You are on page 1of 3

Slingerstoten

De gedachte achter slingerstoten is niet zo moeilijk: je moet ervoor zorgen dat de tweede kogel (kogel
B) direct na de botsing (met kogel A) zo ver mogelijk komt. Om erachter te komen welke waarden voor
de touwlengte en de kogelmassa’s is, moet dat als eerst berekend worden.
Stap 1; Berekenen van de maximale snelheid van kogel A:
Met spierkracht wordt de kogel in een kogelbaan gebracht. In een
horizontale vlak en ook in een cirkelvorming, comform de eerste principe
van mechanica:
F=ma F= kracht, m=massa en a= versnelling.
Deze kracht werkt als een spankracht van de touw van de kogel.
Tegelijkertijd, door de cirkelbeweging van de kogel, ontstaat er een nieuwe
kracht die tegenovergesteld is aan de spankracht en gelijk aan waarde.
Deze is de middelpuntzoekende kracht.
FSpankracht=Fmpz = (mA · (VA max)2) / r = (mA · (ωA max)2) / r = (4π2· mA · r) / T2
Ik schat dat de maximale snelheid na 20 roties word bereikt, binnen 10
seconden.
f = 20 rotaties / 10 sec. = 2 rotaties per sec.
T = 1/f = 0.5 sec.
Hiernaast moeten we weten wat de maximumsnelheid is van kogel A,
waarmij hij geslingerd kan worden, dit doe je met de volgende formule:
Fmpz = (mA · (VA max)2) / r = (4π2· mA · r) / T2
(VA max)2 = (4π2· mA · r2) / T2
VA max = √((4π2· mA · r2) / T2) = (2·π·r) / T

mA (kg) r (m) f (rot./sec.) T (s) VA max (m/s) Fmpz = (4π2· mA · r) / T2 (N)


0,1 0,3 2 0,5 3,77 4,73
0,4 2 0,5 5,03 6,31
0,8 2 0,5 10,05 12,63
0,5 0,3 2 0,5 3,77 23,69
0,4 2 0,5 5,03 31,58
0,8 2 0,5 10,05 63,17
1 0,3 2 0,5 3,77 47,37
0,4 2 0,5 5,03 63,17
0,8 2 0,5 10,05 126,33

Conclusie 1: Vanuit deze gegevens kunnen we concluderen dat, als de lengte van de touw verdubbelt,
dan verdubbelt de spankracht ook. Deze zijn dus evenredig aan elkaar. Zo is ook de snelheid bij de
verschillend gewichten, maar met dezelfde touwlengte precies hetzelfde. De gewichten hebben dus
geen invloed op de snelheid waarmee er word geslingerd.
Conclusie 2: Als de snelheid van de kogel verdubbelt, verdubbelt de spankracht van de touw ook.
Deze zijn dus ook evenredig aan elkaar.
Stap 2, Elastische botsing:
Hier ga ik berekenen met welke snelheid de kogel B in beweging komt. Daarvoor gebruik ik de
formules van behoud van energie en behouden van impuls.
Behouden van energie: energie van de twee kogels voor het botsen = energie van de kogels na het
botsen.
0.5· (mA · (VA max)2) + 0,5 · (mB · (VB max)2 = 0.5· (mA · (VA1 )2) + 0,5 · (mB · (VB1) 2 (1)
Behouden van impuls: impuls van de twee kogels voor het botsen = impuls van de kogels na het
botsen.
mA · VA max + mB · VB max = mA · VA1 + mB · VB1 (2)
Van formule 1 krijgen we de volgende formule:
mA · (VA max - VA1 ) (VA max + VA1 ) = mB · (VB1 - VB ) (VB1 + VB ) (3)
Van formule 2 krijgen we de volgende formule:
mA · (VA max - VA1 ) = mB · (VB1 - VB )
mA = (mB · (VB1 - VB )) / (VA max - VA1 ) (4)
Als je formule 4 in formule 2 plaatst krijg je:
VB1 = (2 · ((mA · VA max + mB · VB) / (mA + mB))) - VB maar VB = 0
Dus: VB1 = ((2 mA) / (mA + mB)) · VA max
Conclusie 1: De snelheid van kogel B is afhankelijk van de maximale snelheid van kogel A en de
massa’s van de kogels A en B. Als de snelheid van de kogel A groot is, dan is de snelheid van kogel B
ook groot zijn (ze zijn evenredig).
Conclusie 2: De snelheid van kogel B gaat omhoog samen met de stijging van de massa van kogel A.
Conclusie 3: De snelheid van kogel B daalt samen met de stijging van de massa van kogel B.
Algemene conclsie: Betreffende ideale verhouding tussen de massa’s van de kogels, kogel A moet
1000 gram zijn en kogel B moet 500 gram zijn.
Stap 3, hoe ver kogel B na de botsing komt:

Na de botsing verplaatst kogel B zich in een richting paralel met de x-as. De kogel heeft daarnaast ook
te maken met de zwaartekracht, waardoor hij naar de grond wordt getrokken. Dit ziet er uit als een
halve parabool. Op een bepaalde tijd (t) heeft de resulterende snelheid twee componenten; Vx die
parallel staat met de x-as en Vy die paralel staat met de y-as.
Vx = VB1
x = VB1 · t
t = x / VB1 (5)
Vy = -gt
De afgelegde afstand langs de y-as tijdens de tijd (t) bedraagt:
y = h – 0.5 gt2 (6)
Als je formule 5 in formule 6 stopt dan krijg je:
y = h – 0,5 · g · (x / VB1)2
Als kogel B de grond aanraakt, is y=0. Dus:
0 = h – 0,5 gt2
t = √(2h/g)
Dus xmaximaal = VB1 · t = VB1 √(2h/g) (7)
1
Conclusie 1: Hoe groter VB wordt, hoe groter de afgelegde afstand x wordt. Zie formule (7).
Conclusie 2: Als de dichtheid van kogel B lager wordt, dan wordt kogel B lichter, dus de snelheid van
kogel B word groter. Dus de afgelegde x wordt groter.
Conclusie 3: Als de dichtheid van kogel A lager wordt, dan wordt kogel A lichter, dus de snelheid van
kogel A wordt dan lager en dus de afgelegde afstand x wordt dan ook lager.
Conclusie 4: Niet alle hoogte-energie van kogel B wordt omgezet in bewegingsenergie.
mBgh = (mB · Vy2) / 2 dus Vy = √(2gh) = 6,42 m/s (h = 2,1 m)
Gezien de beweging van de kogel B kan ik zeggen dat vlak voor dat hij de grond aanraakt, dat de
snelheid van kogel B is:
Vy = -gt
t = √((h-y)/g) afgeleid van formule 6. Als ik schat dat y 0,1 meter is, vlakbij de grond, krijg je:
t = 0,452 sec. dus de snelheid Vy = 4,429 die kleiner is dan de 6,42 m/s.
Algemene conclusie:
Voor een sporter is het belangrijk hoeveel rotaties hij maakt tot dat hij de maximaal snelheid heeft
bereikt, wat hij aan kan. Daarna zijn de aantal rotaties van de sporter niet meer van belang voor het
verder komen bij het kogel stoten. Daarom zou ik de bond adviseren om deze sport de verdelen over
sporters verdeelt per gewicht van de sporter, geslacht, en de spierkracht van de sporter.

Robert Zaharia
5e
10-02-2010

You might also like