geheel van overtuigd dat hij in staat is om
enkel door zijn wil heel makkelijk een nieuwe aarde te scheppen! Ik ken hem al sinds
vlak na zijn geboorte en kan je vertellen, dat hij al als jongetje van een paar jaar
hetzelfde deed wat hij nu als man voor ons doet!
[8] Maar als er een mens is die in ons bijzijn daden verricht, die alleen maar aan God
mogelijk zijn, wat zal mij dan nog verhinderen om zo'n mens voor God aan te zien?
[9] Ik ben een geboren Galileer en nu al meer dan zeventig jaar oud, Ik ben al meer
dan veertig jaar priester en kan al dertig jaar lang slecht zien, n oog was al helemaal
blind en met het andere zag ik alles in elkaar overlopend en onzuiver. Bij ontelbare
doktoren, die uit alle wereldstreken naar Kaprnaum kwamen en zich in hun kunst
verbeeldden bijna bovenaardse wezens te zijn, slangen en wilde dieren temden,
vogels de kop afsneden en er weer in een oogwenk opzetten, kortom echte mirakelen
verrichtten, heb ik voor veel geld voor mijn ogen middeltjes gekocht en ze precies
volgens voorschrift toegepast; maar het hielp niets!
[10] Een paar uur geleden, vlak na het avondmaal, hielp hij mij door n woord,
zonder wat voor middel dan ook, zodanig dat ik nu met beide ogen zo goed en zuiver
zie als waarschijnlijk niemand van jullie!
[11] Zoek het maar eens in de geschiedenis op of er ooit een mens met zo'n
wonderkracht en macht toegerust op aarde is geweest! Mozes heeft wel veel gedaan
door de macht van God, die hij kreeg door de kracht van zijn geloof, net als Abraham
deze kreeg door de grote belofte! Maar hoe klein zijn de wonderen van Mozes
vergeleken bij die, die deze J ezus ons nu Iaat zien!
[12] En jullie zitten gewoonweg te beraadslagen hoe je hem uit de weg zou kunnen
ruimen! Foei! Dat is schandelijk van jullie, en je verdient het om met de krachtigste
tuchtroede van God voor eeuwig zo zwaar mogelijk bestraft te worden!
[13] Waarlijk, in deze J ezus schijnt datgene ten volle vervuld te worden, wat de grote
profeet J esaja over de verhevenste knecht van God voorspeld heeft, toen hij zei:
[14] 'Zie dit is Mijn knecht, die Ik heb uitgekozen en die Ik het meest liefheb,
waaraan Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en Hij zal
311
aan de heidenen het oordeel verkondigen! Hij zal niet schreeuwen of twisten, en zijn
geroep zal niet op de straten te horen zijn. Het gekneusde riet zal Hij niet breken en
de smeulende pit niet doven, totdat Hij voor de overwinning het oordeel uitvoert en
de heidenen hun hoop zullen stellen op Zijn naam!' (Jes. 42,1-4)
[15] Als Hij kroon en scepter zou willen, mijn hemel, Hij heeft er meer dan
voldoende macht voor! Want net zoals Hij Zijn apostelen in een oogwenk uit alle
windstreken door Zijn onzichtbare dienaren door de lucht kan laten vergaren, wat we
met eigen ogen hebben gezien, net zo zou Hij alle heersers van deze aarde kunnen
verzamelen en hen heel eenvoudig ter verklaring kunnen zeggen: 'Ik ben de Heer, en
jullie allen zijn voor eeuwig afgezet! Als jullie Mijn knechten wilt zijn dan mag je bij
Mij blijven; maar wil je dat niet, verdwijn dan en verga!'
[16] Maar Hij, die in de ware zin van het woord almachtig is, heeft ons allemaal zelfs
bedreigd, als we beneden ook maar een woord zouden vertellen van wat hier is
gebeurd! Hij zoekt dus geen wereldse roem en werelds aanzien, maar alleen maar de
geestelijke groei en vervolmaking van de mensen. Z wil Hij alleen maar een
geestelijke staat bij de mensen vestigen en hen, die niet meer weten waar ze vandaan
gekomen zijn weer in het verloren paradijs terugbrengen! En daarom zouden we hem'
indien mogelijk, uit deze slechte wereld moeten verwijderen? Nooit of te nimmer!
Vervloekt is degene, die zulke gedachten in zijn hart koestert!
[17] Nooit heeft de aarde een grotere mensenvriend geherbergd, nooit een die
onzelfzuchtiger was dan Hij is, - en jullie willen de hand aan hem slaan? Vraag.jezelf
maar eens af wiens geesteskinderen jullie zijn, en de satan, die in je hart woont, zal
het J ullie zeggen en zal jullie antwoorden: 'Ik ben jullie vader!'
[18] Hoe moet jullie Messias er dan uitzien? Soms net als jullie? Of moet Hij
optreden als een duizendvoudige Simson en met het wapen van Simson zomaar met
n slag de mensen bij millioenen doodslaan en dan niet Zichzelf, maar jullie op de
heersersstoel zetten, en Zich dan door jullie heel onderdanig laten gebruiken als
lastezel, kameel, waakhond, als vechtende leeuw in de woestijn tegen je vijanden, als
adelaar, die met zijn scherpe ogen vanuit de hoogte meedeelt, waarvandaan de vijand
op je afkomt, zodat je geheelongestoord het geroofde van de hele aarde kunt
verbruiken en met de teerste en schoonste meisjes der aarde kunt geilen?! Dat zou pas
een Messias voor jullie zijn!
[19] J ullie willen heren zijn, en de Messias moet jullie knecht zijn! Op die manier wil
je wel een Messias hebben! Maar dat je 'Heer' tegen de Messias moet zeggen, dat zint
je niet, en daarom zou je Hem nu uit de weg willen ruimen!
[20] Denk er eens over na en raadpleeg je hart of het er met jullie niet letterlijk zo
uitziet, en jullie harten zullen hard ' J a' roepen!
[21] Mocht ik dit echter ten onrechte verondersteld hebben, zeg me dan eens, hoe
jullie Messias er moet uitzien en welke eigenschappen hij moet hebben!
[22] Het is een schande voor ons, terwijl wij ons nog wel kinderen van de
Allerhoogste noemen; en de heidenen, tollenaars en zondaars zijn ons in alles voor!
De Grieken, Romeinen, Egyptenaren, Perzen, Assyrirs en bijna alle ons als heidens
bekend staande volkeren hebben uit dankbaarheid voor hun afgoden de grote wijze
mannen verafgood, omdat ze dachten, dat zulke mannen hen door hun goden uit
genade gegeven werden, en ze bewezen hen goddelijke verering, bouwden tempels
voor hen en verklaarden de plaats waar zo'n wijze gewoond had tot heilige plaats. In
slechts heel weinig gevallen is het voorgekomen dat de goddeloze heidenen
onmenselijk tegen hen opgetreden zijn.
312
[23] Maar wij J oden, die de naam 'Volk van God' dragen, hebben een groot aantal
van onze door God gezonden profeten gestenigd en ze vervloekt en toch durven wij
ons nog steeds 'Kinderen Gods' te noemen!
[24] Elia, een van de grootste en machtigste profeten, moest bijna naar het einde der
wereld vluchten, om zichzelf in veiligheid te brengen voor de woede van de
'Kinderen Gods' en de woede van hun buren. Dat zijn prachtige 'Kinderen Gods'!
[25] Wij zijn het die de boden van God gestenigd hebben en wij zouden nu ook deze
goede J ezus uit de wereld willen helpen, als dat zou kunnen! Maar de hemel zal daar
wel op toezien! Mocht zoiets echter mogelijk worden -want God laat de mensen zelfs
de slechtste daad begaan opdat zijn maat voor de hel vol zal worden -, dan voorspel
ik jullie de eeuwige vloek over al de J oden, dat ze op aarde nooit meer een thuis
zullen hebben, en dat hun naam, waar zich zelfs de heidenen voor gebogen hebben,
walging zal opwekken bij de mensen!
[26] Zo waar God leeft, zo waar zal dit ook gebeuren! En zo'n misdaad zal in de hel
eindeloos worden vergolden! Denk er goed aan, dat ik dit als Farizeer tegen jullie
heb gezegd!'
173 Vastgeroest in hun wereldse voorschriften
[I] Slechts enkelen aanvaardden wat deze oude man, Tobias, nu tegen hen gezegd
had; maar het merendeel was daarover zo boos geworden, dat het zijn kleren wilde
verscheuren en daarna Tobias en allen, die hem gelijk gaven, wilde stenigen.
[2] Maar de oude Tobias zei: 'O doe maar met ons wat je van plan bent, nu wij een
doorn in je oog zijn geworden! De drie engelen, die hier nog zijn, zullen jullie voor je
prijzenswaardige moeite ook een prijzenswaardig loon in de hel toebedelen, en de
duivels zullen de naad van je mantels wel verder openscheuren!'
[3] Toen Tobias zo energiek tegen zijn woedende collega's had gesproken had en
deze stenen begonnen te zoeken, kwamen de drie engelen de hut binnen, en hun
gezichten lichtten als de zon.
[4] Bij het zien daarvan werden de weerspannigen erg bang, en ze vielen op hun
aangezicht en smeekten huilend van angst de drie om vergeving.
[5] Maar deze zeiden: ' Als jullie de vijanden zijn van degenen, die door Gods geest
bewogen worden, -wie zijn dan jullie vrienden? Wij zeggen jullie openlijk: Dat zijn
de duivels! Bekeer je daarom, anders krijg je te maken met de macht van de
Allerhoogste!'
[6] De van doodsangst bevenden huilen: 'Wat moeten we doen?' Daarop zeggen de
drie: ' Deemoedig zijn en de ware, enige Zoon van God geloven, Wiens ziel n is
met de Vader! Want de Vader is in Hem en niet buiten Hem!' -Na die woorden
verdwijnen de drie engelen, en de Farizeen richten zich weer op en zien geheel af
van hun bijzonder slechte voornemen.
[7] Tobias vraagt hen nu: 'Nu, hoe staat het er mee, wat willen jullie doen? Waar zijn
de vervloekte stenen? Waarom vergrepen jullie je nu niet aan die drie, die je
voorheen nog aanzag voor de vermomde drie magirs uit Perzi?'
[8] De vreselijk ontstelden antwoorden: ' J e weet toch, dat we de geboden van Mozes
moeten houden, waarop we bij de hemel en bij de tempel hebben gezworen! Als nu
deze J ezus overal het tegenovergestelde leert en doet, dan kunnen we toch niet zo
maar onze eed omruilen voor deze bijna geheel anti-mozasche leer? Maar we zullen
313
nadenken en zien, wat er aan te doen is! Nu zeggen we niet ja en ook niet nee; want
er staat geschreven, dat er uit Galila nooit een profeet zal opstaan! En daarom is
deze geschiedenis, hoe wonderbaarlijk ze ook op haar unieke manier is, toch altijd
gekoppeld aan veel dingen die tot nadenken stemmen!'
[9] Tobias zegt: 'Het is wel zo, dat uit Galilageen profeet zal voortkomen; maar ik
vraag of er ook geschreven staat, dat de Messias niet uit Galila zal voortkomen!
Daarvan staat volgens mij nergens iets! En met betrekking tot de komende Messias is
er ook nergens een plaats speciaal genoemd, waar Hij zal opstaan! Als volgens de
Schrift Galilea in ieder geval geenprofeten zal leveren, dan kan het toch heel goed de
Messias leveren! Want tussen een profeet en de Messias zal toch wel een oneindig
verschil bestaan?!' De ontstelden antwoorden: 'J e hebt gelijk; daarom zullen we er
diep over nadenken. ,
[10] Dan zegt een andere Farizeer op de achtergrond, die gedurende de gehele lange
verhandeling heel rustig had geluisterd, zonder intussen de een of andere mening naar
voren gebracht te hebben: 'Vrienden en broeders! Om deze wonderbare geschiedenis
te begrijpen, moet je nuchter en uitgeslapen zijn; wij zijn echter allemaal meer of
minder dronken van de avondmaaltijd en daarbij hebben we veel slaap! Hoe kunnen
en willen we dan zo over zo'n wonderbare en tevens belangrijke en ernstige zaak een
deugdelijk oordeel uitspreken?
[11] Ik vind daarom dat we beter wat kunnen gaan slapen en morgen de verdere en
zeker meer verstandige verhandeling voort kunnen zetten! Want het lijkt me toe, dat
het toch ook al begint te schemeren, en de morgen zal dus wel niet lang meer op zich
laten wachten; verder moeten we de sabbat toch minstens in de passende rust
tegemoet treden en niet in een woordenstrijd over onze meningen en opvattingen!
[12] Ik geloof dat de grote groep van de aanhangers van J ezus zich al begint te
roeren! We willen of moeten ze observeren, -maar hoe, als we er te slaperig voor zijn
en zij misschien eerder weggaan, dan dat wij wakker zullen worden, als we nu
genoodzaakt zijn wat te slapen?!'
[13] Een ander valt hem in de rede en zegt: 'Dat is gemakkelijk te verhelpen, we
plaatsen een wacht!' Dan zegt de ander: 'Wie? J ij soms of iemand anders die net als jij
omvalt van de slaap en als wacht net zo goed in slaap zal vallen als wij beiden?!'
[14] Een derde zegt: 'Van dat slapen zal zeker niets meer komen; want de anderen
beginnen zich al klaar te maken voor het vertrek; daarom zal er voor ons wel niets
anders overblijven dan hun voorbeeld te volgen. Want de weg naar de vlakte is lang
en voor het opgaan van de zon zullen we nog lang niet in het dorp zijn!'
[15] Een vierde zegt: 'Wel, nu is Meester J ezus ook voor de hut en maakt aanstalten
om te vertrekken; er blijft ons dus wel niets anders over dan ook zo vlug mogelijk op
te breken?'
[16] Dan zegt de eerste: 'Daar heb je het nou! Ik heb het wel gedacht. Dat zal me een
mooie reis worden -zonder slaap en ook nog helemaal dronken van het avondmaal
van gisteren!'
[17] Een aantal zegt nu: 'Wel, het kan nu eenmaal niet anders! Degenen, die gerust
hebben zullen zeker niet op ons wachten! Opstaan dus maar! Slapen doen we dan wel
beneden in het dorp.' Nu staan allen op en gaan snel naar buiten.
[18] Als de Farizeen allemaal al klaar staan voor vertrek, maar Ik nog niet direkt
aanstalten maak voor de afdaling in het dal, wordt het grootste deelontstemd en
vraagt aan Mij of Ik dan nog niet ga vertrekken.
[19] Maar Ik zeg hen: 'Ik ben Heer en doe wat Ik wil, en niemand hoeft Mij te vragen:
314
'Waarom moet dat zo?' Als dat wat Ik voor Mij en de Mijnen wil echter voor iemand
niet prettig is, Iaat die dan doen wat hij wil; want Ik houd niemand vast! Als iemand
wil gaan, -nu, dan gaat hij! Wil iemand echter wachten, -nu, dan wacht hij maar
geduldig! Voor zonsopgang zal Ik niet verder gaan en eerst gebruik Ik nog een
morgenmaal; want de weg is ver en vermoeiend.'
[20] De Farizeen zeggen: 'Kunnen we dan nog een poosje gaan rusten?' Ik antwoord:
'Beslist wel! Want de aarde heeft het licht van jullie ogen niet nodig bij zonsopgang,
maar wel het licht van Mijn ogen, opdat het licht worde in de diepte!'
[21] De Farizeen zeggen dan onder elkaar: 'Laat dat degene begrijpen, die dat kan en
wil; maar wij begrijpen het niet!'
[22] De oude Tobias zegt: 'Ik begrijp het wel en blijf daarom ook hier buiten;
misschien wordt het in mijn diepte dan ook licht.'
[23] Waarop de anderen zeggen: 'Oude rare man, doe maar wat je wilt; maar wij gaan
weer in de hut en slapen nog een poosje.' Na die woorden gaan ze allemaal vlug de
hut in en gaan daar liggen om te slapen.
[24] Tobias gaat heel eerbiedig naar Mij toe en wil Mij alles vertellen, wat gedurende
de nacht in zijn hut gebeurd was. Ik troost hem echter en zeg: 'Ik weet overal van! Als
Ik het niet had geweten, hoe had Ik je dan op het juiste moment hulp kunnen
zenden?! Laat het daarom maar rusten! Want wie zich voortijdig tegen Mij verheft,
die zal de verzenen hard tegen de prikkels slaan! Wees dus maar niet bang! Want
zulke onaangename dingen zullen je voortaan niet meer overkomen!
[25] Maar laten we nu wat hogerop gaan, daar op die oostelijke heuvel; van daar uit
zullen we de pracht van een zeer mooie zonsopgang te zien krijgen; en dat versterkt
zowel de ziel als de ledematen en verwarmt het hart en de nieren.
[26] Na deze korte toespraak begeeft alles zich nu met Mij naar de top van de
alpenheuvel en wacht verlangend op de zonsopgang, die ook niet meer zo lang op
zich liet wachten.
174 Gedragsregels voor rechters en wetgevers
[1] Toen na een uur de zon in een nauwelijks te beschrijven pracht en majesteit
opkwam, werden allen geheel en al gesticht en tot tranen toe geroerd en men zong
psalmen tot eer van Degene, Die dat alles zo wonderbaarlijk, goed en heerlijk had
geschapen.
[2] De oude Tobias zei na dit feestelijke ochtenduurtje: 'O Heer! Dat is een andere
tempel dan die in J eruzalem, die voortdurend vol vuil en viezigheid is! Hoe vaak heb
ik in mijn leven psalm na psalm gezongen terwijl mijn hart droog bleef als tien jaar
oud stro en koud als ijs! En hoe warm slaat het nu voor mijn almachtige schepper!
Hoe vaak was ik in de tempel en hoe blij was ik als ik diens steeds stinkende
voorhoven mocht verlaten; en hier zou ik een eeuwigheid willen blijven en de grote
God, die alle talloze heerlijke dingen heeft geschapen, willen prijzen uit de van liefde
brandende diepte van mijn hart! Beste Meester, hoe kan ik U danken voor deze
heilige hoge levensvreugde, die ik nog nooit eerder heb ondervonden?!'
[3] Ik zeg: 'Wie zo in Gods schepping gaat staan en zo warm voelt en ondervindt wat
hij daarvoor zijn God en Schepper schuldig is, zoals dat nu bij jou het geval is, die
brengt Mij daarmee ook al de beste en aangenaamste dank.
[4] Blijf jij echter in het vervolg vervuld van zulke gevoelens en gewaarwordingen en
315
sluit je hart nooit voor de armere broeder, ook al was hij eens je vijand, dan zal jou
mettertijd een grote genade uit de hemel ten deel vallen! Als je allerlei zondaren ziet,
veroordeel en verdoem ze dan niet; want -begrijp Mij goed -zij zijn het meestal niet
die zondigen, maar de geest die ze daartoe aanzet. J e kunt niet weten door welke
geest ze gedreven worden. Er zijn er genoeg, die in hun vroomheid heel gemakkelijk
hoogmoedig zouden kunnen worden en die dan al gauw vanaf de vermeende hoogte
van hun deugd met veel verachting en afschuw neer zouden willen zien op de
zondaren, waardoor ze dan zelf onbewust nog grotere zondaars zouden worden dan
degenen, die ze verafschuwen; dan komt er een geest en verleidt zulke mensen tot de
een of andere zonde, en de al trots geworden voorvechter van de deugd ondervindt zo
aan den lijve, dat hij nog lang geen God, maar slechts een heel gewoon zwak mens is
!
[5] Zo'n mens wordt dan weer deemoedig en doet boete, waarvoor hij zich vroeger,
toen hij nog meende zo deugdzaam te zijn, veel te verheven voelde!
[6] En daarom moet niemand een zondaar haten omdat hij een zondaar is; iedereen
doet goed en voldoende als hij de zonde alleen haat en verafschuwt! Maar een
verharde booswicht, die n is geworden met de zonde, moet je geen hulp geven! Als
hij daardoor echter voor zijn verbetering terecht in de ellende is gekomen, dan moet
je aan hem denken, en als hij je wat vraagt, dan moet je daarnaar luisteren. En als je
een misdadiger naar de galg ziet brengen moet je geen vreugde voelen over zijn
treurige lot, ook al zou hij zijn misdaad waarvoor hij nu de dood in gaat aan jouw
huis hebben gepleegd; want weet, dat het niet onmogelijk
is dat zo'n misdadiger in de andere wereld zalig kan worden!
[7] Liefde moet in alles het voornaamste levenselement zijn van ieder mens!
Rechtvaardigheid, die niet in de liefde wortelt, is voor God geen rechtvaardigheid; en
de degene die zo recht spreekt is voor God dan ook een tienmaal grotere zondaar dan
degene die door hem veroordeeld wordt, en God zal hem eens net zo onbarmhartig
veroordelen, als hij zijn naasten veroordeeld heeft.
[8] Veroordeel daarom niemand en verdoem ook niemand, ook al zondigt hij nog zo
erg tegen jou, dan zul jij ook eenmaal niet veroordeeld en verdoemd worden; want de
maat waarmee iemand meet, is dezelfde als waarmee het hem eenmaal in de andere
wereld weer vergolden wordt. De strenge, volgens wat voor een wet dan ook
rechtvaardige, maar tevens koude, liefdeloze rechter zal eens net zo'n streng
rechtvaardig en onverbiddelijk oordeel over zich horen uitspreken; de
gerechtsdienaars en scherprechters zullen echter nooit Gods aangezicht zien!
[9] Wie een dief en moordenaar vangt, heeft goed gehandeld als hij hem aan het
wettelijke gerecht overgeeft; maar de rechter mag nooit vergeten, dat de misdadiger
zolang hij in deze wereld leeft, nog geen volledige duivel is, maar een misvormd,
verleid mens, die men op alle mogelijke manieren nog kan trachten te verbeteren
voor hij als een onverbeterlijke duivel ter dood veroordeeld kan worden!
[10] Bij het scherprecht moet het echter zo toegaan, dat de veroordeelde niet meteen
gedood wordt, maar men moet hem een hele dag vijf handbreedten boven de begane
grond met handen en voeten aan een paal gebonden te kijk hangen.
[11] Toont hij dan oprecht en smekend dat hij zijn leven beteren wil, dan moet hij van
de paal losgemaakt en in een geigende en op rechtvaardige liefde gebaseerde
verbeteringsinrichting worden gebracht, maar dan niet eerder vrij worden gelaten
voordat duidelijk aantoonbaar is dat hij zich verbeterd heeft. Geeft de misdadiger aan
de paal echter gedurende de gehele dag geen teken van verbetering, dan is hij een
316
complete duivel en moet daarom ook, als hij nog leeft aan de paal, na zonsondergang
gedood en daarna tesamen met de paal op de terechtstellingsplaats worden verbrand.
[12] Ik zeg dit daarom tegen jou, opdat je je in de toekomst daarnaar richten zult,
want jij was ook rechter en dat ben je nog steeds bij de Farizeen en je zorgt voor de
graven van de overledenen en de terechtstellingsplaatsen voor de misdadigers.
[13] Gezegend is hij die zich daarnaar zal richten; zijn naam zal schitteren in het
eeuwige levensboek!
[14] Maar nu gaan we weer naar beneden naar de hutten; Kisjonah heeft al een
bescheiden morgenmaal klaargemaakt en wacht op ons met zijn vrouwen zijn
dochters.'
175 Sabbatsheiliging
[I] We gaan nu snel naar beneden, en Kisjonah komt Mij al vlug tegemoet om Mij en
alle leerlingen uit te nodigen voor de morgenmaaltijd, maar tevens verontschuldigt hij
zich dat de tafels wat soberder voorzien zijn dan anders, want de voorraden waren op
en hij had ze niet aan laten vullen omdat hij wist dat Ik vandaag -op de sabbat -weer
bergafwaarts naar het dal zou gaan. Als het morgenmaal daardoor iets minder zou
zijn dan anders, dan kwam dat niet omdat hij dat zo gewild had, maar omdat hij,
geheel buiten zijn schuld, niet bij machte was om daar iets aan te veranderen!
[2] Ik stel hem gerust en zeg: 'Wees maar gerust en maak je daarover geen zorgen! Zo
is het heel goed en juist, en het gaat zoals Ik het wil; - overigens moet Ik je als Mijn
beste broeder en vriend er op wijzen, dat je je gedurende deze paar dagen toch wat te
veel ingespannen hebt.
[3] Ten opzichte van de onuitgenodigde gasten, de grote groep Farizeen, zou je
beslist niet gezondigd hebben als je ze niet had uitgenodigd; want die hebben zeer
veel goud en zilver, en als ze hier wilden zijn, dan hadden ze zich zelf best kunnen
verzorgen! Maar het was zeker ook geen zonde van je, dat je ze kosteloos verzorgd
hebt. Als je ze echter een rekening wilt presenteren dan zal Ik dat niet afkeuren. De
oude Tobias hoort echter bij Mij.'
[4] Kisjonah zegt: 'Ik zal dat ook doen; er zijn genoeg armen, - dat gelag zal hen ten
goede komen! Maar wees nu zo goed, o Heer, om het wat karige maal met Uw
leerlingen te gebruiken; de Farizeen slapen nog in de grote slaaphut en ik wilde
graag zonder hen eten!'
[5] Ik zeg: 'Doe dat niet! Wek ze en nodig ze uit voor de maaltijd! Ik zal vandaag met
al de Mijnen vasten tot de middag; beneden zullen we dan pas een echte maaltijd
gebruiken.'
[6] Kisjonah doet dadelijk wat Ik tegen hem zei, hoewel het hem wel wat tegen de
borst stuit. De Farizeen en hun genoten komen vlug van hun slaapplaatsen en
haasten zich naar het morgenmaal, dat ze ondanks de sabbat heel haastig opeten;
want ze zijn bang dat de zon, die weliswaar allang is opgegaan maar nog niet de hut
bereikt heeft omdat deze naar het westen vlak bij een hoge rotswand is gebouwd, toch
heel gauw de hut zou kunnen bereiken, en dan mochten ze pas weer eten na de
ondergang van de zon, of in de tempel te J eruzalem tijdens het breken van de
toonbroden.
[7] Kisjonah vestigt er Mijn aandacht op en zegt: ' J e kunt eigenlijk wel lachen om
dat gedoe; bij hen begint de sabbat pas op het moment dat de zonnestraal het punt
317
beschijnt waar zij zich bevinden! Zoals U nu al een paar maal hebt gezien, o Heer,
komt de zon pas tegen de middag bij deze hut, en deze ogendienaars zouden dus pas
na een halve dag met de sabbat beginnen en deze gaan vieren. Zulke kerels zul je
ergens anders op de goede aarde toch nauwelijks vinden!'
[8] Ik zeg: 'Laat ze maar; heel vlug zullen er zich verscheidene gelegenheden
voordoen, en wel nog voordat we helemaal beneden zijn, waarbij we hen hun sabbat
onder de neus kunnen wrijven. Maar dit betekent nog niets als je weet hoe slim ze
hun sabbat ontduiken als ze dat willen en de sabbat in hun synagoge hen geen rijke
oogst voorspelt: -dan doen ze ramen en deuren dicht, zodat de zon haar licht niet
kwijt kan in de vertrekken van zulke ogendienaars, en op die plaats en op dat
ogenblik is er dan geen sabbat in het huis! Ook een dag zonder zon geldt niet als een
hele sabbat tenzij ze in hun synagoge hun zevenarmige kandelaar aansteken, maar
zoiets kost natuurlijk altijd een rijkelijk offer! Daarom hebben ze dan ook altijd liever
een sombere sabbat dan een vrolijke zoals vandaag.
[9] Maar zoals Ik al zei, vandaag komt er nog wel een gelegenheid, waarbij we dat
onder de aandacht kunnen brengen. Maar nu gaan we op weg, want het zal vandaag
erg warm worden, en in de grote hitte is het niet aangenaam om te reizen.
[10] Nu breken we ook meteen op en dalen in snelle pas de berg af het dal in, en de
Farizeen hijgen achter ons aan en ergeren zich over onze vlugge stappen. Een roept
er ons zelfs na en zegt: 'Waarom lopen jullie toch zo onzinnig hard? Hebben jullie
boven soms iets gestolen?!'
[11] Matthus, de apostel, Iaat dat niet op zich zitten en antwoordt: 'Wij lopen met
onze eigen voeten, net als jullie met die van jullie, en we gaan daarom zo goed en zo
vlug we zelf willen, waarvoor we jullie toch hopelijk geen rekenschap behoeven af te
leggen; ook hebben we vooraf met jullie geen bindende afspraak gemaakt hoe vlug
we voor jullie uit zullen gaan! Houdt dus je mond en ga je eigen weg zoals je kunt en
wilt! Wij maken ons niet druk over jullie; waarom maak je je dan bezorgd over ons?!'
[12] Dan zegt een Farizeer, die daardoor al erg kwaad is geworden: 'Wat loop je
toch te kletsen, domme tollenaar; weet je dan niet dat het vandaag sabbat is, waarop
niemand behoort te twisten?!'
[13] Daarop antwoordt Matthus: 'Geldt de sabbat dan alleen maar voor mij en niet
voor jullie?! Wie begon er te twisten?! Er staat toch nergens geschreven dat je op de
sabbat niet vlug mag lopen; daarentegen verlangen jullie zelfs dat men niet teveel
moet treuzelen op de sabbat bij het gaan naar de synagoge, en dus overtreden wij
zelfs jullie wet niet als wij vandaag op de sabbat wat sneller gaan dan op een andere
dag. Beneden in het dorp staat een kleine synagoge waar wij, als wij vlug genoeg
lopen, beslist nog op tijd kunnen komen; wat verlang je dan nog meer van ons?!'
[14] De Farizeen zeggen: ' J a, daar hoor jij toch niet bij, die zich naar de synagoge
en de scholen haasten! Het is toch belachelijk als een tollenaar over een synagoge
praat! We zullen jou niet kennen?! J e bent meer een heiden dan een geboren Griek en
toch praat je over ijver voor de synagoge, zwarte boosdoener?!'
[15] Matthus zegt: 'Het wordt nu toch wel tijd dat je je tong beteugelt, anders
veroorloven wij ons om met knuppels op jullie ruggen de sabbat te breken! Moet je
die eeuwige dagdieven zien en wat ze zich met ons durven te veroorloven! Nog n
beledigend woord en ik vergeet de sabbat en mijn menselijkheid en pak jullie als een
beer aan!' Na dit dreigement zeggen de Farizeen weliswaar niets meer, maar
inwendig zijn ze woest.
318
176 Aren lezen op de sabbat
[I] Maar na een poosje, al tamelijk diep in het dal, kwamen we bij een akker die vol
met bijna gerijpt koren voor ons lag. Er liep een weg door de akker, en we namen
deze weg omdat we dan vlugger bij het dorp zouden zijn. Wij liepen dus door het
gezaaide, en het was natuurlijk nog sabbat. Maar de leerlingen hadden honger omdat
ze net als Ik geen morgenmaal gehad hadden, en ze begonnen daarom de rijpere aren
af te plukken, de korrels in hun hand er uit te wrijven en ze te eten. (Matth.12:1)
[2] Toen de toch al kwade Farizeen dat zagen, liepen ze vlug naar Mij toe en zeiden
met gewichtige gezichten: 'Ziet u niet, dat uw leerlingen op sabbat dingen doen die
niet betamelijk zijn?!' (Matth.12:2)
[3] Ik antwoordde hen: 'Hebben jullie dan nooit gelezen, wat David deed, toen hij en
zijn metgezellen honger hadden? (Matth.12:3) Dat hij in het huis van God ging en de
toonbroden at, die hij niet mocht eten noch degenen die bij hem waren, maar wat
alleen aan de priesters toegestaan was?! (Matth.12:4) Of heb je nooit in de wet
gelezen, hoe de priesters op de sabbat in de tempel de sabbat ontheiligen en toch niet
schuldig zijn?! (Matth.12:,5) ...
[4] Boven hebben jullie Mijn daden gezien en Mijn leer gehoord, en dikwijls is er
tegen jullie gezegd Wie Ik ben! Als dat jullie nog niet genoeg is, dan zeg Ik je nu nog
n keer onverbloemd, dat in Mij Diegene is, Die groter is dan de tempel!
(Matth.12:6)
[5] Als jullie echter zouden weten wat het betekent: 'Ik heb een welgevallen aan
barmhartigheid en niet aan offers!', dan zouden jullie deze onschuldigen nu in je hart
niet vervloekt hebben! (Matth.12:7) Weet dan, blinde en dove Farizeen: De Zoon
des mensen, Die Ik ben, is ook Heer over de sabbat!' (Matth.12:8) De Farizeen
schrokken zo van deze woorden, dat ze meteen achteruit gingen en de leerlingen niet
meer verboden om aren af te plukken.
[6] Maar Kisjonah, die steeds naast Mij liep en van wien de akker was, zei tegen Mij:
'Heer, ik zal nu vooruitgaan en meteen een uitgebreide maaltijd klaar laten zetten;
want ik heb medelijden met de brave leerlingen vanwege hun kennelijke honger!'
[7] Ik zeg: 'Daar zul je echt goed aan doen. Maar Ik zal nu toch eerst met de
leerlingen een school bezoeken ter wille van deze Farizeen, opdat hun ergernis niet
nog groter wordt. Ze zitten toch al in hun maag met Matthus, omdat hij hun een
poosje terug erop heeft gewezen dat wij terwille van de synagoge zo vlug lopen. Als
we nu de school in het dorp voorbij lopen, dan loopt de maat bij hen over en
beginnen ze herrie te schoppen; maar als we nu eerst toch in een school gaan, dan
kunnen ze niets meer zeggen en dan kan jij ook zonder schaamte je rekening aan hen
voorleggen, dat wil zeggen als de sabbat afgelopen is.' Na deze woorden ging
Kisjonah rechtstreeks met de zijnen naar huls, waar hij alles geheel verzorgd aantrof.
[8] Wij sloegen echter een beetje meer naar links een weg in naar de school, die op
het hoogste punt van het dorp lag. Daar aangekomen betraden we direkt de zeer
sporadisch bezochte school (Matth.12:9), en de Farizeen volgden ons op de voet. Ze
waren inwendig erg kwaad, omdat ze op de akker voor hun domheid door de
leerlingen uitgelachen waren, toen Ik hun bezwaren tegen het aren plukken
weerlegde.
[9] Toen we in de school kwamen deden de Farizeen meteen weer heel gewichtig en
brachten een mens bij Mij, die al heel lang een verdorde hand had en daardoor bijna
319
geen enkel werk kon doen. Ze vroegen Mij, omdat Ik eerder gezegd had dat Ik ook
Heer over de sabbat ben of het toegestaan zou zijn om ook op de sabbat te genezen.
Dat vroegen ze Mij echter alleen maar om bewijzen tegen Mij in handen te krijgen
(Matth.12:10); want hun slechte harten brandden al van toorn en haat.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom vragen jullie dat aan Mij, alsof J ullie deze zieke
zouden kunnen helpen en zijn reeds lang gestorven hand levend. zouden. kunnen
maken?! Als Ik hem echter genezen wil, dan zal Ik J ullie toch niet om J ullie
toestemming vragen?!
[11] Wie van jullie is er zo dwaas, dat hij zijn schaap dat in een gat valt, daar op de
sabbat met uithaalt?! (Matth.12:11) Maar een mens is toch veel waardevoller dan een
schaap! Zodoende zal men op een sabbat een mens toch wel mogen helpen?!'
(Matth.12:12)
[12] Toen zwegen de Farizeen; maar Ik riep de mens bij Mij en zei tegen hem: 'Strek
je hand uit!' En hij strekte zijn hand uit, en deze werd net zo gezond als de andere, die
nooit ziek geweest was. (Matth. 12:13)
[13] Nu was de maat vol voor de Farizeen; ze verlieten de school en beraadslaagden
buiten hoe ze Mij zouden kunnen doden. (Matth. 12:14)
[14] Maar Matthus, die een listige spion was, sloop hen na en luisterde ze ongemerkt
af, kwam al gauw bijna buiten adem terug en riep luid wat hij gehoord had. Toen
zond Ik vlug een leerling naar Kisjonah en liet hem zeggen dat Ik vandaag uit
voorzorg niet bij hem kon komen eten, omdat Ik de Farizeen die Mij nu naar het
leven stonden niet nog grotere misdadigers wilde maken dan ze al waren waarom Ik
een tijdje uit deze streek verdwijnen zou. De leerling liep pijlsnel, en wist waar hij
Mij weer kon vinden.
[15] Nauwelijks had hij het aan Kisjonah overgebracht, of deze vertrok onmiddellijk
met zijn hele huishouden, verzamelde in aller ijl nog een grote hoeveelheid volk,
haastte zich naar de school en kwam nog net op het juiste moment, toen de Farizeen
al voorzien van stenen de school wilden binnendringen.
[16] Het spreekt wel vanzelf dat de Farizeen behoorlijk door Kisjonah aangepakt
werden, waarop Ik vervolgens met veel volk vandaar vertrok en al hun zieken
onderweg genas; want omstreeks de tijd van de tarweoogst kwam er nogal wat koorts
voor in deze streek die dicht aan de Galilese zee lag, en zodoende waren daar ook
steeds veel zieke mensen vooral van het vrouwelijk geslacht. Toen deze over Mij
hoorden, kwamen ze de menigte achterna om door Mij genezen te worden en allen
die dat deden werden genezen. (Matth.12:15)
[17] Maar nadat Ik ze genezen had, waarschuwde Ik ze om daar thuis met niemand
over te spreken (Matth.12,16), en ook niet tegen wie dan ook iets mee te delen over
waar Ik was toen Ik ze genas, en in welke richting Ik verder was gegaan. Ze
beloofden zich daar heel precies aan te houden en daarop liet Ik hen in vrede gaan.
177 De vervulling van de profetie
[I] Toen Ik met hen klaar was, kwamen de apostelen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, U
bent soms toch wat raadselachtig! Weet U, we hebben al zoveel wonderen van U
gezien en ook aan den lijve ondervonden, dat we er ook maar geen ogenblik aan
kunnen twijfelen, als we dat al zouden willen, dat U in de volste en waarste zin des
woords de Zoon van de levende God bent en ook zijn moet; want wat U doet heeft tot
320
op heden geen mens kunnen doen. Maar toch komen er bij U bepaalde ogenblikken
voor, waarop U in alle ernst bang schijnt te zijn voor de mensen, terwijl U toch, zoals
wij meermalen overtuigend gezien hebben, gebieden kunt over alle zeer machtige
engelenscharen uit de hemel!
[2] Wij zouden die Farizeen met hun ongeveer vijftig onbewapende aanhangers,
waarvan de een nog laffer is dan de andere, behoorlijk hebben kunnen toetakelen; en
zo'n almachtig woordje van U, - en de lust om U te vervolgen zou de Farizeen voor
altijd zijn vergaan! Het is ons een raadsel en dat kunnen we eerlijk gezegd met de
beste wil niet begrijpen, waarom U, die alle goddelijke macht bezit, voor die kerels
bent gevlucht! - Legt U ons Uw vreemde handelwijze toch eens uit!'
[3] Ik zei: 'J ullie zijn nog behoorlijk zwak en blind, dat je zoiets niet direkt ziet! Kijk,
dat gebeurde opdat jullie zouden bemerken, dat wat de profeet J esaja over Mij
geprofeteerd heeft nu in vervulling ging, toen hij (Matth.12:17) het volgende zei:
'Zie, dit is Mijn knecht, Die Ik heb uitgekozen, en Mijn geliefde, Waaraan Mijn ziel
een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel aan de
heidenen verkondigen (Matth.12:18). (Onder oordeel wordt hier waarheid.licht en
leven verstaan; want de waarheid zorgt voor een rechtvaardig oordeel.) Hij zal geen
ruzie maken en schreeuwen, en men zal Zijn roepen niet in de straten horen.
(Matth.12:19) Het gekneusde riet zal Hij niet breken en de smeulende lampenpit zal
Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert. (Matth. 12:20) En de heidenen zullen
op Zijn naam hopen.' (Matth. 12:21)
[4] Wel, dat is de reden waarom Ik het niet tot een ruzie en nog minder tot een
handgemeen met de Farizeen wilde en kon laten komen.
[5] Overigens wist Ik vooraf echt wel, dat Kisjonah ze niet zonder straf zou laten
vertrekken! Nu zijn ze tien keer erger gestraft, dan wanneer wij ons daarover druk
gemaakt hadden; want ten eerste hebben ze ontzettend op hun kop gehad van de
mensen van Kisjonah, en ten tweede mogen ze over alles wat ze gezien, gehoord en
beleefd hebben, in Kaprnaum geen lettergreep loslaten, en dat ergert en hindert ze
nog het meest.
[6] Want als er n ook maar een lettergreep laat horen wordt hij, zoals hem dat op de
berg is voorspeld, op datzelfde ogenblik stom, doof en, als dat nodig mocht zijn, ook
blind. Daarom wilden ze ook proberen of ze Mij konden doden; want ze dachten dat
daardoor de werking van Mijn op de berg gegeven dreigement, waarin ze beslist
geloofden, vernietigd zou worden.
[7] Want ze houden Mij nog steeds voor een slechte magir, die levend wel, maar
dood niet tot iets in staat is. Het ergste voor hen is echter dat ze nu niet weten waar Ik
ben heen gegaan. Weliswaar hebben ze al boden in oostelijke richting gezonden om
Mij te zoeken -want ze zagen ons vanaf de school naar het oosten verdwijnen -; maar
dat we in het bos onverwachts na een uur lopen in westelijke richting gegaan zijn en
nu meteen ook over de zee naar de andere kant zullen varen, dat weten ze niet, en
daarom zullen ze tevergeefs zoeken. Is jullie raadsel hiermee opgelost?'
[8] De twaalf en ook veel anderen die Mij volgen, antwoorden: 'J a, nu is alles ons wel
duidelijk! Het is zo werkelijk veel beter, dan wanneer wij zelf die kwaadaardigen
aangepakt zouden hebben; nu is alles weer helemaal in orde.'
[9] J udas zegt een beetje laconiek: 'Behalve onze magen! Behalve die paar rauwe
tarwekorrels is er vandaag, want het is nu alweer avond, niets ingekomen. Daarom
zou het geen kwaad kunnen, als er voor we over de zee varen iets voor onze magen
gedaan kon worden!'
321
[10] Ik zeg: 'Vasten is vandaag ons parool, in ieder geval tot aan de overkant; daar
zullen we wel wat vinden.'
[11] Maar Thomas vermaant J udas om die opmerking en zegt: 'Hoe is het nu
mogelijk, om midden in de verhevenste les van de Heer met zo'n beestachtig gemene
opmerking te komen?! Heb je helemaal geen gevoel voor eer of oneer in je lijf?! Als
je dan toch zo'n geweldige honger hebt, neem dan in het vervolg de een of andere
mondvoorraad mee; maar om zulke opmerkingen tegenover de Heer te maken is echt
te laag om daar nog meer woorden over vuil te maken!' .
[12] 'J a, ja', zegt J udas, 'ik was vergeten, dat jij ook nog in ons gezelschap bent! J e
bent en blijft mijn opvoeder en schijnt het erg plezierig te vinden om mij bij iedere
gelegenheid de een of andere klap te verkopen. Dat is ook goed; als je het leuk vindt
blijf het dan doen, maar ik zal me niet meer over je ergeren!'
[13] Dan zegt Petrus: 'Dat is ook beter; maar voor het overige heeft Thomas wel
gelijk, hoewel hij menigmaal ook een beetje hard is. Maar ik vind dat we steeds de
Heer in het oog moeten houden; als Hij iets zegt dan is het goed en juist dat het zo
gezegd is, en dan moet ieder zich daaraan houden! Zegt de Heer echter niets, dan
hebben wij nog minder recht om iets te zeggen! Ik vind, dat wij vooral in het bijzijn
van de Heer daarop moeten letten om onder elkaar vrede en eendracht te bewaren!
[14] Geloof me, beste broeder Thomas, als hongerige J udas tegenover de Heer zijn
mond al niet houdt, dan zal hij zich van jou nog minder aantrekken! Gesteld dat we
iets op elkaar aan te merken hebben, dan moeten we het scherpe en bittere vermijden,
opdat die spreuk van J esaja, die de Heer eerder over Zichzelf aanhaalde, ook op ons,
Zijn apostelen, van toepassing zal zijn!'
[15] 'Zo is het goed, beste Simon J ona!', zeg Ik. Zo moet het bij jullie zijn, en
uiteindelijk bij alle mensen! Want wie een wond heeft en daar iets scherps op legt,
die geneest de wond niet, maar maakt haar alleen maar groter en erger. Wie echter de
wond met balsem en zuivere olie verzorgt, die zal haar spoedig laten genezen en de
schade aan het vlees herstellen.
[16] Maar nu zie ik de schipper van Mijn vriend Kisjonah daar naar de oever sturen,
en hij is er zelf ook; laten we daarom naar de walkant gaan, zodat we bij de hand zijn
als de schippers het scheepstouw over zullen gooien; dan trekken we het schip
helemaal aan de kant en schepen ons vlug in; want er staat aan deze kant tegenwind
en daarom kunnen ze niet makkelijk helemaal aan de kant komen. Maar de wind zal
ons heel goed helpen bij het oversteken en zal ons snel aan de overkant brengen.
Laten we nu vlug afdalen naar de oever, zodat ze zich niet voor niets inspannen.
178 Aan zee. Genezing van de bezeten man
[I] Wij lopen nu snel naar de oever en komen daar precies op het moment waarop de
schippers het scheepstouw naar de wal gooien. Petrus, die, zelf een ervaren schipper
is, pakt direkt het touw; vervolgens trekken we gemakkelijk het schip aan de oever,
schepen ons in, en binnen anderhalf uur brengt het ons aan de tegenoverliggende
oever, en wel in de buurt van een plaatsje, dat half door Grieken en half door J oden
bewoond werd.
[2] We bereikten de oever toen de avondschemering de omgeving nog goed verlichtte
en wij alles nog goed onderscheiden konden. Kisjonah stuurde twee boodschappers
naar het plaatsje, om te vragen of er voor tenminste honderd mensen onderdak
322
beschikbaar was. Maar de boodschappers kwamen al vlug onverrichter zake terug, en
daarom bleven wij gedurende de nacht in het schip, omdat de wind was gaan liggen
en het water heel rustig golfde.
[3] Kisjonah liet snel brood, wijn en goed gebraden vlees uit het schip halen, en zijn
vrouwen zijn dochters hielpen mee en bedienden ons. Het behoeft wel nauwelijks
vermeld te worden dat dit voor J udas, die op de andere oever al een lege maag had,
heel welkom was.
[4] Ook vraagt Kisjonah Mij of hij een vuur in het schip zal aanleggen, omdat de
nachten aan het water, ondanks de zeer grote hitte overdag, gewoonlijk toch nog
behoorlijk koel zijn. Ik stem daar mee in, en in de grote vuurpan waarin zich een
hoeveelheid zuivere hars, olie en ander licht brandbaar materiaal bevindt, wordt
meteen vuur gemaakt; deze grote scheepstoorts stond al gauw in lichterlaaie en gaf
over de hele omgeving een intens licht. Dat lokte al heel snel een aantal kijklustigen
uit het plaatsje naar de oever, en daaronder waren er die Mij vanaf de dichtbij zijnde
oever in het schip herkenden, en die begonnen te juichen, omdat Ik, de bekende
wondergenezer, in hun gebied was gekomen; want er waren daar veel zieken.
[5] Velen haastten zich weer naar huis en vertelden in het hele plaatsje, dat Ik daar op
het schip was.
[6] Het duurde dan ook niet lang, of er werd een stomme en tevens blinde.die ook
bezeten was, aan de oever gebracht, en het volk vroeg Mij of Ik deze wel zou kunnen
en willen genezen.
[7] Maar er waren ook een aantal Farizeen uit dit plaatsje haastig komen kijken wat
er gebeuren zou, en die zeiden tegen het volk: 'Hij zal het wel laten om deze man te
genezen!'
[8] Maar Ik genas de bezetene in een oogwenk vanaf het schip, zodat hij kon zien en
spreken. (Matth.12:22) Daar was al het volk uit dit plaatsje van ondersteboven, en de
J oden, die de Farizeen niet steunden, riepen: 'Dit is waarlijk Davids Zoon, waar alle
J oden op hopen!' (Matth.12:23)
[9] Een goed en rechtvaardig man uit dit plaatsje kwam dicht bij het schip en zei:
'Goddelijk grote, wonderlijke Meester! Waarom zou U gedurende de nacht op het
schommelende schip U Uw nodige nachtrust door de wind en de gevoelige koude van
de nacht laten ontroven!? Deze omgeving aan het water heeft de speciale eigenschap,
aan ieder welbekend, dat na een hete dag altijd in dezelfde verhouding een koelere
nacht volgt, waardoor de mensen die .hier wonen allerlei ziektes oplopen; Ik heb
echter een groot, ruim en goed ingericht huis, zodat U met Uw leerlingen daarin meer
dan voldoende plaats kunt vinden, en U kunt daar blijven zolang U maar wilt; waarbij
een redelijke hoeveelheid voedsel ook niet zal ontbreken!'
[10] Ik antwoord hem: ' J a, Ik neem uw uitnodiging aan; want Ik weet dat uw ziel
oprecht is. Maar ook Kisjonah met zijn vrouwen zijn dochters is hier; het schip is van
hem, en hij is een trouwe leerling en een man naar Mijn hart; heeft u voor hem ook
plaats?' Hierop antwoordt de oude man: 'Ook als er nog meer van die families waren!
Allen die bij U behoren zijn welkom in mijn huis!'
[11] 'Dan zal uw huis ook een groot geluk te beurt vallen!', zeg Ik, en Ik vervolg
tegen Kisjonah: 'Leg het schip maar helemaal tegen de wal, zodat we op ons gemak
aan land kunnen gaan!' Dat gebeurde meteen, en we kwamen daarna snel in het huis
van onze oude man, die zijn mensen direkt opdracht gaf om ons zo geriefelijk
mogelijk onder te brengen.
323
179 Jesara. De rekening van de oude man
[I] Toen alles was geregeld voor het slapen, kwam de oude met zijn zonen, die
merendeels vissers, schippers en timmerlieden waren, bij Mij en zei: 'Hier is nu alles
voor Uw onderdak zo snel en zo goed als dat in dit korte tijdsbestek mogelijk was,
klaargemaakt, en U kunt nu naar believen daarvan gebruik maken. Zoals U thuis heer
bent, zo bent U dat nu ook in dit huis, dat ik met mijn zeven zonen gebouwd heb. Als
U iets wenst, zegt U het maar en ik zal Uw knecht zijn en U met mijn gehele huis
dienen!'
[2] Ik antwoord daarop: 'U bent, wat u bent, en Ik ben ook wat Ik ben; maar omdat u
zo deemoedig bent en u zich vernedert, daarom zult u eens in Mijn rijk daarvoor
verhoogd worden! Maar nu hebben we alleen maar wat rust nodig; laat morgen echter
de zieken uit deze plaats hierheen komen, opdat Ik ze kan genezen.
[3] Dan zegt de oude: 'Dan zult U veel te doen krijgen; het plaatsje is niet zo klein en
er is daar vrijwel geen huis zonder zieke! Dit is weliswaar de vruchtbaarste streek
langs de uitgestrekte zeekust, maar merkwaardig genoeg voor mensen ook de minst
gezonde; niets als koorts en allerhande bulten!'
[4] 'Laat maar!', zeg Ik. 'Morgen wordt alles anders; zorg morgen wel voor vis, zodat
Mijn leerlingen, die vandaag merendeels gevast hebben, weer eens goed kunnen eten!
Het wordt u allemaal vergoed!'
[5] Maar de oude zegt: 'Heer! Vergeef mij, dat ik U hier tegen moet spreken! Er
hebben in mijn huis al duizenden onderdak en voedsel gekregen, en ik heb nog nooit
van iemand iets aangenomen, laat staan dus van U! Ik verstrooi mijn rekeningen
altijd in de wind, en die draagt ze naar de sterren waar de almachtige Vader woont;
Hij is altijd nog mijn betrouwbaarste betaler en vergelder geweest en zal het deze
keer ook zijn! Hoeveel zieken en gebrekkigen zijn er niet maandenlang bij mij
verpleegd, en ondanks de ongezonde omgeving is er nog nooit een van mijn eigen
mensen ziek geworden! Heer! Dat is een gunst van boven, en daarom moet U niet
over vergelden of zelfs betalen spreken; wnt ik zou noch het ene noch het andere
aanvaarden!'
[6] 'J a', zeg Ik,'maar daar kleeft n bezwaar aan! Als Ik het u niet vergeld, dan zal de
vergelding vanaf de sterren ook wat magertjes uitvallen! Want Ik heb ook in en
boven alle sterren zeer veel en uiteindelijk zelfs alles te vertellen en te regelen!
[7] Daar kijkt de oude geweldig raar van op en hij weet niet wat hij moet zeggen. Pas
na een poosje zegt hij, vrij zacht: 'Om J ehova's wil! Bent U soms een engel uit de
hemel, of wordt U door een van hen geholpen en heeft de Vader in de hemel die aan
U als dienaar gegeven?'
[8] Ik zeg: 'Geniet nu maar zonder zorgen van uw nodige slaap; morgen zal u veel
geopenbaard worden! Maar ga nu naar buiten en zeg tegen het volk, dat daar nog
lawaai maakt, dat het ook moet gaan slapen en dat het morgen alle zieken hier moet
brengen; Ik zal ze allemaal genezen.' Toen ging de oude naar buiten, en deed wat Ik
hem had aanbevolen.
[9] Het volk begon toen luid te jubelen en riep: 'Heil aan de verheven zoon van
David! Hij kwam tot ons om ons van iedere plaag te bevrijden! We weten weliswaar
niet vanwaar Hij tot ons is gekomen; maar het is zeker dat Gods geest met Hem is,
zoals deze met zijn aartsvader David w.as! Want als Gods geest niet met Hem was,
dan zou Hij de bezetene met hebben kunnen genezen!'
324
[10] Er kwamen echter ook een paar Farizeen met het volk mee, omdat ze als
tempelpolitie uit J eruzalem alles moesten registreren wat Ik hier verder nog zou doen.
De genezing van de bezetene die doof stom en blind was, had hen behoorlijk van hun
stuk gebracht, en ze overlegden aan een stuk door, wat ze er aan moesten doen om
Mij verdacht te maken als landloper, schooier, bedrieger of zelfs als tovenaar, die met
de duivel een verbond gesloten had. Daarom zeiden ze ook tegen het volk: 'Morgen
zal wel blijken, van welke geest hij bezield is! We zullen wel eens zien hoe hij de
vele kreupelen, lammen en melaatsen zal genezen!' Het volk zegt: 'Nu hij zo in n
keer de ergste genezen heeft, zal Hij ook zeker de anderen des te makkelijker
genezen! Maar jullie kunnen daarover maar beter je mond houden; want jullie hebben
nog nooit een mens genezen, niet door jullie dure gebeden en nog minder door je
amuletten die je de zieken aanprijst en voor veel geld verkoopt!
[11] In Hem woont de geest van God; want dat heeft Hij ons al door deze enkele daad
voldoende bewezen; jullie hebben helemaal geen geest in jullie, behalve die van de
hoogmoed, de heb en de heerszucht!
[12] J ullie willen na God wel de eersten zijn, en je verlangt van ons mensen een
goddelijke verering; maar wij zeggen je, dat jullie voor ons de laatsten zijn. en
honderdmaal erger dan alle heidenen! Want voor ons welzijn doen jullie mets; je
werkt niet, en die bij jullie in de school komen, worden na verloop van een paar jaar
zo dom en somber, dat geen engel zonder speciale macht en kracht van God ze weer
normaal zou kunnen maken! En dat is altijd nog het beste deel van al jullie zorgen en
moeiten voor wat ons welzijn moet heten!
[13] J ullie verleiden de vrouwen van jullie geloofsgenoten, de J oden, honderdvoudig
tot het plegen van echtbreuk, en met hun dochters bedrijf je ontucht; maar dat vind je
niet erg! Wanneer echter een andere arme duivel zoiets zou doen, dan wordt hij
gestenigd als hij arm is, maar als hij rijk is en in aanzien staat, dan kan hij zich
loskopen en blijft bovendien nog jullie vriend ook!
[14] De J oden, jullie geloofsgenoten, kennen jullie beslist niet zo goed als wij
Grieken, en als ze jullie al kennen, dan mogen ze toch niets zeggen. Maar wij kennen
jullie en mogen spreken; vooral bij deze gunstige gelegenheid zeggen wij jullie dan
ook precies wat wij van jullie vinden!
[15] Ga nu maar gauw naar huis, anders gaat het nog Griekse vuisten regenen! Wij
zullen hier wel waken; waag het maar niet hoe dan ook aan deze mens te komen,
anders staat je van ons iets te wachten!
[16] Wij zijn ook J ood geweest en zijn nu blij dat we Griek zijn; hoewel we in naam
en voor de politie Griek zijn, zijn we in ons hart toch echte J oden, - maar beslist niet
zoals jullie, die je aan God gewijde gebeden voor geld verkoopt en daaraan de
leugenachtigste uitwerkingen toeschrijft!
[17] Wij zelf bidden tot God omdat hij God.is, en wij als Zijn schepsels verplicht zijn
om Hem te aanbidden. Gaan jullie maar weg, want jullie aanwezigheid staat ons nog
meer tegen dan een stinkend kreng!'
[18] Na deze ondubbelzinnige opmerking van het volk, dat voor meer dan de helft uit
Grieken bestond die hier woonachtig waren, verdwijnen de Farizeen zo snel
mogelijk, en het volk juicht over deze overwinning, en ook over het feit dat het deze
dagdieven, zoals het de Farizeen meestal noemde, nu eens de naakte waarheid onder
hun snuffelneuzen had kunnen wrijven.
325
180 Het plan van de jonge Farizeer
[I] Deze plaats was overigens beroemd omdat al haar inwoners zo scherpzinnig
waren. J e moest wel van goeden huize komen om het met hen, speciaal met de
Grieken, op te kunnen nemen; en daarom wisten de hier wonende Farizeen heel
goed, dat het met dit volk slecht redetwisten was. Ze gaven dan ook ditmaal weinig
weerwoord en gingen naar huis. Maar thuis pijnigden ze hun hersens des te meer af
over de vraag, hoe ze Mij hier verdacht konden maken, of helemaal in het verderf
konden storten.
[2] Een van hen, niet zo'n heel slechte, zei tenslotte toen het overleg hem te lang had
geduurd: 'Broeders, je hoeft je aan mij niet te storen, maar ik vind dat we nu moeten
gaan slapen, zodat morgen ons hoofd en ons hart weer fit is! Wat hebben we aan al
dat tobben en denken?! Morgen komt er weer een dag. Laten we afwachten wat die
zal brengen, dan zullen we met de hulp van J ehova helderder zien hoe het met deze
vreemde persoon gesteld is. Er is niet de geringste twijfel over dat er iets
buitengewoons aan hem is; want de genezing van de bezetene aan de oever, zo maar
vanuit het schip, zonder hem zelfs maar aan te raken, is een gebeurtenis die bij mijn
weten nog nooit eerder plaats vond!
[3] Laten we dus maar afwachten wat er morgen nog allemaal verder zal volgen, en
daardoor zullen we makkelijker in staat zijn om ons daarover een completer oordeel
te vormen! Want om hem nu al helemaal blindelings te veroordelen, dat zou een
beetje te gewaagd zijn, vooral nu ons volk zo opgewonden is en zich al lang meer
richt op de Grieken dan op ons, die hun al lang een doorn in het oog zijn. Laat je
daarom leiden door mijn goede inzicht. Morgen is een dag die voor ons misschien
veel gunstiger kan worden, dan vandaag het geval was!'
[4] Dan zegt een ander: 'Wat doen we dan met die belediging die het volk ons heeft
aangedaan? Kunnen we daar soms ook zo rustig mee gaan slapen en er helemaal geen
grijs haar van krijgen en het vergeten, als ware het nooit gebeurd? Moeten we daar
geen rechtvaardige straf voor geven?'
[5] Maar de betere zegt: 'Laat het door hen afkopen, als je kunt! Of roep de
boosdoeners vandaag nog of morgen ter verantwoording, als je er een mogelijkheid
voor ziet! Wat kun je als n tegen velen?! Het lijkt me voorlopig nog maar het beste
om erover te zwijgen. Maar als je er voorshands al iets tegen wilt doen, dan is er
niemand die je zal tegenhouden; maar wat mij betreft wacht ik eerst alles maar eens
af en daarna doen we wel wat nodig is. Laat de appel aan de boom eerst maar eens
rijp worden, als je niet in een zure appel wilt bijten! Begrijp je mij?!'
[6] Na deze woorden van de niet zo slechte Farizeer, die nog jong en levenslustig
was en die zich daarom niet zoveel liet gelegen liggen aan de oude geldwolven,
gingen alle Farizeen en schriftgeleerden slapen, maar gaven nog wel een van hun
dienaren opdracht om wacht te houden zodat ze zich de volgende ochtend niet zouden
verslapen en daardoor de eerste handelingen van de tovenaar zouden missen.
[7] Maar de iets betere Farizeer ging, nadat alle anderen inclusief de man die de
wacht moest houden, al vast sliepen, naar buiten en overlegde bij zichzelf hoe hij de
slechte plannen van de ouderen kon verijdelen. Hij dacht: 'Kon ik deze wonderdoener
maar bereiken, dan zou ik hem wel goed kunnen adviseren op welke manier hij,
ongehinderd door mijn collega's, zijn genezingen kan uitvoeren! Maar hoe kom ik bij
hem? Het opgewonden volk omringt het huis, en zoals ik zie worden er al zieken
heengeleid en gedragen; dat zal morgen een groot gedrang zijn waar niet doorheen te
326
komen is. Maar ik weet wat ik doe! Ik ga nu naar het volk en zeg hen zonder
omwegen wat ik ervan denk, en laat hen zien dat ik zelf een vijand ben van die oude
geldijveraars en de wonderdoener iets duidelijk moet maken, omdat hij anders zijn
genezingen nauwelijks -uit kan voeren. Als het volk het mij toe wil staan, dan is het
goed, en als het mij dat niet toe wil staan, nu, -dan heb ik voor mijn gevoel toch
gedaan wat ik doen kon.'
[8] Met zulke gedachten gaat hij terug naar het volk, dat hem in de maanlichte nacht
maar al te gauw herkent als de hun bekende jonge rabbijn.
[9] De Grieken, die vroeger ook J oden waren, komen hem direkt tegemoet en vragen
heel nors, wat hij daar op dat moment zoekt, en of hij soms een spion is. Maar hij
zegt op een vertrouwelijke toon: 'Beste mannen en vrienden! Ik draag wel het kleed
van een Farizeer en zoals jullie weten ben ik ook inderdaad een echte Farizeer;
want als eerstgeborene van een rijk huis in J eruzalem was ik verplicht om datgene te
worden, wat mijn, niet zo gewetensvolle, ouders wilden. En zo werd ik uiterlijk wel,
maar innerlijk nog minder Farizeer dan jullie allen, hoewel jullie nu Grieken zijn.
[10] De reden van mijn komst is heel eenvoudig het volgende: J ullie kennen mijn
collega 's even goed als ik en jullie weten welke rechten zij zich allen aanmatigen. Zij
zijn theologen, en niemand behalve zij mag iets van de schrift begrijpen, hoewel zij,
onder ons gezegd, waarschijnlijk van alles meer verstand hebben, dan nu juist van de
schrift; maar ze zijn daarvoor door de tempel uitverkozen en hun vermeende rechten
komen daarvandaan, en daartegen kunnen jullie niets doen.
[11] Tevens zijn zij doktoren en dulden om die reden niet, dat een vreemde met zijn
kunst maakt dat hun inkomen vermindert; ook hiervoor heeft de tempel hen
privileges gegeven en zij weten voor hun recht op te komen, en daar kunnen jullie
niets tegen doen of uitrichten.
[12] Ook zijn zij in speciale, door Mozes bepaalde gevallen, rechters en beschikkers
over dood en leven van hun ondergeschikten en dat recht kunnen zij waar, wanneer,
en op welke manier zij maar willen, uitoefenen, en zij behoeven zich niet te
verantwoorden; zij behoeven slechts ieder jaar een lijst naar J eruzalem te zenden en
meestal worden ze geprezen als ze naast het jaarlijkse pachtbedrag, dat ze voor de
synagogen en scholen aan de tempel moeten afdragen, een behoorlijk uitgebreide lijst
sturen van degenen die ze terechtgesteld hebben.
[13] Want al deze ambten worden al sinds lang door de tempel voor de duur van het
leven verkocht of verpacht; in deze plaats zijn wij slechts pachters en ik ben zelfs een
onderpachter .
[14] Ik kan je wel zeggen dat de tempel veel geld vraagt voor zo'n synagoge en
school! En om ze zo duur mogelijk aan de man te brengen, geeft de tempel daarbij
allerlei vastgelegde privileges, \\aarop de pachters, die de wet achter zich hebben,
zich niet zo gemakkelijk laten beknibbelen.
[15] Natuurlijk kun je pas koper of pachter van een synagoge of school worden, als je
eerst in de tempel onder allerlei zware eden ingewijd bent tot Farizeer; maar als je
eenmaal Farizeer bent, dan is het heel moeilijk om geen Farizeer te zijn! .
[16] Hoewel een echte J ood walgt van die bedriegerijen van de tempel, zijn ze
daadwerkelijk toch door de staat erkend en goedgekeurd, en jullie kunnen daar niets
tegen uitrichten. Ik zou jullie nog veel meer kunnen vertellen, maar het is voldoende
om jullie datgene uit te leggen, waaraan je kunt zien welke rechten de Farizeen
hebben, waartegen voorlopig met geweld, jammer genoeg, niets gedaan kan worden.
[17] Als ik de oude, wraakzuchtige collega's ter wille van de goede zaak niet gesust
327
had, dan zouden jullie nu al in heel moeilijke omstandigheden verkeren; want ze
wilden al een legioen uit Kaprnaum laten komen en het hele huis aan het gerecht
overleveren! Ik ben dus jullie vriend en geen vijand en nog minder een sluwe
vijandelijke spion! Maar denk niet dat ik daarom een verrader ben! Als je echter een
goede raad van mij wilt aannemen, luister dan geduldig naar mij!'
[18] De drie zeggen: 'J e schijnt te vertrouwen te zijn; spreek dus en zeg wat we
moeten doen! Maar waag het niet om ons te bedriegen en om de tuin te leiden; want
daarvoor zou je met je leven moeten betalen!'
[19] De jonge Farizeer antwoordt: 'Daar ben ik niet bang voor, en als ik honderd
levens had, dan stond ik met al die levens in voor de waarheld dat ik het totaal eerlijk
meen! Luister dus: J e weet nu dus, dat het de Farizeen eigenlijk nergens anders om
gaat dan om hun gepachte inkomen. Ga dus morgen naar ze toe en spreek met hen
een bepaald bedrag af voor het feit, dat morgenochtend de hier aanwezige
wonderdokter de zieken van deze plaats zonder enige moeilijkheid genezen mag, en
de oude geldhandelaars zullen jullie zonder enig bezwaar toestemming geven; en
willen of kunnen jullie hen het geld niet di rekt geven, beloof hun dat toch en dan lukt
het ook!
[20] Alleen zou ik de wonderdokter wel willen adviseren, dat hij in de eerste plaats
na het genezen van de zieken deze plaats beter direct kan verlaten, omdat anders de
naar geld dorstende Farizeen zich mogelijk door jullie meteen voor nog meer
concessies zouden willen laten betalen, maar In de tweede plaats wil ik er voor
waarschuwen, dat hij zich niet, wat die wonderdokters gewoonlijk doen, als profeet
op moet werpen en het volk ook geestelijk gaan bewerken; daar ben ik niet op tegen,
maar de ouden zijn op dit punt juist vanwege jullie Grieken erg onverdraagzaam.
[21] En tenslotte moet het volk hem niet in het bijzijn van die oude vossen uitroepen
tot zoon van David; want dat is voor mijn oude collega's het allerverschrikkelijkste!
Als jullie daar op letten, dan kan -wat ik van ganser harte hoop - alles in stilte en rust
verlopen; maar anders zou het echt wel eens een schreeuwend spektakel kunnen
worden!'
181 De oude Farizeen om de tuin geleid
[I] De drie Grieken zeggen nu: 'Die raad van jou is niet zo slecht gemeend; maar toch
bevalt hij ons niet helemaal! Hoe lang moet die gruwelijke heerschappij van deze
volksbedriegers nog duren?! Hoewel we met hen niets meer te maken hebben, zijn
we ze toch zat geworden; ze bespotten ons voortdurend, ze belasteren ons in hun
scholen en vervloeken ons bij iedere gelegenheid, Hoe lang moeten we ons dat nog
laten welgevallen? Bovendien zijn ze ook nog burgerlijk rechter, en als we een
uitspraak van het gerecht willen hebben dan moeten we het altijd duur betalen. Wel,
dat is voor ons een heel slechte zaak, en daarom vinden wij dat hier morgen voor
altijd een eind aan die heerschappij gemaakt moet worden; want alle hier wonende
J oden gaan morgen naar onze kant over, en de Farizeen zullen, daar ze voor ons
totaalonbruikbaar zijn geworden, eruit gegooid worden, behalve jij, als je bij ons wilt
blijven! -Weet je, dat is ons plan, en dat is al zover uitgevoerd dat er zich onder de
burgers van dit plaatsje nu geen echte J oden meer bevinden! Wat vind je van dit
plan?'
[2] De jonge rabbijn zegt: 'Als dit jullie helemaal lukt, dan zal er niet makkelijk
328
iemand te vinden zijn die er minder op tegen is dan ik! Maar wees voorzichtig als de
raven, anders zou het jullie en ook mij beslist niet naar wens vergaan! Want niemand
kent beter dan ik de ver om zich heen graaiende poten van de oude vossen, en hun
scherpe ogen zien door de muren, en hun oren horen wat ergens uren verderop
gezegd wordt. Dan ga ik nu maar naar huis opdat ze mij niet gaan verdenken; want
het begint al te dagen, en de vossen zullen weldra wakker worden, en als ze me
zouden missen dan was het uit,
[3] Dan zeggen de drie: 'Ga dan maar gauw; maar let op dat je ons niet bij de oude
vossen verraad! Want dan zou het er slecht voor je uit gaan zien!'
[4] De jonge Farizeer keert weer naar huis terug en vindt alles nog in diepe slaap,
ook de wacht. Hij wekt die echter en gaat er over te keer dat hij sliep. Daardoor
worden nu ook de oude vossen wakker, en een paar komen aangelopen om te zien
wat er aan de hand is.
[5] Maar de jonge Farizeer doet alsof hij erg kwaad is, en vertelt dat hij omdat hij
geen slaap had, ging kijken of de afgesproken en betaalde wacht zijn plicht deed: 'En
nu moet u toch eens zien en u met mij ergeren, -hij sliep vaster dan wij allemaal! En
de belangrijke dag breekt aan waarover misschien door het verre nageslacht nog
gesproken zal worden, en de geplaatste en betaalde wacht slaapt! Ah, dat is nu toch
wel een beetje al te erg! Als J ehova ons vannacht niet bijzonder beschermd had,
zouden wij allen door het opgewonden volk vermoord kunnen zijn!'
[6] Bij deze woorden krimpen de ouden in elkaar en beseffen ze pas in welk gevaar
ze zich bevonden hebben, en ze prijzen hun jonge collega uitermate, dat hij als een
engel Gods over hen heeft gewaakt.
[7] De jonge barstte natuurlijk haast in lachen uit; maar hij vermande zich en
onderdrukte met geweld, wat hij luidkeels had willen doen. Hij gaf de wacht met zijn
voet een lichte schop en commandeerde deze om direkt te verdwijnen, daar hij toch
nutteloos was. De wacht ging ook meteen; want het leek wel of hij de jonge begreep.
[8] Toen de wacht weg was en de dag zich steeds duidelijker aankondigde, zei de
jonge: 'Broeders, ik geloof dat we niet veel tijd meer te verliezen hebben, daarom
moesten we volgens mij toch maar snel op stap gaan, zodat ons niets zal ontgaan van
wat daar allemaal gaat gebeuren!'
[9] De ouden vinden dat ook en zeggen: ' J a, je hebt gelijk, er mag ons daar niets
ontgaan! Heb je echter een koerier naar Kaprnaum gezonden voor soldaten in geval
van mogelijk optredende weerspannigheid?'
[10] De jonge antwoordt: 'Als ik op jullie bevelen gewacht zou hebben, dan waren we
allang uitgesorteerd! Alles is al gebeurd! Maar of de soldaten al gauw zullen komen
is een andere vraag; want het is nog tamelijk ver naar Kaprnaum en naar een andere
plaats nog verder." Daarom zegt het spreekwoord, geduldig afwachten wat er komt:
het zijn of het niet zijn!'
[11] Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de jonge er niet over gepiekerd had om een
bode naar Kaprnaum te sturen; want hij was zelf heimelijk een vijand van de oude
Farizeen omdat hij ook heel in het geheim een aanhanger van de Essenen was en
daarom niets liever wenste dan de oude tempelhelden de genadeslag te geven.
[12] De ouden hadden echter nog geen morgenmaaltijd gehad en zeiden tegen de
jonge: 'Ei,ei, als de soldaten nu maar snel kwamen! Het is beslist de hoogste tijd om
te gaan, maar voordat de soldaten komen, kunnen we nog wel eerst een morgenmaal
gebruiken; want de tovenaar zal toch niet voor zonsopgang met zijn kunsten
beginnen?!'
329
[13] De jonge zegt daarop: 'O, zeker niet! Als jullie dat prettig vinden, dan kan ik wel
even kijken of er bij het huis van Baram al wat gebeurt, en dan kunnen jullie intussen
het morgenmaal gebruiken.' (Baram is de naam van de timmerman, bij wien de Heer
de nacht doorbracht; het plaatsje heette J esara, thans een steppe.)
[14] De ouden vragen: 'Vast je vandaag?' - De jonge antwoordt: 'Dat niet, maar zoals
jullie wel weten, kan ik nooit voor zonsopgang iets gebruiken; bewaar dus een
kleinigheid voor mij!' Daarop zeggen de ouden: 'Dat is goed, ga dus maar snel en
breng ons zo vlug mogelijk een goed bericht en vooral betreffende de soldaten; want
zonder hen zijn we zoals jij dat altijd zegt - uitgesorteerd!'
[15] De jonge vertrekt meteen, en de ouden roepen hem nog eens na: 'Vergeet vooral
de soldaten niet!' De jonge roept terug: 'Laat dat maar aan mij over!'; maar bij
zichzelf voegt hij daaraan toe: 'Dan zijn jullie al uitgesorteerd!'
182 Het morgengebed van Jezus
[I] Komend bij het huis van Baram vindt de jonge dit al geheel omgeven door zieken
en gezonden, en hij vraagt aan iemand, of Ik al op ben. Dan zegt een oude,
rechtschapen Griek tegen hem: ' J a, Hij is al op en was al reeds voor het huis; maar
toen nodigde de oude Baram hem uit voor het morgenmaal en ging Hij weer naar
binnen.'
[2] De jonge vraagt: 'Wat deed hij dan voor het huis?'
[3] De Griek zegt: 'Hij hief zijn ogen alleen maar op naar het firmament, en scheen op
een bepaalde manier kracht daaruit op te nemen; maar Zijn blik was als die van een
groot veldheer die millioenen mensen en dieren op zijn wenken gehoorzamen
moeten! In Zijn gezicht zag je iets heel vriendelijks, maar tevens sprak daar een ernst
uit die mijn ogen nog nooit zo hebben gezien. Ik ben blij dat Hij mij niet recht in de
ogen heeft gekeken, want werkelijk, dat geef ik openlijk toe, ik zou zijn blik niet
hebben verdragen! En toch trok het mij met onbegrijpelijke kracht naar Hem toe, en
ik had die niet kunnen weerstaan als Baram Hem niet voor de morgenmaaltijd had
uitgenodigd!'
[4] De jonge vraagt: 'Wat denk je nu van hem? Wat is er naar alle waarschijnlijkheid
met hem aan de hand, en wie en wat zou hij volgens jouw steeds zo scherpe oordeel
kunnen zijn?'
[5] De oude zegt: 'Ik ben weliswaar een Griek, dus volgens jullie mening een heiden
die aan veel goden gelooft; maar in wezen ben ik net zomin een heiden als jij en ik
geloof alleen aan n allerhoogst goddelijk wezen! Maar deze wonderdokter zou me
er heel makkelijk toe kunnen brengen om aan al die vele goden te geloven; want als
hij niet op z'n minst een halfgod is, dan ben ik geen mens meer!'
[6] De jonge zegt: 'Ik zou hem toch werkelijk ontzettend graag willen zien! Als men
nu maar in het huis kon komen, dan zou ik wel snel kennis met hem kunnen maken!
Om met zo'n man te spreken moet toch wel heel belangrijk zijn!'
[7] Terwijl de jonge Farizeer dit nog zegt, kom Ik naar buiten en roep hem, zeggend:
'Ahab, zoon van Thomas van Toreh, kom; als je hongert en dorst naar waarheid, dan
zul je verzadigd worden!'
[8] De jonge zegt verbaasd: 'Heer! Wij hebben elkaar nog nooit ontmoet, en U was
bij mijn weten nog nooit hier in J esara! Hoe kunt U dan mij en mijn vader kennen?!'
[9] Ik zeg: 'Ik weet nog veel meer over jou en je hele familie, maar dat is hier niet
330
belangrijk; maar dat je deze nacht over Mij gewaakt en veel gewaagd hebt, dat is erg
belangrijk voor Mij, en die opoffering zal voor jou niet onbeloond blijven! Kom!'
[10] Dan gaat Ahab snel naar Mij toe tussen het volk door en begrijpt nog steeds niet
hoe Ik dat allemaal kon weten.
[11] Ik zeg tegen hem: 'Wees maar niet zo verbaasd, want je zult nog heel andere
dingen zien! Het komt goed uit dat je de ouden thuis gelaten hebt; ze zouden deze
mensen in hun geloof storen, en zonder dat zouden al deze zieken moeilijk te helpen
zijn. Als deze mensen genezen zijn, dan kunnen ze altijd nog komen en hun tempel
en geldzakgeweten bevredigen. Blijf jij daarom voorlopig hier en Iaat ze op je
wachten totdat Ik klaar ben! Ik weet overal van. J e hebt weliswaar erg tegen hen
gelogen; maar voor zo'n doel vergeeft God altijd zo'n zonde! Begrijp je dat?'
[12] De jonge antwoordt: 'Ik ken de wet wel en weet dat Mozes gezegd heeft: 'Gij
zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste!' Een buitengewoon respectabel
gebod, -dat echter nu jammer genoeg juist het minst door mijn collegas in ere
gehouden wordt; want zij zeggen: dat een vals getuigenis ten nutte van de tempel en
haar dienaren, God welgevallig is, en dat een waar getuigenis in het nadeel van de
tempel en haar dienaars, vervloekt is, en dat de waarheidslievende getuige tegen de
tempel en haar dienaars gestenigd moet worden!
[13] Mozes heeft dat weliswaar niet zo geschreven, maar de tempelpriesters zeggen
en leren dat het geschreven woord in het boek dood is, maar dat zij het levende boek
zijn waarin God Zijn wil dagelijks door Zijn engelen laat opschrijven; en op deze
wijze hebben we nu al een totaal nieuwe bijbel gekregen, die precies het tegendeel
voorschrijft van wat Mozes en de profeten geleerd hebben!
[14] Volgens dit nieuwe tempelvoorschrift is deswegen de leugen op het juiste
moment en voor het goede doel niet alleen toegestaan, maar in bepaalde gevallen
zelfs een gebod, vooral als er tempelbelangen op het spel staan! Want wie bewijzen
kan dat hij het beste en hardnekkigste ten bate van de tempel kan liegen, heeft veel
aanzien in de tempel.
[15] U weet misschien wel dat men altijd vr de feesten de tempel reinigt, waardoor
een hoeveelheid mest en allerlei vuil verzameld wordt. Omdat het te droog en te veel
aarde en zand bevat - is dat opveegsel nauwelijks waard om weggebracht te worden;
maar daar zijn bepaalde waarachtige mestprofeten. Die trekken het land in en
verkopen de mest in de kleinste hoeveelheden; voor een hoeveelheid met het gewicht
van een ei vragen ze meestal een zilverling! De tempelmest wordt dan aangeprezen
als de ziel van de andere mestsoorten waarmee de lichtgelovigen hun akkers
bemesten, en ze menen en geloven dan echt, dat hun akkers en velden zonder de
tempelmest helemaal geen vrucht op zouden leveren, en dat zelfs als ze toch vrucht
zouden dragen, die Gods zegen zou ontberen en daarom niemand profijt zou kunnen
brengen.
[16] Vaak gebeurt het dat zulke mestprofeten niet genoeg hebben aan de korf mest,
die ze in de tempel halen en in alle streken uitverkopen; onderweg vullen ze hun korf
dan weer met het eerste het beste wat ze aan mest op straat vinden en verkopen dat
eveneens als tempelmest, zodat uiteindelijk ieder der honderd mestprofeten tienmaal
zoveel mest verkoopt dan hij in de tempel gehaald heeft. Kijk, hier is eigenlijk de
eerste verkoop al een groot bedrog, omdat de tempelmest veel slechter is dan iedere
andere stalmest; maar dat is nog niet genoeg, -de blinde en verwarde mensen moeten
uiteindelijk ook nog de mest van de straat als echte tempelmest kopen!
[17] Maar dat is niet slecht! Omdat dit bedrog in het voordeel van de tempel gepleegd
331
wordt, is het geen zonde, maar zelfs een deugd - en, omdat het de tempel welgevallig
is, is het dat ook voor God! - O Mozes!
[18] Nu moest iemand het echter eens wagen het volk te vertellen dat de tempelmest
zo goed als geen uitwerking heeft of hij moest ten minste eens wijzen op het tweede
bedrog, waarbij men straatmest ook als tempelmest verkoopt; dan wordt hij als
zondaar tegen de tempel vervloekt en dan moet hij van goede huize zijn wil hij er
levend vanaf komen!
[19] En net als de mest zijn er nog wel honderd andere gevallen waarbij alles leugen
en bedrog is; wie dat aan het volk onthult, Heer, moge J ehova genadig en barmhartig
zijn!
[20] Dat ik tegen mijn oude collegas gelogen heb, vind ik zelf geen zonde, vooral als
ik hier een man, zoals U, beschermen kan tegen de vervolging van mijn collegas,
waaraan iedereen blootgesteld is die naar hun vermoeden ook maar een vonkje beter
inzicht en helderder verstand heeft dan zij. Maar behandelt U nu eerst deze zieken,
anders zouden de oude schurken toch nog eerder hierheen komen dan dat ik ze ga
halen!'
[21] Ik zeg tegen Ahab: 'Kijk, ze zijn allen reeds genezen! De blinden zien, de
lammen lopen, de doven horen, de stommen spreken, en allen die met wat voor kwaal
dan ook hier gebracht zijn, zijn nu weer vol leven en geheel gezond! Ik zal hen nu
zeggen dat ze naar huis moeten gaan, en dan kan jij je collegas hierheen brengen en
ze vooraf vertellen wat je hier hebt gezien.'
[22] Toen zei Ik tegen alle genezenen dat ze naar huis moesten gaan, en waarschuwde
ze allen dat ze het gebeurde niet in het land rond moesten vertellen en vooral niet in
J eruzalem, als ze daar eventueel zouden komen. Allen beloven Mij dat ze niets zullen
vertellen, en danken Mij vervolgens met tranen in de ogen.
[23] Maar Ik zeg nog eens: 'Ga nu, - jullie geloof hielp je; maar pas op dat je verder
niet meer zondigt, anders zal een tweede kwaal erger zijn dan de eerste!' Nu
vertrekken allen die genezen zijn, en loven en prijzen God die een mens zo'n macht
heeft gegeven.
[24] Ahab zegt heel verbaasd: 'Nee, dat heeft een mensenoog nog nooit gezien! Geen
plichtplegingen, geen woord en geen kunstgreep! Nee, dat is sterk, dat is teveel in n
keer voor een beperkt mens zoals ik! Ze werden echt allen helemaal gezond, zonder
medicijnen, zonder gebed, zonder woord en zonder kunstgreep! -Heer! Leg mij nu
eens uit, hoe U dat kunt!'
[25] Ik antwoord: 'Dat kun je nu niet begrijpen; maar als je Mijn leerling wilt worden
dan zul je dat wel inzien en begrijpen. Maar ga nu en stel je collegas op de hoogte,
als je wilt!'
[26] , J a, ik ga " zegt Ahab,'en ik zal het hen zo vertellen, zoals ze het het liefste
horen! Ik zal hen het mooiste stuifzand in de ogen strooien, zodat ze totaal blind
worden; want daarvoor heb ik veel talent. Van alles wat hier gebeurd is krijgen ze
niets te horen! De genezing van de bezetene van gisteren is voldoende; van die van
vandaag zullen ze, zoals gezegd, niets horen of zien!'
[27] Dan zeg Ik: 'Goed, goed; doe wat je het beste vindt! Wij zijn vrienden bevrijd je
en volg dan Mij, dan zul je waarheid en leven vinden en vrij worden door de
waarheid!'
332
183 Ahabs list
[I] Ahab gaat nu weg en haast zich naar zijn collegas. Als .hij bij hen komt, bestoken
ze hem allemaal met vragen en zeggen: Maar in de naam van de tempel, wat deed je
dan zo lang?! Wat een angst hebben we om jou uitgestaan! Hoe staat het er nu mee?
Wat .doet.de tovenaar? Hoe is het met je gegaan? Komen de soldaten al? We zitten in
een lelijk parket. Weet je daar dan nog niets vanaf!?'
[2] Ahab vraagt: 'Wat is er dan? Waar weet ik dan niets vanaf!!'
[3] De ouden antwoorden: 'Stel je toch eens voor! Nog maar net een halfuur geleden
komen hier drie burgers, J oden, Uit deze plaats; zij deelden ons mee dat de hele
markt J esara zonder enige uitzondering overgegaan is naar de Grieken en dat wij hier
nu niets meer te zoeken hebben! Wat zeg je daarvan?! - Reken maar, dat dat allemaal
het werk is van deze verwenste tovenaar, want hij is niets anders dan een helse
apostel die bezeten is door de geest van Belzebub! J a, wat zeg je daar wel van?!'
[4] Ahab zegt: 'J a, als dat zo is, dan is dat erg voor ons, en we zullen ons eerst eens
bezig moeten gaan houden met onze toekomstplannen! Ik heb er gisteren wel iets
over horen mompelen, maar Ik kon toch met precies constateren wat de hele
geschiedenis te betekenen had. Maar het is echt wel onze eigen schuld! Ik heb jullie
al vaak gezegd dat wij met onze domheden en duisternis, waarmee wij allen in de
tempel ingewijd zijn, het hier bij deze hele pientere Grieken niet zouden volhouden,
en dat het voor hen kinderspel zou zijn om ons de duimschroeven aan te leggen; maar
dat was altijd olie op het vuur! Nu is het onvermijdelijke gebeurd wat ik jullie al veel
eerder voorgerekend heb, en ik begrijp echt niet waarom jullie dat nu zo vreemd
kunnen vinden! Ik heb al zo vaak tegen jullie gezegd: Laten we toch eindelijk eens
ophouden met het dom houden en het onderdrukken van het volk; want alles op de
wereld heeft zijn grenzen die niet overschreden mogen worden! Wat hebben we er
aan als we het volk systematisch dom houden?! De domheid zal tenslotte omslaan in
boosheid, en dan zullen wij moeten verdwijnen. En nu is het zover!
[5] Het volk geloofde in Mozes en de profeten; maar wij zeiden: Die zijn dood en hun
geschriften ook! God openbaart zijn wil in de tempel en zegt wat men moet denken
van Mozes en de profeten. Nu zijn de hogepriester, de levieten en al de Farizeen en
schriftgeleerden de levende Mozes en de levende profeten! -Dat leren wij!
[6] Ik heb jullie wel honderd keer overduidelijk gezegd dat die aanmatiging van ons
op het laatst slecht af moest lopen. Maar jullie lachten mij uit en hielden vol dat dat
volstrekt onmogelijk was! Nu is het dan zo ver! Houden jullie nu nog vol, dat zo iets
onmogelijk is?!
[7] Maar ik zeg jullie nog een keer, dat het totaal onze eigen schuld is; want wie bij
ernstige dingen geen raad aanneemt, die is echt niet te helpen!
[8] Ik heb daar bij het huis van Baram zojuist alle mogelijke moeite gedaan om de
opgewonden gemoederen van het volk te sussen. Ik zei tegen die heethoofden, dat zo
dadelijk hier soldaten uit Kaprnaum zullen aankomen om hen te bestraffen! Maar ze
lachten en zeiden: 'Dan kun je lang op ze wachten; want wij hebben jullie bode in
onze macht -net zoals jullie allemaal! Maak, dat je goedschiks wegkomt, anders zul je
op een andere manier verdwijnen!' Dat was het aardige antwoord op mijn
waarschuwing en dreiging aan het volk; ik had dat ook veel beter niet kunnen doen!
[9] Maar wat de tovenaar betreft, die heeft met dit alles totaal niets te maken; want hij
en zijn leerlingen en Baram zijn waarschijnlijk de enige J oden in deze plaats! Dat hij
inderdaad een magir zou kunnen zijn zal ik niet bestrijden; maar dat hij zijn kracht
333
van Belzebub heeft dat zou ik niet durven beweren, hoewel ik daarmee jullie mening
niet wil benvloeden. Ga er nu zelf eens heen en praat met hem en overtuig jezelf
overal van!'
[10] De ouden vragen: 'Heeft hij de vele zieken al genezen?'
[11] Ahab antwoordt: 'Dat is best mogelijk, hoewel ik er niets van gezien heb. Er
staan nog wel een hoop mensen van beiderlei kunne voor het huis van Baram,
merendeels Grieken die ik goed ken, en ze bespreken allerlei dingen met de zeer
bescheiden magir, of wat hij dan ook zijn mag; maar ik heb niets meer gezien van
wat voor zieke dan ook. Misschien heeft hij ze genezen toen ik hier voor jullie de
wacht hield. Maar, zoals ik al zei, laten we er nu naar toe gaan, dan kunnen jullie
jezelf er van overtuigen hoe de zaken er daar voorstaan!'
[12] Dan vragen de ouden nog: 'Loopt ons leven geen gevaar?' En Ahab antwoordt:
'Wat is dat nu toch weer voor een domme vraag! Is het hier dan veiliger voor jullie?!
Omdat alles zo in ons nadeel is veranderd, is het voor ons allemaal beter naar buiten
te gaan waar we onze voeten nog kunnen gebruiken dan ons hier tussen de vier muren
om te laten brengen!'
[13] 'J a, ja', zeggen de ouden daarop, 'je hebt gelijk; laten we dus naar buiten gaan en
al onze schatten achter slot en grendel bergen, want ze zijn erg waardevol!' Ahab
zegt: 'Heel goed, - laten we maar gaan; wie zal er nu klaar staan om onze schatten te
stelen?! De mensen hier hebben nu wel wat anders te doen dan aan onze schatten te
denken!'
[14] Na deze woorden staan de ouden op, sluiten alles achter slot en grendel en
zeggen zelfs niet tegen hun dienaars, wat ze van plan zijn.
184 Farizeen kunnen niet liegen
[1] Als ze bij het huis van Baram komen, zien ze onmiddellijk een grote menigte die
door de massale genezing letterlijk buiten zichzelf is van verbazing. Maar omdat de
oude Farizeen die massale genezing niet hebben gezien, denken ze, dat het volk zich
nog steeds verbaast over de genezing van de bezetene van de vorige dag, omdat men
nog net als gisteren steeds maar roept: 'Heil aan de zoon van David! Dit is waarachtig
Davids zoon!'
[2] Toen de oude Farizeen dit hoorden, ergerden zij zich en zeiden tegen het volk:
'Waarover verbazen jullie je nu zo bijzonder?! Wij weten beter dan jullie hoe het
gebeurde! Deze tovenaar drijft de duivels alleen maar met behulp van de opperste
duivel, Belzebub, uit (Matth. 12:24), -en moet je hem dan loven alsof hij de zoon
van David zou zijn?!' -Toen begonnen een paar wat minder overtuigde mensen een
beetje te twijfelen en vroegen aan de Farizeen of die hen uit de doeken konden doen
hoe het gebeurde en hoe het mogelijk was, -en of de opperste duivel zo nu en dan ook
goddelijke daden kon verrichten.
[3] De oude vossen waren niet op deze vraag bedacht en wisten daarom niet welk
antwoord ze moesten geven. Toen de vragenden echter bemerkten dat de Farizeen
geen enkel bewijs hadden, omdat het antwoord zo lang op zich liet wachten, zeiden
ze: 'Waarom geven jullie op onze redelijke vraag geen antwoord, zodat wij kunnen
vaststellen hoe deze zogenaamde tovenaar de duivel door Belzebub uitdrijft en of
Belzebub ook goddelijke daden kan verrichten? Het is heel gemakkelijk om een
mens, die hoe dan ook in staat is om buitengewone dingen te doen, een knecht van de
334
satan te noemen en hem zo verdacht te maken, maar het is heel wat anders om
daarvan een tastbaar en zeker bewijs te leveren! Waarom zeggen jullie niets, als je zo
zeker van je zaak bent?'
[4] De Farizeen antwoorden: 'Wij zwijgen, omdat wij door de geest van God
verlicht, altijd weten en begrijpen wat de mensen behoren te weten en wat wij
bijgevolg moeten zeggen. Niet, omdat wij het niet zouden weten, maar -omdat wij het
niet mogen, willen wij jullie ook geen rechtsgeldig bewijs geven naar aanleiding van
jullie vraag. Het betaamt jullie alleen maar om alles te geloven wat wij jullie leren, en
niet om dat zelf uit te zoeken; want God heeft ons aangesteld om alle dingen tot op de
kern te onderzoeken, de geheime zaken voor ons te houden en het volk alleen maar
datgene te vertellen wat het nodig heeft. Begrijpen jullie ons nu?!'
[5] Daarop zegt het volk: 'O ja, we hebben jullie heel goed begrepen, en omdat we dat
al een tijdlang doen, zijn we juist vanwege dat maar al te goede begrip overgegaan
naar de Grieken die niet zulke praatjes over geheimen verkopen! Daar heb je
Aristoteles, Pythagoras, Plato en Socrates, en hun werken en geschriften zijn helder
en waarachtig. Maar bij jullie wordt alles steeds meer in het diepste duister gehuld,
zodat men geen handbreed voor of achter zich kan zien.
[6] Hoe komen jullie erbij om deze ons door God gezonden genezer verdacht te
maken?! Hij heeft ons wel gedaan en al onze zieken genezen, en daarom noemen
jullie hem een satansknecht?!
[7] Wat moeten jullie dan wel zijn, die ons nog nooit een nog zo kleine weldaad
bewezen hebt?! Wanneer hebben jullie met je nietswaardige middelen en door je
voorgewende gebeden ooit iemand genezen?'
[8] De Farizeen zeggen: 'Hebben we dan geen officile getuigschriften?!'
[9] Het volk zegt: 'Natuurlijk hebben jullie officile getuigschriften en nog heel
snoevende ook - uit de tempel; maar waar zijn dan de daden waartoe jullie volgens de
getuigschriften te allen tijde in staat zouden zijn?! Daar hebben we nog nooit iets van
gezien!
[10] Maar deze mens kwam zonder officile papieren bij ons en doet nu dingen
waarvan men gevoeglijk kan zeggen, dat, zolang de wereld bestaat, er nog nooit een
mens is geweest die dat gedaan heeft! We beseffen heel goed waarom jullie deze
goddelijke mens voor ons verdacht wilt maken, hoewel jullie ons de waarheid
daarover niet wilt vertellen. Luister! Wij zijn zo vrij, het jullie onder je neus te
wrijven! Dit is de reden:
[11] Deze goddelijke mens maakt de wonderbaarlijkste dingen tot werkelijkheid, iets
waartoe jullie -volgens je tempelgetuigschriften -in staat zouden moeten zijn, maar
wat je gedurende de dertig jaren, die jullie bij ons bent, nog nooit hebt gedaan.
[12] Hoeveel geld en andere grote kostbaarheden hebben jullie van ons ontvangen,
opdat je iets voor ons welzijn zoudt doen; maar waar is het resultaat?! Ons goud en
zilver heb je wel genomen; maar we kregen niets daarvoor terug dan lege beloftes,
die nooit vervuld werden. Als wij aan jullie vroegen wanneer de vervulling zou
komen, dan wezen jullie op de weelderige gewassen en onze goddank gezonde
kudden. Maar wij wezen jullie op de nog weelderiger gewassen en de net zo gezonde
kudden van de Grieken, die door jullie op iedere sabbat voor zonsopgang zeven maal
vervloekt werden. Dan zeiden jullie: Zo'n weelderige groei wordt veroorzaakt door de
satan, en het brood van zulke velden en het vlees van zulke kudden brengt geen
leven, maar de verdoemenis! Maar jullie versmaadden toch niet de verplichte en
zeker niet geringe bijdrage van de Grieken, die zij ieder jaar als gedoogbelasting in de
335
vorm van alle mogelijke soorten gewas af moesten dragen! Zeg eens, wat hebben
jullie dan wel met de volgens jullie sprookje door satan gezegende gewassen gedaan?'
[13] De Farizeen, die al erg kwaad zijn, antwoorden: 'Dat verkochten we aan de
heidenen, zoals de Romeinen en Grieken, opdat ze op de jongste dag nog meer
verdoemd zullen zijn!'
[14] 'Dat is mooi!', zegt het volk, 'Ze zeggen, dat de duivel dom is, en dat je zijn
leugens van het voorhoofd af kunt lezen; maar jullie zijn nog tien keer zo dom, -want
jullie leugens kun je al met je klompen aan voelen! Weet je niet meer dat wij al jullie
gewassen met onze ossen en ezels naar J eruzalem naar de markt hebben gebracht, en
dat we precies weten aan wie wij jullie gewassen verkocht hebben!? En jullie zijn
brutaal genoeg om tegen ons te zeggen dat je het Griekse gewas aan de heidenen
verkocht hebt, opdat ze nog meer verdoemd zouden zijn! Als je je al met leugens wilt
schoon wassen, lieg dan een beetje slimmer zodat het niet lijkt alsof wij nog dommer
zijn dan jullie en dat het voor ons geen verschil zou maken om zonder enig bezwaar
zwart in plaats van wit en wit in plaats van zwart te kopen! -Nee, hoe kan iemand zo
afschuwelijk liegen! Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt!'
[15] De Farizeen zeggen daarop: ' J ullie weten en begrijpen niets! Weten jullie dan
niet, dat een Farizeer helemaal niet kan liegen?! Want in de wet van de tempel staat,
dat ieder die zich wijdt aan de dienst van God, absoluut niet liegen kan, ook al zou hij
het willen; want zelfs de grootste leugen wordt in zijn mond de lichtendste
waarheid!'
[16] Nu begint het volk te lachen en zegt bij wijze van grap: 'J a, ja, die tempelwetten
die je daar aanhaalt kennen wij ook; ze zeggen dat daar ook in geschreven staat: Als
een Farizeer viezigheid in zijn mond neemt dan verandert dat direkt in goud!'
185 Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven
[I] Toen de Farizeen merkten, dat het volk ze door had, en dat ze nu bespot werden,
begonnen er wraakgedachten brandend in hun harten op te borrelen; toen zei Ik tegen
het volk: 'Laat ze met rust; want zij zijn zelf blinde leiders van blinden. Als ze met
degenen die ze leiden, bij een kuil komen vallen ze samen erin. Zij kunnen jullie in
een land waar zij de macht in handen hebben, altijd eerder kwaad doen, dan jullie
hen: maar nu hebben zij zich met jullie toch zo ver gewaagd, dat ook zij in de kuil
kunnen vallen en dan nog vlugger dan jullie! Want ze zeiden, dat ze aan de Romeinen
en Grieken, tot hun verderf, vervloekt gewas verkocht hebben; als jullie dat bij de
Romeinse overste aangeven jaagt hij ze allemaal over de kling! Maar zoiets mag
nooit gebeuren! Wij zullen ons nu in het huis terugtrekken, en Ik zal binnen zien of Ik
deze geestelijk geheel blinden, ziende kan maken.
[2] Vervolgens ga Ik het huis binnen, en de Farizeen lopen meteen achter Mij aan en
worden binnen door Mijn leerlingen begroet. Maar er liep ook veel volk mee, zodat
het in de kamer een groot gedrang werd. Maar dat gaf niets, want Ik en Mijn
leerlingen hadden toch plaats genoeg.
[3] Toen nu alles rustig was in huis, opende Ik Mijn mond en sprak voornamelijk
tegen de Farizeen, omdat Ik hun slechte gedachten maar al te goed en duidelijk zag:
'Dat het zo ver met u is gekomen, dat ligt aan niemand -behalve aan uzelf. U bent
hier in J esara bij dit volk toch al meer dan dertig jaar en u heeft niet kunnen
ontdekken welke geest er in hen leeft! Het is nu te laat om de eenmaal gewekte geest
336
van dit volk weer tot slapen te dwingen! Uw ergernis is daarom totaal nutteloos. want
u zelf bent daaraan schuldig en verder niemand.
[4] Ik kwam hierheen als een echte J ood en als zodanig waarachtig in het volle bezit
van de geest van God en al zijn kracht!
[5] Toen Ik aan de oever kwam, en u, door het vuur naar het schip gelokt, snel naar
de oever kwam, genas Ik voor uw ogen de blinde, stomme en tevens bezetene, Het
volk herkende ogenblikkelijk de Goddelijke kracht in Mij en begroette Mij als de
zoon van David; zelf herkende u het in uw hart ook, Maar omdat u meende, dat zo'n
erkenning u in alles zou benadelen, zei u tegen uw innerlijke overtuiging in dat Ik
zulke daden deed met behulp van de opperste duivel! Wie heeft u daarmee echter
kwaad gedaan?! Kijk, niemand -dan alleen uzelf!
[6] Als u maar een beetje eerlijker over deze zaak had nagedacht en ze nader had
onderzocht, dan zou u het bijzonder ongerijmde van uw bewering ogenblikkelijk
hebben moeten inzien, en daarnaast hebben moeten erkennen dat u door een zeer
voorbarige en domme bewering noodzakelijkerwijs bij dit intelligente volk de laatste
vonk van aanzien en geloof verliezen moest!'
[7] De Farizeen vragen dan: 'Wat hadden we dan moeten doen? Als u toch zo wijs
bent, vertel het ons dan!'
[8] Wat ernstiger zeg Ik: 'Zo had u moeten denken, oordelen en spreken: Ieder rijk,
dat in zichzelf verdeeld is, wordt chaotisch, en iedere stad of ieder huis in zichzelf
verdeeld zijnde, kan niet bestaan! (Matth,12:25) Als de ene satan de andere verdrijft,
dan is het toch duidelijk dat hij eerst zijn eigen mening heeft moeten veranderen! En
dan vraag Ik: Hoe kan zijn slechte rijk dan stand houden?!
(Matth. 12:26) Naar Mijn mening ligt dat toch wel voor de hand!
[9] Maar als Ik, een echte J ood, volgens uw domme bewering de duivel uitdrijf met
Belzebub, vertelt u Mij dan eens met wiens hulp uw kinderen dat doen, die nu toch
ook in alle landen als genezers rondtrekken, zieken genezen en duivels uitdrijven?! Ik
zeg u echter: Niet alleen dit volk, maar ook uw kinderen zullen uw rechters zijn!
(Matth.12:27)
[10] Als Ik echter door de geest van God de duivels uitdrijf, en daarvan is het hele
volk overtuigd, dan is toch het Rijk van God tot u gekomen (Matth.12:28), waarover
u, als J oden, zich nog meer zoudt moeten verheugen dan de Grieken, die heidenen
zijn, omdat dit teken de gunst van de J oden die zij reeds lang verloren hadden, weer
herstelt! Want slechts zo kan de echte J ood aan de hele wereld tonen, dat hij de enige
mens op de uitgestrekte aarde is die een zichtbaar verbond met God heeft, en door de
almachtige kracht van de geest van God dingen kan doen die op die manier geen
ander mens mogelijk zijn.
[11] Als de niet J oden dit bij de J oden opmerken, zullen zij zich weldra met vele
duizendmaal duizenden om de machtige J oden verzamelen en zeggen: 'Alleen de
J ood is van God, door hem toont Gods almacht zich wonderbaar; hij is sterk en wijs
en moet in eeuwigheid onze heer zijn!'
[12] Als de echte J ood echter ooit die kracht van de geest van God in zich heeft, dan
moet zijn hele huis en land die kracht ook hebben! Maar hoe kon of zou iemand dan
zo'n machtig huis betreden en zijn inboedel stelen? Het enige zou zijn, maar dat is
onmogelijk, dat hij de machtige eerst zou binden en dan pas zijn huisraad stelen
(Matth.12:29), zoals de Romeinen het ook echt bij ons gedaan hebben omdat zij ons
dronken en slapend in ons huis aantroffen, waarop zij ons gebonden, beroofd en tot
hun slaven gemaakt hebben, hetgeen de J oden volkomen verdiend hadden omdat zij
337
God geheel hebben verlaten.
[13] Maar God had medelijden met Zijn volk en wilde het nu weer helpen, en daarom
heeft God Mij dan ook naar u toegezonden. Als dit nu dus klaarblijkelijk het geval is
zoals u zelf ziet, waarom verstrooit u dan weer alles wat Ik verzamel?!
[14] Want wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, en wie niet met Mij verzamelt, die
verstrooit (Matth.12:30) en is blijkbaar tegen de geest van God die u vrij wil maken!
[15] Daarom voeg Ik aan alles wat u is overkomen nog dit toe: Alle zonde en smaad
wordt de mens vergeven, maar het smaden van de heilige geest nooit! (Matth.12:31)
Want u heeft heel goed geweten dat Ik de bezetene heb genezen door de kracht van
God, maar u heeft terwille van het schandelijke aardse gewin en uw aanzien, de geest
van God in Mij, die u redden wilde, toch belasterd, en daarvoor heeft u dan ook van
de heidenen het verdiende loon gekregen!'
[16] De Farizeen zeggen: 'Wij hebben niet de geest van God, maar u alleen
belasterd, en u bent van vlees en bloed en toch zeker niet de geest van God? Want u
bent net als wij alleen maar een zoon van een mens!'
[17] Ik antwoord hen: ' J a zeker, schijnbaar ben Ik dat, maar in werkelijkheid ben Ik
misschien wat meer. Maar als Ik dus net als u een mensen zoon ben, dan is dat niet in
het minst een verontschuldiging voor uw laster! Want Ik als mensenzoon doe deze
daden beslist niet, - net zo min als u! Maar in deze nu voor u staande mensenzoon is
de geest van God de werkende kracht, en Die is het die u belasterd hebt; want niet Ik,
maar Gods geest heeft ten aanschouwe van u dit alles gedaan, en u hebt Hem
belasterd.
[18] J a, wie Mij als mens tegenspreekt, die wordt het vergeven; maar wie de heilige
geest tegenspreekt, die wordt het niet vergeven, noch hier, noch in het hiernamaals!
(Matth. 12:32)
[19] Want een slechte boom geeft slechte vruchten, maar van een goede boom zullen
de vruchten ook goed zijn. Dus aan de vrucht herkent men de boom! U bent de boom,
en de door u heidens geworden J oden zijn uw vrucht! Oordeel zelf, of deze goed of
slecht is!' (Matth. 12:33)
186 En met de duivel
[I] De Farizeen zeggen: 'Dat is niet onze vrucht, maar de vrucht van zulke landlopers
zoals jij er een bent, die op gezette tijden uit alle windstreken als kunstenaars en
tovenaars hierheen komen. Waar wij bij zijn beoefenen ze wel hun slechte kunst;
maar 's nachts bekeren ze de mensen tot hun heidense filosofie en dan stellen ze met
hun bijzonder grote welsprekendheid ons en de tempel en diens door God gegeven
voorschriften in een afschuwelijk kwaad daglicht! Wel, deze J oodse heidenen, die
hier in J esara woonachtig zijn, zijn de vrucht van zulke individuen! Wij vertelden
altijd het echte en het goede aan het volk en onderwezen hen juist en rechtvaardig
volgens de wet van Mozes. Maar als Belzebub door middel van individuen van jouw
soort het volk van ons aftroggelt, zijn wij daar dan verantwoordelijk voor?! Omdat
satan de vruchten aan onze takken bederft en laat rotten, zijn wij toch zeker geen
slechte boom. Ons onderwijs en wat wij zeggen is juist; maar jouw toespraken en
jouw daden zijn afkomstig van de opperste duivel en verleiden het lichtgelovige volk!
Deswege zou jij met je aanhang gestenigd en gedood moeten worden!'
338
[2] Toen de woedende Farizeen zo spraken, begon het volk te protesteren en maakte
aanstalten om zich aan de Farizeen te vergrijpen.
[3] Maar Ik zei tegen het volk: 'Laat dat! Het is voldoende, dat deze slechten voor
eeuwig overwonnen zijn; laat ze daarom nu met rust! Maar Ik zal ze nu hun
welverdiende beoordeling laten horen!'
[4] Het volk zegt: 'J a, Heer, U doet ons een groot plezier als U deze booswichten eens
vertelt, wie en wat zij nu eigenlijk zijn!'
[5] Dan wend Ik Mij weer tot de Farizeen en zeg heel ernstig: 'O jullie
addergebroed! Hoe zouden jullie iets goeds kunnen zeggen, terwijl je toch in je hart
helemaal slecht bent?! Waarvan het hart echter vol is, daar loopt de mond van over.
(Matth.12,34) Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart altijd goede
dingen voort; en een slecht mens brengt altijd uit de slechte schat van zijn hart slechte
dingen voort! (Matth. 12:35) Maar Ik zeg jullie, dat de mensen eenmaal, op de dag
van het jongste gericht, rekenschap af moeten leggen over ieder slecht en ijdel woord
dat ze hebben gesproken! (Matth.12:36) Zoals in het boek Hiob geschreven staat, zo
zal het zijn: 'Uw woorden zullen u rechtvaardigen en uw woorden zullen u
verdoemen!' (Matth. 12:37)
[6] Voorheen heb Ik jullie al laten zien, waarom Ik zowel hier als ergens anders
kwam, maar jullie boze harten willen datgene, wat je vrij en gelukkig zou kunnen
maken, niet aanvaarden en nog minder begrijpen!
[7] Voor al het goede, dat Ik kosteloos voor jullie doe, willen jullie Mij stenigen en
doden! O jullie opgefokte adders, jullie slangenbroedsel! Het slechte getuigenis dat
de profeten van jullie gaven is maar al te waar! J ullie eren je God slechts met dode
ceremonien en met je lippen; maar je hart is in 't geheel niet bij Hem betrokken!'
[8] Maar een paar Farizeen en schriftgeleerden trokken zich toch iets aan van wat Ik
zei. Zij trokken hun gezicht in een wat menselijker plooi en zeiden: 'Meester, wij
verachten uw leer niet helemaal; maar we waren gisteren en vandaag niet in de
gelegenheid om zelf te zien op welke manier en hoe u uw wonderdaden hebt gedaan.
Doe nog eens zo'n teken, we zouden er graag een zien! (Matth.12:38) Misschien
hebben we er dan begrip voor, en geloven we daarna in uw leer!'
[9] Maar Ik richtte Mij tot het volk en zei: 'Dit slechte en overspelige soort mensen
wil een teken zien! Maar er wordt hen geen ander teken gegeven dan het teken dat de
profeet J ona eens gaf! (Matth.12:39) Want zoals J ona drie dagen en drie nachten in
de buik van een walvis zat, zo zal ook de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in
het midden der aarde zijn.' (Matth. 12:40) (Daarmee wordt in de eerste plaats het graf
aangeduid; maar in geestelijke zin betekent het, dat de ziel van de mensenzoon af zal
dalen naar de gevangen zielen van de gestorvenen en ze persoonlijk vrij zal maken.)
[10] Toen keken de Farizeen elkaar aan en zeiden: 'Wat betekent dat, wat zal hij
doen? Hoe komt hij in het midden van de aarde? Waar is dat? Dat is toch eigenlijk
overal en nergens! Wie weet dan hoe groot de aarde is en waar haar midden is? Die
mens is gek, of een boze geest wil hem in zijn macht krijgen! Men zegt toch, dat
ieder mens, voordat hij gek wordt een aantal wonderen kan doen. Hoe komt hij erbij
om zich met J ona, die in Ninev gepredikt heeft, te vergelijken?!'
[11] Alsof Ik tot het volk spreek zeg Ik weer: 'J a, ja, de mensen uit Ninev zullen
tesamen met dit geslacht op de dag van het jongste gericht opstaan en zij zullen het
vervloeken; want zij hebben zich bekeerd na de prediking van J ona. En hier predikt
mr dan J ona! (Matth.12:41) En zo zal ook eenmaal op de jongste dag in het
hiernamaals de koningin uit het zuiden dit geslacht ontmoeten en zij zal het
339
vervloeken! Want zij kwam van het einde der aarde om Salomo's wijsheid te horen,
en hier staat mr dan Salomo!' (Matth. 12:42)
[12] Nu zeggen de Farizeen: 'Wel als u gelooft dat wij allen helemaal door de duivel
bezeten zijn, en dat iedereen ons op de jongste dag zal vervloeken, drijf dan de duivel
bij ons uit, zoals u het gisteren bij de blinde en stomme hebt gedaan, en dan zullen
wij u net zo goed prijzen als de door u genezene!
[13] Maar ze meenden niet oprecht dat zij hun vele boze geesten kwijt wilden raken
waarmee ze zich reeds volledig verenigd hadden, maar zeiden dit alleen maar om Mij
ergens op te kunnen pakken. Want als een slechte geest in de mens alles aan zich
schatplichtig en dienstbaar heeft gemaakt, dan uit hij zich niet zo dat je het merkt,
maar hij doet dan erg verstandig en werelds, zodat iedereen moet geloven dat zo'n
mens niet bezeten is, terwijl hij in werkelijkheid veel erger bezeten is dan een ander,
die door de een of andere slechte geest erg gekweld wordt omdat deze mens zich niet
laat overmeesteren.
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de Farizeen en schriftgeleerden: 'Er zijn een aantal
redenen waarom dat bij jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten zijn allang
geheel n geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie eigen slechte,
overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden jullie ook je leven
verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke, oorspronkelijke leven kon
behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan hebben omdat je hele aard nu
geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n mens de onreine geest door Mijn
macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet
(Matth. 12:43). Dan zegt hij bij zichzelf: 'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want
op de steppen en woestijnen vind ik geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg
bewoners van mijn soort wonen, word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit
voornemen de duivel weer bij zijn vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen
activiteit, en het is schoon en versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept
nog zeven andere geesten, die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem weinig
moeite om zijn oude huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk in dat huis,
en met zo'n mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
[15] En zo zou het met dit slechte geslacht gaan. (Matth. 12:45) Daarom zal Ik het
niet nog meer verdoemen dan het al is!
[16] Als de Farizeen dat horen, gloeien ze bijna van woede en zouden Mij best
willen verscheuren, als ze maar niet bang waren geweest voor het volk.
187 Jood of Griek
[1] Maar Ahab, de jonge Farizeer, verwijderde zich nu van de ouden en was blij dat
Ik hen zo de waarheid had gezegd. Maar hij vroeg Mij stilletjes of hij dan ook zo'n
slechte bezetene was.
[2] Ik keek hem vriendelijk aan en zei: 'Als je dat was, dan zou je me dat niet zo
vragen. Voor de satan was jij tot op heden ook nog een dorre plaats; pas echter op,
dat je voor hem geen vruchtbaar veld wordt! Neem je daarom zeer in acht voor je
slechte collegas!'
[3] Ahab zegt: 'Heer en Meester! Als U me niet verlaat, dan kan de macht van de hel
mij zeker niet belagen! Aan mijn ijver voor U zal het niet liggen!'
[4] Ik zeg: 'Ga dan heen! J e zult sterk zijn door je geloof in Mij en je ijver voor Mij!
340
Maar let er wel op dat je collegas je niet in het een of ander verwikkelen; want hun
duivels hebben een fijne neus en een scherp gehoor om hun boze doeleinden te
bereiken!'
[5] Ahab zegt: 'Heer, U kent mij nu beslist beter, dan ik mijzelf ken! Mijn list is
subtiel en sluw; en de duivel is, zoals men zegt, blind, en daarom zullen ze elkaar nog
wel eens aankijken als ik hen te slim af ben. Vandaag doe ik nog een proefje met hen.
Ik zal nu op luide toon wat onvriendelijke woorden met U wisselen, zodat ze geen
idee hebben waarover ik met U heb gesproken; maar U mag daarover niet kwaad op
mij worden!'
[6] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt, maar wees voor alles in alle dingen goed,
verstandig en eerlijk; want, hoe goed een leugen ook bedoeld moge zijn, hij helpt
maar tijdelijk en brengt de mens al gauw daarna nadeel en schade!'
[7] 'Ook goed', zegt Ahab, 'dan zeg ik voorlopig helemaal niets!'
[8] En Ik zeg: 'Dat zal beter zijn! Want op het juiste moment zwijgen is beter, dan
nog zo doeltreffend te liegen!
[9] Na deze les gaat Ahab door de volksmenigte weer terug naar zijn collega's,
waarvan er n toch gemerkt had dat hij met Mij sprak. Die begon hem dan ook
meteen scherp te ondervragen. Maar Ahab sloeg zich daar goed doorheen, en de
strenge ondervrager moest hem ten slotte nog prijzen.
[10] Maar Ik keek niet meer naar de Farizeen en begon Mij met het volk te
onderhouden. Ik toonde hen aan, dat het tegenover God niet redelijk zou zijn om het
J odendom te verlaten, omdat het heil van alle mensen slechts van de J oden komt, en
dat ze beter, zoals daarvoor al enigen in hun harten gedaan hebben, weer kunnen
terugkeren tot het J odendom vanwege het feit dat het anders niet mogelijk zou zijn
om kind van God te worden.
[11] Daarop vraagt een Griek: 'Moeten we dan onze knie weer voor de opgeblazen
Farizeen buigen en hun oude onverteerbare zuurdeeg vreten? Vriend, u bent
weliswaar een groot meester vol goddelijke kracht en macht en u bent goed, wijs en
rechtvaardig, maar nu verlangt u iets zeer onzinnigs van ons. Tot Mozes hoeven we
niet terug te keren - heel eenvoudig, omdat we hem daadwerkelijk nog nooit verlaten
hebben, en de God der J oden is ook de onze in onze harten; de uiterlijke naam J ood
of Griek zal toch hopelijk geen afbreuk doen aan de wijsheid van God?! Maar voor
ons is het toch een goede beschutting tegen de onafgebroken vervolgingen en
pesterijen van de Farizeen! Waarom zouden we dan weer J oden en geen Grieken
heten?!
[12] Kijk, dat is geen wijze voorwaarde die u ons stelt! Wat geeft het, als we naast
Mozes ook de wijzen van de Grieken met hun dichterlijke godendom leren kennen,
wier wijze zinnebeeldige gedichten toch heel wat anders zijn dan de dure
tempelmest?! Vooral omdat wij er helemaal niet in geloven, omdat wij maar al te
goed weten hoe de Griekse en later Romeinse goden ontstaan zijn, en dat alleen
J ehova God is over alles, die alles heeft geschapen en altijd alles onderhoudt en
bestuurt!'
[13] Ik zeg hem: 'Vriend, je praat en hebt Mij niet begrepen, terwijl degenen, die Mij
begrepen hebben, niet spreken, hoewel ze toch net zo goed Grieken zijn als jij. Het zit
hem zeker niet in de naam, maar in het geloof van het hart! Maar het is ook waar en
iets om rekening mee te houden, dat het beter is een bedevaart naar J eruzalem te
maken en de feesten met passende en oplettende aandacht bij te wonen, dan een reis
naar Delphi te maken en goede raad te vragen aan de dwaze Pythia!
341
[14] De geweldige misbruiken van de tempel ken Ik beslist beter dan jullie, en je hebt
van Mij gehoord, hoezeer Ik daar tegen ben. Maar ondanks alle slechtheid is de
tempel toch onvergelijkelijk beter dan die te Delphi, wiens priesters en priesteressen
slechts hele goede taalkundigen zijn, die op iedere vraag zo'n antwoord weten te
geven dat ze altijd gelijk hebben:!
[15] Toen je een vrouw wilde huwen, maakte je eerst een reis naar Delphi en vroeg
daar voor veel geld aan de Pythia, of je gelukkig zou worden met de vrouw die je
wilde nemen. Vertel eens, wat kreeg je als antwoord?'
[16] De Griek zegt: 'Wel, het volgende: 'Bij de vrouw vindt u het geluk, niet wacht u
het ongeluk!'. En weet U, het orakel heeft mij de waarheid voorspeld, want ik ben
echt gelukkig met mijn vrouw!'
[17] Ik zeg: 'Kijk het orakel zou ook gelijk gehad hebben, als je ongelukkig geweest
was met je vrouw!'
[18] De Griek zegt: 'Ik zie niet in hoe dat dan mogelijk geweest was!' Ik zeg: ' J e ziet
het woordenspelletje niet! Kijk de zin luidt: 'Bij deze vrouw vindt u het geluk niet
wacht u het ongeluk.' Als je de zin in tween deelt na het woordje niet, dan heeft het
orakel gelijk als je ongelukkig zou zijn; want dan zou de zin, zonder ook maar iets in
de woordvolgorde te veranderen aldus luiden: 'Bij uw vrouw vindt u het geluk niet,
wacht u het ongeluk!'
[19] Maar als je Mij niet wilt geloven, vraag dan maar eens aan je buurman, die een
jaar daarna voor net zo'n gelegenheid naar Delphi is gereisd, of zijn antwoord niet
precies eender is als het jouwe! En hij is ongelukkig met zijn vrouw, omdat ze een
grote slet is; maar het orakel had bij hem net zo goed gelijk als bij jou, en toch geef je
er nog hoog van op! Oordeel nu zelf eens wat beter is, de tempel in J eruzalem of het
orakel in Delphi?!'
[20] De Griek zet grote ogen op na die uitleg en zegt: 'Meester, nu begrijp ik het! Dat
kan alleen maar een God en geen mens weten. U bent Zelf God, of minstens Gods
zoon en niet de zoon van een mens zoals wij ! Daarom zullen wij ons weer op de
tempel richten, maar niet onder de tuchtroede van de Farizeen, maar helemaal vrij!
Maar deze Farizeen moeten weg; want ze hebben ons te veel bedrogen en ons
vrijwel al ons bezit ontnomen, geestelijk en lichamelijk! In naam blijven we dus
Grieken, maar in waarheid in ons hart volmaakte belijders van Mozes en de profeten!
We zullen ook jaarlijks naar J eruzalem gaan en de tempel bezoeken; en als die
afgesloten wordt, dan blijft de vreemdenzaal nog voor ons open, die toch ook bij de
tempel behoort.'
[21] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt, maar geef je harten niet over aan valsheid, toorn,
wraak en lust tot vervolgen! Wees daarbij kuis en rein in gedachten; heb God
waarachtig boven alles lief en je naaste als jezelf, zegen, die je vervloeken, doe
degenen geen kwaad, die je haten en vervolgen, dan zul je God welgevallig zijn, rust
hebben en gloeiende kolen stapelen op de hoofden van je vijanden!'
188 Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn
broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar J esara gevaren
was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat
ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in
342
J esara.
[2] Enerzijds was het een huiselijke aangelegenheid waarover ze met Mij wilde
spreken, anderzijds wilde ze ook over een geestelijke aangelegenheid spreken, omdat
ze zoveel uit Kaprnaum over Mij gehoord had wat zij speciaal wilde vertellen.
(Matth.12:46) Maar door het gedrang kon ze het huis niet in, zodat ze verplicht was
buiten te wachten tot Ik naar buiten zou komen.
[3] Maar omdat ze al een hele tijd tevergeefs stond te wachten, vroeg ze aan een van
de huisgenoten van Baram, of hij tegen Mij wilde zeggen dat zij buiten al geruime
tijd stond te wachten en hoognodig met Mij moest spreken. De boodschapper drong
zich door het volk, kwam in Mijn buurt en zei: 'Meester! Uw moeder en Uw broeders
staan buiten en zouden U graag willen spreken!'
(Matth. 12:47)
[4] Toen zei Ik ernstig tegen de boodschapper: 'Wat zeg je? Wie is Mijn moeder en
wie zijn Mijn broeders?!' (Matth.12:48) Toen deed de boodschapper wat geschrokken
een stapje terug.
[5] Maar Ik hief Mijn rechterhand op boven Mijn leerlingen en zei: 'Kijk, dat zijn
Mijn moeder en Mijn broeders! (Matth.12:49) Want wie de wil doet van Mijn Vader
Die in de hemel is, die is werkelijk Mijn broeder, Mijn zuster, Mijn moeder!
(Matth.12:50) Ga echter naar buiten en zeg tegen de wachtenden dat Ik zal komen!'
[6] Er waren er die dit gezegde van Mij hard vonden en Mij verwijten maakten en
vroegen, of Ik niet wist hoe het gebod van Mozes luidt over het eren van de ouders.
[7] Ik ging echter niet in op deze vraag en zei: 'Ik weet, Wie Ik ben, en Mijn
leerlingen en Mijn aardse moeder weten het ook, en daarom mag Ik de waarheid
spreken; maken jullie je dus maar druk over je eigen zaken, - niemand hoeft zich
bezorgd of druk te maken over Mij; want Ik weet het beste wat Ik moet doen.' Toen
zwegen allen, en niemand durfde iets terug te zeggen, niet ervoor en niet ertegen.
[8] Na enig zwijgen kwam de heer des huizes Baram naar Mij toe en zei: 'Heer en
Meester! Het is middag, en de maaltijd staat klaar voor U, Uw leerlingen en ook voor
Uw aardse verwanten die buiten op U wachten. Zou U mij arme zondaar de eer en de
genade willen bewijzen om het goed klaargemaakte maal te aanvaarden?'
[9] Ik zeg: 'Weliswaar verwacht Ik aan de zee nog een andere maaltijd; maar omdat u
Mij op zo'n passende manier heeft uitgenodigd, zal Ik u graag de eer en de genade
bewijzen. Maar daar zeg Ik bij, dat Ik geen Farizeer in de kamer wil hebben waar Ik
eet, behalve de jonge Ahab, die Ik bij Mijn leerlingen opneem! Want hij zal zich bij
zijn collegas, die hem zwaar zijn gaan verdenken toen ze hem daarnet heimelijk met
Mij zagen spreken, wel nooit meer geloofwaardig kunnen maken. Zeg nu echter
tegen het volk dat Ik hier in huis niets meer zal zeggen of doen, zodat het naar buiten
gaat en plaats voor ons maakt; want in dit gedrang zou het op natuurlijke wijze
moeilijk zijn om buiten te komen.'
[10] Na deze woorden van Mij wendt Baram zich tot het volk en zegt: 'Beste buren!
De goddelijke Meester is nu uitgesproken en zal hier in huis geen toespraken meer
houden en zeker niets meer doen, gaan jullie dus nu rustig naar buiten, behalve Ahab;
want de Meester wil met hem spreken.' Na deze woorden gaat het volk naar buiten
behalve de Farizeen.
[11] Zodra het volk buiten is stappen de oude Farizeen vol woede in hun harten op
Mij af en vragen Mij heel brutaal, wat voor plannen Ik met Ahab heb, of Ik hem ook
wil klaarmaken voor de hel?! Als Baram die vraag hoort, ergert hij zich terecht en
zegt tegen hen: 'Ik heb ieder jaar mijn belasting tot de laatste cent betaald, en ben
343
daardoor wettelijk bezitter van dit door mij gebouwde huis en daarom duld ik het van
niemand, dat iemand die ik in mijn eigen huis als gast eer en verzorg, door vreemden
zoals jullie, onaangenaam behandeld wordt! Ik gebied jullie daarom in alle ernst mijn
huis ogenblikkelijk te verlaten en je buiten de omheining van mijn bezitting te
begeven, omdat ik anders niet wacht om gebruik te maken van mijn duur betaalde
rechten als eigenaar!'
[12] Maar de Farizeen zeggen: 'Ben je dan ook al Griek geworden, dat je je
tegenover ons een huisrecht wilt aanmatigen?! Weet je soms niet dat de J oden
tegenover een Farizeer geen huisrecht hebben?! Is niet iedere Farizeer in ieder
J oods huis dat hij betreedt, de algehele heer , en wordt de eigenlijke huisheer niet pas
uit genade weer heer, als de Farizeer het huis verlaat? En weet jij als J ood ook niet,
dat je slechts pachter en geen heer bent noch van je huis, noch van je grond, en dat
wij grond en huis van je af kunnen nemen als we dat willen, en het vijftig jaar lang
aan een ander kunnen verpachten?'
[13] Baram antwoordt: ' Als J ood heb ik dat tot mijn grote ergernis wel geweten;
daarom ben ik nu dan ook een Griek, respectievelijk een Romein, en heb ik tegen
betaling van een vast bedrag bij het keizerlijke gerechtskantoor het volledige
onomstotelijke eigendomsrecht verkregen, en daar wil ik je meteen wel een proefje
van geven als je nu niet direkt doet wat ik gezegd heb!'
[14] De Farizeen zeggen: 'Laat ons de eigendomsbrief van het Romeinse gerecht
zien!' Baram pakt deze nog pas op goed perkament geschreven brief, voorzien van
het keizerlijke zegel, houdt hem de ouden onder de neus en zegt: 'Komt je dat bekend
voor?!' Dan schreeuwen zij: ' J ij bent dus ook een verrader van God, de tempel en
ons?! Dat danken we zeker aan deze zoon van David?! Daarvoor vervloeken wij jou
en je hele huis!'
[15] Toen de Farizeen die vloek hadden uitgesproken, greep Baram snel een
behoorlijke stok en begon meteen zo hard mogelijk op de Farizeen in te slaan,
waarbij hij zei: 'Wacht, satansknechten, ik zal jullie eens het juiste loon uitbetalen
voor je vloek!' Een Farizeer, die de stok nog niet gevoeld had, riep: 'Er staat
geschreven: 'Wee hem, die de hand aan een gezalfde slaat!' 'Dat weet ik', zegt Baram,
'en daarom gebruik ik nu juist die stok!' En Baram gaf ook deze gezalfde nu een
proeve van de stok. Toen vluchtten alle slechte Farizeen, uitgezonderd Ahab, naar
buiten, waar het volk hen verder onder handen nam.
189 Duivelse aanval
[I] Nadat ze van het terrein zijn afgejaagd, komt Baram vermoeid terug en zegt: 'Heer
vergeef het mij! Wat ik nu heb gedaan, deed ik echt niet voor mijn plezier; maar het
was geen uithouden meer met deze slechte overspelige soort! J e kunt je de duivel
echt niet slechter voorstellen dan deze kerels, die er van overtuigd zijn dat de gehele
aarde volkomen hun eigendom is! Normaal wind ik me daarover niet zo op; maar
toen die kerels U, o Heer en Meester, letterlijk begonnen aan te vallen, kon ik mijn
rechtvaardige toorn niet meer onderdrukken en moest ik wel van mijn huisrechten
gebruik maken! Maakt U Zich daar echter maar niet druk over; want als die kerels
een klacht indienen, dan zal ik die wel aanvechten en ik zal U wijs en slim weten te
verontschuldigen!'
[2] Ahab zegt: 'Vriend, je kunt er in ieder geval vast rekening mee houden; want deze
344
oude booswichten zullen al hun best doen om het hele voorval zo ongunstig en zwart
mogelijk aan J eruzalem door te geven! In de eerste plaats de voor hen zeer
ongunstige bezigheden van deze goddelijke Meester, dan de totale afvalligheid van
heel J esara van het J odendom, vervolgens mijn gedrag en ten laatste zullen ze
Herodes laten weten, dat hij hier al zijn onderdanen heeft verloren, omdat ze zich het
Romeinse burgerrecht gekocht hebben! Dat zal in J eruzalem in n keer alle slechte
geesten wekken, en dat zou hier wel eens verscheidene kwade voorvallen kunnen
veroorzaken! Wees er daarom op voorbereid en zorg vooraf voor hulp van de keizer,
anders zullen deze slechte geesten je veelleed bezorgen. ,
[3] Ik zeg: 'Houd daar maar over op, Ahab; Ik sta er voor in, dat het huis van Baram
onverlet blijft; -maar dat die oude onmensen zullen doen, wat je gezegd hebt, is waar,
maar noch Baram, noch jij behoeven daar enige angst voor te hebben. Maar nu gaan
we aan de maaltijd, waar Ik ook naar Maria en de zonen van J ozef wil luisteren!'
[4] Verbaasd over de naam J ozef, zegt Baram: 'Wat zegt U, die van mijn meester uit
Nazareth, waar ik zoveel aan te danken heb?! Hij was nog een jonge man en al
meester in zijn vak toen ik bij hem in de leer was. Wat heeft hij mij geduldig en
liefdevol alle knepen van het vak laten zien, en hoe gauw heeft hij mij niet het beste
werk laten doen en mij belangeloos met raad en daad terzijde gestaan; dat zal ik
werkelijk eeuwig nooit van hem vergeten!'
[5] Ik zeg: 'Wel, Maria is zijn tweede vrouw, hem door de tempel als vrouw gegeven;
maar de beide mannen die bij haar zijn, zijn de zonen van J ozefs eerste vrouwen die
zetten nu zijn handwerk voort. Maar Ik ben lichamelijk de zoon van Maria en Mijn
naam is J ezus!'
[6] Baram antwoordt: 'O wat ben ik gelukkig, dat deze eer en genade aan mijn huls
bewezen wordt! Laten we nu vlug aan tafel gaan, opdat de heerlijke moeder met de
beide zonen van J ozef niet te lang op ons behoeven te wachten!' Dan gaan wij snel de
eetkamer in waar ook Maria met de beide zonen van J ozef op ons wachten.
[7] Als Maria Mij ziet, begint ze van vreugde te huilen; want ze had Mij nu al twee
maanden lang niet gezien, en de beide broers, die Mij zeer liefhebben, vergaat het net
eender. Nadat wij ons wederzijds dus zeer hartelijk begroet hebben, gaan we allen
aan tafel, spreken het dankgebed uit en gebruiken dan het goede en rijkelijke maal,
waaraan Kisjonah, die Mij met vrouwen dochters tot op heden niet verliet, ook heel
opgewekt deelnam en daarbij veel besprak met Maria en de broers.
[8.] Toen we na de maaltijd aan tafel zaten en vanwege de grote hitte, wijn
aangelengd met water dronken, vroeg Ahab of hij spreken mocht. Hij moest ons iets
belangrijks mededelen wat vooral samenhing met Mijn persoonlijke veiligheid,
omdat hij nu pas in de loop van het gesprek te weten was gekomen, dat Ik de bij het
volk beroemde, en bij de Farizeen zeer beruchte J ezus van Nazareth was, die in het
hele land een buitengewone reputatie had. Ik zei tegen hem: 'Vertel wat je weet!'
[9] Ahab vertelt: 'Heer en Meester! U heeft de dochter van onze overste J arus
opgewekt uit de dood - dat is bekend in de gehele streek -, en ook de..dochter van een
overste uit het Romeinse leger. Wie zou er dan aan twijfelen of zo'n afschuwelijke
tiran niet eeuwig dankbaar zou zijn voor zo'n wonderdaad, en de wonderdoener een
plaats rechts naast zich op de troon zou geven, net zoals eens de farao met J ozef deed
nadat deze hem zijn droom had uitgelegd!
[10] Maar wat doet dit tempelgebroed, deze echte duivelsknechten?! Zij stuurden een
bericht dat ik jammer genoeg ook heb moeten ondertekenen, hoewel Ik tot op heden
noch van J ezus, noch van Zijn leer ook maar ooit gehoord, noch van Zijn daden iets
345
gezien had. Volgens dit afschuwelijke bericht zijn nu allerwegen gehuurde spionnen
en sluipmoordenaars door de tempel en ook door Herodes en de Romeinse landvoogd
aangesteld, om U uit de wereld te helpen!
[11] In deze mededeling wordt U door J eruzalem op een zodanige wijze als
volksbedrieger, verleider en opruier in opspraak gebracht, zoals dat tot op heden, zo
ver ik weet, nog met geen mens gebeurd is. De dochter van J arus zou helemaal niet
dood-- zijn geweest toen men U riep om haar te genezen of uit de dood op te wekken,
maar ze was helemaal gezond geweest en had, om U te beproeven, alleen maar
gesimuleerd! Toen U' kwam en 'talitha kumi' tegen haar zei, werd het de overste
geheel duidelijk dat U een bedrieger was en geen verstand had van de echte
geneeskunde; want als U als een genezer een mens en zijn kwalen had kunnen
beoordelen, dan zou U op het eerste gezicht al gezien hebben dat het meisje niet
alleen niet dood, maar daarbij ook nog kerngezond was!
[12] Weliswaar is de Romeinse overste, ik geloof dat hij Cornelius heet wiens knecht
of .dochter U ook hebt opgewekt uit de dood, daar op tegen; maar wat kan hij alleen
tegen zo n massa valse getuigenissen!
[13] Beste, dierbaarste vriend, Meester en Heer! Ik zou U nog veel kunnen vertellen;
maar ik zie, dat mijn vertellen van de naakte waarheid U bedroefd heeft gemaakt.
Omdat de laster over U te duivels gemeen is, zwijg ik maar over al het andere; het is
voldoende dat ik U van het belangrijkste op de hoogte heb gebracht. Het beste aan
deze hele zaak is nog, dat de satan dom is en door werkelijk wijzen en slimmen
gemakkelijk schaakmat gezet kan worden, wat in Uw geval des te makkelijker zal
gaan omdat U buitengewoon wijs bent! Laten we er maar niet meer over praten!
[14] Bij U vergeleken ben ik weliswaar maar een heel eenvoudig mens; maar deze
slechte booswichten wind ik allemaal heel makkelijk om iedere vinger! En ik vind het
zeker geen zonde om de satan zo hard als dat maar mogelijk is ergens tegen op te
laten lopen. Want dat dwingt hem om zich weer voor een tijdje heel bescheiden van
het kwade gevechtsterrein terug te trekken; en zo wint de wijze en slimme mens weer
tijd om zijn geest met edeler zaken bezig te houden, in plaats van steeds maar door
met de satan ruzie te maken.'
190 De leer van het Rijk der hemelen
[1] Nu zegt Maria: 'Mijn Heer en zoon! Wat deze jonge man J e nu vertelde, is
helemaal waar, en ik ben juist daarom naar J ou toe gekomen, om J e te vertellen dat ik
voor J ou letterlijk uit mijn huis ben gejaagd. Wat moet ik nu doen met J e broers en
zusters, alleen in aardse zin dan? Want ik weet wel dat J ij op aarde geen verwanten
hebt, behalve J ouw leerlingen die J e liefhebben.
[2] Onze kleine bezitting is verloren; de slechte Farizeen hebben haar in beslag
genomen en zij hebben onze woning samen met de tuin vol gewassen aan een
vreemde verkocht! Weet J e, ik en J e broers en zusters zijn niet meer zo jong om het
zware daglonerswerk te doen; en ook al zouden we dat willen, dan hebben deze
slechte tempelheersers onder bedreiging van zware straffen alle J oden toch verboden
om ons wat voor werk dan ook te geven, en evenmin een aalmoes! Wat moeten we nu
doen, en waar moeten we van leven?!'
[3] Dan zeggen Baram en Kisjonah tegelijk: 'Hooggeerde moeder, die God de
eindeloze genade heeft waardig bevonden, om door haar de allerhoogste zoon van
346
alle hemelen in deze slechte wereld te laten geboren worden, maakt u zich daar maar
geen zorgen over! Kijk, in de eerste plaats zijn wij staatkundig gezien geen J oden
meer, maar naar buiten toe zijn wij Grieken, hoewel wij in onze harten echte
Mozasche J oden zijn! Beiden zijn wij - de Heer zij alle lof - rijk; kom daarom met al
uw verwanten bij ons wonen, en u zult niets te kort komen!'
[4] Ik zeg: 'Vrienden! J ullie voorstel is balsem voor Mijn hart! Mijn zegen en Mijn
genade zal eeuwig jullie deel zijn. Maar eerst zal Ik naar huis gaan en zien, met welk
recht de slechte booswichten het kleine en met veel moeite verkregen bezit van
moeder, J ozefs rechtmatige vrouw, hebben geroofd.
[5] Dan zal Ik ook met J arus een paar woordjes te spreken hebben; want zijn dochter
zal weer ziek worden, en dan komt hij wel. En Ik zal met hem praten. We zullen nu
echter, omdat het werkelijk zo ernstig is en het slechte hellebroedselons allerwegen
vallen heeft gezet, meteen opbreken en de zee op gaan; die heeft geen val voor ons
uitstaan!
[6] Aan de zee zal Ik eerst het volk nog door middel van beelden veel over het Rijk
der hemelen onthullen, opdat niemand zich te eniger tijd verontschuldigen kan door
te zeggen: 'Hoe zou ik dat hebben moeten geloven en doen, terwijl ik er nooit iets
over hoorde?!' Als de oude booswichten komen, dan moet het volk hen niet
tegenhouden opdat ze zich eens nog minder zullen kunnen verontschuldigen.
[7] Vriend Kisjonah, ga jij vast en maak je grote schip klaar; want dat zullen we
nodig hebben!' Kisjonah staat met de zijnen op, en gaat om aan Mijn wens te
voldoen.
[8] Baram vraagt Mij echter, omdat Ik niet meer in zijn huis kan en wil blijven, of hij
Mij mag begeleiden.
[9] En Ik zeg: 'Net zo ver en net zo lang als je maar wilt! Want Ik heb nog nooit het
eerlijke en echte verlangen van iemand afgewezen of onverhoord gelaten!' Baram
regelt derhalve zijn zaken, geeft zijn vrouw en kinderen opdracht over wat zij tijdens
zijn afwezigheid moeten doen, en hoe zij tegen slechte vijanden op moeten treden.
Vervolgens neemt hij wat goud mee en gaat met ons allen naar buiten aan de zee, en
een zeer grote volksmenigte volgt ons op de voet. (Matth. 13:1)
[10] Ook de oude Farizeen mankeren niet, hoewel ze zich verkleed hebben, opdat
het volk ze niet zal herkennen. Wanneer we aan de zee komen, dringt het volk onder
het voortdurende roepen van 'Heil aan de zoon van David!' zo dicht naar de oever, dat
Ik met Mijn verwanten geen plaats meer heb om te staan, en al Mijn talrijke
leerlingen nog minder .
[11] Daarom zei Ik tegen Kisjonah: 'Laat de trap op de oever zakken; wij moeten in
het schip, want het land wordt ons te eng!' Kisjonah liet snel de trap neer, en wij
klommen meteen op het schip. (Matth.13:2) Maar omdat het volk Mij het schip in
zag gaan, dacht het dat Ik meteen zou wegvaren. Daarom begon het luid te vragen om
hen de beloofde leer van het hemelrijk te geven!
191 De gelijkenis van de zaaier
[1] Toen wij allen in het schip waren, en de trap opgetrokken was, zei Ik tegen het
volk dat het zich rustig moest gedragen en zich aan de oever een plaats moest zoeken.
En het volk werd rustig, en stil zocht het zich een plaats aan de oever; alleen de oude
Farizeen zetten zich niet neer, maar stonden niet ver van de oever in de nabijheid
347
van hun schip; want ze waren van plan om Mij steeds in het oog te houden en waren
daarom ook helemaal klaar, om ons ook op zee te achtervolgen.
[2] Ik zette Mij op het zeer ruime dek van het schip en begon veler!.ei zaken in
beeldspraak aan het volk te vertellen; de reden voor Mijn beeldspraak was, dat de
domme Farizeen het dan niet zouden begrijpen. Maar het volk, dat hier wat sneller
van begrip was, begreep wel wat Ik hen vertelde.
[3] Als eerste beeld vergeleek Ik Mijzelf met een zaaier en sprak: 'Hoor en luister
goed!
[4] Een zaaier ging eens een goed en gezond gewas zaaien (Matth.13:3). En terwijl
hij zaaide, viel er een deel op de weg; toen kwamen de vogels en pikten het op.
(Matth.13:4) Een deel viel op rotsachtige grond waar niet veel aarde lag, en het
schoot daarom snel op, omdat er weinig drukkende aarde op lag; (Matth.13:5) maar
toen de zon opkwam en fel begon te schijnen, verwelkte de in de koele en vochtige
nacht opgeschoten kiem al gauw omdat hij geen wortels had, en verdorde.
(Matth.13:6) Een deel viel tussen de dorens, en deze groeiden veel breder Uit dan het
gewas en verstikten het. (Matth.13:7) En een deel viel tenslotte op goede grond en
droeg vruchten, een deel honderdvoudig, een deel zestig voudig en een deel
dertigvoudig. (Matth.13:8) Wie oren heeft om te horen, die hore. (Matth. 13:9)
[5] Ik wilde de toespraak hier niet onderbreken, maar omdat de leerlingen
verscheidene van deze beelden zelf niet begrepen, kwamen ze naar Mij toe en zeiden:
'Waarom spreekt U nu opeens tegen hen in gelijkenissen? (Matth.13:10) Wij, die
al.zo lang bij U zijn, begrijpen ze nog maar nauwelijks; hoe zullen de luisteraars aan
de oever ze dan kunnen begrijpen. Ziet U dan niet hoe ze hun schouders ophalen en
dat een aantal zelfs denkt, dat U ze voor de mal houdt, of dat U over zulke
oninteressante dingen spreekt vanwege de Farizeen, want iedereen. weet toch wel,
dat je het gewas niet op de weg, of op stenen en net zomin tussen de dorens moet
zaaien! Wij begrijpen wel wat U daarmee bedoelt; maar zij op de oever denken heus
dat U ze ertussen neemt! Of wilt U ze dan echt op een manier lesgeven die ze niet
begrijpen?'
[6] Maar Ik zeg tegen de leerlingen: 'Waar heb je het over en waarom storen jullie
Mij?! Ik weet heus wel, waarom Ik tegen dit volk in gelijkenissen spreek die het niet
begrijpen moet! Het is aan jullie gegeven om het Rijk Gods te begrijpen; maar aan
hen is het niet gegeven (Matth.13:11); want weet wel, dat het zo is: Wie heeft, zoals
jullie, daaraan wordt gegeven zodat hij dan in overvloed heeft; maar wie niet heeft,
daar wordt ook nog van afgenomen wat hij heeft! (Matth.13:12) Daarom spreek Ik
als Heer tegen hen in gelijkenissen; want met ziende ogen zien zij niets, en met
horende oren horen zij niets; want ze begrijpen het niet! (Matth.13:13)
[7] Wat deed Ik hier, en wie denken ze dat Ik ben? Zij zijn allemaal blind en doof.
Hun evenbeeld heb je gisteren gezien aan de blinde en tevens stomme man die Ik heb
genezen. Zoals hij lichamelijk was, zo zijn zij geestelijk, en Ik spreek tegen hen in
gelijkenissen opdat de voorspelling van J esaja door hen vervuld wordt, die zo luidt:
'Met de oren zult u het horen en toch niet begrijpen, en met ziende ogen zult u het
zien en daarbij toch niets verstaan! (Matth.13:14)
[8] Want het hart van dit volk is eigenzinnig en hun oren horen slecht en hun ogen
dutten, om te voorkomen dat ze op een keer met de ogen zouden zien, met de oren
zouden horen, met het hart zouden begrijpen en zich zouden bekeren en Ik hen dan
echt kon helpen!' (Matth.13:15)
[9] Maar zalig zijn jullie ogen, die dat zien, en jullie oren, die dat horen!
348
(Matth.13:16) Want voorwaar, Ik zeg jullie: Vele profeten en rechtvaardigen hebben
gewenst om datgene te zien en te horen, wat jullie zien en horen, en hebben het toch
niet gezien en gehoord! (Matth. 13:17)
[10] Ik heb jullie echter eerder gezegd, dat het jullie gegeven is het geheim van het
Rijk van God te begrijpen; toch merk Ik dat jullie begrip in de aard der zaak niet
zoveel beter is dan dat van hen op de oever. Hoor dan en luister dan naar de
gelijkenis van de zaaier, die als volgt uitgelegd moet worden (Matth. 13:18):
[11] Als iemand de woorden over het Rijk van God die Ik uitspreek, wel hoort, maar
in zijn hart niet begrijpt, omdat dat hart van pure wereldgelijkvormigheid net zo
platgetreden is als een weg, dan ziet de boze maar al te snel het niet in de aarde
gevallen, maar op de vast gestampte, wereldse gladde buitenkant van het hart
blootliggende woord, en pakt met gemak weg wat eigenlijk in het hart gezaaid is
maar toch aan de werelds gladde buitenkant bleef plakken; en zo'n mens lijkt dan op
de weg waarop het zaad, of wel Mijn woord, viel. (Matth.13:19) En daar aan de oever
staan er veel van deze soort!
[12] Het zaad dat op de rotsgrond viel, betekent het volgende: Een mens hoort het
woord en aanvaardt het met veel vreugde. (Matth.13:20) Maar omdat zo iemand net
als een steen te weinig levensvocht, waarvoor een moedig hart alleen borg staat, en
ook te weinig grond, ofwel vaste wil, in en boven zich heeft en daarom ook net als
een steen afhankelijk is van het weer om vochtig of droog te zijn, en dus met het weer
meedraait, ergert hij zich erg en wordt kwaad als hij allerlei ellende en vervolging ter
wille van Mijn woord moet ondergaan (Matth. 13:21) en lijkt daarom juist op een
door de zon verhitte steen, waarop Mijn woord natuurlijk geen wortels kan krijgen en
tenslotte helemaal verdorren moet.
[13] En kijk, daar aan de oever staan veel van zulke stenen, die nu ter wille van Mij
erg kwaad zijn op de slechte Farizeen. Ze zien nu echter tijdens Mijn aan hen
gerichte woorden, dat zich boven hun hoofden allerlei ellende en vervolging
samenpakt. Door te veel ergernis enerzijds en te veel vrees anderzijds doden ze nu
Mijn woord in hun hart, want ondanks alle tekens die zij hebben gezien, en ondanks
al Mijn uitdrukkelijke verzekeringen geloven zij toch niet dat Ik voldoende machtig
ben om ze te beschermen tegen al het kwade. Op deze manier lijken ze op de steen
waarop het zaad viel.
[14] Het zaad, dat tussen de dorens viel, betekent: Dat een mens het woord hoort en
ook aanvaardt, maar daarbij bezig is met allerlei wereldse zaken en de daarbij
behorende zorgen, of met bedrieglijke winsten of de nog bedrieglijker rijkdom. Zulke
ijdele zorgen hopen zich van dag tot dag op, tieren net als alle onkruid welig in het
hart voort en verstikken maar al te makkelijk en te snel Mijn gezaaide woord. (Matth.
13:22)
[15] En kijk, weer staan er daar aan de oever velen die lijken op de dorens,
waartussen het zaad viel!
[16] Het in de goede aarde gezaaide zaad betekent echter: Dat een mens Mijn woord
hoort en het opneemt in de grond van zijn hart, waar het altijd en immer helemaal
juist en levend begrepen wordt; zo'n mens lijkt dan op een goede grond waarin het
zaad valt en afhankelijk van de wil en de kracht van de mens gemakkelijk
honderdvoudige, of zestig voudige of dertigvoudige vrucht opbrengt aan goede
werken. (Matth. 13:23) en daarbij betekent honderdvoudig dat hij alles voor Mij doet,
en zestig voudig dat hij veel voor Mij doet, en dertigvoudig dat hij behoorlijk wat
voor Mij doet.
349
[17] Er zijn dan ook drie hemelen in Mijn rijk: de bovenste voor de honderdvoudige
vrucht, daaronder die voor de zestig voudige vrucht en de onderste voor de
dertigvoudige vrucht. Minder dan dertigvoudig telt niet mee, en wie minder dan
dertigvoudig heeft, raakt het kwijt aan degenen, die dertig, zestig en honderdvoudige
vrucht hebben. Zo wordt dus genomen van degene, die niet heeft, en toegevoegd bij
degene, die reeds heeft, opdat hij dan overvloedig heeft!
[18] En zie, daar aan de oever staan er velen van wie het nu al genomen is, en het is
aan jullie gegeven terwijl je toch al veel hebt, terwijl zij te weinig of niets hebben!
[19] Als iemand een akker heeft, die hem veel vruchten opbrengt, omdat de grond
goed is, maar ook een akker heeft, die ondanks alle bemesting slecht blijft en
nauwelijks meer vruchten oplevert dan wat er op gezaaid wordt, -dan vraag je je af:
Wat zal de eigenaar doen? Wel, hij zal de geringe opbrengst van de slechte akker
nemen en bij de goede en rijkelijke vrucht van de goede akker doen en hij zal het jaar
daarop niet meer zaaien op de slechte akker, maar alles zaaien op de goede akker!
Die zal dan de volle oogst geven, maar de slechte wordt overgelaten aan het onkruid,
de distels en de dorens.
[20] Zo pakt een verstandige heer des huizes dat aan; moet de Vader in de hemel
soms onverstandiger handelen dan een verstandig mens op deze vergankelijke aarde?
[21] Denk daarom niet in je hart dat de Vader in de hemelonrechtvaardig zou kunnen
zijn!
[22] Als je weet dat men alleen bij diegene raad vraagt, die enige wijsheid heeft, en
zich gauw afwendt van iemand die al snel Iaat blijken dat hij slechts een
praatjesmaker is, dan is de vraag: -doet men onrecht, als men het geloof in de
praatjesmaker opgeeft en het overdraagt op de echte wijze, die toch al van alle kanten
vertrouwen in overvloed geniet?
[23] Of doen jullie, als Mijn leerlingen, onrecht, als je Mij volgt en tempel en
Farizeen en alle schriftgeleerden verlaat, en daardoor het laatste vonkje vertrouwen
dat je in hen had, bij hen wegneemt en het aan Mij geeft, terwijl Ik door Mijn daden
en woorden toch al zoveel vertrouwen bezit?! Ik denk, dat het jullie nu wel duidelijk
is dat er absoluut geen onrecht gebeurt als, zoals Ik jullie vertelde, eenmaal van
degene die niet heeft volgens dat getal dat Ik noemde, ook dat wat hij heeft wordt
afgenomen.
[24] Ik spreek echter alleen maar over het geestelijke en niet over de materie, want
het zou welonrechtvaardig zijn als men bij de weinig bezittende het kleine bezit weg
zou nemen en het aan een rijke zou geven, wiens voorraadschuren en kamers toch al
te vol zijn. Daarom betreft alles waarover Ik nu spreek, alleen maar het geestelijke en
niet de materie, waarvoor slechts een dwingende en harde wet kan en mag gelden tot
de tijd van haar eens komende ontbinding. Is dit nu duidelijk?'
[25] Allen antwoorden: ' J a, Heer en Meester; want Uw wijsheid gaat boven al onze
nog zo hoge en wijs gewaande gedachten! Daarom vragen wij U, of U op deze
manier verder wilt spreken!'
192 Onkruid tussen de tarwe, mosterdzaad en zuurdeeg
[1] En Ik zeg nu luid, zodat ook de aan de oever staanden het kunnen horen: 'Nu dan,
wie oren heeft om te horen, die hore, en wie ogen heeft -in het hart, wel te verstaan -,
die begrijpe het! Ik zal jullie een ander beeld van het Rijk van God geven; luister!
350
[2] Het hemelrijk is ook als een mens die goed zaad op zijn akker zaaide.
(Matth.13:24) Maar toen zijn knechten sliepen, kwam de vijand van de landman en
zaaide slecht onkruid tussen de tarwe, dat daarna gelijk met de tarwe opkwam.
(Matth.13:25) Waar nu de tarwe met de vrucht, die zij geeft, opgroeide, daar stond
ook het slechte onkruid. (Matth. 13:26)
[3] Toen de knechten dat merkten, gingen ze naar de heer des huizes en zeiden: 'Heer,
u heeft toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt dan al dat onkruid er op?!'
(Matth. 13:27)
[4] De heer des huizes antwoordde echter: 'Dat heeft mijn vijand mij aangedaan!'
Toen zeiden de knechten: 'Heer, als u dat wilt, dan gaan we het uitwieden!?'
(Matth.13:28) Waarop de heer zei: 'Laat dat, opdat je niet bij het wieden van het
onkruid ook de goede tarwe vertrapt en mee uittrekt! (Matth.13:29) Laat het
gezamenlijk opgroeien tot aan de oogst! Als het oogsttijd is zal ik tegen de maaiers
zeggen: Verzamel eerst het onkruid in bossen en breng het van de akker naar een
plaats waar men het verbranden zal; en breng de zuivere tarwe vervolgens in mijn
schuren! (Matth.13:30) Kijk, dat is een goed beeld van het hemelrijk! Maar lulster
verder naar Mij! Ik wil jullie nog meer van deze beelden geven, die allemaal een heel
precieze weergave zijn van het Godsrijk. Luister daarom verder naar Mij!
[5] Het hemelrijk lijkt op een mosterdzaadje, dat een mens nam en op zijn akker
zaaide. (Matth.13:31) Zoals bekend is dit zaad een van de kleinste onder alle zaden;
maar als het opgroeit, is het groter dan de kool en tenslotte wordt het een echte boom,
zodat de vogels er op af komen en tussen zijn takken nestelen.' (Matth.13:32)
[6] Daarop zagen de leerlingen elkaar met grote ogen aan en zeiden: 'Wat krijgen we
nu? Wie begrijpt dat? Nu lijkt het hemelrijk zelfs al op een mosterdkool!'
[7] Maar Ik zeg: 'Verwonder je niet daarover, maar luister verder naar Mij! Ik geef je
nog een ander beeld van het Godsrijk:
[8] Het hemelrijk is ook als een zuurdeeg dat een vrouw nam en door drie schepels
tarwemeel mengde, net zolang tot het hele meel gezuurd was.' (Matth.13:33)
[9] Alweer zagen alle leerlingen inclusief de pientere twaalf apostelen, elkaar heel
verbaasd aan en zeiden tegen elkaar: 'Wie kan dat in zich opnemen en begrijpen? Of
houdt hij het volk vanwege de Farizeen voor de mal? Het is echt niet te begrijpen
waarom Hij nu opeens met zulke duistere beelden aankomt!'
[10] Maar Ahab, die erg goed op de hoogte was met de schrift, hoorde het gesprek
van de leerlingen en zei tegen hen: 'Als Hij datgene is, wat ik nu vast geloof dat Hij
beslist moet zijn, dan zou, omdat Hij nu steeds door en niet zonder gelijkenissen
spreekt (Matth. 13:34), datgene wat J esaja over de komende Messias voorspeld heeft
op Hem betrekking kunnen hebben, namelijk toen hij zei: 'Ik zal spreken in
gelijkenissen en zal vertellen, wat vanaf het begin der wereld voor alle mensen een
geheim was!' (Matth. 13:35)
[11] Zie, zo sprak eens de grote profeet, en zo zong ook eenmaal David in zijn acht
en zeventigste psalm in het tweede vers, en naast heel veel andere dingen slaat dat
juist op Hem, en dan vragen jullie nog: Waarom z, en wat betekent dat?', terwijl je
toch al een behoorlijk lange tijd met Hem optrekt?! Als het noodzakelijk is dan zal
Hij ons deze gelijkenissen wel uitleggen, en als het niet nodig is, -nu, dan mogen we
ons allen wel heel gelukkig prijzen, dat wij nu zien en horen mogen, wat alle
aartsvaders graag gezien en gehoord zouden hebben!'
[12] Na deze ingelaste toespraak van Ahab zijn alle leerlingen weer gerustgesteld;
maar het volk vraagt Mij, omdat Ik tijdens de rede van Ahab zweeg, of Ik nog meer
351
van die onbegrijpelijke taal zou spreken, of dat zij, die in afwachting van een goede
les, die echter niet gekomen was, aan de oever zaten, maar weer naar hun bezigheden
zouden terugkeren!
[13] Maar Ik zei: 'Ga naar huis; want voor jullie heb Ik Mijn mond niet opengedaan,
omdat Ik wel wist hoe dom jullie harten zijn! Daarom zullen eenmaal ook jullie
kinderen je meesters en rechters zijn!' Daarop ging al het volk snel weg van de oever
en iedereen ging naar huis.
[14] De Farizeen echter niet, zij klommen, toen ze zagen dat Kisjonah zijn schip
begon vlot te trekken, ook meteen in hun klaarliggende schip en kozen vr ons zee.
Maar Ik wilde heimelijk, dat een krachtige wind hen zou voortdrijven. En zie, meteen
dreef een krachtige wind hun schip hard voor zich uit en schuimende golven sloegen
zo nu en dan over het dek.
193 De verwondering
[I] Wij voeren echter in een geheel andere richting weg van J esara, en weer moest
het gebeuren dat ook wij midden op zee door een storm werden overvallen, bij welke
gelegenheid alle leerlingen en allen, die op het schip waren, nogmaals zeer angstig
werden, zoals het al een keer eerder was gebeurd, en weer begonnen ze van angst en
vrees te roepen dat Ik ze moest helpen omdat anders alles zou vergaan!
[2] En Ik gebood, net als toen, de wind en de zee, waarop ogenblikkelijk een grote
windstilte intrad en de zee spiegelglad werd en al het volk op het schip hardop zei:
'Wie is hij, dat wind en zee hem gehoorzamen?!'
[3] Maar Ahab, die niet ingestemd had met deze vraag, zei tegen de leerlingen en
verscheidene anderen: 'Vrienden, die vraag en die verwondering was weer echt dom
en niet op zijn plaats! J ullie zijn toch al zo lang in Zijn omgeving, en toch verwonder
je je nog net zo, alsof dit het eerste teken is dat je ziet gebeuren! Ik ben nog geen hele
dag bij jullie, en voor mij is dat allemaal al net zo begrijpelijk, als wat dan ook maar
voor een mens begrijpelijk kan zijn! Als Hij namelijk de grote beloofde Messias is,
Die volgens David niets meer en niets minder is dan J ehova Zelf in vleselijke
gedaante, dan zal het voor Hem toch erg eenvoudig zijn om aan een storm op zee een
eind te maken, daar het voor Hem zeker niet moeilijk was de gehele wereld te
scheppen! Als dat echter onweerlegbaar zo is en jullie Hem kennen, hoe kunnen jullie
dan zo'n vraag en zo'n verwondering in je hart hebben?!'
[4] Een beetje boos door deze aanmerking van Ahab, zegt J udas: 'Vriend, dat we dat
en nog veel meer van Hem hebben gezien, is dat dan een reden voor ons om ons over
niets meer te verwonderen wat de Heer in ons bijzijn doet?'
[5] 'In geen geval, broeder!', zegt Ahab. 'Maar Ik vind alleen maar dit: Wij moeten
ons in alle deemoed van onze harten wel verwonderen dat Hij zoiets in ons bijzijn
doet, en ons, hoewel we echt niet zulke waardevolle schepsels zijn, zo waardig acht
voor Zijn liefde, wijsheid en macht, dat Hij nu juist zulke daden ten aanschouwe van
ons verricht! Ik vind mijzelf tenminste voor de minste nog niet waardig genoeg! Maar
als wij weten Wie Hij is, en we verbazen ons dan nog, als Hij die hemel en aarde
geschapen heeft iets buitengewoons doet, net alsof een mens dat gedaan had, dan
vinden wij de Heer eigenlijk alleen maar een wat buitengewoon mens! En dan vind
ik, dat de manier waarop jullie je verbazing hebt getoond na het plotseling
verdwijnen van de storm, niet op zijn plaats is!
352
[6] Zou het dan niet belachelijk zijn, om je nu ook te gaan verwonderen over de zon,
over de maan, over alle sterren, over de aarde en over alle wonderbaar georganiseerde
en gevormde schepsels, die toch even goed Zijn werken zijn als dat het stillen van
deze harde storm op zee Zijn werk is?! Ik meen dat als we ons dan toch willen
verwonderen, we dat alleen maar daarover moeten doen, dat de almachtige
Onuitsprekelijke god J ehova, vanaf Zijn eeuwige onmeetbare hoogte zo diep is
neergedaald naar ons sterfelijke, zeer zwakke mensen. Daarom zou het haast onge-
lofelijk zijn, als dat, wat nu hier is en volkomen echt gebeurt, al niet sinds Adam,
Henoch en door alle profeten tot op de arme Zacharias en diens zoon J ohannes toe,
geprofeteerd was.
[7] Ik vind het grootste wonder dat, wat door honderden profeten eensluidend
geprofeteerd is, nu hier is! Wat nu plaats vindt is niets anders dan een natuurlijk
gevolg van de eerste wonderbaarlijke verschijning op deze aarde, namelijk: de
geprofeteerde vleselijke verschijning van J ehova!'
[8] Dan zeggen zelfs de twaalf apostelen tegen Mij: 'Heer, waar haalt hij die taal en
die zuivere wijsheid vandaan?'
[9] Ik zeg: 'Zijn vlees en bloed zeggen hem dat niet, maar de geest, die al zover in
hem is ontwikkeld, dat hij niet ver meer af is van de algehele wedergeboorte van de
geest! Maar het is werkelijk geen bijzondere eer voor jullie, dat hij jullie leraar is, in
plaats dat jullie dat voor hem zijn; hij heeft echter veel op jullie voor omdat hij de
schrift heel goed kent, en Ik heb hem lief zoals Ik jullie lief heb; want er is veel
deemoed in zijn hart!'
194 Het geestelijk huis van de mens
[1] Nu vragen de leerlingen die aan de zee wonen: 'Heer, waar zullen we nu naar toe
gaan?' 'Recht toe, recht aan, naar huis!', zeg Ik. Maar zij zeggen daarop: 'Heer, daar
zal het ons niet zo goed vergaan! Want de Farizeen hebben Uw aardse moeder alles
afgenomen, en wij denken daarom dat het er thuis wat bedenkelijk uitziet, hoewel we
heel precies weten dat U eigenlijk overal een huis heeft en thuis bent.'
[2] Ik zeg: 'J ullie zouden nu toch wel wat bekend moeten zijn met de geestelijke taal!
Wil Ik dan naar Nazareth, als Ik zeg, dat we nu rechtstreeks naar huis zullen gaan?!
Begrijp dat nu toch eens! Als Ik over thuiskomen spreek, dan bedoel Ik daarmee het
innerlijk van de mens, wat een werkelijk geestelijke verzamelplaats is van het leven,
de kracht, de macht en alle wijsheid. Dus daar gaan wij nu heen! Wij hebben echte
innerlijke geestelijke rust nodig, en dat is een echt thuis; daarin zullen we datgene -
niet voor Mij, maar voor jullie -vinden, wat voor ons mensen van vlees en bloed
nodig is! Begrijpen jullie dat?'
[3] De leerlingen zeggen daarop: 'J a, Heer, nu begrijpen wij het!'
[4] Ik vervolg: 'In aardse termen gesproken, trekken we nu weer bij Kisjonah in! In
zijn huis zijn wij veilig; want het is een vrij huis en het betaalt daarvoor aan de keizer
een grote schatting, en de Farizeen zullen op een afstand worden gehouden. Maar na
enige dagen zullen we van daaruit wel naar het aardse vaderland gaan en daar
proberen recht te maken, wat erg krom is geworden.'
[5] Kisjonah zegt dan: 'Heer, U zou niet een paar dagen, maar liever een paar
maanden, of op z'n minst weken met al de Uwen in mijn, maar in waarheid eigenlijk
geheel en al Uw, huis moeten doorbrengen. Want in Nazareth zult U, als U geen vuur
353
en zwavel van de hemel laat regenen, bijna of helemaal geen geloof vinden, vooral
niet bij de Farizeen en schriftgeleerden, die U eigenlijk hoe langer hoe meer naar het
leven gaan staan!'
[6] Ik antwoord hem: 'Vriend, maak je daarover geen zorgen; want men kan Mij
slechts zover benaderen en kwaad doen, als Mijn Vader, die in Mij is -zoals Ik in
Hem ben, het toelaat; en wat allemaal toegelaten wordt tot heil van alle mensen en ter
vervulling van de schrift, dat weet Ik al sinds eeuwen! AI de profeten hadden nooit zo
kunnen voorspellen, als Ik het niet vooruit had geweten; want dezelfde geest, die in
alle volheid in Mij woont en nu zo tegen jou spreekt, heeft ook zo tegen de profeten
gesproken wat je in de schrift leest! Maar omdat nu dezelfde geest hier is, moet Hij
datgene vervullen, wat Hij over Zichzelf door de profeten geprofeteerd heeft! En heb
jij daarover maar geen zorg! Want deze almachtige geest weet wel wat Hij doet!'
[7] Kisjonah begrijpt Mij, zwijgt, slaat zich dan driemaal op de borst en zegt na een
poosje: 'Ik ben wel niet waard, dat U bij mij intrekt, maar wees mij arme zondaar toch
genadig en barmhartig en blijf een paar dagen als troost bij mij!'
[8] 'Wees maar kalm!', antwoord Ik. 'Want zolang Ik hier op aarde werk heb zal Ik bij
jou wonen, samen met allen die bij Mij zijn; jouw huis zal voor Mij een rustoord zijn.
Maar voor Mijn werk zal Ik het vaak moeten verlaten; geestelijk zal Ik het echter
nooit verlaten!' (Daarbij leg Ik Mijn hand op Kisjonah's hart.)
195 Weerzien met Jaruth en Jonal
[1] Nadat we dit met elkaar besproken hadden, bereikten we ook de oever, en wel
juist bij de landingsplaats van Kisjonah, waarvandaan men meteen door een grote en
mooie tuin in de zeer ruime gebouwen en woonhuizen van Kisjonah kwam, waarin
alles al voor onze ontvangst gereed was. Want Kisjonah had in het huis van Baram al
in 't geheim van Mij gehoord dat Ik weer bij hem zou terugkomen, en zodoende had
hij door middel van een kleiner vaartuig direkt boden met een bepaalde opdracht naar
huis gestuurd.
[2] Maar wie troffen we daar ook aan? - J aruth, de rijke koopman uit Sichar, die het
oude slot van Ezau bewoonde en bezat, en J onal, de reeds bekende opperpriester uit
dezelfde stad; beiden waren door de engel, die bij J aruth was, daarheen gebracht;
want zij hadden heel belangrijke zaken met Mij te bespreken. En dat was dus
werkelijk een heel aangename, echt hemelse verrassing.
[3] Toen deze twee Mij zagen, werden zij innerlijk zo blij, dat ze geen woord over
hun lippen konden krijgen; zij legden hun van diepe ontroering en vreugde bevende
handen op hun borst en begroetten Mij zo in alle liefde van hun hart.
[4] Ik zei echter tegen hen: 'Mijn beste vrienden en broeders! Vermoei je tong niet;
want n woord van je hart telt bij Mij meer dan duizend nog zulke mooie woorden
die de tong spreekt terwijl het hart er vaak niet veel van weet!
[5] Bekom eerst van je verre en moeilijke reis; daarna zal Ik je pas vertellen wat je
thuis moet doen tegen de door de orthodoxe Samaritanen naast jou, beste J onal,
aangestelde opperpriester voor de nietszeggende, blinde dienst op Garizim. Maar,
zoals Ik al zei, jullie hebben voor alles rust en herstel nodig, houdt je daar dus eerst
mee bezig!
[6] Broeder Kisjonah, zorg jij voor verfrissingen en maak gebruik van de dienaar van
deze twee uit Sichar hierheen gekomen vrienden; want die is niet moe, en hij zal je
354
snelle en goede diensten verlenen en kent je huis al zo goed, alsof hij al vele jaren bij
jou in dienst was. Maak dus maar onbezorgd gebruik van hem en Iaat jouw
vermoeide mensen ook een poosje rusten; de dag loopt al wel op z'n eind, maar je
huishouden zal er niet onder lijden als de vermoeiden vandaag eerder dan anders rust
nemen, want deze dienaar zal ze allen goed vervangen.'
[7] Kisjonah zegt: 'Heer, dat alle dingen bij U mogelijk zijn, daar ben ik vast van
overtuigd en daarover heb ik helemaal dezelfde mening en hetzelfde geloof als onze
jonge Farizeer Ahab; maar hoe deze heel teer gebouwde jongeman, die eigenlijk nog
maar een knaap is, die grote hoeveelheid werk kan verrichten en ons allen zal
bedienen, terwijl we toch met een paar honderd mensen hier aanwezig zijn, dat is,
Heer, hoewel ik er niet in het geringste aan twijfel te raadselachtig voor mij!',
[8] Ik zeg: 'Vriend je hebt hier te weinig melk, kaas en boter; maar boven op je berg
heb je een grote voorraad. Laat deze knaap eerst je hele voorraad van de berg halen;
het is beter, dat je de voorraad hier hebt dan boven in de bergen, waar vannacht een
horde wilde Scythen zal passeren op zoek naar buit.'
[9] 'Ah', zegt Kisjonah, 'nu gaat me een licht op! Deze knaap is er zeker net zo een,
als die drie die ons op de bergtop gediend hebben?' Ik antwoord: 'J awel, maar vraag
en raad nu niet langer, anders wordt het te laat!'
[10] Dan gaat Kisjonah vlug naar de jongeman en brengt hem op zijn vriendelijkste
manier zijn wens over. De jongeman geeft ten antwoord: 'Beste vriend van mijn Heer
en God, maak u maar niet druk; in een paar ogenblikken is alles in orde, want bij mij
is hier en daar en overal een en hetzelfde, en hoewel ik een van de zwaksten ben,
moet onder het geweld van mijn voeten toch de hele aarde beven!'
[11] Kisjonah was geweldig verbaasd over zo'n uitspraak en kon zich beslist niet
voorstellen wat dat betekende en hij merkte van pure verbazing nauwelijks, dat de
jongeman bij de laatste woorden de kamer verliet om zijn opdracht uit te voeren.
[12] Kisjonah was nog lang niet bekomen van zijn verbazing en wilde Mij net vragen,
hoe dat mogelijk zou zijn, toen de jongeman heel soepel weer voor hem stond en
glimlachend zei: 'Wel, u staat er nog over na te denken hoe dat mogelijk zou zijn, en
het is allemaal al gedaan! Zelfs dat, waarvoor uw ijverige schrijvers geen gelegenheid
hadden om in de dag en rekeningboeken te boeken, vanwege de drukte aan de tol, heb
ik gauw nog verholpen -zodat ze nu helemaal vrij zijn en klaar met hun werk!'
[13] De geheel verblufte Kisjonah weet nu helemaal niet meer wat hij hiermee aan
moet, en zegt heel verwonderd: 'Maar mijn beste, hoe is dat mogelijk?! Terwijl je nog
maar net de kamer verlaten hebt, beweer je nu dat je al meer gedaan hebt dan waartoe
al mijn mensen zo hard mogelijk werkend in een week in staat zijn? Dat vind ik toch
wel een beetje te ongelofelijk! Daarvoor zou je minstens duizend handen moeten
hebben en zo snel moeten zijn als de bliksem?!'
[14] De jongeman antwoordt: 'Wel, ga dan naar buiten en overtuig u zelf overal van!'
196 Engelenwerk
[I] Dan gaat Kisjonah naar de voorraadkamers en vindt daar de hele voorraad melk,
kaas en boter allemaal ordelijk op de juiste plaatsen opgeslagen, en hij gaat in de
schuren en vindt ze vol; want ook het te velde staande rijpe gewas was
binnengehaald. Vervolgens gaat hij de grote stallen van de runderen, de schapen en
ezels binnen en vindt daar alles keurig in orde! Ook gaat hij naar zijn grote rechthuis,
355
kijkt in de boeken en vindt overal alles helemaal in orde en hij controleert de
geldladen en vindt ze allemaal vol; dan snelt hij naar het grote kookhuis en vindt daar
alles goed en in de juiste hoeveelheid en gevarieerdheid gekookt en klaar en hij
vraagt de koks en kokkinnen, hoe dat allemaal in zijn werk gegaan is. Maar deze
wisten hem niets anders te zeggen dan: 'Er kwam een mooie jongeman in de keuken
en zei: 'Zet de spijzen klaar in de schotels; want ze zijn allemaal al gereed!' Daarop
onderzochten wij de spijzen, en het was, zoals de jongeman gezegd had, die ons
meteen weer verliet. Proef zelf de spijzen, en u zult zien dat het zo is!'
[2] Kisjonah proeft de spijzen en merkt dan, dat zijn koks en kokkinnen de zuivere
waarheid gesproken hebben. Dan gaat hij weer in de grote kamer waar Ik was, en de
jongeman vraagt hem: 'Wel, Kisjonah, ben je over mij tevreden?'
[3] Kisjonah antwoordt: 'Er is al veel wonderbaars in mijn huis gebeurd; het was voor
mij alleen maar te begrijpen door in mijn hart hardop te zeggen: Bij God zijn alle
dingen mogelijk! Maar toch is dat het onbegrijpelijkste! Om werk, dat anders een
hele dag hard werken gekost zou hebben, door de machtige hand van een met Gods
geest vervulde mens, zo gezegd in een oogwenk te verrichten, dat is nog te begrijpen;
maar het is heel wat anders om honderd werkzaamheden op ver van elkaar gelegen
plaatsen door een menselijk wezen in een en hetzelfde ogenblik te laten verrichten, en
dat is door een sterfelijk mens ondanks al zijn begrip en zijn scherpe verstand beslist
niet te begrijpen, en ik kan daarover weer niets anders zeggen dan: Heer, wees mij
arme zondaar genadig en barmhartig; want ik ben het nooit waard dat U onder mijn
dak komt wonen!'
[4] Maar Ik zeg tegen Kisjonah: 'Houd nu toch eindelijk eens op je zo te verbazen, en
laat je mensen nu de spijzen binnenbrengen; want we hebben allemaal al behoorlijk
honger .
[5] Als dit je al zo bijzonder verbaast, wat zul je dan wel zeggen, als Ik je in alle
waarheid zeg, dat op de gehele aarde slechts n engel aangewezen is om te zorgen
voor de groei van alle grassen, alle struiken en bomen, ieder naar zijn aard, en de
voortbrenging van de grootste verscheidenheid aan vruchten, en voor alle dieren in
het water, de lucht en op de aarde?! Dat zal dan voor jou ook wel niet te begrijpen
zijn, maar toch is het zo en gebeurt het zo! Wees dus maar niet zo verbaasd, maar ga
en laat de dienaren ons de spijzen brengen!'
[6] Dan vraagt Kisjonah: 'Heer, mijn enige liefde en leven, wat zou U er van denken,
om toe te staan dat deze wonderbare jongeman ons bij het binnenbrengen van de
grote hoeveelheid spijzen helpt; want mijn dienaren kost dat wel een uur!'
[7] 'Goed', zeg Ik, 'laat hem je maar helpen, maar houd op met al die overmatige
verbazing; want je weet, dat bij God alles heel gemakkelijk mogelijk is!'
[8] Met dit antwoord is Kisjonah helemaal tevreden, en hij vraagt aan de hem steeds
zeer welwillend vriendelijk aanziende jongeman, om de spijzen uit de keuken op de
reeds gereedgemaakte tafels te helpen brengen.
[9] De jongeman zegt: 'Maar, beste vriend, doe niet zo verbaasd! Kijk eens naar de
tafels! Toen u nog bezig was om aan de Heer der heerlijkheid te vragen of ik helpen
mocht, gebeurde het reeds. Maar waar is uw wijn?'
[10] Kisjonah kijkt vluchtig over de tafels en verbaast zich inwendig, maar zegt dan:
'Werkelijk, we zouden de wijn haast vergeten hebben! Wil je zo vriendelijk zijn, deze
ook nog voor mij uit de grote kelder te halen?'
[11] 'Kijk!', zegt de jongeman, 'Het is allemaal al weer in orde, de wijn staat in de
juiste hoeveelheid naast de spijzen op de tafels.'
356
[12] Kisjonah overziet de veertig grote tafels, die in de grote eetzaal aangericht en
zeer goed voorzien zijn, en er ontbreekt niets; stoelen en banken staan sierlijk
opgesteld en er staan ruim voldoende lampen voor de verlichting tijdens de
avondschemering op alle tafels en ze branden reeds met zuivere vlammen en geven
een helder licht!
[13] Als Kisjonah dat alles zo in zich opneemt, raakt hij inwendig vol verwondering
en zegt na een poosje: '0 God, o God, J ezus, mijn eeuwige liefde! Als dat zo
doorgaat, verheffen al mijn huizen zich vandaag nog en wordt al het hout en
gesteente daarin nog levend!' -En zich tot de jongeman wendend zegt hij: 'Vriendelijk
jong mens of engel, wat je ook bent of hoe men je ook noemt, leg mij nu toch eens
heel globaal uit, hoe je dat kunt!'
[14] De jongeman antwoordt: 'U bent wel erg nieuwsgierig; maar ik kan u alleen
maar zeggen, dat ik zonder Hem, Die nu bij u in deze wereld woont, niets kan doen;
Hij is Degene, Die al zulke dingen doet! Hoe Hij dat alles doet, moet u dus aan Hem
vragen; want de kracht om deze dingen te doen is niet van mij, maar van de Heer die
Zijn onderdak bij u kiest. Ga en vraag het dus aan Hem!'
[15] Kisjonah zegt: 'Beste vriend, dat weet ik wel; maar ik wilde alleen graag iets
weten over de manier waarop zoiets tot stand gebracht wordt. J e moet toch een
beweging maken!? Dat moet dan toch wel erg snel en zeker gaan! Want daarmee
vergeleken heeft de bliksem toch heel duidelijk een slakkengangetje! Ah, ah, ik moet
er niet aan denken! Als je voor dat alles ook maar honderd momenten gebruikt had,
dan was dat alles toch nog eerder te begrijpen; maar om zo -zonder merkbaar
tijdsverlies zo veel te doen, en dan ook nog zeer ordelijk, dat tilt me nu boven mijn
geijkte denkpatroon uit en daardoor durf ik van pure eerbied en bewondering
nauwelijks meer adem te halen!'
[16] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Wel, vriend, is je verbazing nog niet verdwenen? Ik vind,
dat we nu maar eens aan tafel moeten gaan en daarna praten over de verdere punten
van de almacht van God en diens vastbesloten liefde en wijsheid!'
[17] Kisjonah zegt: 'Heer, vergeef mij! Door al die verwondering zou ik bijna
vergeten waarvoor de spijzen en dranken op de tafels staan; ik nodig U en al de Uwen
uit om aan tafel te gaan! Maar waar is Uw moeder Maria, met de meegekomen en
kennelijk bij U behorende zusters, dan kan ik ze halen voor het avondmaal?'
[18] Ik zeg: 'Vraag dan eerst naar je vrouwen je dochters! Waar die zijn, daar is ook
de goede Maria met de dochters van J ozef, Mijn overleden aardse pleegvader. Zij zijn
nu druk met elkaar bezig, om vandaag nog alles te bekijken, waar ze beslist morgen,
overmorgen en daarna nog tijd genoeg voor zullen hebben! Onze jonge en vlugge
dienaar zal ze allemaal wel halen en hierheen brengen, en maak jij je daar dus maar
niet druk over!'
197 Verklaring van de gelijkenis van het onkruid
[I] Terwijl Ik dat nog maar net uitgesproken had, was de jongeman ook al terug met
de vrouwen, en wij gingen aan de tafels zitten en aten vrij snel en opgewekt het
avondmaal. Na de maaltijd zei Ik tegen allen: 'Luister , omdat de nacht nu mooi en
helder is met veel sterren, gaan we niet meteen naar bed, maar naar buiten onder de
vrije hemel op het grasveld; want Ik ben voornemens om jullie nu nog veel te
vertellen en te laten zien!'
357
[2] Iedereen stemde in met dit voorstel, en we stonden allen snel op van de tafels en
gingen naar buiten en wel naar een ongeveer twintig vadem hoge heuvel, die aan het
eind van de grote tuin zich zacht glooiend zo'n dertig pas van de zee verhief.
Kisjonah zei echter, dat deze heuvel een heel mooi uitzicht over de hele zee gaf, maar
daarbij toch altijd niet erg prettig was, omdat er, waarschijnlijk door de nabijheid van
de zee, veel giftige slangen en adders huisden. Hij had al van alles gedaan om het
ongedierte te verdrijven, maar dat had niet geholpen!
[3] Ik zeg: 'Laat dat maar rusten! Nu zal hij nooit meer dit ongedierte tot woonplaats
dienen; daar kun je volledig van verzekerd zijn!'
[4] Kisjonah zegt: ' Als dat zo is, waaraan ik niet in het minst twijfel, dan dank ik U
in de eerste plaats uit het diepst van mijn hart voor de wonderbaarlijke bevrijding van
dit ongemak, en in de tweede plaats Iaat ik dan ter herinnering aan U op deze heuvel
een echte school bouwen voor het geven van onderricht in Uw leer aan groot en klein
en jong en oud!'
[5] Ik zeg: 'Zo'n school kan zich ook altijd in Mijn zegen verheugen, als ze Mijn
grondslag bewaart. Maar helaas, zoals de wereld alles bederft, zo zal ze in de loop der
tijd deze school, net.als Mijn zuivere leer, niet ongemoeid laten, en zo is er op deze
wereld niets dat blijft! Want de hele wereld is nu in duisternis gehuld en staat in
satans dienst! Maar laten we nu naar de heuvel gaan!' Ik en Kisjonah gaan voorop en
alle leerlingen en alle bedienden van Kisjonah volgen ons op de voet.
[6] Maar als we bij de heuvel komen, ziet Kisjonah, hoe voor hem een grote adder
juist tegen de heuvel opkruipt, en meteen daarna ziet hij er nog meer en hij zegt tegen
Mij: 'Heer, was mijn geloof dan te klein, dat dit ongedierte nog niet verdwenen is?'
[7] Ik antwoord: 'Dit is opdat je de heerlijkheid van de Zoon van God zult zien en
herkennen! Let daarom nu op! Ik beveel deze dieren nu om deze plaats voor altijd te
verlaten en, zolang een telg van jou deze tuin en heuvel bewonen zal, hier niet te
nestelen; en dan zal je zien hoe ook deze zeer stompzinnige beesten Mijn stem
moeten gehoorzamen!'
[8] Toen richtte Ik Mij tot de berg en bedreigde de beesten. En met vele duizenden
schoten ze als pijlen uit hun holen en vluchtten in zee; en zo werd de berg voor altijd
gezuiverd van dit ongedierte, en voortaan werd er ook geen nog zo kleine worm meer
op deze heuvel gezien.
[9] Daarop gingen wij welgemoed de heuvel op, en omdat het gras al wat nat van de
dauw was, liet Kisjonah snel een groot aantal kleden halen en haast de hele heuvel
bedekken, waarbij de jongeman hem ook weer nuttige snelle diensten verleende. Heel
welgemoed nestelden wij ons allen op de geheel met mooie tapijten bedekte heuvel.
[10] Toen kwamen Mijn leerlingen, die ondanks al hun denken, piekeren en
veronderstellen er met de gelijkenis van het onkruid \op de akker niet uit konden
komen, naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hen de gelijkenis van de zaaier, die goed
zaad gezaaid had en vervolgens op zijn schone akker onkruid temidden van de tarwe
vond, wilde uitleggen en nader verklaren. (Matth.13:36)
[11] Maar Ik antwoordde: 'Hebben jullie niet gehoord, wat Kisjonah ter gedachtenis
aan Mij op deze heuvel wil oprichten, en dat Ik hem vertelde hoe het jammer genoeg
zo'n instelling in deze wereld zal vergaan? Wel, dat had betrekking op de goede
akker, die met de zuiverste tarwe bezaaid werd en toch een grote hoeveelheid onkruid
temidden van de tarwe liet opschieten! Zie, deze gelijkenis betekent het volgende:
[12] Ik, of zoals de J oden zeggen, de Mensenzoon, strooi het goede zaad uit.
(Matth.13:37) De wereld is de akker; het goede zaad zijn de kinderen van het Rijk;
358
het onkruid zijn echter de kinderen van het kwade. (Matth.13:38) De vijand die ze
zaait, is de duivel; de oogst is het einde der wereld, en de maaiers zijn de engelen!
(Matth.13:39) Net zoals men het onkruid op de akker wiedt, het in bossen bindt en
vervolgens verbrandt, zo zal het ook aan het eind van de wereld gaan!
(Matth. 13:40)
[13] De mensenzoon zal Zijn engelen uitzenden, en ze zullen uit Zijn rijk alle
aanstootgevende dingen en alle mensen, die onrecht bedrijven (Matth.13:41) en oog
noch oor en nog minder hart hebben voor de nood van hun broeders, verzamelen en
ze in de brandende oven werpen, waar gehuil en tandengeklapper zal zijn.
(Matth.13:42) Deze brandende oven bevindt zich in het eigen hart van de kinderen
van het kwade - en bestaat uit hoogmoed, zelfzucht, heerszucht, hardvochtigheid,
onverschilligheid ten opzichte van Gods woord, gierigheid, nijd, afgunst, leugen,
bedrog, ontrouw, ontucht en hoererij, echtbreuk, vals getuigenis, kwaadsprekerij en
alles wat tegen het gebod der naastenliefde indruist!
[14] Want zoals uit het hart van de rechtvaardigen de hemel in alle heerlijkheid zal
opbloeien, zo zal bij de onrechtvaardigen datgene uit hun hart zijn volle wasdom
bereiken, wat zich daarin bevindt; een slecht zaad zal nooit goede vrucht opleveren!
[15] Een hard hart zal geen zachte vrucht geven, en een ontrouw hart zal zich nooit
kunnen beheersen, en de toorn zal het vuur zijn, dat nooit uit zal doven! Wees voor
dat alles dus op je hoede en wordt in alles rechtvaardig volgens de wet der liefde!'
198 De schat in de akker
[1] Als jullie oprecht kinderen van God willen worden, beloof dan nooit iemand iets
waaraan je je niet kunt houden -of wat nog erger is -waaraan je je niet wilt houden;
voorwaar, Ik zeg jullie, een afspraak of een belofte, die niet gehouden wordt, is het
ergste wat bestaat!
[2] Want met toorn bezondig je je zelf en doe je allereerst je zelf schade aan; wie
ontucht bedrijft, die begraaft zijn ziel in het oordeel van het vlees en schaadt ook
alleen zichzelf; maar het kwaadste van alle kwaden is de leugen !
[3] Heb je aan iemand beloofd om iets te doen, en komen er dan omstandigheden
tussen waardoor je je niet aan je afspraak kunt houden, ga dan meteen zonder
verzuim naar degene aan wien je iets beloofd hebt, en vertel hem heel eerlijk wat er
aan de hand is, opdat de wachtende in dit geval andere wegen en middelen kan
aangrijpen om op tijd uit de een of andere nood te geraken!
[4] Wee degene echter, die beloftes doet en ze niet houdt als hij het wel had kunnen
doen; want daarmee veroorzaakt hij een omvangrijk kwaad; want de wachtende kan
dan zijn plicht niet nakomen, en degenen, die hun hoop op hem gesteld hadden,
kunnen ook niet verder, en zo is het mogelijk, dat zo'n onbetrouwbare belofte
duizenden in de grootste verlegenheid en droefenis stort; en dus is een niet gehouden
belofte het tegengestelde van de naastenliefde en daarom het grootste kwaad!
[5] Een hard hart te hebben is beter, omdat dat niemand ijdele hoop geeft, en als men
weet dat men van iemand met een hard hart niets te verwachten heeft, dan zoekt men
andere middelen om iets in stand te houden. Maar als iemand iets wat hem is beloofd,
verwacht, dan gaat hij geen andere wegen en middelen gebruiken. Als het moment
daar is waarop de wachtende zijn zaken in orde had willen brengen, en degene die het
beloofd heeft hem in de steek laat zonder vooraf gewaarschuwd te hebben dat hij zijn
359
belofte om de een of andere reden, die natuurlijk waarachtig moet zijn, niet zal
kunnen houden, dan is zo iemand net als de satan. Die heeft de mensen al vanaf het
eerste begin door zijn profeten ook de prachtigste beloftes gedaan, maar heeft er nooit
n waar gemaakt en daardoor tallozen in de grootste ellende gestort!
[6] Hoed je daarom vr alles voor zulke toezeggingen en beloftes die je niet kunt
nakomen en die je, wat nog kwader is, om wat voor reden dan ook niet houden wilt;
want de opperste duivel ziet dat graag.
[7] Wees liefdevol en rechtvaardig in alle dingen; want de rechtvaardigen zullen
eenmaal in het rijk van hun Vader stralen als de zon op de helderste middag! .
[8] Wie oren heeft om te horen, die hore (Matth. 13:43). Want Ik wil jullie nog een
paar gelijkenissen over het hemelrijk geven:
[9] Het hemelrijk gelijkt ook op een verborgen schat in een akker, welke schat door
een mens gevonden werd, en 's nachts haastig door hem in de volgende akker werd
begraven, omdat de schat groot en zwaar was en hij hem niet naar huis kon dragen
omdat dat te ver was. Heel vrolijk ging hij toen naar huis, verkocht alles wat hij had
en kocht de akker ten koste van alles (Matth. 13:44); want de schat in de akker was
duizenden malen meer waard dan wat hij voor de akker gaf, en nu kon hij omdat de
akker van hem was, de schat zonder gevaar uit de akker halen, en niemand kon hem
het bezit daarvan bestrijden. Nu kon hij rustig zijn schat in zijn nieuwe huis brengen
dat hij tesamen met de akker gekocht had, en hij hoefde niet meer in het zweet zijns
aanschijns voor zijn onderhoud te werken; want hij kon nu door zijn schat in de
grootste overvloed leven. -Begrijpen jullie deze gelijkenis?'
[10] De leerlingen antwoorden: 'J a Heer, deze gelijkenis is duidelijk; want de vinders
van de schat zijn zij, die Uw woord horen, en de akker is het nog wereldse hart van
de mensen, dat zij door het volgen van Uw woord eerst nog geestelijk voor zichzelf
moeten kopen, opdat Uw woord in dat hart hun volle eigendom wordt en zij daarmee
dan al het goede voor zichzelf en hun broeders kunnen doen!'
[11] 'J ullie hebben de gelijkenis goed begrepen', zeg Ik; 'want zo gaat dat met het
echte hemelrijk. -Maar luister nu naar een ander beeld!'
199 De gelijkenis van de grote parel en het net
[I] 'Dit keer is het hemelrijk te vergelijken met een koopman die in alle landen naar
mooie parels zocht. (Matth.13:45) En hij vond een parel van onschatbare waarde,
vroeg naar de prijs, en toen hij deze kende ging hij ook meteen naar zijn woonplaats,
verkocht alles wat hij had, en ging toen terug en kocht de grote parel (Matth. 13,46),
die ook duizenden malen meer waard was dan wat hij ervoor betaalde. - Begrijpen
jullie dit beeld?'
[2] Weer antwoorden de leerlingen: ' J a, Heer, ook dat begrijpen we; want wij zijn
allemaal als die koopman, omdat wij voor U alles verlieten; en U bent voor ons de
grote onschatbare parel!'
[3] 'Ook deze gelijkenis hebben jullie volkomen begrepen', zeg Ik; 'want dit is ook
weer een duidelijk beeld van het hemelrijk! -Maar luister naar nog een beeld!
[4] Nu weer is het hemelrijk als een net, dat in zee geworpen wordt, en waarmee men
allerlei soort vis vangt. (Matth.13:47) Als het net vol is trekken de vissers het aan de
oever; de vissers gaan er dan bij zitten, zoeken de goede vissen er uit en doen ze in
360
een bak, maar de zieke en bedorven vissen gooien ze weg! (Matth.13:48)
[5] Maar zo zal het ook aan het einde der wereld gaan: de engelen zullen er op uit
trekken en de slechten scheiden van de rechtvaardigen (Matth.13:49) en zij zullen
hen in de vuuroven van hun eigen boze hart werpen, en daar zal een groot gehuil en
geklapper met de tanden zijn (Matth.13:50), hetgeen de echte duisternis is voor de
slechte ziel, die daarna met haar verbrande wereldse verstand zoeken zal naar dingen
om haar slechte liefde te bevredigen, maar nooit iets vinden zal!' - En Ik vroeg de
over dit beeld wat piekerende leerlingen na een poosje: 'Hebben jullie dit beeld ook
helemaal begrepen?'
[6] Zij antwoorden: 'J a, Heer, ook dit beeld hebben wij geheel begrepen
(Matth.13:51); het lijkt op datgene wat U op de oever bij J esara sprak: Wie heeft, die
zal gegeven worden zodat hij in overvloed heeft; maar van wie niet heeft wordt ook
genomen wat hij heeft!'
[7] En Ahab voegt daar nog aan toe: 'Voor mij zijn de bedorven en zieke vissen
voornamelijk de Farizeen en al die theoretiserende schriftgeleerden, die steeds maar
hun oude rommel te koop aanbieden en de hele natuur en haar vruchtbaarheid loven,
maar het heerlijkste van het heden verachten en vervolgen! Dat zijn toch zeker
bedorven en zieke vissen? Hoe moet je het anders noemen, als je met je verstand
Farizeer en schriftgeleerde bent en daarom denkt dat je iets beter bent dan alle
andere mensen, en dan daarvoor nog offers en belasting eist van de merendeels betere
broeders en zusters, en tevens nog een leeg en steenhard gevoelloos hart hebt?!
[8] Daarom geloof ik, dat in de toekomst de geleerde die Uw hemelrijk met het hart
bestudeerd heeft, de oude bedorven, onbetrouwbare en zieke schriftuurlijke kraam
van de Farizeen wel helemaal weg zal moeten doen, en voor Uw leer een geheel
nieuwe basis zal moeten leggen; want Uw leer is wijs en rechtvaardig en daardoor het
tegendeel van die van de Farizeen!
[9] Ik weet dat Mozes en al de andere profeten Uw geest hadden toen zij
profeteerden; maar wat zijn ze nu misvormd! En nu U Zelf hier bent om ons Uw
heilige wil te openbaren, waartoe dienen dan nog de onbetrouwbare en zieke Mozes,
net als ook al de profeten?!
[10] Wie in het hart volgens Uw leer door de daad is gevormd voor het hemelrijk,
heeft geen Mozes en geen profeten meer nodig!'
[11] Ik antwoord: 'Wat je zegt is waar en je hebt gelijk op een kleinigheid na, en wel,
dat nochtans een echte schriftgeleerde, dat wil zeggen een tot het hemelrijk bekeerde,
moet lijken op een wijze huisvader die oud en nieuw uit zijn huiselijke bezit en
voorraden aan zijn gasten presenteert (Matth.13:52) en aanbiedt om van te genieten.
Of moet men als de nieuwe wijn in zakken gedaan is, de oude wijn weggieten, of
moet men het oude koren weggooien als het nieuwe in de schuren gebracht is?!
Daarom moet een echte schriftgeleerde voor het hemelrijk zowel de oude schrift als
dit nieuwe woord van Mij kennen en daarnaar handelen!'
[12] Ahab zegt: 'Maar toch alleen maar Mozes en de profeten zonder de zeker
gedeeltelijk misvormde staatswetten, de onnutte godsdienstbepalingen, die nu
nergens meer goed voor zijn, omdat we ons wat de staat betreft toch zonder meer
onderwerpen moeten aan de Romeinse wetten!?'
[13] Ik zeg: 'Dat is vanzelfsprekend. Wat je uit de oude wetten weg moet laten
terwille van de echte naastenliefde, dat vind je al opgeschreven; mijn beide vrienden
uit Sichar zijn hier, zij kunnen getuigen van Mijn uitgebreide bergrede, waarin al
deze zaken voorkomen.' Daarmee is Ahab helemaal tevreden gesteld.
361
200 Bescherm ons daarvoor, o Heer
[I] Nu vraag Ik de beide mensen uit Sichar om Mij te vertellen met welk verzoek zij
hierheen gekomen zijn. En J onal, die voor beiden het woord doet, zegt: 'Heer, U
heeft al eerder de kern aangeroerd, en daarover gaat het dan ook! Het is echt haast
niet te geloven, dat mensen, die toch samen met ons de blijvende grote tekens van
Uw puur goddelijke macht zien, zo slecht kunnen zijn! Ze erkennen de waarheid en
vervolgen haar dan, juist omdat ze dat als waarheid moeten erkennen! Ze hebben mij
verjaagd; als broeder J aruth mij en mijn familie niet opgenomen had in zijn huis, dan
zou ik dakloos zijn!
[2] Heer, hoe sterk en hoe vaak heb ik in de geest tot U gebeden dat U zou komen en
mij bij zou staan tegen de vijanden; maar het was tevergeefs, U kwam toch niet om
ons uit onze zeer grote nood te helpen!
[3] Het is wel waar, dat U zichtbare engelen bij ons hebt achtergelaten om ons in Uw
plaats te helpen. Maar zij willen niet altijd handelen en ook niet op die wijze, die ik
nodig acht; want zij zeggen, dat ze zonder Uw wil niets kunnen doen; want slechts
Uw wil is hun hele kracht en macht! Dat is allemaal wel waar, maar als de beledigde
oude orthodoxe Samaritanen honderden van Uw aanhangers uit het land verdrijven,
zodat deze bij de heidenen bescherming moeten zoeken -wat alleen maar kan als de
verdrevenen zelf heiden worden -, dan lijkt het mij toch wel juist dat Uw engelen
daar tussenbeide zouden komen en een eind zouden maken aan zo'n gemene jacht, in
plaats van dat zij samen met ons met een treurig gemoed de hele geschiedenis
aanzien en tenslotte zelfs samen met ons zuchtend uitroepen: 'Des Heren
raadsbesluiten zijn toch altijd ondoorgrondelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk!'
[4] Maar wat helpt dat?! Honderden worden heiden, honderden worden met stokken
en staven geslagen en terwille van Uw naam op openbare plaatsen bespot!
[5] J oram moest voor een tijd uit Sichar weg, en het huis dat J acob gebouwd heeft, is
intussen afgesloten en leeg! En J oram is nu ook met zijn vrouw in het huis van
broeder J aruth, net zoals vele andere families van aanzien die om Uwentwil in Sichar
niet meer werden geduld!
[6] En Uw engelen die bij ons zijn, hebben tegen dat alles ook niet n stap gedaan!
Heer, Heer, ter wille van Uw heilige naam! Waarvoor moet dat dan toch goed zijn?!
[7] Moet hier op deze aarde dan alle macht en geweld van de satan over U toegelaten
worden?! Of is zijn hel dan werkelijk machtiger dan al Uw hemelen? Heer, als het zo
doorgaat, dan moeten de mensen op het laatst tempels en offeraltaren voor de satan
bouwen, en die van U afbreken! In deze tijd wel een heel treurige zaak!
[8] De godsdienst op de Garizim, ja zelfs in de tempel te J eruzalem is toch niets
anders dan pure satansdienst?! Ik heb van U, de Heer Zelf, uit Uw eigen mond
gehoord hoe God, die in al Zijn volheid lichamelijk in U woont, geerd en geprezen
wil zijn. Als je dan naar de dienst op Garizim kijkt, dan is dat toch wezenlijke en
echte satansdienst; want daar wordt in volle ernst, en dat ontkennen zelfs Uw heilige
engelen niet in het minst, overvloedig wierook gestrooid voor de satan!
[9] Zo is het en gebeurt het helemaal naar waarheid, en het kan U, o Heer, niet
onbekend zijn dat het zo is en gebeurt, en toch laat U het toe dat het zo is en gebeurt!
Heer, hoe moeten wij dit opvatten en hoe moeten wij Uw heilig woord begrijpen?
[10] Ook de eerlijke broeder J aruth, die met zijn hele huis U zeer toegewijd is, krijgt
362
nu al iedere dag bedreigingen, waarbij hij gesommeerd wordt om zich zo vlug
mogelijk te laten kennen als orthodoxe Samaritaan, omdat hij anders al zijn bezit
kwijt raakt!
[11] Velen, die al rotsvast in Uw leer geloofden, o Heer, zijn door de dagelijkse
bedreigingen zo gentimideerd, dat ze na het uitspreken van voorgeschreven
verwensingen en vervloekingen van Uw naam tot de pure satansdienst teruggekeerd
zijn!
[12] Kijk, Heer, Uw engelen bedekken wel steeds hun aangezicht voor zulke dingen;
maar wat heb je aan die nietszeggende deelnemingsbetuigingen?
[ 13] Heer, U leest Mijn hart dat U helemaal toegewijd is, en daarom spreek ik ook
met U zonder een blad voor de mond te nemen en zeg: Op die manier is een
nutteloos, weemoedig toekijken net zo waardeloos als een vijg op de derde dag na het
afvallen van de bloesem! Hier moet je er op los gaan, en wel met alle geweld en
macht, anders krijgt de satan grond en wortels.
[14] Als Uw leerlingen nu al niets tegen hem kunnen doen, waartoe zullen ze dan
later in staat zijn wanneer hij zijn grootste kracht bereikt, wat hem niet zoveel moeite
zal kosten als hem steeds zo weinig in de weg gelegd wordt als tot op heden het
treurige gevl is, nu zelfs Uw engelen niets tegen hem durven te doen?! .
[15] Daarom vraag ik U terwille van Uw heilige naam en terwille van al degenen, die
nog steeds net als wij rotsvast geloven in Uw naam, sta ons bij en bevrijd ons van de
strikken van satan!
[16] U heeft ons toch Zelf op de berg geleerd te bidden; en ondanks dat we steeds
bidden, wordt het van dag tot dag erger in plaats van beter!
[17] Alles willen wij U offeren en voor U willen wij in de grootste armoede leven;
maar dan moet U ons toch wel ergens een plekje op aarde gunnen, zolang wij op
aarde leven; want tussen allemaal wolven, .hyena 's en beren kun je, als je zelf geen
beest bent, niet leven en nog minder U, o Heer, volgen! .
[18] Wij verlangen geen vredig paradijs op deze wereld, maar het minste is toch wel,
dat we niet met duivels in een totale hel moeten leven; bescherm ons daarvoor, o
Heer!'
201 Twee redenen voor Gods afzijdigheid
[1] Ik zeg: 'Vrienden, Ik heb wel geweten dat het in zeer korte tijd zo zou gaan opdat
de satan zijn werk afmaakt; maar degenen, die naar de heidenen gevlucht zijn, zouden
hier in Galila ook onderdak gekregen hebben, en degenen, die Mijn naam vervloekt
hebben om hun aardse bezit niet te verliezen, zouden er beter aan hebben gedaan,
zich van de wereld los te maken, dan zich onder de vervloeking van Mijn naam te
verzekeren van hun bezit, waaraan de eeuwige dood kleeft. Want ieder mens moet
toch eenmaal alles verlaten.
[2] Hoe moeilijk zal het zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal daarvan los
te maken, en hoe licht zal diegene afscheid nemen van de wereld, die geen goederen
uit haar schoot bezat en nog bovendien terwille van Mijn naam overal werd vervolgd!
Die veracht de wereld, en hij zal zeker niet om haar treuren als hij, terwijl hij het
hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere verderfelijke wereld verlaat.
[3] Weet, dat zoals het goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar grote
waarde krijgt, zo moet het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en
363
volgelingen willen zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet van
deze wereld, maar van die grote eeuwig onvergankelijke, die op dit aardse, materile,
korte proefleven volgt!
[4] En daarom geef Ik jullie voor deze wereld geen vrede, maar het zwaard; want
door de strijd met de wereld en met alles wat zij je biedt, moet je je de vrijheid van
het eeuwige leven bevechten!
[5] Want Mijn rijk lijdt onder geweld, en wie het niet met geweld tot zich trekt, die
verovert het niet.
[6] Het is natuurlijk heel makkelijk om in een vreedzaam plaatsje en voor zijn aardse
leven goed verzorgd, voor leerling van Mij te spelen, deugden aan de lammetjes te
Ieren en ze met zuiver water te drenken; daar heb je niet veel voor nodig! Maar het is
heel wat anders om leeuwen, tijgers en panters te temmen en ze om te vormen tot
nuttige dieren! Daar heb je ook meer slimheid, moed, kracht en uithoudingsvermogen
voor nodig dan voor het temmen van lammetjes!
[7] Daarom moeten jullie wat zich in Sichar openbaart ook zo bekijken en aanvaarden
zoals het is, en je moet daarmee een natuurlijk gevecht aangaan, waarbij Ik jullie zal
ondersteunen; maar als jullie dadelijk over de blindheid en de boosheid van de
mensen tot over je oren in ergernis en toorn geraakt, en over zulke boosdoeners alleen
maar een verterend vuur van de hemel afroept, dan kan het je onmogelijk anders
vergaan dan het jullie vergaan is!
[8] Ook kunnen en mogen Mijn engelen jullie in zulke gevallen niet helpen, omdat
zo'n hulp rechtstreeks tegen Mijn eeuwige orde in zou gaan.
[9] Maar als jullie overwinnende strijders voor Mijn rijk willen zijn, maak dan uit de
zuivere waarheid een scherp zwaard; maar dat moet dan door de zuiverste
onbaatzuchtigste liefde gesmeed zijn! Strijd dan moedig met zo'n zwaard en wees
niet bang voor degenen, die in het uiterste geval wel je lichaam kunnen doden, maar
dan ook verder niets meer doen kunnen!
[10] Ben je echter bang, wees dan bang voor Hem die de echte Heer over leven en
dood is en die de ziel van de mens verwerpen of aannemen kan.
[11] Wie in de goede strijd voor Mij zijn aardse leven verliest, zal het in Mijn rijk
overvloedig terug krijgen; wie echter probeert om zijn aardse leven in de strijd voor
Mij te behouden, is een lafaard, en de zegekroon van het eeuwige leven zal niet zijn
deel zijn! Wat voor een verdienste heeft hij, als hij muggen bestrijdt en vliegen
doodslaat? Ik zeg jullie: Zo'n held is zelfs als pispaal niet te gebruiken!
[12] Ah, het is heel wat anders, geharnast en met een scherp zwaard in de hand op
een groep leeuwen en tijgers in te lopen! Wanneer hij ze allemaal gedood heeft en als
overwinnaar terugkeert, dan worden er erebogen opgericht en hij ontvangt beslist een
groot loon voor zijn heldendaad!
[13] Ga dus weer naar huis en vecht op die manier zoals Ik het jullie nu gezegd heb,
en de echte overwinning zal jullie niet ontgaan!
[14] Ik weet beslist wel het best hoe vreselijk de satan deze aarde toetakelt, en Ik zou
macht genoeg hebben om hem totaal te vernietigen; maar dat Iaat Mijn grote liefde en
geduld nooit toe.
[15] Want wie meent dat hij zijn vijand alleen maar kan overwinnen door hem te
vernietigen, is een laffe strijder! Want als hij hem doodt verlost hij zich niet door zijn
moed van de gevreesde vijand, maar door zijn grote vrees.
[16] Wie echt een held wil zijn, mag de vijand niet vernietigen, maar moet zich alle
moeite getroosten om het hart van de vijand door verstand, geduld, liefde en wijsheid
364
te winnen; slechts dan kan hij er zich over beroemen een echte overwinning op zijn
vijand behaald te hebben en de bestreden vijand zelf zal zijn grootste loon zijn.'
202 De ware vrije kerk
[1] Als jullie beiden dit begrepen hebben, keer dan vlug weer met jullie engelen naar
Sichar terug en doe daar wat Ik gezegd heb, dan zullen daar weldra al die hachelijke
zaken er heel anders voorstaan.
[2] Maar jullie moeten niet als vertoornde rechters, maar als echte wijze leraren en
vrienden van de blinden, doven en stommen optreden, dan zullen ze zich wel door
jullie laten leiden!
[3] Wie kan er nu redelijkerwijs kwaad worden als een blinde hem op zijn voet trapt?
Als je ogen hebt om te zien, dan is het toch je eigen schuld als de blinde op je voet
gaat staan?! Trek je voet van de plaats weg waar de blinde loopt, dan gaat er ook
niemand op staan!
[4] Zie je echter dat de blinde aan de rand van een afgrond staat, snel er dan heen, pak
hem beet en breng hem in veiligheid en breng hem dan naar het licht dat iedere
blindheid der ziel geneest, en hij zal de beste, dankbaarste broeder voor je worden.
[5] Als jullie de mensen in Mijn naam Ieren, doe dat dan altijd zoals Ik het doe, eerst
met goede daden en pas dan met bescheiden, eenvoudige en ware woorden, en jullie
zullen daardoor snel veel waarachtige leerlingen kunnen tellen.
[6] Maar als jullie jezelf bijna hemelhoog omkleden met louter ondoorgrondelijke
geheimen, en de mensen ervan wilt overtuigen dat je door God uitverkoren bent om
ze te veroordelen, te zegenen of te vervloeken, en als je je dan bovendien nog ergert
als Mijn engelen je bij die dingen niet willen steunen, dan moet het je toch wel
duidelijk zijn dat die handelwijze zeker niet Mijn wil is die jullie geopenbaard werd,
maar dat jullie voor jezelf een nieuwe orde geschapen hebben en van daaruit een
nieuwe goed omheinde kerk in de plaats van de oude mozasche hebt willen
opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun knie al op een afstand hadden moeten
buigen!
[7] Kijk, zo ging het ook met de Mozasche kerk, en zij bracht toen zij omheind werd,
geen of slechts weinig en dan nog zeer verkommerde vruchten voort!
[8] Ik geef jullie nu een volkomen vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is dan
voor ieder mens het heel persoonlijke hart waarin de geest en de waarheid woont, en
alleen daar wil God door de echte vereerders gekend en aanbeden worden!
[9] Omdat Ik jullie het eerst Mijn geest gaf, moeten jullie niet denken dat je een haar
beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag ook geen reden voor een
speciale functie zijn, zoals bij de heidenen en de tweemaal zo duistere J oden en
Farizeen, maar jullie hebben slechts n Heer; jullie zijn als broeders en zusters
allen evenveel waard, en daarin mag onder jullie nooit een onderscheid zijn!
[10] Ook mogen er geen voorschriften onder jullie zijn, en je moet je ook niet aan
bepaalde dagen en tijden houden alsof er betere en slechtere zouden zijn, of alsof God
bepaalde dagen vastgesteld zou hebben waarop Hij jullie gebeden aan zou horen en
jullie offers aan zou nemen. Ik zeg jullie: Bij God zijn alle dagen gelijk, en onder al
die dagen is dat de beste dag, waarop je echt iets goeds voor je naaste gedaan hebt!
En zo zal in de toekomst de ware en God alleen welgevallige sabbatdag alleen maar
bepaald worden door jullie goede daad!
365
[11] Op de dag dat je goed doet, op die dag zal het ook de ware sabbat zijn die God
meetelt; maar de gebruikelijke J oodse sabbat is een gruwel in Gods ogen!
[12] En als je al een zogenaamd Godshuis bouwen wilt, bouw dan zieken en
bejaardentehuizen voor jullie arme broeders en zusters; geef hen daarin alles wat ze
nodig hebben, dan zul je op die manier de echte godsdienst uitoefenen waaraan de
Vader in de hemel veel genoegen zal beleven.
[13] Aan die echte en enig ware godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie werkelijk
Mijn leerlingen zijn.
[14] Ga dus nu naar huis en werk op deze wijze, dan zal jullie arbeid gezegend zijn.
203 Lofrede van Jonal
[I] Na deze uitgebreide les zeggen beiden: 'Heer! Vergeef ons onze zonde! Want wij
zien nu wel heel duidelijk dat het volk niet zozeer gefaald heeft, maar dat wij
eigenlijk alleen gefaald hebben, en wij zullen nu met Uw genade en hulp alles zoveel
mogelijk weer in orde maken!
[2] Pas nu dringt het tot ons door wat de echte geest van Uw heilige leer is, en wij
zullen deze ook met zo veel mogelijk ijver onder het volk verbreiden! Er zijn er
echter nu veel naar de heidenen gegaan; we weten nauwelijks hoe we die weer terug
moeten halen! Wat kunnen we daaraan doen?'
[3] Ik zeg: 'Doe met hen wat Ik met de heidenen doe, en tesamen met de heidenen
zullen ze jullie leerlingen zijn.
[4] Zie, dit huis is ook heidens en was al geruime tijd overgegaan tot de Griekse
wereldbeschouwing, en nu heeft het zich, meer dan enig ander J oods huis, aan Mijn
kant geschaard! Als jullie het ook zo aanpakken dan zullen zich weldra meer
heidenen dan J oden bij je voegen!
[5] Want wie een lege maag heeft zal gretiger toehappen dan iemand met een volle
maag, vooral als de maag daarbij nog helemaal bedorven is, zoals die van de
Farizeen en schriftgeleerden!'
[6] Dan zeggen de beiden: 'Wat moeten we dan met diegenen doen, die Uw naam
vervloekt hebben terwille van hun bezit dat anders van hen afgenomen zou worden?'
[7] Ik zeg: 'Beur de gevallenen op en breng.hen op de goede weg en leid hen, opdat
ze hun zonde inzien en er berouw over hebben! Dat is jullie taak!
[8] Ik ben niet gekomen om deze wereld te oordelen en te gronde te richten, maar om
het verlorene te zoeken en het gevallene weer op te richten! Als dit nu duidelijk is
voor jullie, ga dan heen en gedraag je zo!'
[9] Na deze woorden bogen beiden heel diep voor Mij en vroegen Mij of ze nog een
paar dagen bij Mij mochten blijven.
[10] En Ik stond hen dat toe en zei: 'Toen Ik jullie daarnet zei, dat je meteen weer
naar huis moest gaan, doelde Ik meer op de bereidwilligheid van jullie hart en haar
begrip, dan op de wens dat jullie nu op dit ogenblik direkt hiervandaan naar Sichar
zouden gaan; en dus kunnen jullie best die paar dagen die Ik hier nog bij Mijn
vrienden zal doorbrengen, hier blijven.'
[11] Zeer voldaan over Mijn 'antwoord zeggen de beiden Mij dank en geven Mij eer,
en J onal zegt in een diep bewogen gemoedstoestand: 'O aarde! Verouderde akker
van onkruid, dorens en distels! Donker levensgraf, oude moeder van zonde en dood!
Ben je wel waard dat de Heer, je God en Schepper, je met Zijn heilige voeten
366
betreedt, je verpeste lucht inademt en je slechte vruchten eet?!
[12] Wij mensen, de dieren en de planten hebben geen waarde genoeg om door Hem
ook maar bekeken te worden! Het is allemaal zuiver eindeloze genade en ontferming!
[13] Laat alles zich daarom verheffen en Hem altijd loven en prijzen!
[14] En sterren daarboven aan de hoge hemel, bedek je onheilige gezicht; want het is
God, jullie schepper, waarop je vanaf jullie hoogte trots neerkijkt!
[15] O aarde, wat heb je bereikt?! Welke naam zul je krijgen -niet terwille van je zelf,
maar door Hem die jij, zeer onwaardige, nu draagt?!
[16] Oh, hoe meer ik er over nadenk wie Degene is, Die hier bij zijn uitverkorenen
verblijft, des te minder ruimte vind ik in mijn borst! Hoe zal die beperkte ruimte Hem
in zich op kunnen nemen, waarvoor alle hemelen en engelen te klein zijn!?
[17] O heiligste tijd der tijden op deze aarde, waar Hij nu woont Die aan de zon en de
maan het licht gaf en Die hen heeft voorgeschreven om de lange weg van Zijn liefde
en wijsheid te volgen, en aan de aarde de tijd en dag en nacht te geven!
[18] Laat alles daarom de Heer der heerlijkheid uit alle hemelen loven; want geheel
alleen aan Hem behoort alle prijs, alle eer, alle lof en alle liefde van de eeuwige
oneindigheid!'
[19] De leerlingen, die deze uitroepen aanhoren, zeggen: 'Heer, hoort U niet hoe
J onal U looft en prijst alsof de geest van David in hem gevaren is?!'
[20] Ik antwoord: 'Ik hoor zijn lof en dat bevalt Mij heel goed; maar van jullie heb Ik
die nog nooit gekregen. Het zou jullie ook zeker geen kwaad doen als je eens goed bij
jezelf overdacht, wie Degene is, Die nu met je spreekt! -Maar laten we nu wat gaan
rusten, want het midden van de nacht is allang voorbij!'
[21] Na die woorden wordt het al gauw stil op de heuvel, en de meesten vallen in
slaap; slechts J onal en J aruth verdiepen zich in allerlei beschouwingen en loven Mij
in stilte.
204 Gelijkenis van de moeder met de twee zonen
[1] Als 's morgens de zonsopgang al zichtbaar wordt, wekt de engel van J onal en
J aruth al degenen die nog slapen, en Kisjonah, die met zijn familie het dichtst bij Mij
bivakkeerde, gaf snel zijn vrouwen zijn dochters evenals alle dienaren de opdracht
om voor een goed morgenmaal te zorgen!
[2] Maar Ik zeg dan tegen de bezorgde Kisjonah: 'Doe jij dat vandaag maar niet, want
weet je, we moeten broeder Baram uit J esara ook eens een genoegen doen! Kijk eens
daar aan zee! Daar vlak aan de oever ligt het vol geladen schip van Baram, en zijn
zonen en dienaren zijn samen met hem bezig om de ochtendmaaltijd hierheen te
brengen. Heb voor vandaag dus maar geen zorgen beste broeder; want het grote schip
bevat ook nog een uitgebreid middag en avondmaal, benevens veertig zakken beste
Griekse wijn.
[3] Ah', zegt Kisjonah, 'die zwijgzame Baram toch! Hij zei geen woord over wat hij
van plan was; 's avonds verdween hij heel stilletjes; ik meen dat hij vlug na onze
aankomst verdween, en nu is hij met een volgeladen schip terug! Hij moet een goede
wind gehad hebben, anders zou hij naast het werk nog lang niet hier kunnen zijn;
want met kwade wind moet je van hier naar J esara een hele dag roeien.'
[4] Ik zeg: 'Geloof Mij broeder, wie goeds van plan is, zal steeds een goede wind
hebben; wie echter slechts in de zin heeft, zal steeds een slechte wind hebben.
367
[5] Er waren eens twee broeders, die een moeder hadden die veel schatten bezat.
Beiden hielden heel veel van hun moeder, en wel zodanig, dat de moeder niet kon
vaststellen welke van de twee het meest van haar hield, zodat ze aan hem het grotere
erfdeel kon geven. Maar alleen de ene hield echt van haar; de andere had het slechts
voorzien op het grote erfdeel en daarom was hij zeer attent voor de moeder en was
daarbij niet zelden de broer, die echt van zijn moeder hield, voor.
[6] Omdat de goede zoon zijn moeder echt liefhad, verdacht hij zijn broer niet in het
minst en verheugde zich er alleen maar over als zijn broer de geliefde moeder een
plezier deed. Zo ging dit dus enige jaren goed.
[7] Maar de moeder werd ouder en zwakker en riep de beide zonen bij zich en zei: 'Ik
kom er niet achter wie van jullie beiden mij meer liefheeft, zodat ik hem het grotere
erfdeel kan geven; daarom wil ik dat jullie na mijn sterven de erfenis gelijkelijk
zullen verdelen!'
[8] Toen zei de goede zoon: 'Moeder, u heeft ervoor gezorgd dat ik heb leren werken
en ik kan net zoveel brood verdienen als ik nodig heb; maar ik zal God met mijn
gehele hart smeken dat Hij u net zo lang laat leven als ik leef, en dat u uw schat voor
het welzijn van het hele huis beheren kunt! Want zonder u zou de erfenis mij kwellen
en mij altijd treurig maken zo vaak ik er naar zou kijken. Liefste moeder, houd u dus
de erfenis en geef hem aan wie u maar wilt! Voor mij is uw hart de beste erfenis; dat
God het lang in leven moge houden!'
[9] Toen de moeder deze taal van haar goede zoon met een ontroerd hart aangehoord
had, sprak zij, terwijl zij niet liet merken wat zij dacht: 'Beste zoon, je bekentenis
doet mij welontzaglijk veel plezier, maar dat is nog geen reden om jouw erfenis aan
een vreemde weg te geven. Als jij er geen deel van wilt hebben, dan moet je broer de
gehele erfenis na mijn dood nemen, en jij moet hem dienen en je brood in het zweet
van je aanschijn verdienen!'
[10] De goede zoon antwoordt: 'Liefste moeder, als ik dienen en werken zal, dan zal
mijn hart toch steeds zeer dankbaar aan u denken en zeggen: 'Zie, zo heeft je lieve
tedere moeder je werken geleerd!' Maar als ik de erfenis had, dan zou ik uiteindelijk
werkschuw worden en mij in het nutteloze leven van de weelde storten en tenslotte
zelfs u nog vergeten! Daarom wil ik uw verworven geldschat niet, waarop niet uw
hart staat afgebeeld, maar die slechts de macht van de keizer weergeeft; maar ik wil
datgene wat ik uit uw hart heb meegekregen, dat draagt ook haar afdruk en heeft een
onwrikbare plaats in mijn hart. En daarom is deze erfenis die u, lieve moeder, mij al
vanaf de wieg rijkelijk hebt gegeven, en waardoor ik al veel goeds en kostbaars heb
gekregen, onbeschrijflijk veel beter dan degene, die u zich met het werk en de moeite
van uw handen heeft verworven! Bij het zien ervan zou ik alleen maar droevig
worden, omdat ik er steeds bij zou moeten denken: 'Kijk, dat heeft je geliefde moeder
zoveel moeite en werk gekost; misschien heeft ze wel vaak van pijn gehuild om jou
een erfenis te bezorgen!' Wel, liefste moeder , omdat ik zoveel van u houd, zou ik dan
toch onmogelijk vrolijk kunnen zijn!'
[11] De tot tranen toe bewogen moeder roept de andere zoon en zegt tegen hem, hoe
zijn broer er over denkt, en wat hij wil.
[12] Deze antwoordt dan: 'Ik heb altijd wel gedacht dat broer weliswaar een edel
mens, maar op bepaalde punten een zonderling is! Dan ben ik toch een heel ander
mens! Net zo veel als ik u eer en acht, lieve moeder, net zo zeer acht ik ook alles wat
u mij geven wilt en zult, en ik neem daarom de gehele erfenis met een van dank
vervuld hart aan, en de diensten die mijn broer mij wil verlenen zullen niet onbeloond
368
blijven. Als u dat echter wilt, lieve moeder, dan zoudt u mij alvast de halve erfenis
kunnen geven, zodat ik een stuk grond kan kopen en een vrouw neem?!'
[13] De moeder zegt wat weemoedig na het antwoord van haar tweede zoon: 'Het
blijft bij wat ik gezegd heb! J e krijgt pas na mijn dood je erfenis!'
[14] Toen werd de tweede zoon bedroefd en ging naar buiten.
[15] Maar na een jaar werd de moeder erg ziek, en toen de beide zoons op het veld
werkten, kwam een maagd en riep de beiden bij de moeder opdat de waardigste
volgens de wil van de moeder de zegen van haar zou krijgen.
[16] De goede zoon werd toen zeer bedroefd en bad onderweg luid tot God of Hij het
leven van zijn moeder zou willen behouden.
[17] De slechte zoon ergerde zich echter daaraan en zei tegen de biddende broer: 'Wil
je dan werkelijk met je gebed de natuur de wet voorschrijven?! Wie eenmaal zover is,
hetzij vader, moeder, broer of zuster, moet sterven; en daar helpt geen smeken en
bidden tegen! Daarom is mijn lijfspreuk: Wat God wil, daar ben ik het mee eens!'
[18] De goede broeder werd toen nog treuriger en bad nog inniger voor het leven van
zijn moeder .
[19] Toen zij in de kamer kwamen waar de moeder ziek lag, zei de slechte zoon: 'Ik
wist wel, dat u niet zo vlug dood gaat!' -En hij begon haar toen ervan te overtuigen
dat ze niet bang moest zijn voor de dood!
[20] Maar de goede zoon weende en bad hardop. God verhoorde het zuchten van de
goede zoon, stuurde een engel naar het bed van de zieke moeder, en deze genas haar
volkomen.
[21] Weldra stond de moeder van het bed op daar ze merkte dat een hogere macht
haar de gezondheid had weergegeven. En toen ze begon te lopen en merkte hoeveel
kracht ze in haar voeten had, zei zij: 'Dat heb ik te danken aan het vurig gebed van die
zoon, die het aangeboden erfdeel uit echte liefde voor mij niet aannam! Waarlijk, ik
zeg je, liefste zoon: Omdat jij uit echte liefde voor mij niets wilde hebben, daarom
krijg je nu alles; wat van mij is, is nu ook van jou! Maar jij, die alleen maar terwille
van de erfenis van mij hield, en hartstochtelijk op mijn einde zit te wachten omdat ik
zo goed was om je alles te laten erven, jij krijgt nu niets en zult voor altijd een knecht
van de mensen zijn!'
[22] Beoordeel deze gelijkenis nu eens! Wat denken jullie nu, wie van de beide zonen
had de goede wind?'
[23] De leerlingen antwoorden: 'Duidelijk degene, die zijn moeder echt liefhad!'
[24] Ik zeg: 'Heel goed geantwoord! Maar Ik zeg jullie: Net zoals deze moeder deed,
zo zal de Vader in de hemel ook eenmaal doen!
[25] Wie Mij niet liefheeft terwille van Mijzelf, die komt niet daar waar Ik zal zijn!
[26] De mens moet God zonder winstbejag liefhebben, net zoals God hem liefheeft,
anders is hij God geheelonwaardig!'
205 De liefde neemt
[1] Ahab zegt: 'Dat is een grote en diepe waarheid; maar toch zou ik daar aan toe
willen voegen, dat in ieder geval bij de mensen een belangeloze liefde niet mogelijk
is; want omdat ik speciaal over de liefde veel nagedacht heb, is het mij opgevallen,
dat ook al is de liefde nog zo zuiver, ze toch altijd meer of minder steelt.
[2] Kijk, ik houd beslist zo veel van U, als een mens U maar liefhebben kan; ja, als
369
dat mogelijk was, dan zou ik U uit pure liefde geheel in mij op willen nemen -en in
mijn hart op willen sluiten!
[3] Maar dan vraag ik mijzelf af, of ik dat voor iemand anders, die mij
geheelonverschillig is, ook kan voelen!? - Waarom niet? Waarom voel ik het dan wel
bij U?! - Het antwoord hierop geeft het onderwerp zelf!
[4] Ik weet wie U bent, en weet wat U kunt, en weet nu ook wat ik door U en door het
volgen van Uw leer bereiken kan, - en dat is dan ook de onbetwistbare reden van mijn
vurige liefde voor U. Want als U niet Diegene was, Die U bent, dan zou mijn liefde
voor U ook aanmerkelijk geringer zijn. Ik heb in U en voor U dus een overgroot
interesse, en daarom wil ik U en houd ik van U!
[5] Ik wil niet beweren dat ik van U houd vanwege een bijzonder voordeel -want ik
laat alles in de wereld terwille van de liefde voor U in de steek -; maar toch steelt
mijn liefde hier iets op een speciale manier; want ze grijpt naar U omdat ze U meer
acht dan de hele wereld!
[6] De geest van de liefde wordt steeds benvloed door de grotere materile of
geestelijke waarde. De koopman, die parels zocht, verkocht alles en kocht de grote
parel die hij gevonden had! Waarom dan? Omdat zij veel meer waard was dan alles
wat hij daarvoor bezat! En dat is weliswaar een edel belang; maar het is en blijft toch
een belang, en zeker bij de mens is er zonder dat geen liefde! En wie mij iets wijs wil
maken over een ongenteresseerde liefde, die misschien hoogstens in God kan voor-
komen, tegen zo iemand zeg ik: 'Vriend, je kunt heel wijs zijn, maar over het
onderwerp liefde heb je nog nooit diep nagedacht!'
[7] J a, de goddelijke echte liefde onderscheidt zich overduidelijk van de liefde van de
hel, doordat de goddelijke liefde weliswaar ook iets pakt, net als die van de hel, maar
daarna geeft ze alles weer terug! Ze verzamelt slechts om het weer terug te geven,
terwijl de helse liefde alleen maar zelfzuchtig neemt en niets terug wil geven.
[8] Als wij ons echter de hemelse liefde eigen maken, dan weten wij dat we daarmee
nooit verlies of schade kunnen lijden, maar slechts in alle opzichten steeds meer
kunnen winnen als we meer geven.
[9] Zo lijken wij op een kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond er uit
gaat, des te groter wordt de inwendige ruimte voor de opname van het licht en de
hemelse lucht. Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt Uw oneindig hogere
wijsheid daarover?'
[10] Ik zeg: 'Alleen maar, dat je geheel gelijk hebt; want als de liefde niets nam, hoe
dan ook, dan was het geen liefde; want alle liefde eist en wil hebben.
[11] Maar het doel van het willen hebben maakt, dat er een bodemloze afgrond ligt,
die hemel en hel voor eeuwig van elkaar scheidt!
[12] Nu brengen Barams mensen echter al de ochtendmaaltijd; daarom willen we
omdat we urenlang voor de geest zorgden, ook een paar ogenblikken aandacht
hebben voor het hongerige lichaam.
[13] Baram brengt Mij op een gouden schotel een kostelijke en zeer goed
klaargemaakte vis en een volle beker met wijn en vraagt Mij, om hem de genade
waardig te achten van hem en uit zijn hand het morgenmaal te ontvangen.
[14] En Ik zeg tegen hem: 'Voor deze daad zul je beloond worden, want je doet al
deze moeite uit liefde voor Mij en uit een even grote liefde voor broeder Kisjonah,
waar je medelijden mee had omdat je bij jezelf dacht, dat het voor broeder Kisjonah
in het verloop van verscheidene dagen toch wel wat moeilijk moest vallen om enige
honderden gasten van al het nodige te voorzien.
370
[15] Ik zeg je: Kisjonah heeft echt nog geen nood, want in tien jaar maken wij met z'n
allen zijn voorraden niet op. Maar omdat jij in jouw hart dacht dat Kisjonah tenslotte
zonder voorraad zou komen te zitten, en jij hem daarom van zo ver te hulp komt,
daarom zal jouw loon ook net zo groot zijn als wanneer je dit voor een arm mens
gedaanzou hebben. Want God kijkt alleen maar naar het hart van de gever.
[16] Maar kom nu ook bij Mij zitten en eet met mij en broeder Kisjonah van n
schotel; want de vis is zo groot dat drie mensen er meer dan genoeg aan hebben!' -
Baram deed dat, evenals Kisjonah.
[17] En zo vangt het morgenmaal aan bij volle zonsopgang en duurt ongeveer twee
uur; want de maaltijd was met de vis nog lang niet aan zijn eind, na de vis volgden
nog tal van verfrissingen.
206 Het dode lichaam
[I] Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden, dat tijdens deze ochtendmaaltijd
iedereen bijzonder vrolijk werd en zeer spraakzaam; want de wijn maakte alle tongen
goed los. Zelfs J onal en J aruth werden heel opgewekt en vroegen Mij zelfs, of Ik
hen in zo'n vrolijke stemming ook naar Sichar terug wilde laten gaan! En Ik stond hen
toe bij hun afscheid in zo'n opgewekte stemming te zijn.
[2] Toen zeiden ze: 'Heer, dat U ons dat toestaat is wel goed, omdat we dan niet
zondigen als we blij zijn; maar het is wel zeer de vraag of we vrolijk kunnen zijn!'
[3] Ik antwoord: 'Nu ja, je zou het moeten zijn -en je zult het zijn!'
[4] Maar hun engel trok een beetje droevig gezicht bij die belofte. J onal merkte dat
en vroeg Mij naar de reden daarvan.
[5] En Ik zei: 'Omdat de engel maar al te goed weet, dat tussen een grote
opgewektheid en de zonde, maar een heel kleine en smalle ruimte zit! Hij ziet al van
te voren de moeite die hij zal hebben om jullie bij het naar huis gaan voor de zonde te
bewaren, en daarom ziet hij er een beetje droevig uit. Geef hem ook wat wijn te
drinken; misschien wordt hij daardoor wat opgewekter!'
[6] Daarop reikt J onal de engel een volle beker wijn, deze neemt de beker en drinkt
hem helemaal leeg, waarover beiden zich erg verbaasden; want dat hadden ze hem
nog nooit zien doen.
[7] Maar de engel zei: 'Ik ben nu toch al een hele tijd bij u; waarom geeft u mij thuis
dan nooit een beker wijn?'
[8] J onal zegt: 'We hadden niet eens kunnen dromen, dat een engel op aarde het een
of andere voedsel zou gebruiken?!'
[9] 'Vreemd!', zegt de engel. 'U heeft toch gezien, dat de Heer van alle hemelen ook
at en dronk, en Hij is toch de hoogste en volkomenste geest; waarom zouden wij
engelen, nu wij ook een lichaam gebruiken moeten om u in de materie te dienen, niet
eten en drinken?!
[10] Als u mij ook een stukje vis en wat brood geeft, dan zult u meteen zien dat ik
niet alleen drinken, maar ook behoorlijk goed eten kan; want waar de Heer aardse
spijzen gebruikt, daar doen de engelen dat ook.'
[11] En J onal geeft de engel een hele vis en een goed stuk brood, en de engel pakt
alles aan en eet het op.
[12] Nadat de engel aan de beiden getoond had dat een geest ook best in staat is
stoffelijk voedsel te gebruiken, vraagt J onal aan hem, hoe dat nu mogelijk was,
371
omdat hij in de aard van de zaak toch een geest was.
[13] De engel zegt: 'Heeft u wel eens een dood mens zien eten en drinken?' J onal
zegt: 'Zoiets heeft nog niemand gezien.'
[14] De engel zegt: 'Als een zielloos en geesteloos lichaam, dat op zichzelf bijna
geheel uit materie bestaat, geen eten tot zich neemt en ook niet nemen kan, dan moet
het toch de ziel en de levensgeest in dit lichaam zijn die het voedsel opneemt. Omdat
het lichaam niets anders is dan een handlanger van de ziel en voor zichzelf geen
voedsel nodig heeft, daarom is het dus de ziel en haar geest die zolang het voedsel
van de aarde gebruikt als ze haar lichaam bewoont, en het in stand houdt doordat ze
het haar afval laat eten! Want het lichaam wordt gevoed door het afval van de ziel.
[15] Maar als dus in de materile mens slechts de ziel, zolang ze in het lichaam
woont, het voedsel van de aarde gebruikt, dan mag ik als ziel en geest, zolang ik mijn
voeten op deze aarde zet om u te kunnen dienen, en daarvoor een bepaald soort uit
luchtmaterie geschapen lichaam heb, toch ook wel aards voedsel tot mij nemen?! -
Wat dunkt u?'
207 Het echte vasten
[1] Zowel de beiden als ook veel anderen die meegeluisterd hebben naar de uitleg van
de engel, zijn heel verbaasd, en Petrus vraagt aan Mij: 'Heer, is dat waar, wat de
dienaar van J onal nu verteld heeft? Dat klinkt toch wel een beetje te vreemd! Hoe
kan een lichaam gevoed worden met het afval van de ziel!? Heeft de ziel dan ook een
maag en uiteindelijk zelfs een anus?'
[2] Ik antwoord: 'De engel heeft volledig de waarheid gezegd; het is zo. Daarom
wordt de ziel zelf door zwelgen en brassen zinnelijk en stoffelijk; zij wordt
overladen, en het lichaam kan niet alle afval van de ziel opnemen, en het gevolg is
dat het afval in de ziel blijft. Dat bedrukt en beangstigt haar zo, dat zij alle middelen
en wegen zoekt om het te veelopgehoopte afval te laten verdwijnen. En die wegen
bestaan dan uit allerlei ontucht, hoererij, overspel en nog meer van die zaken.
[3] Maar omdat de ziel daarvan een zekere lustprikkel ondervindt, wordt ze
vervolgens steeds wellustiger en wellustiger en richt zich daarna nog meer op het
zwelgen en brassen, en ze wordt uiteindelijk geheel zinnelijk en in geestelijke
levenszaken volkomen duister, daardoor hard, gevoelloos en tenslotte slecht, trots en
hoogmoedig.
[4] Wanneer zo'n ziel haar geestelijke waarde op grond van de nu aangegeven
levenswijze heeft verloren en ook noodzakelijk moest verliezen, en daardoor
geestelijk dood is gegaan, begint zij letterlijk uit haar afval een troon op te richten, en
tenslotte stelt ze er een eer in en denkt dat ze aanzien heeft vanwege haar grote
hoeveelheid afval.
[5] Ik zeg jullie: Alle mensen, die in deze wereld een welgevallen hebben aan wat
hun zinnelijkheid prettig vindt, zitten als ziel tot over hun oren en ogen in het dikke
afval en zijn daarom geestelijk doof en blind en willen niet meer zien en horen en
begrijpen, wat hen zou kunnen helpen.
[6] Wees daarom altijd matig met het eten en drinken, opdat jullie ziel niet ziek wordt
en te gronde gaat in haar afval!'
[7] Petrus trekt een zeer bedenkelijk gezicht en zegt: 'Heer, als dat zo is, waar geen
twijfel aan bestaat, dan kan men dus beter vasten dan eten?'
372
[8] Ik antwoord: 'Wie op de juiste tijd vast, handelt beter dan degene, die altijd zwelgt
en brast; maar toch is er verschil tussen vasten en vasten! Het hele echte vasten
bestaat daaruit, dat men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich ten opzichte
van alle wereldse dingen uit alle kracht zelf verloochent, zijn kruis op zich neemt en
op deze wijze Mij navolgt, zonder met het eten en drinken angstig te zijn, maar ook
zonder meer te gebruiken dan noodzakelijk is en te gaan zwelgen; al het andere
vasten heeft weinig of geen zin.
[9] Want er zijn mensen, die door een bepaalde kastijding van hun lichaam de
geestenwereld willen binnendringen en dan met hun krachten de natuur willen
bedwingen; dat is niet alleen helemaal onnut voor de ziel, maar ook erg schadelijk.
De ziel valt dan als een halfrijpe vrucht van de boom des levens, terwijl de
levenskern altijd verrot, leeg, doof en dus dood is.
[10] Zulk kastijden en vasten is dus geen deugd, maar een buitengewoon grove
zonde!
[11] Wie daarom volgens de ware orde wil leven, moet net zo leven als Ik leef en leer
om te leven, dan zal ook hij de vrucht des levens in zich tot bloei zien komen en rijp
zien worden. Daarin zal zich geen dode, maar een geheel levende kern vormen voor
het enige eeuwige leven in de geest en deze zal zich ordelijk en voorspoedig
ontwikkelen tot een heel levend zelfbewustzijn. Nu weten jullie ook in dit opzicht
wat er geheel volgens de goddelijke ordening gedaan moet worden; doe dat, dan
zullen jullie het leven in je hebben! .
[12] Maar nu beginnen de zonnestralen meer en meer aan kracht te winnen; daarom
trekken wij ons van deze heuvel terug in de schaduwrijke tuin, en Matthus, jij als
Mijn schrijver kunt nu je schrijfvellen ordenen en de aantekeningen van het gebeurde
en het geleerde op een wat completere manier opschrijven. Maar wij gaan nu wat
rusten!'
208 Aardbeven, storm en onweer
[1] Wij verlaten daarop de heuvel en begeven ons onder de schaduwrijke bomen, Er
was een mooie zodenbank onder een wijdvertakte vijgenboom; daar ging Ik zitten en
sliep in; en alle anderen in Mijn omgeving, zelfs Maria, gingen ook zitten en vielen in
slaap, Alleen J onal, J aruth en Matthus zaten aan een tuintafel, waar Matthus zijn
schrijfvellen begon te ordenen en de engel van J onal en J aruth hem nog op een
aantal onvolkomenheden wees,
[2] Tegen de middag bemerkte Baram, die zich intussen met Kisjonah op het schip
bevond, dat zich in westelijke richting bijzonder zware onweerswolken boven de
horizon begonnen samen te pakken en dat de waterspiegel steeds gladder en gladder
werd, wat een zeker teken was dat er heel snel een verschrikkelijk onweer vergezeld
door een aardbeving op komst was,
[3] Daarop liet Baram alle etenswaren uit het schip halen en het schip zo vast
mogelijk aan de oever vastleggen; en nauwelijks was Baram met dat werk klaar, of
men zag de zee al in de verte tot een ongelofelijke hoogte oprijzen!
[ 4] Toen zei Kisjonah: 'We zullen de Heer en Zijn leerlingen moeten wekken; want
als het water zo hoog is, zo hoog als ik nog nooit eerder gezien heb, dan kon de zee
wel eens de hele tuin overstromen, en daarbij zouden de slapenden toch meer of
minder letsel kunnen oplopen! Het is ook nog mogelijk dat het schip helemaal op de
373
oever geslingerd wordt,'
[5] Baram zegt: ' J a, vriend, als de Heer dit keer de storm niet aan banden legt, dan
zou hij wel eens onnoemelijk veel schade aan kunnen richten! Maar ik vertrouw op
de Heer; Hij zal ons beslist niet te gronde laten gaan! En ik geloof, dat zolang Hij
rustig slaapt, wij van de komende storm, die in weinige ogenblikken hier zal zijn,
weinig of niets te vrezen hebben; maar laten we toch vlug naar Hem toegaan en Hem
op de komende storm opmerkzaam maken!'
[6] Vervolgens snellen de twee samen met de scheepsbemanning naar Mij toe en
proberen Mij te wekken; maar Ik ontwaak niet, want daar had Ik een goede reden
voor, en de engel komt naar hen toe en zegt: 'Laat Hem rusten en wek Hem niet; want
Hij slaapt juist vanwege deze noodzakelijke storm! Uit wat er direkt gaat gebeuren
zal blijken wat de reden voor deze storm was!'
[7] Kisjonah zegt: 'Maar wat moeten we dan, als de huizenhoge golven van de zee in
een razende vloed zelfs over mijn tuin zullen spoelen?!'
[8] De engel zegt: 'Wees over andere dingen bezorgd! Denkt u dan, dat de Heer,
hoewel Hij schijnbaar slaapt, niets van deze storm afweet?! Kijk! Zo wil Hij het, en
daarom gebeurt het zo! Wees dus kalm!'
[9] Kisjonah vraagt: 'Ken je de reden?' De engel antwoordt: 'Ook als ik het wist, dan
mocht ik het u toch niet zeggen voordat de Heer dat wil; vraag dus niets meer en
wees kalm, zonder vrees en angst; wat komt zal u allen de ogen openen!
[10] Na deze woorden van de engel, die daarop heel rustig Matthus hielp zijn vellen
op de juiste manier te ordenen~werd Kisjonah kalm, en Baram zei: 'Ik moet je
openlijk bekennen, dat ik, zolang ik leef, nooit een dreigender storm gezien heb dan
deze, die nu ieder ogenblik schijnt los te zullen barsten; maar ik heb ook nog nooit
onverschilliger en met minder vrees naar een storm als deze gekeken! Kijk daar! Het
is bij matige wind nauwelijks nog een kwartier varen vanaf de inham hier, die je ook
gemakkelijk binnen die tijd kunt roeien! De storm moet in een paar ogenblikken hier
zijn!
[11] Maar let op, die verschrikkelijke golven bewegen in de lengterichting van de
zee, zoals ik al zei, een kwartier bulten de inham recht in de richting van Sibarah, en
lijken op drijvende bergen die elk ogenblik door duizend bliksems verpletterd
worden! En toch is de inham nog zo rustig, dat je moeiteloos zowel de rand van de
storm als de oever duidelijk kunt zien, dat is beslist een zeer zeldzaam verschijnsel!
J e zult me moeten toegeven: Als je met een heel rustig gemoed daarnaar kunt kijken
dan is dat in volle ernst een zeldzaam, uitermate verheven en prachtig gezicht, Maar
diegenen, die zich mogelijkerwijs buiten op de hoge zee bevinden, zal het wel anders
te moede zijn -dan ons hier aan de spiegelgladde inham.
[12] In het geheel zal het toch nog wel een half uurtje zijn tot aan de afgrijselijk
uitziende stormrand, en toch komt het dreun~n van de,donder machtig hierheen
gerold! Daar aan de stormrand moet je er beslist doof van worden! Nu voel ik ook
een behoorlijke aardschok! Merk jij daar niets van?
[13] Kisjonah zegt: O ja, dat wilde ik daarnet reeds aan je duidelijk maken; maar dat
mijn inham bij dat alles nog zo zeldzaam rustig blijft, dat is een buitengewoon
wonder! Want ik weet maar al te goed, wat voor een heilloos spektakel hier kan
ontstaan als het eenmaal begint, Maar het water is binnen en een behoorlijk stuk
buiten de inham nog steeds volkomen rustig, Maar let eens op, het beven van de
aarde wordt heviger! Als de huizen er maar niet door beschadigd worden! Nu ontdek
ik ook al heel merkwaardige kringbewegingen in de inham, en ook buiten de inham
374
begint de springvloed al zichtbaar te worden; het zal nu met lang meer op zich laten
wachten! Nu, in de naam van de Heer! Er kan ons niets ergers overkomen, dan dat we
ons aardse leven er bij inschieten, en laat dan nu maar gebeuren wat er moet
gebeuren; de Heer en Zijn engel zijn toch bij ons! Maar het is een schrikwekkend
gezicht! De Heer zij alle zondaren genadig en barmhartig!'
[14] Nu wordt ook de inham onrustig, Harde windstoten gieren door de bomen, en
talloze bliksemschichten schieten door de inktzwarte wolken, Met onvoorstelbaar
hard gekraak ontladen er zich verscheidene in de inham en veroorzaken daar een
heftig naar alle kanten bruisend schuim; maar geen regendruppel valt nog uit de
gloeiende wolk. Er slaat een bliksem in de heuvel waar wij de nacht doorgebracht
hebben; het oorverdovende gekraak van de bliksem wekt allen uit hun rustige slaap,
behalve Mij.
[15] Als de velen, die nu ontwaakt zijn, zo'n onvoorstelbaar geraas en zo'n storm der
stormen boven zich zien en helemaal wakker worden door tien bliksems, die
gelijktijdig in de oever slaan, komen ze vlug overeind, en de apostelen lopen vlug
naar Mij toe en wekken Mij met veel angstgehuil!
[16] En J udas zegt helemaal opgewonden: 'Maar Heer! Hoe kunt U toch slapen in
deze storm van de elementen?! De bliksem regent uit de hemel! Wie is hier ook maar
een ogenblik veilig voor de dood? Help, Heer, anders wordt de gehele aarde
verwoest!'
[17] Ik zeg: 'Ben je al door een bliksem getroffen?' J udas zegt: 'Tot nu toe zo gezien
nog niet; maar wat tot nu toe nog niet gebeurde, dat kan met deze storm toch wel heel
gemakkelijk gebeuren! Dus praat ik alleen nog maar zo lang ik in leven ben; de
volgende bliksem kan mij wel voor altijd het spreken beletten!'
[18] Terwijl J udas dit nog zegt, rolt de vloedgolf met ontzettend gedreun en lawaai de
inham in; en omdat de vloed schijnbaar verscheidene vademen hoger is dan onze
standplaats in de tuin, beginnen alle leerlingen te schreeuwen, en een paar vluchten
zelfs op de dichtstbijzijnde heuvel, waar ze echter snel door de duizenden
bliksemflitsen vanaf gedreven worden. 'Heer, help ons, als U kunt en wilt, - anders
overleven we het niet!', schreeuwen nu honderden. Alleen Matthus, J aruth, J onal
en hun engel laten zich niet in de war brengen en zijn bijna met hun werk klaar .
[19] Ditmaal stop Ik de storm voor wat betreft zijn blinde huilen en woeden echter
niet, maar Iaat hem zijn gang gaan; alleen mag hij niet de geringste schade
veroorzaken!
209 Het doel van de storm
[I] Maar Petrus komt bij Mij staan en zegt heimelijk tegen Mij: 'Heer, heeft de geest
van de Vader in U zich zo van U verwijderd, dat U nu niet in staat bent, om deze
storm meester te worden? Probeer toch, als het U mogelijk is, om deze storm te laten
bedaren!' Ik zeg: 'Er is een wijze reden voor, waarom deze storm, die niet lang meer
zal duren, uit moet razen! Als je echter daaraan twijfelt, weet dan dat er tien
vijandelijke vaartuigen op zee zijn om ons te achtervolgen en ons allemaal gevangen
te nemen en te vernietigen! Deze storm doet echter met hen, wat zij met ons wilden
doen. Als dat zo is, waarom vraag je Mij dan en verlang je, dat Ik deze storm, die
nodig is voor ons voorlopig noodzakelijke heil, zal laten bedaren? Laat hem helemaal
uitrazen, totdat het doel waarvoor hij ontstaan is geheel bereikt is, dan zal hij wel op
375
een heel prettige manier eindigen! Kijk daar eens en zeg Mij dan, wat de huizenhoge
golven van de zee, net als kwaadaardige en baldadige kinderen met hun rondslin-
gerende speelgoed, op hun woedende ruggen heen en weer en omhoog en omlaag
slingeren!'
[2] Petrus kijkt onderzoekend naar het met stormachtige hoge golven bedekte
oppervlak van de zee en ziet maar al te gauw verscheidene scheepswrakken en een
wat minder beschadigd heel schip, die allemaal, schip en wrakken, door de machtige
golven als kaf door elkaar gegooid worden; ook ziet hij een paar mensen, die, zich
vastklemmend aan losse wrakstukken, met hun laatste krachten proberen aan de
oever te komen, en door de opeenvolgende golven voortdurend bedolven en bij tijden
omhoog geslingerd worden.
[3] Terwijl Petrus een poosje naar deze taferelen kijkt, zegt hij tegen Mij: 'Heer,
vergeef het mij; maar U weet dat ik nog steeds een zondig mens ben en U daarom
met een echte oerdomme vraag lastig heb gevallen; maar nu is mij alles duidelijk! De
slechte Farizeen uit J esara hebben in J eruzalem hulp gehaald; tien schepen met
Romeinse soldaten werden uitgerust om ons hier gevangen te nemen. Zij moesten
over het water hierheen komen, omdat ze moeilijk over land hier naar Kis (dit is de
naam van de plaats, die geheel aan Kisjonah toebehoorde) konden komen, en nu
hebben ze voor hun moeite het welverdiende loon gekregen! Zij zullen ons wel niets
meer doen, en zoals ik aan de richting van de golven zie, zullen de schepen die
schipbreuk hebben geleden, met de wrakken naar Sibarah drijven waar veel rotsen
zijn, waar het bij deze nooit gehoorde en nooit geziene woedende storm voor iemand
heel moeilijk zal zijn het er levend af te brengen! Oh, dat is buitengewoon goed dat
deze slechte overspelige soort eens in zo'n oordeel terechtgekomen is! Dit voorval
zou er wel eens veel toe kunnen bijdragen de Farizeen alle verdere moed te
ontnemen om tegen U op te staan!'
[4] Ik zeg: 'De satan Iaat zich duizendmaal duizend keer op de mond slaan, maar
blijft na duizendmaal duizend slagen toch altijd dezelfde, allergrootste vijand van
God en van al het goede en ware, dat afkomstig is van de geest van God. Degenen die
nu dood op zee ronddrijven, zullen ons wel niets meer doen; maar voor hen staan er
weer anderen op en die zullen het voor ons noodzakelijk maken om rn de steden van
de Grieken de wijk te nemen, en tot dat moment zullen er echt niet zo veel weken
voorbij gaan!'
[5] Petrus zegt: 'Heer zullen we zolang wij hier zijn, wel rust hebben?'
[6] J a, ja, dat zeker', zeg Ik, 'maar er wonen op aarde nog veel mensen en volkeren,
die het evangelie net zo nodig hebben als jullie, en zij zijn geschapen door de Vader,
Die ook jullie geschapen heeft! Ondanks alle vervolgingen die ons nog wachten,
moeten wij naar hen toe gaan en het goede bericht uit de hemel brengen! Zij zullen
ons weliswaar ook vervolgen; maar in de loop der tijd zich toch bekeren en als
lammeren in onze schapenstal hun intrek nemen!
[7] Wij zijn goed, en de wereld is slecht; dus kunnen we van haar ook niets goeds
verwachten -behalve zo hier en daar een zoete aardbei tussen het overheersende
onkruid! Maar kijk, de storm gaat zo zoetjes aan liggen, en alle gevaar is voor deze
keer voorbij!'
[8] Dan zeg Ik tegen Baram: 'Vriend, de storm gaat liggen; de middag is met de storm
voorbij gegaan, laten we dus het middagmaal gebruiken opdat we sterk genoeg zijn
voor het werk van vanmiddag.
[9] Het lijkt Mij niet noodzakelijk om het middagmaal verder te beschrijven, en de
376
uitwerking van de voorgaande grote storm nog meer te belichten, vooral wat betreft
de tien schepen; het is voldoende te weten, dat er van de duizend mensen, die op de
schepen waren, maar vijf overleefden; alle anderen werden een prooi van de zee, en
op de klippen van Sibarah vond men nog na jaar en dag vergane en door de vissen
afgeknaagde geraamtes en tevens een massa van allerlei Romeinse wapens en
kettingen, die voor Mij en Mijn leerlingen bestemd waren.
[10] Het behoeft wel nauwelijks nader vermeld te worden dat deze storm zowel bij de
Farizeen als bij de Romeinen, vooral in Kaprnaum en in Nazareth, een zeer
deemoedigende uitwerking had; en Ik had een paar weken rust met degenen die bij
Mij waren.
[11] Na het middagmaal werd er op deze dag weinig belangrijks meer gedaan, en de
leerlingen gingen daarom met de vissers van Kisjonah de zee op en trokken tot aan de
avond vijf maal het net vol met de voortreffelijkste vissen die deze zee voortbracht,
en brachten ze in de visbewaarplaats van Kisjonah, die daar echt blij mee was, en
voor de avond moesten er meteen zo'n honderd stuks met allerlei specerijen en
allerlei goede kruiden klaargemaakt worden. En zo eindigden we deze dag, en na het
avondmaal rustte iedereen goed uit, want dat had men wel nodig.
210 Uitstapje naar Kana in het dal
[1] De volgende dag maakten wij, watje zou kunnen noemen, een uitstapje in een dal,
dat precies tussen de beide bergketens in lag in de richting van Samaria, door welk
dal tevens een hoofdweg naar Damascus liep en van daaruit verder naar alle kleine en
grote plaatsen van Midden Azi, hetgeen dan ook de reden was dat de tol van
Kisjonah in het plaatsje Kis een van de meest winstgevende van heel Galila was.
[2] In dit dal lagen natuurlijk een groot aantal kleine plaatsjes, waar veel J oden en
Grieken woonden die voornamelijk handel dreven. Het dichtst bij Kis, ongeveer twee
uur lopen het dal in, lag een plaatsje, dat ook Kana heette, waarom men dan ook ter
onderscheiding voor Kana in de buurt van Nazareth het achtervoegsel 'in Galila'
gebruikte; als men alleen 'Kana' zei, dan begreep men daaronder het tweede Kana in
het dal, dat al in het gebied van Samaria lag, waarom dan ook in Kis, de grensplaats
tussen Galila en Samaria, de grote tol aan de grens was.
[3] Dit Kana werd voornamelijk door Grieken bewoond, want op iedere J oodse
familie waren er wel vijf Griekse families; de J oden leefden merendeels van
akkerbouw en veeteelt, terwijl de Grieken zich alleen met de handel bezighielden.
[4] We bezochten dus dit Kana, en speciaal de daar wonende J oden, waarvan een deel
vaak erg bedrogen werd door de slimme en listige Grieken en die, als eigenaars van
het land en de grond bijna alleen alle belastingen en andere lasten moesten dragen en
daarom ook vaak uit boosheid en droefheid ziek of ziekelijk waren.
[5] Toen wij in Kana kwamen, en zowel J oden als Grieken Kisjonah die zij allen
goed kenden, zagen, kwamen ze snel naar hem toegelopen: begroetten hem en
vroegen hem geduld met hen te hebben, want zowel J oden als Grieken waren hem
grote sommen geld schuldig.
[6] Maar Kisjonah zei: ' Als ik wat van jullie had willen eisen, dan hoefde ik niet zelf
hierheen te komen, maar dan zou ik mijn knechten wel gestuurd hebben; ik kom
echter om jullie een grote troost te bereiden door wat ik jullie allen hier nu in het
openbaar mededeel: J ullie schuld aan mij is meer dan voldoende betaald, want mijn
377
en jullie Heer heeft ze betaald en mij volledig voldaan, en jullie kunnen daarom nu
zonder verdere zorgen vrolijk zijn.'
[7] Als de bewoners van Kana dat horen, zijn ze zo uitermate verheugd, dat ze beslist
willen weten, wie en waar deze heer is, die hen zo'n grote weldaad en genade heeft
bewezen, want ze willen naar hem toe en hem danken en eren!
[8] Terwijl Kisjonah zijn hand op Mijn schouder legt, zegt hij: 'Dit is Hij, buig voor
Hem je knie!'
[9] Hierop vallen ze allen voor Mij op hun knien en aangezichten en roepen: 'Heil
aan u, gij volledig onbekende weldoener! Wat voor goeds en vriendelijks hebben wij
u dan ooit gedaan, dat u zich over onze grote ellende wilde ontfermen?! En omdat u,
een geheelonbekende heer en weldoener, ons een nog nooit gehoorde grote genade
hebt bewezen, vragen wij allen wat wij voor u kunnen doen, zodat wij de gelegenheid
hebben ons uw genade wat meer waard te tonen dan waartoe we nu als volkomen
vreemdelingen voor u, in staat zijn!'
[10] Ik antwoord: 'Wees vanaf heden in alle dingen rechtvaardig; heb God boven
alles lief en uw medemensen als li zelf, want het zijn allen uw naasten, of het nu
vrienden of vijanden zijn; doe wel aan degenen, die u kwaad doen; zegen, die u
vervloeken, en bid voor hen, die u vervolgen, dan zullen jullie als kinderen van de
Allerhoogste worden opgenomen. Daaruit bestaat alleen maar de enige echte dank
aan Mij voor alles, wat Ik voor jullie gedaan heb. Dat is alles, wat Ik van jullie
verlang!'
[11] De Grieken zeggen: 'Heer en vriend! Wij hebben zoveel goden! Welke van die
vele goden moeten we dan boven alles liefhebben? Zeus, Apollo, Mercurius of soms
een andere van onze twaalf hoofdgoden? Of moeten we zo de god van de J oden
liefhebben? Maar de god van de J oden is waarschijnlijk dezelfde als onze Chronos;
hoe kunnen we deze buitengewone god boven alles liefhebben?!'
[12] Ik zeg: 'De goden, die jullie Grieken vereren, zijn slechts nutteloos knoeiwerk,
door mensenhanden uit de materie gemaakt; en jullie kunnen hen duizenden jaren
vragen, aanbidden, vereren en meer dan je eigen leven liefhebben, maar ze zuUen je
toch nooit verhoren en iets goeds voor je doen om de heel eenvoudige reden, dat ze in
de levende werkelijkheid niets zijn en niet bestaan.
[13] Maar de god der J oden, die de meesten nu ook niet meer in waarheid willen
erkennen en die zij in plaats van in geest en waarheid van het hart, hetgeen in diepste
wezen de ware liefde is, alleen maar door een zeer besmeurde en dode ceremonie
aanbidden en vereren, is echter toch de alleen ware, eeuwige God, die eenmaal de
hemel en deze aarde met alles wat daar op, in en onder is, leeft en beweegt, uit
Zichzelf geschapen heeft!
[14] Ik ben Zijn eeuwige gezondene en kwam nu naar jullie, om aan jullie en je
kinderen dit evangelie te verkondigen!
[15] Daarom moeten jullie deze God boven alles liefhebben en Zijn geboden
opvolgen, die heel in het kort hierin bestaan, dat je, zoals Ik daarnet zei, Hem boven
alles lief moet hebben en jullie naasten als jezelf!
[16] Daarbij moetje ook geloven dat nu juist deze God, Die Mijn Vader, Mijn
eeuwige liefde is, Mij in deze wereld heeft gezonden opdat iedereen die in Mij
gelooft, het eeuwige leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van de
Allerhoogste!
[17] Breng, om het geloven wat gemakkelijker voor jullie te maken, al jullie zieken,
dan zal Ik ze allen gezond maken, wat voor ziekte ze ook mogen hebben! Ga daarom
378
en breng ze allen hier!'
[18] Zij verbaasden zich over Mijn toespraak en riepen als uit n mond: 'Deze plaats
heeft een grote zegen ontvangen! Hoe machtig en wonderbaarlijk klinken de heilige
en ware woorden van onze grote weldoener! Waarlijk, bij zo'n vriendelijkheid en
goedheid vind je geen arglist, geen valsheid en geen sluwheid; daarom zullen we ook
zonder bezwaar alles doen, wat hij ook maar van ons verlangt! Want hij, die onze
vriend werd voor hij ons gezien had, zal dat nog meer voor ons zijn nadat hij met ons
gesproken heeft en ons in onze grote nood gezien heeft! Geloofd zij de God van
Abraham, Izaak en J acob, die weer aan ons denkt en zich over ons heeft ontfermd!'
[19] Na deze goede woorden gaan ze allemaal snel naar huis en brengen in aller ijl
ongeveer tweehonderd zieken bij Mij.
211 Genezing in Kana in het dal
[1] Toen de zieken, ten dele geleid, ten dele moeizaam op muildieren zittend en ten
dele liggend op ziekbedden door mensen gedragen, in een halve kring om Mij heen
opgesteld waren, kwamen de oudsten van deze plaats naar Mij toe en vroegen Mij:
[2] 'Heer! U, die onze schulden aan de machtige en zeer rijke Kisjonah betaald hebt, -
een daad, waarvoor wij u niet genoeg kunnen danken, - genees, als u kunt deze
armen, opdat zij zich met ons helemaal kunnen verheugen over de grote weldaad, die
u ons heeft bewezen. ,
[3] Ik zeg: 'J a, dat heb Ik aan jullie gevraagd en Ik kan en zal Mijn belofte ook
inlossen; maar vooraf vraag Ik jullie, of je dat geloven kunt of wilt?! J ullie geloof zal
je veel helpen!'
[4] De oudsten zeggen daarop: 'Heer, wij menen dat u dat kunt, en daarom
vertrouwen wij er zogezegd blindelings op dat u onze zieken genezen zult door uw,
ons nog onbekende, wonderlijke geneesmiddelen!'
[5] 'Maar', zeg Ik, 'hoe dan, als Ik geen speciale geneesmiddelen bij Mij heb, geen
heilzame olie of andere voor het genezen van verschillende ziekten gebruikelijke
middelen? Hoe denk je dan dat ik deze zieken zal genezen?'
[6] De oudsten zeggen: 'Heer! Hoe zouden wij dat nu moeten weten?! Want we
hebben beslist overal meer verstand van dan van de geneeskunde! In deze plaats
hebben we wel een dokter, maar dat is er eigenlijk geen. want hij heeft de mensen
alleen maar onder de grond geholpen! Als we dus net zoveel wisten als onze dokter,
dan zouden wij over uw geneeswijze zonder het gebruik van geneesmiddelen ook
niets kunnen zeggen; vandaar dat we niet in staat zijn om te bepalen, hoe u op
natuurlijke weg in staat zou zijn om de zieken zonder geneesmiddel gezond te
maken!
[7] Misschien heeft u wel de beschikking over bovennatuurlijke middelen, maar dat
kunnen wij niet weten; of misschien bent u een leerling van de beroemde
wonderdokter uit Nazareth, J ezus genaamd? Dan zou u natuurlijk op die manier wel
kunnen genezen!
[8] Het is toch eeuwig jammer, dat, zoals wij gehoord hebben, de Farizeen te
J eruzalem Herodes het vuur zo na aan de schenen gelegd hebben, dat hij ten langen
leste toegestemd heeft om deze zeer beroemde genezer gevangen te nemen en in een
kerker te werpen! Oh, dat is een grote tegenslag voor de arme, lijdende mensheid!
[9] Toch is het nog een geluk, dat Hij naar het schijnt verscheidene leerlingen in Zijn
379
kunst onderwezen heeft! Een leerling wordt wel zelden zo goed als zijn meester;
maar met de juiste ijver kan hij toch wel iets van zijn meester geleerd hebben. En dat
is dan toch altijd nog wel een heel voornaam iets, dat wij in hoge mate bij u aanwezig
achten en daarom geloven wij, dat u --- maar wat is dat nu?! Terwijl wij alle moeite
doen om aan te geven dat wij ons geloof baseren op het feit dat u een leerling van
J ezus bent, staan ineens alle zieken op! De blinden zien, de lammen lopen, de
stommen spreken, de melaatsen zijn rein! En er waren daarbij nog een paar met
cholera, en een aantal dat met TBC besmet was, en ze zijn gezond! Ah, zo iets is toch
sinds het ontstaan van de wereld nog nooit vertoond! Grote, almachtige God, hoe
gebeurde dat? Heeft u ze allemaal genezen?! Of is er soms een engel in dit dal
neergedaald en heeft die de zieken allemaal onzichtbaar aangeraakt en zo genezen?
Hoe -hoe is dat nu toch gebeurd?
[10] U heeft nog niet eens naar de zieken gekeken en u was alleen maar met ons
bezig, en alle zieken zijn nu beter! O zeg ons toch, hoe dat gebeurde!'
[11] Ik zeg: 'Waarom is de manier 'waarop' nu zo belangrijk, als de zieken alleen
maar door Mijn wil en Mijn innerlijke woord, waaraan alles ondergeschikt is,
volledig gezond zijn geworden, want daaraan kunnen jullie toch wel niet meer
twijfelen!? Deze daad geschiedde echter niet zozeer terwille van de zieken, maar veel
eerder voor jullie. Lichamelijk zijn jullie wel helemaal gezond, maar geestelijk zijn
jullie zieker dan dat zij lichamelijk waren!
[12] Ik zou echter erg blij zijn als Ik jullie zielen ook zo kon genezen zoals Ik de
lichamelijk zieken genezen heb! Maar dat gaat niet zo gemakkelijk, omdat iedere ziel
haar eigen dokter moet zijn.
[13] Maar vooraf heb ik jullie de geestelijke medicijn al gegeven; gebruik deze, dan
zullen jullie in je ziel gezond worden en daardoor zullen jullie je omvormen tot echte
kinderen van God.
[14] Het woord, dat Ik tegen jullie heb gesproken, moet zonder de geringste
toevoeging en zonder de minste weglating wezenlijk in acht genomen worden. En
jullie geringe aantal J oden in deze plaats moet in hart en nieren J ood zijn; en jullie
Grieken moeten ware J oden worden, opdat vrede en eenheid onder jullie heerse!
[15] Ook zullen jullie Grieken met je sluwe woekergeest de toch al arme J oden niet
meer noodzaken om geld tegen rente te lenen, om aan jullie onrechtvaardige
vorderingen te kunnen voldoen.
[16] J ullie hebben de aarde met haar menigvuldige schatten toch niet geschapen,
zodat je daarmee kunt doen alsof deze jullie eigendom zijn?!
[17] Waarom eis je dan van de J oden een pachtsom, terwijl God toch het land aan de
J oden heeft gegeven en alleen zij dus het recht zouden hebben om van jullie pacht te
vragen?! J ullie zijn vreemdelingen in het land van de J oden, die meer dan jullie,
kinderen van J ehova zijn, en toch vraag je pacht voor de akkers, weiden en bossen,
die sinds Abraham eigendom van de J oden zijn! Vraag jezelf eens af, of dat wel
rechtvaardig kan zijn voor God en alle rechtvaardige mensen!
[18] Daarom waarschuw Ik jullie voor de toekomst heel ernstig voor zulke
schreeuwende onrechtvaardigheden, omdat het jullie anders slecht zal kunnen
vergaan!
[19] Geef dat zeer onrechtmatig in bezit genomen goed en eigendom gratis aan de
J oden terug en zie jezelf in het land van de J oden zoals je bent, namelijk
vreemdelingen, dan zullen jullie een gezegend aandeel in alles hebben wat de J oden
nu volgens de belofte letterlijk zullen ontvangen; maar anders zullen jullie deel
380
hebben aan de vloek van duizenden en de gevolgen daarvan!
[20] Denk er nog maar eens goed over na, en dan zul je zien dat de J oden in jullie
ogen alleen maar lastdieren zijn!
[21] J ullie hebben de J oden wel het politieke eigendomsrecht laten behouden, en de
J ood kan altijd nog zeggen: 'Deze grond is van mij!'; maar jullie kwamen met je
verleidelijke waren, je hebt van de mooie dochters en vrouwen van de J oden ijdele
pronkzuchtige dames gemaakt en de blinde J oden voor gek gezet, omdat ze hun
vrouwen en dochters mooier vonden met de Griekse opschik dan in de joodse
ingetogen, eenvoudige kleding! Daarvoor kregen jullie het vruchtgebruik van hun
akkers, tuinen, weiden en bossen; en omdat ze toch ook voor hun eigen
levensbehoeften vruchten van hun akkers wilden oogsten, moesten ze duur als
onderpachter voor het gebruik betalen en van de oogst ook nog de tienden afdragen!
Bovendien laten jullie hen, als de eigenlijke bezitters
alle belastingen en andere lasten dragen!
[22] Ik zeg jullie: Dit onrecht is ten hemel schreiend en roept om straf van boven!
Laat dus toe dat Ik jullie terechtwijs, anders zul je de hardste tuchtroede van boven
niet ontlopen!'
212 De stocijn
[I] Deze toespraak wekt de achterdocht van de Grieken, en sommigen zeggen: 'Dat
hebben die anders zo domme J oden toch heel mooi bedacht; ze hebben deze
wonderdoende J ezus per brief gevraagd om hierheen te komen om ons vrees aan te
jagen! Maar wij hebben grond onder de voeten en staan stevig.
[2] Maar Ik werd dit keer boos over de hardheid van de Grieken en zei tegen de
verharde spreker, die de andere over het algemeen toch wat betere Grieken van een
goede daad af wilde houden: 'Luister, verharde mens! Let op, of de grond niet
wankelt, en hoe vast je dan wel staat! Er zijn er al veel geweest die ook met de stem
van een superheld tegen hun omstanders geroepen hebben: 'Laat de aarde maar in
puin vallen en ik zal mij zonder enige vrees op de uiteengespatte resten in de
eindeloze ruimte voort laten dragen!'; maar toen daarna de aarde maar een klein
beetje trilde, was de grootsprekende held de eerste die met verbluffend voetenwerk
maakte dat hij weg kwam! Maar misschien deed hij dat toch niet zo zeer uit vrees om
in zijn huis onder het puin begraven te worden, maar eerder alleen maar om, als de
aarde echt in puin zou vallen, buiten een stuk op te pikken en daarop dan een
onverschrokken rit door de oneindigheid te beginnen!
[3] Ik zeg je, snoevende Griek met de naam Philopold, de vlieg, die zich niet zelden
brutaal veroorlooft over je neus een kleine bedrijfsrondgang te maken, staat op de
punt van jouw neus steviger dan jij op jouw aardbodem! Want als jouw neus
schipbreuk leed, dan zou de vlieg toch nog een tweede laag hebben waar ze zich heel
goed in leven kan houden, en dat is de lucht; maal waar is jouw tweede laag als de
bodem onder je voeten je niet meer houdt?!'
[4] De Griek Philopold, die van huis uit ook een spotter was, wordt wat nijdig over
Mijn opzettelijk met een beetje spot vermengde woorden en zegt: 'Kijk nu eens, een
zeldzame verschijning! Een J ood die ook geestig is?! Waarschijnlijk de eerste en
tevens de laatste in heel Isral! Vriend! Als een Griek het over moed heeft, dan is het
zoals hij zegt! Want een Griek weet van het leven afstand te doen en de dood te
381
zoeken; de geschiedenis kent alleen maar Griekse heldenmoed, en de onbegrijpelijke
lafheid van de J oden is haar niet onbekend! Laat de aarde maar beven, of laat alle
draken der aarde maar vrij, en je zult zien of een Philopold daardoor ook maar een
spier van zijn gezicht vertrekt!'
[5] Ik zeg: 'Houd op met je waardeloze grootsprekerij en doe wat Ik jullie allen
gezegd heb, want anders dwing je Mij echt je moed aan een harde proef te
onderwerpen! Want een God van een J ood laat in zulke ernstige gevallen niet de spot
met zich drijven; want ook het grote geduld van God heeft in bepaalde zaken haar
vastgestelde grenzen!
[6] Als jij met je aanhangers het er echter op aan wilt laten komen, dan moet je wel
goed beseffen dat een kwade God niet meer zo gemakkelijk te sussen is en van
vandaag op morgen geen verdiende straf van een erge zondaar door de vingers ziet!'
[7] Philopold zegt :'Dat zal wel weer echt J oods zijn!? De J oden hebben zekere
profeten gehad; die deden hun mond niet open behalve voor het uiten van pure
bedreigingen, waarvan sommige na meestal onbepaalde tijd uitgekomen zijn, maar de
meesten waren praatjes in de wind; want de aardse natuur is hopelijk toch altijd
sterker geweest dan de mond van een joods profeet! De Grieken zijn merendeels
stocijnen, en een echte stocijn is nergens bang voor -en ik dus ook niet! Want ook ik
ben een doorgewinterde stocijn!'
[8] Dan zegt de jonge Matthus, de apostel die voordien tollenaar in Sibarah was,
heimelijk tegen Mij: 'Heer, ik ken hem, het is een buitengewoon onaangenaam en
vervelend mens! Die heeft altijd bij mijn tolkantoor onuitstaanbare moeilijkheden
veroorzaakt iedere keer dat hij met allerlei koopwaar naar Kaprnaum of naar
Nazareth trok. Ik erger me nog steeds aan hem en ik zou veel zin hebben, om hem
wat onder handen te nemen.'
[9] Ik zeg: 'Houd daar over op! Ik heb al een kleine test voor hem, die weldra
werkelijkheid voor hem zal worden.'
[10] Matthus doet meteen een stap terug; maar Philopold herkende de tollenaar uit
Sibarah en zei tegen hem: 'Nou, nou gierig tolbaasje, hoe komt het dat jij ook hier
bent?! Hoe zal het nu met je tolboom gaan, nu je die met je katteogen niet naar alle
windstreken kunt bewaken?! J e hoeft heus deze wonderdokter niet tegen mij op te
hitsen; hij zal zelf wel weten wat hij moet doen als ik te stug voor hem ben. Maar
jullie beiden konden op natuurlijke weg wel eens een harde noot aan mij te kraken
hebben; want een stocijn is geen touw of draad, dat je maar willekeurig naar believen
buigen kunt!
[11] Kijk, de wonderbaarlijke genezing van de tweehonderd zieken heeft bijna alle
inwoners van Kana overtuigd; waarom dan mij niet?! Omdat ik een echte stocijn
ben, voor wie de gehele schepping nauwelijks een geducht standje waard is en mijn
eigen persoon en het ongelukkige leven nog minder! Waarmee willen jullie mij dan
straffen? Soms met de dood? Ik zeg jullie: Ik wil hem, tesamen met de eeuwige
vernietiging; want voor dit smadelijke leven ben ik toch zeker geen enkele God dank
verschuldigd! Of is men soms iemand voor de meest gehate gave dank schuldig?! Ik
denk, dat het voor een almachtige God wel niet zo moeilijk zal zijn om een mens op
de wereld te zetten! Wie zal God daarbij kunnen tegenhouden?! De te scheppen mens
wordt beslist niet gevraagd of hij geschapen wil worden, zodat hij als enig
rechthebbende zijn ja of nee daarover uit kan spreken; en een reeds geschapen mens
heeft net zo weinig te zeggen over het scheppen van de mensen die na hem moeten
komen -als iemand die nog niet geschapen is! Scheppen is dus voor een God niets
382
bijzonders; maar voor de geschapen mens wel, omdat hij iets zijn moet waarvoor
nooit zijn mening gevraagd is. Wat kan er nu ellendiger zijn dan te moeten bestaan,
zonder dat ooit gewild te hebben?!
[12] Geef mij zonder arbeid en moeite mijn eten en drinken, dan zal mij dat tenminste
gedurende mijn aardse levensduur enigszins bevredigen; maar om voor de
instandhouding van dit bestaan ook nog onzinnig zwaar te moeten werken, dus lijden
als een vervolgde wolf, en daarbij ook nog een God te moeten bedanken en zekere
alleen voor de schepper van persoonlijk belang zijnde geboden te houden, dat doe ik
niet voor al die J oodse en Griekse hele en halfgoden!'
[13] Matthus zegt: 'Nog meer van zulke mensen op aarde, en satan heeft een school
waarin hij zelf nog wel honderd jaar les kan gaan nemen! Heer, wat is er met hem aan
te vangen? Als hij echt zo is dan kunnen alle engelen langs de natuurlijke weg niets
met hem beginnen!'
213 De rencarnatie van Philopold
[I] 'Praat er maar niet meer over', zeg Ik, 'je zult je weldra kunnen overtuigen of er
met hem iets is aan te vangen!' En Mij naar de stocijn Philopold wendend, zeg Ik:
'Denk je nu echt dat je vooraf met God, je schepper, geen contract afgesloten hebt en
niets afweet van alle voorwaarden die je vaak genoeg onder ogen gebracht zijn en
waar je op deze planeet niet buiten kunt? Weet dan, dwaas, dat dit al het twintigste
hemellichaam is waarop je lichamelijk leeft; 1e totale lichamelijke ouderdom telt al
zoveel aardse jaren dat dit pet getal van de fijnste zandkorrels in alle zeen der aarde
verre overtreft! Maar wat een, niet voor een lichamelijk levend mens in te denken,
haast eindeloze tijdsduur bestond je al als zuivere geest in een volkomen bestaan en
met het helderste zelfbewustzijn in de eindeloze ruimte, waar je in gezelschap van
talloze andere geesten buitengewoon genoot van het krachtigste en ongebondenste
leven!
[2] De laatste zonnewereld waar je lichamelijk woonde, noemen de geleerden van
deze aarde Procyon, maar de eigen bewoners van haar uitgestrekte oppervlakte
noemen haar Akka - en zo noemen ze haar daar overal met een en dezelfde uitspraak,
want de bewoners van Akka spreken maar n taal. Daar hoorde je van een engel, dat
de grote, almachtige, eeuwige geest, de enige schepper en instandhouder van de
oneindigheid en alles wat deze bevat, op een van de kleinste planeten, waarvan er in
de eindeloze ruimte ontelbaren zijn, Zelf vlees en de mensengestalte zou aannemen.
J ij uitte toen de vurige wens om, als dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te
worden om daar Degene die jou, geschapen heeft te zien en te horen. Toen kwam
dezelfde engel die J e hier aan Mijn 'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die
toch een geheel vrije geest is, en hij legde je haarfijn en precies de zware
voorwaarden uit waaraan je moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze
planeet waarop je nu staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken!
[3] J ij nam alle voorwaarden aan, waaronder ook deze, dat je als bewoner van de
gekozen planeet de herinnering aan je eerdere levens op andere hemellichamen
volkomen zou verliezen tot aan het moment dat dezelfde engel je driemaal bij de
naam zou roepen die je in Akka had. ,
[4] Zo heeft een en ander zich in waarheid toegedragen en dat is weliswaar
onbegrijpelijk voor jou, maar het is dan toch wel onbillijk van J e als je beweert, dat er
383
vr jouw bestaan op aarde tussen jou en je schepper geen contract zou zijn
opgesteld?!'
[5] Philopold zegt: 'Wat is dat nu voor hersenschimmige wartaal?! Moet ik al ergens
op een andere, mooiere en naar het schijnt betere wereld als vleselijk mens gewoond
en geleefd hebben?! Nee, dat is toch wel een beetje al te sterk! Luister eens, zevende
van rechts, die door de Nazareer 'engel' genoemd wordt, hoe heet je dan, en hoe heet
ik!'
[6] De engel zegt: 'Wacht maar even; ik zal zo snel mogelijk kenmerken uit je vorige
wereld halen en die zal ik je ter inzage en herkenning geven!'
[7] Na deze woorden verdwijnt de engel, maar komt binnen enige ogenblikken weer
terug en geeft aan Philopold een rol, waarop de naam van de engel en zijn naam
duidelijk leesbaar in origineeloud hebreeuwse letters getekend staan, en een tweede
rol, waarop alle voorwaarden staan geschreven waar hij voor zijn overgang mee
ingestemd had.
[8] Als de engel de rollen aanreikt zegt hij: 'Hier lees en herken het, gewezen
Murahel, Murahel, Murahel! Want ik, die Archil heet, heb ze voor jou van hetzelfde
altaar gehaald waar jij mij die grote belofte deed! Vraag echter niet, hoe dat in die
paar ogenblikken mogelijk was; want aan God zijn bijzonder wondere dingen
mogelijk! Lees eerst alles, en spreek dan pas!'
214 Over de samenhang van lichaam, ziel en geest
[I] Philopold leest de rollen heel aandachtig door, en omdat daardoor zijn innerlijk
oog geopend wordt, zegt hij na een, behoorlijke tijd van opperste verbazing: ' J a, zo is
het; Ik blik nu terug in de totale eindeloze diepte van mijn leven, ik zie alle werelden,
waarop Ik reeds geleefd heb en al de plaatsen en steden in de werelden waar ik van
geboorte tot afscheid heb geleefd; ik zie wat ik was, en wat ik op de hemellichamen
gedaan heb, en ik zie ook overal de nakomelingen van mijn naaste verwanten, en kijk
eens, op Akka zie Ik zelfs mijn ouders, mijn vele broers en heel dierbare zusters! J a,
ik hoor ze zelfs onder elkaar bezorgd over mij praten en zeggen: 'Hoe zou het met
Murahel zijn? Zal zijn geest al in de eindeloze ruimte de grote Geest in
mensengestalte gevonden hebben? Hij zal niet aan ons denken omdat Archil, de
afgezant van de grote Geest, zijn herinnering afgeschermd heeft tot aan het moment
waarop hij hem driemaal bij zijn echte naam zal roepen!'
[2] Kijk toch! Zo hoor ik ze praten en ik zie ze tevens in levende lijve! Ze gaan nu
naar de tempel om de zware levensvoorwaarden in de documenten na te lezen; maar
zij vinden ze niet. De opperpriester van de tempel zegt hen echter, dat Archil enige
ogenblikken geleden de documenten ten behoeve van Murahel gehaald heeft, maar ze
toch direkt terug zal brengen. En ze wachten nu in de tempel en offeren voor mij!
[3] O liefde, liefde, goddelijke kracht! Hoe eindeloos ver strekt gij uw heilige armen
uit! Overal dezelfde liefde! O God, hoe groot en heilig bent U, en wat is het vrije
leven toch vol van verborgen geheimen! Welk mens op de gehele aarde kan de
diepten doorgronden die ik nu zie?! Hoe totaalonbetekenend is de armzalige mens op
deze uitgeputte aarde bezig, vecht niet zelden op leven en dood voor een handbreedte
grond, terwijl in hem datgene te vinden is wat miljarden aarden nooit kunnen
bevatten!'
[4] Na deze woorden wordt Philopold stil, gaat naar de engel en geeft hem de twee
384
rollen weer terug met de opmerking: 'Breng ze daar weer terug, waar ze verwacht
worden!'
[5] Maar de engel zegt: 'Kijk eens, ik heb ook een schrijfstift meegenomen; het is
dezelfde, waarmee je eigenhandig in de tempel op Akka de documenten getekend
hebt, Zet op ieder document tweemaal je naam, dat wil zeggen, de naam die je op
Akka draagt en de naam die je hier draagt, en behoudt de schrijfstift als herinnering!'
[6] Dat doet Philopold, en de engel neemt daarna de documenten en verdwijnt.
[7] Na enige ogenblikken, die hij nodig had voor de bespreking met de opperpriester
op Akka, is hij weer bij ons en vraagt aan Philopold, wat hij nu denkt.
[8] Dan zegt Philopold: 'Toen ik je de beide rollen teruggaf, verdween wat ik zag, en
wat ik me ervan herinner is nauwelijks meer dan dat van een droom waarvan men in
wakende toestand wel weet, dat men iets gedroomd heeft, maar dat men zich ondanks
alle gepieker niet meer herinneren kan! Ik merk ook dat ik een erg vreemdsoortig
schrijfwerktuig in mijn linkerhand houd; maar hoe dat daar gekomen is weet ik
nauwelijks; en daarom zou ik willen weten waarom men dan van zo vele droom-
gezichten uit het bereik van het innerlijke leven maar een zeer zwakke, of meestal
helemaal geen herinnering heeft. Waarom is dat zo?'
[9] De engel zegt: 'Omdat het er om gaat, een geheel nieuw schepsel te worden en wel
uit en in God. Als je eenmaal uit God een geheel nieuw schepsel en kind van God
bent geworden, dan krijg je alles weer terug!
[10] In de talloze andere werelden wordt je in en uitwendig gevormd tot wat jemoet
zijn; maar hier laat God de uiterlijke vormgeving over aan de ziel, die haar lichaam
zelf vormt volgens de ordening waarin zij geschapen is; maar iedere geest, die in de
ziel geplaatst is, moet speciaal de ziel eerst vormen door het opvolgen van de hem
uitwendig gegeven wetten. Als de ziel daardoor de juiste rijpheid en vorming heeft
bereikt, dan worden geest en ziel een eenheid, en dan is de gehele mens compleet,
een nieuw schepsel, van oorsprong altijd uit God, omdat de geest in de mens niets
anders is dan een kleinste weergave van God omdat deze volledig uit het hart van
God komt. Maar de mens bereikt dit niet door de daad van God, maar door zijn eigen
persoonlijk handelen, en is juist daardoor een echt kind van God! En ik zeg je nog een
keer heel kort:
[11] Op alle andere hemellichamen vormen de mensen zich niet zelf, maar worden ze
door God, of wat hetzelfde is, door Zijn kinderen gevormd. Hier moeten de mensen
zich echter geheel zelf vormen volgens de geopenbaarde ordening, anders kunnen ze
onmogelijk kinderen van God worden! En zo is een voltooid mens op deze aarde als
een kind van God in alles aan God gelijk; maar een niet voltooid mens is daarentegen
veel minder dan het dier!
215 Aarzel niet als de Heer roept
[I] Dan stelt Philopold nog een vraag aan de engel: 'Maar wie toont ons die hele
geheime ordening?'
[2] De engel zegt: 'Degene, die je zo-even op mij geattendeerd heeft! Ga naar Hem;
Hij zal je zeggen wat Hij je reeds gezegd heeft; want als je leeft zoals Hij zegt dat je
leven moet, dan is dat al die goddelijke levensorde, die zorgt dat men het kindschap
van God bereiken kan!
[3] En Hij is ook degene, waarvoor jij en nog vele anderen geestelijk Akka verlaten
385
hebben en op deze aarde in het vlees van deze aarde geboren zijn om de Heer te leren
kennen.
[4] In de gehele schepping is echter -en wel op alle hemellichamen die hoe dan ook
door denkende wezens in menselijke gestalte bewoond worden -de totale
menswording van de Heer in het vlees door ons bekend gemaakt; maar slechts op een
zeer gering aantal werelden is het aan heel weinig geesten toegestaan om in het vlees
van deze aarde te komen. Want de Heer kent iedere aard van alle werelden in de
eindeloze ruimte, en dus ook de aard en de geschiktheid van de bewoners en hun
geesten die de verschillende werelden bewonen, en daarom weet Hij het beste of een
geest geschikt is voor het vlees van deze aarde of niet.
[5] Al hetgeen geschikt was werd hierheen gebracht; maar het aantal van de hierheen
gebrachten is maar klein en komt niet noemenswaard boven de tienduizend uit.
[6] Maar onder diegenen ben jij een van de gelukkigsten; want als je dat wilt, kun je,
net als al degenen die met Hem hierheen gekomen zijn, als leerling door Hem
aangenomen worden.'
[7] Daarop zegt Philopold: 'Mijn Archil! Omdat je mij al zo veel wonderbaar goeds
gedaan hebt, doe dan nog n ding voor mij, en breng mij bij de Heer; want nu ik
Hem heb herkend, ontbreekt mij de moed om opnieuw naar Hem toe te gaan! Als het
nu aan mij lag, zou ik het liefst zo vlug mogelijk er vandoor gaan en me zodanig
verbergen dat geen mens me ooit kon vinden! Maar omdat ik nu eenmaal hier ben, en
allen mij goed kennen, kan ik dat niet doen; want dan zou het lachen over mij het
hele dal wel vullen. Wees daarom zo goed en breng mij bij de Heer en wees daar
mijn voorspraak!'
[8] De engel zegt: 'Dat hoeft niet, want de Heer weet wat voor ons beiden nodig is; ga
jij dus maar gerust alleen, en Hij zal je zeker niet opeten!'
[9] Na dit antwoord van de engel vat Philopold toch eindelijk moed en gaat heel
bedachtzaam naar Mij toe en zegt terwijl hij nog dertig passen van Mij af staat: 'Heer,
staat U mij toe, dat ik dichterbij kom? Als U dat niet wilt, dan ga ik weer terug!'
[10] Maar Ik zeg: 'Wie komen wil, die kome; want door te aarzelen is nog nooit een
mens verder gekomen!'
[11] Als Philopold dat hoort, loopt hij wat vlugger en komt dus spoedig bij Mij en
heeft zo snel bereikt, wat velen door hun aarzelen vaak niet bereiken omdat ze
ondanks alle aanmoedigingen niet van hun plek zijn te brengen.
[12] Want als iemand bij al zijn doen en laten zijn schreden niet in een rechte lijn op
Mij richt, is al zijn doen en gaan en staan nutteloos voor zijn leven. En ook al kreeg
hij de gehele wereld, maar had Mij niet, dan had hij niets aan de hele wereld; want
die is dood! Maar als Ik nu in deze tijd van de onthulling van het Evangelie iemand
roep en tegen hem zeg: 'Kom!' - en hij komt niet, dan zal hij de geestelijke dood
sterven! En daarom is deze Philopold een goed voorbeeld, wat iedereen na moet
volgen! Wie geroepen wordt nadat hij naar Mij heeft gevraagd, die moet komen en
niet aarzelen! Want Ik blijf niet steeds in Kana (betekent: vol genade in deze wereld),
maar trek al gauw verder en wend Mijn oog en oor af van degenen, die aarzelen nadat
Ik 'Kom!' heb geroepen'.
216 De laatsten en laagsten van de gehele oneindigheid
[I] Toen Philopold bij Mij kwam, zei bij: 'Heer, ik heb ontzettend grof tegen U
386
gezondigd; maar dat was alleen de schuld van mijn grote blindheid! Maar nu, nu U, o
Heer, mij op een werkelijk wonderbaarlijke manier ziende gemaakt hebt en nu ik
weet wie U bent, vraag ik U ter wille van Uw eeuwige liefde en wijsheid, of U mij
arme, blinde zondaar al mijn fouten wilt vergeven die ik nu tegen U en daarvoor
tegen mijn naasten heb begaan, zoals U mij dat al eerder precies hebt getoond. Als ik
Uw heilige woorden opgeschreven zou hebben, - bij alle hemelen, dan zou ieder
haakje zijn uitgevoerd! Maar ik geloof dat ik wel weet wat U wilt, en ik zal dat
woordelijk nakomen! U heeft voor ons allen de schuld aan Kisjonah voldaan en U
heeft voor niets al onze zieken zeer wonderbaarlijk genezen, en U heeft dat allemaal
gedaan zonder ook maar iets vooraf te vragen, en daarom hoop ik nu, dat U een
zondaar die U een gunst vraagt, niet af zult wijzen!'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg je: J e bent aangenomen! Want wie komt, wordt aangenomen. Maar
ga eerst naar huis en breng je zaken in de door Mij aangegeven orde; kom daarna
terug en volg Mij; want je moet niet aan deze wereld gebonden zijn, want je bent niet
van beneden uit deze wereld gekomen, maar van boven uit een andere wereld!
[3] Want onder degenen die je hier ziet, zijn er ook een paar van jouw wereld en
anderen van een andere lichtwereld en maar weinigen van deze wereld; en die
weinigen hebben niet veel te betekenen, want ze vinden de wereld nog altijd
belangrijker dan Mij. Daarom kunnen ze ook maar weinig of niets.
[4] Ik heb echter juist deze aarde uitgekozen, omdat haar kinderen de Iaatsten en
laagsten zijn van de hele oneindigheid, daarom heb Ik het nederigste kleed
aangetrokken, om het alle schepsels in Mijn eindeloze schepping mogelijk te maken
om Mij te benaderen; vanaf de allerlaagste planeetbewoner tot en met de allerhoogste
bewoners van de oorspronkelijke zonnen van het centrum moet iedereen op een en
dezelfde wijze naar Mij toe kunnen komen.
[5] J e moet je er daarom niet over verwonderen, dat je Mij aantreft op deze planeet,
die de onvolmaakts te en laatste planeet van de gehele schepping is! Want dat is Mijn
eigen wil; en wie kan Mij voorschrijven dat Ik iets anders doen moet?!'
[6] Philopold zegt daarop: 'Heer, wie zal U raad willen of kunnen geven als hij
gelooft, weet en bekent, dat U de eeuwige Heer bent?! Maar ik ga nu om Uw heilige
wil meteen op te volgen.'
[7] Na deze woorden haast Philopold zich met het hele gemeentebestuur naar huis;
terwijl er ook verscheidene J oden meegaan, om te zien wat de Grieken voor hen
zullen doen, geef Ik de genezenen onderricht hoe ze zich in het vervolg gedragen
moeten om niet weer in hun oude kwaal te vervallen !
[8] Zij nemen allen deze les dankbaar aan en danken Mij ook uit de grond van hun
hart voor de buitengewone goedheid, die zij ondervonden hebben.
[9] Daarop verbied Ik hen echter om over alles, wat ze hier gehoord en gezien hebben
met vreemden te spreken, waardoor Ik voortijdig verraden zou worden, omdat als ze
zich niet daaraan zouden houden, het hen slecht zou vergaan! Maar zij beloven Mij
allen dat niemand buiten deze plaats er iets over zal horen!
[10] Ik laat ze dan gaan en zeg ook tegen de leerlingen er buiten Kis tegen niemand
over te spreken; en op de vraag van Matthus, of hij deze gebeurtenis zal opschrijven,
zeg Ik: 'Neen! Want jullie als Mijn rechtstreekse getuigen zijn hier wel tegen bestand
en kunnen het ook begrijpen; maar als alles, wat Ik voor jullie doe en zeg, in veel
boeken beschreven zou worden, dan zou de wereld die boeken niet alleen niet
begrijpen, maar er zich ook nog bovenmatig aan ergeren, en dan zou ze jullie nog
erger dan alle kadavers der aarde verguizen! Daarom moet jij, Matthus, niets
387
opschrijven behalve dat, wat Ik uitdrukkelijk tegen je zeg!'
[11] J ohannes zegt nu: 'Maar Heer, mijn ware liefde! Het is natuurlijk allemaal wel
goed op deze manier; maar als de wereld op een gegeven moment incomplete
oorspronkelijke documenten over Uw aanwezigheid hier en Uw daden op deze
wereld krijgt, dan zal ze uiteindelijk genoodzaakt zijn door twijfels die over U rijzen,
Uw bestaan en werken te negeren en dit soort brokstukken aan te zien voor zaken, die
in het eigenbelang van het priesterdom zijn geschreven!'
[12] Ik zeg: 'Dat is nu juist, wat Ik bereiken wil voor de eigenlijke wereld, die een
woning van satan is; want of je een varken nu maskorrels of de edelste parels geeft,
het zal met de parels precies hetzelfde doen als met de maskorrels.
[13] Daarom is het beter, dat dit heel versluierd aan de wereld gegeven wordt, dan
kan ze zich druk maken met het omhulsel, terwijl de levenskern toch niet beschadigd
wordt.
[14] Als het echter eenmaal nodig is, dan zal Ik opnieuw mensen op doen staan, die
Ik alles zal doen weten wat hier gebeurd is en wat de wereld te verwachten heeft
vanwege haar onverbeterlijke slechtheid.
[15] Maar hoe dat allemaal gebeuren zal, dat zal Ik jou, broeder J ohannes, nadat Ik
weer in Mijn hemel wonen zal, nog in deze wereld in versluierde beelden openbaren!
[16] Daar komen echter de Griekse en J oodse gemeenteraadsleden uit het plaatsje
weer terug; we zullen eens zien hoe ze aan Mijn verlangen tegemoetgekomen zijn!'
217 Gedachte en wil
[I] Philopold komt met enige Grieken naar Mij toe en zegt: 'Heer, we hebben aan Uw
verlangen voldaan voor zover dat in dit korte tijdsbestek mogelijk was; maar de
kleinere details die nog nodig zijn, zullen niet vergeten worden. Met mijn huis en met
mijn familie heb ik het nu zo geregeld, dat ik vrij ben om U n, twee of drie jaar te
volgen, als Ik tenminste zo nu en dan aan mijn familie laat weten waar ik ben en wat
U doet. Want mijn gehele huis gelooft nu in U en hoopt op Uw naam. Als U daarmee
instemt, o Heer, wilt U mij dat dan genadiglijk zeggen; heeft U echter nog wensen,
geeft U dat ons dan ook te kennen!'
[2] Ik antwoord: 'Voorshands hebben jullie alles gedaan wat rechtvaardig is voor God
en voor alle redelijke en denkende mensen; maar hoed je ervoor dat de satan jullie
niet door allerlei valstrikken betovert en dat je daardoor later getwist en geruzie
krijgt, waardoor er dan heel gemakkelijk een toestand kan ontstaan die nog veel erger
zou zijn dan waaruit Ik je nu bevrijd heb!
[3] Want de boze geest rust nooit, niet bij dag en ook niet bij nacht; hij loopt rond als
een hongerige leeuwen zijn razende honger maakt dat hij alles aanvalt wat hem waar
dan ook enigszins binnen bereik komt.
[4] Als hij zichtbaar zou zijn, dan zouden sommige moedigen de strijd met hem
aangaan, -maar dan zouden er nog meer het onderspit delven dan nu hij onzichtbaar
is; want hij kan zijn gestalte transformeren van de schoonheid van een lichtende engel
tot de gruwelijkste vorm van een vuurspuwende draak. Wie zou het wagen hem in die
vorm te bestrijden?! Want hij zou door zijn schoonheid of door zijn alles verstarrende
afschuwelijkheid overwinnaar over duizendmaal duizenden worden; maar omdat hij
zich aan niemand kan en mag vertonen, en ieder mens zijn slechte influisteringen
makkelijk herkent, omdat deze de ziel hardvochtig, onkuis, overspelig, zelfzuchtig,
388
heersgierig, meinedig, gierig, onbarmhartig, onverschillig voor al het echte en
goddelijke, gevoelloos tegenover armen en lijdenden en begerig naar het genot van de
wereld maken, kan hij deze slechte pogingen van de satan altijd met open vizier
bestrijden, omdat de satan alleen het denken van de ziel. maar nooit de wil van de
ziel kan benvloeden.
[5] Nu heb Ik jullie dan ook de kenmerken getoond, waaraan je, als je ziel erdoor
beslopen wordt, makkelijk kunt herkennen welke geest zich in je nabijheid bevindt,
en wat hij met je voor heeft.
[6] Als jullie zoiets bij je zelf opmerken, denk dan aan Mijn leer en Mijn woorden;
verhef je ziel en doe juist het tegendeel van datgene wat je zou willen doen, dan word
je meester van de boze geest! En als jullie hem op al de genoemde punten
overwonnen hebben, dan zal hij je daarna met rust laten, en je zult niet meer met hem
behoeven te vechten. Maar als je je op het ene of het andere punt laat vangen of ook
maar een beetje lichtzinnig toegeeft, dan raak je hem tot aan je aardse levenseind niet
gemakkelijk meer kwijt.
[7] Let dus heel precies op alle punten, die Ik je nu heb genoemd! Want als de boze
een bepaalde ziel zover heeft gebracht -wat echt niet zoveel moeite voor hem is -dat
zij op het een of andere punt toegaf, hetgeen natuurlijk een zonde tot gevolg had, dan
kost het heel wat strijd om deze schade aan de ziel weer geheel te herstellen.
[8] Maar wie de vaste wil heeft en zelf zoveel doet als hij maar kan, en in de geest
zijn zwakheid in Mijn handen geeft, die zal gemakkelijk de totale overwinning op de
satan behalen; maar, denkt daar wel aan, alleen als hij met een levend geloof Mijn
naam aanroept.
[9] Nu weten jullie alles wat je moet weten; je kent de echte en alleen ware, levende
God en je kent Zijn wil.
[10] Ik zeg jullie: De Vader in de hemel heeft je alles gegeven wat je nodig hebt; nu
komt het er op aan, hoe gewetensvol jullie dat gebruiken zullen voor het echte en
eeuwige welzijn van je leven.
[11] Van je eigen doen en laten zal het afhangen, en je woorden en daden zullen je
rechter zijn!
[12] Philopold blijf jij nog drie dagen hier en probeer alles in orde te maken; kom
daarna naar Kis, waar je Mij zult aantreffen.'
[13] Philopold beloofde dat te doen; daarop zegende Ik het plaatsje, en wij gingen
weer naar Kis terug.
218 Genezingen in Kis en bij Kisjonah
[I] Als wij thuis komen, lopen verscheidene bedienden ons tegemoet en vertellen, dat
niet lang na ons vertrek naar het dal veel vreemdelingen arriveerden die nadrukkelijk
naar Mij vroegen, en naar wat Ik hier deed en waarheen ik nu gegaan was. Maar de
dienaren, die zagen dat de vreemden verklede Farizeen waren, zeiden tegen hen dat
Ik allang uit deze streek vertrokken was, en dat ze vermoedden dat Ik misschien naar
Damascus of mogelijk zelfs naar Perzi naar de heidenen was gegaan; want tijdens
Mijn aanwezigheid had Ik meermalen gezegd: 'Het heil wordt van de J oden
afgenomen en aan de heidenen gegeven!'
[2] Toen hadden deze verkenners zich zichtbaar gergerd, en n van hen had daarop
gezegd: 'Boeven kunnen wel de vruchten van de jonge bomen afschudden, maar dat
389
kunnen ze niet van een oude boom, die eerst heel voorzichtig beklommen moet
worden, als je bij de met vruchten beladen takken wilt komen! Deze kunstenmaker
zal het oude J odendom heel weinig last bezorgen!'
[3] Daarop hadden zij, de bedienden, gelachen en gezegd; 'Nou, pas maar op dat de
boom niet zo rot is, dat hij omwaait! Het schijnt ons toe dat jullie boom eigenlijk
allang dood is en er van een vrucht - tenzij je de verdorde takken met gedroogde
vijgen behangt en zo iets een wonder noemt allang geen spoor meer te vinden is!' .
[4] Na die opmerking waren deze kennelijke Farizeen erg ontstemd en begonnen de
bedienden te bedreigen.
[5] Maar de bedienden hadden gezegd: 'In de eerste plaats zijn wij Grieken en hebben
de godsdienst van de keizer en daarom kunnen wij over jullie domme gedoe, dat je
leer van God noemt, danig lachen, en je kunt ons niets maken als we dat niet in je
tempels en scholen doen. En in de tweede plaats zijn we hier met velen, die dienen in
het huis van de grote en machtige Kisjonah; en als je dus niet snel maakt dat je hier
vandaan komt, dan gaan we jullie met knuppels de weg wijzen!' Toen beten ze van
kwaadheid hun lippen stuk en verdwenen langs de zee over de omhooglopende weg,
die van hier naar J eruzalem voert.
[6] Nu willen wij U, Heer J ezus, vragen of we zo goed gedaan hebben!'
[7] Ik zeg: 'Op n ding na hebben jullie goed gehandeld; het was niet goed dat je hen
een welbewuste onwaarheid hebt verteld! Het zou beter geweest zijn als je hen de
waarheid gezegd had. Dan zouden ze op ons gewacht hebben, en wij zouden hen
geholpen hebben; want het waren merendeels zieken, met daarbij wel enige
Farizeen, maar van een iets betere soort. Nu zijn ze bij de heuvel gelegerd die aan
het boveneind van de bocht ligt; ga daar zo snel mogelijk met ezels en muildieren
heen en breng ze allemaal hierheen. Zeg tegen hen: 'De Heer is gekomen en wacht op
u!' Leg de zieken op de muildieren en ezels, en laat de gezonden te voet komen!'
[8] Na deze wens van Mij gaan de dienaren, hoewel het al tamelijk laat en schemerig
is, op weg en brengen na een uur allen mee, die ze voorheen in hun blinde ijver
verjaagd hadden.
[9] Meteen komen vijf Farizeen met de verschuldigde eerbied naar Mij toe en
beklagen zich erover, dat de bedienden hen zeer ruw behandeld hebben, en dat deze
hen beledigd en belogen hebben.
[10] Maar Ik sus hen en zeg, dat het van de bedienden geen boze opzet was geweest.
'Want ze deden dat alleen maar uit blinde liefde voor Mij, omdat ze dachten in u Mijn
vijanden te zien. Daarom heb Ik ze ook na Mijn aankomst direkt opgedragen om u te
halen en zo goed mogelijk hier te brengen; en zo moesten ze tegenover u meteen
weer goedmaken, wat ze eerder misdaan hadden; en Ik vind, dat de zaak hiermee van
de baan is.'
[11] De Farizeen zeggen: 'Zo is het; alles is nu weer helemaal in orde. Maar nu over
iets anders!
[12] Wij zijn helemaal uit Bethlehem gekomen, omdat we over uw buitengewone
geneeskunst wonderlijke dingen gehoord hebben. Daarom hebben wij onze zieken
ook meegebracht; degenen, die nog zoveel kracht hadden dat ze hun voeten konden
gebruiken, moesten natuurlijk lopen, -de zwakkeren hebben we echter op lastdieren
hierheen gebracht. Wij vragen u, of u zich over de lijdenden wilt ontfermen en hen
wilt genezen van hun kwalen!'
[13] Ik zeg: 'Waar zijn dan diegenen, die u op lastdieren van Bethlehem hierheen
gebracht hebt? Daar hebben de bedienden Mij niets over verteld.'
390
[14] De vijf Farizeen zeggen: 'Wij hebben ze aan de andere kant van de bocht in de
herberg gebracht, omdat we niet konden weten of u er wel was. Want het was toch al
erg moeilijk te weten te komen dat u zich in deze tijd meestal hier ophoudt, en het
was helemaal niet zeker dat we u hier aan zouden treffen, maar we hebben het er toch
op gewaagd. Anders zou men hier wel geweten hebben waar u zich dan zou
bevinden, of wanneer u zo ongeveer terug zou komen. Vanwege die onzekerheid
hebben we dan ook onze ergste zieken in de voornoemde herberg ondergebracht,
opdat ze daar verzorgd zouden worden terwijl wij moeite deden ergens bij u te komen
om u te vragen u te ontfermen over onze erge zieken! Daarom hebben we ook onze
legerplaats op de berg boven de herberg gesitueerd, zodat we zo dicht mogelijk bij
onze zieken zouden zijn die met moeite in de herberg zijn ondergebracht.
[15] Heer en meester, nu hebben we alles gezegd en verder hebben we niets te
vertellen. Als u het dus wilt, ontferm u dan over de armen en lijdenden!'
[16] Ik zeg: 'Het is zo: Als u geen wonderen en tekens ziet, dan is uw geloof zwak;
zonder de kracht van het geloof kan er echter weinig gedaan worden tot heil van de
mensen! Maar als u gelooft, dan zult u de heerlijkheid van de macht Gods in de mens
zien!'
[17] Allen antwoorden: 'J a, ja, Heer. Wij geloven allemaal. Wie zoals u een dode
dochter van de overste J arus in het leven kan terugroepen, die kan ook alle andere
ziekten genezen die nog lang niet zo erg zijn als de dood! Want over die daad werd
tot voorbij Bethlehem, de stad van David, gesproken!'
[18] Met opgeheven handen zeg Ik dan: 'Nu dan, laat het dan gebeuren zoals jullie
geloven!'
[19] Alle zieken, die op het erf wachtten op genezing, werden plotseling kerngezond,
begonnen te jubelen en te roepen van vreugde en riepen luid: 'Wij zagen een licht ons
lichaam binnengaan - en toen waren we gezond; en we voelen ons nu zo goed alsof
we nooit wat gemankeerd hebben. Heil Hem, die ons zo onverwacht heeft genezen!'
[20] De Farizeen kunnen van verbazing bijna geen woord uitbrengen. Na een poosje
horen ze echter ook in het plaatsje Kis luid roepen en jubelen; en de Farizeen met de
geheel genezen zieken lopen zo snel mogelijk naar buiten om te zien wat dat lawaai
betekent. Maar dan zien ze al gauw hun zieken uit de herberg, die allen als vrolijke
herten in het rond springen en voortdurend 'Heil aan de man' roepen, voor hem die
hen zo wonderbaar genezen had.
[21] Als de genezenen de vijf Farizeen tegen komen, vragen deze aan de jubelenden,
wanneer en hoe ze genezen werden. Allen, ongeveer dertig mensen, vertellen hen in
koor, hoe dat om zo en zo laat gebeurde, en dat ze een licht in hun lichaam hebben
zien gaan.
[22] Zo merken de vijf, dat het precies op het moment was toen Ik zei: 'Laat het
gebeuren, zoals jullie geloven!', en dat degenen in de herberg door een licht genezen
werden.
[23] Er heerst een algehele verbazing, en de genezenen roepen: 'Breng ons naar de
genezer, zodat wij hem persoonlijk onze lof en ons loon brengen!'
[24] Nu brengen de Farizeen hen tot Mij, en ze vallen voor Mij neer en geven God
de eer, omdat Hij aan een mens deze kracht gaf!
[25] Maar Ik zeg dat ze op moeten staan en tevens waarschuw ik hen allen, terwijl Ik
ze de voor hen klaargemaakte eetzaal aanwijs, dat ze niets van deze gebeurtenis
mogen vertellen, niet in J eruzalem en ook niet in de stad van David.
[26] En als n man beloven ze Mij, dat ze dat zoveel mogelijk zullen trachten te
391
voorkomen; alleen zou het wel moeilijkheden geven als ze weer kerngezond in de
stad terug zouden komen; maar ze zouden toch al het mogelijke doen om Mij vooral
niette verraden.
[27] Ik zeg dat Ik dat een goed voornemen vind en breng hen Zelf in de eetzaal, waar
verfrissingen en allerlei versterkingen op hen staan te wachten. Ik zegen hun spijzen
en dranken en geef ze dan de raad om naar behoefte te eten en te drinken en verzeker
hen, dat ze er geen schade van zullen ondervinden. En ze beginnen te eten en te
drinken; maar Ik trek Mij daarna in een ander vertrek terug, waar de eerlijke Baram
uit J esaira nog voor Mij en de Mijnen een buitengewoon rijkelijke maaltijd
geserveerd had, waaraan Kisjonah en zijn familie blij naast Mij zittend deelnamen.
219 Gelijkenis van de gemeste os
[I] Na het avondmaal zegt Ahab: 'Heer, vanzelfsprekend heb ik voor mijzelf al sinds
J esara een heel duidelijk beeld van Uw wezen, en voor mij en mijns gelijken waren
zulke geweldige tekens niet nodig geweest om ons meer dan voldoende ervan te
overtuigen, dat U J ehova Zelf bent, Die werkt door middel van een van de aarde als
het ware geleend mensenlichaam. Maar ik vraag mij af of de vijf Farizeen uit
Bethlehem, die overigens echte mannen van eer schijnen te zijn, er serieus niets van
merken wie degene zou kunnen zijn, die hun zieken zo wonderbaarlijk genezen heeft.
Als ze ook maar enig idee hebben, dan ligt het toch erg voor de hand dat een gewoon
mens zoiets in der eeuwigheid niet kan. Ik denk dat ze eens wat aan de tand gevoeld
moeten worden, dan zal wel vlug blijken wat ze in hun hart over U denken.'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik hoop niet dat je er aan twijfelt, dat Ik precies weet wat ze van
Mij denken; en daarom vind Ik het helemaal niet nodig dat we hen in hun
persoonlijke bespiegelingen storen. Bovendien komt er morgen nog een dag, waarop
nog menige zaak uitstekend geschikt kan worden. Laat ze vannacht maar goed
doorgisten! Want net zoals voor de nieuwe most de gisting nodig is, opdat uit de most
een alcoholische wijn ontstaat, zo heeft ook ieder mens een soortgelijke gisting in
zijn gemoed nodig als hij over wil gaan in het volle en ware geestelijke.
[3] Kijk, als een mens alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel behaaglijk;
hij heeft nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van en vraagt zich niet af
of er een God is, of er een leven is na de
dood van zijn lichaam, of de mens niet meer is dan een dier of dat het dier meer is
dan de mens. Bergen en dalen maken geen verschil voor hem, winter en zomer doen
hem niets; want in de zomer heeft hij schaduw en verkoelende baden en in de winter
heeft hij een goede verwarming en warme kleren.
[4] Daarom maakt het hem ook niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten
eerste heeft hij voor tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld genoeg om
dat wat hij te kort zou komen aan te schaffen.
[5] Nu, zo'n mens leeft dan in net zo'n rustig gangetje als een gemeste os in de stal en
denkt ook niet veel meer dan een os en is derhalve niets meer dan een genietend dier
in menselijke gestalte.
[6] Ais je bij zo iemand zou komen om hem het evangelie van het Godsrijk te
prediken, dan doet hij met jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met een
steekvlieg die hem stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart naar
de hem storende gast, en die moet er snel vandoor gaan om niet platgeslagen of op z'n
392
minst half dood geslagen te worden.
[7] Zo'n zorgeloze genieter van het eten zal zijn dienaren, die eigenlijk de verjagende
en afwerende staart van de levensgenieter zijn, opdracht geven om je er uit te jagen;
en jij zult zeker zo snel mogelijk maken dat je weg komt en pas op een behoorlijke
afstand erover na kunnen denken, wat de invloed van jouw evangelieprediking op de
zelfvoldane voedselgenieter was.
[8] Maar Ik heb de mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te
geven: Ik Iaat ze het ene ongeluk na het andere overkomen; daardoor krijgen ze
allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken, te zoeken en te vragen hoe
dat toch komt dat ze nu van alle kanten belaagd worden, terwijl ze toch nooit iemand
onrecht aangedaan hebben en altijd als nette, fatsoenlijke mensen hebben geleefd!
[9] Maar dat gebeurt alleen maar voor het nodige gistingsproces.
[10] Als zulke mensen dan goed gaan gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die
hen weer tot rust zouden kunnen brengen; ga dan naar hen toe en predik hen het
evangelie, en ze zullen naar je luisteren, en nooit hun trotse en woedend om zich heen
slaande staart tegen je opheffen!
[11] Wel, om deze reden is het goed dat onze gasten gedurende deze nacht een
bepaald gistingsproces doormaken; daardoor zal hun geest meer gaan werken, en dan
zullen wij het morgen met zo moeilijk met hen hebben. Zie je dat nu in?'
220 De rust en het nietsdoen
[I] Ahab zegt: 'O wijsheid, o wijsheid! Hoe hoog en waar is datgene, wat in U woont,
en hoe vreselijk dom zijn wij daarbij vergeleken! Het is al eeuwenlang bewezen dat
er niets ontstaat zonder een voorafgaande strijd; en toch wilde ik nu zonder meer naar
de Bethlehemieten gaan om hun geest te verlichten! O ik ben toch wel het toppunt
van domheid?! De Griekse wijzen zeggen toch al: 'Iedere werkzaamheid hangt van
strijd af, en iedere uitwerking is daar het gevolg van!', -en ik had dat niet in de gaten!
Hoe komt het toch dat ik het nu wel inzie?! .
[2] J a, als in het innerlijk van een mens niet echt een gevecht met zichzelf en zijn
verschillende eigenschappen plaatsvindt, is alles nutteloos wat men van buitenaf met
hem wil doen!
[3] De leerzame levensverhoudingen van de mens zijn me nu volkomen duidelijk, en
bijna zou ik hier een voorname grondregel voor het.leven opstellen en ik geloof, dat
ik daarmee niet ver naast de roos zou schieten! 'Laat maar eens horen!', zeg Ik, 'Ik
wacht met Mijn oordeel, tot je hem hebt uitgesproken.'
[4] Ahab zegt: 'Wat een mens zichzelf niet verschaft door zijn oorspronkelijk
ontvangen eigenschappen te gebruiken, dat kan geen God hem geven, want dan zou
hij vernietigd worden! God kan alles, maar daar heeft de mens niets aan!
[5] Als iemand zichzelf niet eerst kent, hoe zal hij dan een ander of tenslotte zelfs
God kennen?! - Deze grondregel had ik bedacht. Heer, zit ik er ver naast?'
[6] Ik zeg: 'Nee, vriend Ahab, werkelijk, je hebt de spijker nu precies op de kop
geslagen; het is zo! Wat de mens zich met zijn eigen hem geschonken krachten niet
zelfstandig verschaft, dat kan en mag God hem ook niet geven zonder hem daardoor
te oordelen!
[7] Wees allen daarom niet alleen slechts hoorders van Mijn woord, maar
enthousiaste daders, dan pas zullen jullie de zegeningen daarvan in je waar gaan
393
nemen!
[8] Want het leven bestaat uit doen, en niet uit het ongebruikt laten van de krachten
waarvan het leven afhankelijk is, en het leven moet zelfs ?oor de aanhoudende
werkzaamheid van de gezamenlijke krachten eeuwig In stand gehouden worden;
want in het 'zich ter ruste leggen' bevindt zich geen blijvend leven.
[9] Dat bepaalde gevoel van welbehagen dat de rust jullie geeft, is niets anders dan
een gedeeltelijke dood van de voor het leven nodige krachten; wie het steeds prettiger
vindt om zich over te geven aan het rustende nietsdoen, vooral aan het geestelijke
nietsdoen, die omarmt daardoor steeds meer de werkelijke dood, waar geen God hem
zo makkelijk uit kan bevrijden!
[10] J a, er is ook eenechte rust die volleven is, maar dat is een rusten in God en dat is
het onbeschrijfelijk zaligmakende gevoel van tevredenheid over het bezig zijn
volgens de wil van God.
[11] Dit zalige gevoel van tevredenheid en het duidelijke besef steeds volgens Gods
orde te hebben gehandeld, is de bewuste echte rust in God, en alleen die is volleven
omdat die daarna veel energie en actie veroorzaakt. Iedere andere rust die bestaat uit
het stoppen van de levenskrachten, is echter zoals reeds gezegd, in zoverre een echte
dood, als de mate waarin de verschillende levenskrachten zich onttrokken hebben aan
het werk en daarmee niet meer verder gaan. - Begrijpen jullie dat?'
[12] J udas Iskariot zegt: 'Heer, als dat zo is, dan moet de mens de slaap mijden als de
pest; want tijdens de slaap rusten er toch ook een aantal levenskrachten, al zijn het
dan ook uiterlijke!'
[13] Ik antwoord: 'Zeker! Daarom zullen langslapers ook nooit zo bijzonder oud
worden. Wie zijn lichaam in de jeugd vijf uur en als oudere zes uur slaap gunt, zal
ook meestal een hoge ouderdom bereiken en lang een jeugdig uiterlijk behouden,
terwijl een langslaper gauw veroudert, een rimpelig gezicht en grijze haren krijgt en
er op latere leeftijd als een schim uitziet.
[14] Zoals het lichaam echter door te veel slaap steeds meer afsterft, net zo en nog
veel sterker uit zich dat bij de ziel, als ze steeds meer nalaat om volgens Mijn woord
en wil bezig te zijn.
[15] Als het nietsdoen zich echter eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt zich
daar ook de zonde; want het nietsdoen is niets anders dan eigenliefde, die iedere
bezigheid voor iemand anders des te meer ontvlucht, omdat ze in wezen niets anders
wil dan dat alle anderen ten behoeve en ten nutte van haar zullen werken!
[16] Vermijdt daarom vooral het nietsdoen; want dat is het echte zaad voor alle
mogelijke zonden!
[17] Als voorbeeld kunnen ook de verschillende roofdieren dienen. Kijk, deze dieren
gaan alleen dan maar tot hun verderf brengende bezigheid over, als ze door een
razende honger gedreven worden; hebben ze hun buit veroverd en hun honger gestild,
dan gaan ze meteen weer in hun holen en rusten daar vaak dagenlang; zoals speciaal
de slangen dat wel doen.
[18] Bekijk dan eens een rover en moordenaar! Deze mens, die overigens alle arbeid
schuwt, en eigenlijk een vleselijke duivel is, ligt dagenlang ergens in zijn roversnest;
alleen als de wachtposten hem meedelen dat er een rijke karavaan voorbij zijn
roversnest zal trekken, gaat hij met zijn kornuiten mee op de loer liggen en valt dan
de voorbijtrekkende karavaan meedogenloos aan en berooft haar, en vermoordt de
kooplieden om niet verraden te worden! En dat is een vrucht van het nietsdoen.
[19] Ik zeg daarom nog eenmaal: Wees vooral op je hoede voor het nietsdoen; want
394
dat is de weg en de brede deur tot alle mogelijke zonden!
[20] Na gedane arbeid is een matige rust goed voor de ledematen, maar een
overmatige rust is slechter dan helemaal geen rust.'
221 'De nachtprediking'
[I] Als iemand te voet een lange weg heeft afgelegd en tenslotte een herberg bereikt,
dan zal hij als hij niet direkt naar bed gaat maar zich matig beweegt en de volgende
morgen al voor het opgaan van de zon op is, de gehele dag geen moeheid merken, en
hoe langer hij zijn reis op die manier voortzet, des te minder daardoor vermoeid
raken.
[2] Maar als iemand die net zo vermoeid van een dagtocht, in een herberg aankomt,
meteen naar bed gaat en pas de volgende dag 's middags op staat, dan zal hij zijn
verdere reis voortzetten met totaal verstijfde voeten en met een geheel verward hoofd
en na een poosje lopen zal hij zo moe zijn dat hij vurig verlangt naar een rustpauze,
en het kan zelfs gebeuren dat hij langs de weg blijft liggen en dood gaat als hij
mogelijkerwijs geen hulp krijgt.
[3] Waar komt dat door? Door zijn eigen te grote zin om te rusten en het daarmee
verbonden zelfbedrog, dat de rust de mens zou versterken.
[4] Als iemand zich in de een of andere kunst, waarvoor een grote mate van hand en
vingervlugheid vereist is, een grote verbazingwekkende perfectie wil bereiken, dan
vraag Ik je: Zal hij die ooit bereiken, als hij in plaats van iedere dag voortdurend
vlijtig te oefenen, zijn handen en vingers in zijn zakken steekt en dag na dag niets
doend rondloopt, omdat hij angst heeft dat hij door het vermoeien van zijn vingers en
handen, deze te stijf en te onhandelbaar zou maken voor het nagestreefde
kunstenaarschap?
[5] Waarlijk, Ik zou Zelf ondanks al Mijn onbegrensde wijsheid niet het moment
kunnen voorspellen waarop zo'n leerling van de kunst een virtuoos zou worden!
Daarom, beste vrienden en broeders, zeg Ik nogmaals tegen jullie:
[6] Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is
goed! Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare
activiteit van God en kan daarom slechts door ware werkzaamheid in stand gehouden
worden en voor de eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar
de dood voor de dag komt en komen moet.
[7] Leg je handen op je hart en besef, hoe het steeds maar door dag en nacht
werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af; als
het hart echter eens stil gaat staan, is het - denk Ik - met het natuurlijke leven wel
gedaan!
[8] Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam
is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart der ziel, de dood van de ziel!
[9] Het hart van de ziel heet echter 'liefde', en het kloppen van dit hart uit zich in de
echte en complete werken der liefde.
[10] Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve de nooit moe wordende polsslag
van het hart der ziel. Hoe vlijtiger dat zielehart slaat, hoe meer leven er in de ziel
komt, en als zich daardoor een voldoende hoge levensenergie in de zielontwikkeld
heeft, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste levensenergie evenaart, dan wekt
zij het leven van de goddelijke geest in zich op.
395
[11] Deze geest, die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste activiteit zelf
is - vloeit dan in de hem door de werken der liefde geheel gelijk geworden ziel, en
dan is het eeuwige onvergankelijke leven in de ziel volledig begonnen!
[12] Zie je, dat is nu allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust!
[13] Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het
eeuwige leven zijn!
[14] Geloof maar niet, dat Ik gekomen ben om de mensen van deze aarde vrede en
rust te brengen; o nee, maar wel het zwaard en de oorlog!
[15] Want de mensen moeten door de nood en allerlei tegenspoed aangezet worden
tot werkzaamheid, omdat ze anders trage, gemeste ossen zouden worden die zichzelf
vetmesten als voer voor de eeuwige dood!
[16] Ook veroorzaken nood en tegenspoed in de mens opeenvolgende
gistingsprocessen, waaruit zich op den duur toch iets geestelijks ontwikkelen kan.
[17] Natuurlijk kun je zeggen: 'Door nood en tegenspoed ontstaan ook toorn, wraak,
moord en doodslag en nijd, hardvochtigheid en vervolging!' Dat is beslist waar; maar
hoe erg deze zaken ook zijn, de gevolgen daarvan zijn toch nog beter dan de luie rust,
die dood is en geen goed en ook geen kwaad veroorzaakt.
[18] Daarom zeg Ik jullie: Loop warm voor Mij of blijf koud voor Mij; want een
lauwe spuug Ik uit!
[19] Een actieve vijand heb Ik liever dan een lauwe vriend; want de actieve vijand
noopt Mij om zo actief mogelijk te zijn, opdat Ik hem win of de goede weg insla om
hem voor Mij voor altijd onschadelijk te maken; bij een lauwe vriend wordt Ik Zelf
ook lauw, en zal Ik iets aan die vriend hebben als Ik in nood kom?!
[20] Een lauwe bestuurder is daarom een plaag voor zijn volk; want daardoor vergaat
de geest van het volk, en de mensen verworden tot pure gemeste ossen en pakezels!
Maar een krachtige en zelfs tirannieke bestuurder maakt het volk levend, en alles is
zo actief mogelijk om toch maar geen straf op te lopen; en als de tiran het te bont
maakt, dan zal het volk zich tenslotte massaal verheffen en zich van zijn beul
bevrijden.
[21] Ik geloof, dat Ik nu voldoende over de waarde van de werkzaamheid gesproken
heb, en Ik ben ervan overtuigd dat jullie deze les allemaal hebben begrepen. Dus, als
iemand dat wil en vindt dat zijn lichaam slaap nodig heeft, Iaat die dan een bed
opzoeken; wie echter gedurende de nacht met Mij waken wil, die blijve hier!' Daarop
zeggen allen: 'Heer, hoe zouden wij nu kunnen slapen, als U waakt?! - Alleen moeder
Maria schijnt lichaamsrust nodig te hebben, dus kunt U tegen haar wel zeggen dat ze
moet gaan slapen.
[22] Maar hoewel Maria achter Mij op een leunstoel wat sluimerde, hoorde ze toch
wat er gezegd werd, ze ging rechtop zitten en zei heel vriendelijk tegen de spreker:
'Vriend, ik zeg tegen jou, omdat jij meestal de woordvoerder voor al je
medeleerlingen bent, dat jouw bezorgdheid voor mij een beetje overbodig is; want
weet je, ik heb voor mijn Heer al wel een paar honderd slapeloze nachten doorwaakt,
en ik leef nog steeds - en als het Zijn wil is zal ik er weer zo veel doorwaken en mijn
leven niet verliezen! Hebben jullie dus allemaal maar geen zorgen over mij; het is
voldoende als er Een aan mij denkt!'
[23] Deze woorden waren echter aan Thomas gericht. Hij ging naar Maria en vroeg
haar om zijn goed bedoelde mening niet onvriendelijk op te nemen. Maar Maria suste
hem en was zeer vriendelijk over zijn zorg over haar en het werd Thomas weer lichter
om het hart, zodat hij weldra weer helemaal gerustgesteld naar zijn plaats ging.
396
[24] Toen bleef het een poos stil. Niemand zei iets; want ze dachten allen nu diep
erover na, en het licht van de waarheid van het vertelde werd steeds helderder voor
hen.
[25] Alleen Matthus zei na een poosje bij zichzelf: 'Morgen bij het krieken van de
dag wordt deze leer van de werkzaamheid en de rust, zo goed dat mogelijk is,
opgeschreven op een vel dat alleen voor deze leer gebruikt wordt; want deze
buitengewoon belangrijke leer mag voor geen goud van de wereld verloren gaan!' En
toen niet lang daarna de dag aanbrak, hield Matthus ook zijn woord; en deze leer
heeft nog lang bestaan en is door J onal en J aruth ook naar Samaria meegenomen,
maar in de loop der tijd werd ze zeer misvormd en is daarom ook verloren gegaan.
Zolang ze echter nog in omloop was, circuleerde ze onder het volk onder de naam 'de
nachtprediking'.
222 De vijf Farizeen
[1] De volgende morgen kwamen de vijf Farizeen naar Mij toe, begroetten Mij en
Mijn leerlingen op hun manier zeer hoffelijk en betoonden Mij nog een grote eer,
door Mij te vragen, of Ik hen waardig vond om Mij de voeten te wassen.
[2] Want het was in Bethlehem nog een oud gebruik om iemand te eren door de
voetwassing; de gastheer waste de voeten van zijn gasten, of de voornaamste van de
gasten waste als een tegenbewijs van eer op de volgende morgen de voeten van de
gastheer. Daarom liet Ik dan ook de vijf Farizeen uit Bethlehem Mijn voeten wassen
en afdrogen.
[3] Pas na deze handeling vroegen de vijf Farizeen aan Mij: 'Waarlijk, onbegrijpelijk
grote meester! Vertelons nu toch eens iets over de aard en manier, waarop de kracht
werkt waarmee U dergelijke nooit gehoorde genezingen tot stand brengt! Dat U zulks
- in het algemeen gesproken - duidelijk door de kracht van God doet, staat wel vast;
maar hoe en op wat voor wijze dat zo ongehoord volmaakt kan gaan, dat is een
andere vraag. Slechts daarover - als u ons voor enigszins waardig houdt -zouden we
iets naders willen weten, en dan zullen we zeer tevreden en u eeuwig dankbaar
blijvend de terugweg naar Bethlehem weer aanvaarden.'
[4] Ik zeg: 'Al zou Ik het u willen zeggen, dan zou u het toch niet aannemen; want de
driedubbele doek van Mozes hangt ook voor uw ogen, opdat u niet zou merken, wie
degene is, die nu met u spreekt! Als u Hem zou kennen, dan zou U zo'n vraag nooit
stellen; maar omdat u Hem niet kent, daarom vraagt u zoals u vraagt!
[5] En als Ik u een juist antwoord zou geven, dan zou u het toch niet aanvaarden.
Want u ziet wel datgene, wat zich in de stoffelijke wereld bevindt en gebeurt; maar
wat de geest en diens rijk en werken betreft, dat is vreemd voor u, en u kunt daarom
ook niet begrijpen en voelen wat het wezen en werken van het Godsrijk in de mens is.
[6] Maar ga heen en doe boete voor uw vele zonden, dan zult u merken dat het rijk
van God u genaderd is.
[7] Heb God met al uw krachten lief en aanbid Hem in geest en in waarheid; maar
heb ook uw naaste arme broeder en zuster lief; vervolg uw vijanden niet; vervloek
niet degenen die u vervloeken en doe degenen die u kwaad doen, goed, dan zult u
gloeiende kolen op hun hoofden stapelen, en God zal uw werken aanschouwen en ze
honderdvoudig aan u vergelden.
[8] Leen uw geld niet uit aan degenen die het u met veel winst weer terug kunnen
397
geven, maar leen het aan echte armen en behoeftigen, dan zal uw geld in de hemel
tegen hoge rente uitgezet zijn, en de Vader in de hemel zal u altijd kapitaal en interest
voor eeuwig uitbetalen!
[9] Ontvang ook niet zo gretig lof, dank en prijs van de wereld voor uw goede daden;
want als u dit doet om wille van de wereld, wat zal dan uw loon in de hemel zijn?! Ik
zeg u: Wie op aarde voor een goede, aan arme broeders bewezen daad het een of
andere loon verlangt of in welke vorm dan ook aanneemt, diens loon in de hemel is
nihil!
[10] Wie voor de hemel werkt die zal door de hemel, zowel nu in de tijd als eenmaal
eeuwig, beloond worden; wie echter voor de wereld werkt, die zal van de wereld wel
een smadelijk en vergankelijk loon oogsten; maar in de hemel zal hij zijn
inkomstenboek leeg vinden, en zijn loon zal verdwenen zijn, en aan zijn geestelijke
armoede zal heel moeilijk een einde komen!
[11] Als u dit goed ter harte neemt en daarnaar handelt, zal het u spoedig duidelijk
worden, met welke middelen Ik uw zieken heb genezen. - Nu weet u alles wat u moet
weten. Vraag niet om meer, waaraan u toch niets zou hebben als men het tegen u zei.
[12] Zorg er echter ook voor dat u over Mij, Mijn daden en Mijn leerlingen noch in
J eruzalem en evenmin in de stad van David iets rondvertelt; want dat zou u geen
zegen brengen!
[13] Maar nu kunt u, als u uw morgenmaal genoten heeft, met een gerust gemoed de
terugweg weer aanvaarden!'
[14] Na Mijn toespraak trekken de vijf wel wat verbouwereerde gezichten; maar ze
durven het toch niet aan om nog een vraag te stellen, zij buigen voor Mij en gaan dan
naar hun eetzaal en na het morgenmaal gaan ze weer op weg naar hun thuisland.
223 Een les in het geven van onderricht
[I] Maar dan komen de leerlingen naar Mij toe en vragen, waarom Ik toch in zulke
bedekte termen met de Bethlehemieten heb gesproken.
[2] Ik antwoord: 'Zijn jullie dan nog steeds zo onverstandig, alsof je nog nooit een
wijs woord van Mij hebt gehoord?! Zij denken dat Ik n.iets meer ben dan een dokter
die begiftigd is met buitengewone geheime vaardigheden, en die met hulp van
geheime krachten in de natuur zulke wonderbaarlijke genezingen verricht.
[3] Zij zijn niet onbekend met de sekte der Essenen, die zeer opmerkelijke kennis
bezit over de geheime apothekerskunst, waardoor zij menige kwaal kunnen genezen
en ook bepaalde verschijnselen te weeg kunnen brengen die door een leek als
duidelijke wonderen aangemerkt moeten worden. Als je dit bedenkt, kan er dan
uiteindelijk iets anders uitkomen dan dat deze Bethlehemieten mij zonder twijfel
alleen maar aanzien voor een Esseen van de vierde, dus hoogste graad, wiens
wetenschap zo groot is dat hij
de meest verschillende natuurkrachten beheerst en ze naar willekeur kan besturen?!
[4] Als Ik hen echter zonder meer verteld zou hebben, dat Ik als Zoon van de
Allerhoogste de beloofde Messias was, dan zouden deze orthodoxe J oden zich
bovenmatig zijn gaan ergeren en zouden Mij voor een magir gehouden hebben die
zich het hoogste aanmatigde en die met de satan een verbond had gesloten, en als zo
iemand zouden ze Mij ook belasterd hebben, en de genezing van hun hierheen
gebrachte zieken zou voor hun de ergste steen des aanstoots geworden zijn! Maar
398
omdat ze Mij nu voor een pure Esseen houden, gaan ze heel gemoedelijk naar huis en
loven en prijzen God die de mens zulke geheime kennis en kracht geeft, dat hij de
lijdende mensen de zekerste, hoewel wonderbaarlijkste hulp kan geven!
[5] Opdat ze echter thuis bij rustiger en rijper nadenken toch gemakkelijk er achter
kunnen komen dat Ik zeker geen Esseen ben, omdat de door Mij aan hen bekend
gemaakte principes over het zedelijke en maatschappelijke onderlinge verkeer der
mensen rechtstreeks indruisen tegen die van de Essenen, heb Ik hen precies zoveel
onderricht gegeven als voor dit bepaalde doel nodig was. Zij zullen thuis Mijn leer
mooi en netjes met de leer van de Essenen, die ze wel hebben, vergelijken en na de
gevonden schrille contrasten pas echt raar opkijken. Zoals de vijf reeds in jullie
bijzijn achterdocht kregen toen ze Mijn woorden hoorden, omdat Mijn leer voor hen,
zoals Ik al zei, rechtstreeks indruist tegen die van de Essenen.
[6] Zij zouden wel graag meer aan Mij hebben willen vragen, maar Ik heb ze zo kort
mogelijk te woord gestaan, en zij verdwenen en durfden geen verdere vragen meer te
stellen; want zij zagen dat Ik volgens Mijn daden wel best een Esseen van de hoogste
rang zou kunnen zijn, maar volgens de door Mij aan hen gerichte woorden toch weer
niet. Maar terwijl ze onderweg aan niets anders dan aan dit verschijnsel denken,
denken ze nu ook: 'Hebben de Essenen soms twee leren, een uiterlijke alleen voor het
blinde wereldse volk, en een innerlijke voor zichzelf?' Het kon best zo zijn, dat Ik dus
oprecht tegen hen geweest was, en dat Ik, als goede kenner van de schrift, hen zo
maar enige zinnen van de innerlijke leer toegeworpen had, en het verdere zoeken aan
hen zelf had overgelaten!
[7] Maar n van de vijf meent echter dat er heel wat anders achter Mij steekt dan een
Esseen van de hoogste rang. Nu zegt hij tegen de andere vier: 'Ik voor mij vind nu
niet di rekt dat hij een Esseen is; want ik heb nog maar pas met een Esseen over al
hun leren en gebruiken gesproken, en hij was daarbij erg eerlijk; maar hij wist niets
over een tweede geheime leer. Ik houd daarom deze zonderlinge genezer van
Nazareth voor een geheel eigen en zover ik weet nog nooit voorgekomen
verschijning. Hij is God - of een duivel, hetgeen ik echter wil betwijfelen omdat zijn
leer het meest sociale principe behelst dat ik ooit hoorde; een duivel is daarentegen de
grootst mogelijke tiran en dus een uitgesproken vijand van alle sociale leer!'
[8] Zie je, onderweg voeren die vijf nu al zulke gesprekken en zij zijn daarin zo
verdiept dat ze nauwelijks merken, dat hun voeten zich bewegen en hen verder
dragen.
[9] Beste vrienden, als men iets leert, moet men behoedzaam te werk gaan; men moet
niet meteen met de deur in huis vallen en net als bij een maaltijd niet alle spijzen in
n keer binnen brengen, maar men moet zachtjes het huis ingaan en bescheiden aan
een deur kloppen die in het een of andere vertrek voert; en als men een maaltijd
serveert, moet men pas dan de tweede gang op tafel zetten als de gasten de eerste
reeds genuttigd hebben; anders vindt men je als bezoeker onaardig en brutaal en zul
je in het door je bezochte huis weinig of niets kunnen uitrichten, terwijl de gastheer
de gasten alle eetlust ontneemt als hij in n keer een massa spijzen van allerlei aard
op tafel zou zetten; maar als alles ordelijk gaat, zullen de gasten hun eetlust
behouden, en zij zullen tenslotte hun gastheer prijzen omdat hij zo voortreffelijk voor
hen gezorgd heeft!
[10] En let op, zo moet men ook te werk gaan bij het lesgeven, als men daarmee iets
wil bereiken. - Begrijpen jullie dit nu?'
[11] De leerlingen zeggen: ' J a Heer, wij begrijpen nu alles, wat U nu zoals altijd zo
399
wijs tegen ons gezegd hebt!'
[12] Ik zeg: 'Nu goed, dan zullen wij nu ook aan het ochtendmaal gaan!'
224 Innerlijke zelfbeschouwing
[1] Meteen staan wij van onze rustbanken op en gaan de tuin in, waar al een rijkelijk
ochtendmaal op ons wacht dat Baram alweer voor ons klaargemaakt heeft.
[2] Weliswaar zegt Kisjonah tegen Baram: ~Maar broeder, wat doe je toch?! Denk je
soms, dat mijn zolders, voorraadkamers en wijnkelders leeg staan?!'
[3] Baram zegt: 'Broeder, ik weet maar al te goed dat duizend gasten per dag je
voorraden in duizend jaar niet kunnen opmaken; maar ik behoor goddank toch ook
niet tot de armen van dit land, dus laat me vandaag nog maar het plezier al deze
gasten te verzorgen! Want ik schep er erg veel genoegen in, met dat beetje wat ik heb
de Heer te mogen dienen! Morgen zullen jouw kookkachels weer net zo veel werk
hebben als ooit tevoren!'
[4] Kisjonah en Baram omarmen en kussen elkaar en gaan dan ook aan tafel zitten en
eten een heerlijke vis met brood en wijn.
[5] Na de maaltijd vraagt Kisjonah, wat men die dag zal gaan doen, of Ik soms weer
ergens naar toe wilde, zodat hij voorbereidingen kon treffen voor een gemakkelijke
reis.
[6] Ik zeg: 'Vriend en broeder! Maak jij je maar nergens zorgen over! Wat de tijd
brengen zal, dat pakken we aan! Maar vandaag en morgen zullen weinig of niets
brengen, 'behalve ons zelf, en daarom hebben we ook geen speciale voorbereidingen
nodig. Morgen tegen de avond zal Philopold uit Kana komen; die zal ook heel wat te
vertellen hebben.
[7] Nu zullen we echter tot de middag een paar oefeningen in zelfbeschouwing doen
onder de verkoelende schaduw van de bomen!
[8] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Er is voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan
zichzelf innerlijk te onderzoeken! Wie zichzelf en zijn krachten ontdekken wil, moet
zich meermalen zelf onderzoeken en innerlijk bekijken.
[9] Omdat dat zo dringend nodig is, zullen wij zo'n oefening vandaag vr de middag
doen, en na het middageten zullen wij de zee opgaan en zien wat daar eventueel
gedaan kan worden.'
[10] Enigen weten echter niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke
zelfbeschouwing, en vragen dat aan Mij. Dan zeg Ik: 'Rust en denk in stilte actief na
over jullie doen en laten, over de jullie welbekende wil van God, en of je deze hebt
opgevolgd tijdens de verschillende periodes van je leven. Op deze manier heb je je
innerlijk onderzocht en daardoor bemoeilijk je het binnendringen van de satan in
jezelf steeds meer. Want deze probeert met al zijn energie om de innerlijke
zelfbeschouwing van de mens, door middel van allerlei nietszeggende
begoochelingen te verhinderen.
[11] Want als de mens eenmaal door oefening wat vaardigheid heeft verkregen in de
beschouwing van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel gemakkelijk en
heel snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en dan kan hij deze
behoorlijk onklaar maken en vernietigen en tijdig maatregelen nemen tegen alle
toekomstige valsheid van deze vijand. Dat weet de satan maar al te goed en daarom is
hij zo ijverig mogelijk bezig om de ziel zelf met allerlei naar buiten gerichte begoo-
400
chelingen af te leiden, en onderhand heeft hij dan niet veel moeite om onzichtbaar
voor de ziel allerlei vallen uit te zetten, waarin zij tenslotte zo verstrikt raakt dat ze
dan niet meer tot zelfbeschouwing kan komen, en dat is heel erg.
[12] Want daardoor wordt de ziel steeds meer gescheiden van haar geest en kan zij
deze niet meer opwekken, en dat is in de mens dan al het begin van de tweede dood.
[13] J ullie weten nu waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Doe daarom van
nu tot aan de middag in stilte zo'n oefening en laatje intussen door geen uiterlijke
gebeurtenis storen! Want de satan zal zeker niet nalaten om jullie af te leiden met het
een of andere spektakel van buitenaf. Maar denk er aan dat Ik dat jullie vooruit heb
gezegd, en keer dan weer vlug in je zelfbeschouwing terug!'
[14] Nu wordt alles heel rustig, en iedereen doet zijn uiterste best om zich te
verdiepen in de zelfbeschouwing, en een uur verloopt zo zonder enige storing.
225 De leviathan
[1] Maar na een uur klinkt er plotseling een dreunende slag, alsof een krachtige
bliksem vlak naast het huis insloeg. Iedereen schrikt geweldig en vliegt op; maar ze
denken aan Mijn woorden en worden gauw weer rustig.
[2] Satan Iaat echter niet lang op zich wachten; kort na de slag horen de rustenden,
die geestelijk actief waren, een angstaanjagend sissen en fluiten, en het duurt niet
lang of aan de oever van de zee verheft zich een buitengewoon monster, De kop lijkt
op die van een wolf, maar dan minstens honderdmaal groter, de ver uit de bek
stekende tong lijkt op een voortdurend wild kronkelende reuzenslang, de beide oren
lijken op die van een reusachtige os, de ogen zien er uit als twee grote schotels met
gloeiend erts, de voorpoten lijken op die van een reuzenbeer, de achterpoten op die
van een leeuw van reusachtige grootte, het lichaam op dat van een krokodil met de
staart van een draak. Zijn gebrul is een dreunende slag en zijn adem een
onheilspellend sissen en fluiten. Zo komt het uit de zee.
[3] Maar aan de oever weiden schapen, ossen, koeien, kalveren en veel ezels, Het
monster maakt meteen jacht op de huisdieren en verslindt snel de een na de ander.
Dan vluchten de huisdieren; maar het ondier komt onze richting uit.
[4] Wanneer er verscheidene die bewegingen van het ondier zien, maken zij zich
klaar om op de loop te gaan, en zeggen: 'Heer, deze proef is een beetje te moeilijk!
Een aantal kalveren, een stuk of tien lammeren en twee jonge ezelsveulens heeft dat
afgrijselijke ondier al opgegeten; nu wil het hier een lekker hapje komen halen en het
heeft, op de geur afgaande, zeker onder ons iets uitgekozen, omdat het nu wat
aarzelend deze kant uitkomt. Het lijkt toch wel raadzaam deze brenger des doods een
beetje uit de weg te gaan! Want met natuurlijke middelen kun je toch echt niet tegen
dit beest op, en het zou heel lang kunnen duren voor het overwonnen was!'
[5] Ik zeg: 'Laat je niet in het minst storen! Uiterlijk kunnen wij met z'n allen niet
tegen dit ondier op, want het is een volwassen leviathan: maar onzeinnerlijke kracht
dwingt hem tot aan het eind van de wereld te vluchten; maak je dus helemaal geen
zorgen! Een klein uurtje nog, en dan hebben jullie de slagbomen en grensvestingen
van de dood doorbroken, en dan zal de heerschappij over de hele hel en haar leger
jullie loon zijn!'
[6] Meteen na Mijn woorden Iaat het ondier enige malen na elkaar Zijn ploffende
stem horen, en daarna beweegt het zich weer heel rustig, maar toch tamelijk snel naar
401
ons toe, waarbij het zijn vraatzucht maar al te duidelijk Iaat blijken door het
voortdurende kronkelende slaan met Zijn lange staart, die zo sterk is als een boom.
Maar de leerlingen zijn nu heel goed in vorm en laten zonder vrees en onversaagd het
ondier op zich afkomen.
[7] Als het op ongeveer tien passen van ons af is geef Ik de engel Archil een
geestelijke opdracht, en deze gaat plotseling voor het dier staan en vraagt: 'Wat kom
je hier doen satan? Verdwijn - of ik vernietig je!' Het ondier opent zijn muil en maakt
bewegingen alsof het wilde praten; maar de engel gebiedt het nog een keer om te
verdwijnen! Dan stoot het dier een aantal ploffende geluiden uit en rent daarna met
schel gesis en gefluit de zee in.
[8] Toen het weer in zee ondergedoken was, bewoog het een tijdlang het water in de
grote inham zo sterk, alsof de zwaarste storm het opjoeg; maar geen van de leerlingen
trok zich daar wat van aan, en in dit laatste uur werd de stilte in God met grote
innerlijke ijver in stand gehouden.
[9] Maar tegen het einde van het rustuur komt er opeens een zwaar onweer . Felle
bliksems schieten door de lucht; harde windstoten buigen de bomen haast tot aan de
grond, en grote en zware regendruppels met hagel vermengd vallen al uit de donkere
wolken.
[10] Een paar zwakkere leerlingen wilden al het huis in vluchten; maar de engel zegt:
Blijf en herken het onbeduidende goochelkunstje van de satan!' Daarop blijven ze en
de loze regen deert hen niet. Het gaat weliswaar steeds harder regenen, en de
hagelkorrels springen heel opgewekt over de grond; maar geen mens wordt er door
geraakt, en de regen maakt nauwelijks iemands huid nat.
[11] Dan bedreigt de engel de wolken, en deze scheuren dadelijk uiteen, en het is
meteen helder dag. Na een paar ogenblikken is de zelfbeschouwing ten einde en
Baram zegt: 'Heer, waar U het het prettigste vindt, hier of in huis! Het eten is klaar!'
[12] Ik zeg: 'Laat nog een half uur voorbijgaan, dan is alles in orde! Ik moet nog een
paar woorden tegen Mijn leerlingen zeggen.'
[13] Baram gaat weer in zijn schip, waar een aantal zakken goede wijn in een grote
kist opgeborgen zijn, en hij laat deze door zijn mensen in de keuken brengen en daar
alle kruiken vullen en hij zegt tegen de koks en kokkinnen dat ze nog een half uur
moeten wachten, en de spijzen dan pas op moeten dienen als hij hen een teken zal
geven. Daarna komt hij weer bij Mij, en luistert mee naar wat Ik al de leerlingen over
deze zelfbeschouwing en het nut daarvan zeg.
226 De weg tot wedergeboorte
[I] Ik zei het volgende: 'J ullie hebben nu een nieuwe manier en methode leren
kennen, waardoor de mens van de materie over kan gaan naar het steeds zuiverder en
reiner geestelijke, en hoe hij op deze weg heer over zichzelf en daardoor uiteindelijk
ook over de gehele uiterlijke wereldse natuur kan worden. Volg daarom regelmatig
deze weg in Mijn naam, en je zult een grote beheersing over je hartstochten en
daardoor over de hele natuur en in de andere wereld over alle schepsels krijgen.
[2] J ullie hebben de boosaardige verschijnselen gezien die de satan jullie ten deel
heeft laten vallen. Ze hebben je vrees en schrik bezorgd; maar je hebt je, vertrouwend
op Mijn woord, vermand en bent de rust weer ingegaan en in die rust zijn jullie
geheel meester geworden van alle kwade gebeurtenissen.
402
[3] Maar geloof nu niet dat je de satan nu al geheel ontmoedigd hebt! Zo vaak je weer
zo'n oefening zult doen, zul je door hem verontrust worden zolang je in de geest nog
niet volledig nieuw geboren wordt.
[4] Zijn jullie echter eenmaal in de geest opnieuw geboren, dan heeft de satan voor
eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen zowel rechtspreken over hem,
als over al degenen die hij tot zich getrokken heeft, en die je hem weer voor eeuwig
ontnemen zult!'
[5] Petrus vraagt: 'Hoe word je dan wedergeboren? Moeten dan ziel en geest weer in
het lichaam van een nieuwe vrouwen daaruit dan weer opnieuw geboren worden? Of
hoe moeten we ons dat voorstellen?'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je nu nog helemaal niet begrijpen. Als Ik eenmaal opgevaren zal
zijn naar de plaats waar Ik vandaan ben gekomen en Mijn geest jouw geest vrij zal
maken, dan zul je de wedergeboorte van de geest wel begrijpen en in alle diepte en
volheid beseffen. Maar nu zou dit jou en niemand van jullie al mogelijk zijn. Maar
door het opvolgen van Mijn leer en door deze levensoefeningen zul je tenslotte uit en
in jezelf dat licht bereiken.
[7] J e kunt dat door geen leer en door geen onderricht van buitenaf begrijpen, maar
het moet uit jezelf voortkomen op de weg die Ik je nu voor alle tijden der tijden Iaat
zien.'
[8] J udas zegt: 'Heer, ik heb geweldige tovenaars en geestenbezweerders en
geestenverdrijvers gezien; die hebben met de zielen van gestorvenen gesproken, en
deze spraken echt en zeiden verborgen dingen. Hoe zijn deze dan in het geestenrijk
binnengedrongen?'Dat is dan toch ook wel een soort van geestelijke wedergeboorte!?'
[9] ' O ja " zeg Ik, 'maar niet voor de hemel, die Gods troon is, maar voor de hel, waar
de satan en zijn engelen wonen!'
[10] Daarop zegt J udas: ' Als dat zo is, dan is de satan ook een heer met veel, zij het
dan kwade, macht toegerust! Dan vind ik toch, dat indien dat mogelijk was, het beter
zou zijn om een satan te vernietigen, dan duizendmaal duizend mensen door hem te
laten vernietigen! Waarom moet er in een goddelijke ordening ook een satan zijn?'
[11] Ik zeg: 'Daarom, om ook jou op de jongste dag te vangen omdat je je zo over
hem ontfermt! Het zal nog lang duren voor je heel vaag zult zien wie je zelf bent, laat
staan dan wat de grote .orde van God is, die om heel wijze redenen naast de dag ook
een nacht op aarde geschapen .heeft. Begrijp je de werkelijke reden van de aardse
nacht der aarde, en begrijp je de eeuwige dag van iedere zon, die elk op zichzelf ook
een aarde is, net als degene die jou draagt en voedt? Als je dit echter niet begrijpt, dan
vraag Ik aan jou,. hoe jij hier een vraag kunt stellen die niet. betamelijk is voor een
mens tegenover zijn Heer, God en Schepper!
Zou je ook nog niet willen vragen waarom een steen hard en waarom het water zacht
is, of waarom het vuur pijn doet en het koele water niet?
[12] Maar Ik zeg je: Als je niets begrijpt, leer dan eerst wat, en wees daarbij stil en
heb een opmerkzame geest; en ga je daardoor iets begrijpen, dan kun je spreken en je
broeders lastige vragen stellen!
[13] Maar weet je, het is met jou net als met alle menselijke domheid: heimelijk
schamen ze zich er voor, maar ze willen het verbergen onder allerlei prachtige wijs
lijkende vragen, ze beseffen echter niet, dat ze daardoor eigenlijk pas goed hun
domheid ten toon spreiden! Laat daarom Mijn goedaardige woorden een les voor je
zijn, want anders kon je nog wel eens hard ergens tegen op botsen, en Ik zal je dan
niet zo vlug uit de modder halen!'
403
[14] De lust om wat te vragen was door deze woorden behoorlijk bekoeld bij J udas,
en hij wierp daarop ook onderzoekende blikken naar Thomas; maar deze was
verstandig, en deed alsof hij niets van de terechtwijzing gemerkt had en alle andere
leerlingen deden dat ook, en daardoor was J udas gerustgesteld, en hij trok zich
wijselijk terug.
[15] Ik zei toen tegen Baram: 'Broeder, nu kun je de maaltijd wel laten opdienen,
maar dit keer in de kamers!' Baram gaat snel de keuken in en laat alles vlug in orde
maken; wij volgen hem, en binnen een uur hebben wij de maaltijd heel op ons gemak
genuttigd.
227 Een tochtje op zee
[I] Omdat de dag mooi en helder is, wordt er na de maaltijd een tochtje op de zee
gemaakt. Baram maakt vlug zijn schip in orde, en Kisjonah maakt dan zijn grote
schip ook vlot, en de helft van de leerlingen kan daar makkelijk in.
[2] Ik, de apostelen en Baram en Kisjonah gaan in het uitmuntend gebouwde schip
van Baram, dat twee zeilen en aan beide kanten zes sterke riemen had en daardoor
zowel door de wind, als met de roeiriemen voortgedreven kon worden. Wij voeren in
de richting van Kaprnaum vanaf het plaatsje Kis, zonder echter het plan te hebben
om in Kaprnaum te belanden.
[3] Maar toen we al een paar uur de zee op in de richting van Kaprnaum voeren,
zagen wij uit de verte een schip snel op onze twee schepen afkomen. Het voerde de
kleuren van Kaprnaum, en toen wij van zijn richting afweken, om te zien of hij
werkelijk op onze beide schepen afstuurde, week het Kaprnaumse schip ook van zijn
vroegere richting af en ging snel in onze richting verder. Toen de schippers van
Baram dat geconstateerd hadden, vroegen ze aan Baram, wat er gedaan moest
worden, want het schip uit Kaprnaum leek geen goede voornemens aan de dag te
leggen. Baram vraagt Mij dan, wat Ik hiervan denk.
[4] En Ik antwoordde: 'Laat het schip maar op ons af komen, en we zullen dan wel
zien wat er achter steekt!' Na deze woorden van Mij laat Baram de zeilen innemen en
het roeien stoppen, en de schippers op het schip van Kisjonah doen hetzelfde.
[5] Binnen een kwartier zijn de schippers van het Kaprnaumse schip bij ons en
vragen aan Baram, of Ik Mij op het schip bevond; want in Kaprnaum hadden ze
gehoord, dat Ik in Kis was. Ze waren door de overste J arus gezonden om Mij te
vragen naar Kaprnaum te komen; want het dochtertje van J arus, dat Ik pas een paar
weken geleden uit de dood opgewekt had, was weer zo ziek geworden, dat geen
dokter haar meer kon helpen. 'De overste is bang dat ze dood gaat. J ullie zullen een
grote beloning krijgen, als je ons naar J ezus van Nazareth kunt brengen!', zeiden de
schippers ten slot te tegen Baram en zijn schepelingen.
[6] Maar Baram zei: 'Naar jullie woorden te oordelen, zijn jullie met goede
bedoelingen naar ons toegekomen, en ik zeg je: Degene, Die jullie zoeken is op mijn
schip; maar of hij naar jullie wil luisteren en gehoor wil geven aan je vraag, kan ik je
niet zeggen. Maar ik zal naar Hem toegaan beneden in de kajuit en ik zal met Hem
praten.'
[7] De Kaprnaumers gaan hiermee akkoord, en Baram komt naar Mij toe in de open
kajuit en wil het dringende verzoek van de Kaprnaumers aan Mij overbrengen.
[8] Maar Ik zeg tegen hem: 'Broeder, zeg maar niets; want Ik weet alles allang en heb
404
het je al in J esara gezegd, dat het zo met deze lasterlijke soort zou gaan. Om Mij te
vervolgen en Mijn leer verdacht te maken,
loochenden zij dat de dochter van J arus ziek en dood was; ze had alleen maar heel
gezond geslapen, en Ik had haar op een heel natuurlijke manier gewekt en daarna
bedrieglijk voorgewend dat Ik haar uit de totale dood opwekte.
[9] Omdat Mijn daad zuiver bedrog was, moeten ze het dochtertje maar weer zo heel
natuurlijk in laten slapen, en het kan dan wel weer door welk natuurlijk mens ook op
natuurlijke wijze gewekt worden.
[10] Waarlijk, Ik zal haar niet eerder aanraken, voor ze drie dagen in het graf gelegen
heeft! Ga naar boven op het dek en zeg dat tegen hen; span daarop de zeilen, en een
goede wind zal ons dan zo snel mogelijk zee opwaarts boven de grote inham bij Kis
brengen, en zij moeten niet weten waar wij heen zijn gevaren. ,
[11] Baram gaat nu vlug aan dek en zegt: 'Geerde afgezanten van de overste! Ik vind
het echt jammer voor u dat ik u van J ezus, de Heer, geen gunstig antwoord kan
brengen! Maar daaraan hebben de Kaprnaumers zelf schuld; want nadat Hij destijds
het dochtertje van de overste wezenlijk uit de zichtbare en voelbare dood weer tot het
volle leven gewekt heeft, verklaarden zij, de Farizeen van deze door Hem vervloekte
stad, al gauw daarna dat Hij een bedrieger was. Zij hebben voor het hele volk
bewezen en verklaard dat J arus J ezus slechts op de proef wilde stellen en daarvoor
zijn kerngezonde dochtertje op een speciaal gemaakt doodsbed had gelegd; en toen
had de bedrieger J ezus, die niet vermoedde dat het een val was, haar natuurlijk heel
gemakkelijk uit de dood tot leven kunnen wekken, hetgeen hij deed - zoals ik van een
paar mensen gehoord heb - door haar behoorlijk hard in haar hand te knijpen, omdat
hij inmiddels gemerkt had dat ze leefde, en toen was ze maar liever opgestaan dan de
pijn in haar hand nog langer te moeten verdragen.
[12] Eigenlijk was het de bedoeling van de overste geweest - zoals ik gehoord heb -
dat het dochtertje zich niet zou hebben laten wekken, opdat men dan. J ezus snel als
volleerde oplichter had kunnen pakken en te gronde richten. Maar door het ontwaken
werd dit mooie plan verijdeld; want het volk was er vast van overtuigd, dat de
dochter die voor dit doel een paar dagen daarvoor al kunstmatig ziek werd gehouden
echt uit de dood was opgewekt.
[13] Daarom zal Hij haar nu nooit meer aanzien, behalve misschien nog eens als ze
half vergaan in het graf ligt!
[14] Ga met dit antwoord nu maar weer naar huis en vertel het aan jullie overste,
opdat hij dan bij zichzelf kan ontdekken, met welke verschrikkelijke ondank zijn hart
gevuld is! Hij gaat in geen geval naar Kaprnaum; want deze plaats heeft Hij door de
hel voor eeuwig laten zegenen!'
[15] Na deze woorden Iaat Baram snel de zeilen spannen; en als de zeilen gespannen
zijn, komt ook de wind en drijft de beide schepen dermate snel voor zich uit, dat het
Kaprnaumse schip, dat geen zeilen had en ook verder een heel onaanzienlijk,
bescheiden vaartuig was, in weinige ogenblikken zo ver achter bleef, dat wij het
helemaal uit het gezicht verloren; en toen wij boven de grote inham bij Kis landden
en aan land waren gegaan en de schepen leeg de grote inham in lieten varen, draaide
de wind en blies hard in de richting van Kaprnaum.
228 De dokter uit Nazareth
405
[I] Toen wij de tamelijk hoge heuvel beklommen, die zich boven de grote inham
verheft, aan wiens voet de bekende herberg gebouwd is en waar overheen de
hoofdweg naar J eruzalem leidt, zagen wij heel in de verte het Kaprnaumse schip
tegen de golven vechten, en omdat het steeds meer moeite met de wind kreeg, hief
het de roeispanen in de lucht en liet zich zo rechtstreeks naar de haven van
Kaprnaum drijven.
[2] Men kan zich voorstellen wat voor gezicht J arus getrokken zal hebben, toen de
door hem gestuurde boodschappers het bericht brachten dat Ik hen door Baram had
laten geven.
[3] J arus riep snel alle doktoren uit de wijde omgeving bij elkaar ook die uit
Nazareth werd gehaald; want deze had een heel goede nam als wonderdokter omdat
hij als het ware een leerling van Mij was, en hij ook door eenvoudige handoplegging
zwaar zieken in een oogwenk had genezen.
[4] Maar toen deze naar Kaprnaum kwam en de zieke dochter zag, haalde hij zijn
schouders op, en zei na een poosje tegen al de aan het ziekbed staande doktoren:
'Kijk, het meisje heeft, terwijl ze erg verhit was, op het een of andere feest iets kouds
gedronken en daardoor kreeg ze een actief longbederf; binnen hoogstens zeven dagen
is het met haar afgelopen! We kunnen haar geen nieuwe long geven en dus kunnen
we haar met geen mogelijkheid helpen!'
[5] J arus zegt: 'Denkt u, dat die verheven beroemde J ezus die mijn dochter al eens uit
de echte dood opgewekt heeft, zoals hij de dochter van de overste Cornelius opwekte
waar mijn dochter een paar dagen geleden deze kwaal opliep, haar ook niet meer kan
genezen?'
[6] De arts uit Nazareth antwoordt: 'O ja, Hij wel, als Hij dat zou willen! Maar daar
heeft u al boodschappers heen gestuurd, ik dacht naar Kis waar Hij Zich nu meestal
bij J onah ophoudt; maar Hij heeft alle reden en het volste recht om u niet ter wille te
zijn, waarom u ons nu pas heeft laten roepen, nu het te Iaat is!'
[7] J arus zegt: 'Ik heb hem toch zeer hoffelijk laten verzoeken; en Hij, die alleen
maar liefde leert, en dat men zelfs zijn vijanden goed moet doen, geeft mijn aan Hem
gestuurde boodschapper zo'n antwoord!'
[8] De dokter uit Nazareth zegt: 'Geen ander, dan wat u allen, die zichzelf dienaars
van de allerhoogste noemen, terecht verdiend hebt! Vertelt u mij eens hoe een mens
dan geaard moet zijn, om bij zo'n behandeling van uw kant toch nog uw vriend te
kunnen blijven?! Waarlijk, God Zelf zou u niet meer weldaden hebben kunnen
bewijzen, dan deze zuiver goddelijke J ezus u gegeven heeft! Wat deed u Hem echter
terug?! U vervolgde Hem als een gruwelijke misdadiger, en als u hem te pakken had
kunnen krijgen, dan zou u hem reeds lang gedood hebben; hoewel Gods hand Hem
duidelijk beschermt, deed u tegen Hem toch zo veel mogelijk kwaad.
[9] Wat heeft Zijn arme, vrome en godvruchtige moeder Maria u gedaan, dat u haar
toch al kleine huisje met de paar groenteveldjes van haar hebt afgenomen, haar toen
nog in het openbaar hebt bespot en met de kinderen van J ozef hebt verjaagd, alsof zij
de gemeenste misdadigster was?!
[10] Waarom, vraag ik nu, heeft u dat gedaan?'
[11] J arus zegt: 'Omdat Hij ons overal verdacht gemaakt heeft en heeft gescholden
op de priesters en op de tempel van God, en dat is toch wel reden genoeg zou ik zo
denken?!'
[12] Dan zegt Borus, de dokter uit Nazareth die van geboorte een Griek was: ' Ah -
hinc ergo illae lacrimae?! (hetgeen betekent: Daarom huil je dus!) Luister! Ik ben,
406
zoals u allemaal wel weet, een Griek en heb dus met uw theologie niets te maken,
hoewel ze mij beslist niet onbekend is. Het zij verre van mij, om uw Mozes en al de
andere door uw voorouders mishandelde profeten af te keuren; want hun leringen en
vermaningen zijn beslist niet anders dan die, welke mijn beste vriend J ezus u
ingeprent heeft, en zij zijn daarom ook vol waarheid en vol goddelijke geest.
[13] Vergelijk nu echter eens uw tegenwoordige theologie en uw beneden alle kritiek
staande erbarmelijke tempelverordeningen met het loffelijke doel van de tempel, dan
moet u zelf uitroepen: Quam mutatus ab illo! (Wat een verschil!)
[14] Vergelijk uw voorschriften alleen maar eens met de profeet J esaja en neem
daarbij voor waar aan, dat J ehovah, Mozes en de profeten toch een beetje meer
moeten betekenen, dan een fabel ten bate van uw hebzucht en uw goede leventje, dan
moet u toch zelf wel terugschrikken voor het schreeuwende onrecht dat u op de
heilige plaats begaat!
[15] Maar als de goddelijke J ezus, door Wie God toch zo overduidelijk werkt, nu net
als een J esaja u op uw enorme gebreken wijst en u als een echte vriend weer naar
God wil terugbrengen, waar u zich zo heel ver van verwijderd hebt, - Dan vraag ik u:
Verdient Hij daarvoor zo'n behandeling van u?!
[16] Waarlijk! Als ik Zijn onbegrijpelijke werkelijk goddelijke, ik zou zeggen -
almacht had, dan zouden wij al lang met elkaar klaar zijn en onze zaken vereffend
hebben, net zoals de tien schepen, die u zo menslievend tegen Hem en Zijn
onschuldige leerlingen hebt laten uitvaren, nu op de klippen van Sibarah vereffend
zijn! Waarschijnlijk is ten langen leste ook zelfs Zijn goddelijk geduld opgeraakt!
[17] Met andere woorden: Als ik Zijn waarachtige almacht had, dan had ik de hele
Galilese zee al lang over u heen laten komen en zou ik u als muizen en ratten
verdronken hebben!'
[18] Deze eerlijke toespraak van Borus maakt dat een aantal van de hier aanwezige
Farizeen boos wordt en tegen hem zegt: 'Beheers je brutale Griekse tong eens!
Daarvoor hebben we je niet uit Nazareth hierheen geroepen! Pas maar op; want we
hebben macht genoeg om je in het ongeluk te storten!'
[19] Borus zegt: 'Oh, daar ben ik vast van overtuigd; want uw wereldberoemde
menslievendheid - scilicet (vanzelfsprekend) - is meer dan voldoende borg voor mij!
Maar natuurlijk bestaat er bij mij een heel groot maar! En dit heel veelzeggende maar
maakt dan ook dat Borus van Nazareth niet de minste angst voor u heeft!
[20] Borus is weliswaar niet zo almachtig als een goddelijke J ezus; maar hij heeft
toch genoeg geheime macht om u allemaal in n ogenblik te vernietigen, en als
dokter behoeft hij dan daarvoor aan niemand rekenschap af te leggen! Heeft u mij
begrepen?! J ezus is echter een God en ik ben maar een mens, en daarom heeft Hij
ook meer geduld dan ik! Maar veel behoeft u niet met mij uit te halen en dan is mijn
geduld op!'
[21] Nu haalt Borus een flesje uit de zak en Iaat het aan de nijdige Farizeen zien
onder de veelbetekenende woorden: 'Kijk dit wapen is machtiger dan tien legioenen.
Ik weet mijzelf wel te beschermen; maar als ik het open, dan bent u allemaal
ogenblikkelijk dood! Weet dus dat boven dit flesje ook met grote waarschuwende
letters 'maar' staat geschreven! Als u nu iets met mij uit wilt halen, dan wordt dat
meteen vereffend!'
[22] De Farizeen schrikken ontzettend bij het zien van dit dood en verderf zaaiende
flesje, waarin een krachtig en snel dodend gif bewaard werd, dat door haar zeer
doordringende en zich buitengewoon snel verspreidende geur ieder, wiens neusgaten
407
het bereikt, verdooft en doodt.
[23] Dit vergift was een geheimmiddel dat later helemaal verloren ging; dit middel
was afkomstig van een struik, die hier en daar in het onbereikbaarste deel van Indi
groeit en, waar hij voorkomt, in de wijde omtrek al het leven er omheen vernietigt.
Dat weten de Farizeen ook en daarom zijn ze nu sprakeloos van angst, en J arus
vraagt aan Borus, of hij dit flesje weer wil wegstoppen.
[24] Borus doet dat ook, maar zegt dan tegen J arus: 'Vriend, hoe kan men nu een
J ezus, die u een nooit gekende weldaad bewees, toch zo smadelijk laten vervolgen!?
Zegt u mij nu eens eerlijk, of u dan werkelijk niet beseft dat Hij met ieder van Zijn
heilige woorden gelijk heeft, of wilt u het in alle ernst niet begrijpen?!'
229 Het verweer van Jarus
[1] J arus antwoordt: 'Vriend, ik begrijp je beter dan jij denkt; maar er zijn dingen,
die, ook al zou men ze nog zo goed begrijpen, in verband met de maatschappelijke
positie die de mens bekleedt, helemaal met begrepen mogen worden!
[2] Als hooggeplaatst persoon moet men heel vaak lachen, als men liever huilen wil,
en men moet vaak treuren, als men liever geneigd is om te huppelen en te dansen,
Wat kan men daar echter als eenling tegen doen?! Kun je tegen de meesleurende
stroom in zwemmen als je eenmaal aan haar geweld bent overgeleverd?!
[3] Wij mensen hebben een gevoelige huid en een nog; gevoeliger maag; deze twee
willen tevreden gesteld worden, en daarom blijft ons mets anders over dan het
verstand en de rede maar aan de kapstok te hangen en met de stroom mee te gaan, of
als een verachte bedelaar ergens in een hoek van de aarde dood te gaan als wild, dat
door een geworpen steen verwond is.
[4] Geloof van mij dat ik in vertrouwen gezegd, Christus beter ken dan, jij; maar wat
helpt dat alles tegenover Rome en J eruzalem? Als je je mond open doet, dan heeft je
laatste uur geslagen!
[5] J ezus kan dan wel werkelijk een zoon van de allerhoogste God zijn, waaraan ik
helemaal niet twijfel; maar mag Ik dan in mijn aardse positie mijn innerlijk geloof, ja
mijn innerlijke overtuiging in het openbaar verkondigen?! En als ik dat deed, wat zou
er dan met ons gebeuren?
[6] Borus zegt: 'Wat dan, wat dan? - Zo heeft de wereld altijd al terwille van haar
hang naar een goed leventje, futloze vragen gesteld aan de een of andere vriend die
meer gaf om de zuivere waarheld dan om alle koninkrijken van de met vloek beladen
wereld; en daarom vindt de heilige waarheid ook altijd haar graf in de huid en de bulk
van de mens, die van een goed leventje houdt!
[7] Wie meer geeft om het goede leven en een schitterende reputatie in de wereld dan
om de goddelijke waarheid, die raakt, al heeft hij nog zo'n goede inborst, in zulke
vragen en overwegingen verzeild, trekt zich dan uit het goddelijke licht in de
duisternis van de wereld terug en verloochent op die manier God en al Zijn licht, -en
als men vraagt: Waarom? - Wat noodzaakt zijn hart daartoe? Wel, niets anders dan
zijn hang naar alle soorten van luxe! Gulzig grijpt hij daarom naar alles waarmee hij
zich een goed leventje kan verzekeren; en als hij dan vaak met veel moeite en
inspanning datgene bereikt, waar hij zijn wereldse zinnen op heeft gezet, gooit hij alle
waarheid over boord; en bij het geringste teken dat hij door haar iets af zou moeten
staan van zijn prachtige vaste welvaart, tiranniseert hij alles, wat ook maar een vonkje
408
echte waarheid in zich heeft.
[8] Wordt hij dan echter ongelukkig en ziek en raadpleegt hij de dokter, dan wil hij
alleen maar waarachtige hulp! Waarom daar dan wel waarheid, en overal elders niet?!
[9] Moet u zien! Uw dochter lijdt aan een ongeneeslijke ziekte; wat zou u nu geven
voor een waarachtige medicijn, die haar zou helpen?! Als ik u als ervaren dokter zou
zeggen, dat er maar n enkele echte medicijn zou zijn, die haar in n keer zou
genezen, dan zou die medicijn dan toch wel de echte waarheid voor de lichamelijke
ziekte van uw dochter zijn! J a, voor deze waarheid zou u nu alles willen geven; maar
voor een waarheid, waardoor uw ziel gezond zou worden, geeft u niet alleen niets,
maar, waar u die ook maar ontdekt, vervolgt u die ook nog terwille van uw goede
leventje! Zegt u mij eens: Waar hoort zo'n handelwijze thuis?
[10] U weet net zo goed als ik, dat de tempelmest waardeloos is; u weet, dat dat
allemaal afschuwelijk bijgeloof is, heel geschikt om iedere vonk van het betere licht
bij het volk te verstikken, en toch zou u diegene van uw geloofsgenoten, die het zou
wagen om daar openlijk over te spreken, als een schender van het heiligdom te vuur
en te zwaard vervolgen.
[11] Stelt u zich nu eens een eeuwige rechtvaardige God voor, Die het licht en de
onveranderlijke eeuwige waarheid Zelf is en Die Zich niet laat benvloeden; wat zal
Hij eenmaal zeggen tot zulke dienaars zoals u?!
[12] Waarlijk, geen van u allen zal Hem ontsnappen! Of u het nu gelooft of ook niet
gelooft, er is tch een groot hiernamaals achter de poort van het graf, waar alle doen
en laten geheel en al vergolden wordt!
[13] Ik ken het; want ik heb het gezocht en ook gevonden. Ik heb mijn eeuwige leven
in mijn hand en ik zou er, als dat mogelijk was, duizend lichamelijke levens voor
over hebben, als het alleen voor die prijs verkregen kon worden.
[14] Maar ik heb het, en het eeuwige leven heeft mij geleerd om het vleselijke leven
te verachten, en er alleen maar zoveel waarde aan te hechten als voor mij nodig is om
daardoor het eeuwige leven der ziel in al haar volheid te verwerven; en dat ik dat heel
duidelijk en waar bereikt heb, dank ik alleen maar aan J ezus, die mij de verborgen
weg daarheen gewezen heeft.
[15] En deze J ezus, deze God onder alle mensen, vervolgt u te vuur en te zwaard en u
zult waarschijnlijk niet eerder rusten dan tot u met Hem gedaan hebt, wat uw vaders
met alle profeten gedaan hebben!
[16] Wee u! God heeft u, die zichzelf schandalig genoeg Zijn volk, Zijn kinderen
noemt, een God uit de hemel gezonden; ieder woord van Hem is een eeuwige
waarheid uit God, overduidelijk voor ieder eerlijk mens, en u wilt Hem doden omdat
Hij uw oude tempelmest afwijst!
[17] Wee u! Gods toorn zal u verschrikkelijk treffen!
[18] J a, ik zou uw dochter nog wel kunnen helpen; ik voel de kracht nu in mij. Maar
ik wil haar niet helpen, want jullie zijn duivels en geen mensen meer! En duivels zal
ik nooit de helpende hand reiken!'
[19] Deze woorden drongen als gloeiende pijlen in het hart van de overste; wel zag
hij de diepe waarheid in en hij wilde zijn baan al opzeggen; maar hij was bang voor
het opzien dat dit zou baren en zei tegen Borus:
[20] J e zegt het beslist niet aardig, maar wat je zegt is waar. Als ik nu, zonder veel
en in zekere zin verderfbrengend opzien te baren, voor mijn hoge functie kon
bedanken, dan was ik volledig bereid om dat voor de genezing van mijn geliefde
dochter te doen! Maar denk eens aan het verschrikkelijke opzien, dat deze stap zou
409
veroorzaken! Daarom moet ik het voorlopig tot een beter moment verschuiven.'
[21] Borus zegt: 'Ik ben uitgepraat en kan nu weer een betere weg volgen dan die naar
u voerde. Want hier is blijkbaar de hel op aarde, en daarin kan geen engel iets goeds
doen, laat staan ik als een altijd nog zwak naar lichaam sterfelijk mens!'
[22] Na deze woorden verlaat Borus, zonder dat ze hem tegen kunnen houden, het
huis van de overste en snelt opgewonden weg. Dat gebeurde in Kaprnaum op de
tweede dag nadat wij op zee de boodschappers ontmoetten.
[23] Maar Ik rustte op de heuvel, en vertelde deze gebeurtenis een hele dag eerder
dan de dag waarop zij in werkelijkheid plaats vond.
230 Jozefs dood en zijn getuigenis over Jezus
[I] Na dit verhaal, waarbij alle leerlingen dokter Borus, die zij goed kenden, wel
hadden willen omarmen en kussen, gingen Wij weer naar Kis en kwamen daar juist
bij zonsondergang aan.
[2] Baram zat al met het avondmaal te wachten, en wij lieten het ons na het gedane
belangrijke werk goed smaken. De maaltijd bracht J udas ook in een iets betere
stemming, en hij prees de moed van Borus, die hij ook heel goed kende.
[3] Na de maaltijd werd er nog lang over gesproken; zelfs moeder Maria zegende
Borus vooral, omdat hij het voor haar had opgenomen bij de overste die in feite haar
kleine huishouding van haar had afgenomen.
[4] De oudste zoon van J ozef zei: 'Zal ons onze rechtmatige bezitting tenslotte toch
weer teruggegeven worden?!'
[5] Kisjonah zegt: 'Vriend, wens dat maar niet! Kijk, hier heb je allemaal een beter
bestaan en tevens ben je veilig voor vervolgingen, en ik geef jullie de herberg daar
aan het boveneind van de grote inham helemaal in eigendom en ongeveer vijfduizend
are grond er bij, en bij zo'n ruil kom je het verlies van de kleine bezitting wel te
boven, en hier vandaan is het ook een halve dagreis korter naar J eruzalem dan vanuit
Nazareth.' En J oses is het daar helemaal mee eens; toch vraagt hij ook Mij om Mijn
raad.
[6] En Ik zeg: 'Wat beter is, is altijd beter; neem het daarom, maar beschouw het
nooit te veel als je eigendom, maar slechts als iets dat voor deze korte tijd geleend is!'
[7] J oses zegt daarop: 'Heer en broeder! Dat heeft vader J ozef ons al geleerd, en
daarom hebben wij de kleine bezitting in Nazareth dan ook nooit als een soort
eigendom gezien, maar zuiver als een voor deze korte aardse levenstijd door God
geleende zaak, waarvoor we Hem ook dagelijks met J ou Zelf gedankt hebben en wij
hebben Hem daarnaast ook altijd gebeden, dat Hij dit kleinood voor ons wilde
bewaren voor ons noodzakelijke aardse onderhoud. Zolang het Zijn heilige wil was
heeft Hij het ook bewaard; maar nu zeg ik met J ob: De Heer heeft het ons gegeven,
en toen Hem dat behaagde, heeft Hij het ook weer van ons genomen. Zijn wil, die
alleen heilig is, geschiede, en Hem alleen zij alle eer, alle lof en alle prijs! Wat God
neemt, dat kan Hij rijkelijk teruggeven. Nu, als J e aardse broers en zusters vinden we
dat in orde; maar al onze werktuigen en al ons huisraad heeft men ons ook
afgenomen. We dachten toch wel, dat we dat terug zouden krijgen of dat we minstens
iets anders bruikbaars daarvoor in de plaats zouden krijgen.
[8] Ik zeg: 'Maak je daarover maar niet druk; binnen drie dagen gaan we naar
Nazareth, en dan zal het allemaal teruggegeven moeten worden! We hebben niet voor
410
niets een engel van de hoogste rang bij ons! En teken en alles is in orde; en als er
n niet genoeg is, dan staan er ieder moment legioenen voor onze dienst klaar!
[9] Ik zeg u: Wat Ik de Vader in Mijn hart kenbaar maak, dat doet Hij; en wat de
Zoon wil, dat wil de Vader in eeuwigheid evenzo, en er is nooit een verschil tussen
de wil van de Vader en de wil van de Zoon! Want geloof Mij: Vader en Zoon zijn er
geen twee, maar in alles totaal Een! Wees dus kalm en geloof dat het zo is!'
[10] J oses zegt: 'Heer en broeder, wij geloven allen. Hoe zouden wij het niet geloven,
terwijl wij toch vanaf J ouw geboorte steeds bij J e waren en zoveel tekens gezien
hebben die overluid verkondigden wie J ij was. Broer J acob heeft een groot boek
volgeschreven vanaf J e geboorte tot aan J e twintigste levensjaar, waarna J e tot J e
huidige leeftijd geen teken meer hebt gedaan, en J e hebt samen met ons als een heel
gewoon mens gewerkt en geleefd, zodat wij bijna vergeten zouden zijn wie J e bent,
als de dood van onze geliefde vader J ozef een paar jaar geleden ons niet geweldig had
wakker geschud.
[11] Want toen J ozef in J ouw armen overleed, sprak hij nog verheerlijkt glimlachend
met zijn laatste woorden:
[12] 'O mijn God en mijn Heer! Wat bent U toch genadig en barmhartig voor mij!
Oh, ik zie nu, dat er geen dood is; ik zal eeuwig leven! Ach, hoe heerlijk, God, zijn
Uw hemelen! Kinderen, kijk naar Hem, Die nu mijn stervende hoofd met Zijn armen
ondersteunt! Hij is mijn God, mijn Schepper! O hoe zalig is het, in de almachtige
armen van je Schepper op deze armzalige wereld te sterven!'
[13] Na deze woorden stierf hij, en wij hebben allen luid geweend; alleen J ij hebt niet
gehuild. Maar wij begrepen, waarom J ij niet huilde!
[14] Wel, van dat ogenblik af konden wij niet meer vergeten, wie J ij bent; want dat
had J ozef in het laatste uur van zijn aardse leven maar al te duidelijk gezegd! Hoe
zouden wij dan nu niet alles geloven wat J e zegt, terwijl we zo goed weten wie J ij in
wezen bent?!'
[15] Ik zeg: 'Heel goed, lieve broers! Het is heel juist, dat jullie hier zo gesproken
hebt; want wij zijn hier allen als ingewijden bij elkaar, en die kennis zal niemand
veroordelen behalve n, als hij zich er aan stoot! (Daarmee werd J udas bedoeld.)
[16] Maar als wij ons onder niet ingewijden bevinden, moeten jullie daar heel
zorgvuldig over zwijgen! Laten we ons nu echter ter ruste begeven, opdat we morgen
vroeg aan de slag kunnen gaan!' Daarop gaat iedereen heel gerust slapen.
231 Booswichten in de val
[I] Maar Kisjonah, Baram, J onal en J aruth gaan naar buiten, en Kisjonah controleert
of alles in zijn grote huishouding in orde is. Overal is alles helemaal in orde, en de
tolgaarders en tolbewakers zijn opgewekt en melden hun heer, dat er deze nacht nog
een belangrijke vangst zou plaats vinden, die hen al aangekondigd werd.
[2] Kisjonah informeert naarstig, waar die vangst uit zal bestaan, en of het soms geen
armen betreft die hun spaarzame voorraden naar de een of andere markt brengen, om
daarvan hun belasting te voldoen.
[3] Dan zegt het hoofd van de tolwachters: 'Heer en gebieder! U weet, hoe zeer wij al
uw rechtvaardige en voor de arme mensen werkelijk buitengewoon milde
voorschriften eren en respecteren; maar aan deze vangst komt geen armoede te pas,
maar een veelvoudig schandaal van de kant van de joodse Farizeen en priesters en
411
levieten.
[4] Zij willen van Kaprnaum uit in de wijde omtrek een aantal schandelijke
beslagleggingen en afpersingen uit gaan voeren, en vannacht om het middernachtelijk
uur zullen zij allerlei vee, graan, wijn en alle mogelijke gereedschappen naar
J eruzalem brengen om daar te verkopen. Maar dat gebeurt niet via de officile weg,
maar langs een sluipweg die zij zelf door het gebergte hebben gebaand.
[5] U weet, dat er vanwege de hoge rots die met zijn hoge en steile wand in zee
vooruitsteekt, over land geen begaanbare weg is naar Sibarah, waar uw hulptol is die
u altijd verpacht; men moet dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen wil, op de
daarvoor aangewezen aanlegplaats mensen, vee en alle andere bezittingen over het
water laten komen, of men vaart als de zee rustig is, wat zelden het geval is,
rechtstreeks naar Pirah, waar ook een tol van u is die nu voor tien jaar verpacht is.
[6] Om al uw tollen echter te ontlopen, hebben de rijke Farizeen door
herendienstplichtigen al op Samaritaans gebied een sluipweg door het gebergte laten
maken, en via deze weg doen ze vandaag de eerste poging.
[7] Ongeveer twee duizend passen hiervandaan het dal in naar Kana zullen ze het dal
inkomen op de plaats, waar een door ons gebouwde brug over de beek voert, en waar
de weg, die nog lang over uw grond doorloopt, over de beek gaat en aan de linker
kant van het dal omhoog naar Kana gaat; we hebben echter vroegtijdig tegen de
tweehonderd goed bewapende opzieners, wachters en gerechtsdienaars op de beste
punten opgesteld. Ik beloof u, vader en heer, dat er geen muis doorheen komt! We
zullen deze oerslechte booswichten wel eens kennis laten maken met J ehova, zodat ze
hun leven lang aan Hem zullen denken!'
[8] Kisjonah zegt: 'Dat hebben jullie goed en degelijk georganiseerd; jullie loon zal je
niet ontgaan! Het geld, dat de verkopers bij zich hebben, wordt als buit in beslag
genomen, en alle vee, koren, meel en gereedschappen blijven zo lang hier, tot de
overtreders al degenen waarvan ze het met geweld afgenomen hebben, precies
omschreven hebben en wij het hen dan nauwgezet weer terug geven.
[9] Maar voor het feit dat ze zonder mijn toestemming door mijn bergen en bossen
een weg hebben aangelegd, worden ze door de Romeinse rechter, die hier in mijn
huizen zijn kantoor gevestigd heeft, tot duizend pond zilver veroordeeld; twee derde
daarvan is voor de keizer en n derde voor mij volgens de plaatselijke wet.'
[10] J uist komt de Romeinse rechter aangelopen en vraagt, wat er te doen is bij de tol,
of er soms verdachte mensen verwacht worden, en of men militaire hulp nodig heeft.
Het hoofd van de tolgaarders herinnert de rechter echter aan datgene, wat hij hem
overdag al gemeld had.
[11] Dan zegt de rechter: 'Ah, is het dat! Nu, zorg er maar voor, dat jullie de zwarte
booswichten vangt! We zullen ze dan hier enige duidelijke lessen geven over de
Romeinse zeden en wetten! De lust zal hen voor altijd vergaan, om Romeinse
onderdanen tot de bedelstaf te brengen zodat zij niet in staat zijn om aan de keizer de
hem toekomende belasting te betalen, terwijl van die zwarte booswichten nooit een
stater los te branden is! Die kerels houden zich eeuwig arm en begraven goud, zilver,
parels en edelstenen in massa's. En die van Kaprnaum zijn net de goede, net als die
van Chorazin! Nou, reken maar, jullie spitsboeven, jullie zullen je streken zo thuis
krijgen, dat je je leven lang er nog aan zult denken!'
[12] De rechter was nog maar net uitgesproken of men hoort ook al een luid
geschreeuw in de verte uit het dal. komen, en de tolgaarder begint zich van vreugde
de handen te wrijven en zegt heel laconiek: 'Aha, aha, zij hebben elkaar reeds
412
ontmoet; binnen een kwartier zullen ze al hier zijn. Nu even vlug alle pekpannen
aansteken, zodat het in het dal zo licht wordt als de dag en geen van de spitsboeven
ons kan ontsnappen!'
[13] Nu worden vlug ongeveer veertig grote pekpannen aangestoken zodat de hele
omgeving overal helder verlicht is, en de aanstekers zijn nog maar net klaar met hun
werk als de eerste groep al arriveert, bestaande uit twaalf Farizeen, die afgevaardigd
waren om het geroofde naar J eruzalem te brengen en daar te verkopen.
[14] De forse begeleiders plaatsen de twaalf gebonden Farizeen voor de tolboom en
zeggen tegen Kisjonah: 'Heer, hier zijn dan de hoofdverdachten, vijf uit Kaprnaum,
drie uit Nazareth en vier uit Chorazin! Heel slechte kerels, die hun geld waard zijn!
Hierachter komt nog van alles, een massa ossen, koeien, kalveren, geiten, schapen,
ongeveer vierhonderd met graan beladen ezels met hun veulens, net zoveel
muildieren beladen met wijnzakken en nog een keer ongeveer vijfhonderd ezels en
lastpaarden met vastgebonden knappe meisjes en knapen, tussen de twaalf en achttien
jaar oud, die allen voor de grote markt in Sidon bestemd waren. Tevens natuurlijk
veel dienaren van deze twaalf hoofdverdachten! Het komt hier allemaal zo binnen;
maak daarom plaats, zodat we alles zoals het behoort onder kunnen brengen!'
[15] Kisjonah zegt: 'Maak. aan zee maar meteen de grote stalling voor onderpanden
open; daar kan alles ondergebracht worden, en gebruik voor de kinderen de grote
herberg hier boven op de berg, en zorg er meteen voor dat ze. wat te eten en te
drinken krijgen; want deze twaalf onmensen zullen hen onderweg maar heel karig
voedsel gegeven hebben. O God, o God, waarom laat u toch op aarde zulke duivels
macht hebben over de arme vreedzame mensheid?!'
232 Voorbereiding voor de rechtszaak
[1] Nu hoort men reeds het gejammer van de kinderen, die met geweld uit de armen
van hun ouders gerukt waren. Kisjonah en Baram, J onal en J aruth met de
engellopen snel de kinderen tegemoet; maar de rechter laat de twaalf meteen
vastbinden en in een stevige gevangenis gooien.
[2] Spoedig daarna komt de kinderkaravaan aan, en de engel bevrijdt in een oogwenk
allen van de ezels en pakpaarden waarop ze vastgebonden waren. Het zijn er meer
dan de eerste drijvers, die de twaalf hoofdverdachten gebracht hebben, zeiden, want
op menig pakpaard waren er drie vastgebonden. Alle kinderen beven van angst ~n
vrees omdat ze denken dat hen hier wat kwaads zal overkomen, maar de engel
spreekt ze heel vriendelijk en aardig toe en zegt dat hen hier niet alleen niets ergs,
maar alleen maar iets heel goeds zal overkomen, en dat ze zich de volgende dag
alweer in de armen van hun treurende ouders zullen bevinden. Toen werden de
kinderen rustiger .
[3] Enigen klagen. echter over pijn, die door de pakriemen veroorzaakt is; een aantal
had bloedige plekken op hun tengere lijf; want, omdat ze huilden heeft men ze
geslagen, omdat door hun huilen de hele karavaan verraden kon worden. De meesten
waren naakt; want met kleren aan had de een of de ander hen misschien op de weg
van Kaprnaum naar Sibarah, waar men ook omheen getrokken was, kunnen
herkennen en dan de karavaan ergens kunnen verraden. Dus moest er ook voor de
noodzakelijkste kleding gezorgd worden.
[4] Kisjonah zorgde meteen voor een grote hoeveelheid fijn linnen, en iedereen moest
413
direkt schortjes maken, zodat 's morgens alle kinderen een schort kregen; vele handen
maakten licht werk. Maar de kinderen werden snel in de grote herberg gebracht, die
Kisjonah zelf wat hoger dan de tol had laten bouwen.
[5] Toen de kinderen in de herberg ondergebracht waren, kwam ook reeds het
hoofdtransport aan met het vee en al de andere zaken. Alles werd in ontvangst
genomen en goed ondergebracht; en de knechten van de twaalf werden ook gebonden
in een grote gevangenis gebracht.
[6] Toen deze drukte voorbij was en de wachters overal verdeeld op wacht stonden,
gingen Kisjonah en zijn vier begeleiders ook eindelijk slapen, maar dat duurde echter
niet zo lang, omdat het al Iaat was en de komende dag veel en belangrijke zaken
beloofde.
[7] Tot zonsopgang bleef alles rustig, maar daarna was iedereen op; en het eerste wat
Kisjonah deed, was naar Mij toekomen, om Mij alles te vertellen wat er 's nachts
gebeurd was en om natuurlijk van Mij te horen, wat er nu voor God in alle
rechtvaardigheid gedaan moest worden.
[8] Maar Ik was hem voor en vertelde hem wat er deze nacht gebeurd was, en gaf
hem ook advies over wat hij nu zo snel mogelijk moest doen. Dit advies luidde als
volgt:
[9] 'Broeder, zend vr alles met de meeste spoed een door het keizerlijke gerecht
alhier bedigde boodschapper naar overste Cornelius in Kaprnaum, opdat hij een
commissaris hierheen zendt om de twaalf zondaren te ondervragen en een oordeel
over hen uit te spreken, en om alle belanghebbenden, die de twaalf zullen moeten
noemen, hun geroofde vee, maar vooral hun kinderen in zo kort mogelijke tijd terug
te geven! Want het hier aanwezige speciale gerechtshof is te klein voor dit zeer grote
spitsboevenproces en ook niet competent voor dit soort gevallen. Maar Mijn naam
moet er beslist buiten gelaten worden!
[10] Het hoog gerechtshof zal het niet makkelijk krijgen met de twaalf Farizeen!
Voor de berovingen kunnen ze hen niet veroordelen. Ook voor het niet betalen van
tol kunnen ze hen niets maken, want ze hebben voor het hele land een vrijbrief; en
omdat ze inwoners van het land zijn, kan volgens de wet geen tol van hen geheven
worden, en dat was dan ook niet de reden waarom ze de tol ontweken, dat deden ze
alleen maar uit angst voor het volk. Want bij soortgelijke ondernemingen hebben ze
al leergeld betaald en daarom hebben ze die geheime weg naar J eruzalem gemaakt.
[11] Daarom is er maar n twistpunt, waarvoor ze door het gericht veroordeeld
kunnen worden tot een grote schadevergoeding, en dat is de schade, die ze aan jouw
bossen aangericht hebben. Daarvoor zullen alle panden die zich nu in jouw handen
bevinden, bij lange na niet voldoende zijn, ook niet inclusief het geld dat ze bij zich
hebben.
[12] Laat daarom als tweede noodzaak ook snel vakbekwame taxateurs begeleid door
een gerechtsdienaar het bos ingaan en de schade opnemen, opdat, als het hoog
gerechtshof hierheen komt, alles er al is wat voor het geldige vellen van een wettelijk
oordeel nodig is; want anders kan het gerecht het onderzoek in de lengte en in de
breedte rekken, en dan zouden de zwaar benadeelden misschien pas over een jaar aan
hun trekken komen. Als echter alles wat het gerecht nodig denkt te hebben aanwezig
is dan kan het ook snel een oordeel vellen en na het oordeel tot de
uitvoering overgaan.
[13] Na deze informatie gaat Kisjonah meteen naar zijn personeel en regelt alles zoals
Ik hem dat heb aangeraden.
414
[14] Een klein zeilschip vaart met gunstige wind snel naar Kaprnaum, en de
Romeinse rechter gaat zelf met acht onder ede staande taxateurs het gebergte in, dat
van Kis uit gezien de linker zijde van het dal begrenst, en hij zendt een commissaris
met acht andere, eveneens bedigde taxateurs naar het gebergte aan de rechterzijde
van het dal.
[15] Ongeveer om vier uur 's middags arriveren een commissaris van het hoog
gerechtshof met twee schrijvers, en de taxateurs van de beide bergen met de precies
opgenomen schade.
233 Romeinse rechtspraak
[1] Er worden nu vlug vooronderzoeken ingesteld, en nadat deze spoedig beindigd
zijn, worden de twaalf voorgeleid. Als de opperrechter hen ondervraagt, zeggen ze:
'Wij zijn eigen baas en wij hebben onze rechtbank in de tempel in J eruzalem; buiten
God en die rechtbank zijn wij over al ons doen en laten niemand wat voor antwoord
dan ook schuldig, en u kunt ons dus vragen wat u maar wilt, u krijgt toch. geen
antwoord meer van ons; want wij staan op wettelijke grond, en die is heel stevig, en u
kunt ons niets maken.
[2] Daarop zegt de rechter: 'Voor dergelijke weerspannigheid heb ik een middel bij
mij; het bestaat uit roede en zweep! Dat zal .u wel aan het praten krijgen! Want het
gerecht kent geen klassenverschillen; voor het gerecht is ieder gelijk!'
[3] De voornaamste van de twaalf Farizeen zegt nu: 'Oh, die middelen kennen wij en
ook de kracht en de uitwerking daarvan; maar wij kennen nog een ander middel! Als
wij ons daarvan bedienen, en. dat doen we waarschijnlijk wel, dan zouden wij wel de
allerlaatsten zijn die U durft te berechten! Kent u de beroemde officile verklaring
van Caesar Augustus, die hij eigenhandig geschreven heeft en de priesters van
J eruzalem deed toekomen, waarin hij zegt:
[4] 'Deze priesterkaste is de keizerstroon in Rome beter gezind dan alle anderen;
daarom moeten ook al hun wetten en voorrechten als heilig beschermd worden! Wee
degene, die hen aanvalt! Die misdadiger moet wegens hoogverraad de zwaarste straf
ondergaan!' Deze wet geldt nu nog net zo als dertig jaar geleden. Als u er soms niets
van af wist, dan hebben wij uw geheugen nu opgefrist. Doe nu maar, wat en hoe u
wilt; dan doen wij wel, wat ons belieft!
[5] Onze panden zijn geheel volgens de wet verkregen, en niemand kan en mag ze
van ons afnemen. Nu op dit ogenblik kan dat wel met geweld worden gedaan, omdat
wij niet sterk genoeg zijn; maar als wij onze panden hier inlossen, moeten wij vrij
gelaten worden, en dan weten wij wel wegen om deze zaak verder te laten
behandelen!'
[6] De opperrechter antwoordt: 'De zaak waarvoor u hier terecht staat gaat helemaal
niet over de panden, hoewel u zich voor God en alle eerlijke mensen daarvan veel
eerder meester gemaakt hebt door schandelijke roof, dan dat u daar het een of andere
werkelijke recht op had. Want ik weet maar al te goed, welke voorrechten u door uw
huichelarij van de keizer afgeperst hebt.
[7] Als Augustus u gekend had zoals ik u ken, dan zou u echt wel een ander
getuigenis hebben gekregen! Maar jammer genoeg heeft hij zich door valse schijn
laten bedriegen en heeft hij uw flakkerende lamp aangezien voor het licht van een
zon en u daarom een voorrecht gegeven.
415
[8] Maar ik en overste Cornelius zijn van plan om u in uw ware gedaante aan de
keizer te tonen, en dan zult u uw voorrecht vlug kwijt zijn! Verder kunt u mij dreigen
zoveel u wilt; want ook ik bevind mij op wettelijke bodem, en wij opperrechters van
dit land hebben sinds kort een nieuwe verordening ontvangen met betrekking tot uw
intriges, waar de keizer nu ook van op de hoogte is, en daarin staat uitdrukkelijk
vermeld, dat wij u zeer scherp in het oog moeten houden, en ik verzeker u, dat wij
opperrechters deze nieuwste verordening uit Rome buitengewoon trouw en
gewetensvol nakomen en wij hebben u al op een voor u beslist niet erg vriendelijke
wijze beschreven! Begrepen?!
[9] U zuigt net als de Afrikaanse basilisk de onderdanen van de keizer de laatste
druppel bloed uit, u maakt bedelaars van hen, en wat u nog over laat dat pakt de
landpachter Herodes, opdat hij al zijn duizend hoeren vet en wulps kan voeren. Maar
het arme volk moet in de grootste ellende versmachten! Is dat rechtvaardig?!
[10] Als er de een of andere god is, die maar net zoveel rechtsgevoel heeft als ik en
net zoveel liefde voor het volk heeft als mijn jas, dan zou het onmogelijk zijn om
zulke duivels, zoals u en uw Herodes, nog langer over de arme mensheid te laten
heersen!
[11] 'Heb uw naaste lief als uzelf!' luidt een zedelijke wet in uw boek, dat God u
gegeven zou hebben; hoe houdt u zich daar echter aan?!
[12] Waarlijk, de wet, die u altijd met veel ijver navolgt, heet haat tegen iedereen die
u in uw geile en wellustige leven niet ten volle ondersteunen wil! J ammer genoeg
heeft u voor dat doel op slinkse wijze een voorrecht verkregen, waarop u zich nu
beroept om allerlei ongehoorde afpersingen te kunnen ondernemen.
[13] Gelukkig heeft u echter in dit geval buiten uw wettig genoemde pandopeising
iets gedaan dat zelfs ook schijnbaar niet door een mij bekende wet goedgekeurd
wordt. Deze daad, waarvoor u nu alleen hier terecht staat, heet vernieling van bos.
Daaraan heeft u zich zeer uitgebreid in de mooie bossen van Kisjonah schuldig
gemaakt. Hij is een Griek en een betrouwbaar onderdaan van de keizer, wiens rechten
door iedere keizer van Rome met een compleet legioen zullen worden beschermd als
ze ook maar in het geringste aangetast zouden worden, want hij betaalt jaarlijks
daarvoor aan de keizer duizend pond, wat echt geen kleinigheid is.
[14] Over een weglengte van ongeveer vijf uur gaans heeft u bij de aanleg van uw
geheime smokkelweg bijna duizend mooie jonge ceders en verscheidene duizenden
andere mindere soorten oude en jonge bomen vernield, en volgens opgaven van
bedigde taxateurs heeft u Kisjonah een schade van meer dan tienduizend pond
berokkend. Nu; hoe zult u deze schade vergoeden?!'
[15] De voornaamste Farizeer antwoordt: 'Weet u dan niet, dat de aarde van God is
en dat wij zijn kinderen zijn waaraan Hij zijn aarde persoonlijk gegeven heeft? Zoals
God Zelf het recht heeft om met de aarde te doen wat Hij wil, hebben wij als Zijn
kinderen ook dat recht en kunnen wij met de aarde doen wat wij willen. Ook al heeft
de een of andere heidense macht ons dit recht voor een, tijdje ontroofd, dan zal ze het
toch niet zo lang behouden; God zal het hen afnemen en weer aan ons, Zijn kinderen,
geven.
[16] Uit het oogpunt van het recht van God behoeven wij geen schade aan het bos te
vergoeden, omdat de aarde van ons is en wij daarmee doen kunnen wat wij willen.
Maar tengevolge van de grotere, slechts schijnbare macht die u Romeinen nu
wederrechtelijk over ons uitoefent, zullen wij ons wel verwaardigen om tot
vergeding over te gaan; maar er kan gerust negentiende van de tienduizend pond af.
416
Want zoveel weten wij er wel van, dat wij best bepalen kunnen hoeveel de bomen
waard zijn die wij gerooid hebben en waarvan wij natuurlijk maar een heel klein
gedeelte gebruikt hebben voor de mogelijke bouw van bruggen; en over hoeveel
schade spreken we dan nog?! Er ligt nu een nieuwe weg die de tollenaar Kisjonah
heel goed gebruiken kan! Als hij hem zelf aangelegd had, dan zou hem dat zeker
duizend pond gekost hebben; nu kan hij daar een nieuwe tol vestigen, en dan heeft hij
in een jaar driemaal zoveel gend, dan wat de hele weg ons gekost heeft.'
[17] De opperrechter zegt: 'In naam van de keizer en zijn wijze wet veroordeel ik u,
daar de schade door bedigde taxateurs is vastgesteld, en omdat u zich als kinderen
Gods alle macht over de gehele aarde aanmatigt, waaruit logischerwijze voortvloeit
dat u ook macht over de keizer heeft waarvan hij tot op heden ook zelfs niet
gedroomd zal hebben, maar waarmee u echter wel, door zo'n schandelijke
aanmatiging, pure majesteitsschenners van de heilige persoon van de keizer
geworden bent, tot een geldstraf van twintig duizend pond, waarvan een derde ten
goede komt aan Kisjonah en twee derde voor de keizer is; tevens worden daarbij al
uw panden verbeurd verklaard!
[18] Omdat echter op majesteitsschennis de onherroepelijke straf van de dood of de
eeuwige verbanning staat, kunt u nu kiezen wat u liever heeft, onthoofding door de
bijlof verbanning naar Europa 's ijsland! Ik heb gesproken in de naam van de keizer
en diens wijze wet! Dit alles moet direkt ten uitvoer gebracht worden! AI vergaat
intussen de hele wereld, het recht zal worden uitgeoefend!
[19] Kijk, zo doet een opperrechter uit Rome en hij is voor niemand bang, behalve
voor de goden en de keizer!'
[20] Vervolgens Iaat hij zich naar Romeins gebruik water brengen en wast zijn
handen; een gerechtsdienaar breekt een staf in tween en werpt deze voor de voeten
van de twaalf.
234 Een goede vangst
[I] Nu zinkt de moed de Farizeen in de schoenen, maar n van hen, die iets meer
durf heeft, zegt tegen de rechter: 'Heer, ontsla ons van het tweede oordeel! Daarvoor
in de plaats verviervoudigen wij het eerste en wel binnen acht en veertig uur!'
[2] De rechter zegt: 'Ik neem dat aanbod aan; maar toch blijf ik bij de verbanning
voor de volgende tien jaar! Is dat akkoord?'
[3] De Farizeen zeggen: 'Heer wij betalen u het vijfvoudige in puur zilver, als u ons
de verbanning helemaal kwijtscheldt!'
[4] De opperrechter zegt: 'Goed, maar met het voorbehoud van het hoge gerechtshof,
dat u toch tien jaar onder toezicht staat van de Romeinse politie, en iedere
wederrechtelijke poging, om de staat en diens hoofd te bedriegen, of iedere
verdachtmaking tegen Rome, zowel als iedere. eigenmachtige, aan het gerecht vooraf
niet meegedeelde en door het gerecht niet toegestane pand verbeuring, waaruit die
ook moge bestaan en welke naam die ook moge hebben, wordt direkt gevolgd door
de tienjarige verbanning naar Europa, wat dan niet meer af te kopen zal zijn! Het geld
moet echter binnen acht en veertig uur hier in de gerechtszaal betaald worden; n
uur later wordt het onder de nu mildere voorwaarden niet meer aangenomen, maar
dan treedt het eerste oordeel weer in werking.
[5] Nu echter nog iets! Voordat u weer in vrijheid gesteld wordt, moet u de namen en
417
woonplaatsen opgeven van alle partijen, waar u zo schandalig uw panden hebt
opgeist, zodat ik ze hierheen kan laten komen en hen al het geroofde, zoals kinderen,
vee, koren en wijn terug kan geven!'
[6] De Farizeen doen hun best om aan deze opdracht te voldoen en geven precies
alle namen en plaatsen op. En de rechter zendt meteen boodschappers naar alle
aangegeven plaatsen, en binnen tien uur arriveren reeds alle partijen die in Kis iets te
halen hadden.
[7] De twaalf Farizeen haalden meteen het dekkleed van hun met muildieren
bespannen geldwagens af, en iedereen stond stomverbaasd over de ontzaglijke goud
en zilvermassa. Zij hadden zoveel zilver en goud bij zich, dat ze hun straf makkelijk
nog vijf keer hadden kunnen betalen! Het speet de opperrechter dan ook oprecht, dat
hij geen hogere straf gevraagd had.
[8] Maar hem viel een wijze gedachte in, die maakte dat hij de twaalf nogmaals
ging.ondervragen en tegen hen zei: 'Luister, u hebt het gevraagde op de juiste wijze
betaald en daarvoor een kwitantie gekregen! Maar nu ontdek ik zo'n, massa geld bij u
dat het mij. echt onmogelijk toeschijnt dat u op wettige wijze aan deze hoeveelheid
goud en zilver gekomen bent - want echt, als de keizer nu met al zijn contante geld
hierheen kwam, dan zou het zeer de vraag zijn, of dat meer was dan dat van u!
Verklaart u mij maar eens kort en duidelijk, hoe u aan zoveel goud en zilver gekomen
bent; want deze zaak komt mij zeer verdacht voor!'
[9] De voornaamste Farizeer zegt: 'Wat verdacht, wat verdacht?! Dit is het geld, dat
alle in dit land aangestelde Farizeen, priesters en levieten gedurende vijftig jaar voor
de tempel gespaard hebben; en omdat de tijd nu verstreken is, moeten wij het aan de
tempel afleveren. Ondanks dat is dit trouwens het kleinste bedrag, dat ooit uit
Kaprnaum naar de tempel is overgebracht. Het zijn alleen maar offers, legaten en
speciale stichtingsgelden voor de tempel en derhalve volkomen rechtsgeldig
verworven en bijeengebrachte gelden.'
[10] De opperrechter zegt: 'Het woord 'rechtsgeldig' zullen we maar weglaten! Ook al
is dat zo, dan zijn dat toch afpersingen en gemene door bedrog verkregen erfenissen,
en de rechtsgeldigheid heeft dus heel weinig met deze rijkdom te maken!
[11] Maar pas een maand geleden heeft men mij, net als alle hoge gerechtshoven, het
volgende meegedeeld: Men. wacht al een half jaar op belastinggelden uit Klein-Azi
en een deel van de plaatsen aan de Pontus; deze zijn reeds lang gend en verzonden,
en bestaan uit goud en zilver en edelstenen en parels, - goud en zilver merendeels in
ongemunte toestand. De opgegeven waarde zou zijn, enkel goud twintig duizend
pond, zilver zeshonderdduizend pond en ongeveer net zo'n waarde aan edelstenen en
parels.
[12] Ik zie nog vijf overdekte wagens; haal het dek eraf, zodat ik ook hun inhoud in
ogenschouw kan nemen!'
[13] Zichtbaar verlegen halen ze de dekken van de vijf karren af, en kijk, ze waren
vol met allerlei edelstenen, merendeels nog in ruwe ongeslepen toestand, en een kar,
met meer dan een ton inhoudsmaat, was gevuld met kleine en grote nog niet
doorboorde parels.
[14] Terwijl de opperrechter alles precies bekijkt, zegt hij: 'Ik geloof dat het nu wel
duidelijk is, waar de belasting en schatting bleef, die van Pontus en Klein-Azi naar
'Rome is gezonden! Ondanks jullie geslepenheid zal het je erg moeilijk vallen, te
bewijzen dat dit jullie rechtmatig bezit is; maar ik durf bij alle goden en hun hemelen
te zweren, dat ik hier voor mij de zichtbare, en in Rome reeds lang verwachte,
418
belastinggelden en andere schatten al zo goed als in handen heb. Blijven jullie dus
nog maar netjes hier; als het gerechtshof bijeen is, zal ik met een grote ondervraging
beginnen!'
[15] Als de Farizeen deze woorden van de opperrechter horen, worden ze bleek om
hun neus, en ze beginnen behoorlijk koorts te krijgen, hetgeen de oplettende
opperrechter niet ontgaat; en hij zegt tegen de rechter van Kis: 'Broeder ik geloof, dat
we de grote roofvogels al in ons net hebben.'
235 Weerzien met de opperrechter
[I] De rechter uit Kis zegt: 'Vriend, de beroemde J ezus van Nazareth houdt zich hier
al een week of drie geregeld op, en zal waarschijnlijk hier nog een paar dagen blijven.
Volgens mij is Hij een God die alle nog zo verborgen dingen zonneklaar weet, en Hij
heeft ons daarvan al heel duidelijke voorbeelden gegeven; wat denk je er van, als we
Hem hierbij eens te hulp riepen? Hij zou ons wel eens goed kunnen helpen, en dat
nog te meer, omdat hij absoluut geen vriend is van de zwarte dieven en rovers die de
tempel voor haar snode plannen ter beschikking heeft. Want ik heb met mijn eigen
oren gehoord hoe hij de priesters en Farizeen uit Chorazin en Kaprnaum naar de
diepste Tartarus verwenst heeft. En daarom ben ik er van overtuigd, dat Hij ons
klaarheid zal kunnen verschaffen.'
[2] Heel verbaasd zegt de opperrechter: 'Wat?! Is deze Godmens hier?! Ei, waarom
hebben jullie mij dat niet direkt gezegd?! Waarlijk, ik zou hem meteen in mijn plaats
hebben laten rechtspreken en daar zou ik me drie kwart van het werk mee bespaard
hebben! Breng me toch snel naar hem toe! Want de overste Cornelius heeft mij ook
heel dringend opgedragen om intensief navraag te doen naar deze goddelijkste van
alle mensen en hem daarover meteen te informeren.
[3] Als de overste de verzekering krijgt dat J ezus hier is, dan is hij binnen de kortste
keren hier met zijn hele familie; want hij en zijn gehele huis aanbidden deze J ezus
letterlijk, en ik zelf ben het helemaal met hen eens. Ik dank welke echte God dan ook
ervoor, dat mij nog eens het niet te schatten geluk te beurt valt, om mijn hemelse
vriend J ezus te zien en te spreken! Breng mij toch snel, snel bij Hem! Nu is alles al
gewonnen!'
[4] Als de opperrechter naar het grote huis loopt met het brandende verlangen om Mij
te zien en te spreken, kom Ik hem tegemoet; en als hij Mij ziet, roept hij blij: 'Daar,
daar bent U, goddelijke vriend en broeder, als ik U zo nog noemen mag!
[5] O laat U omarmen en Uw heilige aangezicht met duizend vrienden en
broederkussen bedekken! O, heilige vriend van mij! Ik ben zo onuitsprekelijk
gelukkig, nu ik U eindelijk weer terug heb! Waarlijk, waar ook maar mensen in de
grootste nood zitten, daar bent U ook aanwezig om hen te helpen! Ach, ik weet me
van vreugde geen raad, dat ik U hier gevonden heb!'
[6] Ik zeg, terwijl Ik hem ook vast aan Mijn hart druk: 'Ik groet jou ook eindeloos!
Want je hart heeft door je zware rechtersambt echt geen schipbreuk geleden, en
daarom houd Ik nog steeds bijzonder veel van je en zegen Ik al je werk.
[7] Waarlijk, je hebt het aan Mij en Degene, Die in Mij woont te danken, dat je hier
die grote belastingdiefstal ontdekt hebt!
[8] Maar laten we nu in huis gaan, waar een rijkelijk avondmaal op ons wacht! Na de
maaltijd spreken we er verder over!'
419
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia
[I] De opperrechter en de gewone rechter met Kisjonah, Baram, J onal, J aruth en
Archil gaan nu met Mij de kamer in en gebruiken ongeveer een half uur na
zonsondergang samen met Mij en al de Mijnen een goed klaargemaakt, rijkelijk maal.
De nog ongehuwde opperrechter schept een groot behagen in de oudste dochter van
Kisjonah en zegt tegen Mij: 'Edele vriend, U weet hoeveel ik ondanks het verschil in
godsdienst, respectievelijk leer der goden, van U hield omdat ik in U geen sluwe,
eenzijdige J ood, maar een heel open en vrijzinnig en tevens veelzijdig ontwikkeld en
in alle wetenschappen zeer ervaren mens gevonden heb.
[2] Daarom vertrouw ik U nu ook toe, dat Kisjonah's dochter mij buitengewoon goed
bevalt. Zoals U wel weet ben ik echter een Romein, en zij zal ongetwijfeld een J odin
zijn, die haar mooie hand aan geen heiden, zoals wij door de J oden genoemd worden,
geven mag. Raad mij eens, vriend, is daar nog iets aan te doen? Zou het onder geen
enkele voorwaarde mogelijk zijn, dat zij mijn vrouw werd? Kom, doe mij eens een
middel aan de hand!'
[3] Ik zeg: 'J ij bent een Romein, en zij is een Griekse en geen J oodse, en dus is er van
nature niets wat je hindert om haar aan Kisjonah ten huwelijk te vragen, die haar ook
zeker aan jou zal geven. Dat ze echter geestelijk, net als het hele huis, volgens Mijn
aan jou niet onbekende leer toch J odin is, dat zal voor jou toch wel geen steen des
aanstoots zijn?!'
[4] Dan zegt de opperrechter, die Faustus Caji Filius heet: 'Dat moest er nog
bijkomen! Ik ben toch zelf in mijn hart een van de vurigste aanhangers van Uw
goddelijke leer! Want ik vind, dat een God die een wereld kon bouwen en daarop
allerlei levende wezens en tenslotte zelfs mensen kon scheppen, buitengewoon wijs
moet zijn! Als zo'n wijze God de mensen een leer wilde geven, dan moest die leer
toch ook zeer wijs zijn. Deze zou dan toch zeker geheel overeenstemmen met de
natuur en de onderlinge instandhouding van zeg maar -Zijn mensen.
[5] Nu, Uw leer heeft die geest en dat karakter in zich en is daarom zuiver goddelijk,
en ik heb haar daarom als geheel waar voor mijn gehele leven aanvaard en ik
verkondig haar aan mijn gehele huis en aan mijn vele ondergeschikte beambten. Als
dit dus zo is, dan is alles al helemaal in orde op de instemming van de vader na!'
[6] 'Wel', zeg Ik, 'die heb je al, net als de liefde van de mooie Lydia. Kijk maar eens
achter je, dan zie je de in en in gelukkige Kisjonah, die van vreugde niet weet wat hij
doen moet omdat zijn huis zo'n eer te beurt valt!'
[7] Faustus kijkt om en Kisjonah zegt: 'Heer en gebieder over ons hele Galila en
Samaria! Is het mogelijk, dat u mijn Lydia tot vrouw wilt hebben?!'
[8] Faustus zegt: 'O ja, als u haar aan mij wilt geven, uit duizenden is zij voor mij de
enige!'
[9] Kisjonah roept Lydia. Zichtbaar verlegen van liefde en grote blijdschap komt zij,
en Kisjonah zegt tegen haar: 'Wel, lieve dochter, zou je wel gezegend willen zijn met
deze heerlijke man?'
[10] En Lydia zegt, terwijl ze haar ogen neerslaat, na een poosje: 'Waarom vraagt u
dat nog aan mij? Toen deze heerlijke Faustus vandaag aankwam en ik hem voor de
eerste maal zag, hoorde ik mijn hart zeggen: 'Wat gelukkig moet de vrouw van deze
heerlijke man zijn!' En moet ik dan nu, als hij mij begeert, nee tegen hem zeggen?'
420
[11] Kisjonah zegt: 'Maar wat zal jouw geliefde J ezus daar dan van zeggen?!' Lydia
zegt: 'Wij zijn allen van Hem! Hij is de schepper, en wij zijn Zijn schepsels die Hij nu
tot echte kinderen opvoedt! Ondanks dat blijft Hij het diepst van mijn hart vervullen!'
[12] Faustus zet grote ogen op en zegt, zeer verbaasd over dit onverwachte getuigenis
van Lydia over Mij: 'Wat, wat - wat moet ik nu horen?! Kan het dan zijn dat een hele
mooie droom, die ik kortgeleden gedroomd heb, op de een of andere wijze een echte
betekenis heeft? De hele hemel zag ik geopend; alles was licht, alle talloze wezens
waren licht, en in de diepste diepte der hemelen zag ik blijkbaar U, mijn vriend J ezus,
en alle wezens wachtten met een soort ongeduldige vreugde op Uw aanwijzing, om
Uw bevelen binnen een ogenblik aan de hele oneindigheid te verkondigen!
[13] Toen meende ik in Uw evenbeeld, dat de glans van de zon verre overtrof, Zeus
te herkennen, en ik verwonderde mij er erg over, dat U zo buitengewoon veel leek op
Zeus. In het geheim hield ik U voor een aardse zoon van de hoofdgod, die ik
vereenzelvigde met J ehova van de J oden en met Brahma van de Indirs. Daarbij hield
ik alle andere goden net als U voor Zijn aardse kinderen, die Hij bij tijden bij de
aardse dochters verwekte om de mensen met zulke zonen leiders, leraars en
stimulators te geven!
[14] Maar nu krijgt die droom opeens een heel ander gezicht; U bent Zelf de levende
Zeus, Brahma of J ehova, die in levende lijve bij ons is en ons Zelf Uw goddelijke
wijsheid leert, omdat Uw eerdere kinderen deze op aarde slecht onderwezen en niet
voldoende in praktijk hebben gebracht!
[15] Als dat vaststaat, krijg ik deze buitengewoon mooie vrouw direkt uit handen van
mijn God, mijn schepper, en daarom hoef ik niet meer te vragen of ik met haar
gelukkig zal zijn!
[16] Maar nu heeft mijn verlangen dan ook een heel ander gezicht gekregen! -
Schoonste Lydia! Kijk nu naar de Heer! Het gaat nu niet meer om ons wederzijds
verlangen en begeren, maar alleen om de heilige wil van deze Enige der Enigen, deze
Heer van alle heerlijkheid, deze God van alle Goden, uit Wien alle hemelen en zon,
maan en deze aarde en wij allen ontstaan zijn!
[17] Waarachtige goddelijke J ezus! Als U het goed vindt, dat Lydia mijn vrouw
wordt, dan neem ik haar tot vrouw; maar als U daar ook maar het minste bezwaar
tegen hebt, dan behoeft U dat maar te zeggen en mijn leven wijdt zich geheel aan het
uitvoeren van Uw wil!'
[18] Ik zeg: 'Edele broeder van Mij! Ik heb jullie al gezegend, en jullie zijn dus al
volkomen vereend; maar vergeet niet:
[19] Wat God verbonden heeft, dat behoort geen mens meer te scheiden, en dus blijft
een echt huwelijk voor altijd geldig! Een verkeerd werelds huwelijk is echter toch al
voor God geen verbond en daarom net zo ontbindbaar als de wereldse mensen en al
hun overeenkomsten, die altijd al niets anders zijn dan de grofste hoererij, waardoor
de kinderen van de satan in het jammerlijke bestaan gebracht worden. J ullie zijn nu
volledig man en vrouw, en vleselijk n voor God, amen!'
[20] Na Mijn woorden omarmen ze elkaar en begroeten elkaar met een kus.
[21] Dat deze snelle huwelijksvoltrekking in heel Kis een groot opzien baarde en dat
Kisjonah zich nu beraadde over een rijke huwelijksgift is wel te begrijpen.
237 Vervolg van de rechtszitting
421
[I] Toen de eerste opwinding over dit voorval wat geluwd was, arriveerde de ons
reeds bekende Philopold uit Kana, die meteen naar Mij toekwam en Mij wilde
vertellen, hoe hij in Kana alles al helemaal had geregeld.
[2] Maar Ik begroette hem heel vriendelijk en zei tegen hem: 'Ik weet alles al; jij bent
Mijn leerling, ga nu naar Mijn andere leerlingen, want die zullen je heel veel te
vertellen hebben. Ik heb vannacht nog veel te bemiddelen. Maar morgen al zullen ook
wij het nodige met elkander te bespreken krijgen; want jij moet een bekwaam
werktuig voor Mij worden.
[3] Philopold gaat nu naar de leerlingen, en bijna op hetzelfde ogenblik melden de
opzieners, dat reeds alle uitgenodigden uit Kaprnaum en Chorazin zijn aangekomen,
en zij vragen, wat er nu moet gebeuren.
[4] 'Breng ze eerst naar hun kinderen en geef hen te eten en te drinken!', zeg Ik. 'Wij
zullen.intussen een buitengewone behandeling van de zaak tegen de twaalf Farizeen
hebben.'
[5] Toen gingen de. opzichters weg en vroeg Faustus Mij, of het niet beter zou zijn,
dat Ik de twaalf zou verhoren en dat hij alleen maar voor griffier zou spelen.
[6] Maar Ik zeg: 'Nee, broeder, dat gaat niet; want voor hen geldt alleen maar jouw
ambtelijk gezag en daarom draag jij ook de ring van de keizer als teken van jouw
macht aan je rechterhand en daarbij nog het zwaard en de staf; je moet ze dus zelf
verhoren. Maar Ik zal je wel ingeven, wat je en hoe je ondervragen moet en zij zullen
je niet ontsnappen! Laten we daarom maar vlug aan de slag gaan; want de nacht is
niet zo jong meer.'
[7] Daarom gingen we nu meteen naar het gerechtshuis, waar de twaalf met hun
dertig belangrijkste handlangers wel bewaard door de sterke wacht, met grote vrees
en angst op de opperrechter zaten te wachten; want ze hadden nu geen tijd en
gelegenheid meer om ergens een dozijn valse getuigen op te snorren, die voor hen
gelogen en op de leugens ook nog gezworen zouden hebben; want de tempel beloofde
een bijzondere genade aan ieder, die ten gunste van de tempel en al haar dienaars een
vals getuigenis aflegde als de omstandigheden dat vereisten! Maar vooraf moest zo
iemand natuurlijk wel behoorlijk van informatie voorzien zijn, hetgeen in dit geval
absoluut onmogelijk was.
[8] Onder begeleiding van Kisjonah, Baram, J onal, J aruth en de engel Archil met
de onderrechter en een aantal schrijvers gingen wij nu de gerechtszaal in.
[9] Meteen bij het binnenkomen vraagt de voornaamste Farizeer heel boos aan
Faustus: 'Wat is dat voor een manier, om ons priesters van God, terwijl we ons zonder
meer al tot alles wat verlangd werd bereid hebben verklaard, nu nog als gewone
boeven gevangen te houden?! Zo waar wij dienaars van God zijn: -als men ons niet
direkt de volle vrijheid geeft, dan zal God dat weten te bestraffen!'
[10] Faustus zegt: 'Wees rustig, anders ben ik genoodzaakt jullie tot rust te dwingen;
want we hebben nu bijzonder belangrijke zaken met elkaar in het reine te brengen!
Luister nu met al uw aandacht naar mij!
[11] Ik heb al eerder tegen u opgemerkt, dat volgens mij uw grote schat uiterst
nauwkeurig lijkt op die, waar ik het al eerder met u over had. Op n punt na is me nu
alles wel duidelijk over deze aanslag op. de van Pontus en Klein-Azi naar de keizer
in Rome verzonden en vermiste belastinggelden en andere schatten; dit ene is het
volgende:
[12] De belastinggelden en de andere schatten werden volgens de gegevens door
bijna een kwart legioen Romeinse soldaten begeleid; daarom kan het niet zo
422
gemakkelijk geweest zijn om zo'n geweldig escorte te overweldigen ze in de pan te
hakken of minstens op de vlucht te doen slaan.
[13] Dat deze gelden en schatten rechtstreeks door uzelf, door list en geweld of door
uw nog sluwere collegas van de Romeinse leiders gestolen zijn, is me helemaal
duidelijk; daar hebben we ook geen bewijs meer voor nodig omdat we daar intussen
meer dan honderd getuigen voor hebben; maar zoals gezegd, er ontbreekt alleen nog
maar hoe en op welke manier het gebeurd is en tenslotte nog de juiste som, hoe groot
die was, zodat ik in staat ben om tesamen met de gelden en andere schatten het juiste
bericht aan de keizer in Rome te sturen.
[14] De voornaamste Farizeer zegt: 'Heer, die laster is te groot om ooit op ons te
laten rusten! Al had u duizend valse getuigen tegen ons, dan zal u dat toch weinig
helpen; want wij staan te stevig in onze schoenen, en u zult ons toch met al uw macht
geen haar kunnen krenken! Bespaar u daarom maar alle verdere moeite, want hierna
zult u geen antwoord meer waardig geacht worden, behalve n tot uw verderf!
[15] Als u de Farizeen tot op heden nog niet gekend hebt, dan zult u ze nu of ten
minste binnenkort leren kennen! Want zo'n ontzettende beschuldiging kunnen wij
nooit op ons laten rusten. Vanwege de bosbeschadiging waren we toegeeflijk, hoewel
we volgens onze wetten niet toe hadden hoeven te geven; maar voor de lieve vrede
hebben wij uw hoogst onrechtvaardige oordeel aanvaard. Maar daar komen wij op
terug, en als u zo misdadig zou zijn om ook maar iets van het goud, de panden of de
schatten aan te raken, dan zult u dat niet alleen honderdvoudig moeten vergoeden,
maar dan is het met al uw glorie ook totaal afgelopen! Want op dit ogenblik al zal
men in de tempel weten, wat op zo'n allerbrutaalste manier hier met ons gebeurt'.
[16] 'Zo', zegt Faustus, 'dus op deze manier wilt u zich uit de val bevrijden? Al goed,
nu weet ik dan ook heel precies, wat ik met u moet doen! Uw verhoor is nu
afgelopen; de misdaad is door honderd getuigen vastgesteld, en uw schuld is
duidelijk! Meer zeg ik u niet en ik stel een ultimatum - de gerechtsdienaars staan
buiten -
[17] Als uw dertig handlangers bekennen, dan behouden ze het leven; als ze echter
ook niet willen praten, dan worden ze net als u nog deze nacht onthoofd! Dan zult u
wel beseffen hoeveel angst ik voor u heb!'
[18] Na deze koelbloedige krachtige taal van Faustus komen alle dertig handlangers
naar voren en roepen: 'Heer, spaar onze levens; wij willen u haarfijn beschrijven, hoe
het gegaan is!'
238 Het verhaal van de diefstal
[1] Faustus zegt: 'Nu, spreek dan! Mijn woord van eer, er zal jullie geen haar
gekrenkt worden!'
[2] Dan zegt een Farizeer, verschrikkelijk bevend van doodsangst: 'Heer, schenkt u
mij ook het leven, als ik spreek?'
[3] Faustus zegt: 'U ook; want u bent de minste van hen.'
[4] Dan schreeuwen de andere elf Farizeen: 'Weet je dan met, dat je liever moet
sterven - dan voor God een verrader te worden?!'
[5] Maar de ene Farizeer zegt: 'Dat weet ik, maar van God is hier geen sprake; het
gaat hier alleen maar om jullie schandalige bedrog tegen.over de Romeinen. Door een
schandelijke list wisten jullie de grote buit zo keurig van de Romeinen te stelen, dat
423
de hele wereld zich daar echt over moet verbazen."
[6] J ij als eerste hoofdboef was gekleed in de kleding van de opperlandvoogd, die nu
in Sidon, maar ook vaak in Tyrus resideert, je had de grote keizerlijke ring als teken
van de macht en je had een gouden zwaard en de heersersstaf van heel Palestina,
Coelesyri, Klein-Azi en de gehele Pontus.
[7] Bovendien zie je er uiterlijk net zo oud uit als de hoogst eerwaardige grijsaard
Cyrenius, je nam zijn naam aan en je had je een gevolg en een hofhouding
aangeschaft, gelijkend op die van Cyrenius, daarbij zat je op een imposant paard.
Toen de leider van het geldtransportje begroette als opperlandvoogd en je op een
halve dagreis van Tyrus, denkend dat je de stadhouder was, de getekende bevelrollen
gaf en daarbij dan ook de gelden en de schatten, die jouw verklede Romeinse
soldaten in ontvangst namen, gaf je hem bevel om zo snel mogelijk naar de Pontus
terug te trekken, omdat je met zekerheid vernomen had, dat daar vanwege de
belastingafpersingen onlusten uitgebroken waren en dat de bewoners van de
Achterpontus zich met sterke Skythenhorden tegen de overheersing van Rome
verbonden hadden. Uitstel zou gevaarlijk zijn; daarom was hij als opperlandvoogd, na
een korte en duidelijke opdracht van Rome, hem, de dappere overste van de Pontus
en Klein-Azi, zo ver tegemoet getrokken, om hem in dit dringende geval de snelle
terugweg een beetje te bekorten!
[8] Natuurlijk is de overste van de Pontus en Klein-Azi toen met zijn drieduizend
ruiters zo snel mogelijk omgekeerd en in een paar uur was hij al zo ver van ons
verwijderd, dat wij onmogelijk meer iets van hem te vrezen hadden. Ons allen was op
leven en dood opgedragen te zwijgen en ieder zou tweehonderd pond zilver krijgen,
die we echter tot op heden nog niet ontvingen, want dat zou pas in J eruzalem
gebeuren. Het noodlot wilde het echter anders, en van die tweehonderd pond hoeven
we niet veel meer te verwachten.
[9] Het geld en de schatten werden toen 's nachts naar Kaprnaum gebracht, waar ze
nu al ongeveer twee maanden lagen, en de geheime weg is enkel en alleen aangelegd
ten behoeve van de grote schat en leidt volgens mij niet naar J eruzalem, maar naar
een grote verborgen grot in deze bergen, waarin - en niet in de tempel - al heel veel
duizenden ponden goud en zilver liggen te wachten.
[10] Slechts wij twaalven waren met dit geheim bekend, en buiten onze dertig
handlangers weet geen Farizeer er iets van af. De helpers weten alleen niet voor
welk doel het is. Tegen hen is gezegd, dat alles bewaard wordt voor de toekomstige
Messias, die de J oden in deze tijd zal bevrijden van het juk van de Romeinen. Maar
ik ken natuurlijk. wel een andere reden, en dat is in de eerste plaats: een uitermate
luxueus leven, -en in de tweede plaats een geweldige mogelijkheid tot omkopen, als
men in belangrijke gevallen de Romeinen naar zijn pijpen wil laten dansen, of om een
functie van overste in de tempel te kopen, wat natuurlijk altijd ontzettend veel geld
kost. Nu weet u alles; u kunt ook alle dertig ondervragen, maar zij zullen u hetzelfde
zeggen.
[11] Slechts de panden waren voor J eruzalem bestemd, om de tempel gunstig te
stemmen; de gelden en schatten zouden echter naar de andere in het hol zijn gegaan,
als ze hier niet zo'n geweldige schipbreuk hadden geleden. Nu weet u precies hoe de
zaken staan, en moet u maar doen wat u rechtvaardig vindt; maar wees tegen mij en
de dertig verblinden niet te hard en te onverbiddelijk rechtvaardig!'
[12] Faustus zegt: 'Tegen u en de dertig zal ik niet als rechter, maar als beschermer
optreden; maar wat met de elf moet gebeuren, daarover zal Cyrenius oordelen! Zeg
424
mij alleen, of er van de gelden en schatten niets is weggenomen, of alles wat uit
Klein-Azi gebracht werd hier bij elkaar is, en of u iets weet van de beroemde grot.'
[13] De Farizeer zegt: 'Het geheel, inclusief de wagens, is nog net zo onbeschadigd
en compleet zoals het ontvangen werd. Wat betreft de beroemde grot, weet ik als
mede eedgenoot natuurlijk precies wat deze bevat, en zonder een van ons twaalven
kan geen mens de toe en ingang vinden.'
[14] Nu prijst Faustus de minder rijke Farizeer, die Pilah heette, en hij zei tegen
Kisjonah: 'Wel, vriend, en nu mijn dierbare schoonvader, de grot die naar het schijnt
in uw gebergte ligt, zal dat, wat u volgens het eerste oordeel toekomt, geven; maar
neem de gelden en de schatten van de keizer vast in bewaring; want bij u zijn die tot
het eind van dit buitengewone proces het best bewaard.
[15] Verzorg Pilah op mijn rekening, maar geef de dertig voor deze nacht een goed
bewaakt nachtverblijf; zolang de grot niet leeg is, kan ik hen de vrijheid niet geven;
maar na de ontruiming kunnen ze gaan waar ze willen, omdat hun bereidwilligheid
ons tot grote ontdekkingen heeft geleid.
239 De tempelschatten
[I] Dan wendt Faustus zich tot de elf en zegt: 'Nu, hoe staat het met het ongeluk,
waarmee u mij eerder zo arrogant gedreigd hebt? Wat zegt u hier nu over als gezalfde
dienaren van God? Waarlijk, het moet verschrikkelijk bitter zijn voor iemand die een
gezalfde van God heet, om als grootste staatsboef te kijk te staan! Maar heb maar
geduld, u zult nog wel wat ergers meemaken; dit was maar een simpel voorspel!
[2] Echt, u hebt het maar aan Een hier te danken, dat ik u niet snel laat ontkleden, de
vloek van de keizer over u uitspreek en dan overgeef aan de gerechtsdienaars, die
staan te popelen om het vonnis uit te voeren! En deze Ene staat naast mij, de
goddelijke J ezus uit Nazareth, die u allang hebt vervloekt en die door u nu van de ene
plaats naar de andere vervolgd wordt alleen maar omdat Hij zo eerlijk is, om het door
u verblinde. volk te laten zien, wie u in werkelijkheid bent.
[3] Onderzoek uw. innerlijk en zeg eens of er behalve uw satan nog iets ergers kan
zijn, dan wat u bent!?
[4] U brengt het volk de kennis over een God bij waaraan u zelf nooit hebt geloofd;
want als u in een God geloofde, aan J ehova, die Mozes u duidelijk heeft verkondigd,
en waarin uw voorouders levendig geloofd en waarop ze gehoopt hebben, dan zou u
met de almachtige God niet de honendste spot en de brutaalste schande bedrijven!
[5] U laat zich als zogenaamde gezalfde knechten van de Allerhoogste door het
geestelijk doodgeslagen volk goddelijke eer bewijzen, en bovendien eist u niet op te
brengen offers van het arme volk om daarvoor de poort naar Gods licht en levensrijk
met ijzeren deuren en sloten te barricaderen.
[6] Vraag u zelf nu eens af, of er ergens nog groter misdadigers tegen God, de keizer
en tegen de arme mensheid gevonden zouden kunnen worden, dan u bent!
[7] O dat onbegrijpelijke geduld en die lankmoedigheid van de grote God! Als ik ook
maar een sprankje goddelijke macht had over de elementen, dan zouden de hemelen
voor mij waarschijnlijk geen vuur genoeg hebben om bij dag en nacht over u uit te
storten!
[8] Heer, waarom heeft U ten tijde van Abraham de tien steden met Sodom en
Gomorra zo zwaar bestraft, -terwijl hun inwoners, behalve voor wat betreft hun
425
verkeerde vleselijke lusten, toch blijkbaar engelen waren vergeleken bij deze
booswichten, waarvan er nu in het hele J odenland meer zijn dan het totale aantal
inwoners van de tien steden!?
[9] U noemt zich Gods kinderen en zegt, dat God uw vader is! Waarlijk voor de God,
die zulke kinderen ter wereld brengt, zou ik in der eeuwigheid niets doen; want die
noemen ze bij ons Romeinen volgens de mythe Pluto, - en Satan of Belzebub, dat is
uw vader!
[10] U bent het levende slechte zaad, dat uw vader altijd tussen het koren zaait, opdat
daardoor het goddelijke zaad verstikt wordt, en u noemt zich gezalfde dienaren van
God?! J a, dienaren van de satan bent u; die heeft u gezalfd ten verderve van al het
goddelijke op aarde!
[11] Als u maar een klein beetje minder duivels was dan u bent, dan zou ik terwille
van die Ene, Die hier is, een zo draaglijk mogelijk oordeel over u geveld hebben.
Maar omdat u zo meer dan duivels slecht bent, zal ik mijn naam niet aan u vuil
maken, maar zal ik u aan de 'judicio criminis atri' (rechtspraak over zware misdaden)
overleveren in Sidon; want daar wast iedere 'judex honoris' (rechter over zaken van
eer) zich zeven maal de handen. ,
[12] Na het horen van deze woorden van Faustus verliezen ze de moed en smeken om
genade en beloven een algehele ommekeer en verbetering en ze willen iedere schade,
die ze iemand berokkend hadden, honderdvoudig vergoeden. .
[13] 'Waarmee dan?', zegt Faustus, 'de rijke grot is nu in onze handen; waar wilt u
dan nog goud en schatten vandaan halen? Heeft u dan nog meer grotten, die uitpuilen
van het goud, het zilver en de parels?'
[14] Dan zeggen de elf: 'Heer, wij hebben er nog n achter Chorazin, waarin oude
schatten bewaard worden, die ten tijde van de Babylonische ballingschap uit de
tempel en uit andere godshuizen daarheen gebracht zijn. Tot in onze tijd wist
niemand iets daarvan; maar wij jaagden ongeveer zeven jaar geleden op korhoenders
en wij zochten bijen en honing in het bos. Toen vonden wij na ongeveer dertig
veldwegen gaans, al bijna helemaal op het Griekse gebiedsdeel, waar zich een
middelmatig gebergte verheft, een plaats waar de honing en de was letterlijk over een
vier mans hoge en loodrecht steile wand naar beneden liep. Bovenaan de wand was
een opening te zien zo groot, dat een knaap van ongeveer twaalf jaar daarin rechtop
zou kunnen staan.
[15] Boven deze opening verhief zich nog een steile wand, die zeker zeventig
manslengten hoog was, zodat het zonder ladder onmogelijk geweest zou zijn de
opening te bereiken, die zeker veel honing en was bevatte en waar we voortdurend
een grote massa bijen zagen in en uitvliegen. Gauw werd een ladder en een
behoorlijke hoeveelheid stro en allerlei gras bijeengebracht voor het uitroken van de
bijen, en de operatie werd, een paar bijensteken niet meegerekend, succesvol
uitgevoerd. Wij wonnen daar een paar honderd pond zuivere honing en net zoveel
was; want er waren al veel raten van ongeveer duizend cellen aan beide zijden leeg.
[16] Maar toen wij de grondwas verzamelden, stootten wij al gauw op
tempelgereedschap, en toen wij het metaal beter onderzochten, bleek maar al te gauw,
dat het puur goud en zilver was. Wij drongen dieper en dieper door in de zich steeds
verder uitstrekkende grot en vonden in haar dieptes steeds meer bewaarde schatten
van onschatbare waarde. Wij lieten al de gevonden schatten ongeschonden in het hol;
alleen versperden wij de buitenste opening met stenen en mos en lieten deze door
bedigde bewakers vanaf het uur van ontdekking tot op het huidige ogenblik
426
bewaken. En zie, al deze schatten leveren wij aan u uit als u ons genadig bent en ons
in de naam van de keizer de verschrikkelijke door u uitgesproken straf kwijtscheldt!'
[17 Faustus zegt: 'Ik wil er over beraadslagen! Maar geef me nu nog precies op, hoe
dat zit met de grot in het gebergte van Kisjonah! Heeft u die ook tijdens een jacht op
honing al vol ontdekt, of heeft u deze gevuld; en als dat laatste het geval is -waar zijn
dan die schatten vandaan gekomen, en sinds wanneer is die grot al gevuld?'
[18] Dan zeggen de elf: 'Wij hebben wat daar ligt gedurende vijftien jaar door
toegestane handel verworven; maar volgens een van onze nieuwere
tempelvoorschriften mogen wij slechts een bepaalde som voor ons noodzakelijke
levensonderhoud hebben, en moeten wij alles wat er meer !S aan de tempel afgeven.
Als er bij iemand van ons, die in het land verspreid wonen, bij de jaarlijkse zeer
strenge controle door de tempel een beduidend overschot wordt gevonden, bestraft
men de betreffende persoon genadeloos als bedrieger van God. Om ons derhalve aan
de straf te onttrekken en dan toch voor speciale gevallen iets te hebben, hebben wij de
verborgen grot in het gebergte van Kisjonah uitgekozen en daarin hebben wij onze
aanzienlijke overschotten opgeslagen. Dat is het hele geheim van de genoemde grot.
[19] Faustus vraagt nog:' Loopt de door u aangelegde weg helemaal tot aan de grot?'
[20] 'Nee, heer', zeggen de elf, 'slechts tot het zeer dichte struikgewas, waardoor men
over een alleen aan ons bekend pad bij de voor niemand anders zichtbare grot kan
komen.'
[21] Faustus zegt: 'Goed, dan bent u morgen onze gids! Maar voor vandaag,
respectievelijk voor deze nacht is de onderhandeling gesloten; want voor dit moment
weten we allen genoeg!'
[22] De elf werpen zich voor Faustus op de knien en smeken om genade. Maar
Faustus zegt: 'Dat hangt nu niet meer van mij, maar van een heel andere Iemand af;
als Hij het u vergeeft, dan is het door mij ook vergeven, amen!' -Daarmee verlaten wij
de rechtszaal en gaan ons lichaam de nodige rust geven.
[23] In de hal van het woonhuis wacht Lydia op Mij en Faustus, haar echtgenoot, en
begroet ons en vindt het jammer, dat het ons wel een paar uren harde strijd gekost
heeft.
[24] Faustus begroet zijn jonge gemalin eveneens en zegt tegen haar: 'J a, geliefde
Lydia, het was echt een harde strijd, maar met de goddelijke hulp van de eveneens
goddelijke vriend J ezus, aan Wien alleen alle eer en alle lof toekomt, is de gehoopte
ontknoping helemaal gekomen. Maar laten we dat nu laten rusten; morgen zal er nog
veel gedaan moeten worden.'
[25] Uitgezonderd de nodige wachtposten ging iedereen nu slapen.
240 De afrekening
[I] De volgende dag, een sabbat, vroeg Faustus, hoewel hij een Romein was, aan Mij
of de joodse sabbat hier gevierd moest worden of niet, en wat er met de elf Farizeen
moest gebeuren.
[2] Ik zei: 'Beste vriend en broeder! ledere dag die met goede daden gevuld wordt is
een echte sabbat, en op iedere dag waarop men iets gedaan heeft wat beslist goed is,
heeft men alleen al daardoor een echte sabbat gevierd. Daarom moet je op deze
sabbat zoveel goeds doen als je maar kunt en wilt, en het zal je zeker niet als zonde
aangerekend worden, behalve door de slechte wereldse dwazen, die zelfs de wind
427
vervloeken als hij op sabbat waait, en dat ook doen met de regen en de. scharen door
de lucht vliegende vogels. Zulke dwazen moeten ons nooit dienen als een te volgen
voorbeeld, maar alleen als een bovenal afschuwwekkend voorbeeld. want zij
vervloeken het goede en willen dat hun slechte daden door de hele wereld hoog
geroemd worden! Nu weet je wat je op iedere sabbat moet doen!
[3] Wat de elf betreft, laat hen ook vrij nadat je al hun schatten bemachtigd hebt!
Stuur de keizer dat wat van hem is, en geef hem maar een zelfbedachte reden op voor
de vertraging; maar geef de tempel ook haar deel uit de grot bij Chorazin, vertel de
opperpriester, daarbij, hoe de schatten door de elf Farizeen al een aantal jaren
geleden zijn ontdekt, maar de tempel zijn onthouden aan wie ze eigenlijk behoren, en
dan zal de tempel deze zaak met de elf wel heel passend behandelen.
[4] Wat betreft de schatten in het gebergte van Kisjonah, laat een derde aan hem
toekomen, en aan jou een derde in naam van de keizer, en verdeel een derde onder
alle armen, die voor hun kinderen en hun geroofde spullen hierheen zijn gekomen, en
dan is de hele rechtszaak daarna voor alle tijden der tijden beindigd. Gebruik de dag
van vandaag!
[5] Baram en Kisjonah hebben goede schepen, en bij gunstige wind zullen jullie in
een paar uur klaar zijn met de ontruiming bij Chorazin; een deel van de mannen moet
zich echter bezig houden met de ontruiming van de Kisjonah-grot, en als jullie een
beetje opschieten, kunnen jullie de schatten uit beide grotten vr de avond hier
hebben en ze morgen naar de plaatsen van bestemming afzenden!
[6] Ik zou de schatten wel allemaal in een oogwenk door Archil hier kunnen laten
brengen, maar er is hier nu te veel volk, en zo'n wonder zou te veelopzien baren;
daarom doe ik dat niet. Maar Ik zal jullie toch in het geheim zo helpen, dat je dit werk
-waarvoor je normaal gesproken zeker drie dagen nodig zou hebben - in n dag, dus
vandaag, helemaal klaar krijgt. Treuzel nu echter niet, maar ga naar links en rechts!
[7] Neem echter overal slechts n Farizeer mee; de anderen moeten intussen hier
opgesloten blijven!
[8] Pilah moet hier blijven; want hij is al te goed voor dat soort zaken, waarmee
kinderen van God zich zo weinig mogelijk moeten bezig houden. Ook behoef jij niet
persoonlijk naar de twee aangeduide plaatsen mee te gaan, maar een commissaris is
voldoende, als je hem de nodige volmacht geeft. Wij zullen ons intussen bezig
houden met de verdeling van de panden en het teruggeven van de kinderen aan de
betreffende ouders.'
[9] Wie anders dan Faustus is het meest tevreden over deze regeling!? Want hij heeft
er op drie manieren voordeel aan: ten eerste blijft hij bij Mij, ten tweede bij zijn jonge
echtgenote die hij nu buitengewoon liefheeft, en ten derde heeft hij nu tijd om aan de
keizer een instructief schrijven en een geleide en bestemmingsbrief op goed
perkament op te stellen en al de gelden en schatten reeds de volgende dag naar de
plaats van bestemming te versturen.
[10] Als de beide commissarissen vertrekken om de bewuste schatten op te halen,
beginnen wij meteen met de verdeling van de panden en de kinderen, die 's nacht al
merendeels hun ouders gevonden hebben; maar er waren er toch een aantal, waarvan
de ouders ziek thuis lagen van hartzeer en verdriet en daarom niet naar Kis konden
komen om daar hun kinderen en andere zaken af te halen.
[11] Die ouders gaven dan hun buren opdracht om hun kinderen en hun
eigendommen, als die na de bekendmaking nog aanwezig waren, in ontvangst te
nemen; en zo werd daar bij de verdeling ook rekening mee gehouden, en iedereen
428
kreeg exact wat hem toekwam. En iedereen kreeg van Kisjonah, uit het derde deel
van de schat uit de grot, op grond van de nog komende afrekening zoals Ik die
bepaald had, een som van honderd pond. Na dit werk en deze schenking mochten alle
deelhebbenden, waar er natuurlijk een paar honderd van waren, weer uit Kis naar huis
gaan nadat hen eerst nog door Faustus een goede les en vermaning werd gegeven.
[12] Kisjonah liet alle vrachtschepen klaarmaken, en de hele grote karavaan, die thuis
hoorde in Chorazin, Kaprnaum en Nazareth, werd op die manier weer naar huis
gebracht, en de verdeling en het naar huis sturen duurde nauwelijks iets meer dan
zeven en een half uur.
241 Een woord voor onze tijd
[1] Ik, dezelfde Christus die voor tweeduizend jaar als God en mens op deze aarde
leerde en werkte, geef in deze tijd dit gebeurde van lang geleden door een daarvoor
uitgekozen knecht opnieuw aan de mensen. Nu zou iemand wel eens kunnen vragen:
[2] Hoe zit dat nu? Deze kinderen zouden, als ze hier niet opgevangen waren, als
pand van de Farizeen in hoogstens tien tot twaalf dagen, voor een deel in Sidon,
Tyrus, Csara, Antiochi en zelfs in Alexandria door de vaste slavenhandelaars
verkocht zijn. Misschien meer dan de helft daarvan waren toch wel kinderen met een
goede opvoeding, en er staat nergens aangegeven, dat Ik hen als grote kindervriend
bezocht of zelfs maar een woordje met hen sprak. In andere gevallen daarentegen liet
Ik de kleinen toch meteen naar Mij toe komen om ze aan Mijn hart te drukken en te
zegenen!
[3] Op die vraag geef Ik het volgende antwoord: In de eerste plaats waren deze
kinderen natuurlijk al merendeels ouder dan negen jaar, en daarbij waren ook meisjes
van veertien tot zestien jaar en ook jongemannen, en je kon dus niet, zonder een
zekere aanstoot te geven, het vertrek van zulke jonge, halfnaakte mensen
binnenkomen. Ten tweede waren het echt niet zulke heel onschuldige kinderen meer,
zoals Ik ze nog hier of daar wel eens aantrof; maar voor het merendeel waren ze
lichamelijk en moreel grondig bedorven. De pederastie en het verkrachten had
nergens zo'n schandalige vorm aangenomen als in de grensgebieden tussen de J oden
en Grieken. En daarom was voor de verdorven kinderen deze door Mij toegelaten les
niet helemaal voor niets; want in de eerste plaats moest het hen voorkomen als een
behoorlijke straf voor de verdorvenheid en ten tweede werden zij daardoor
gewaarschuwd tegen het verdere dienstbaar zijn aan de zinnelijkheid van geile
Grieken. Faustus prentte dan ook in zijn vermanende toespraak heel indringend
ouders en kinderen in om met alle ernst een godvrezend leven te gaan leiden, als ze
niet bij een volgende zonde heel gevoelig door God gestraft wilden worden.
[4] Dat wetende, begrijpt men hopelijk dat Ik, hoewel Ik vervuld ben van de totale
goddelijke liefde voor ieder mens, vanwege diezelfde goddelijke heiligheid niet
persoonlijk het zondige, zeer verontreinigde vlees, in verband met haar staat, kan en
mag benaderen, en in al zulke gevallen treedt dan het 'raak Mij niet aan' op.
[5] Want er is een groot verschil tussen een rein en een heel onrein kind. Het eerste
kan direkt door Mij geleid worden, maar het tweede kan slechts indirect op naar
behoefte nodige doornige wegen geleid worden, zoals in dit waar beschreven geval
duidelijk zichtbaar is.
[6] Men moet daarom ook niet zo voorbarig zijn om te vragen, waarom niet zelden,
429
kinderen die beslist niets misdreven hebben of althans niet toerekeningsvatbaar zijn,
door Mij lichamelijk harder aangepakt worden dan oude zondaars, die hun zonden net
zo moeilijk zouden kunnen tellen als het zand van de zee.
[7] Want daarop zeg Ik: Wie een boom op een bepaalde manier wil buigen, moet
zolang de boom nog jong en meegaand is deze in de gewenste richting buigen. Als de
boom eenmaal oud is geworden, dan moeten er al buitengewone middelen aan te pas
komen om hem met de grootst mogelijke moeite een andere richting te geven; een
heeloude boom kun je geen andere richting meer geven -behalve de laatste, door hem
om te hakken.
[8] En dat is dan ook de reden, dat Ik, zegt de Heer, 'de kinderen en zelfs de kleine
kinderen vaak harder bewerk dan een oudere; want de slechte geesten zijn nergens zo
ijverig als juist bij de kinderen en zij zijn zeer dienstvaardig om bij het vormen van
het zielelichaam zodanig te helpen, dat het lichaam ook voor hen een groot aantal
vrijere en aangenamere woningen zal bevatten!'
[9] Wat doet de Heer dan, aan Wie van alles wat gebeurt niets onbekend blijven kan?
[10] Wel, Hij zendt Zijn engel, laat het gemene en sluwe werk van de slechte helpers
afbreken en als vreemde stukken door allerlei schijnbaar lichamelijke ziektes uit het
lichaam verwijderen.
[11] Let maar eens op de verschillende ziektes van de kleine en grotere kinderen, en
Ik zeg u, dat zijn niets dan verwijderingen van het vreemde kwade materiaal waarmee
slechte en onzuivere geesten voor zich zelf vrije behuizingen hebben willen vestigen
in dat bepaalde lichaam.
[12] Als aan dit kwaad bij de kinderen niet steeds zeer krachtig een eind gemaakt
werd, dan zouden er zoveel bezetenen, doofstommen, cretins en alle soorten
kreupelen zijn, dat er op de hele aarde niet makkelijk ergens een gezond mens
aangetroffen werd.
[13] Natuurlijk vraagt men dan weer: Maar hoe kan de zeer wijze God zoiets van den
beginne toestaan, dat er zich slechte en onreine geesten in het jonge zielelichaam
kunnen binnensmokkelen?!
[14] En dan antwoord Ik: 'Dat is een vraag van de blinde mens die niet weet, dat de
gehele aarde, ja de gehele schepping, voor wat betreft haar van buitenaf gezien
stoffelijke lichaam in al haar zogenaamde elementen zo te zeggen een samenraapsel
is van geesten, die voor een bepaalde tijd geoordeeld zijn of vastgehouden worden.
242 Ons dagelijkse voedsel
[I] Iedere keer dat de ziel voor haar lichaam stoffelijk voedsel vraagt en dat krijgt,
komen er met het voedsel ook altijd een legioen vrij geworden, nog slechte en
onreine geesten in haar lichaam, die haar dan moeten helpen bij de verdere uitbouw
daarvan.
[2] Deze geesten houden zich aan elkaar vast en vormen weldra een bepaald soort
geheel eigen intelligente zielen. Als zij zich tot op deze hoogte ontwikkeld hebben,
verlaten zij weldra de eigenlijke ziel als bezitster van het lichaam en beginnen
voorzieningen in het lichaam aan te brengen die ze voor hun eigen doeleinden denken
nodig te hebben.
[3] De maar al te vaak bij jonge kinderen voorkomende hongerige en vraatzuchtige
zielen maken dat deze geesten al spoedig een tamelijk hoge graad bereiken van wat
430
zij welzijn noemen, en dan kan en moet er ook het een of andere verschijnsel bij de
kinderen optreden.
[4] Als men het kind niet volledig bezeten wil laten worden moet dit
lichaamsvreemde door wat voor geschikte ziekte dan ook verwijderd worden. Om
een zwakker kinderzieltje niet te zeer te kwellen, kan men ook de ziel tot aan een
bepaald tijdstip behoeftig in het voor de helft vreemde lichaam door laten leven.
Waarna men haar dan door lessen van de uiterlijke en innerlijke geestenwereld samen
tot zoveel inzicht kan brengen, dat zij ten slotte zelf haar parasieten door vasten en
allerlei andere ontzeggingen begint uit te drijven. Ook kan men haar, als de parasieten
te hardnekkig zijn, het gehele lichaam ontnemen en dan zo'n ziel in een andere wereld
voor het eeuwige leven opvoeden.
[5] Ook de voor de ouders vaak bittere vroege lichamelijke dood van hun kinderen
vindt hierin zijn oorzaak; daarom moeten vooral naar aardse maatstaven rijke ouders
er goed op letten, dat hun kinderen doelmatig voedsel gebruiken.
[6] Als een moeder de door Mozes als onrein aangegeven spijzen eet, dan moet ze het
kind niet zogen, maar het door een ander laten zogen die reine spijzen gebruikt,
anders zal ze met het kind veel zorgen krijgen.
[7] Daarom hebben de J oden reeds vanaf Abraham, voornamelijk van Mozes,
wettelijk voorgeschreven gekregen wat de reine dieren en de reine vruchten zijn, en
allen, die zulke wetten nauwkeurig volgden, hadden nooit zieke kinderen en bereikten
zelfs een hoge ouderdom en stierven gewoonlijk aan ouderdomszwakte.
[8] Maar in deze tijd, waar men zelfs naar de vreemdsoortigste lekkernijen op zoek
gaat en er helemaal niet meer aan denkt, of iets rem of onrein is en men in menig land
domweg alles naar binnen werkt wat maar eetbaar lijkt, is het toch wel een wonder
dat de blinde mensen lichamelijk nog niet die dierlijke vorm aangenomen hebben, die
hun ziel al helemaal heeft.
[9] Als kinderen al in hun prille jeugd behept zijn met allerlei kwaaltjes, dan ligt de
voornaamste oorzaak in de ongeschikte voeding, waardoor een te grote hoeveelheid
slechte en onreine geesten in het lichaam gebracht wordt, die vaak ten behoeve van
het heil van de ziel, tesamen met een algehele verwijdering van het jonge lichaam,
van haar weggenomen moeten worden. Voor deze vroege lichamelijke dood van hun
kinderen is de schuld dan alleen maar te zoeken bij de maar al te vaak onvergeeflijke
blindheid der ouders, omdat zulke ouders alles eerder opvolgen dan de raad van God
in het heilige boek !
[10] Kijk, Ik laat door Mijn engelen elk jaar alle vruchtbomen waar de mensen de
vruchten van eten, zeer zorgvuldig onderzoeken, zodat geen appel, geen peer en geen
wat voor naam hebbende vrucht dan ook die tijdens de bloei gevormd wordt, rijp
wordt, als zich daarin de een of ander voor de ontwikkelingsfase van de vrucht nog te
onreine geest binnengesmokkeld heeft; iedere vrucht, die daaraan lijdt, wordt geheel
onrijp van boom of struik verwijderd.
[11] Dezelfde voorzorgsmaatregel wordt getroffen bij alle voor de menselijke
consumptie bestemde graansoorten en planten.
[12] Maar de blinde mens beseft dit niet alleen niet, maar vreet nog bovendien als een
poliep alles wat hem maar enigszins lekker voorkomt; is het dan een wonder, dat hij
ziek, traag, vermoeid, gebrekkig en dus steeds ongelukkiger wordt!?
[13] Zo zijn ook alle soorten van de zogenaamde aardappels vooral voor kinderen en
zogende vrouwen evenals voor zwangere vrouwen erg slecht, en de koffie is nog
slechter! Maar wat blind is ziet niets en het geniet heel gulzig van beiden vanwege de
431
aangename smaak; maar de kinderen worden daardoor lichamelijk ongelukkig, en
tenslotte hermafrodiet. Dat stoort de blinde echter niet; hij eet toch ook veel
zwaardere vergiften, -waarom zou hij deze twee lichtere gifsoorten dan niet eten?!
[14] Maar Ik zal voor de mens nog n keer de voor hem geschikte spijzen
vaststellen; als hij zich daaraan zal houden, dan zal hij gezond worden, zijn en
blijven; richt hij zich echter niet daarnaar, dan moet hij maar als boosaardig wild in
de woestijn te gronde gaan.
[15] Maar nu eindig Ik deze noodzakelijke verklaring, en dus weer terug naar de
hoofdzaak!'
einde Deel 1

You might also like