You are on page 1of 346

KASTEEL NEDERHEMERT

Een oriëntatie op de bouwgeschiedenis


De Werkgroep Restauratie, opgericht in 1967 om aan de afdeling der Bouwkunde van de
Technische Hogeschool Delft de specialisatie tot restauratie-architect mogelijk te
maken, werd in 1977 door de afdelingsraad als werkgroep volgens de Wet Universitaire
Bestuurshervorming goedgekeurd.
Binnen de studiespecialisatie Restauratie is de laatste jaren een toenemende
belangstelling opgemerkt voor bouwhistorisch onderzoek. Om dit onderzoek te stimuleren
tracht de werkgroep uitgave van deze onderzoeken, verricht door medewerkers en
studenten van de werkgroep, mogelijk te maken door het verzorgen van een serie
monografieën.
Kasteel Nederhemert is het eerste deel in deze serie.
KASTEEL NEDERHEMERT

Een oriëntatie op de bouwgeschiedenis

door J. Kamphuis

Delftse Universitaire Pers/1985


Op het omslag: anonieme tekening van het kasteel, ± 1600. (Foto: Rijksdienst voor
de Monumentenzorg)
Frontispice: luchtfoto van het kasteel; opname 1984. (Foto: Fotografische dienst
van de Hoofd Bibliotheek van de Technische Hogeschool Delft.)

Uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers


Mijnbouwplein 11
2628 R T Delft
telefoon (015) 783254

In opdracht van:

Werkgroep Restauratie
Afdeling der Bouwkunde
Technische Hogeschool Delft
Berlageweg 1
2628 CR Delft
telefoon: (015) 781047

Monografieën van de Werkgroep Restauratie

Deel I: Kasteel Nederhemert, een oriëntatie op de bouw geschiedenis


Deel 11: De architectuur en bouwwijze van het Curacaose landhuis

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Kamphuis, J.

Kasteel Nederhemert : een oriëntatie op de bouwgeschiedenis / J. Kamphuis.


- Delft: Delftse Universitaire Pers. - Ill., foto's
Uitg. in opdracht van Werkgroep Restauratie, Afd. der Bouwkunde, T.H. Delft.
- Met li t. opg.
ISBN 90-6275-190-3
SISO 718.2 UDC 728.82(492.5317)(091)
Trefw.: Nederhemert (kasteel) ; bouwkunst; geschiedenis.

Tweede druk 1986

Copyright © 1985 by author: J. Kamphuis

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, micro-
film or any other means without written permission from the publisher: Delft
University Press, Delft, The Netherlands.
- V -

INHOUDSOPGAVE

pag.
Inhoudsopga ve V

Ten Geleide VII

Voorwoord IX

Inleiding 1

Hoofdstuk I Beschrijving van het interieur van het kasteel 5


omstreeks 1930.

Bijlage: cartografisch materiaal 32

Hoofdstuk II " ••• een onderaardsche gang is ontdekt ••• " 37

Hoofdstuk III Samenvatting van het onderzoek, dat door Renaud


in 1960 is verricht 43

Hoofdstuk IV Verslag Bouwhistorisch onderzoek 1984 59

Hoofdstuk V Beschrijving van de hypothetische plattegrond


ontwikkeling 173

Bijlage I De elementen van een woontoren 245


Bijlage II De muurtrappen in de woontoren 247
Bijlage III Hypothese van de optische correctie 251
Bijlage IV De ronde torens 252
Bijlage V Het al dan niet tweeledig zijn van
de zuidvleugel 259
Bijlage VI De twee keukentorens 263
Bijlage VII De traptoren 281
Bijlage VIII De indelingsproblematiek van de
ruimten op het voormalige binnenplein
en de waardering die door diverse
auteurs opgebracht wordt voor de in
1868-1880 gew i j zigde voorgevel. 287

Samenvatting 291

Literatuurlijst 311

Herkomst van de foto's 313

Bijlagen: Bijlage 1 Foto's van de maquette 314


Bijlage 2 Gereconstrueerde plattegronden
en doorsneden 317
Bijlage 3 Plattegronden 323
- VI
- VI I -

TEN GELEIDE

Hier ligt dan de eerste monografie van de Werkgroep Restauratie (Afd. Bouw-
kunde, T.H. Delft) voor ons. Een eersteling, die zoals gebruikelijk met alle denk-
bare zorg was omringd en nu met vele bezweringen tegen het boze oog de wereld
in wordt gestuurd.
Het object - de ruine van het tijdens W.O.II verwoeste kasteel Nederhemert -
heeft zó lang op een meer dan oppervlakkige belangstelling moeten wachten, dat
het een weerbarstig onderwerp van onderzoek is geworden. De bouwval schijnt
zich hardnekkig en soms nukkig te verzetten tegen alle pogingen tot een liefdevol
begrijpen. Om het wat minder bloemrijk te zeggen: het allengs voortschrijdend
verval heeft al heel wat aanwijzingen voor de bouwhistorische ontwikkeling doen
verdwijnen of tot onherkenbaar wordens toe laten verweren.
Maar het gaat de volhardende onderzoeker als koning pygmalion uit de Griekse
sage, die uiteindelijk de onsterflijke goden smeekte om zijn werkstuk leven in te
blazen. Hoe meer men zich met de ruine en haar problemen bezighoudt, hoe dier-
baarder Nederhemert ons wordt. En •••. hoe bezorgder men zich gaat gevoelen ten
aanzien van de toekomst van het gebouw. De schrijver van deze monografie kon er
dan ook niet aan ontkomen hier en daar iets van die zorg te laten doorschemeren.
Uiteraard niet om iemand - wie dan ook - in gebreke te willen stellen en men mag
hem zijn verontrusting zeker niet euvel duiden. We zijn er nog niet aan toe om
Nederhemert - naar het gevleugelde woord van wijlen Prof. Martin - in schoonheid
te laten sterven.
Het voor ons liggende werk is een verantwoording geworden van alles, wat er aan
bouwhistorische gegevens boven water is gekomen. Daaraan hebben verschillende
disciplines, o.m. de architectonische, de iconografische en de archeologische hun
specifieke inbreng gehad. Het resultaat is niet altijd - het zij ruiterlijk toe-
. gegeven - een prettig leesbaar schriftuur geworden, al zijn er zeer leesbare ge-
deelten in aan te treffen. Niettemin diene men elke vergelijking met bijvoorbeeld
"L'histoire d'une forteresse" van Viollet Ie Duc uit den weg te gaan.
Wat het dan wel is? Ongetwijfeld een documentatie van onschatbare waarde. Wie
ooit met de restauratie te maken krijgt, zal er veel van zijn gading in vinden en
het werk telkens weer ter hand nemen. Wie zich met de ontwikkeling van het
kasteel bezighoudt, zal er niet omheen kunnen. We mogen deze samenvatting van
waarnemingen bovendien beschouwen als een studie met een grote voorbeeld-
werking op allen, die tot een dergelijk onderzoek geroepen worden. Ik aarzel dan
ook niet, de monografie niet alleen een ruime lezerskring, maar bovenal een grote
gebruikerskring toe te wensen.

Amersfoort, 29 augustus 1985


Prof. Dr. J.G.N. Renaud
- VIII -
- IX -

VOORWOORD

De ruïne van het kasteel Nederhemert wordt door de plaatselijke bevolking wel-
eens de "steenklomp" genoemd. Eigenlijk is deze oneerbiedige benaming voor het
voormalige kasteel juist, want van dit kasteel zijn thans alleen nog maar stenen
over; stenen in alle vormen, kleuren en maten. Het is voor de bouwkundige leek
moeilijk in deze verzameling stenen structuren te ontdekken, want de ruïne is
thans een lappendeken van reparaties, naden en rafelig of ingestort metselwerk.

Omdat de ruïne tussen 1945 en 1967 heeft blootgestaan aan de inwerking van het
Hollandse klimaat, is de hechting van de kalk op de muren verloren gegaan. Op
deze manier zijn bouwsporen zichtbaar geworden, die voor Nederland uniek zijn in
hun veelheid en verscheidenheid.
Al deze bouwsporen zijn een stukje van een nogal ingewikkelde puzzle: de bouw-
geschiedenis van het kasteel. De bouw sporen en de gecompliceerde plattegrond-
ontwikkeling, hebben mij vanaf mijn eerste bezoek aan de ruïne gefascineerd. Om
deze reden heb ik dit kasteel als afstudeeronderwerp gekozen. Het bouwhistorisch
onderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in het onderhavige rapport.

Niet onvermeld moet blijven, dat dit resultaat niet bereikt had kunnen worden
zonder de vele hulp en inspiratie die ik van diverse zijden heb mogen ontvangen.
Daarvan wil ik speciaal noemen: Ir. I.C. Bakker; Ir. T.C. Bauer; Ir. D.B.M.
Hermans; E.G.J. Jochems; S.A.G. Jochems; J.H. Kastelijn; H.C. Knook; Jhr.
F .G.L.O. van Kretschmar; Drs. M.J. Moens-Gigengack; N.J.B.G. (Nederlandse
Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis); Dr. Ir. J.J. Raue; Prof. Dr.
J.G.N. Renaud; Th. van Straalen; Staatsbosbeheer; Stichting Vrienden der Gelder-
sche Kasteelen; Fotografische dienst van de Afdeling Bouwkunde, TH Delft; J.A.
van der Hoeve; L.E.M. Barones van Wassenaer-Crocini; M.E.L. Baron en Barones
van Wassenaer; Aannemersbedrijf Woudenberg-Ameide.
-x-

BIJ DE TWEEDE DRUK

Het is verheugend te mogen constateren dat de belangstelling voor het boek "Kasteel
Nederhemert" groter is gebleken dan de Werkgroep Restauratie heeft kunnen voorzien.
Bij de tweede druk is de hanteerbaarheid van het boek vergroot door achterin het boek
(op uitvouwbare bladen) extra plattegronden en doorsneden op te nemen.
Eveneens zijn achterin het boek enkele foto's toegevoegd van de door de heer J.J. Keet
(maquettebouwer van de afdeling der Bouwkunde) gemaakte maquette van het kasteel.
Met behulp van deze foto's kan men het bouwvolume van de huidige ruïne vergelijken
met het volume van het kasteel omstreeks 1930.
Voorts zijn enkele onvolkomenheden gecorrigeerd en op sommige plaatsen is de tekst iets
uitgebreid.

Delft, januari 1986


J. Kamphuis
- 1 -

INLEIDING

De onderhavige publicatie is opgesplitst in drie delen:


Ie) beschrijving van het kasteel voor de brand in 1945 (Hoofdstuk 1),
2e) beschrijving van de onderzoeken, die in 1908, 1960 en 1984 zijn verricht
(respectievelijk de Hoofdstukken 11, III en IV),
3e) beschrijving van de nieuwste inzichten ten aanzien van de bouwgeschiedenis
van het kasteel (Hoofdstuk V).

De beschrijving van het kasteel in welstand is in dit bouwhistorisch verslag opge-


nomen, om de lezer een indruk te geven, hoe dit gebouw gebruikt werd.

Bij de beschrijving van de onderzoeken zijn na elk hoofdstuk (11, III en IV), als
documentatie, tekeningen opgenomen. In de tekst wordt naar deze documentatie
verwezen middels de benaming "Blad"; dit ter onderscheiding van de in de tekst
opgenomen afbeeldingen. De afbeeldingen (foto's en tekeningen) hebben een
illustratief karakter. Om te benadrukken, dat de documentatie op de bladen bij de
afzonderlijke hoofdstukken hoort, zijn de bladen van de opeenvolgende hoofdstuk-
ken niet doorgenummerd.
Veel van de in dit rapport opgenomen foto's zijn verzorgd door de Fotografische
Dienst van de Afdeling Bouwkunde (TH Delft); deze foto's zijn te herkennen aan
een negatiefnummering, die uit drie cijfercombinaties bestaat.

In en om het gebouw bevinden zich peilrnaten. Deze waterpassing is vermoedelijk


in opdracht van H. Korswagen in de jaren '60 verricht. Het P=O niveau bevindt zich
1,424 m boven de drempel van de "achterdeur" (de toegang tot de zaalkelder). Het
P=O niveau is nog niet gekoppeld aan het N.A.P. Van deze nauwkeurige water-
passing is dankbaar gebruik gemaakt bij het maken van de opmeting en het ver-
richten van het onderzoek.
In de kelders is als peilmaat het huidige loopvlakniveau c.q. het niveau van de ver-
dwenen plavuizen aangehouden.
Voor de begane grond verdieping (met uitzondering van de ronde toren en de
noordvleugel) is als peilmaat de bovenkant van de betonplaat aangehouden. Het is
thans echter nauwelijks te controleren, of deze betonvloeren zich op hetzelfde
niveau bevinden als de oorspronkelijke vloeren.
Voor het bepalen van de vloerhoogte van de eerste en tweede verdieping (c.q. zol-
derbalklagen) werd, met uitzondering van vertrek 2.7 in de ronde toren, terugge-
vallen op in het muurwerk aanwezige bouwsporen.

Bij de beschrijving van de diverse onderzoeken zal met behulp van het begrip
"Putpeil" worden aangegeven, op welk niveau zich de bovenkant van de (al dan niet
verdwenen) vloer c.q. het maaiveld bevindt.

Voor het leesgemak is in de hieronder volgende verhandeling de ruine noord-zuid


georiënteerd gedacht. (De woontoren wijkt 15 0 in oostelijke richting van deze
oriëntatie af).
- 2 -

De in de loop der tijd verrichte onderzoekingen hebben zich beperkt tot het
kasteel. Aan het sinds 1948 niet meer boven het maaiveld aanwezige bouwhuis aan
de westzijde van het kasteel is geen aandacht geschonken. Thans is nog niet
bekend, waar de reeds in 1310 genoemde voorburcht heeft gelegen.

In 1983 is het opgaande muurwerk met al zijn bouwsporen gedocumenteerd. Daar,


waar de interpretatie van bouwsporen problemen opleverde, is in het voorjaar van
1984 het onderzoek onder het maaiveld (c.q. kelderniveau) voortgezet. Door dit
gerichte onderzoek werden een aantal interessante bouwhistorische ontdekkingen
gedaan, zoals een in de 18de eeuw dichtgezette kelder, een 14de eeuws privaat
met een unieke beerkelder en aanwijzingen voor het bestaan van drie, inmiddels
verdwenen torens.

De beschrijving van het onderzoek onder het maaiveld neemt in dit verslag vrij
veel ruimte in. Daar men hierdoor geneigd is te denken dat dit onderzoeksaspect
veruit het belangrijkste zou zijn, moet erop gewezen worden, dat de door graaf-
werk verkregen gegevens zeer nauwkeurig moesten worden vastgelegd, omdat zij
voor derden niet direct te verifiëren zijn. Daar de bouwsporen in het opgaande
muurwerk zonder al te veel problemen toegankelijk zijn, en dus ook geïnter-
preteerd kunnen worden, is een uitvoerige documentatie van deze sporen achter-
wege gebleven. Dit verklaart de extra aandacht, die in de hoofdstukken III en IV
aan het onderzoek onder het maaiveld wordt geschonken.

In hoofdstuk V wordt gepoogd, alle door bouwhistorisch, topografisch en archi-


valisch onderzoek verkregen gegevens tot een geïntegreerde bouwgeschiedenis te
verwerken. Deze bouwgeschiedenis kan echter niet meer pretenderen dan een
hypothese van de voortschrijdende plattegrondontwikkeling te zijn.
Dit hoofdstuk wordt afgesloten door een samenvatting van de bouwhistorie. In
deze samenvatting wordt elke fase door middel van een isometrie drie
dimensionaal getekend. Om de volumina van deze tekeningen gemakkelijk te
kunnen vergelijken met de bijbehorende plattegronden is achteraan het hoofdstuk
op een uitvouwbaar blad een gecomprimeerde plattegrondontwikkeling opgenomen.
Om sneller greep te krijgen op de in de hoofdstukken 11 t/m V behandelde materie
verdient het aanbeveling deze samenvatting vooraf te lezen.

Met nadruk moet erop gewezen worden, dat de in deze publicatie neergelegde
nieuwe inzichten het resultaat zijn van een momentopname van het onderzoek. Er
heeft in 1984 slechts een kortstondig veldonderzoek plaatsgevonden. De hieruit
verkregen gegevens waren echter kwalitatief en kwantitatief dermate over-
weldigend, dat het niet verantwoord was het veldonderzoek voort te zetten zonder
eerst de vergaarde gegevens te verwerken en met elkaar in verband te brengen.
Het onderhavige boek is derhalve de "tussenbalans", die na verwerking van de ge-
gevens is opgemaakt. Pas na een verifiërend veldonderzoek zal het mogelijk zijn
een redelijk betrouwbare "absolute" bouwgeschiedenis te beschrijven. Om deze
reden zal in de tekst de zinsnede "verdient nog nader onderzoek" diverse keren
voorkomen en zal men in dit verslag tevergeefs zoeken naar een historische en
genealogische verantwoording.
- 3 -

Samenvattend heb ik om de volgende redenen gemeend het resultaat van mijn


studie in deze vorm uitte moeten brengen:
Ie) Zoals hiervoor betoogd, is het voor de gemiddelde bezoeker van het kasteel
een moeilijke opgave structuren in de ruine te ontdekken. Door middel van
een denkbeeldige rondleiding omstreeks 1930 zal een impressie worden ge-
geven van de ruimtelijke opbouw van het kasteel en het functioneren van de
verschillende vertrekken.

2e) Vanwege het bouwhistorisch onderzoek heb ik mij verdiept in het zoeken
naar een onderaardse gang door Ad. Mulder in 1908 en het oriënterend
onderzoek, dat Renaud in 1960 op de ruine heeft verricht. In een uitvoerige
verhandeling als deze, mogen de resultaten en bevindingen van deze twee
onderzoeken niet ontbreken.
3e) Tijdens het in 1984 verrichte onderzoek onder het maaiveld is slechts een
gedeelte van het "bodem archief gelezen". Om een toekomstig onderzoek
vruchtbaar te maken, moeten de verrichte werkzaamheden en de daaruit-,
voortvloeiende resultaten c.q. conclusies nauwkeurig worden beschreven.
4e) Het bouwhistorisch onderzoek heeft met betrekking tot de plattegrondont-
wikkeling geleid tot nieuwe inzichten. Om te voorkomen dat de tamelijk ge-
compliceerde bevindingen in vergetelheid zouden kunnen geraken, zijn zij
vastgelegd in deze publicatie.
5e) Enkele gedeelten van de bouwhistorie zijn (nog) niet eenduidig te be-
schrijven. Deze stadia zijn, met alle pro's en contra's, gesepareerd van de
plattegrondontwikkeling opgenomen.
6e) Ik hoop dat deze publicatie ertoe zal bijdragen, dat de waardering voor de
"steenklomp" te Nederhemert-Zuid zich in positieve zin zal wijzigen, opdat
dit unieke monument binnen afzienbare tijd de restauratie (of consolidatie)
krijgt die het verdient.
- 4 -
- 5 -

HOOFDSTUK I

Beschrijving van het kasteel voor de verwoesting in 1945 1)

INLEIDING

Het kasteel is in de zuidwesthoek van de Bommeierwaard gelegen. De Heerlijkheid


Nederhemert maakte vroeger deel uit van het Land van Altena. Dit was een
gebied waar de invloedsferen van Holland, Gelderland en Brabant elkaar raakten.
De spanningen die dit met zich meebracht, hebben geleid tot gecompliceerde
leenverhoudingen. Zo kreeg Holland het Land van Altena, dus ook Nederhemert, in
de 12de eeuw in leen van de graaf van Kleef. In 1332 werden door Willem III van
Henegouwen, graaf van Holland alle rechten over het Land van Altena gekocht.
Jan van Hemert was in het begin van de 14de eeuw bezitter van het huis; dit
kasteel was, in tegenstelling tot de Heerlijkheid, een allodiaal goed. Zijn leenband
met Holland (inzake de Heerlijkheid) belette hem echter niet het kasteel in 1310
op te dragen aan Reinaid II van Gelre. Pas in 1715 komt aan deze gecompliceerde
verdeling van invloedsferen een einde, want in dat jaar wordt Nederhemert bij
Gelder land gevoegd.

De ligging in de door de eeuwen heen door oorlogen geteisterde Bommeierwaard,


is het gebouwen zijn inventaris in 1945 noodlottig geworden. Ruim 1200 m ten
zuiden van het kasteel stroomt de Bergse Maas; zie afbeelding 1. Achter deze ri-
vier had het Duitse leger zich in oktober/november 1944 verschanst. Tijdens de
beschieting van Heusden hebben de inwoners van Nederhemert-Zuid en Bern een
veilige schuilplaats gevonden in de kelders van het kasteel. Gedurende enkele
dagen hebben deze mensen, die door een dode Maasmeander van de rest van de
Bommeierwaard afgesneden waren, tussen de gehele appeloogst van het landgoed
geleefd.

Het kasteel was in november 1944 èèn van de weinige onbeschadigde gebouwen in
Nederhemert-Zuid. Daarom werd vanuit de (beschut liggende) kelders van het
kasteel de defensie van 't Eiland geleid. Om bij de verdediging niet gehinderd te
worden door burgers, werd het grootste gedeelte van de bevolking van de Bom-
meierwaard geëvacueerd. De inwoners van Nederhemert-Zuid moesten op 11
november 1944 vertrokken zijn. Dit laatste is er de oorzaak van, dat niet bekend is
op welke wijze het kasteel in brand is geraakt.
Deze brand werd op 12 januari 1945 om ongeveer 16.00 uur voor het eerst waarge-
nomen vanuit Zuilichem. Het vuur heeft twee etmalen nodig gehad, om het kasteel
met zijn gehele inboedel (en de in de kelders opgeslagen kunstschatten van derden)
te verteren.

1) Zonder de enthousiaste hulp van L.E.M. Barones van Wassenaer-Crocini, de


laatste bewoonster van het kasteel, zou de hieronder volgende beschrijving,
van het inmiddels 40 jaren ruïneuze kasteel, niet mogelijk zijn geweest.
Dankzij de medewerking van Jhr. F .G.L.O. van Kretschmar kan de tekst ge-
ï llustreerd worden met de door hem in 1943-44 gemaakte interieurfoto's.
- 6 -

Afbeelding 1.
Topografische Kaart.
Uitgave 1908; detail Blad
567, (thans 44F) 1:25.000.
(F oto: auteur)

Na de bevrijding zijn pogingen om tot herbouw c.q. restauratie over te gaan helaas
mislukt.
Door inwateren en stukvriezen had het muurwerk, dat in 1945 nog redelijk gaaf
was, grote schade opgelopen. Vooral de relatief dunne muren van de voorgevel
gingen gevaar opleveren voor degenen die om en in het uitgebrande gebouw ver-
keerden. Dit en het ontbreken van financiëel perspectief voor de herbouw, leidde
tot de aanvraag van een sloopvergunning. Daar er kennelijk geen alternatief was,
werd deze vergunning verleend. Wel werd aan de kelders monumentale waarde
toegekend. Zij vielen buiten de sloopconcessie.
Gelukkig is de vergunning niet volledig benut. Men bracht piëteit op voor het
muurwerk dat men voor oud aanzag. Helaas bleek toen, dat het constructief on-
verantwoord was, de zeshoekige toren en de zuidvleugel buiten de sloop te houden.
Thans, 40 jaar na de noodlottige brand, dreigt door het vervagen van herinneringen
het verband zoek te raken tussen de ruine op "het Eiland" enerzijds en de oude
foto's van het kasteel, de beschrijvingen en anecdotes anderzijds.
- 7 -

Afbeelding 2. Anonieme kaart uit het midden van de 17de eeuw. (Herkomst
Universiteits Bibliotheek Leiden; Bodel Nijenhuis: port. 7-35).
N.B. De kaart is niet georiënteerd; het noorden is onder.

Nu de betrokkenen nog te raadplegen zijn, moet de kans worden waargenomen, om


te documenteren hoe dit kasteel er uit heeft gezien en op welke wijze het gebouw
gebruikt werd. Met de hieronder volgende beschrijving, kan men de sfeer proeven
die in het huis hing. En met deze achtergrondkennis gewapend, wordt men in staat
gesteld, de huidige "steenklomp" anders te gaan bekijken en misschien zelfs te
waarderen.

LIGGING

Om het kasteel ligt het restant van een rechthoekig fort. Dit fort, dat in de 16de
eeuw is aangelegd, had aarden wallen en op de vier hoeken bastions. Dit samenstel
vormde de hoofdwal van de aanleg; zie afbeelding 2. Om deze wal heen lag een 20
à 25 m brede gracht, de hoofdgracht. Het fort werd gecompleteerd door een voor-
wal, die aan de oostzijde twee bastions had. Deze bastions zijn in de huidige par-
celering nog te herkennen. Van de voorwal is aan de zuidzijde, met enige fantasie,
nog het profiel te herkennen: het glacis, de bedekte weg en de contrescarp.
Om de voorwal lag een singel. Jn deze singel hebben, blijkens oude kaarten, ten-
minste drie ravelijnen gelegen. 2

2) Zie de Bijlage achter dit hoofdstuk.


- 8 -

NN

2 4 6 B 10 20 KELDER

Afbeelding 3. Reconstructie van de kelderplattegrond van het kasteel, voor de


brand in 1945.

Vertreknum mer Peil Benaming/functie Traptoren

0.1 -2,05 kelder bordes Peil


0.2 -2.05 Grote kelder 1 +0,72
0.3A -2,18 kelder
0.3B -1,98 kolenkelder
0.4 -1,85 kelder
0.5 -1,18 kelder
0.6 -1,49 kelder
0.7 -2,78 kelder
0.8 -1,35 kelder
0.9 -1,35 gang
0.10 -1,35 kelder
0.11 -1,35 Keuken
0.12 -1,35? kelder

Bij het slechten van de wallen, in de 18de eeuw, werden de scherpe kantjes van de
bastions (de flanken) uitgevlakt. Daardoor is de huidige vorm van het eiland ont-
staan; een vierkant met ingeknikte zijden. Deze zijden zijn dus voor het grootste
gedeelte de voormalige facen van de bastions. Tevens werd bij het slecht~n van de
wallen ook de binnengracht, die direct om het kasteel lag, gedempt. 3 Van de
eventuele ravelijnen zijn thans geen sporen meer in het landschap te herkennen;
zie afbeelding 1.

3) Vriendelijke mededeling F .A. Eliëns.


- 9 -

Ir
Q

Vp

o 1 4 6 8 10 10
BEGANEGROND

Afbeelding 4. Reconstructie van de begane grond plattegrond van het kasteel, voor
de brand in 1945.

Vertreknummer Peil Benaming/functie Traptoren

1.1 +2,20 Huiskamer /Eetkamer Bordes Peil


1.2 +1,68 Zaal 1 +0,72
1.3A +0,98 Keuken 2 +0,72
1.3B +0,98 personeel 3 +1,45
1.3C +0,98 Bijkeuken 4 +2,49
1.30 +0,98 voorraadkamertje 5 +3,41
1.3E +0,98 portaaltje
1.4 +1,95 Eetzaal
1.6A +0,72 wijnkelder
1.6B +0,72 Gang
1.7 +0,40 wijnkelder
1.8 +1,65 Kantoor
1.9 +1,15 à
+1,65 Vestibule
1.10 +2,20 Bibliotheek
1.11 +2,20 Salon
1.12 +2,20? Boudoir
- 10 -

2 4 6 B '0 20 1e VERD IEPIN G

Afbeelding 5. Reconstructie van de plattegrond van de eerste verdieping van het


kasteel, voor de brand in 1945.

Vertreknummer Peil Benaming/ functie Traptoren

2.1 +5,86 Kinderkamer Bordes Peil


2.2A +5,93 Eerste Mamsel 5 +3,41
2.2B +5,93 Tweede Mamsel 6 +4,59
2.3A +4,96 Logeerkamer 7 +5,17
2.3B +4,96 Logeerkamer 8 +5,86
2.3C +4,96 Maarten van 9 +6,35
Rossumkamer
2.30 & E +4,96 gang
2.4 +5,17 Maaskamer
2.6A +3,44 gang
2.6B +3,44 Archiefkamertje
2.7 +3,50 Rook- c.q. Herenkamer
2.8A +5,80 Kleine slaapkamer
2.8B +5,80 gang
2.10 +5,80 Balkonkamer
2.11 +5,80 Slaapkamer
2.12 +5,80? Kleedkamer
- 11 -

0246810 20 2e VERDIEP ING

Afbeelding 6. Reconstructie van de plattegrond van de tweede verdieping van het


kasteel, voor de brand in 1945.

Vertreknum mer Peil Benaming/functie Traptoren

3.2 +9,80? Grote zolder Bordes Peil


3.3A t/m C +8,39 appartement 10 +7,13
3.3E +8,39 gang 11 +8,05
3.4 +8,68 Eetzaalzolder 12 +8,68
3.6A +6,25 Gang 13 +9,80?
3.6B +6,25 Badkamer 14 +10,70
3.7 +6,40 logeerkamer?

BESCHRIJVING

De beschrijving van het kasteel zal worden gegeven in de vorm van een denk-
beeldige rondleiding omstreeks 1930 door het gebouw in welstand. De rondleiding
vangt aan bij de voormalige hoofdgracht.
De vertrekken van het kasteel zijn genummerd; deze nummers zijn op de platte-
gronden terug te vinden; zie de afbeeldingen 3, 4, 5 en 6. Het eerste cijfer van de
vertreknummering op deze plattegronden duidt de verdieping aan: 0 = kelderver-
dieping; 1 = begane grond; 2 = eerste verdieping; 3 = tweede en zolderverdieping.
Het getal (1 t/m 12) achter deze verdiepingsaanduiding, geeft aan in welk gedeelte
van het gebouw een vertrek gesitueerd is. Indien door de bewoners een vertrek
met een bepaalde naam werd aangeduid (bijvoorbeeld "Bibliotheek"), wordt deze
ruimte in de tekst met een hoofdletter aangegeven.
Ten gerieve van de lezer zijn deze plattegronden ook achterin het boek (pag: 323)
op uitvouwbare bladen opgenomen.
- 12 -

Index op de letters op de plattegronden van de afbeeldingen 3 t/m 6

A) 1.1 waterput
B) 0.1 &: 1.1 muurtrap met een in de loop der tijd dichtgezette deuropening
C) 1.1 &: 2.1 muurtrap
D) 2.1 thans massief muurwerk; tot 1781 bevond zich hier een
muurtrap
E) 1.1 muurnis, het restant van een poort
F) 0.1 kaarsnis
1.1 gekoppelde kaarsnissen
1.7 kaarsnis
2.1 gekoppelde kaarsnissen
G) 1.2 ui tbouw; hierin bevond zich ooit een poort
H) 0.2 restant van een muurtrap
I) 0.6 toilet
J) 1.6B toilet
K) n.v.t toilet
L) 1.9 hoofdingang
M) n.v. t. stookplaats
N) 1.1 Bibliotheekgang
0) 1.3A oude (brood)oven
P) 1.3A nieuw stookgedeelte in 0)
Q) 1.3A nieuw bakgedeelte in 0)
R) 1.3A rookkanaal 19de eeuws fornuis
S) 1.3A muurkast
T) 1.2 &: 2.3E muurtrap (zgn. Keukencamertrap)
U) 1.4 muurkast (zgn. Buffetkast)
V) 1.4 muurkast (zgn. Provisiekast); in 1781 dichtgemetseld
w) 0.3A schietgaten
0.3B
1.3B
1.3C
1.7
X) 1.7 dichtgemetselde (privaathoegang
y) 1.7 dichtgemetseld venster
Z) 1.7 dichtgemetselde stookplaats
AA) 2.3C Bed van Maarten van Rossum
BB) 2.3C muurkast; voormalig privaat
CC) 2.1 privaat
DD) 2.1 kluis
EE) 2.1 muurkast
FF) 2.1 toiletruimte
GG) 2.4 dichtgemetselde toegang tot uitgekraagd privaat
HH) 0.7 dichtgemetseld venster
II) 0.4 steunbeer
JJ) 2.1 gang
KK) 0.2 &: 1.2 in de muur uitgebroken trap
LL) 2.2A &: 3.3E trap
MM) 3.3E &: 3.2 trap
NN) 0.3A waterput
00) n.v.t zakgoot
- 13 -

4/5 EETZAAL

TOILET U I TSOUW

Afbeelding 7. Nomenclatuur: de 12 bestanddelen van het kasteel.

Op afbeelding 7 wordt een overzicht gegeven van de 12 bestanddelen van het


kasteel, met de in deze verhandeling gebruikte benamingen. Op de vier platte-
gronden worden naast de cijfers (de vertreknummering), letters toegepast ter aan-
duiding van specifieke bouwkunige elementen. Op de afbeeldingen 8, 9, 10 en 11
zijn de gevels van het kasteel gereconstrueerd.

Het ongeveer 125 x 125 m grote kasteeleiland is over een aan de westzijde gelegen
dam in de voormalige hoofdgracht bereikbaar. Na door het hek te zijn gelopen,
passeren we twee gesnoeide bomen; zie afbeelding 12. Zij worden Adam en Eva
genoemd. We vervolgen onze weg over het straatje en nemen naast het bijgebouw
een zogenaamde "Mammoetboom" (Sequoia Gigantea) waar. Links van de ronde
toren staat ook zo'n boom. Naar verluid heeft een Baron van Nagell het zaad voor
deze boom uit het toenmalige St. Petersburg meegebracht. (Hij bevond zicr toen
in het gevolg, dat Anna Paulowna in 1816 naar Nederland begeleidde).4 Voor
Nederland is de omvang die deze bomen op Nederhemert hebben bereikt tamelijk
zeldzaam.

De hoofdingang van het kasteel is gevat in portaalbogen, en wordt geaccentueerd


door een fronton met uurwerk en een balkon. Hij is bereikbaar over een brede
bordestrap. Het bordes zelf heeft een gekanteelde balustrade en een gietijzeren
overkapping. 5) Hoewel deze overkapping ongetwijfeld functioneel is, bepaalt hij op
nogal negatieve wijze de esthetische waarde van de voorgevel. Wanneer wij ons op
het bordes omkeren, merken wij dat de zichtas op de Maas (vanaf het bordes) net
langs de kerktoren van Wijk loopt.

4) Aldus Craandijk op pag. 437. Volgens deze schrijver heeft de boom zijn
"slanken top" ooit tijdens een storm verloren.
5) Zie voor de toestand in 1944 afbeelding 129.
- 14 -

Afbeelding 8.
Reconstructie van de
westgevel van het kasteel,
voor de brand in 1945.

Afbeelding 9.
Reconstructie van de
zuidgevel van het kasteel,
voor de brand in 1945.

!Jj [H

B
o ffi o

Afbeelding 10.
Reconstructie van de
oostgevel van het kasteel,
voor de brand in 1945.
- 15 -

Afbeelding 11.
Reconstructie van de
noordgevel van het kasteel,
voor de brand in 1945.

mmo ~ 0
§ § 0 8D
o
D

Afbeelding 12. De voorgevel van het kasteel in de periode 1888-1945.


(De opname is gemaakt voor het verhogen van de keukentoren in 1916).
- 16 -

Afbeelding 13. De Zaal (vertrek 1.2), in zuidoostelijke richting gezien. Links op de


foto een uitbouw, waarin zich ooit een poort heeft bevonden. (Foto: Jhr. F.G.L.O.
van Kretschmar)

BEGANE GROND

Achter de dubbele deur van de hoofdingang bevindt zich de 2,70 m brede en 7,5 m
lange Gang (1.9). Aan de wanden van deze vestibule hangen ondermeer een baro-
meter, geweien en ongeveer 30 portretten. Op deze portretten, die alle dezelfde
grootte hadden, waren naast Graven van Holland o.a. Willem de Zwijger, de
Graven van Hoorne en Egmond afgebeeld. In de wanden zijn geen deuren geplaatst;
tegen de noordmuur staat een kapstok en daar tegenover een kast. Aan het einde
van de gang verleent een dubbele deur toegang tot de Zaal.

De Zaal (1.2) is het representatieve vertrek. Het is de grootste ruimte in het


kasteel: 11,5 x 7,5 x 3,5 m. Vanuit deze Zaal kan men, via 7 toegangen, vrijwel
alle gedeelten van het kasteel bereiken. Op afbeelding 13 ziet men de uitbouw aan
de oostzijde van de Zaal (G). Deze uitbouw was in de middeleeuwen een poort. In
de 18de eeuw werd deze nis als kapel benut. De herkomst van het op de foto afge-
beelde doopvont is onbekend. Het doopvont was van zwart Belgisch marmer en
werd als bloembak gebruikt.
- - -- - - - - - -- --- - - - - - - - -- - - - - -- - - -- - - --

- 17 -

Afbeelding 14. De Zaal (vertrek 1.2) in zuidwestelijke richting gezien. (Foto: Jhr.
F .G.L.O. van Kretschmar)

Op afbeelding 14 zien wij de zuidwesthoek van de Zaal: de grote boog met de


deuren daaronder scheidt de Gang van de Zaal. Onder de grote boog bevindt zich
een tafeltje met gebruiksklare olielampen. ("Het Eiland" werd pas na de oorlog op
het provinciaal electriciteitsnet aangesloten). Links op de foto is (onder de grote
boog) het gewelf boven de gang (N) naar de Bibliotheek (1.10) waarneembaar; ge-
heel rechts de haardplaat (M).
Via Bibliotheekgang N kunnen wij naar de Bibliotheek (1.10) gaan.
Voordat wij deze gang kunnen betreden, worden wij geconfronteerd met een van
de vele trapjes die dit kasteel bevat. Het kasteel heeft, tussen de kelders en de
zolders, 31 vertrekken. Door vele bouwactiviteiten in de loop der tijd zijn meer
dan 14 verschilende vloerniveaus tot stand gekomen. Verbindende elementen
tussen deze vertrekken zijn de Traptoren, het trappehuis tussen de Zaalbouw en de
Keukentoren, en de muurtrappen van de voormalige woontoren. De Traptoren
bevindt zich in de hoek, die wordt gevormd door de Zaal (1.2) en de Eetzaal (1.4).
Het trappehuis tussen de Keukentoren en de Zaal vangt, in de kelder, met trap KK
aan. Via de trappen T, LL en MM wordt de zolderverdieping (3.2) bereikt. Van de
drie muurtrappen in de woontoren (B, C en 0), is de laatste trap (0), die naar de
zolder voerde, in 1781 dichtgezet.
- 18 -

Afbeelding 15. De Woonkamer/Eetkamer (vertrek 1.1), in noordoostelijke richting


gezien. (Foto: Jhr. F.G.L.O. van Kretschmar)

Naast deze drie stijgpunten waren er meer dan 13 opstapjes nodig, en een even
groot aantal gangen en portalen, om een gemakkelijke communicatie mogelijk te
maken. De bovengenoemde trede voor de Bibliotheekgang is daar één van.
In de Bibliotheek staan losse kasten langs de wanden, zoals op afbeelding 15 zicht-
baar is. (Dit is overigens een afbeelding van de noordoosthoek van vertrek 1.1;
deze ruimte was tot ongeveer 1930 de Bibliotheek). De bibliotheek zelf bevat een
schat aan 18de en 19de eeuwse boeken. Het (voorzover bekend) oudste boek
dateert van 1492.
Vanuit de Bibliotheek bereiken wij de Salon (1.11).
- 19 -

Afbeelding 16. De Salon (vertrek 1.11), in noordwestelijke richting gezien. (Foto:


Jhr. F.G.L.O. van Kretschmar)

Afbeelding 16 toont de noordwesthoek van deze zitkamer. Links van deze foto
(niet zichtbaar op deze afbeelding) is de toegang tot het Boudoir (1.12) in de Zes-
hoekige toren. Op afbeelding 17 is de noordoosthoek van de Salon (1.11) waar te
nemen met links, in de porseleinkast, een verzameling Chinees en Delfts porselein.
Tevens verleent deze foto, door de dubbele deuren, een blik in een volgende kamer
(1.1). Deze ruimte (1.1) werd ook als eetkamer benut. Op afbeelding 18 is de
zuidwesthoek van dit vertrek afgebeeld; de muurdikte (1,8 m) is hier duidelijk
waar te nemen. Tot ongeveer 1930 was deze ruimte de bibliotheek. Tegen de
noordmuur staan nog een paar boekenkasten (zie afbeelding 15; de noordoosthoek
van deze salon), die geen plaats konden vinden in de kleinere ruimte van de
Bibliotheek (1.10). In deze woonkamer, de voormalige woontoren, behoren de
waterput (A), de poort (E) en twee gekoppelde kaarsnissen (F) tot de oorspronke-
lijke opzet. Zoals te begrijpen valt, waren deze architectonische details achter het
behang weggewerkt. In het portaal dat aansluit op de Zaal treffen wij twee muur-
trappen aan. Trap (B) leidt naar de keldergang (0.9) en de tweede trap (C) voert
via een portaal naar het vertrek (2.1) op de eerste verdieping van dit gedeelte van
het kasteel.
- 20 -

In de Zaal (I.2) aangekomen vinden Wij in de noordoosthoek, achter een vier-


vleugelig tochtscherm, de toegang tot de vertrekken in de Keukentoren. Na enkele
treden afgegaan te zijn, komen wij in een portaaltje (I.3E). In dit portaal is aan de
rechterhand een trap (KK) naar de Grote kelder (0.2) en links de toegang tot de
naamgever van deze toren: de Keuken (I.3A). Vermoedelijk is dit vertrek sinds de
herbouw van de toren in de l6de eeuw de keuken geweest. Reeds in een l8de
eeuwse inventaris wordt deze toren de "Keukentoren" genoemd.
In het midden van dit vertrek staat een grote eikehouten tafel, met Delfts blauwe
tegels op het blad. Tegen de oostmuur staat een aanrecht. Daarachter bevindt zich
een halfronde kast. Voordat er waterpompen in het kasteel geïnstalleerd werden,
kon men vanuit deze "uitholling" een put benutten. Deze put (NN) is op de kelder-
plattegrond in kelder 0.3A te zien. Het kasteel had, in tegenstelling tot de wijde
omgeving, al omstreeks 1900 stromend water. Om constant druk op de leiding te
hebben, was een groot waterreservoir op zolder geplaatst.

Afbeelding 17. De Salon (vertrek 1.11), in noordoostelijke richting gezien. (Foto:


Jhr. F.G.L.O. van Kretschmar)
- 21 -

In de noordoosthoek van de Keuken vinden wij een grote broodoven (0). Om een
continu ,bakproces mogelijk te maken, is deze oven in latere tijd horizontaal opge-
deeld in een, in le)em gemetseld, stookgedeelte (p) en een met kluitkalk gemetseld
bakgedeelte (Q).6 Noch de oude (0), noch de nieuwe (p) oven had een schoor-
steenkanaal. De rook moest via een enorme schoorsteenboezem uit de keuken
trekk~n. Deze schoorsteenboezem neemt de gehele noordwand van de ruimte in
beslag en is ongeveer 2 m breed. Onder deze schoorsteen, tegen de noordmuur aan,
staat een groot fornuis. Om een goede trek voor dit fornuis te garanderen werd in
de grote schoorsteenboezem een iets normaler gedimensioneerd rookkanaal ge-
metseld (R).

Afbeelding 18. De Woonkamer/Eetkamer (vertrek 1.1), in zuidwestelijke richting


gezien. (Foto: Jhr. F .G.L.O. van Kretschmar)

6) Zie voor de toestand van deze twee ovens in 1983 de afbeeldingen 168 en 169.
- 22 -

Afbeelding 19. De Eetzaal (vertrek 1.4), detail van het behang. (Foto: Jhr.
F .G.L.O. van Kretschmar)

Vanuit de Keuken is de Huiskamer van het personeel (1.3B) toegankelijk. In de


18de eeuw werd deze ruimte als bottelarij gebruikt, met daarboven een rookzol-
dertje.
Eveneens vanuit de Keuken is de Bijkeuken (I.3e) toegankelijk. Dit vertrek werd
gebruikt voor de opslag van olielampen en toebehoren.
Uiteraard is ook het Voorraadkamertje (1.3D) vanuit de Keuken te betreden. Tot
ongeveer 1781 was in de muur tussen dit kamertje en de Buffetkast (U) in de Eet-
zaal (1.4), een doorgeefluik aanwezig.
Omdat de Eetzaal niet vanuit de Keuken is te betreden, gaan wij terug naar de
Zaal (I.2). In de noordwand van de Zaal treffen wij een dubbele deur aan. De trap
(T) die naar de eerste verdieping van de Keukentoren leidt, ligt achter de
rechtervleugel van de deur.
- 23 -

Afbeelding 20. De Eetzaal (vertrek 1.4), de westzijde met de schouw. (Foto: Jhr.
F .G.L.O. van Kretschmar)

Door de linkervleugel van deze deur kunnen wij de Eetzaal betreden. In 18de
eeuwse rekeningen wordt dit vertrek al als de "Eetzaal" beschreven. Zij heeft tot
ongeveer 1930 als eetkamer gefunctioneerd. De benaming in de 20ste eeuw was
overigens "Eetkamer". Deze naam komt beter overeen met de dimensies van de
ruimte: de kamer meet "slechts" 7,50 x 4,30 x 3,30 m en hoort derhalve tot
middelgrote vertrekken van dit kasteel.
Het moer- en kinderbinten plafond is met essehouten beschot bekleed. Tegen de
muren is in de "Franse Tijd" een behang met chinoiseries aangebracht. Naar
verluid is dit behang door Franse krijgsgevangenen gemaakt. De toenmalige
dorpelingen zouden model hebben gestaan voor de kunstenaars. Dit zou de ver-
klaring zijn voor de op het behang zichtbare Chinese mannetjes met nogal westers
aandoende hoofden; zie afbeelding 19.
- 24 -

In de noordmuur benadrukken de regelmatig geplaatste vensters de importantie


van de Eetzaal. In het midden van de westmuur staat de schouw (M); zie af-
beelding 20. De in de oostmuur van de Eetzaal aanwezige provisiekast (V) werd in
1781 dichtgezet. Eveneens in de oostmuur vinden wij de Buffetkast (U); zie af-
beelding 21. Deze kast is door een dubbele deur toegankelijk. Aan de rechterzijde
van deze deuren bevindt zich (in dezelfde lijst) een blinde deur. Deze deur gaf tot
1782 toegang tot de trap (T) naar de eerste verdieping van de Keukentoren. In dat
jaar werd de toegang tot de trap, van de Eetzaal naar de Zaal verlegd. Tevens
werd toen de dubbele deur (of "Porte Brisée" zoals hij in de reken~ngen van de
Rentmeester wordt genoemd) in de noordmuur van de Zaal geplaatst'?

Afbeelding 21. De Eetzaal (vertrek 1.4), de oostzijde met de "Buffetkast". (Foto:


Jhr. F .G.L.O. van Kretschmar)

7) Zie hierna: Hoofdstuk 5, Bijlage VI.


- 25 -

Afbeelding 22. De
traptoren, gezien
vanuit de zaal.
(Foto: Rijksdienst
voor de Monumen-
tenzorg; neg. no:
1875)

In de noordwesthoek van de Zaal (1.2) vinden wij de toegang tot de Traptoren; zie
afbeelding 22. In deze Traptoren bevindt zich een spiltrap, die in 3* omwenteling
ongeveer 12 m hoogte overwint. Deze spiltrap heeft 14 bordessen met toegangen
tot vertrekken en gangen.
De trap speelt niet alleen een rol in het verticale verkeer, maar verbindt ook de
volgende bouwdelen min of meer horizontaal met elkaar: de Noordvleugel met de
daarachter liggende Ronde toren, de Toiletuitbouw, de Eetzaalvleugel, de Zaal-
bouwen de kamers op het voormalige binnenplein. Daar de trap, tussen de bordes-
sen, onregelmatige hoogteverschillen moet overbruggen, variëren het aantal
treden èn de hoogte van de optreden van bordes tot bordes. Vooral het laatste, het
wijzigen van de optrede - dit is de hoogte van de trede - wordt in de huidige bouw
ontoelaatbaar geacht.
De huidige spil in de traptoren is een architectonisch unicum. De vierhoekige spil
van metselwerk heeft in het midden een vierkante sleuf, die over de gehele hoogte
is uitgespaard. Op bepaalde plaatsen zijn verticale uitsparingen in de spil aange-
bracht, opdat het weinige lich~ dat in de volledig ingebouwde traptoren valt, op
speelse wijze wordt verspreid. 8

8) Zie hierna: Hoofdstuk V, Bijlage VII.


- 26 -

De treden van de trap zijn gelegd op gewelf jes. De gewelf jes rusten op gordel-
bogen. Deze gordelbogen zijn op onregelmatige wijze in de traptoren aangebracht;
zij zijn versierd met rode strepen (dodekop). Onder de gewelfvelden zijn slecht
passende (secundaire) kruisribben geplaatst. Deze ribben zijn gepolychromeerd. De
Traptoren zelf is wit gekalkt.
Via de bordessen 3 en 2 bereiken wij een laag gangetje (1.6B). Dit gangetje ontsluit
een Toilet (J), een Wijnkelder met tongewelf (1.6A) en de Wijnkelder in de ronde
toren (1.7). In dez~ laatste ruimte treffen wij schietgaten aan, die geschikt zijn
voor a;eschut (W). 9 In de zuidmuur bevindt zich een dichtgemetselde doorgang
(X).l Deze heeft vermoedelijk ooit toegang gegeven tot een buiten de toren uit-
gekraagd privaat. Bij (y) is een venster dichtgemetseld en bij (Z) is eveneens een
schouw dichtgemetseld.
Het westelijk gedeelte van het toren vertrek heeft een (half) koepelgewelf. Naar
het oosten toe gaat deze koepel over in een tongewelf.
Weer in de Traptoren gekomen vinden ~ij op het 4de bordes de toegang tot het
Kantoor of Rentmeesterskamer (1.8).11 Dit vertrek had een schouw tegen de
noordmuur (M).

EERSTE VERDIEPING

De trap volgend, ontsluit het 5de bordes een gang (2.6A). Ten noorden van deze
gang bevindt zich een Archiefkamertje (2.6B). In het verlengde van de Gang vinden
wij in de Ronde toren (2.7) de Rook- of Herenkamer •
Het 6de bordes van de Traptoren geeft, via een portaaltje, toegang tot een Toilet
(K). Het daglicht kon, door een venstertje in dit portaal, tot de volledig ingebouw-
de traptoren doordringen.
De Grote logeerkamer (2.4) wordt bereikt via bordes 7. Deze kamer wordt, van-
wege het uitzicht op de thans dode arm van de Maas ook wel Maaskamer genoemd.
In de noordmuur van deze kamer bevindt zich een aan de binnen- en buitenzijde
dichtgemetselde doorgang naar een uitgekraagd privaat (GG).1 2)
Via gang 2.3D komen wij vanuit de Maaskamer op de eerste verdieping van de
Keukentoren. Op deze verdieping van de toren vinden wij aan de noordzijde twee
logeerkamers: de vertrekken 2.3A en 2.3B.
De in de literatuur veel aangehaalde Maarten van Rossumkamer is het vertrek
2.3 C. Deze kamer dankt zijn naam aan het bed dat er in staat: AA op de platte-
grond; zie afbeelding 23. Dit oorspronkelijk tweepersoonsbed is in latere tijd
gereduceerd tot een éénpersoonsbed. Het heeft op het achterschot het wapen van
Van Rossum; zie afbeelding 24. De wapendragers zijn twee wilde mannen: saters.
Het bed is in de vorige eeuw aangekocht door een eigenaar van Nederhemert. Het
zou afkomstig zijn uit het gesloopte kasteel van Maarten van Rossum te
Poederoyen. Vrij snel na de plaatsing ervan op Nederhemert kwamen verhalen in
omloop over spoken. De angstaanjagende "bovennatuurlijke" geluiden werden
echter veroorzaakt door nachtuilen.

9) Zie voor de toestand van dit schietgat in 1985 afbeelding 151.


la) De doorgang was in 1985 nog gedeeltelijk dichtgemetseld; zie afbeelding 152.
11) Het landgoed dat beheerd moet worden is ongeveer 100 ha groot.
12) Dit privaat (dat in In 1781 gesloopt werd) is op afbeelding 117 waarneembaar.
- 27 -

Afbeelding 23. Het bed


van Maarten van Rossum.
(Foto: Rijksdienst voor de
monumentenzorg; neg. no:
12.111)

Afbeelding 24. Het achterschot van het


bed, met het wapen van Maarten van
Rossum. (Foto: onbekend)
- 28 -

Via gang 2.3E is de boven de Zaal gelegen Eerste Mamsel (2.2A) te bereiken. (Een
"Mamsel", afgeleid van Mademoiselle, was een dame die de huishouding bestierde).
De Eerste Mamsel functioneert als overloop. Het ontsluit, naast de eerste en
tweede verdieping van de Keukentoren, de Traptoren en de Tweede Mamsel.
De Tweede Mamsel (2.2 B) is in gebruik als linnenkamer. In brieven uit 1781 wordt
dit vertrek "washok" genoemd. Deze functie verklaart de zeer grote schouw (M) in
de zuidmuur van dit vertrek.
Ten zuiden van de linnenkamer ligt een kamer (2.1), die in gebruik is als kinder-
kamer. Via een portaal verbindt een muurtrap (C) de begane grond met dit ver-
trek. De in het verlengde van deze trap doorgaande muurtrap (D), die naar de zol-
derverdieping voerde, werd reeds in 1781 dichtgemetseld. Een nisje in het portaal
houdt de herinnering aan deze trap levend. 13) In de dikte van de zuidmuur is een
toilet (CC), een kluis (DD), een kast (EE) en een toiletruimte (FF) uitgespaard c.q.
uitgebroken. De kamer bevat in de oostmuur twee kaarsnissen (F), die identiek zijn
aan de kaarsnissen van het vertrek op de begane grond (I.1).
Vertrek 2.11 is een slaapkamer.
Torenkamer 2.12 beschikt over een balkon en is in gebruik als kleedkamer.
Ten noorden van de slaapkamer ligt de Balkonkamer (2.10). Hoe dit vertrek aan
zijn naam is gekomen, laat zich niet moeilijk raden; zie afbeelding 12. Deze kamer
dient eigenlijk als doorgangsruimte van de Gang (2.8B) naar de slaapkamer. Want
de tweede gang op deze verdieping (JJ) kon, door zijn gebrekkige verlichting, geen
rol in de communicatie spelen.
Het laatste vertrek op deze verdieping is de Kleine slaapkamer (2.8A).
Via een trapje in de gang voor deze kamer komen wij op bordes 9 van de Trap-
toren.

TWEEDE VERDIEPING

In de Traptoren geeft bordes 10 toegang tot een gang (3.6A), die een Badkamer in
de Noordvleugel (3.6B) en een Logeerkamer in de Ronde toren (3.7) ontsluit.
Een bordes verder (bordes 11) vinden we een deur, die toegang geeft tot de zolder
van de Noordvleugel.
Ook bordes 12 ontsluit een zolderruimte, namelijk die van de Eetzaalvleugel (3.4).

Het volgende bordes geeft toegang tot de "Grote Zolder" van de Zaalbouw (3.2).
Tevens kan men vanaf dit bordes de zakgoot (00) tussen de daken van de voor- en
achtervleugel bereiken; zie afbeelding 25. Deze zakgoot veroorzaakt vooral
tijdens de herfst veel overlast. Een deel van het blad van de eiken, die op de singel
staan, waait in dit jaargetijde over het grote dak en belandt in de zakgoot. Hier
verstopt het blad de afvoeren, en dit heeft overstromingen tot gevolg.
Het laatste bordes (14) van de Traptoren is waarschijnlijk het restant van een om-
loop. Voordat in d) 19de eeuw de kap van de noordvleugel over de traptoren door-
getrokken werd 14 kon men vanaf deze omloop van het uitzicht genieten op
Heusden en op de Maas.

13) Zie voor de situatie in 1985 afbeelding 147.


14) Zie hierna; Hoofdstuk 5, Bijlage VII.
- - - - - - -- -

- 29 -

Via de Grote Zolder (3.2) en trap MM bereiken wij de tweede verdieping van de
Keukentoren. In 1916 werd deze verdieping op de Keukentoren geplaatst, om de
oudste zoon van de toenmalige eigenaar te huisvesten. De verdieping is ook be-
reikbaar vanaf de Eerste Mamsel (2.2 A) via trap LL. Hij bevat naast een gang en
een toilet, de vertrekken 3.3A, B en C. Kamer 3.3C beschikt over een balkon.
Tezamen vormen deze kamers een zelfstandig appartement.

ZOLDERS

Via trap MM en de Traptoren zijn de ruimten in de kap toegankelijk. Maar omdat


de gehele kap verbrand is, is het niet mogelijk de zolderverdieping op bouwkundige
grondslag te reconstrueren. Daarom moet de gids U, wat betreft de zolders, te-
leurstellen. 15 )

NOK:!: P... 19,70

DAKSCHILD HELLINGS HOEK I' I

57"
46 "
17"
52 ° c.a. . 49°/55 0

,3 0 /OORSPR .+ THANS 55°)


50 ° (OORSPR ", THANS 54°)
18 "
17"
NQ KP. 13,70 ---+----\
44 "

KEUKEN TOREN - MAASOEKKING


RONDE TOREN - MAASDEKKING
6 HOEKIGE TOREN - RIJNDEKKING
OVERIGE DAKEN - PANNEN
TO ILETA ANBOUW - MAASDEKKING

,
i ./
NOKPUNT ! P+16,OO NO KPUN T! P.16,OO
61" wiNDWIJZER
6 I"
KAPPEN PLAN

Afbeelding 25. Reconstructie van het kapplan voor de brand in 1945.

15) In het bestaande m uurwerk zijn thans (1985) de meeste dakhellingen nog af te
lezen. Met behulp van deze bouwsporen en oude foto's is het mogelijk ge-
bleken het kappenplan te reconstrueren. Ook de nokhoogten zijn op deze wijze
te bepalen; zie het kappenplan op afbeelding 25.
- 30 -

KELDERS

De kelders zijn van buiten toegankelijk via de trap bij het bordes (0.9), de "achter-
deur" in de oostmuur van de Zaalkelder (0.2) en de in 1916 uitgehakte deuropening
in de noordmuur van de Keukentorenkelder (0.3A). De laatste deur was noodzake-
lijk voor een gemakkelijk en hygiënisch transport van brandstof naar de kolen-
kelder (0.3B).
Via de Traptoren en de muurtrappen B en KK zijn de kelders vanaf het begane
grond niveau te bereiken.
Naast toegangen hadden de kelders uiteraard ook vensters in de buitenmuren.
Deze waren van stevige diefijzers voorzien.
De kelderverdieping is, met uitzondering van vertrek 0.11, geheel in gebruik als
opslagruimte. Vertrek 0.11 werd omstreeks 1900 verbouwd tot keuken, maar is
nooi t in die hoedanigheid gebruikt. De afstand tussen deze keuken en de eetzaal is
te groot en de trap die bestegen moest worden te ongemakkelijk.
De kelders zijn in de loop der tijd behoorlijk opgehoogd. Dit heeft vooral te maken
met het streven de kelders droog te houden tijdens de vaak voorkomende hoge
waterstanden. (Tot de aanleg van de Bergse Maas (1888-1904) had 't Eiland regel-
matig te leiden onder overstromingen van de Maas). De ophogingen variëren van
0,45 tot 1,30 m. Door de ophoging van de vloer van kelder 0.1 sloot de daar aan-
wezige muurtrap (B) niet meer aan op het loopvlak, de doorgang werd daarom
dichtgemetseld. Deze kelder (0.1) heeft 5 enkele kaarsnissen, dit in tegenstelling
tot de begane grond en eerste verdieping. Die hebben elk, voor zover het oor-
spronkelijke muurwerk nog aanwezig is, twee gekoppelde kaarsnissen.
Het rechthoekige keldervertrek is overwelfd door een koepelgewelf zonder
pendentief; om preciezer te zijn: een boheems gewelf. 16) In de profane bouwkunst
is een dergelijk gewelf vrij zeldzaam.
De Zaalkelder 0.2 heeft in de westmuur een (dichtgezette) stookplaats. I?) In de
noordoosthoek van deze kelder bevindt zich het restant van een muurtrap (H). Het
vinden van deze muurtrap gaf in 1908 aanleiding tot het eerste bouwhistorisch
onderzoek op Nederhemert. Men dacht toen, dat men het begin van een onder-
aardse gang had gevonden. Deze gang zou onder de Maas door naar Herpt hebben
gelopen! 18r
De oostelijke Eetzaalkelder (0.4) is in de loop der tijd tenminste 1,25 m opge-
hoogd.
De westelijke Eetzaalkelder (0.5) behoort niet tot de oorspronkelijke opzet van dit
gedeelte van het kasteel: doordat de begane grond vloer (1.4) in de loop der tijd op
een hoger niveau is gebracht, ontstond een ruimte tussen de nieuwe begane grond
en de oorspronkelijke kelder (dit is kelder 00.5; zie hierna). De door deze ophoging
gecreëerde ruimte wordt thans ingenomen door kelder 0.5.
De keukentorenkelder is in twee ruimtes gesplitst (0.3A &. B). Kelder 0.3B was de
kolenkelder. Deze kelders bevatten aan de oost- en westzijde bijna geheel dicht-
gezette schietgaten. In de zuidmuur bevindt zich nog een gerepareerd schietgat,
dat intact is (W).19) In de noordmuur is in 1916 een toegang op de plaats van een
venster uitgebroken.

16) Zie voor de definiëring van het begrip "Boheems Gewelf" Hoofdstuk V, noot 7.
17) Zie voor de situatie in 1985 afbeelding 69.
18) Zie hierna bij Hoofdstuk 2.
19) Zie voor de situatie in 1985 afbeedling 59.
- 31 -

De Zaalkelder 0.2, de kelders van de Eetzaalvleugel (0.4 en 0.5) en de keuken-


torenkelder (0.3A gecombineerd met B) zijn voorzien van tongewelven die noord-
zuid geöriënteerd zijn.
De kelder van de Ronde toren (0.7) heeft een koepelgewelf. Deze kelder heeft,
naar verluid, tot ver in de 18de eeuw als gevangenis gediend. Ten gerieve van de
gevangenen was er in de muurdikte een privaat uitgespaard. Om ontsnappingen
door de 8rivaatkoker naar de gracht te voorkomen, had dit privaat een eigen beer-
kelder. 2 ) De vensteropening in dit vertrek (HH) verloor in de 18e eeuw haar
functie, toen de binnengracht gedempt werd. Thans ligt dit venster 1,5 m onder
het maaiveld.
De ruimten 0.8 t/m 0.12 bevatten geen gewelven. De begane grondvloer boven de
19de eeuwse vertrekken 0.8, 0.9 en 0.10 wordt door 10 noord-zuid lopende balken
gedragen. Het veel oudere vertrek 0.11 heeft een moer- en kinderbinten plafond.
De eveneens gewelfloze kelder in de zeshoekige toren heeft aan de oostzijde een
stookplaats.
Hoewel de "rondleiding" door het kasteel nu voltooid is, bevat het gebouw nog een
vertrek: onder ruimte 0.5 bevindt zich een in de 18de eeuw dichtgemetselde kelder
(00.5). Deze in 1984 toegankelijk gemaakte ruimte is even groot als het vertrek
erboven (0.5). Het heeft een vlak tongewelf, dat noord-zuid geöriënteerd is.
De kelder heeft geen vensters; wel bevindt zich in de kruin van het gewelf een
schuin omhoog (50 0 ) lopende ventilatiesleuf, die in de noordelijke muur is uitge-
spaard. 2 1) De sleuf loopt schuin omhoog, om te voorkomen dat bij hoge water-
standen de kelder vol loopt met water.
De kelder was toegankelijk vanuit een voormalig (lager) loopvlak van kelder 0.4.
Voordat deze toe~ar\g dichtgemetseld werd, is een grote hoeveelheid keukenafval
de kelder gestort. 2) Uit goed dateerbare vondsten in dit afval viel op te maken,
dat deze kelder in het laatste kwart van de 18de eeuw buiten gebruik is gesteld.

20) Tijdens het bouwhistorisch onderzoek, dat in 1984 verricht werd, is onder een
grote hoeveelheid puin een zeer fraaie collectie 14de eeuws aardewerk aange-
troffen; zie afbeelding 63.
21) Afbeelding 43 geeft de in 1984 aangetroffen situatie weer.
22) Zie afbeelding 44.
- 32 -

Bijlage

Men zou uit het cartografisch materiaal kunnen concluderen, dat er in de buiten-
gracht van de vesting vier ravelijnen hebben gelegen. Maar gezien de schema-
tische weergave van het fort op de meeste kaarten, is het niet onmogelijk, dat
deze ravelijnen aan de fantasie van de landmeter zijn ontsproten. Op afbeelding 26
een 17de eeuwse kaart. De op deze kaart aangegeven omwalling komt overeen met
die van de kaart op afbeelding 2.
De op de afbeeldingen 27 en 28 afgebeelde kaarten vertonen halverwege de cour-
tines bastions. Van deze bastions is, in tegenstelling tot de fortificaties van af-
beelding 26, thans niets meer in het veld waar te nemen.
Om dit cartografisch uitstapje te completeren, zijn op de afbeeldingen 29, 30 en
31 de militaire kaart van 1838/39, de kadastrale minuut van 1832 en de Gemeente
kaart van 1863 opgenomen.

Afbeelding 26. Detail van de


/'
/ "Kaart van de doode Maas
omtrent Heusden en de
/~ Hemertsche waard met con-
,/
/' cept doorsnijding". Datering:

I
I
I
/ 1679; ARA: VTH 780. (ARA
= Algemeen Rijksarchief
's-Gravenhage; Foto: J.J.
Raue; het gebastionneerde
kasteeleiland en de voorwal
I zijn door de auteur geaccen-
/ tueerd)

//
~.....~#/~ ' ,"
"""-'---"'~--" " ....

J;i
1h lil Rr

'- ,1
- 33 -

Afbeelding 27. Detail van


de "Kaart van Altena en
Heusden en den Bomme-
Ierwaard" (Datering: XVII;
' herkomst: ARA: VTH
1388). Op deze kaart is de
oostelijke en zuidelijke
courtine van het fort van
een bastion voorzien. Aan
de westzijde bevindt zich
een voorwerk. Tevens is
duidelijk waar te nemen,
dat de Maas tussen het
kasteel en Bern aan het
verlanden is. (Foto J.J.
Raue.)
- 34 -

Afbeelding 28. Detail


van de "Kaart van de
landen van Heusden en
Altena en de Lang-
straat"; B.P.A. Kete-
laar, 30 oktober 1748;
ARA: VTH 1389. Op de-
ze kaart wordt het fort
tamelijk schematisch
weergegeven. De maas-
arm tussen Bern en het
kasteel is geheel ver-
land. De westelijke
maasarm moest in de
18de eeuw kunstmatig
op diepte worden ge-
houden. Voor dit doel
had de stad Heusden
een soort baggermolen
in eigendom. Daarom
wordt dit gedeelte van
de Maas thans "Heus-
dens Kanaal" genoemd.
(Foto J.J. Raue)
- 35 -

Afbeelding 29. "Topografische en Militaire Kaart", verkenning 1838/39; uitgegeven


1855. Detail van Blad 44. (Foto: auteur)

,(,

W/2 pr ./1 •
Afbeelding 30. Kadastrale Minuut; Gemeente Nederhemert, Sectie C, Ie Blad.
(1832; Noorden rechts). (Foto: auteur)
- 36 -

Afbeelding 31.
Gemeente A tlas van
Nederland. (J. Kuyper;
Leeuwarden, t 1863).
(F oto: auteur)
- 37 -

HOOFDSTUK 11

"•••een ondergrondsche gang is ontdekt•••"

Voorzover bekend heeft het eerste bouwhistorisch onderzoek, dat op kasteel


Nederhemert is verricht, in 1908 plaats gevonden. Bij toeval stootte Ir.
W. Annema, tijdens zijn onderzoek naar een pand aan de Korfmakersstraat te
Leeuwarden, op een correspondentie betreffende Nederhemert (ARA, Archief Bin-
nen1andsche Zaken, Afdeling Kunsten en Wetenschappen; nr. 20413 / 1091, betref-
fende Leeuwarden, Korfmakersstraat).
In een brief (van de Rijkscommissie voor de beschrijving der Monumenten van Ge-
schiedenis en Kunst aan den Heer Administrateur, Chef der Afdeling Kunsten en
Wetenschappen bij het Departement van Binnenlandse Zaken, 24 februari 1908)
staat: " .•• den heer D.W. van Dam, Stud. C.I. te Delft deelde mij mede, dat te
Nederhemert een ondergrondsche gang is ontdekt, die van het kasteel aldaar naar
Herpt schijnt te lopen •••" ("Stud. C.I." =Student Civiel Ingenieur).
Deze brief wordt vergezeld van een verzoek tot onderzoek. Het antwoord laat niet
lang op zich wachten; reeds op 18 maart is, wederom als kanttekening bij een
epistel betreffende de Korfmakersstraat, te lezen: "••• In het kasteel te Neder-
hemert worden enige ondergeschikte werkzaamheden verricht, waarbij een, zich in
de muurdikte bevindende dichtgemetselde trap werd ontdekt, die eertijds voerde
van de hoofverdieping naar de kelder, doch die bij vergroting van het kasteel niet
meer nodig zijnde, werd gesuprimeerd. Van een ondergrondsche gang leidende van
het kasteel naar Herpt (N.B. onder de Oude Maas door) is dus geen sprake, even-
min, zoals Mevr. de Baronnesse van Nagell meende, van een ondergrondsche ver-
binding van het kasteel, met de voormalige abdij van Bern, welke abdij op veel
geringer afstand van het kasteel is gelegen ••• " (Getekend door "De Rijksarchitect
voor de Monumenten, Ad. Mulder").

De door Mulder beschreven situatie (bestaande toestand 1908) is boven aan Blad 1
getekend. Deze tekening toont hoe een trap (links) doorsneden is door een tweede
trap. (Geheel rechts op de tekening een dichtgezette waterput). De rechter trap
sluit aan op het begane grond niveau van de keukentoren; zie plattegrond 3 van
Blad 1.
Uit de briefwisseling valt op te maken, dat men in 1908 het muurtje tussen de be-
staande trap en het traprestant uitgebroken had. Indien de dichtzetting van de
voormalige toegang tot de trap vanuit de kelder doorgebroken was, had Mulder
waarschijnlijk een andere beschrijving toegepast; bijvoorbeeld: " •• een, zich in de
muurdikte bevindende dichtgemetselde trap werd ontdekt, die eertijds voerde van
de kelder tot de hoofdverdieping" •
Men kreeg zodoende zicht (naar beneden) op de troggewelfjes van de oorspronke-
lijke trap. De treden waren waarschijnlijk, net als nu, aan het zicht onttrokken
door in de trapruimte gestort puin. In 1908 zag men derhalve alleen maar 4 naar
beneden voerende troggewelfjes en een daarachterliggend tongewelf; zie platte-
grond 1 op Blad 1. Voor de één was dit bouwspoor het begin van een onderaardse
gang, voor de ander (Mulder) was dit "slechts" een muurtrap en daarmee was voor
hem de kous af.

In het hieronder volgende betoog zal uiteengezet worden, dat deze muurtrap veel
meer informatie bevat, dan men uit de bescheiden correspondentie zou ver-
moeden.
De tweede plattegrond op Blad 1 toont de reconstructie van de oorspronkelijke
situatie. Het loopvlak van de kelder is ongeveer 75 cm lager (dit niveau is tijdens
het onderzoek in 1984 ontdekt). Vanaf dit loopvlak is een put (rechts op de
- 38 -

tekening) en een muurtrap toegankelijk. Deze muurtrap komt op de begane grond


in de uitbouw van de zaal uit; zie de 4de plattegrond op Blad 1. De uitbouw heeft,
blijkens het bouwhistorisch onderzoek van 1960, een poort bevat; zie hierna bij put
C. Voorts bevatte zij een venster (c.q. schietgat) aan de zuidzijde en een schietgat
(in een nis) aan de noordzijde. Noordelijk van de uitbouw lag op tamelijk grote
hoogte (2,40 m boven het vloerniveau) een venster. Op de begane grond recon-
structie van Blad 1 zijn de begrenzingen van de poortopening en de oostelijke dag-
kant van het zuidelijk venster niet door bouwsporen onderbouwd. Deze be-
grenzingen zijn op Blad 1 met "+" aangegeven.

Zoals hierboven betoogd is de dichtgezette (oudste) trap met puin volgestort,


derhalve zijn er thans geen treden meer te zien. Maar uit de 4 nog aanwezige
troggewelfjes, kunnen de treden gereconstrueerd worden: optrede 20 cm, aantrede
18 cm.
Door het onderzoek van 1984 is bekend, dat het plaveisel, behorende bij deze trap,
naar alle waarschijnlijkheid op P-2,80 gezocht moet worden (thans bevindt het
loopvlak zich op P-2,05); zie hierna bij put 9. Het huidige begane grond niveau be-
vindt zich op P+l,68. Het hoogteverschil dat oorspronkelijk overwonnen moest
worden is dus ongeveer 4,50 m. Daar de optrede 20 cm is, zullen 22 à 23 treden
nodig zijn geweest, om dit hoogteverschil te overwinnen. Op Blad 1 (plattegrond 2
en 4) en Blad 2 is het resultaat van deze berekening in een reconstructietekening
verwerkt. (Bij de reconstructietekening van de kelderverdieping (plattegrond 2) is
ook de wijziging in de situatie bij de put getekend; zie hierna bij put 14.1). In de
reconstructietekening van de begane grond (plattegrond 4) is de uitbouw als poort
getekend; zie hierna bij put C. Uit deze plattegrond (en doorsnede A-A') blijkt, dat
de gereconstrueerde trap uiterst ongelukkig in het portaal uitkomt. Deze situatie
maakt het erg verleidelijk, aan te nemen dat het oorspronkelijke begane grond
niveau van de zaal lager is geweest. Indien men de trap ideaal wil laten uitkomen
in het portaal, moet men het niveau op ± P+0,10 veronderstellen. Want pas op dit
niveau is het hinderlijke trapgat in het portaal verdwenen. Maar daar dit laatste
niveau onder de kruin van het huidige gewelf ligt, lijkt mij deze veronderstelling
niet echt aannemelijk. De kruin van het gewelf bevindt zich op P+0,90.

Naast dit traprestant, dat wijst op een lager loopvlak dan het huidige begane grond
niveau, zijn er meer bouwsporen die in deze richting wijzen:
Ie) het huidige begane grond niveau bevindt zich op P+l,68. De kruin van het ge-
welf van de zaalkelder bevindt zich op P+0,90; het gewelf is één steen dik (30
cm); dus de bovenkant van een (mogelijke) oorspronkelijke vloer zou zich op
±P+l,20 kunnen bevinden. Er bevindt zich dus een loze ruimte met een hoogte
van 50 cm tussen het gewelf en de (bovenkant van de) betonplaat.
2e) het schietgat en de boog erboven, in de noordelijke muur van de zaaluitbouw,
zijn nogal laag geplaatst: 1,05 m respectievelijk 1,60 m boven de huidige vloer
(zie doorsnede B-B'). Hier zou iets meer hoogte het comfort van de schutter
verhogen.
3e) onder de "keukencamertrap" (tussen de zaalbouw en de keukentoren) bevindt
zich een schietgat voor haakbussen. De balk die de terugslag van de bus op
moest vangen is nog in het muurwerk aanwezig!. (Zie de afbeeldingen 157,
158, 163 en 164). Ook dit schietgat, dat vanuit de zaal gebruikt werd, heeft
thans geen gemakkelijke hoogte voor een schutter: onderzijde 70 cm, boven-
zijde 110 cm boven het huidige begane grond niveau.
4e) In de oostelijke muur bevindt zich, ten noorden van de uitbouw, een (thans)
nogal onpraktisch hoog geplaatst venster (nis); dit venster bevindt zich tussen
2,40 en 3,75 m hoogte, zie de begane grond reconstructie en doorsnede A-A'.
Dit zou er op kunnen wijzen dat de huidige begane grond verdieping ooit op-
gedeeld is geweest in twee verdiepingen; ook bij deze aanname moet het oor-
spronkelijke begane grond niveau lager worden gedacht dan thans.
- 39 -

5e) Het huidige begane grond niveau van de zaal (P+l,68) sluit niet prettig aan op
op het keukentorenniveau (P+O,98) en het voormalige eetzaalniveau (P+O,55).
Ook dit zou kunnen wijzen in de richting van een lager (oorspronkelijk) begane
grondniveau.
6e) De traptoren is tegen de zaalbouw en de eetzaal opgetrokken. Het is logisch
te veronderstellen, dat de diverse niveaus van de bordessen zoveel mogelijk
aangesloten hebben op de vloerhoogten van de omliggende vertrekken. Thans
bevindt het vloerniveau van het bordes, dat toegang geeft tot de zaal, zich
bijna 30 cm lager dan het begane grond niveau van de zaal. Ook dit wijst op
het naderhand verhogen van het begane grond niveau van de zaal. (In dit geval
is de ophoging slechts 30 cm in plaats van de hiervoor beschreven 50 cm. Het
is echter niet onwaarschijnlijk dat de bordessen 1, 2 & 3 in de loop der tijd
(20ste eeuw?) ongeveer 20 cm opgehoogd zijn. Want het bordes, dat aansloot
op het voormalige eetzaalniveau (P+O,55) bevindt zich thans ook 20 cm hoger
(P+O,72); zie Hoofdstuk 5 Bijlage VII.
7e) Gezien de vorm van het schouwrestant in de muur tussen de zaal en de woon-
toren, mogen wij een lager oorspronkelijk vloerniveau in de zaal veronderstel-
len (vriendelijke mededeling Ir. E.J. Nusselder).

Uitsluitsel over het al dan niet bestaan van een loopvlak op P+l,20 kan niet op een
voudige wijze gegeven worden, omdat de (eventuele) aansluitingen van het loop-
vlak op het opgaande muurwerk, opgesloten liggen tussen de huidige beton plaat
(van de begane grond) en het keldergewelf.
KELDER
BEST. TOE STAN~ 1

KELDER 2
RECONSTRUCT!E _ _--:

BEG. GROND
BEST. TOESTAND 3

----- ........ .

BEG . GRO NO
<JB RECONSTRUCTIE
II - - --

DOOR SNEDE B- B'

"- o,
2,S SM
!

DOORSNEDE A-A'

~ - HUIDIG LOOP- -
VLAK P-'-2.0S

~, " ,~,,\ - VOORMAL IG


NIVEAU P-!-2,80
-
N
- 42 -
- 43 -

HOOFDSTUK III

Samenvatting van het onderzoek, dat door Renaud in 1960 is verricht.

In 1960 heeft Renaud enig pre-restauratief onderzoek verricht aan de kasteelruïne


te Nederhemert. De aanvang van de werkzaamheden kan op 2 december 1959 ge-
steld worden. Want dan hebben functionarissen van Staatsbosbeheer een onderhoud
met Renaud, over een aan de consolidering van de ruïne voorafgaand bouw-
historisch onderzoek. Dit onderzoek, dat een oriënterend karakter zal krijgen, zal
door de heer Renaud verricht worden.
Er wordt tijdens deze bijeenkomst geconstateerd dat de toestand van het muur-
werk "hier en daar precair" is, en dat het opruimen van het puin wellicht de hele
maand december in beslag zal nemen. Staatsbosbeheer heeft, voor zij de ruïne in
erfpacht overdroeg. (1962) aan de Stichting Vrienden der Gelderse Kasteelen, de
bovengenoemde "precaire" situaties voorlopig geëlimineerd, door het opmetselen
van een aantal kolommen en ondersteunende muurtjes.
Bij de opgraving in 1960 die, blijkens de datering op de opmetingen, tussen 9 en 12
februari afgesloten werd, heeft men drie putten gegraven. In dit verslag worden
deze putten "A" ,"B" en "C" genoemd. Deze indeling is ingevoerd ter onder-
scheiding van de genummerde putten, die in 1984 gegraven zijn.
Put A bevond zich aan de westzijde van de woontoren, put B bevond zich ter
plaatse van de voormalige westelijke weermuur (met poorten en zeshoekige toren),
put C bevond zich aan de achterzijde van het kasteel, in de hoek die de keuken-
toren met de zaal bouw maakt.
In 1960 verkeerde men in de veronderstelling, dat een restauratie van het gebouw
op korte termijn zou volgen. Bij die restauratie zou men de fundering van de
zuidelijke en westelijke weermuur gaan benutten. Om te voorkomen, dat de grond
twee keer extra verplaatst zou moeten worden, heeft men de putten A en B na het
afsluiten van het oriënterend onderzoek open gelaten. Zoals bekend mag worden
verondersteld, is men niet aan restaureren toegekomen. Het inmiddels 25 jaar in
de putten blootliggende muurwerk is gedeeltelijk stukgevroren en plaatselijk uit
elkaar gedrukt door esdoorns en vlieren. Het zou wenselijk zijn, het nog bestaande
muurwerk in de putten tegen inwateren, vorst en kalkminnende gewassen te be-
schermen, door deze muren met een laagje schoon zand te bedekken.
De begroeide fundamenten zijn thans slecht waarneembaar. Voorts zijn enkele
muren ontzet. Daardoor was het moeilijk, zonder een nieuwe opgraving, de meet-
punten van de opmeting van 1960 exact te traceren. Om deze reden is, gem aks-
hal ve, de opmeting van 1960 geprojecteerd op de opmeting van 1984. De hierdoor
veroorzaakte kleine onnauwkeurigheden, hebben echter vrijwel geen invloed op de
hieronder volgende beschrijving en plattegrondontwikkeling.
- 44 -

Put A

Ligging: Aan de buitenzijde, tegen de westmuur van de woontoren.

Tekening: Blad I

Putpeil: P-1,35

Bereikte diepte: 3,40 m (P-4,75)

Beschrijving: De put is 5,5 x 2,1 m groot. In het midden van de put heeft een
profiel dam gestaan (in oost-west richting). Deze verdeelde de
put in een zuidelijk en een noordelijk gedeelte.

Het zuidelijk gedeelte

De op de woontoren aansluitende zuidelijke (weer)muur is in


1948 tot op een diepte van ongeveer 40 cm (P-1,75) afge-
broken.
Tot 1 m diepte (P-2,35) zitten de stenen van deze muur vol in
de mortel; zie oost-west doorsnede op Blad 1 en afbeelding 33.
Onder deze grens is het muurwerk tot P-3,70 geraapt geweest.
Onder het geraapte muurwerk vertoont het metselwerk diep
liggende voegen. Ook wordt hier een groter steenformaat
waargenomen als boven P-3,70. De zuidelijke weermuur heeft,
over de gehele hoogte (een van de woontoren) afwijkende ge-
middelde lagenmaat.
Het oorspronkelijke muurwerk van de woontoren wordt (aan de
zuidzijde) op een diepte van 40 cm zichtbaar. Het is 102 cm
breed aangelegd. De zuidelijke weermuur (0,90 m breed) sluit
koud aan op dit metselwerk; zie de plattegrond op Blad 1.
Er staat nu nog een brok metselwerk, het restant van de zuide-
lijke muur (55 x 90 cm), tegen de woontoren.
Op een diepte van 115 cm (P-2,50) gaat deze naad over in een
staande tand; zie oost-west doorsnede. Op gelijke diepte wordt
een poer (81 x 38 cm) zichtbaar. Uit de braaksporen boven de
poer wordt duidelijk, dat hij tenminste tot P-l,35 aanwezig is
geweest; zie de noord-zuid doorsnede op Blad 1. Afbikken van
het muurwerk boven dit niveau, kan aanwijzingen geven voor
de bepaling van de oorspronkelijke hoogte van de poer.
De poer en de tand zijn in verband gemetseld met de woon-
toren. Op een diepte van 1" 2,35 m (P-3,70) gaat de staande
tand over in een (onregelmatig) vallende tand.

Het noordelijk gedeelte

Op 125 cm diepte (P-2,60) heeft de noordelijke muur een nogal


brede snij laag (30 cm); zie de noord-zuid doorsnede. Op P-2,75
wordt de onderkant van de fundering van deze muur aangetrof-
fen. Onder het fundament bevindt zich zwarte grond met puin
en specieresten (1); zie noord-zuid en west-oost doorsnede. In
deze laag wordt een soort plaveisel aangetroffen (2). Onder de
zwarte grond bevindt zich een zandlaagje (3) gevolgd door
vuile klei met puin (4); onder deze laag puin en mortel (5). En
daarnaast (6), c.q. daaronder (7) wederom klei. In de laatste
laag bevindt zich een mortel- en puinspoortje ~).
- - - -- -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - - - - - -

- 45 -

Afbeelding 32. Put A; de zuidwesthoek van de woontoren.


Onder het restant van de zuidelijke muur (1) het oorspronke-
lijke metselwerk van de woontoren (2); tuSsen 3 en 4 is de
staande tand waarneembaar; onder 4 isdit een valTende tand.
In de hoek de gedeeltelijk gesloopte poer (5 en 6); bij 7 het
huidige loopvlak; bij 8 een voormalig loopvTak; muurvak 9 is
beraapt geweest; muurvak 10 heeft stenen van een groter for-
maat dan het bovenliggendemetselwerk, ook heeft dit gedeel-
te van het muurwerk open voegen. (Foto: J.G.N. Renaud)
- 46 -

Beschr. (verv.) De zuidelijke woontorenmuur staat op een grond boog. De boog


is twee stenen hoog (61 cm). De aanzet van de boog is niet uit-
gegraven; zie de noord-zuid doorsnede.
De grondboog en het muurwerk vertonen sporen van raap-
mortel. Boven 1 m diepte (P-2,35) liggen de stenen vol in de
mortel. Ook zijn hier kalksporen aangetroffen.
In het midden van de put heeft een profieldam gestaan. Deze is
doorgesneden op de noord-zuid doorsnede. Op deze doorsnede
is (9) vuile grond gevolgd door zwarte grond met veel puin en
vierkante tegeltjes (10). Daaronder klei (11) en daaronder een
dun laagje, dat bij de-muur zwart is en ongeveer 90 cm uit de
muur zandig wordt <..!l). Hieronder wederom een kleilaag ill)
met puin (baksteen). Ter hoogte van de boog worden stukjes
mortel aangetroffen <..!i).

Conclusie: Het met de bouw van de woontoren meenemen van een poer
met daarnaast een staande tand, die overgaat in een vallende
tand, getuigt van een goed doordacht plan. Men hield rekening
met een spoedige uitbreiding van het kasteel.
Om al te veel grondverzet te voorkomen werd een grondboog
toegepast. De grondboog bevindt zich net onder het oor-
spronkelijke loopvlak; dit wijst erop dat de woontoren oor-
spronkelijk aan deze zijde geen gracht heeft gehad, maar een
"binnenplaats". Het is niet bekend hoe groot deze binnenplaats
oorspronkelijk is geweest, en of zij door een gracht omringd
was. (Uit put 19 zal blijken dat ook de noordzijde van de woon-
toren op deze binnenplaats stond).
Blijkens de tanden is de "binnenplaats" die bij deze eerste fase
aanwezig was, niet ommuurd geweest.
Blijkens laag II van de profieldam moet op ongeveer P-3,20
het oorspronkelijke loopvlak van het binnenplein gezocht
worden; dit komt vrijwel overeen met de in put 9 en 10 ge-
vonden gegevens (dit loopvlak variëert daar van P-3,25 tot
P-3,40; zie hierna bij de putten 9, 10, 10.1).
Het tweede loopvlak van het binnenplein <1) op P-2,80 cor-
respondeert eveneens met loopvlakken die in de putten 9 en 10
aangetroffen zijn. Zoals later (zie put 10) zal blijken, heeft
deze loopvlakophoging plaats gevonden tijdens het optrekken
van de westelijke zaalmuur •
Blijkens de afgekapte poer en de kalklaag heeft kelder 0.11
ooit een loopvlak gehad op ongeveer P-2,35.
Gezien de gevaarlijk brede snij laag van de noordelijke muur
mogen wij aannemen, dat het de bedoeling was, deze muur
tenminste 85 cm dik uit te voeren; hij is thans 55 cm breed.
Deze muur is op een bestrating geplaatst (het tweede plaveisel
op P-2,80). Dit plaveisel is ook (in de vorm van een zandbed) in
de ten noorden van A liggende put 10 aangetroffen.
De zuidelijke weermuur is, gezien de verandering van de voeg-
afwerking op P-3,70, en het steenformaat, in twee fasen opge-
trokken. Aan te nemen valt, dat het bovenste gedeelte van de
muur een reparatie is.
- 47 -

PutB

Ligging: Ter plaatse van de voormalige westelijke weermuur en de zes-


hoekige toren.

Tekening: Blad 2, 3 & 4

Putpeil: P-1,35 (voormalig vloeroppervlak van de kelders 0.8 t/m 0.12)

Bereikte diepte: variëert; van 0,65 m (P-2,00) bij de ronde toren tot ± 1,50 m
(P-2,85) ter plaatse van de voormalige poorten en de zes-
hoekige toren; zie Blad 4.

Beschrijving: De westelijke weermuur (Vlaams verband, steenformaat 30 x


15 x 6,5 à 7) bestaat uit een 102 cm brede weermuur met vier
poeren; poerbreedte 0,95 m; zie Blad 2. Deze poeren zullen be-
doeld zijn voor het slaan van spaarbogen, met daarboven de
weergang. De aansluiting van de noordelijke poer op de ronde
toren wordt gevormd door muurwerk dat onder een hoek van
156 0 op de weermuur staat. De zuidelijke poer bevindt zich in
de hoek van de westelijke en zuidelijke weermuur. Aansluitend
aan deze poer wordt de westelijke poer van de zuidelijke
weermuur aangetroffen. De oostelijke poer van deze muur
hebben wij reeds bij put A aangetroffen. De aanwezigheid van
de middelste poer van de zuidelijke weermuur is niet door een
onderzoek vastgesteld. Zekerheid hieromtrent kan verkregen
worden door onderzoek ter plaatse.
De westelijke weermuur is, voor de aanleg van een poortge-
bouw, uitgebroken tussen de tweede en derde poer. Dit poort-
gebouw had een aanleggrootte van 2,5 x 3 m; zie Blad 3. Tegen
de woontoren verrees een 5,5 x 5,5 m grote vleugel en over de
zuidwesthoek van de weermuur wordt een zeshoekige toren op-
getrokken. Inwendig had de toren een regelmatige zeskantige
plattegrond; uitwendig bevatte hij acht hoeken, omdat in de
aansluiting van de toren op de zuidelijke weermuur een schoor-
steenkanaal (bui ten de zeshoek) was uitgebouwd.
In een latere fase is deze poort vergroot tot 3,5 x 5 m; zie
Blad 4. (De noordmuur van de zuidvleugel was bij deze ver-
groting waarschijnlijk al aanwezig. Het poortgebouw zal tegen
deze muur aangesloten hebben.
Tegen de westelijke weermuur werd aan de noordzijde van de
poort een vertrekje gevoegd.

Conclusie: De uitbreiding van het kasteel (waarmee men bij de bouw van
de woontoren al rekening hield; zie hiervoor bij put A) bestond
uit de aanleg van een ongeveer 1 m brede weermuur. Op weer-
ganghoogte werd de muur, met behulp van spaarbogen op
poeren, op een breedte van ongeveer 1,90 m gebracht.
De weergang zal via een trap, in de verbreding van de muur bij
de ronde toren, vanaf het plein toegankelijk zijn geweest.
Na enige tijd is een poort in de weermuur gebroken en ver-
rezen de zuidvleugel en de zeshoekige toren.
De poort is later vergroot. Hierbij ontstond tussen de nieuwe
poort, de zeshoekige toren en de zuidvleugel een kleine ruimte.
Later is aan de noordzijde van de poort ook een dergelijke
ruimte ontstaan.
- 48 -

PutC

Ligging: Aan de achterzijde van het kasteel, in de hoek gevormd door


de zuidmuur van de keukentoren en de oostmuur van de Zaal-
bouw.

Tekening: Blad 5

Putpeil: P-l,75

Bereikte diepte: 1" 4,25 m (± P-6,00)

Beschrijving: In de hoek, gevormd door de uitbouw van de zaal en de keuken-


toren, is een ongeveer 4,25 m diepe put gegraven <z P-6,00). Op
2 m diepte (P-3,75) kwam men een plaveisel tegen.
De Keukentoren heeft 3,12 m uit de oostelijke zaalmuur een
overhoeks gemetselde "steunbeer"; zie Blad 5 en afbeelding 33.
Niet duidelijk is, of deze steunbeer in verband staat met het
muurwerk van de keukentoren, of dat de steunbeer tegen de
toren, of omgekeerd de toren tegen (eigenlijk over) de steun-
beer is gezet.
De zuidelijke keukentorenmuur heeft twee uitmondingen voor
een privaatkoker. De onderste uitmonding is 1,58 m hoog en
0,50 m breed; zie afbeelding 33. Hierin werd 16de eeuws
materiaal aangetroffen. Wellicht is dit tijdens de turbulenties
in 1589-1590, in de veilig geachtte privaatkoker gestort. Ken-
nelijk is men deze geheime bewaarplaats van de kostbaarheden
vergeten, want de koker is 2,16 m boven de uitmonding dicht-
gezet: op deze hoogte werd een nieuwe uitmonding aangelegd,
die in een beerkelder loosde. Het restant van de gewelfaanzet
van deze beerkelder is nog aanwezig in de zuidelijke keuken-
torenmuur; zie hierna bij put 23.
De ontlastingsboog (P-4,25) boven de onderste uitmonding lijkt
achteraf ingebracht te zijn. Het metselwerk, van zowel de
toren als de steunbeer, is vanaf P-4,40 beraapt. Hierdoor is
slechts met moeite waarneembaar, dat dit gedeelte van de
keukentorenmuur in kruisverband is opgetrokken. Het is niet
duidelijk, of dit muurwerk een beklamping is. Onder P-4,40
lijkt het muurwerk over een hoogte van ± 50 cm afgehakt te
zijn. Daar weer onder is het metselwerk regelmatig.
In de put zelf werden achter de uitbouw van de zaal, resten
van brugpalen aangetroffen.

Vonclsten: 28 Altrechterbeker; Siegburg; XVI; 2 wapens: Torck en Wit-


ten horst (Frederik Torck (gestorven 1559), Heer van
Hemert en Sinderen, dagelijks Heer van Delwijnen en
half Kerkwijk huwde op 2 november 1549 Maria van
Wittenhorst; zij stierf in 1614); hoogte: 17 cm; diameter
mond: 7,5 cm; neg. no: 2091-1-5 (zie afbeelding 34) &:
2091-1-6
28 Bltrechterbeker; Siegburg; XVI; ingeritst ornament; 2
wapens: T orck en Merode (Sandrina, oudste dochter van
het echtpaar van vondst 28 A, huwde Werner van Mero-
de); hoogte: 17 cm; diameter mond: 7,5 cm; neg. no:
2091-1-3 &: 4 (zie afbeelding 35)
28 C 1 trechter beker; Siegburg; XVIb-c/XVIB; onversierd;
hoogte: 16,5 cm; diameter mond 6,8 cm; neg. no: 2091-
1-2
- 49 -

Afbeelding 33. Put C; de zuidelijke keukentorenmuur. Muur-


werk 1 is opgetrokken in kruisverband en "vertind"; muurvak 2
is afgehakt; bij 3 het verjongende muurwerk van de zaal; bij 7;
de "steunbeer"; bij 5 de onderste privaatuitmonding; bij 6 de
onderkant van de bovenste uitmonding van de privaatkoker •
(Foto: J.G.N. Renaud)

Vondsten (verv.) 28 D 1 bierpul; steenwerk; Keulen-Frechen; 1" 1600; oor ont-


breekt; voet afgenomen met koperdraad; hoogte: 12,5
cm; diameter mond: 6,2 cm; neg. no: 2091-1-1
28 E 1 bierpul; steenwerk; Keulen-Frechen of Raeren; XVIB;
oor ontbreekt; dikke voet, waarschijnlijk met het mes
afgenomen; hoogte: 12,5 cm; diameter mond: 6,3 cm;
neg. no: 2091-1-1
- 50 -

Afbeelding 34. Vondst A uit put C. Afbeelding 35. Vondst B uit put C. Een
Een 16de eeuwse trechterbeker; op de 16de eeuwse trechterbeker; zichtbaar
afbeelding is het wapen van Torck zijn de wapens van Merode en Torck,
zichtbaar. (neg. no: 2091-1-5) en een ingeritst ornament. (neg. no:
2091-1-3)

Afbeelding 36. Vondst K uit put C. Een 51 cm lange (gerestaureerde) dolk. (neg.
no: 2091-2-5)
- 51 -

Vondsten verv. 28 F 3 zalfpot jes van rood aardewerk; van binnen geglazuurd;
hoogte: respectievelijk 5, 6 en 7 cm; diameter
respectievelijk 6, 7,5 en 5,5 cm; neg. no: 2091-2-10
28 G 1 kamerpot; tin met opgebolde bodem; heeft geen dek-
sel gehad; heeft duimrust; XVI; hoogte: 11 cm; diameter
mond; 12,5 cm; neg. no: 2091-2-9
28 H 1 bord; tin; aan de voorzijde roosmerk (gekroonde roos
met daarom heen "P M G"). Op de achterzijde is de
Bossche boom ingeslagen, met links daarvan een "I" of
een "J" of een vaasje, het rechter merk is afgesleten;
XVIB; diameter 23 cm; neg. no: 2091-2-8
28 I 1 schotel; tin; aan de voorzijde roosmerk (gekroonde
roos), links daarvan is een "0" en rechts een "I" inge-
slagen. Op de achterzijde is de Bossche boom ingeslagen
met links daarvan de letter "I"; XVIB; diameter 38 cm;
neg. no: 2091-2-7
28 J 1 schotel; tin; aan de voorzijde (waarschijnlijk) een ge-
kroonde roos, links daarvan een "0" en rechts een "I" in-
geslagen, aan de achterzijde is de Bossche boom inge-
slagen met links de letter "I"; diameter 35,8 cm; neg.
no: 2091-2-6
28 K 1 dolk; gerestaureerd; XVI; lengte 51 cm; breedte ge-
vest; 12,5 cm; neg. no: 2091-2-4 & 5 (zie afbeelding 36)
28 L metaal;
1 dolk; ijzer
1 schietmechanisme van een kruisboog; ijzer
1 "harpoen", ijzer
neg. no: 2091-2-3
28 Mmetaal;
1 hak; met huismerk; ijzer
1 pan; ijzer; met koperen reparatie
neg. no: 2091-2-2

Conclusie: De onderste uitmonding van de privaatkoker is tot het eind van


de 16de eeuw in gebruik geweest.
Geruime tijd later is de privaatkoker gerepareerd. Ter plaatse
van de reeds gedempte binnengracht werd een beer kei der voor
dit privaat aangelegd.
Blijkens de gevonden brugpalen, heeft de uitbouw van de zaal
ooit een poort bevat.
1)

NOORD ±P.;-4, SO I ZUID


~ . . _ . _ . _ . ~. .B

±P;-3,60 ~t--- ZUIDELIJKE


NO ORDE-
LIJKE MUUR
MUUR---+-""'"
PROFIELDAM

J PUTGRENS P PLATTEGRONI
WEST WEST

- + - RESTANT MUUR
p_ 1,0 - -p_ 1,0
LOOPVLAK

PROFIELDAM

10
GRONDBOOG - P-3 .0

_= 0=

13

- P-4,O
, ..... .[-14

r----
/ /
/
/
/ //
/
NO 0 RO-Z UlO
OSN .

RESTANT MUUR

.----+--'----H UlO IG E BO VEN KA NT

-P_2 , O
---+----VOL IN OE MORTEL

---t---- BERAAPT

o----f.,--- - - 0 IEP E VO EG EN
ONDERKANT # ,;
GROND B OOG / POE R TA N0
WEST-O 0 ST OOST-WEST
OSN . OSN .
o 2·, S SM
i I
PUT A
L - -_ _ _ _ _ _ _-----,_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ .=_._. =-_ =-,=:===========--_--\
2)
-
N

C>
3)

0
cr
.....
..... .....
lil
lil
« «
L"-
.....
L"-
..... Ol lil
«
CD '"
!":
z
'"
0--
N

ol!
L"- ~
::J
.....
~
~
Ol
0.. ""
.....
Z
'" 0--

rJ ~ ~

\
L_~

C>
4)

.0 NIET FASEERBAAR

~ 1e & 2e & 3e FASE

~ 4e FASE

~ Se FASE

ITTIIil] MEETFOUT

P.1 ,3S ~
PUTGREN S

:': Pd,OO

:,:P.2 ,50

PUTGRENS

o 5 10 M

PUT B
TEKENING 3

-....
~ .

v~4\
I
5)

VVI
~) STEUNBEER \
i \

--i-- UITMONDINGEN ~\
\
\
SCHIETGAT i \
i PUTGRENS---\

o 2,5 SM
i

po- -PO

DI-----SCHIETGAT

UITMONDrNG I MAAIVELD
r-------------~~--------_r----~~
- P- 2,0

STEUNBEER

BESTRATING
I
KRUISVER
UITMONDrNG BAND

AFGEKAPT I

~ PU TGRENS
P-6 , O- -,:-,\---r~--.....,\- ~- P- 6,0
PUT C
- 57 -

Notities
- 58 -
- 59 -

HOOFDSTUK IV

Verslag Bouwhistorisch onderzoek 1984.

Nadat in het voorjaar van 1984 een opmeting van de ruïne was vervaardigd, kon
een aanvang worden gemaakt met de interpretatie van de in het muurwerk aan-
wezige bouwsporen. Dit en topografisch materiaal en de resultaten van archief-
onderzoek leverde een "stamboom" van verschillende mogelijkheden van platte-
grondontwikkeling. In enkele gevallen gaf het opgaande muurwerk niet voldoende
aanwijzingen, die een hypothese van de plattegrondontwikkeling ondersteunden.
Daarom werd, onder leiding van Renaud in het voorjaar van 1984 enkele dagen het
onderzoek onder het maaiveld voortgezet, op "knooppunten" van de hypotheses van
de bouwgeschiedenis. Bij de putten 1 t/m 4.1 is de gevolgde werkwijze met
illustraties toegelicht. Tijdens het onderzoek bleek, dat het muurwerk onder het
maaiveld veel (soms bijna sensationele) informatie bevatte. Maar ook groeide snel
het besef, dat het gezien de geringe mankracht, een onmogelijke opgave was, aan
al de aangetroffen bouwsporen de aandacht te schenken die wij wenselijk achtten.
Om deze reden is het onderzoek in het voorjaar gestaakt. Om meer mensen be-
schikbaar te krijgen heeft Renaud contact gezocht met de N.J.B.G. (Nederlandse
Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis). Met behulp van tien N.B.J.G.ers,
die onder leiding stonden van het Laboratorium voor Bouw- en Bewoningsge-
schiedenis van de Technische Hogeschool Delft, werd het bouwhistorisch onder-
zoek op 16 juli voortgezet en 12 dagen later afgesloten. Ook dit onderzoek had
weer het karakter van een "knooppunten onderzoek". Daar er geen volledig
onderzoek verricht kon worden is het een eerste vereiste, dat alle handelingen
nauwkeurig worden gedocumenteerd. Want na dit verkennende onderzoek, moet
het mogelijk blijven, dit buitengewoon interessante kasteel aan een uitgebreider
bouwhistorisch onderzoek te onderwerpen. Het hieronder volgende hoofdstuk is
derhalve een zo volledig mogelijke beschrijving van de in 1984 verrichtte werk-
zaamheden en de conclusies die uit de resultaten zijn getrokken.
- 60 -

PUT 1

Ligging: In een gang tussen de kelders 0.2, 0.5 en 0.6.

Tekening: 1, 2, 3, 4 &: 5

Putpeil: P-1,49

Bereikte diepte: 0,20 à 0,30 m (P-1,70/P-1,80); de bovenkant van het res-


tant van de noordelijke weermuur bevindt zich 0,15 à
0,25 m (P-1,65/P-1,75) onder het loopniveau.

Datum: Voorjaar 1984

Doel: In 1960 is bouwhistorisch onderzoek verricht; daardoor we-


ten wij, dat het kasteel een westelijke en zuidelijke weer-
muur heeft gehad. Deze muur was voorzien van een weer-
gang op poeren. Met put 1 (zie Blad 4) wordt getracht, te
verifiëren, of deze weermuur zijn voortzetting vindt aan
de noordzijde van het kasteel. Hierbij wordt rekening ge-
houden met drie plattegrondontwikkelings-mogelijkheden.
Daarbij is de eerste mogelijkheid (zie Blad 2: mogelijkheid
1) dat de woontoren met een zaalbouw wordt uitgebreid; de
tweede mogelijkheid (zie Blad 2: mogelijkheid 2): aan de
woontoren wordt een ommuurd plein (met ronde toren)
toegevoegd; en de derde mogelijkheid (zie Blad 3: moge-
lijkheid 3): aan de woontoren wordt een zaalbouw èn plein
toegevoegd.

Beschrijving: In de binnenhoek van de te onderzoeken muren werd een


waterput aangetroffen; "W" op Blad 5. Deze put belem-
merde het zicht op de hoek. Voor verder onderzoek op deze
plaats, zou het kozijn tussen de zaalkelder 0.2 en het
gangetje weggebroken moeten worden. Tevens zou de trede
voor de eetzaalkelder 0.5 opgenomen moeten worden. Dit
sloopwerk is uiteraard niet uitgevoerd. De put is gedicht
zonder uitsluitsel te geven over de bovengenoemde pro-
blematiek.
Wel werd de binnenzijde van de voormalige noordelijke
weermuur (met een poer) gelocaliseerd. Een en ander is
aangegeven door middel van een enkele diagonale arcering
op Blad 5. (De buitenzijde van de noordelijke weermuur
werd nIet in put 1 aangetroffen, maar in put 4.1).
Toevallig werd ontdekt, dat het muurwerk, dat de zuide-
lijke afsluiting vormt van de gang waarin put 1 gegraven is,
geen fundering heeft. Dit metselwerk is op Blad 5 horizon-
taal gearceerd. Op ongeveer 0,20 m diepte (P-1,70) vindt
men de onderkant van dit muurwerk. De zich hieronder be-
vindende grond (waar deze muur bij de bouw is opgelegd) is
5 à 10 cm verzakt. Er werd geconstateerd, dat de ruimte
tussen het muurwerk en de grond, die door deze verzakking
ontstaan was, zich tenminste 1,2 m in zuidelijke richting
uitstrekt. De begrenzingen van het niet gefundeerde
muurwerk konden niet exact getraceerd worden. Daarom
kunnen wij zonder meer aannemen dat de traptorenkolom
- 61 -

niet, of slechts ten dele gefundeerd is. Op Blad 5 is de zich


boven het kelderniveau bevindende traptorenkolom verti-
caal gearceerd. Op deze tekening ziet men ook dat slechts
een gedeelte van het huidige opgaande muurwerk op de
poer staat. Het is niet onmogelijk, dat dit het enige goed
gefundeerde metselwerk onder de traptoren is! Hoe wrak
dit metselwerk is toont afbeelding 37.

Afbeelding 37. Het muurwerk


onder de traptoren in ooste-
lijke richting gezien; zie voor
de situatie Blad 5. Bij 1 het
aanzicht van de poer; naast
het nummer de buitenhoek
van de poer. Bij 2 los in het
zand liggende stenen; het
muurwerk erboven is niet
gefundeerd. Bij de nummers 3
t/m 6 naden en breukvlakken:
(neg~no: 2103-2-5).
- 62 -

Beschr. (verv.): De putvulling bestond uit een dun laagje schoon zand met
daaronder vuile grond. De waterput is .t 0,40 m uitgegra-
ven. De vulling hiervan was eveneens vuile grond.

Vomlsten: Geen

Conclusie: Deze put leverde geen antwoord op de in de doelstelling


omschreven vraag ten aanzien van de plattegrondontwikke-
ling. Wel werd door de gevonden weermuur met poer duide-
lijk, dat het oorspronkelijke plein aan noord-, west- en
zuidzijde door een ringmuur beschermd was.
Later zal uit de putten 4.1, 9 en 10 blijken, dat alternatief
2 (Blad 2) het juiste is.

PUT 2

Ligging: In de noordwesthoek van kelder 0.6.

Tekening: Bladen 1, 2, 3, 4 & 5

Putpeil: P-l,49

Bereikte diepte: Bovenkant noordelijke weermuur = onderkant (gedeeltelijk


niet gefundeerde) jongere muur ::: .t 0,20 m onder het
huidige loopvlak (P-l,70). Totale diepte 0,40 m = P-l,90.

Datum: Voorjaar 1984

Doel: Het onderzoeken van de aard van de aansluiting van de, in


put 1 aangetroffen, noordelijke weermuur op de ronde to-
ren.

Beschrijving: Het opgaande muurwerk, dat thans tegen de oostzijde van


de ronde toren staat, blijkt slechts gedeeltelijk gefundeerd
te zijn. Dit muurwerk staat half op de noordelijke weer-
muur (bovenkant P-l,70) en half op opgebrachte grond; zie
Blad 5.
De in put 1 reeds aangetroffen binnenzijde van de noorde-
lijke weermuur loopt onder dit muurwerk door, om via een
kleine poervormige uitbouw, in verband op de ronde toren
aan te sluiten.
De putvulling bestond uit een dun laagje schoon zand met
daaronder vuile grond.

Vomlsten: Geen

Conclusie: Het oostelijke gedeelte van de onderbouw van de ronde to-


ren behoort tot dezelfde bouwfase als de noordelijke
weermuur.
De poerachtige uitbouw aan de ronde toren en de in put 1
gevonden poer duiden op een weer gang op spaarbogen. (Dit
verschijnsel was reeds in 1960, aan de voormalige zuid- en
westmuur van het plein, gesignaleerd).
- - - - - -- -- - -- - - - -- - - --

- 63 -

PUT 3

Ligging: In de noordwesthoek van zaal kelder 0.2.

Tekening: Bladen 1, 2, 3, 4, & 5

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 0,80 m (P-2,85)

Datum: Voorjaar 1984

Doel: Onderzoek naar de aard van de aanslui ting van de weste-


lijke zaalmuur op de noordelijke zaalmuur c.q. noordelijke
weermuur • (Zelfde doelstelling als bij put 1; zie de moge-
lijkheden 1 t/m 3 op de Bladen 2 en 3).

Beschrijving: De plaats waar deze put gegraven is, bleek ooit als kalkput
benut te zijn. Omdat de aangekoekte kalk alle zicht op het
muurwerk belemmerde, was het niet mogelijk de vorm van
de aansluiting vast te stellen.
Op 0,60 m diepte (P-2,65) werd het restant van een loop-
vlak aangetroffen.
De putvulling bestond ui t verontreinigde grond met puin
en, uiteraard, veel kalk.

Vondsten: Geen

Conclusie: Deze put leverde geen antwoord op de in de doelstelling


omschreven vraag. Wel kan geconstateerd worden, dat op
deze plaats de zaalkelder een loopniveau heeft gehad op
P-2,65.

PUT 4

Ligging: Tegen de zuidmuur van eetzaalkelder 0.5.

Tekening: Bladen 1, 2, 3, 4 & 5

Putpeil: P-1,18

Bereikte diepte: j-15 cm (P-1,35)

Datum: Voorjaar 1984.

Doel: Daar de putten 1 en 3 geen uitsluitsel gaven over de ma-


nier van aansluiten van de westelijke zaalmuur op de
noordelijke weermuur, was deze put de laatste mogelijk-
heid tot opheldering in deze materie (zie de mogelijkheden
1 t/m 3 op de Bladen 2 en 3). De rafelige naad aan de oost-
zijde van de toegang tot kelder 0.5 (zie afbeelding 38), zou
in de richting kunnen wijzen van mogelijkheid 1 op blad 1.
- 64 -

~
Afbeelding 38. De zuidelijke
/ 2 ------ muur van kelder 0.5; zie voor
de situatie Blad 4). Bij 1 de
I
I
I ----
-.
---
.
I
I
vermeende naad. Ten behoeve
I
van het documenteren van de
I
I drie lateien boven de door-
I
11 gang, is een detail opname
I
I
I
van deze muur genomen; de
I
I omvang van dit detail (afbeel-
-1----- L----;
ding 48) wordt door 1. aange-
geven. (neg. no: 2103-1-25).

Beschrijving: Ongeveer 15 cm (P-l,35) onder het huidige loopvlak van


kelder 0.5 (onder de naad), werden stenen in mortel aange-
troffen. Dit metselwerk werd, in eerste instantie, voor een
in mortel gelegd vloertje gehouden. Hakwerk in het ver-
meende vloertje leverde de verrassing op, dat dit de kruin
was van een gewelf. Onder dit gewelf bevindt zich een
ruimte, die in oppervlakte overeenkomt 'ret kelder 0.5. In
deze kelder bevindt zich ongeveer 1 m aarde, die ver-
ontreinigd was met glas- en aardewerkfragmenten. De ge-
vonden ruimte kreeg het vertreknummer 00.5 en het put-
nummer 4.1.
De rafelige naad in de zuidmuur van ruimte 0.5 bleek een
aanheling te zijn, ten behoeve van de dagkant van de door-
gang.
Het putje is gegraven in een schoon zandbed (de vlijlaag
van de sinds jaren niet meer aanwezige plavuizen).

Vondsten: Geen

Conclusie: De rafelige naad in de zuidelijke muur is niet de bouwnaad


waarnaar gezocht is.
- 65 -

PUT 4.1

Ligging: Put 4.1 is de ruimte onder eetzaalkelder 0.5.

Tekening: Bladen 1, 4, 5, 6 &. 7


32, 33 &. 34

Putpeil: P-3,32 Dit is het peil van het aangetroffen loopvlak, waar-
op het afval is gestort.

Bereikte diepte: P-3,32 Het afvalpakket ligt boven op het vloertje. Als men
di t pakket egaliseert, is het ongeveer 20 cm dik.

Datum: Voorjaar 1984


23 t/m 26 juli 1984

Afbeelding 39. De oostelijke


muur van kelder 00.5; zie voor
de situatie Blad 6. In het mid-
den de doorgebroken toegang
(1) met achterin de dicht-
zetting; links en rechts daar-
van, onder de geboorte van
het gewelf (1), twee sparingen
(3). Rechts de koude aanslui-
ting van de oostelijke muur op
de noordelijke (weer)muur (4).
Onder de doorgang ziet men aan de aflopende verontreini-
ging op het muurwerk (5), dat het afval vanuit ruimte 0.4
door de toegang in de këïder is gestort. (neg. no: 2103-2-4).
- 66 -

Doel: Onderzoek naar het niveau van het voormalig loopvlak en


berging van het glas en aardewerk van kelder 00.5.

Beschrijving: Het zuidelijk muurwerk van kelder 00.5 (in principe Vlaams
verband) heeft geen verticale naad op de plaats, waar
volgens mogelijkheid I (zie doelstelling put 1, 3 en 4; Blad
2) de noordelijke weermuur op de westelijke zaalmuur zou
moeten aansluiten.
De westelijke en oostelijke muur, benevens het gewelf van
deze kelder, sluiten koud aan op de zuidelijke muur. (Het
gewelf rust echter op de noordelijke muur; zie de noord-
zuid doorsnede op Blad 6). De oostelijke muur (staand ver-
band) bevat een, door twee sparingen (nissen) geflankeerde,
(doorgebroken) toegang naar kelder 0.4; zie ook de west-
oost doorsnede op Blad 7 en afbeelding 39. Deze (lage)
doorgang was toegankelijk vanaf een voormalig loopvlak
van ruimte 0.4 (P-2,65, zie put 22). Deze toegang is vanuit
kelder 0.4 dic~tgezet, nadat eerst vanuit de laatste kelder
ongeveer 1 m , met o.a. glas en aardewerk (18de eeuws
materiaal) verontreinigde grond in ruimte 00.5 was gestort.
Het zich in zeer slechte staat bevindende (uitgebuikt en
onregelmatig gemetseld) westelijke muurwerk bevat een
naad; zie afbeelding 40. Deze naad vinden wij op ongeveer
0,35 m ten zuiden van de noordwesthoek; zie de platte-
grond op Blad 6. De naad is ook in de ruimte erboven
(kelder 0.5) zichtbaar (zie plattegrond op Blad 4 en afbeel-
ding 41) en is aan de buitenzijde alleen te herkennen door
scheurvorming in de muur. Want de westgevel is van een
klamp voorzien; zie afbeelding 42.

Afbeelding 40. De noordwesthoek van kelder 00.5; zie voor


de situatie Blad 6. De noordwesthoek is in verband gemet-
seld. Het muurwerk sluit koud aan op een, ongeveer één
steen brede reparatie. Achter de reparatie is onregelmatig
metselwerk zichtbaar. Op de muren en het gewelf zijn
restanten van raapmortel (of op het formeel uitgelopen
specie) waarneembaar. (neg. no: 2103-2-3).
- 67 -

Afbeelding 41. De westelijke muur van kelder 0.5; zie voor


de situatie Blad 4. De naad zet zich boven P+0,20 trapsge-
wijs in het gewelf voort. (neg. no: 2103-1-23).

Beschr. (verv.) De noordelijke muur (zie afbeelding 43.1) bevat in de kruin


en van het gewelf een 10 cm hoge, 8 cm brede en 165 cm
lange sleuf; zie de noord-zuid doorsnede op Blad 6 (de
doorsnede is zowel over de sleuf (00.5) als over het venster
(0.5) genomen). Deze sleuf gaat onder een hoek van 50 0
omhoog en is aan de buitenzijde van de muur dichtgemet-
seld. Dat deze sleuf ooit open was, en kennelijk als venti-
latiesleuf benut werd, bewijzen de gedeeltelijk ontkalkte
voegen onder de sleuf; zie afbeelding 43.2. Deze ontkalking
is het gevolg van door de sleuf binnenstromend water
(hoogwater van de Maas).

Vondsten: Vondst 1.1 t/m 1.21


De meest gave vondsten zijn op afbeelding 44 zichtbaar
(neg. no: 2046-3-11)
1.1 verzameldoos met honderden glasscherven van
(groene) flessen
1.2 verzameldoos met honderden aardewerk- en
steengoedfragmenten
aardewerk met tinglazuur (o.a. wit), XVIII
- 68 -

Afbeelding 42. De westmuren


van: de keukentoren (met
schietgat <.!); de Eetzaal
vleugel <1.); de toiletuitbouw
(3). Onder 4 is een vrijwel
B '/
loodrechte "Scheur" waar te
1 J
1
nemen. Bij 5 de niet in het
~ lood staande en niet in het
verlengde van de muur van
kelder 0.5 doorgaande
buitenmuur van kelder 0.4.
(neg. no: 2103-3-25).

Vondsten (verv.) 2 fragmenten van steengoed kannen (Raeren),


XVII-(XVIII)
fragmenten grijs gesmoord aardewerk, XV
fragmenten van grote schalen rood aardewerk
met loodglazuur , XVIII
fragmenten van borden van witbakkend aarde-
werk met tinglazuur
1 halsfragment van een kan van grijs steengoed
zoutglazuur met kobalt versiering
vele fragmenten rood aardewerk met
loodglazuur;
ijzerwerk, waaronder een spade
1.3 1 grote bruingroene schaal van rood aardewerk
met loodglazuur; XVIII; diameter: 47,5 cm; hoog-
te: 9,0 cm; neg. no: 2046-3-3 (zie afbeelding 45)
& 2046-3-11; Tekening: Blad 32
1.4 1 kom van rood aardewerk met slibversiering (ge-
le "strepen" en groene stippen), op standring; met
schenklip; XVIII; diameter: 22,5 cm; hoogte: 17,5
cm; neg. no: 2046-3-2 & 11; tekening: Blad 33
1.5 1 papkom van rood aardewerk met slibversiering
(geel), op standring met 2 horizontale oren; XVIII;
diameter: 18 cm; hoogte: 8,0 cm; neg. no: 2046-
3-2 & 11; Tekening: Blad 33
- 69 -

Afbeelding 43. De noordelijke


muur van kelder 00.5; zie voor
, , de situatie Blad 6. Bij 1 be-
I

i2
I
vindt zich in de kruin van het
I
I
gewelf een 8 x 10 x 165 cm
I
grote sleuf. Onder de sleuf
zijn de voegen door binnen
stromend water uitgespoeld
(2). Links is nog net de naad
(3) zichtbaar, die op afbeel-
cITng 40 volledig te zien is.
(neg. no: 2103-2-2)

Afbeelding 44. De meest gave vondsten uit put 4.1 (neg. no:
2046-3-10.
- 70 -

Afbeelding 45. Vondst 1.3 uit put 4.1; een bruingroen


geglazuurde schaal van rood aardewerk, met een diameter
van 47,5 cm, datering XVIII. (neg. no: 2046-3-3)

VO~ST 28 1.20
PUT 4.1

Afbeelding 46. Vondst 1.20 uit put 4.1; een benen kam;
4 x 4 cm; datering XVIII. (neg. no: 2046-3-9)

Vondsten (verv.) 1.6 1 kommetje of testje van roodbakkend aardewerk


met slibversiering (geel), op standring en heeft 1
verticaal oor; XVIII; diameter: 13,5 cm; hoogte:
8,0 cm; neg. no: 2046-3-2 & 11; Tekening: Blad 34
- 71 -

1.7 1 tuitkom van witbakkend aardewerk met slibver-


siering (geel) en bruine vlekken, met 1 oor (moge-
lijk 2 oren); XVIII; diameter: 19,5 cm; hoogte: j-
15 cm; neg. no: 2046-2-11 & 12
1.8 1 fragment waterkruik van grijs steengoed, met
stempel, XVIII, diameter: 10 cm; neg. no: 2046-
2-11 & 12
1.9 1 Nederrijns bord met slibversiering, concen-
trische cirkels en een golvende groene lijn; XVIII;
diameter: 41 cm; hoogte: 7 cm; neg. no: 2046-2-
12
1.10 1 bord (lage schaal) van rood aardewerk met
bruin lood glazuur , op standring; XVIII; diameter
27 cm; hoogte: 7 cm; neg. no: 2046-3-1
1.11 1 bord van wit aardewerk met tinglazuur en
bladmotief jes; XVIII; diameter: 22 cm; hoogte:
3,5 cm; neg. no: 2046-3-1
1.12 1 grote kom van rood aardewerk, de binnenzijde
geheel en de buitenzijde gedeeltelijk geglazuurd
(loodglazuud, 2 verticale oren; versiering aan de
buitenzijde: duimindrukken onder de rand; XVIII;
diameter: 32 cm; hoogte: j- 25 cm; neg. no: 2046-
3-6
1.13 1 fragment van dikwandig, bolvormig voorraadvat
van rood aardewerk, buitenkant loodglazuur;
XVIII; diameter: j-35 cm; hoogte: 25 cm
1 voetfragment van voorraadvat van rood aarde-
werk met aan de binnenzijde loodglazuur; XVIII;
diameter: + 25 cm
1 fragment van een groot, Langerweher voor-
raadvat, steengoed, met wapenschild; XVIII
al deze fragmenten op neg. no: 2046-3-5

VQ~DST 28 1.21
rur 4.1

Afbeelding 47. Vondst 1.21 uit put 4.1; een benen


voorwerp, waarvan het gebruik tot nu toe onbekend is.
(neg. no: 2046-3-8).
- 72 -

Vondsten (verv.) 1 fragment van grote kom van rood aardewerk


met ten minste 1 oor; XVIII; diameter: j" 30 cm
1 voetfragment van groot voorraadvat van rood
aardewerk; XVIII; diameter: + 21 cm (voet)
1.14 1 kommetje van porselein met blauwe versiering,
geen oor; XVIII; diameter: 8 cm; hoogte: 4,5 cm:
neg. no: 2046-3-4 & 11
1.15 1 schoteltje van wit aardewerk met tinglazuur en
blauwe versiering; XVIII; diameter: 16 cm; hoog-
te: 4,5 cm; neg. no: 2046-3-4 & 11
1.16 1 kommetje van wit aardewerk met tinglazuur en
blauwe versiering, geen oor; XVIII; diameter: 7,5
cm; hoogte: 4,5 cm; neg. no: 2046-3-4 & 11
1.17 1 kommetje van porselein met tinglazuur en
blauwe versiering en gouden rand, geen oor;
XVIII; diameter: 7,5 cm; hoogte: 4 cm; neg. no:
2046-3-4 & 11
1.18 1 bord van wit aardewerk; XVIII; diameter: 26
cm; hoogte: 2,5 cm; neg. no: 2046-3-1 & 11
1.19 1 fles, groen glas, "ontzield"; XVIII; diameter: 11
cm; hoogte: 21,5 cm; neg. no: 2046-2-12 & 3-11
1.20 1 benen kam; aan één zijde 15 tanden, aan de
andere zijde 24 tanden; XVIII ?; 4 x 4 cm; neg.
no: 2046-3-9 (zie afbeelding 46) & 2046-3-11
1.21 1 benen voorwerp waarvan de functie niet bekend
is; XVIII ?; lengte 13 cm; neg. no: 2046-3-8 (zie
afbeelding 47) & 2046-3-11
1.22 19 pijpekoppen: (aantal, jaartal, maker)
5 1730 Jacob van der Kist, Pieter van Ree-
de, Baarent van Berkel, Cornelis
Verhoek 2x
9 1734 Steven de Jong, Pieter van Reede 4x,
Cornelis Luijnenburg, Cornelis Ver-
hoek, Dirck van Roon,
1 1735 Cornelis Verhoek
2 1746 Cornelis Luijnenburg, Jan Zorg
2 1780 Gerrit Vergeer, Gijsbert Korver

Conclusie: In kelder 00.5 loopt de noordelijke weermuur zonder naad


door. Dus mogelijkheid 1 van de plattegrondontwikkeling
zoals afgebeeld op Blad 2) valt af. Daar de westelijke
zaalmuur anders gefundeerd is als de noordelijke weermuur
(zie put 9), mogen wij aannemen, dat de plattegrond-
ontwikkeling, zoals geschetst op Blad 2, mogelijkheid 2, de
juiste is: in latere tijd is de westelijke zaalmuur tegen de
toen al bestaande noordelijke weermuur geplaatst. (De
westelijke zaalmuur is gefundeerd op klei, middels 4 snij-
lagen op een diepte van P-3,90; zie put 10. Het westelijke
deel van de noordelijke zaalkeldermuur (voormalige weer-
muur) heeft op een diepte van P-4,95 twee snij lagen, met
daaronder loodrecht gemetseld muurwerk. De onderkant
van de fundering is niet bereikt; zie put 9).
Kelder 00.5 heeft geen buitensporig grote stahoogte: in het
midden maximaal 1,75 m. Het zou daarom interessant kun-
nen zijn in deze ruimte naar een lager vloerniveau te
zoeken.
- 73 -

Tevens zou dan de oorspronkelijke toegang tot deze ruimte


kunnen verschijnen. Want de huidige toegang, die met 90
cm (eveneens) geen royale hoogte heeft, is doorgebroken in
de oostelijke muur en is dus niet oorspronkelijk.
De toegang tot de ruimte is dichtgemetseld vanuit kelder
0.4. Dit heeft waarschijnlijk tijdens zeer grote ver-
bouwingswerkzaamheden in 1781-82 plaatsgevonden. Want
de in de afvallaag gevonden pijpekoppen, die zich goed
laten dateren, zijn gemaakt in de periode 1730-1780.
Ten aanzien van de voormalige vloer hoogten (=gewelfhoog-
ten + 20 à 30 cm), is enige voorzichtigheid geboden: want
zoals hierna zal blijken is de bovenbouw van de Eetzaal-
vleugel enkele eeuwen jonger dan de kelders. Enige decen-
nia na het verrijzen van de "nieuwbouw" is de vloerhoogte
van de begane grond van de eetzaalvleugel 0,75 à 0,90 m
omhooggebracht. (Het oorspronkelijke niveau bevond zich
op P+0,55 à P+0,70). Het is niet onmogelijk, dat deze
niveauverandering ook voor de kelders gevolgen heeft ge-
had en dat men nieuwe gewelven heeft moeten slaan. Het
is zelfs zeer aannemelijk, dat door het omhoogbrengen van
de begane grond verdieping, de ruimte ontstond, die thans
wordt ingenomen door kelder 0.5.

Afbeelding 48. Detail van de


noordelijke muur boven de
doorgang; zie voor de situe-
ring afbeelding 38. Op deze
afbeelding is 1. de toegang;
2 is het kozijn; 3 is de thans
functionerende latei. Bij 4
zijn kalksporen waarneembaar
van een verdwenen latei; in
strook 5 zijn sporen waar-
neembaar van de achterkant
van een andere latei.
In strook 6 is aan de afwerking te zien, dat het muurwerk
hier op een latei lag. Bij Z de naad, die bij put 4 beschreven
wordt. (neg. no: 2103-1-24)
- 74 -

Conclusie (ver.) Dat men nogal geknoeid heeft met de verdiepingshoogten,


bewijzen de drie boven elkaar liggende lateien boven de
toegang tot de huidige kelder 0.5; zie afbeelding 48 (dit is
een detail van afbeelding 38).
Omdat de ventilatiesleuf van kelder 00.5, (uitgespaard in
het oorspronkelijke metselwerk van de noordmuur), precies
in de kruin van het gewelf zit en daar het gewelf steunt op
de noordelijke muur, mogen wij zonder meer aannemen,
dat dit gewelf bij de oorspronkelijke bouw van kelder 00.5
hoort. Het steenformaat van het (jongere) gewelf van kel-
der 0.5 wijkt af van het formaat van de opgaande muren.
De kruin van dit gewelf ligt boven de voormalige begane
grond vloerhoogte. Op de noord-zuid doorsnede op Blad 6 is
de aangenomen voormalige vloerhoogte op P+0,55 gete-
kend. Zoals op de west-oost doorsnede op Blad 7 te zien is,
sluit de hoogte van het gewelf van kelder 0.4 wèl aan op de
voormalige vloer hoogte; ook hier is P+0,55 aangehouden als
het voormalige vloerniveau. En toevalligerwijs, of juist
niet zo toevallig, sluit het voormalige eetzaalniveau goed
aan op het (huidige begane grond) niveau van zowel de
Keukentoren als de Noordvleugel; zij sluit ook beter aan op
het voormalige niveau van de zaalbouw (zie hoofdstuk 2.)
Gezien het hierboven beschrevene, lijkt het logisch te con-
cluderen, dat kelder 00.5 niet als "vertrek", maar als "op-
hoging" heeft gediend, opdat men niet de moeite hoefde te
nemen, de ruimte met aarde te vullen. Dit zou de ventila-
tiesleuf en de afwezigheid van een toegang verklaren. (De
ventilatiesleuf is er ten behoeve van het uit de ruimte weg
ventileren van vocht c.q. grondwater). Het komt mij echter
erg onwaarschijnlijk voor, dat men op deze wijze, al dan
niet bewust, een niet te benutten waterreservoir onder
woonvertrekken creëerde. Deze "cisterne" zal door in de
muur optrekkend vocht, voor veel ellende in die woonver-
trekken hebben gezorgd.
Ook tegen het nIet benutten van deze ruimte pleit het
tongewelf. Dit is met zorg gemetseld en erg plat uitge-
voerd. De platte vormgeving wordt gebruikt, als men ruim-
te (hoogte) wil winnen; Want normaal gesproken is het
cylindervormige tongewelf te verkiezen boven een plat
tongewelf vanwege de veel geringere spatkrachten. Als de
ruimte oorspronkelijk niet benut werd, moet men, of een
grondvulling, of een zogenaamd verloren formeel toegepast
hebben. Blijkens de twee nissen naast de toegang in de
oostmuur, is er in deze kelder een formeel toegepast; zie
afbeelding 39.3. Het gewelf is niet symmetrisch
ui tgevoerd. Dat wil zeggen, dat de geboorten van het
gewelf iets in hoogte verschillen.
Helaas was niet vast te stellen, of de raaplaag op de muren
en het gewelf, meteen na de bouw of in latere tijd (bij-
voorbeeld na het doorbreken van de toegang) is opgebracht.
Willen wij tot de conclusie komen, dat het creëren van de-
ze ruimte wel degelijk functionele achtergronden had, dan
zal eerst onderzoek naar de voormalige vloerhoogte(n) en
de toegang moeten worden verricht. Pas nadat het onder-
zoek naar deze twee elementen is afgesloten, kan er met
zekerheid iets over het functioneren van deze ruimte
worden geschreven.
Wellicht kan dan ook een uitspraak worden gedaan over het
nut van de loze ruimte tussen het oorspronkelijke gewelf
en het oorspronkelijke loopvlak van de begane grond.
- 75 -

PUT 5

Ligging: Tegen de westmuur van keukentorenkelder 0.3B.

Tekening: Bladen 1 & 7

Putpeil: P-2,18

Bereikte diepte: 1,50 m (+P-3,70)

Datum: Voorjaar 1984

Doel: Onderzoek naar de oorzaken van de schuinlopende naad in


het blok metselwerk, dat tegen de noordelijke zaalmuur
staat (tussen eetzaalkelder 0.4 en keukenkelder 0.3B).
Tevens onderzoek naar de functie van het tongewelf je
tussen de weermuur en het keldergewelf van de keuken-
toren; zie afbeelding 49.

Beschrijving: De schuine naad loopt onder een hoek van 81 0 schuin naar
beneden. Zie de doorsnede op Blad 7. De onderkant van het
muurwerk is niet bereikt. (Er is tot een diepte van 1,50 m
(P-3,70) gegraven, in opgebrachte vuile grond). Van een
naad, tussen de noordelijke weermuur en de (mogelijke)
steunbeer, zoals deze is aangetroffen in vertrek 0.4 (zie
afbeelding 50), werd tot op deze diepte niets waargenomen
in kelder 0.3B. De onderkant van de doorgang, tussen
zaalkelder 0.2 en keukenkelder 0.3B, is op een diepte van
0,60 m (P-2,80) aangetroffen. Of deze doorgang in de
noordelijke weermuur uitgebroken of uitgespaard is, moet
nog nader worden onderzocht. Afbikken van de harde kalk-
laag op het oostelijk deel van de doorgang zal over het al
dan niet oorspronkelijk zijn van deze toegang uitsluitsel
kunnen geven. Op een diepte van 0,20 m (P-2,40) en op de
bovengenoemde 0,60 m diepte (P-2,80) werd een loopvlak
aangetroffen. De huidige drempel van de doorgang is op
een ophoging van schoon zand gelegd.

Vondsten: Geen

Conclusie: Het onderzochte blok metselwerk is inderdaad een steun-


beer. Deze conclusie stoelt vooral op het resultaat van het
onderzoek in de putten 9 en 22. Het ontbreken van een
naad, tussen de steunbeer en de noordelijke zaalmuur kan
erop duiden, dat de huidige doorgang tussen de zaalkelder
en de keukentoren bij de bouw van de steunbeer is uitge-
spaard. Ten aanzien van het gewelf je is de meest aanneme-
lijke verklaring, dat toen men de westelijke keukentoren-
muur koud tegen deze steunbeer aanmetselde, men het niet
aandurfde, het tongewelf van de keukenkelder zowel op de
steunbeer, als op de bovengenoemde westelijke muur te
laten rusten. Men verwachtte kennelijk zettingen. Vandaar,
dat ter plaatse van de steunbeer, het grote noord-zuid
geöriënteerde tongewelf van de keukenkelder , doorsneden
is door een veel kleiner, oost-west geöriënteerd tongewelf.
Dit gewelf je zal aangesloten hebben op de kruin van het
grote gewelf. Deze aansluiting is thans niet meer te zien,
omdat de scheidingsmuur tussen 0.3A & B precies onder de
(mogelijke) naad staat.
- 76 -

Afbeelding 49. Het muurwerk


boven put 5; zie voor de situa-
\
\
tie de plattegrond op Blad 7.
---~
\
Bij 1 de naad; bij 2 gaat deze
\
\
naad over in een- tongewelf
\
\
(doorgetrokken lijn); bij 3 ziet
\ men het kleine tongewelf, dat
\
\
I
dwars op het grote gewelf is
\
\
geplaatst; (het gedeelte, dat
\
\
achter het grote gewelf zit, is
\
\
gestreept getekend); bij 4 het
vlak van de noordelijke zaal-
muur; 2. is de ontlastingsboog
van de doorgang tussen
keukentorenkelder 0.3B en
zaalkelder 0.2. Bij 6 is de
hoek uitgevlakt om het letsel
van hoofdstoters beperkt te
houden. (neg. no: 2103-1-19)
- 77 -

Afbeelding 50. De zuidoost-


hoek van kelder 0.4; zie voor
de situatie Blad 7. Bij 1 de
naad tussen de noordelijke
zaalmuur en de steunbeer; bij
2 de naad tussen de steunbeer
en de westelijke keuken-
torenmuur • Ter hoogte van 3
de geboorte van het gewelf;
vanaf 4, schuin omhoog, is
scheurvorming in het gewelf
waarneembaar. (neg. no:
2103-1-20

Conclusie (verv) Dat deze extra voorzorgsmaatregelen (het tongewelf je)


niet overbodig zijn, blijkt uit de scheur in het tongewelf
van kelder 0.4. Dit noord-zuid geöriënteerde gewelf rust,
aan de oostzijde, zonder extra voorzieningen, op zowel de
steunbeer als op de keukentorenmuur • Precies op de naad
van de beide bouwdelen, treffen wij een scheur aan; zie af-
beelding 50.
- 78 -

PUT 6

Ligging: Aan de buitenzijde van de oostmuur, bij de aansluiting van


de zaal op de woontoren.

Tekening: Bladen 1 & 8

Putpeil: P-l,50

Bereikte diepte: 2,75 m (P-4,25)

Datum: Voorjaar 1984


17 t/m 20 juli 1984

Doel: Onderzoeken of de, in het opgaande muurwerk zichtbare


bouwnaad (zie afbeelding 51.~ t/m 51 •.§) zich voortzet tot
in de fundering. Deze naad is vanaf P+2,90 in het muur-
werk waarneembaar. Tot P+6,10 is de naad rafelig, daar-
boven sluit het muurwerk koud op elkaar aan. Links van
deze naad wordt de hoekoplossing van de woontoren
(Vlaams verband) verzorgd door klezoortjes. Onder P+2,05
is de naad niet meer waar te nemen door een reparatie uit
1781. Tussen P+2,05 en P+2,90 lijken de lagen zonder naad
door te stromen.
Tevens, in analogie met put A, onderzoek naar een moge-
lijke staande en vallende tand.

Beschrijving: Het muurwerk vertoont door de vele reparaties vrijwel


geen origineel metselwerk. Met enige fantasie kan men in
dit gerepareerde muurwerk een brokkelige naad ontdekken,
doch overtuigend is dit niet als bewijs voor twee bouw-
delen; zie afbeelding 52. Op een diepte van 2,25 m (P-3,75)
werden uitgespoelde lagen in het metselwerk aangetroffen.
Dit onderste metselwerk bleek een klamp te zijn.
Op een diepte van 2,50 m (P-4,00) werd de bovenkant van
een brandlaag (c.q. grachtbodem) aangetroffen. Deze
brandlaag is (tenminste) 25 cm dik; op P-4,25 werd de put
afgesloten.
Vrijwel evenwijdig aan de oostmuur 0,00 m noordzijde put
en 1,10 m zuidzijde put) bevindt zich een muurtje. De
bovenkant van dit muurtje wordt aangetroffen op een diep-
te van 0,90 m (P-2,40), de onderkant, na één snij laag, op
een diepte van 1,85 m (P-3,35). Het muurtje is anderhalve
steen dik (=0,33 m) en het loopt 5 cm per strekkende meter
af naar het noorden.
De dubieuze toestand van het onderste metsel werk van de
oostmuur , noopten tot voortijdig afsluiten van deze put.
De putvulling bestond uit in één keer opgebrachte ver-
ontreinigde grond.

Vondsten: Vondst 2.1 t/m 2.5


2.1 verzameldoos met ongeveer 250 fragmenten aarde-
werk en steengoed; 50 glas- en 25 ijzerfragmenten;
XVII-XIX
2.2 1 Nederrijns bord met slibversiering, groene golven-
de lijn en concentrische cirkels, fragment vogelkop-
je; XVIII; diameter: ca 40 cm; neg. no: 2046-2-7
- - - - -- - - - - - - - - - - - - - -- -

- 79 -

Afbeelding 51. De oostelijke


t\'i muur ter plaatse van de naad
4 tussen de woontoren en de
8 ,--
zaalbouw. Links onder (1) het
"----l--
gO
5

D
v=
kelderraam van 0.1; rechts-
onder (2) de toegang tot de
zaalkelder 0.2. Het onderste
metselwerk (3), is een repara-
tie uit 1781.-Tussen 4 en 5 is
6 een koude naad (met IdezOor-
7 tjes) waarneembaar; tussen 5
en 6 is de naad rafelig en tus-=-
sen- 6 en 7 is de naad ver-
D
3
[ dwenen: hier worden door-
gaande lagen aangetroffen.
Bij 8 is een reparatie uit 1781
waarneembaar. Bij 9 een
dichtgezet venster van de
muur trap in de woontoren.
(Foto: H. Korswagen; neg. no:
343)
- 80 -

Afbeelding 52. Put 6; ter


plaatse van 1 heeft het met-
selwerk het Steenformaat 24 x
12 x 6 cm. In vak 2 komen
stenen met een lengte van 26
cm voor. Bij 3 zijn de stenen
(een beklamping) uitgespoeld.
In de vakken 2 en 3 is een ra-
felige naad waärneembaar.
(Foto: J.G.N. Renaud)

Vondsten (verv.) 2.3 1 ovaal schaaltje van wit aardewerk met loodgla-
zuur en een bijna geheel verdwenen gouden rand;
XVIIIB; diameter: 23,5 cm / : 31 cm; hoogte: 3 cm;
neg. no: 2046-2-7
2.4 1 Westerwald kannetje, steengoed met kobalt ver-
siering; XVIIB-XVIIIA; diameter: 12,5 cm; hoogte:
18 cm; Neg. no: 2046-2-7, 8 & 9
2.5 1 bord (SChaill), majolica; XVIC; diameter: : 33 cm;
hoogte: 5,5 cm; neg. no: 2046-2-7

Conclusie: De gezochte naad c.q. tand is niet gevonden. Uit het met-
selwerk valt af te lezen, dat men in de loop der tijd voort-
durend aan de oostmuur reparaties heeft moeten ver-
richten.
Wellicht heeft men, om het grachtwater te scheiden van de
eigenlijke kasteelmuur , een kademuurtje gemetseld.
Helaas lieten de omstandigheden niet toe, onder de brand-
laag (c.q. grachtbodem) te zoeken naar dateerbaar aarde-
werk. Het is niet onwaarschijnlijk, dat deze laag zich ter
hoogte van de voormalige waterspiegel van de binnen-
gracht bevindt. Want de bovenkant van de uitmonding van
de privaatkoker van de keukentoren (zie Put C), wordt ook
op P-4,00 aangetroffen.
Blijkens de koude naad met de klezoortjes (zie afbeelding
51.4-5), heeft de noordoosthoek van de woontoren een
reparatie ondergaan, ten tijde dat de oostelijke zaalmuur
nog niet haar huidige hoogte had bereikt.
- 81 -

PUT 7

Ligging: Aan de buitenkant (zuidoostzijde) van de ronde toren.

Tekening: Bladen 1 &: 8

Putpeil: P-1,35

Bereikte diepte: 0,60 m (P-1,95)

Datum: Voorjaar 1984


17 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de aard van de aansluiting van de, reeds in


1960 (put B) door Prof. Dr. J.G.N. Renaud getraceerde,
binnenzijde van de westelijke weermuur op de ronde toren.

Beschrijving: De westelijke weermuur loopt, na een verbreding, op een


diepte van 0,25 m (P-1,60) in noordelijke richting 0,25 m
door onder de ronde toren; zie Blad 8. Op deze plaats sluit
de weermuur , in verband, aan op muurwerk dat een ronding
heeft. Deze ronding geeft, geëxtrapoleerd, een ronde toren
met een kleinere diameter ~ 4,70 m) dan de huidige ronde
toren (diameter 6,50 m). De lengte van het blootgelegde
ronde muurwerk is ongeveer 1 m. Na een lichte knik sluit
het metselwerk recht aan op de in put 1 aangetroffen poer
van de noordelijke weermuur •
De westelijke weermuur en het daarmee in verband staan-
de muurwerk onder de huidige toren, is gemetseld met
moppen: 30 x 15 x 6 à 7 cm. Het muurwerk daarboven is
anders van structuur: steenformaat, lagenmaat, voegaf-
werking en kleur wijken duidelijk af.
Onder het niveau P-1,60 werden enkele scherven in ver-
stoorde grond gevonden; vondst 3.

Vondsten: Vondst 3.
Deze vondst werd aangetroffen ter hoogte van het uitkra-
gende gedeelte van de ronde toren, in verstoorde grond.
5 bodem- en randfragmenten van proto steengoed; XIV a
8 aardewerkfragmenten
5 glasfragmenten
3 kaakfragmenten
1 ijzerwerkfragment; XVII-XIX
1 plavuis; 15,8 x 15,8 x 1,75 cm; XIX

Conclusie: De westelijke weermuur staat in verband met de fundering


van de ronde toren. De huidige ronde toren hoeft niet ori-
gineel te zijn: er kan een ronde toren met een diameter
van slechts jo 4,70 m op deze plaats hebben gestaan. (De
. huidige ronde toren heeft een diameter van 6,50 m). Op
Blad 8 zijn de beide vormen van de ronde torens getekend.
Ook is het denkbaar dat van de bovengenoemde smallere
ronde toren alleen de fundering is gelegd en dat men later,
bij het optrekken van het opgaande muurwerk; de aanleg te
klein heeft gevonden en deze vergroot heeft. Dit zou de
- 82 -

verklaring kunnen zijn voor de huidige (onregelmatige)


ellipsvormige plattegrond van de kelderverdieping van de
ronde toren; diameter 3,95 m in noordoost-zuidwest
richting en 3,80 m in oost-west richting. Onderzoek onder
de puinlaag in de ronde toren (zie hierna bij put 20), kan
misschien uitsluitsel over dit vraagstuk geven.

PUT 8

Ligging: Aan de buitenkant (zuidzijde) van de ronde toren.

Tekening: Bladen 1 & 8

Putpeil: P-1,35

Bereikte diepte: 0,95 m (P-2,30)

Datum: Voorjaar 1984

Doel: Onderzoek naar de aard van de aansluiting van de buiten-


kant van de westelijke weermuur op de ronde toren. De ge-
gevens, die put 7 opleverde, wijzen op een ronde toren met
een diameter van j- 4,70 m. Daarom mogen wij verwachten,
dat het muurwerk van de ronde toren nIet in verband
aansluit op de westelijke weermuur.

Beschrijving: Het muurwerk blijkt in elkaar getand te zijn. De gemiddel-


de lagenmaat van de weermuur (7 cm) verschilt met de
lagenmaat van de ronde toren (5,9 cm).

Voncfsten: Geen

Conclusie: In tegenstelling tot de binnenzijde van de westelijke weer-


muur, is de buitenzijde nIet in verband gemetseld met de
ronde toren.
Ook dit gegeven pleit voor de in de conclusie van put 7
geponeerde stelling, dat de ronde toren achteraf vergroot
is.

PUT 9

Ligging: In de noordoosthoek van zaal kelder 0.2

Tekening: Bladen 1, 9, 10 & 11


32 & 34

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 3,20 m (P-5,25)


- 83 -

Datum: 30 mei 1984


23 t/m 25 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de oorzaken van de verticaal geonen-


teerde onregelmatigheid in de noordmuur van zaalkelder
0.2, 2,45 m ten westen van de noordoosthoek van de zaal-
kelder; zie west-oost doorsnede op Blad 9 en afbeelding 53.

Beschrijving: In deze put zijn twee profielen gestoken; Het noord-zuid


lopende profiel A-A' en het oost-west lopende profiel B-B';
zie voor de plaats van de profielen Blad 9. Hierna worden
deze profielen "A" (Blad 10) respectievelijk "B" (Blad 11)
genoemd. Ter verduidelijking zijn op Blad 9 ook nog twee
doorsneden getekend.
Ongeveer 2,45 m ten westen van de noordoosthoek van de
zaal kelder 0.2, bevindt zich een in verband gemetselde
binnenhoek van de voormalige noordelijke weermuur , zie
de plattegrond op Blad 9 en afbeelding 54. Deze (thans ge-
deeltelijke afgebroken) muur staat onder een hoek van
114 0 op de noordelijke zaalmuur. Op 0,75 m (P-2,80) diepte
wordt deze hoek volledig zichtbaar. (De bovenste steen is
overkragend over de hoek gelegd; zie afbeelding 54.~).
De noordelijke zaalmuur (westelijk gedeelte) is in Vlaams
verband gemetseld. Deze muur is in oostelijke richting
weggezakt, (7 cm per strekkende meter; zie west-oost
doorsnede). Dit is met (verticale) scheurvorming gepaard
gegaan. Duidelijk zichtbaar zijn deze scheuren 3,30 muit
de noordoosthoek van de kelder, vanaf 1,20 m diepte
(P-3,25).
Op een diepte van 2,90 m (P-4,95) werden twee snijlagen
van deze muur aangetroffen; zie de west-oost doorsnede.
De onderkant van de fundering werd niet bereikt; de put
werd afgesloten op een diepte van 3,20 m (P-5,25). Met het
visiteerijzer kon wel vastgesteld worden, dat het muurwerk
tenminste tot P-6,00 doorgaat.
Tot 0,5 m (P-2,55) onder het huidige loopvlak is deze muur
gekalkt.
Het in zuidoostelijke richting lopende muurrestant bereikt
op 1,75 m (P-3,80) diepte de maximale lengte van 0,95 m.
Door het ontbreken van de buitenkant (noordoostzijde) van
de muur kan de voormalige muurdikte niet vastgesteld
worden. Wel kan een muurdikte van tenminste 0,70 m aan-
getoond worden.
Koud tegen deze muur is het oostelijke gedeelte van de
noordelijke zaalkeldermuur geplaatst. Deze muur heeft op
0,50 m diepte (P-2,55) één snijlaag en op 0,90 m diepte
(P-2,95) 5 snij lagen; zie de noord-zuid doorsnede op Blad 9
en afbeelding 54.!. Daaronder loopt het muurwerk, ten-
minste 7 lagen verticaal naar beneden door. Ook van deze
fundering is de onderkant niet bereikt; bereikte diepte
1,80 m (=P-3,85).
Ook dit gedeelte (oostelijk deel) van de noordmuur is tot op
een diepte van 0,50 m (P-2,55) gekalkt geweest.
- 84 -

Afbeelding 53. De noordelijke muur van Zaalkelder 0.2.


Tussen de beide deuren op ongeveer 1,80 m hoogte een on-
regelmatigheid in het metselwerk: de stenen liggen scheef
ten opzichte van de muur. (neg. no: 2103-1-17)

Profiel A-A' Onder de plavuizen (A 1; 22 x 22 x 3 cm, rood/blauw,


P-2,05) bevindt zich een 'Ophoging van schoon zand (A 1). In
dit zand werd vondst 5 aangetroffen (A 1). Na door een
aantal ophogingen te zijn gegraven, troffen wij op 0,75-
0,80 m diepte (P-2,80) een vloertje (A 9) aan (c.q. restant
van een vloertje) van baksteen op zijn pIät. Deze ophoging-
en bestonden uit bruine klei (A !t); puin (A 2); wit gelig
zand (A ~); rossig baksteenpuin (A J.) en gestorte hetero-
gene klei, die met puin en zand verontreinigd is (A !).
Onder het vloertje een zwarte brandlaag (A .!Q); daaronder
bruin zand (A 11) gevolgd door een, naar het noorden toe,
op niets uitlopend humeus laagje (A g). Onder dit humeuze
laagje rossig puin (A 13) en daarnaast, onder het bruine
zand (A 11), een zwartëbrandlaag (A 14). Daaronder afwis-
selend zwarte en grijze laagjes (A 15) met daaronder een
zeer zwarte brandlaag met humeuze(kool) resten (A .!.§.). In
deze laag werd een schervenconcentratie aangetroffen:
A ll. Onder de brandlaag vette groene klei met bruine
vlekken (A 18). Daaronder wederom een zwarte (brand)
laag met puin (baksteen) en specieresten A 19. Deze
brandlaag lag gedeeltelijk op specie (A 20). Onder de
specie troffen wij vrijwel geheel schone, vette bruingroene
klei aan (A 21). Daaronder grof puin (bakstenen) met specie
(A 22). Alslaatste laag in dit profiel werd wederom klei
aangetroffen (A 23).
Ter hoogte van deze laatste laag troffen wij in de noord-
. muur van de zaalkelder twee snijlagen aan.
- - - - - - - -- - - - - - - - - - - - - - - --

- 85 -

Afbeelding 54. Put 9; de foto


6
is genomen in noordoostelijke
?- -- richting. Bij 1 is de in verband
gemetselde binnenhoek zicht-
9 baar. Onder 2 is de over-
kragende steen zichtbaar. Bij
8 .
3 bereikt het muurrestant de
grootste breedte (0,95 m op
P-3,80). Links van 4 (P-2,55)
de ondergrens van de kalklaag
en rechts van 4 de eerste snij-
laag. Op deze hoogte heeft
zich een loopvlak bevonden;
daarom is de toegang tot kel-
der 0.3B tot op deze hoogte
uitgespaard (5); 6 is de onder-
kant van de deür, die op af-
beelding 53 aan de rechter-
zijde voorkomt.
Onder 7 loopt de ondergrens van de huidige kalklaag. Onder
8 zijn "5 snij lagen zichtbaar. (Vak 9 is uitgespaard voor een
zandbed waarop plavuizen gelegd kunnen worden). (Foto:
T.C. Bauer)
- 86 -

Profiel B-B' Het westelijk deel van profiel B sluit geheel aan op profiel
A.
In het oostelijk deel echter, tekent zich de sleuf, die ge-
graven is om het muurwerk uit te breken, duidelijk af; B 25
t/m 28. B 24 is grijs zand; daaronder grof baksteen puin
(B 25J;daaronder bevindt zich fijner puin met specieresten
in vuile klei (B 26). Deze laag wordt gevolgd door compact
re
fijn puin in klei 27); daaronder (wederom), puin (B 28).

Vondsten: Vondst 4 & 5. Vondst 4 is afkomstig uit het lagenpakket


onder het straatje op P-2,80. De scherven uit de diverse
lagen bleken bij elkaar te horen. Vondst 5 is afkomstig uit
de ophoging boven deze bestrating.
4.1 verzameldoos: ongeveer 150 fragmenten grijs ge-
smoord aardewerk; XIVB
10 steengoedfragmenten; XIVB
10kaakfragmenten;
2 plavuisfragmenten; XIVB
4.2 3 fragmenten van een melkteil van grijsgesmoord
aardewerk; XIVB; diameter f 44 cm; hoogte f 14
cm; neg. no: 2046-1-12; Tekening: Blad 32
4.3 3 fragmenten van een melkteil van grijsgesmoord
aardewerk; XIVB; diameter f 52 cm; hoogte f 15
cm; neg. no: 2046-1-11; Tekening: Blad 32
4.4 1 fragment (hals, rand en oor) van een waterkan;
f 1350; diameter f 30 cm; neg. no: 2046-2-11
4.5A 1 fragment van een kom van grijsgesmoord aarde-
werk met aangeknepen standvinnen; XIVB; dia-
meter f 36 cm; hoogte f 13 cm; neg. no: 2046-1-10;
Tekening: Blad 34
4.5B 2 fragmenten van een schaal van grijsgesmoord
aardewerk; XIVB; diameter f 52 cm; hoogte f 20
cm; neg. no: 2046-1-10; Tekening: Blad 34
5.1 1 theepot dekseltje; vermoedelijk XIX
1 fragment grijsgesmoord aardewerk; XIV
5.2 1 glasfragment
21 fragmenten wit aardewerk met loodglazuur;
XVIII

Conclusies: Het loopvlak in deze ruimte is, gezien de kalksporen,


vroeger lager geweest: P-2,55. Het gevonden straatje
(A/B 2.) duidt op een loopniveau op P-2,80. De ophoging
boven het straatje moet, gezien het vondstenmateriaal
(vondst 5) in de 18de-19de eeuw gesitueerd worden.
Het muurwerk, dat de huidige noordoosthoek vormt van de
zaalkelder , is (gezien de aan si ui ting) jonger dan het weste-
lijk deel van de noordelijke zaalmuur •
De laatste muur vertoont een knik van 114 0 • Deze muur
komt globaal uit bij de knik in de oostelijke zaalkelder-
muur.
Het voormalige binnenplein had, ter plaatse van de huidige
zaalbouw in de noordoosthoek, een afschuining, waarachter
wellicht een overhoekse rechthoekige toren stond. De ver-
onderstelling, ten aanzien van de toren, stoelt mede op de
uitkomsten van de putten 5, 14.1 en C.
De schuingeplaatste muur is, met de overhoekse toren (ge-
zien de scheuren in en de helling van het huidige muur-
werk) in de slotgracht weggezakt. Na instorting is de muur
- 87 -

(blijkens de uitbraaksleuf B 25-28) geheel afgebroken in het


laatste kwart van de 14de eeuw.
Na het afbreken van de muur is de huidige noordoosthoek
van de zaalbouw aangemetseld. In dit nieuwe muurwerk
werd een muurtrap opgenomen, die de zaalkelder met de
verdieping erboven verbond. Dit hoeft er echter niet op te
duiden, dat pas bij het opmetselen van de huidige noord-
oosthoek de zaalbouw, ten koste van het binnenplein, ge-
realiseerd werd.
Het vloertje dat op P-2,80 ligt, gaat niet alleen over de
stratigrafisch oudere lagen heen, maar ook over de uit-
braaksleuf. Het is dus aangelegd na het slopen van de over-
hoeks geplaatste toren. Dit vloertje, dat naar het westen
afloopt, heeft een ander karakter dan het in put 3 op
P-2,65 aangetroffen loopvlak restant.
De muurtrap in de (nieuwe) oostmuur zou op dit niveau
(P-2,80) aan moeten sluiten. (Door het puin onder in deze
trap te verwijderen, is deze stelling te staven).
Gezien het vondsten materiaal (vondst 4), in de lagen onder
het oudste zaalkeldervloertje, mogen wij aannemen dat de
noordoosthoek van de zaalkelder tussen 1375 en 1400 is op-
gemetseld.
Het oorspronkelijke loopvlak van het plein moeten wij
1,35 m diep (P-3,40) zoeken; laag A/B ~. Want puinlaag
A/B 22 bevat duidelijk bouwpuin. Ophoging A/B 21 is niet
verontreinigd door bewoningssporen. Brandlaag A7B 19 zou
op bewoning kunnen duiden, doch het vele puin en specie
(zie ook A/B 20), geven aanleiding te veronderstellen, dat
ook dit een ophoging, en geen bewoningslaag is. De samen-
stelling van laag A/B ~ (brandsporen, kool, kaakfrag-
menten en scherven), duidt echter zonder meer op be-
woning. Overigens: deze samenstelling zou ook kunnen
duiden op een afvalput.
Doch gezien de geringe dikte van het pakket (20 cm) en de
eveneens dunne lagen erboven (A/B 10-15), mogen wij
veilig aannemen, dat de het een bewoningslaag is.

PUT 10

Ligging: Aan de buitenzijde tegen de westmuur van de woontoren en


de zaalbouw •

Tekening: Bladen 1, 12, 13, 14, &: 15


35

Putpei1: P-l,35

Bereikte diepte: 2,55 m (P-3,90)

Datum: 17 tlm 25 juli 1984

Doel: Vaststellen van de wijze van aansluiten van de westelijke


zaalmuur op de woontoren.
- 88 -

Beschrijving: In deze put tekende zich reeds op 25 cm diepte (P-1,60;


85 cm ten zuiden van de kelderdoorgang 0.2-0.9) de ge-
zochte staande tand af; zie noord-zuid doorsnede op Blad
12 en afbeelding 55. (N.B. de doorsnede is op schaal 1:20
getekend). Op 1,50 m diepte (P-2,85) werden bouwsporen
gevonden die wezen op een vallende tand.
Het metselwerk van de woontoren is in een vrij regelmatig
Vlaams verband gemetseld. Formaat: 32 à 30 x 15 x 7 à 6,5
cm. De onderkant van de fundering van de woontoren werd
niet bereikt, (bereikte diepte 2,55 m = P-3,90). Evenmin
werd de aanzet van de westelijke grondboog (zie put A) op
deze diepte c.q. plaats aangetroffen. De ongeroerde grond,
zeer zware klei, manifesteerde zich op j- 2,40 m diepte
~P-3,75). Boring wees uit, dat dit kleipakket tenminste
1,50 m dik is (totj-P-5,25).
In deze put zijn een drietal profielen gestoken; profiel
C-C', D-D' en E-E'; zie voor de situering de plattegrond op
Blad 12. Stratigrafisch identieke lagen hebben in al deze
profielen, en in profiel F-F' (zie put 10.1), dezelfde num-
mers gekregen.

Profiel C-C' Onder de plavuizenvloer (C 1) met daaronder een laag bak-


stenen in mortelbed, bevindt" zich een zandbed (C 3). Daar-
onder een verstoorde laag (C 4). Op 35 cm diepte-(P-1,70)
treffen wij een vloertje aan (ë 2; bakstenen, plat). Daar- .
onder een zandlaag (C .§.) en een kleilaag met zandsporen
(C Z>, vervolgens een kleilaag met puin en as (C ~, en
daaronder een 0,60 m dikke aslaag met puin en andere ver-
ontreiniging (C 9 en 11). Deze laag wordt gedeeltelijk
doorsneden door een zandlaagje (C 10). Tenslotte vinden
wij, op de ongeroerde grond (zeer zware klei, C 11), een 40
cm dikke laag puin met fijn steengruis (C 11). Uit de aan-
sluitingswijze van het muurwerk (baarden) op de geschapen
grond blijkt, dat de bouwput loodrecht in de klei is gesto-
ken en dat men de bakstenen van binnenuit tegen de klei-
wand heeft aangezet.

Profiel D-D' Dit profiel is getekend voordat deze put, met put 10.1,
naar het noorden toe vergroot werd. De vergroting was
noodzakelijk om de vallende tand te volgen. De bovenste
lagen bestonden uit een verdwenen bestrating (D 1), een
zandbed (D 3) en verstoorde grond (D 4). Deze verstoring
verdiept zich dichter bij de muur. Op een diepte van 60 cm
(P-1,95) bevindt zich een vloertje, (D 5, baksteen, plat,
formaat 24 x 11,5 à 11 x 5,5 cm). Onder dit vloertje be-
vindt zich een 10 cm dik zandbed (D 6). Hieronder worden
verscheidene ophogingen aangetroffen: een kleilaag met
zandsporen (D 7), een aslaag met puinsporen (D !), een
zandlaag (D lof en een zeer zwarte brandlaag met puin-
sporen en scherven (D 11). Onder deze laag komt een fijne
puinlaag met specieresten (D .!§.), daaronder klei (D .!2),
daaronder baksteengruis (D 11) en tenslotte, de ongeroerde
grond: zeer zware blauwgroene klei (D Q).

Profiel E-E' Zie put 10.1.


- - -- - _ . _ - - -- - - - - - - - - - - - - - - --

- 89 -

Afbeelding 55. Intanding van


de westelijke zaalmuur op de
staande (en vallende) tand van
de woontoren. Naast 1 de
staande tand; onder 1. gaat de
staande tand over in een val-
lende tand; boven 3 is de tand
afgebrokkeld; onder !t de
snijlagen van de westelijke
zaalmuur.
Bij 2. de dichtzetting van de doorgang naar kelder 0.2; bij ~
een klamp, de "reparatie"; bij Z een kluit mortel, waarop
eertijds plavuizen hebben gelegen. (Foto: J.G.N. Renaud)

Vondsten: Vondst 6
6.1 aangetroffen in laag l..!.; ongeveer 130 fragmenten
1 voetfragment van een grote Siegburg kan; XIVb-
c; diameter van de voet 14 cm
1 voetfragment Siegburg kannetje; XIVb-C; dia-
meter van de voet 9 cm
fragmenten grofgemagerd steengoed; XIV a
1 fragment steengoed; ijzerengobe (Brunssum-
Langerwehe); XIVa
1 fragment rand; met radstempelversiering;
steengoed; XIVa
fragmenten ijzerengobe; zoutglazuudLangerwehe);
XIVa
fragmenten steengoed; zoutglazuur (bruin); XIVa
6.2 aangetroffen in lagen 3 en 4
3 glas fragmenten en enige botten en ijzerwerk;
XVIII-XX
- 90 -

6.3 aangetroffen in aslagen ! en 2.


7 fragmenten grijsgesmoord aardewerk; XIVd-XVa
1 fragment rood aardewerk; XVd
1 fragment lood
6.4 aangetroffen in aslagen !, 2. en .!1.
62 fragmenten grijsgesmoord aardewerk en steen-
goed; XIV-XVa
15 kaak- en ijzerwerkfragmenten
6.5 aangetroffen in aslagen ! en 2.
fragmenten grijsgesmoord aardewerk; XIVd-XVa
1 fragment steengoed met zoutglazuur
6.6 aangetroffen in laag 11
6.6A 1 fragment van een waterkan (rand, hals en oor)
van grijsgesmoord aardewerk; ;- 1350; Heusden;
diameter Z 29 cm; neg. no: 2046-1-7; Tekening:
Blad 35
6.6B 1 fragment van een voorraadvat (rand en hals) van
grijsgesmoord aardewerk; ;- 1350; Heusden; dia-
meter Z 44 cm; hoogte;- 14 cm; neg. no: 2046-1-
7; Tekening: Blad 35
6.6C 1 fragment van een melkteil (rand) grijsgesmoord
aardewerk; +1350; Heusden; diameter + 44 cm;
hoogte Z 14- cm; neg. no: 2046-1-7; Tekening:
Blad 35

Conclusie: Zie put 10.1

PUT 10.1

Ligging: Aan de noordzijde van put 10, tegen de buitenzijde van de


westmuur van de zaalkelder •

Tekening: Bladen 1, (12, 13, 14), 15 & 16


35

Putpeil: P-l,35

Bereikte diepte: 2,55 m (P-3,90)

Datum: 23 t/m 25 juli 1984

Doel: Vaststellen hoe diep en hoe ver de vallende tand doorloopt.

Beschrijving: Op 2,20 m diepte (P-3,55) werd de eerste snijlaag (2 cm)


van de westelijke zaalmuur aangetroffen; zie noord-zuid
doorsnede op Blad 12 en afbeelding 55. De onderkant van
de fundering van deze muur werd drie snijlagen dieper ge-
vonden, (P-3,90). De vallende tand van de woontoren, waar
de bovengenoemde muur opstaat, loopt echter dieper door.
Hoe diep was onmogelijk vast te stellen, vanwege het ge-
vaar dat de westelijke zaalmuur dan door ondergraving zou
kunnen lopen.
Het muurwerk van de westelijke zaalmuur is onregelmatig
qua lagenmaat · en steenformaat (lengte stenen tot 30 cm).
Het metselverband is echter, in principe, vlaams. Door de
-------~---------------------

- 91 -

bovengenoemde onregelmatige lagenmaat worden de


staande en vallende tanden niet geheel optimaal benut.
Saillant detail: daar waar de strekken (van de westelijke
zaalmuur) ingetand zijn, is in de meeste gevallen, de (zui-
delijke) onderhoek afgekapt, om het insteken gemakke-
lijker te maken.
Boven dit metsel werk bevindt zich, naast de tand, een
klamp? (zie "reparatie" op de noord-zuid doorsnede op Blad
12 en afbeelding 55.~) van 0,95 m lengte. De verticale
(noordelijke) naad van dit metselwerk zet zich in het op-
gaande muurwerk voort als de kelderopening (0.2 & 0.9) en
de naad tussen de woontoren en de zaalbouw.
Naast de hierboven genoemde reparatie bevindt zich het
dichtgemetselde, onderste gedeelte van de reeds genoemde
kelderdeur.
In de put werden twee profielen gestoken; profiel E'-E"
(aansluitend op E-E' van put 10) en profiel F-F'.

Profiel E-E'-E" Di t profiel vertoont onder de bestaande plavuizen (E 1) en


het verdwenen plaveisel (E 2) een zandbed (E 3). Boven het
bakstenen vloertje (E 2) een-verstoorde laag (E-4). Het bak-
stenen vloertje loopt af naar het noorden: van 40 cm tot 60
cm diep (P-1,75 tot P-1,95).
Bij de verstoorde laag hoort de ingraving ten behoeve van
de fundering van de zuidmuur van gang 0.9. Onder het
vloertje treffen wij zand aan (E 6) en vervolgens klei (E 7).
Aan de zuidzijde heeft de opmeter nog wat puin aangetrOf-
fen (E 14). Onder de klei bevindt zich een vuile laag, die
verontreiningd is met puin, klei en as (E !). Daaronder, in
noordelijke richting doodlopend, vuile zwarte lagen met
grof baksteenpuin (E 9). Daaronder een dunne laag zand
(E 1.Q), gevolgd door wederom een zwarte vuile brandlaag
(E .!.!.). Rood baksteenpuin (E lb gruis), in zuidelijke
richting in dikte toenemend, en klei (E 15) sluiten het
lagenpakket af. Want hieronder bevindt zich de ongeroerde
grond: zeer zware klei (E Q).

Profiel F -F' Dichtbij de muur bevindt zich een ingraving van ongeveer
1,0 m diep. Na het tot stand komen van deze doorgraving is
het terrein opgehoogd tot het huidige peil; P-l,35 = boven-
kant van de verdwenen plavuizen (F ~.>. De plavuizen lagen
op een zandbed (F 1). Naast de ingraving (F !!...) vinden wij
op 0,40 m diepte (P-l,75) sporen die het restant van een
vloertje kunnen zijn. Dit vloertje is niet getekend in het
profiel. Op 0,60 m diepte (P-l,95) is een volledig vloertje
aangetroffen (F 1, baksteen, plat). Onder het laatste
vloertje een zandbed (F ~), daaronder klei (F :D. Vervolgens
treffen wij een vuile laag met puin, klei en as aan (F 8).
Hieronder bevindt zich een puinlaagje (F 17). De beide
bovengenoemde lagen lopen af naar het westen. Onder het
puinlaagje vinden wij een zandlaagje (F 1.Q). Vervolgens een
dikke vette brandlaag (F .!.!.) met verontreiniging en
scherven. In deze laag bevindt zich bij F .!! een concentra-
tie van grof puin met specie. Het bouwpuin (F ~) van de
westelijke zaalmuur bevindt zich onder de bovengenoemde
brandlaag (F m. Dit (grove) puin, wordt door een kleilaag
(F12) gescheiden van het steengruis (F ll.), dat het bouw-
puin is van de woontoren. Onder dit puin vinden wij de on-
- 92 -

geroerde grond, zeer zware klei, (F Q). De westelijke


zaalmuur is op deze klei gefundeerd.

Vondsten: Vondst 6; zie put 10

Conclusie: Men zou mogen verwachten, dat het eerste loopniveau bo-
ven puinlaag 11 en kleilaag 12 heeft gelegen, op P-3,20 à
P-3,40. Want laag 15 is duidelijk bedoeld, om de aflopende
(bouw) puinlaag vande woontoren te egaliseren; het loop-
vlak variëert tussen P-3,25 en P-3,40; zie profiel E-E". (Dit
komt overeen met de resultaten van de putten A en 9.) Van
een plaveisel is echter op deze hoogte niets terug ge-
vonden; of men moet laag.l!. als loopvlak accepteren.
Na egalisatie en eventuele bewoning zal, gezien de insteek
die (bouw)puinlaag F ~ in F 12 (en in mindere mate in
D 12) maakt, de westelijke zaalmuur zijn opgetrokken.
De westelijke zaalmuur is op en 1n de vallende, respectie-
velijk staande tand van de woontoren gemetseld. Deze
muur is op P-3,90, middels 4 snij lagen, gefundeerd op zeer
zware klei, (eigenlijk op het bouwpuin van de woontoren,
want een zeer dun spoortje steengruis (van laag 11) gaat
onder dit fundament door). Bij de bouw van de woontoren
hield men er rekening mee, dat deze muur op de binnen-
plaats minder diep gefundeerd zou kunnen worden als de
weermuur. Want de staande tand gaat voor deze muur al op
P-2,85 over in een vallende tand. Deze overgang is bij de
weermuur (op de zuidwesthoek van de woontoren) gelegen
op een hoogte van P-3,70.
Het formaat van de stenen waarvan de westelijke zaalmuur
is opgetrokken (30 cm), is niet zo groot als de stenen van
de woontoren (32 cm).
Gezien de datering van de vondsten van de gestorte vuile
laag 11 (laag 11 is jonger dan laag 16; zie profiel F -F')
mogen wij aannemen, dat de westelijke zaalmuur om-
streeks 1350 is opgetrokken. De zandlaag (l0) boven op
deze vuile laag, zal bedoeld zijn als zandbed voor een be-
strating. Ook van deze bestrating is niets terug gevonden.
Het niveau (P-2,80) correspondeert overigens vrijwel met
een oud loopvlakje in de woontoren; zie laag.2. van profiel
H-H'; put 19 op Blad 24. Deze ophoging U.V en bestrating
(l0) zal samen hebben gevallen met het optrekken van de
westelijke zaalmuur • Door het ophogen kreeg de muur een
totale aanleg diepte van 1,10 m; dus ruim onder de vorst-
grens (0,60-0,80 m). En passant onttrokken de ophoging en
bestrating de overgang van de staande tand naar de
vallende tand aan het oog.
De volgende lagen (9, 8, 7 en 6) van de profielen zullen in
één keer opgebracht -zijn. Zij worden afgesloten door
plaveisel 5.
In laag !t.-werd op ongeveer 0,40 m diepte (P-l,75) sporen
aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vloer-
tje, dat diagonaal was gelegd.
Gezien de ingraving <!t) in de profielen D en F (lagen.2, .§.
en ]) heeft men bij de laatste ophoging, het onderste ge-
deelte van de zaal kelder doorgang naar de keldergang
(0.2-0.9) dichtgezet. De laatste ophoging zal dateren uit
het begin van de 19de eeuw. Zij valt samen met het
volbouwen van het binnenplein.
-~--~---------------------

- 93 -

PUT 11

Ligging: Aan de buitenzijde, in de hoek die de keukentoren met de


eetzaal maakt.

Tekening: Bladen 1 &: 17

Putpeil: P-l,60

Bereikte diepte: 1,90 m (P-3,50)

Datum: 17 t/m 20 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de aard van de aansluiting van de noorde-


lijke muur van eetzaalkelder 0.4, op de westelijke muur
van keukenkelder 0.3B.

Beschrijving: Bij het graven van deze put stootte men, ongeveer 2 m ten
noorden van de hoek, 30 cm diep, op een goot. Deze goot,
die zijn voortzetting vindt in een gresbuis, mondde uit in
de hoek van de beerput onder put 15. Het was deze afvoer
(van de toiletruimte van de tweede verdieping van de
keukentoren) die de begrenzing van de put bepaalde; zie de
plattegrond op Blad 17.
Tot 1,70 m diepte (P-3,30) was de uitgegraven grond in èèn
keer opgebracht. Deze verontreinigde grond bevatte veel
scherven, (vondst 7). Onder deze ophoging bevindt zich een
slordig gelegd plaveisel; secundair verwerkte baksteen op
zijn plat.
Onder dit vloertje werd op 1,90 m diepte (P-3,50) een
vloertje van ijsselsteentjes in visgraatmotief aangetroffen;
zie afbeelding 56.6. Gezien het vondstenmateriaal (vondst
7) is de aanaarding boven het bovenste plaveisel in het-
zelfde tijdvak te plaatsen als de ophoging tussen de vloer-
tjes.
Het muurwerk van de keuken tor en was vlak boven dit laat-
ste vloertje, over een diepte van tenminste 20 cm, niet
meer aanwezig. Daar het ondergraven van dit metselwerk
niet raadzaam was (gezien de toestand van het muurwerk)
werd het onderzoek met het visiteerijzer voortgezet. Pas
na 40 cm in de holte van de muur muur te zijn doorge-
drongen, stootte het ijzer op steen; zie oost-west door-
snede op Blad 17 en afbeelding 56.2.
Het muurwerk van de eetzaalvleugel (een klamp, 26 x 13 x
6,5 cm) was erg verzakt. Hechting van de klamp op het
muurwerk er achter was niet meer aanwezig. Deze klamp
is ingestort over een breedte van 0,85 m en een hoogte van
jo 1 m, gemeten vanaf het onderste vloertje; zie afbeelding
56.4. Achter de klamp bleek slecht metselwerk te zitten,
~ hienn bevonden zich secundair verwerkte stenen. Dit laat-
ste metsel werk stond, evenals de klamp, koud tegen de
keukentoren.
De toestand van het muurwerk en de ongunstige verhouding
putbreedte en putdiepte lieten onderzoek onder het hierbo-
ven genoemde vloertje niet toe.
- 94 -

Afbeelding 56. Put 11; links


de Keukentorenmuur (1) met
de holte van 40 cm diep (2);
rechts de Eetzaalmuur (3) met
bij (4) de plaats van de vóór
de opname ingestorte klamp;
bij 5 is zichtbaar, dat zich
achter de klamp aarde heeft
bevonden. Onderin de put een
vloertje van ijsselsteentjes in
visgraatmotief ~). (Foto:
J.G.N. Renaud)

Vondsten: Vondst 7; de vondst werd aangetroffen in geroerde grond


7.1 ongeveer 300 fragmenten, voornamelijk aardewerk
met loodglazuur; XVIII
10 fragmenten ijzerwerk
50 glasfragmenten
1 randfragment van een grape van rood aardewerk
7.2 1 fragment van een kommetje van rood aardewerk
met loodglazuur op een stand ring; neg. no:
2046-2-1
7.3 1 rand- en halsfragment van een kannetje van
steengoed met zoutglazuur en appliqué versiering;
Raeren; XVId-XVIIa; neg. no: 2046-2-1
7.4 1 fragment vaasje (?) van porcelein; chinoiserie;
XVIII-XIX; neg. no: 2046-2-1
7.5 1 bakje van porselein, onbekende bestemming;
XVIII-XIX; 6 x 4 x 2 cm; neg. no: 2046-2-1 & 6
7.6 1 duit; voorzijde (afgesleten) stadswapen (onge-
wapende klimmende leeuw naar links) met kroon
tussen twee halve lauwerkransen, keerzijde:
"BATENBVRGVM" tussen 2 halve lauwerkransen;
geen jaartal; i 1620; koper; i 2 gram; diameter 21
mm; neg. no: 2091-2-1
- 95 -

7.7 7 pijpekoppen: (aantal, jaartal, maker)


1 1590
1 1635
1 1730 Cornelis Luijnenburg
2 1734 Cornelis Luijnenburg
1 1740 Antonij Dilbaar
1 1785 Jan van der Vos

Conclusie: De noordelijke eetzaalmuur is van een klamp voorzien. De


muur (met klamp) staat koud tegen de westelijke keuken-
torenmuur.
De holte in de laatste muur duidt, net als de los zittende
klamp, op achterstallig onderhoud. Deze achterstand werd
door aanaarding aan het oog onttrokken.
Het is niet duidelijk geworden, waarom men een fraai aan-
gelegd vloertje bedekt heeft met een ongeveer 15 cm dikke
laag aarde, met daarboven, een (zeer slordig) plaveisel.
Want snel op de eerste ophoging volgend, heeft men het
terrein opgehoogd tot de huidige maaiveldhoogte.

PUT 12

Ligging: Aan de buitenkant (noordzijde) van de Ronde toren.

Tekening: Bladen 1 & 17

Putpeil: P-l,15

Bereikte diepte: 1,55 m (P-2,70)

Datum: 18 en 19 juli 1984

Doel: Inzicht te krijgen in de aansluiting van de ronde toren op


de aangrenzende noordelijke muur. Er wordt gezocht naar
de buitenkant van de oorspronkelijke noordelijke weer-
muur. Deze muur moet zich achter of onder de huidige
muur bevinden.

Beschrijving: De thans afgebroken tuinmuur (zie afbeelding 134.9), die


zich op maaiveldhoogte reeds manifesteerde in het met-
selwerk van de noordelijke buitenmuur, speelde ons parten
bij dit onderzoek. Onder het maaiveld bleek deze muur
(steenformaat 20,5 x 10 x 5 cm) namelijk nog geheel aan-
wezig te zijn. Deze muur was, middels één snijlaag, gefun-
deerd op een diepte van 1,2 m (P-2,35). Zonder onder-
graving van deze fundering was het niet mogelijk, inzicht
te krijgen in de vorm van de aansluiting van de ronde toren
op de noordelijke muur. Derhalve is dit onderzoek ge-
staakt, zonder tot de gewenste resultaten te zijn gekomen.
Het metselverband van de ronde toren was, in het gedeelte
tussen P-l,15 (maaiveld) en P-1,75, door diep liggende
voegen goed waar te nemen. Het muurwerk is opgetrokken
met grote moppen in Vlaams verband; 31 x 15 x 7 cm, ge-
- 96 -

middelde lagenmaat 7,9 cm. (Het Vlaams verband zet


boven deze put door tot i P+2,00. De stenen komen door
hun formaat beter overeen met het metselwerk van de
woontoren, dan het metselwerk van de ringmuur: maximale
lengte van de stenen van de ringmuur is 30 cm; de
woontoren bevat stenen met een lengte tot 32 cm.
De stenen van het metselwerk boven P-I,15 en onder
P-l,75 liggen vol in de mortel.
De put werd gegraven in, in één keer opgebrachte grond.

Vomfsten: Vondst 8; de vondst werd aangetroffen in verstoorde grond


8.1 25 aardewerkfragmenten; XVIII-XIX
2 glasfragmenten
8.2 1 bord van wit bakkende klei met tin glazuur en
blauwe versiering; XVIIB; diameter: i 22 cm; hoog-
te: 4 cm; neg. no: 2046-2-5
8.3 5 pijpekoppen: (aantal, jaartal, maker)
1 1600
1 1730 P ieter Valckenburgh
1 1780 Barend de Hagenaar
1 1788 Willem van Slover
1 1790 Dirk Luijt

Conclusie: Deze put heeft geen uitsluitsel gegeven over de aanslui ting
van de ronde toren met de noordelijke muur.

PUT 13

Ligging: In de zuidoosthoek van zaalkelder 0.2.

Tekening: Bladen 1 & 18

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 1,40 m (P-3,45)

Datum: 19 en 20 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de aansluiting van de oostelijke zaalmuur


op de woontoren.

Beschrijving: Put 6 gaf geen uitsluitsel over de aansluiting van de ooste-


lijke zaalmuur op de woontoren. Put 13 echter, toonde
overduidelijk een staande tand met poer; zie plattegrond
op Blad 18 en afbeelding 57. Op 35 cm (P-2,40) onder het
huidige loopvlak werd de onderkant van een kalklaag op het
gewelf bereikt; zie noord-zuid doorsnede op Blad 18. Op 75
cm (P-2,80) onder het huidige loopvlak werd de tand en de
volledige vorm van de poer zichtbaar.
De tand bevindt zich tussen 48 cm en 57 cm uit het vlak
van de noordelijke woontorenmuur •
De poer (63 x 33 cm) is in verband gemetseld met deze
tand èn de noordelijke woontorenmuur (steenformaat
30 x 16 à 14,5 x 7 cm, gemiddelde lagenmaat 7,8 cm). De
-- ---~~-~--------------------

- 97 -

poer is tot een diepte van 0,60 m (P-2,65) afgehakt. De


afgehakte poer is tussen P-2,10 en P-2,40 uitgevlakt met
een dikke raaplaag.
Merkwaardig is, dat ter hoogte van de drie afgehakte
lagen, (P-2,40 tot P-2,65) de oostelijke zaalmuur koud
tegen het woontorenmuurwerk aanstaat. De drie daarop-
volgende lagen van de poer (P-2,65 tot P-2,90) zijn gedeel-
telijk gesloopt.
Het op de tand aansluitende zaalmuurwerk lijkt, horizon-
taal geleed, in twee fasen opgetrokken te zijn. Dit blijkt
uit de veranderende voegafwerking op 0,90 m diepte
(P-2,95). Onder deze grens vertoont het metselwerk (for-
maat 31 à 30,5 x 15 x 7 à 6,5 cm) open voegen; daarboven
een volle voeg en op de stenen worden hier specieresten
aangetroffen; zie afbeelding 57.!. Precies onder de "voeg-
grens" bevindt zich in de muur een holte, (11 x 8 x 50 cm)
die afgesloten was door een steen; zie afbeelding 57.Z.
Op twee plaatsen, in het bovenste gedeelte metselwerk,
zijn te kleine stenen opgevuld met een kalkvulling.
De put is gegraven in een vulling van schoon zand. Op
ongeveer 1 m diepte (P-3,00) ging deze vulling over in
verontreinigde aarde.

Afbeelding 57. Put 13; gezien


in zuidoostelijke richting. Bij
1 de ondergrens van de kalk-
laag; naast de staande tand <1)
is de poer (3) zichtbaar; hier-
boven is de-poer gedeeltelijk
<!t) respectievelijk geheel (5)
gesloopt. In de oostelijke
zaalmuur bevinden zich twee
met kalk opgevulde onregel-
matigheden (6).
Bij 7 bevindt zich een 50 cm diepe holte;boven 8 worden
spederesten op het muurwerk aangetroffen. (Foto: I.C.
Bakker)
- 98 -

Vondsten: Vondst 9; de vondst werd aangetroffen in de verontreinigde


aarde op jo 1,1 m diepte.

9 1 oorfragment van zeer hard gebakken grijs gesmoord


aardewerk; XIVb-c
1 randfragment van een Siegburg kan; XIVb-c
1 oorfragment van een Siegburg kan; XIVb-c

Conclusie: De gevonden tand duidt er op, dat men bij de bouw van de
woontoren rekening hield met de mogelijkheid van aan-
bouwen van een muur in noordelijke richting. De poer duidt
(samen met de poer en tand op de zuidwesthoek van de
woontoren; zie put A) erop, dat men als volgende uitbrei-
ding een plein in gedachten had. Bedoeld was een plein dat
door een weermuur afgesloten was. Deze muur was voor-
zien van een weergang op spaarbogen. Deze spaarbogen
zijn van poer tot poer geslagen. Twee van deze poeren
waren al bij de bouw van de woontoren meegenomen; zie
ook put A. Bij put 14 zal blijken, dat men dit voornemen
niet volledig uitgevoerd heeft.
De ondergrens van de kalklaag, benevens de verdikking van
de raaplaag ter plaatse van de afgehakte poer, duiden op
een loopvlak op 0,35 m diepte (P-2,40).
De functie van de holte kan niet met zekerheid vastgesteld
worden. Wellicht is dit een stille getuige van het metselen
van het gewelf: in dit gat kan zich de klos hebben bevonden
waarop de keggen, ten behoeve van het stellen van het
formeel, opgelegd werden. Om deze hypothese te staven,
zou enkele strekkende meters muurwerk in de zaalkelder
blootgelegd moeten worden, opdat meer van deze "holten"
gevonden kunnen worden.

PUT 14

Ligging: Tegen de oostmuur van de zaalkelder 0.2.

Tekening: 1 & 19

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 0,95 m (P-3,00)

Datum: 19 juli 1984

Doel: De in put 13 gevonden poer kan duiden op de aanleg van


een ommuurd plein met een weergang, waarvan het bin-
nenste gedeelte op spaarbogen is geplaatst. De muren die
dit plein zouden kunnen begrenzen zijn de oost- en noord-
muur van zaalkelder 0.2, de in put 1 en 2 aangetroffen
noordelijke weermuur, en de door Renaud in 1960 blootge-
legde westelijke en zuidelijke weermuur; zie de putten A
en B. Daar de drie laatst genoemde muren over poeren
beschikken, is het aannemelijk, dat de oostmuur van zaal-
kelder 0.2 ook poeren heeft gehad. Bij een regelmatige
verdeling (in drie traveeën) zou men op de plaats waar put
14 gegraven is, een poer mogen veronderstellen. Naar deze
(mogelijke) poer werd gezocht.
- 99 -

Beschrijving: Op jo 0,40 m diepte (P-2,45) heeft zich, blijkens de kalklaag


op de muur, een ouder loopvlak bevonden; zie de doorsnede
op Blad 19.
Op 0,75 m diepte (2,80) bevindt zich de bovenkant van een
hoefijzervormig schrobputje. Op 0,95 m diepte (P-3,00) zit
in het putje een bestrating. De schrobput loost op put 14.1.
Merkwaardig genoeg loopt het "vloertje" van de put thans
af naar het westen; formaat van de stenen van het vloertje
in het putje: 23 x 11 x 5,5 cm.
Vlak ten noorden van het putje werd het restant (twee
lagen metselwerk) van de fundering van een muurtje aan-
getroffen. De onderkant van deze fundering bevindt zich
op 0,90 m diepte (P-2,95). De breedte is niet getraceerd.
De poer waarna gezocht werd is niet gevonden. Ook waren
er geen bouw sporen op het muurwerk waarneembaar, die
op zijn aanwezigheid duiden. Om deze reden, en om
verstoring van het putje te voorkomen, is niet verder
gezocht.

Vondsten: Geen

Conclusie: Door het ontbreken van een poer, ter plaatse van deze put,
kan een weergang op spaarbogen achter de oostmuur niet
bewezen worden.
Er zijn loopvlakken op P-2,45 (kalklaag) en P-3,00 (putje)
geweest.
De functie van de aangetroffen fundering is onduidelijk,
want op deze plaats zijn in het huidige gewelf geen sporen
te vinden, die duiden op een opdeling van kelder 0.2 in
twee verschillende ruimten.

PUT 14.1

Ligging: In de oostmuur van de zaalkelder 0.2.

Tekening: Bladen 1 & 19

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 0,70 m (P-2,75)

Datum: 23 juli 1984

Doel: Vaststellen van de aard van deze holte.

Beschrijving: De vreemd gevormde wanden van deze ruimte, zijn ligging


in de oostelijke zaalmuur, de halfronde achterzijde met
daarboven (c.q. achter) een recht muurtje en de bovenzijde
die naar het schijnt, aan het muurwerk er boven hangt,
maken deze put tot een zeer intrigerende plaats; zie de
plattegrond op Blad 19 en afbeelding 58. Na een tiental
centimeters gegraven te hebben, bleek de aan de achter-
zijde zichtbare halve cirkel (bovenkant P-l,65), aan de
voorzijde gecompleteerd te worden door een cirkel-
- 100 -

segment in jongere baksteen (bovenkant P-2,05). Samen


vormden zij een ronde waterput, die met klei en zand is
dichtgegooid. De ronding aan de achterzijde staat in ver-
band met het overige muurwerk. Blijkens braaksporen is de
originele ronding aan de voorzijde uitgebroken en is later
in de toen ontstane ruimte, het jongere cirkelsegment ge-
metseld.

Afbeelding 58: put 14.1 in


oostelijke richting. Bij 1 de
halfronde achterkant van de
voormalige waterput; de
muurvakken met het nummer
2 zijn afgehakt; bij 3 een naad
tussen het afgeha-kte oude
metselwerk en "nieuwer" met-
selwerk; bij 4 en 5 naden, met
daartussen een dichtzetting;
bij 6 de bovenzijde van de
waterput met de "hangende"
stenen; bij 7 een horizontaal
vlak op P.1,65, dat rechts
aansluit op het zuidelijke
muurwerk van deze ruimte.
(neg. no: 2103-1-16)
- 101 -

Beschr.(ver .) De vlakke achterzijde (boven de ronding) staat koud tegen


het noordelijke en zuidelijke muurwerk. In de noordelijke
muur bevindt zich, ! 35 cm uit de achterzijde, eveneens
een naad.
De platte bovenzijde van de put (P-0,75) bestaat uit grote
moppen: 30 x 15 x 7 à 6,5 cm. De stenen "hangen" thans
horizontaal onder het oostelijke zaalmuurwerk. Diverse
balkgaten geven aan, dat de stenen oorspronkelijk op balk-
jes waren gelegd.
De richting waarin de stenen liggen verschilt 90 met de
richting van de muur; zie de plattegrond op Blad 19.
Door de moeilijke werkomstandigheden werd het werk in
deze put gestaakt op een diepte van 0,70 m (P-2,75).

Vondsten: Geen

Conclusie: Deze conclusie stoelt mede op de in put 9 verkregen gege-


vens.
Blijkens de braaksporen aan de voorzijde, was deze put
oorspronkelijk geheel in het metselwerk uitgespaard; zie
fase 1 op Blad 19. Deze situatie doet denken aan de put in
de oostelijke woontorenmuur. Dit betekent dat de put,
vanaf een hoger niveau dan het huidige kelder niveau, toe-
gankelijk was.
In deze fase zal het muurwerk in verband hebben aangeslo-
ten op een toren, die overhoeks op de noordoosthoek van
het binnenplein was geplaatst. De toren is in het vierde
kwart van de 14de eeuw in de gracht gezakt en ingestort
(zie put 9).
Na het instorten is de uitbouw van de zaal opgetrokken; zie
fase 2 op Blad 19. Deze uitbouw is tegen het oude metsel-
werk aangezet; zie de naad in de noordelijke wand van de
put; zie afbeelding 58.1. Het opgaande metselwerk boven
de huidige put, werd op balkjes gelegd en kreeg vrijwel de-
zelfde oriëntatie als de uitbouw. De richting van dit muur-
werk heeft een geringe afwijking (9 0 ) met het muurwerk
van het zuidelijk deel van de oostmuur.
Tevens werd door het uitbreken van de binnenwand de put
toegankelijk vanuit de pas ontstane kelderruimte. In het
nieuwe metselwerk werd een venster uitgespaard.
In latere tijd is dit venster gedicht, net als de opening in
het gewelf (die toegang gaf tot de putruimte), zie fase 3 op
Blad 19. Weer later, waarschijnlijk in de 17de-18de eeuw,
is de keldertoegang uitgebroken; zie fase 4 op hetzelfde
Blad.

PUT 15

Ligging: Aan de buitenzijde van de westelijke eetzaalmuur.

Tekening: Bladen 1 &. 20

Putpeil: P-1,25
- 102 -

Bereikte diepte: 0,40 m (gegraven put)


3,00 m (= beerspiegel onder toilet uitbouw: P-4,25)

Datum: 19 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de oorzaken van de naad, die zich in de


westelijke eetzaalmuur, zowel buiten als binnen (kelders
00.5 & 0.5 en eetzaal 1.4) manifesteert. Daar de buiten-
kant van de muur van een klamp is voorzien, vertoonde de
naad zich daar door scheuren in het metselwerk; zie de
putten 4 & 4.1 en de afbeeldingen 40, 41 en 42.
De plaats van de naad: op ke1derniveau: 1,45 m uit de
noordwesthoek (buitenhoek) en op begane grond niveau:
1,75 m uit dezelfde hoek.

Beschrijving: Ongeveer 60 cm diep diep werd op de bovenzijde van een


muurtje gestoten. Dit muurtje bleek een gewelf te zijn.
Onder dit gewelf bevindt zich de beerkelder waarop de
privaten van de toiletuitbouw loosden.
Ook het privaat van de keukentoren loosde op deze kelder;
via een gresbuis in de noordoosthoek; zie put 11. De boven-
kant van de beer laag bevindt zich op P-4,00. De diepte van
de beer kelder werd niet bepaald.
In de noordwand van deze kelder bevindt zich een gedeelte
metselwerk, dat afwijkt van het overige; zie Blad 20, door-
snede B-B'. Het steenformaat van de noordelijke muur is 18
x 9 x 4 cm; de stenen in het bedoelde vak hebben een ander
formaat: 22 x 10 x 5 cm. Waarschijnlijk heeft hier een af-
voer aangesloten, die uitmondde op de bezinkput. Deze put
bevindt zich ongeveer 20 m ten noorden van het kasteel.
Aan de oostzijde van de beerkelder bevindt zich een, in
westelijke richting, naar beneden toe verbredend stukje
muurwerk; het steenformaat verschilt met de oostelijke
muur. De noordelijke begrenzing van dit muurwerk valt
exact samen met de in de doelstelling omschreven naad op
de begane grond. Op het beerniveau (P-4,00) is de opper-
vlakte van dit steunbeerachtige metselwerk 35 x 19 cm.
(Zie de plattegrond en doorsnede A-A' op Blad 20).
Aan de zuidzijde van deze kelder bevindt zich de toegang
tot de beerkelder onder de toiletuitbouw; zie doorsnede
C-C' op Blad 20. In het tongewelf van dit keldertje be-
vinden zich twee stortopeningen, die thans zijn dicht ge-
metselde De noordelijke opening, afgesloten door eén
ijzeren staaf, is uitgespaard in het gewelf. De zuidelijke
opening, afgesloten door drie ijzers, is uitgehakt in het
voornoemde gewelf; zie doorsnede D-D' op Blad 20.
Het metselwerk van de zuidelijke muur van dit beer kelder-
tje bevindt zich in zeer slechte staat. Wellicht is dit
muurwerk een klamp; de wrakke toestand verhinderde
verder onderzoek ter plaatse.
Deze uitgebuikte muur verergerde in hoge mate de clau-
strofobische aandoeningen van diegenen die in de put ver-
bleven. Dit, en de bedompte atmosfeer, leidde tot het
beslui t het onderzoek naar de "steunbeer" voortijdig af te
sluiten.
- 103 -

Vondsten: Vondst 16; de vondst werd aangetroffen in de opgebrachte


grond boven de grote beer kelder •

1 pijpekop: 1730: J acob van der Kist

Conclusie: Deze twee beerkelders zijn omstreeks 1900 aangelegd.


Naar vriendelijke mededeling van mevrouw van Wassenaer,
de laatste bewoonster van het kasteel, werd toen de toilet-
uitbouw opgetrokken. (De zuidelijke beerkelder is de
fundering van de toiletuitbouw).
Het steunbeerachtige bouwsel aan de oostzijde van de
grote beerkelder , heeft een ander steenformaat als het
overige metselwerk. Het ontbreken van de in de
doelstelling omschreven naad boven de steunbeer kan
verklaard worden door aan te nemen, dat deze kelder met
een klamp tegen de westelijke eetzaal muur is gezet. Het
muurwerk boven'het maaiveld is immers ook van een klamp
voorzien!
De gevonden "steunbeer" geeft geen verklaring voor de na-
den, maar bevestigt wel het vermoeden, dat de westelijke
eetzaal muur in twee fasen is opgetrokken.
Verder onderzoek in deze beerkelder en in de eetzaalkelder
00.5 zou ten aanzien van de "naden problematiek" uitsluit-
sel kunnen geven.

PUT 16

Ligging: Aan de buitenzijde van de privaatkoker van de woontoren.

Tekening: Bladen 1 &: 21

Putpeil: P-l,50

Bereikte diepte: 1,10 m (P-2,60)

Datum: 19 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de grootte, en vooral de bouwkundige toe-


stand van de eventuele beerkelder, waarop de privaatkoker
van de woontoren zou kunnen lozen. Want de zware
terreinauto met het aggregaat e.d. moest, om achter het
kasteel te komen, over deze (mogelijke) put rijden.

Beschrijving: Op 0,35 m diepte (P-l,85) werd de bovenkant van een ton-


gewelf aangetroffen. Dit tongewelf is gemetseld met ge-
slepen stenen. Aan de noordzijde schiet dit gewelf onder
een ontlastingsboog (van de privaatkoker) door. Het
muurwerk boven deze ontlastingsboog verjongt 5 cm; zie
de doorsnede op Blad 21. Het bovengenoemde gewelf wordt
0,50 m ten zuiden van de buitenkant van de privaatkoker
afgesloten door een halfsteens muurtje; steenformaat: 30 x
15 x 7 cm. Dit afsluitingsmuurtje staat, op een diepte van
1,10 m (P-2,60), op een breder aangelegde muur. De ruimte
onder het tongewelf bleek gevuld te zijn met van bovenaf
in de privaatkoker gestort puin. Daar deze beerkelder geen
gevaar opleverde voor de terreinauto en de vorm van de
- 104 -

gevonden kelder niet van groot belang bleek voor het


bouwhistorisch onderzoek, is nagelaten het puin uit te
graven. Derhalve is het niet mogelijk de diepte van de put
te bepalen en de aansluiting van de put op de koker vast te
stellen.
Om dezelfde reden is de buitenzijde van deze kelder niet
getraceerd.
De putvulling bestond ui t geroerde grond.

Vondsten: Geen

Conclusie: Deze beerkelder zal, met de privaatkoker, in de tweede


helft van de 19de eeuw aangelegd zijn. Op het beschikbare
topografische materiaal komt deze koker nog niet voor (zie
bijvoorbeeld een prent uit 1844; afbeelding 125).
Het muurtje met het afwijkende steenformaat, dat de
kelder aan de zuidzijde afsluit, zal van jongere datum zijn.
Deze dichtzetting staat op breed aangelegd metselwerk.
Het is nog niet duidelijk, of dit laatste metselwerk bij de
beerkelder hoort, of dat zij het restant is van een kade-
muurtje. Een dergelijk muurtje was al bij put 6 al aange-
troffen.

PUT 17

Ligging: In de zuidwesthoek van de keukentorenkelder 0.3A.

Tekening: Bladen 1 & 21

PutpeH: P-2,18

Bereikte diepte: 1,2 m (P-3,40)

Datum: 23 juli 1984

Doel: Het schietgat in de zuidelijke keukentorenmuur bestaat


eigenlijk uit twee achterelkaar gelegen schietgaten; zie de
plattegrond en de doorsnede over dit schietgat op Blad 21
en afbeelding 59. Dit deed het vermoeden rijzen, dat deze
muur aan de buiten c.q. binnenzijde van een klamp is voor-
zien, of dat de muur verbreed is, nadat hij, na of tijdens de
bouw, te dun bevonden werd. Put 17 is gegraven in de hoop
hier uitsluitsel over te verkrijgen.

Beschrijving: Tot 0,33 m (P-2,50) onder het huidige loopvlak is de zuide-


lijke keukentorenmuur aan de binnenzijde gekalkt; zie de
doorsnede op Blad 21; (de linker doorsnede moet onder de
rechter doorsnede worden gedacht). Tot 0,70 m diep
(P-2,88) staat de muur, afgezien van een uitbuiking,
redelijk in het lood; zie de doorsnede ter hoogte van
P-2,00. Op een diepte van 0,70 m (P-2,90) kragen 4 stenen
in totaal 14 cm uit. De (versmalde) muur daaronder staat
weer in het lood. Bij dit onderste muurwerk, dat in kruis-
verband gemetseld is, zijn de lintvoegen platvol; de
opgelegde stootvoeg heeft een dag streep.
- - - -- - - - - - - - - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - - -

- 105 -

Bij de in 1960 gegraven put C bleek, dat het metselwerk


waarin het kruisverband is toegepast (aan de buitenkant
van de muur) doorgaat tot een hoogte van 1" P-4,40.
Het metselwerk boven de uitkraging heeft open voegen.
Dit gedeelte is gemetseld in wild verband en het steen-
formaat is 25 à 24 x 11,5 à 11 x 5,5 à 4,5 cm.
Over de gehele hoogte sluit de zuidelijke keukentorenmuur
koud aan op het zaalmuurwerk. Het zaalmuurwerk is over-
hands gevoegd, steenformaat 31 à 28 x 15 à 13,5 x 6,5 à 6
cm.
De putvulling bestond uit schoon zand.

Vondsten: Vondst 10; deze vondst werd op een diepte van 0,80 m
(P-3,00) in schoon zand aangetroffen.

1 fragment (bovenste gedeelte) van een Bremer zandstenen


zuiltje; 12 canneiures; XVIB; neg. no: 2046-2-4

Afbeelding 59. Het schietgat


in de zuidelijke keukentoren-
muur. De opening is aan de
bui tenzij de dichtgemetseld
(l); het eerste schietgat bevat
twee zijden (2) en de twee
vlakken (3). Dit schietgat ge-
deel te heeft op grotere hoog-
te dan het gedeelte ervoor,
een vlakke bovenzijde.
Het daarvoor liggende schietgat heeft twee zijden!:t. en een
vlakke ontlastingsboog (2); blijkens naad 2 en oneffenheid Z
is dit schietgat in latere tijd verkleind. (neg. no: 2103-1-
20).
- 106 -

Conclusie: De zuidelijke keukentorenmuur bestaat, gezien de verschil-


len in het metselwerk boven en onder P-3,10, uit verschil-
lende muurwerkgedeelten. Het is echter niet duidelijk ge-
worden, of het muurwerk boven P-3,10 homogeen is, of dat
het hier een beklamping betreft.
De kalklaag duidt op een ouder loopvlak op P-2,50. Gezien
de vulling van schoon zand zou men op grotere diepte nog
een loopniveau mogen veronderstellen. Hier is niet naar
gezocht, omdat de (losse) zandvulling een onevenredig
grote aanlegbreedte van de put vereiste.
Indien bij een toekomstig onderzoek naar dit niveau
gezocht wordt, verdient het aanbeveling dit onderzoek
naast de scheidingsmuur (tussen 0.3A & B) te verrichten.
Want het is uit archiefonderzoek bekend, dat deze muur in
1766 is opgetrokken. Aan de hand van de (mogelijke)
insteek kan men het (mogelijke) loopvlak dateren.
Onderzoek aan het muurwerk van het schietgat zelf heeft
niet plaats gevonden. Vermoedelijk is het meest zuidelijke
deel hiervan een reparatie van het oorspronkelijke (over-
welfde) schietgat. Gelijktijdig met het repareren zal het
oorspronkelijke schietgat opgehoogd zijn; zie afbeelding
59.6 en 7.

PUT 18

Ligging: In de zuidwesthoek van de zaalkelder •

Tekening: Bladen 1 & 22

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte 1,2 m (P-3,25)

Datum: , 23 juli 1984

Doel: Verificatie aan de binnenzijde van de in put 10 reeds aan-


getroffen staande tand. Een poer op deze plaats zou bete-
kenen, dat de poeren, die aangetroffen zijn in de putten A
en 13 niet bedoeld zijn om een weergang te dragen, maar
bijvoorbeeld ten behoeven van een kruisribgewelf zijn op-
gemetseld.

Beschrijving: Zowel van een staande als van een vallende tand werden de
restanten aan de binnenzijde aangetroffen; zie aanzicht op
Blad 22 en afbeelding 60. De tanden waren even breed uit-
gevoerd als de westelijke woontorenmuur (1,8 m). Van een
poer was hier geen sprake. De staande tand gaat op een
diepte van 0,80 m (P-2,85) over in de vallende tand. Dit
niveau komt geheel overeen met de resultaten van put 10.
De westelijke zaalmuur heeft, door zijn relatief geringe
breedte, deze tand niet geheel benut. Het oostelijke deel
van de tand is derhalve afgekapt tot op een diepte van
0,45 m (P-2,45). Daaronder zijn de staande tanden afge-
brokkeld.
- 107 -

Afbeelding 60. Put 18; de aan-


sluiting van de westelijke
zaal muur op het muurwerk
van de woontoren. Bij 1 het
restant van de staande tand;
bij 2 de vallende tand; bij 3
tekent zich het huidige loop-
vlak af; bij !t de ondergrens
van de kalklaag (P-2,50, het
voormalige loopvlak).
De naad en de kalkkluit bij 5 zijn het resultaat van het
dichtmetselen van de doorgang naar 0.9 (zie put 10 en af-
beelding 55). (Foto: I.C. Bakker)

Beschr.(verv.) Op de muren werd tot een diepte van 0,45 m (P-2,50) kalk
aangetroffen. De treden van de keldertoegang (0.9-0.2), die
thans dichtgemetseld is, lopen in de schoon zand ophoging
door tot het voormalige loopniveau (P-2,50).
De putvulling bestond uit schoon zand.

Vondsten: Geen

Conclusie: Door het ontbreken van een poer op deze plaats mogen wij
aannemen, dat de in de putten A en 13 gevonden poeren
inderdaad bedoeld zijn voor het dragen van spaarbogen ten
behoeve van een weergang. De gevonden tanden maken
duidelijk, dat men bij de bouw van de woontoren al reke-
ning hield met een uitbreiding van het woonvolume in noor-
delijke richting. Het zal om deze reden niet toevallig zijn,
dat het portaal van de muurtrappen (van de woontoren) aan
de noordzijde is gelegen. Dit portaal geeft toegang tot de
zaal en de kelder- en eerste verdiepingstrap)
De kalklaag op de muren en de in de zandvulling gevonden
treden duiden op een loopvlak op P-2,50.
- 108 -

PUT 19

Ligging: Onder de doorgang tussen de zaal kelder 0.2 en de woonto-


ren 0.1.

Tekening: Bladen 1, 22, 23, 24 & 25

Putpeil: P-2,47

Bereikte diepte: 1,0 m (P-3,47)

Datum: 23 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van een grond-


boog onder de noordelijke woontorenmuur • Dit in analogie
met de grondboog aan de westzijde van deze woontoren;
zie put A.

Beschrijving: Aan de binnenzijde van de woontoren werd op 0,60 m diep-


te (P-3,10) de bovenkant van de grondboog onder de noor-
delijke woontorenmuur aangetroffen. Deze boog is twee
strekken hoog: 0,60 m. Daar het muurwerk, in het midden
van de overspannen afstand, geen horizontale raaklijn
heeft, mogen wij aannemen, dat dit een klimmende boog is;
zie west-oost doorsnede op Blad 25 en afbeelding 61.
Het muurwerk boven deze boog (8 lagen) is aan de oost-
zijde van de doorgang gescheurd; de scheurbreedte loopt op
van 5 tot 10 cm; op de west-oost doorsnede is deze scheur
gearceerd.
Halverwege de doorgang van 0.1 naar 0.2 staat het restant
van een muurtje, dat wellicht (voor de ophoging van de
keldervloeren van 0.1 en 0.2 tot P-2,05) een drempelfunc-
tie heeft gehad; zie profiel G-G' op Blad 23. Boven de
drempel bevindt zich, zowel aan de west- als aan de oost-
zijde, een naad.
Tot omstreeks 1948 had woontoren kelder 0.1 hetzelfde
loopvlakniveau als zaalkelder 0.2 (P-2,05). Thans is het
loopvlak op j-P-2,47 gelegen. Op dit niveau vindt men, voor
zover thans nog aanwezig, rode 16 x 16 cm plavuizen.

Profiel G-G': De wanden van de doorgang tussen de kelders 0.1 en 0.2


zijn gekalkt.
Ongeveer 1 m uit de voormalige buitenkant van de woon-
torenmuur treffen wij aan beide zijden van de doorgang
een verticale naad in het muurwerk aan. Het opgaande
muurwerk ten zuiden van de naad steekt 0,75 m over de
noordelijke woontorenmuur in kelder 0.1. Dit muurwerk
bestaat gedeeltelijk uit ijsselsteentjes.
Op het muurwerk boven de grondboog bevindt zich een
laagje specie. Ter plaatse van de naad in de doorgang tref-
fen wij een zeer rommelige verhoging op de muur aan: 15
cm hoog en 30 cm breed. De wanden van de doorgang heb-
ben aan de zuidkant van de verhoging een kalklaag
("drempel") tot j-P-2,45. Aan de noordzijde van de
verhoging gaat de kalk tot j- P-2,80.
- 109 -

Afbeelding 61. Put 19; de


doorgang tussen 0.1 en 0.2 in
noordelijke richting gezien.
Bij 1 de grondboog; 2 is het
daarop liggende muurwerk
met een scheur (3); 4 is de
"drempel"; 5 is het muurtje in
de sponning-van de deur; bij 6
tekent zich het loopvlak op
P-2,05 af; bij 7 de naden
boven de "drempel". (Foto:
T.C. Bauer)
- 110 -

Prof.G-G (verv.) Het muurtje, dat in de sponning van de deuropening van


zaalkelder 0.2 is gemetseld, staat niet direct op de woon-
torenmuur , maar op een dun laagje aarde.
Aan de binnenzijde van de woontorenmuur vinden wij onder
het muurtje (dat de wand van de doorgang vormt) een zand
laagje (G 6). Hieronder grijsbruine klei, die verontreinigd is
met puin en specie (G 7). Daaronder een laagje fijn bak-
steengruis (G !,), gevolgd door een zwartgrijs loopvlakje
(G 2,). De verstoring in het profiel bestaat uit grijszwarte
vuile klei (G..u).Hieronder gestorte grijsbruine klei (G .!Q),
gevolgd door een specie laagje met brokjes baksteen
(Gm. Op zijn beurt wordt deze laag gevolgd door grijs-
bruine gestorte klei (G 13). Het profiel wordt afgesloten
door groenblauwe klei (G14). Blijkens het resultaat van
een boring, zet deze kleilaag zich door tot 2,5 m diepte
(P-5,00). In deze klei zitten sporen (wortelkanaaltjes) die
duiden op begroeiing (bijvoorbeeld een moerasbos). Op
grotere diepte dan de bovengenoemde 2,5 m bevindt zich
zeer zware klei; op 3,0 m diepte (P-5,5) is de boring ge-
staakt.

Profiel H-H': Dit profiel loopt evenwijdig aan de noordelijke woontoren-


muur en is ongeveer 50 cm ervan verwijderd. Dit zou kun-
nen inhouden, dat dit profiel onbetrouwbaar is. Het profiel
kan immers gestoken zijn in een bouwsleuf! Echter, de
blootgelegde lagen sI ui ten keurig, zonder onregelmatig-
heden, tegen het muurwerk aan; zie profiel G-G'. Dit bete-
kent dat wij hier met ophogingen te maken hebben, die
boven de oorspronkelijke bouwsleuf zijn gestort.
Het profiel wordt, aan de bovenzijde, afgesloten door rode
plavuizen, 16 x 16 cm (H 1). Deze plavuizen zijn niet meer
overal aanwezig (H 2). De plavuizen liggen op een zwart
laagje (H 1), hieronder licht bruine gestorte klei (H!ij, ge-
volgd door een zwarte brandlaag (H 1). Onduidelijk is, of
deze zwarte laag ook een loopvlak is geweest. In de lagen
H 3, 4, 5 en 7 tekenen zich de insteken (H 6) af, die ge-
maakt zIJn ten behoeve van de muurtjes, die het verlengde
van de wanden van de doorgang vormen. Vervolgens vinden
wij grijsbruine klei, die verontreinigd is met puin en specie
(H D. Deze laag heeft een concentratie van grof puin bij
H~. Als fundering voor het westelijke muurtje is grof
puin (H Q) en fijn puin (H .!!) gebruikt. Onder laag H 1.
treffen wij stratigrafisch hetzelfde materiaal aan als in
profiel G-G': baksteengruis (H 8); een zwartgrijs loopvlakje
(H 2,); grijsbruine gestorte klei TH.!Q); een specielaagje met
stukjes baksteen (H 12); en tenslotte grijsbruine gestorte
klei (H 13). In de klei van laag H 10 zit een bruinpaarse
verkleuring (H 11.). -
Vondsten: Vondst 11.1 & 11.2; deze vondst werd aangetroffen boven-
op het noordelijke woontorenmuurwerk.

11.1 6 fragmenten aardewerk en steengoed


11.2 1 fragment van een wapenkruik; Raeren; XVId-
XVIIa; diameter: 1" 9 cm; hoogte 1" 15 cm; neg. no:
2046-2-1
- 111 -

Conclusie: De woontoren heeft op de noordwesthoek een poer. Op de-


ze poer staat, door middel van twee grondbogen, één kwart
van het muurwerk. De grotere gronddruk van de poer ten
opzichte van de oostelijke muur uitte zich in zettingen, die
op hun beurt resulteerden in een scheur; zie afbeelding
61.1. Deze scheur zet zich in het gewelf voort. Mogelijk
om verdere scheurvorming tegen te gaan zijn in latere tijd
de beide wanden (die de doorgang vormen) 0,75 m in zuide-
lijke richting doorgetrokken.
Kennelijk had men bij de bouw rekening gehouden met deze
zettingen, want de grondboog is klimmend uitgevoerd.
De verhoging ter plaatse van de naad, zie profiel G-G', kan
men als een drempel zien. Voor de naad zelf is geen af-
doende verklaring te geven; want indien de doorgang is
uitgebroken, zal men bij het aanmetselen van de beide
muurtjes niet zo'n scherpe naad verkrijgen als nu te zien is.
In feite duidt deze naad op een hoek in het originele met-
selwerk. Met andere woorden: het noordelijk gedeelte van
de doorgang zou uitgespaard kunnen zijn in plaats van uit-
gebroken. Dit betekent, dat we hier te maken hebben met
de oorspronkelijke keldertoegang. Deze keldertoegang zou
bereikt kunnen worden vanaf het voormalig binnenplein, nu
zaalkelder 0.2. Nader onderzoek zal over deze hypothese
uitsluitsel moeten geven.
Uit de aarde onder het muurtje (in de sponning van de toe-
gang naar de zaalkelder) volgt de conclusie, dat het aan-
sluitende vloerniveau in zaalkelder 0.2 + P-2,80 was; dit
komt overeen met de in de putten 9, Ui) en 25 gevonden
gegevens.
In de onderste lagen van profiel H-H' zijn geen vondsten
aangetroffen. Dit maakt datering van deze lagen tot een
moeilijke zaak. Bovendien was deze put te klein om strati-
grafische gegevens optimaal op hun waarde te kunnen be-
oordelen. Wel kunnen wij ons niet aan de indruk onttrek-
ken, dat laag H 12 een bouwlaagje is, dat "geflankeerd"
wordt door tijdens de bouw opgebrachte lagen (H.!Q en ll).
In hoever het loopvlakje H 9 daadwerkelijk het oor-
spronkelijke vloerni veau van de-kelder is, kon in deze put,
om bovengenoemde reden, moeilijk bepaald worden. Waar-
schijnlijk is dit wel een echt loopvlak geweest, want zowel
in kelder 0.2, als het ten westen van de woontoren liggend
plein, vinden wij op dit niveau een loopvlak; zie de putten
A, 9, 10, 10.1 en 25.
Verder onderzoek in deze ruimte, bijvoorbeeld ter plaatse
van de muurtrap en de oostelijke muur, kan op deze vragen
wellicht een bevredigend antwoord geven.
Daar vondst 11.2 (datering XVID-XVIIa) boven het niveau
van laag .2. aangetroffen werd, mag aangenomen worden,
dat laag.2. een loopvlak was in de 17de eeuw. Hieruit vloeit
voort, gezien de insteek 6 in loopvlak 5, dat de wanden die
de doorgang tussen 0.1 en 0.2 vormen na 1600 opgetrokken
zijn.
- 112 -

PUT 20

Ligging: Aan de zuidoostzijde van de Ronde toren kelder 0.7.

Tekening: Bladen 1, 22 &:. 26


36 tlm 39

Putpeil: P-2,78

Bereikte diepte: 1,30 m (P-4,10; de put die gegraven is in kelder 0.7)


3,75 m (P-6,50; uitgegraven beerkelder)

Datum: 24 tI m 26 juli 1984


Doel: Onderzoek naar de oorzaken van het "rommelige" stukje
muurwerk in de ronde toren. Dit muurwerk bevindt zich
ten zuiden (en gedeeltelijk zelfs onder) de huidige trap van
0.6 naar 0.7. Daar put 7 duidde op de mogelijkheid van
twee ronde torens, die gedeeltelijk over elkaar gebouwd
zijn (zie blad 8) leek dit de aangewezen plaats om hierover
uitsluitsel te verkrijgen.

Beschrijving: Dit "rommelige" muurwerk bleek bij nader onderzoek echte


rommel te zijn: het was zonder enig systeem of verband
gemengde vuile grond en puin. Dit materiaal bleek in een
privaatkoker gestort te zijn. De keperboog bevindt zich
0,45 m boven het huidige vloerniveau uit; zie de door-
sneden A-A' en B-B' op Blad 26 en afbeelding 62. Deze
vloer (baksteen op z'n plat) bleek gelegd te zijn op een 1,30
m dikke laag gestort puin. Op deze diepte (P-4,00) heeft
zich, aansluitend op een versnijding van het muurwerk een
vloertje bevonden; zie doorsnede B-B'. Het privaat sloot
vroeger aan op dit, inmiddels verdwenen, vloertje. Onder
dit laatste loopniveau is een, op het privaat afwaterend,
vloertje aangetroffen; P-4,10.
In de zijwanden van het privaat treffen wij op een diepte
van 0,70 m (P-3,45) balkgaten in het muurwerk aan, die de
hoogte van het "zitniveau" aangeven. Het muurwerk van de
binnenzijde van de ronde toren, onder deze balkgaten, was
(gerekend vanaf de oorspronkelijke vloerhoogte) over een
hoogte van 0,40 m uitgebroken; zie doorsnede B-B' op Blad
26.
Op een diepte van 2,15 m (P-4,93) verbreedt de koker zich,
door middel van 9 uitkragingen, van 0,55 m tot 1,50 m; zie
doorsnede A-A' op Blad 26. Daarbij wordt de ronding van
de toren gevolgd; zie horizontale doorsnede op P-6,00 op
Blad 22. De muur aan de binnenzijde van het privaat ver-
jongt zich iets (0,10 m) over het traject balkgat-onderkant
fundering.
Het grondwater werd op een diepte van 3,40 m (P-6,18)
aangetroffen.
De put is uitgegraven tot een diepte van 3,75 m (P-6,50).
Op deze diepte stootten wij op een kleilaag. Prikwerk met
het visiteerijzer leerde ons, dat het muurwerk niet dieper
gefundeerd is en dus op deze kleilaag stond. Op P-7,00
stootte het ijzer op een harde zandachtige laag. Dit is niet
door graafwerk verder onderzocht, wegens het onder-
mijningsgevaar en de stand van het grondwater.
- 113 -

Afbeelding 62. Put 20; het


privaat in de Ronde toren. Op
het huidige loopvlak (1) sluit
de doorgebroken trap ~) aan;
bij 1 de toegang vanuit 0.6 tot
deze trap (ijzeren kozijn met
twee boven elkaar geplaatste
ijzeren luiken); schuin onder
de trap het privaat, vlak 4 is
de achterkant en vlak 5-de
zijkant dit het privaat; van de
beide stenen van de keperboog
ontbreekt de meest noorde-
lijke (6); beide stenen waren
op uitgekraagde stenen gelegd
<z). (Foto: H.C. Knook)
- 114 -

Beschr. (verv.) Het privaat heeft geen uitmonding naar buiten; het is ook
niet aan de grachtzijde gelegen maar aan de voormalige
binnenplaatszijde. De met faecaliën verontreinigde stoot-
voegen wijzen erop dat het vloeibare gedeelte van de fae-
caliën zijn weg door de muur (door de open stootvoegen)
heeft gevonden. Men heeft kennelijk bij de bouw de stoot-
voegen bewust voor dit doel open gelaten.
Ten aanzien van de vormgeving van dit privaat valt op te
merken, dat het muurwerk boven de koker, middels twee
uitkragende stenen, met een keperboog wordt opgevangen;
zie doorsnede A-A' op Blad 26. De verbreding van de koker
tot beerkelder , waarbij de ronding van de toren gevolgd
wordt, is uniek voor Nederland.
Het steenformaat is 32 à 30 x 15,5 à 15 x 7 à 6,5 cm met
een gemiddelde lagenmaat van 7,8 cm.
Put 20, dus de toegang tot het privaat in kelder 0.7, werd
in gestort puin gegraven tot op het afwaterende vloertje op
P-4,10.

Vondsten: Vondst 12.1 t/m 9; deze vondsten werden onder gestort


puin (P-4,90) in de "beerput" aangetroffen. Op afbeelding
63 is deze vondst, met uitzondering van de vondsten 12.1 &.
12.3, in zijn geheel afgebeeld.

12.1 verzameldoos
20 fragmenten grijsgesmoord aardewerk (waar-
onder een hele voet van een pot) en steengoed;
XIVd-XVa
1 afgehakte mop X x 15 x 7
1 plavuis; 16 x 16 x 3
1 turfmonster
2 fragmenten Siegburg kannetjes
1 ijzerwerk fragment

Afbeelding 63. Vondst 12 (met uitzondering van 12.1 en


12.3) afkomstig uit put 20. (neg. no: 2046-1-0
- 115 -

Afbeelding 64. Vondst 12.4 uit put 20; een waterkan van
grijsgesmoord aardewerk. (neg. no: 2046-1-5)

Afbeelding 65. Vondst 12.5 ui t put 20; een klein kannetje


van grijsgesmoord aardewerk. (neg. no: 2046-1-4)

Vondsten (verv.) 12.2 1 grote waterkan van grijsgesmoord aardewerk,


met standring, vaag gelobt, uitstaande rand; XIVd-
XYa; diameter: 27,5 cm; hoogte: 30 cm; neg. no:
2046-1-1 &. 6 en 2046-3-12; Tekening: Blad 36
12.3 1 fragment van een grote waterkan van grijsge-
smoord aardewerk, uitstaande rand; XIVd-XVa;
diameter: oT 35 cm; Tekening: Blad 36
12.4 1 kleine waterkan van grijsgesmoord aardewerk,
ui tstaande rand, stand ring; XIV d-XVa; diameter:
24,5 cm; hoogte: 26 cm; neg. no: 2046-1-5 ( zie af-
beelding 64) en 2046-3-12; Tekening: Blad 37
- 116 -

Afbeelding 66. Vondst 12.6 uit put 20; een voorraadvat van
grijsgesmoord aardewerk. (neg. no: 2046-1-3)

Vondsten (verv.) 12.5 1 klein kannetje van grijsgesmoord aardewerk, grof


materiaal, standring, rechte rand; XIVd-XVa; dia-
meter: 19,5 cm; hoogte: 20 cm; neg. no: 2046-1-4
(zie afbeelding 65), 2046-1-4 &. 9 en 2046-3-12;
Tekening: Blad 37
12.6 1 voorraadvat van grijsgesmoord aardewerk, op
standring; rechte uitspringende rand met 1 mid-
dencirkel; XIVd-XVa; diameter: 37 cm; hoogte:
32,5 cm; neg. no: 2046-1-3 (zie afbeelding 66) en
2046-3-12; Tekening: Blad 38
12.7 1 voorraadvat van grijsgesmoord aardewerk, op
standring, rechte uitspringende rand met 1 midden
cirkel; XIVd-XVa;
diameter: 35,5 cm; hoogte: 33 cm; neg. no: 2046-1-
2 en 2046-3-12; Tekening: Blad 39
12.8 1 Siegburg kannetje; XIVb-C; diameter: 9,5 cm;
hoogte: 24 cm; neg. no: 2046-3-12; Tekening: Blad
38
12.9 1 Siegburg kannetje; XIVb-C; diameter: 9,5 cm;
hoogte: 24,5 cm; neg. no: 2046-1-8 (zie afbeelding
67) en 2046-3-12; Tekening: Blad 39

Conclusie: Het privaat is aan de binnenplaatszijde gelegen en heeft


derhalve geen uitmonding op de voormalige gracht. De
koker verbreedt zich tot een beer kelder • Dit, en het ge-
geven, dat de huidige toegang tot kelder 0.7 is uitgebroken,
leidt tot de conclusie, dat dit privaat ter beschikking stond
tot personen, die in de ronde toren gevangen werden ge-
houden. Deze gevangenis had op P-4,00 een vloertje. De
enige toegang zal een opening in het gewelf zijn geweest.
- 117 -

Afbeelding 67. Vondst 12.9 uit put 20; een Siegburg


kannetje. (neg. no: 2046-1-8)

Conclusie (verv) Het vloertje is, in ieder geval ter plaatse van het privaat,
opgenomen en vervangen door een op het privaat lozend
plaveisel. Vervolgens is er, blijkens het dateerbare aarde-
werk onder in de put, in de tweede helft van de 14de eeuw
puin in de koker gestort.
Daar het oorspronkelijke koepelgewelf van deze ruimte is
ingestort, is het erg verleidelijk om aan te nemen, dat dit
puin afkomstig is van het oorspronkelijke gewelf.

PUT 21

Ligging: Aan de buitenzijde tegen de oostmuur van de woontoren.

Tekening: Blad 1 &: 27

Putpeil: P-1,55

Bereikte diepte: 1,80 m (P-3,35)

Datum: 23 t/m 25 juli 1984

Doel: Achter de uitbouw van de zaal zijn in 1960 brugpalen ge-


vonden (zie put C). Dit bewijst de aanwezigheid van een
poort •
. De twee boven elkaar zittende boogconstructies aan de
binnenzijde van de oostmuur van de woontoren, (met daar-
onder, in de dikte van de muur een nis) wijzen ook op een
poort; zie afbeelding 68. Doch daar deze poort zwaar over-
gedimensioneerd zou zijn voor een woontoren, wordt aan
zijn poortfunctie getwijfeld. Deze oorspronkelijke poort
was 1,60 m breed en 3,65 m hoog.
- 118 -

Afbeelding 68. De voormalige


poort in de oostelijke woon-
torenmuur. Links boven (1)
het portaal van de muurtrap;
de buitenzijde van het venster
<l) is op afbeelding 51 links-
boven waarneembaar; in het
muurwerk twee stenen (3), die
het restant vormen van een
segmentboog <!t); de voorma-
lige dagkanten van de poort
onder deze boog worden aan-
gegeven door 2. Bij.§. zijn nog
drie lagen metselwerk waar-
neembaar met de oorspronke-
lijke dagkant.
In latere tijd is de oorspronkelijke boog vervangen door een
nieuwe boog met een kleinere straal (1); boven en in deze
boog een balkgat (~); links en rechts onder de boog zijn vel-
lingkanten (afschuiningen) waarneembaar (9 en ..!Q) uit de
tijd, dat de opening functioneerde als venster; bij 11 een
blik in de thans resterende poortnis (160 cm breed,7O cm
diep en 335 cm hoog). (neg. no: 2103-2-8)
- 119 -

Doel (verv.) In analogie met de resultaten van put C is deze put ge-
graven in de hoop, aanwijzingen te vinden die er op duiden,
dat de twee boven elkaar zittende boogconstructies in de
woontoren, daadwerkelijk een poortdoorgang hebben ge-
vormd.

Beschrijving: Door gebrek aan tijd is deze put niet op diepte gekomen.
De put is gegraven in opgebrachte grond: zavel met veel
puin. Het blootgelegde muurwerk van de woontoren ver-
toonde veel origineel metselwerk: Vlaams verband, steen-
formaat 31 à 30 x 15 x 6 à 7 cm, gemiddelde lagenmaat
7,5 cm.

Vondsten: Vondst 13.1 t/m 13.5; de grond waarin deze vondsten


werden aangetroffen is in één keer opgebracht.

13.1 j-400 fragmenten rood aardewerk; XVIII-XIX


!" 50 glasfragmenten
10 botfragmenten
10 ijzerfragmenten
13.2 1 kan van steengoed met gladde bruine zout gla-
zuur, golvende radstempelversiering; XVIII; dia-
meter: 16 cm; hoogte 20,5 cm; neg. no: 2046-2-2 &
3
13.3 2 fragmenten van 2 Raeren kannen van steengoed
met bruin zoutglazuur , bloemenvaas/bladmotief
appliqué; XVIB; neg. no: 2046-2-2
13.4 1 kommetje van porselein; j-1700; diameter: 4 cm;
hoogte: 3 cm; neg. no: 2046-2-2
13.5 1 bloempot, bruine buitenzijde, witte binnenzijde;
XIX; diameter: 10 cm; hoogte: 8 cm; neg. no:
2046-2-2
13.6 9 pijpekoppen: (aantal, jaartal)
2 1580
2 1590
4 1635
I 1669

Conclusie: Deze put is niet op diepte gekomen. Daarom kunnen ten


aanzien van de doelstelling geen conclusies worden getrok-
ken.
Wel is het merkwaardig, dat in het aan deze put grenzende
woontorenmuurwerk veel oorspronkelijk metselwerk aange-
troffen werd. Dit in tegenstelling tot de 4,5 m noordelijker
liggende put 6. De reden van deze tegenstelling is niet
duidelijk.
Tevens is het opvallend, dat het "kademuurtje", dat in put
6 vrijwel evenwijdig loopt aan de oostmuur, in put 21 ver-
dwenen is.
Wederom was tijdgebrek de oorzaak, dat deze twee merk-
. waardige zaken niet nader onderzocht konden worden.
- 120 -

PUT 22

Ligging: In de zuidoosthoek van de eetzaalkelder 0.4.

Tekening: Blad 1 & 27

Putpeil: P-l,85

Bereikte diepte: 1,75 m (P-3,10)

Datum: 24 juli 1984

Doel: Onderzoek naar de "steunbeer constructie" in 0.4; zie af-


beelding 50. Dit muurwerk sluit in kelder 0.4 koud aan op
de noordelijke zaalmuur • In kelder 0.3B daarentegen tref-
fen wij geen naad aan; zie put 5 en afbeelding 49. De
westelijke keukentorenmuur sluit koud aan op het bovenge-
noemde muurwerk.

Beschrijving: De muren zijn gekalkt tot P-l,85; het peil van het huidige
loopv lak; zie doorsnede op Blad 27. Tot 0,80 m diepte
(P-2,65) treffen wij op het muurwerk sporen van raap-
mortel en kalk aan. De onderkant van de doorgang naar
zaalkelder 0.2 blijkt vroeger ook op deze hoogte te hebben
gelegen. Thans is het onderste gedeelte van de doorgang
(tot P-l,85) dichtgezet.
Op een diepte van 1,25 m (P-3,10) werd een loopvlak aan-
getroffen: baksteen op z'n plat, steenformaat 25,5 x 11,5 x
5,5 cm. Op dit vloertje werd een dun vuil laagje aangetrof-
fen.
Onder deze vloer bevindt zich ongeveer 50 cm (tot P-3,60)
zand. Daaronder wederom brandsporen. Ook op deze diepte
is de naad tussen de steunbeer en de noordelijke zaalmuur
nog steeds aanwezig.
De put is gegraven in opgebracht schoon zand.

Vondsten: Geen

Conclusie: Ten aanzien van de steunbeerconstructie kan alleen maar


geconstateerd worden dat deze, tot de bereikte diepte,
koud tegen het zaalmuurwerk aan staat. Derhalve geen
definitief uitsluitsel over de functie van dit muurwerk.
Het muurwerk van de westelijke keukentorenmuur staat
koud tegen de steunbeer. Bij het slaan van het gewelf van
de keukentoren had men geanticipeerd op het zetten van
het nieuwe metselwerk: ter plaatse van de steunbeer werd
het grote tongewelf onderbroken door een kleiner, dwars
geplaatst gewelf; zie put 5 en afbeelding 49. In kelder 0.4
heeft men dergelijke maatregelen achterwege gelaten. In
deze kelder kan men daarom thans een "prachtige" scheur
zien in het gewelf op de naad, die gevormd wordt door de
steunbeer en het muurwerk van de keukentoren; zie
afbeelding 50, boven!!..
- 121 -

De vloerniveaus in deze kelder (0.4) bezorgen de auteur


hoofdbrekens. Want het loopvlak op P-3,10 is, middels de
gevonden bestrating, onloochenbaar. Echter, de raaplaag
begint pas op P-2,65 en op hetzelfde (c.q. vrijwel hetzelf-
de) niveau sluiten de vroegere toegangen aan tot de zaal-
kelder 0.2 en de (doorgebroken) toegang tot kelder 00.5
(put 4.0. Daarbij komt dat alleen vanaf het huidige niveau
(P-l,85) de muren gekalkt zijn. Tenslotte: de putvulling be-
stond uit homogeen schoon zand. Dus zonder de te ver-
wachten horizontale scheiding in het lagenpakket op
P-2,65, die zou kunnen duiden op een loopvlak. Voor de
hand ligt de conclusie, dat het oorspronkelijke niveau, ge-
zien de doorgangen en de raapbegrenzing, op P-2,65 heeft
gelegen. Dit is vrijwel dezelfde hoogte als het voormalige
loopvlak van de zaalkelder 0.2 en de woontorenkelder 0.1.
Doch deze aanname blokkeert een logische verklaring voor
het straatje op P-3,10. Want het zou inhouden, dat de be-
strating op P-2,65, na verloop van tijd, opgenomen is en
vervolgens de grond eronder uitgegraven is, tot P-3,15 en
daarop is bestraat tot P-3,10. Vervolgens zou men in de
18de à 19de eeuw opgehoogd kunnen hebben tot P-l,85.
Dit uitgraven, bestraten en nIet kalken van de muren,
komt mij erg onwaarschijnlijk voor. Wil men toch een ver-
klaring voor deze handelswijze, en is men bereid ver te
zoeken, dan moet men ervan uit gaan, dat het aan de
buitenzijde van de Eetzaalvleugel gelegen straatje (P-3,30
à 3,50, zie put 10 vanuit deze kelder toegankelijk was.
Aan de buitenzijde werden echter geen aanwijzingen ge-
vonden die aan een toegang doen denken. Hoewel gezegd
moet worden, dat het muurwerk aan de buitenzijde moei-
lijk te beoordelen was door de klamp en de vele reparaties.
Kortom, om beter inzicht in deze materie te krijgen, is het
wenselijk, om op een andere, bouwkundig minder gecompli-
ceerde plaats in deze kelder het onderzoek voort te zetten.
Bijvoorbeeld aan de noordzijde, want hier heeft men grote
kans een voormalig venster (of de bovengenoemde toegang)
aan te treffen.

PUT 23

Ligging: Aan de buitenzijde van de zuidmuur van de keukentoren.

Tekening: Blad 1 &: 28

Putpeil: P-l,75

Bereikte diepte: 0,45 m (P-2,20)

Datum: 25 juli 1984


- 122 -

Doel: Onderzoek naar het al dan niet origineel zijn van de pri-
vaatkoker met zijn uitmonding. De zuidwand van de koker
is ooit in zijn geheel uitgekapt en vervolgens weer dicht-
gemetseld.
Uit het onderzoek, dat in 1960 is verricht, is bekend, dat er
twee uitmondingen zijn van deze koker; zie de resultaten
van put C.

Beschrijving: De uitmonding ligt vlak onder het huidige maaiveld. Deze


uitmonding en de bijbehorende kokerwanden zijn duidelijk
met andere stenen (formaten c.q. steenkleur) gemetseld
dan het muurwerk van de keukentoren. De onderkant van
de uitmonding staat onder een hoek van 150 met het hori-
zontale vlak; zie doorsnede A-A' op Blad 28.
Doordat er puin in de koker is gestort, werd het onderzoek
bij de uitmonding onmogelijk zonder de gehele koker vrij te
maken van puin. En daar de gezochte gegevens nu al
beschikbaar kwamen, is de put gedicht. Om deze reden is
wel de breedte, maar niet de lengte van de koker bekend.
Bouwsporen van het restant van de aanzet van een tonge-
welf boven en naast de uitmonding wijzen op een oostwest
georiënteerde beerkelder • De lengte van deze kelder is niet
vastgesteld.

Vondsten: Geen

Conclusie: De in 1960 blootgelegde uitmonding (de onderste ui t-


monding; zie doorsnede B-B' op Blad 23) is de oorspronke-
lijke. In deze opening werd door Renaud laat 16de eeuws
materiaal gevonden. Hieruit valt te concluderen, dat deze
uitmonding (en koker) heeft gefunctioneerd tot ! 1590
(1589 inname van het kasteel door Mansfeld; 1590 inname
door prins Maurits). We mogen aannemen dat dit materiaal
in de koker is gestort met de bedoeling het er in rustiger
tijden weer uitte halen.
Kennelijk is degene die de kostbaarheden op deze wijze
"opgeborgen" had, niet meer in staat geweest het materi-
aal op te vissen. Want het onderste gedeelte van de koker
is sindsdien niet meer gebruikt of schoongemaakt. Aan-
nemelijk is, dat men na de bovengenoemde oorlogshande-
lingen een talud rond de muur (muren) heeft aangebracht;
zie de in put 6 aangetroffen kademuur. Op dit talud heeft
op P-3,75 een plaveisel gelegen; zie put C.
Na enige tijd werd dit talud opgehoogd. Dit ophogen kan
samenvallen met het dichtgooien van de binnengracht. In
de opgebrachte grond werd een ruimte uitgespaard voor
een beerkelder. Tegelijkertijd met het aanbrengen van de
beerkelder werd de (sinds lange tijd niet meer gebruikte en
daardoor wellicht bouwvallige) privaatkoker opengehakt en
waar nodig aan de binnenzijde voorzien van nieuw metsel-
werk. En uiteraard werd een nieuwe uitmonding aan-
gebracht, die op de beerkelder loosde. Dit is de opening,
die in put 23 is blootgelegd.
De tweede ophoging, al dan niet samenvallend met het
dichtgooien van de gracht, zal in de tweede helft van de
18de eeuw zijn aangebracht. Uit archiefonderzoek is be-
- 123 -

kend, dat in 1781 drie buiten de muren hangende privaten


gesloopt zijn, nadat de gracht gedempt was. Men zal na
deze secreten "aderlating" de behoefte hebben gevoeld,
nieuwe sanitaire voorzieningen te realiseren. Daarbij heeft
men in dit geval gebruik gemaakt van een reeds bestaande
koker.
De 18de eeuwse rentmeester van het landgoed, Cornelis
van Ommeren, was een nauwkeurig boekhouder. Daar zijn
rekeningen in het Heerlijkheidsarchief aanwezig zijn, zal
de bovengenoemde datering ten aanzien van het slechten
van de wallen (en het dempen van de binnengracht) en
repareren van het privaat, door archiefonderzoek getoetst
kunnen worden.

PUT 24

Ligging: Tegen de westmuur, in de zaalkelder 0.2.

Tekening: Bladen 1, 29 & 30

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 0,80 m (P-2,85)

Datum: 26 en 27 juli 1984

Doel: Onderzoek naar het doel van de rollaag met twee muur-
ankers boven de stookplaats en de naad nààst deze stook-
plaats in de westelijke zaalmuur; zie de doorsnede op Blad
29 en afbeelding 69. Deze bouwsporen zouden iets te
maken kunnen hebben met het metselwerk onder de kelder-
trap van de huidige traptoren. Dit laatste metselwerk staat
onder een hoek van f 40 0 op de westelijke zaalmuur • Het
vermoeden bestaat, dat de bovengenoemde naad duidt op
een oost-west georiënteerde muur die kelder 0.2 in twee
ruimtes splitste. De muur zou kunnen aansluiten op de knik
in de oostelijke .zaalmuur.

Beschrijving: Voordat deze put gegraven kon worden, moest.t 1 m 3 tak-


ken uit de stookplaats verwijderd worden. Deze takken
hebben ooit het domicilie van kraaien gevormd. Na het
verrichten van deze werkzaamheden kon het rookkanaal
boven de stookplaats bekeken worden. Het kanaal geeft
door zijn vele verslepingen, hoekjes en verschillende met-
selvakken niet bepaald de indruk dat het in één fase is op-
getrokken. Onderzoek in het kanaal zelf is niet uitgevoerd
omdat het metselwerk er niet betrouwbaar uitzag. Blijkens
gevonden bouwsporen is de stookplaats afgesloten geweest
van het rookkanaal (d.m.v. een gewelf je aan de bovenzijde
van deze stookplaats). Het gewicht van de voormalige
kraaienesten zal de afsluiting hebben doen bezwijken.
- 124 -

Afbeelding 69. De stookplaats


boven put 24. Boven de stook-
plaats (1) een rollaag (2);
onder de- rollaag twee muUr-
ankers (3 & 4); onder het
rechter muuranker is een naad
waarneembaar (5); bij 6
tekent zich het huidige loop-
vlak (P-2,05) op de muur af;
boven de stookplaats scheur-
vorming (7) in het gewelf en
in de roiïäag; met bij 8 de
huidige kasteelheer: -een
vleermuis. (neg. no: 2103-1-
14)

Beschr. (verv.) Op een diepte van 0,95 m (P-3,00) stuitte men op een
vloertje van baksteen op zijn plat; zie afbeelding 70. Dit
vloertje wordt aan de noordzijde afgesloten door een
0,35 m hoog muurtje; de bovenkant van dit muurtje
(P-2,65) is een rollaag; zie de doorsnede op Blad 29. De rol-
laag van dit muurtje loopt, via een knik, door in de weste-
lijke zaalmuur; zie profiel 1-1'. Van de noordelijke muur is
het oostelijk gedeelte van de rollaag (en een gedeelte van
de muur zelf) gesloopt.
Aan de noordzijde van de put werd op 0,75 m diepte
(P-2,80) een gedeelte van een bestrating aangetroffen, van
wederom baksteen op z'n plat; zie de doorsnede.
De bovenzijden van de oostelijke- en zuidelijke muur waren
gesloopt. De laatste muur sluit koud aan op de westelijke
zaalmuur • Deze westelijke muur kraagt boven de rollaag 5
cm uit; zie profiel I-I'.
Het onderzoek naar de in de doelstelling genoemde muur
was niet mogelijk, zonder het aangetroffen bouwsel te ver-
nietigen. Daarom is, na te hebben gedocumenteerd, het
onderzoek gestaakt.
Op 15 cm afstand is, evenwijdig aan de zuidelijke muur een
profiel gestoken, het profiel 1-1'.
- 125 -

Afbeelding 70. Put 24. Bij 1


de stookplaats (zie afbeelding
69.1); bij 2 de naad; in de
westelijke zaalmuur en op de
noordelijke muur een rollaag
<1); deze rollaag is gedeel-
telijk gesloopt (4); ook de
oostelijke muur heeft geen
rollaag (5); de zuidelijke muur
L---_ _---'-_-----L-_ _-L-_~ (6) is slechts gedeeltelijk vrij-
gegraven om een profieldam
(7) te kunnen laten staan; bin-
nën de ommuring een pla-
veisel <.!). (Foto: T .C. Bauer)

Profiel I-I': Het profiel wordt aan de bovenzijde afgesloten door pla-
vuizen: 22 x 22 x 3 cm, blauwen rood (I 1). Hieronder
treffen wij een zand bed aan (I 2) gevolgd door verontrei-
nigde, zandige groenbruine klei Ti 1). Daaronder een zand-
bed (I !!.) dat, blijkens een nog aanwezige baksteen, een
vloertje heeft gedragen. Onder het zandbed treffen wij
wederom een loopvlakje aan (I 5). Onder dit loopvlak ver-
ontreinigde zandige bruine klëI (I 6), en hieronder een
zwarte brandlaag (I D. Dit gehele pakket ligt op een bak-
steen plaveisel (I !). Bij het profielgedeelte, dat langs het
zuidelijke muurtje gestoken is, zien wij, dat het muurtje op
die plaats f 20 cm hoog is (I 2).

Vondsten: Vondst 17.1 & 17.2

17.1 1 stuiver; voorzijde "BAB.HeN.THE/BRO" (om-


schrift) met Bourgondisch wapen; keerzijde
"MONET A NOV A ARGENT" met gekroond vierde-
lig wapen; geslagen voor rekening van Herman
Dirk van Bronkhorst; zonder jaartal: f 1580; zilver;
f 3 gram; diameter: 24 mm; neg. no: 2091-2-1
- 126 -

17.2 7 pijpekoppen: (aantal, jaartal, maker)


1 1720
2 1730 Pieter van Reede
1 1734 Henderick Anker
1 1746 Gerrit Verschut
1 1750 Cornelis de Jong
1 1780 Adrianus Stolwijk

Conclusie: Deze put heeft geen antwoord gegeven op de in de doel-


stelling genoemde vragen.
Het vermoeden bestaat, dat het op P-3,00 gevonden pla-
veisel de vloer van bouwsel is, dat een eest kan zijn. (Er
werd tot omstreeks 1900 vrij veel hop verbouwd in deze
streek ten behoeve van bierproductie). Het vloerniveau ten
noorden van de put (P-2,80) heeft dezelfde hoogte als het
in put 9 gevonden oudste plaveisel.
Het eerste loopvlak boven de "eest" (H 4 à 5) sluit op het
niveau aan van het in put 3 gevonden PïavëIselrestant op
P-2,65.
Om met meer zekerheid een uitspraak te doen over dit
bouwsel, is het wenselijk een noord-zuid profiel te steken
over het zuidelijke muurtje. (Tussen 0,6 en 1,3 m uit de
westelijke zaalmuur staat nog een 15 cm brede profiel-
dam).

PUT 25

Ligging: Tegen de oostmuur in de zaalkelder 0.2.

Tekening: 1 &: 31

Putpeil: P-2,05

Bereikte diepte: 2,05 (P-4,10)

Datum: 26 en 27 juli 1984

Doel: Onderzoeken of er bouwsporen zijn, die er op wijzen dat


het in zuidoostelijke richting lopende muurrestant van put
9 op deze plaats op de oostelijke zaalmuur heeft aange-
sloten.

Beschrijving: Bij het blootleggen van de muur werd tot 0,50 m diepte
(P-2,55) beneden het huidige loopvlak kalk op de muur
aangetroffen; zie de doorsnede op Blad 31 en afbeelding
71. Direct daaronder werd een naad aangetroffen, die
0,50 m loodrecht doorloopt (P-3,00). Het zuidelijke muur-
werk lijkt hier in een, in verband gemetselde, hoek (dag-
kant) te eindigen.
De voegen van dit zuidelijke metselwerk zitten boven
P-3,00 vol in de specie; onder deze grens is dit niet het ge-
val. Dit verschijnsel is op dezelfde hoogte waargenomen in
put 13.
- 127 -

Op deze diepte verspringt de bovengenoemde naad 21 cm


naar het noorden. Na een kleine verspringing van 6 cm
volgt weer een loodrechte naad tot P-3,40. Vanaf dit punt
sluit het noordelijk gedeelte van de muur niet exact aan op
het zuidelijk gedeelte; zie plattegrond op Blad 31.
Het zuidelijk muurwerk heeft een gemiddelde lagenmaat
die variëert van 7,4 tot 7,7 cm; en het steenformaat is 31 x
15 x 6 à 7 cm. Bij het noordelijk muurwerk waren deze
gegevens niet vast te stellen, omdat het metsel werk vol in
de specie zat. De onderkant van de fundering is niet be-
reikt.
Onder de huidige plavuizen bevindt zich een vulling van
zand met een dikte van 0,50 m. Daaronder een gestort
kleipakket. Op een diepte van 0,90 m (P-2,95) werd een
vloertje aangetroffen van baksteen op z'n plat. Daaronder
bevindt zich een zandbed en daaronder ligt een tweede
vloertje, P-3,10. De stenen (formaat: 25 x 12 x 6 cm) van
dit tweede vloertje liggen onder een hoek van 50 0 à 55 0
met de oostelijke zaalmuur •
Vanaf deze vloer werd de gegraven put naar de muur toe
versmald. In de noordoosthoek van de put werd een grote
hoeveelheid grof puin aangetroffen in verontreinigde
grond. Dit was een ingraving ten behoeve van het uitbreken
van de in put 9 aangetroffen muur.

Afbeelding 71. Put 25; de


naad in het oostelijke zaal-
muurwerk. Muurvak 1 zit vol
in de mortel; hetzelfde geldt
voor muurvak 2; het onder 2
liggende vak 1. heeft open
voegen; onder !t wijkt muur 1
naar binnen; bij 5 sluiten de
muren koud op elkaar aan.
(F oto: T .C. Bauer)
- 128 -

Beschr. (verv.) Van de trap, die 0.2 met 1.3 verbindt, werden de onderste
drie treden (baksteen op z'n kant), en de trapwang bloot-
gelegd. Deze trap heeft aangesloten op het loopniveau, dat
wordt aangegeven door de onderste kalkbegrenzing (P-2,55;
deze situatie is in feite identiek aan de trap bij put 18).
Van een plaveisel is op P-2,55 echter niets terug gevonden.
Daar het verder volgen van de aangetroffen naad de onder-
graving inhield van de onderste drie treden van de keuken-
trap, zijn de werkzaamheden in deze put gestaakt.
De putvulling bestond uit zwarte vuile brandlagen, afge-
wisseld met opgebrachte klei. Uit deze brandlagen is een
monster genomen: vondst 14. Stratigrafisch komen deze
lagen overeen met het in put 9 gestoken profiel B-B'.

Vondst: Vondst 14: monster uit brandlaag

Conclusie: De onderbegrenzing van de kalklaag en de aanslui ting van


de treden van de keldertrap, duiden op een loopniveau op
P-2,55. Gezien de ervaringen in de putten 9, 13, 14, 18, 19
en 22 was het niet meer schokkend te moeten constateren,
dat het bij dit niveau behorende plaveisel verdwenen was.
Een verklaring voor dit verschijnsel moeten wij voorlopig
schuldig blijven.
De aangetroffen naad tussen P-2,55 en P-3,00 lijkt op de
dagkant van een deur of vensteropening. Opmerkelijk is,
dat deze naad op vrijwel gelijke hoogte eindigt, als de in
put 13 gevonden horizontale bouwnaad (met holte) op
P-2,95. Tevens verandert op deze hoogte de voegafwerking
van het zuidelijke muurwerk op identieke wijze als het
metselwerk in put 13.
De beide vloertjes wijzen (naast een loopvlak op P-2,55) op
loopniveaus bij P-2,95 en P-3,10.
De puinvulling in de uitbraaksleuf is identiek aan het in put
9 aangetroffen materiaal in deze sleuf. Het naar binnen
wijkende metselwerk maakt eveneens duidelijk, dat het in
put 9 gevonden muurrestant op deze plaats aangesloten
heeft op het huidige zuidelijke deel van de oostelijke
zaalmuur.
-
~

0.8 \\ 0.9 0.10 0.11

8) ~-V

0 2 4 6 8 10 20 M
I

PUTTENKAART
- - - -- ---
2)

MOGELIJKHEID 1)

MOGELIJKHEID 2)

2e FAS E
3)

MOGEL I JK HElD 3

MOGELIJKHEID 4

2e FAS E
4)
I I
I /
0.4 PU T 3
/
0.2
ZUID
. Jl

\
\
NOORD \_ . - .
~ . \
\
I \
I AFB. 38 \
\

0.6

LAF B. 42

o 2,5 5M PUT 1,2,3 & 4


PLATTEGRO NO
5)

LAFB . 37
~ OPGAAND
~ MUURWERK
VOORMAL IGE
WEERMUUR
NIET GEFUNDEERD
MUURWERK
TRAPTOREN
KOLOM

PUT 1 &2 .
- -- ---------',- - - - -- --
\
. \
! 6)
005T<1 /
0.4
/

DICHTGEZETTE I i
TOEGAN~ / i
'1-;-
I
\
\
P.;.- 3,32
\
4.1 I

PLATTEGROND

JLVOORMAL~ NIVEAU
__ __1....'(+__ .
P+1101

rGEBO ORT E GE WELF

- PO

0.5
GEBOORTE
[G~~E~F __
0.2

o
I
2, S SM
I
PUT 4.1
NOORD-ZUID DSN.
.--TO NGE WELF
7)
O.3A I AFB.49 DWARSGEWELF

\~

/
I
0.38
I I I
·~'II_._.I I
1-'
P..:.2.18

o 2,5
PUT 5

7'

0.4
:/
D '\j

"-
SCH OON ZAND
OPHOGING
VUILE AARDE LP.;.2;5 -

o 2,5 SM WEST-OOST DSN.

PUT 4.1
- ------- - - - - - - -- - -- - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - ------i

8)

P.,.1,OO

24x 12)(6-
66

STREK = 26 -
. ... .
'

I • • ~ •••

20x8x4, S-~" .: :;.'


KLAMP ~ ----fL.;. BRANDLAALl
UITGESPOELD "':;- .•... ..'-,;.:
.. . .• •
PLATTEGROND & WEST-OOST DOORSNEDE PUT 6
1- - -

' -.---VERM OEDEL IJKE


VOORGANGER
RONDE TOREN

HUIDIGE RONDE TOREN

PUT 7&8
PLATTEGROND
1--- - - -- - -- ----- - - - - - - - -
1- 9)

--t---P-2,4S ./
-++--1--:--;'-- 3 10 ./'
fL. -.11 - NO ÓRD -ZUID ./DOORS NE OE
I-H+---+---++----+-- SN~ --LA GEN

/
l~::::::t~~~-=- AFGEBROKEN MUURWERK
~+-H--WEST-OOS T DOORS NEDE
H - + - - PROFIEL B-B'
r+------++-+--- OVERKRAGENDE STEEN
- - - - + - - - + + - + - - - BEREIKTE DIEPTE P-S,2S
r----+t--+--- P 3,6 S
~--r-==F==4--~- PROF IEL A-A'

PLATTEGROND
o 2,S SM
i

ONREGEl-
MATI~HEIO
--- ,,~--PO

--+11-----TOEGANG 0.4
TOEGANG 0.3B - - H - -
"DREMPEL' .
VOORMALIGE VLOE

. .. ........ " .... ".. .. .


.. - . ,~,.-.

. ........
. . .. " "".. .. .... KALK '" :.". KALK
. .." .. ". -: .. ".. '... -~": . :
. .. ~"*-~~~r------;"" SNIJLAAG -.:
,_.. , ". ..:""
"
.. t ...... : WEGGEZAK T
.. :
." .. .. .. METSEL- . - . ---
WER K -----11-==": ",t-" .: .... ": .. 'I " ..
SCHEUR- .. "
.. "
..
J
..
.'- ... :
'$
" ..
..

VORM ING.- •.---i"H ,,- ...... .


:.
.. :.~".. ' -:::..:.
'. .
NOORD -ZUroDOOR SNEDE '."~:·J.lls.:
, "
WEST -OOST
,:', DOORSNEDE
..
S NIJLAGEN-c~=4

PUT 9
JU}

, - - - ~LUIT AAN OP B- B'

P-2,OO - - p- 2,00

2/3

....L -ONDERGRENS KALKLAAG


5
4
7
-------
8
-----

P-3,OO - -P-3,OO

17

--,---- LAGENMAAT 78 à 79
PROFIELWAND -- '- --'-'- ._._.- .- 18
._.- '- ' - ' - . - - 31 à 30 X 15 X 7
25 CM NAAR VLAAMS VERBAND
AC HTEREN

19 ~--C:J
P-4,OO- -P-4,OO

P- 5,00- - P- 5,00

SNIJLAGEN

PUT 9
PROFrEL A-A'
- - - -- - _..
- --- - - -- - - - - -- - - - - - - - - -
I I I
SLUIT îAN OP A - A'
HOEK IN PROFIEL
1

P-2,OO - F ~ 1 1- P-2,OO

\
2/3
\

.r -t- ----------------------1
\ 4
~---\-~-----------
===-----~------------- ~7
------------------ I
P-3,OO - .

26

27 18
"SNIJLIJN" UIT-
GEBROKEN MUUR

P-4,OO -

19
28
~
PROFIELWAND 25 CM - ,
NAAR ACHTEREN ~ ----- . . _.-.- -

P- 5,00 - - P- 5,00

o 0,5 , M
, PUT 9
I

PROFIEL B- B'
I
I_~~_ ~ - - - - - - - - -. _ ~
- _._-_. - - - - - - - -- --- ---- ----
Index op de nummers van de profiellagen op de Bladen 10 en 11.

Profiel A-A' Profiel B-B'

Laag Laag

1 1 plavuizen, rood en blauw, 22 x 22 x 3 cm


2 2 schoon zand ophoging
3 3 plaats waar vondst 5, 19de eeuws aardewerk, werd
aangetroffen
4 4 bruine klei, met 18de eeuws aardewerk
5 puin
6 6 wit gelig zand
7 7 rossig baksteen gruis
8 8 heterogene gestorte klei, die verontreinigd is met
zand en puin
9 9 vloertje, c.q. zanderige klei in plaats van het vloertje
10 10 zwarte (brand)laag
11 11 bruin zand
12 12 zwarte (humeuze)laag
13 13 rossig puin
14 14 zwarte (brand)laag
15 15 zwart-grijze laagjes
16 16 zeer zwarte brandlaag met humeuse resten (kooI)
17 scherven concentratie
18 18 vette groene klei met bruine vlekken
19 19 zwarte brandlaag met baksteenpuin en specie
20 20 specie
21 21 vette, schone bruingroene klei
22 22 grof baksteen puin met specie
23 23 klei
24 grijs zand
25 grof baksteen puin
26 puin (afbraakpuin en specie in vuile klei)
27 fijn compact puin in klei
28 puinvulling
12)
0.2 TAND

F' 0' ' .e


DOORSNEDE~ . , '- . - . - . Jl
PUTGRENS----I
F 0 c'
Eli E
PUT 10.r PU T 10 PLATTEGROND
o 2,5 5M

AFGEBROKKELD MUURWERK _P.,:..1,O


HUIDIG VOORPLEIN P-i-1 ,35 . I
-STAANDE TAND

o IeH TG EZET TE -_"""::/---,lf--- , I

TOEGANG /

-P..,:. 2.0

ZAALMUUR WOONTORENMUUR
I

- P'i-3,O

4 SN IJLAGEN ---T"-
~ PUT GR EN S (10/10,1)
, à 2 CM -v

KL EI _P.:..4.0

NOORD ZUID DSN.

PUT 10 & 10,1


13 )

6 .
- P-2,00

J ~ -P-2,SO

'"
9

-P-3,00

AANSLUITEND
PROFIEL E-E"

-P-3,SO

o
i
o,s 1 M PUT 10
PROFIEL C-C'

~~=====--=-------------:--------
2 14 )

INGRAV I NG
6

o -P-2,SO

8
o
10
P-3,00-

AAN SLUITE NO
PROFIEL E-E'
11

16
P-3,SO- -P-3,SO

13

PUT 10
P-4,OO- o o,s -P-4, OO
i PROFIEL 0-0'
2 2 15}
/
3 3

4 4

6
- P- 2,00
14
6
AANZICHT GANGMUUR

7
I
I 7
)

-P-2,50

8 JO
j
8

9 r-=J [} ---.::::::..J_ _ _ _ _- -
t-[
I
10

/ - P-3,OO

11 I AANSLUITING

0; 11
PROFIEL F- F'

/
12
-P-3,50
15
13
12
E // 13

00 -
AANSLUITING
PROFIEL C- C'
o 0,5 1M
i
E'
AANSLUITING
PROFIEL 0 - 0' v PUT 10
PROFIEL E-E"

----------~. ------------=======~.-
- - - -- - - - - - _ . - - - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- -

Index op de nummers van de profiellagen op de Bladen 13 en 14.

Profiel C-C' Profiel D-D'

Laag Laag

1 plavuizen 16 x 16 x 1,5 cm, met daaronder bakstenen


in een mortelbed
2 verdwenen plavuizen
3 3 zand bed ten behoeve van de plavuizen
4 4 verstoorde laag
5 5 bestrating van baksteen op z'n plat; 24 x 11,5 à 11 x
5,5 cm
6 6 zand bed
7 7 klei met zandsporen
8 8 vuile laag, klei verontreiningd met puin en as
9 vuile laag, puin verontreiningd met klei en as
10 10 zand
11 11 zeer zwarte brandlaag met puin en scherven
12 12 baksteen gruis
13 13 zeer zware blauwgroene klei, ongeroerde grond
15 klei met fosfaatvlekken
16 fijn puin met specieresten
2 16 )

3 -P-1,50

/ 4

I"\--....-----,-r-+--rr-ï
P- 2,00 - \ - - - - l - - - - ' '----1 .....--.1 - P-2,OO

INGRAVING

7
/
/ L-__-~:::l.--1---~1
8

11

/'~--------~~--~

P-3,50-

AAN-
SLUITEND
PROFIEL
E- Eli

PUT10
P-4,OO-
PRO FIE L F- FI
- -- - - - - _ . _ - - - - - - - - - - - - - - - - - - - --

Index op de nummers van de profiellagen op de Bladen 15 en 16.

Profiel E-E' Profiel F-F'

Laag Laag

1 plavuizen 16 x 16 x 1,5 cm, met daaronder bakstenen


in een mortelbed
2 2 ui tgebroken plavuizen
3 3 zandbed ten behoeve van de verdwenen plavuizen
4 4 verstoorde laag
5 5 bestrating van baksteen op z'n plat
6 6 zandbed
7 7 klei met zand sporen
8 8 vuile laag, klei verontreiningd met puin en as
9 vuile laag, puin verontreiningd met klei en as
10 10 zand
11 11 zeer zwarte brandlaag met puin en scherven
12 12 baksteen gruis
13 13 zeer zware blauwgroene klei, ongeroerde grond
14 baksteenpuin
15 15 klei met fosfaatvlekken
16 puinlaag met specie
17 puin
18 grof puin, met specie
17)
P-O- - P-o

P-1,O - --+-_--,- P-1,O

\
\
,,
P -3, 5 0 --=-'---+----+->"'*
P- 2,0- - P- 2,0
\ \ .
RIOOL \ \P-1,85-2,50\
\ \ .
\ P-3,O - - P-3,O
\ \ P-1 60
-~
(--M
\ \ '

HOLTE
IJS SELS TEEN TJES
SEC . BAKSTEEN
o 2,5 5M INGESTORTE KLAMP
~~iiiiiiiiii~~iiiiiiiiiiii~~""'Iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii KLAMP (26 X 13 X 6,5)
VENSTER-------'

PUT 11 PUT 11
I
PLATTEGROND OOST-WEST DSN. I
TUINMUUR
HOEK
VOL IN VOEG
VL AAM SVERBAND

TUINMUUR
P-1,O - "" - - - r - - - - - - - -- -- --- - P-1, 0

20,SX10X S-

P- 2,0- -P-2,O -

P- 1,15

o 2,5 SM

PUT12 PUT 12
PLATTEGRO NO 00 ST -WEST OS
._. ----.~I
I~ 18 )
I
I

PUT 13
I
PLATTEGROND

P- 2,00
P- 2,00- ~

HUIDIG LOOPVLAK

NIET INGEMETEN ,ONDERGRENS


MUURWERK KAL KVULL ING I KALKLAAG

AFGEHAKTE
;::::::===::;-~ STEN EN
HOEK NIET IN
~ =---~r:======~)[=:~~r:====~f1
-,; = VERBAND

~[=
r===J 1 =}D~-_--,
r----=====::::::::::U/
GESLOOPT GE-
DEEL TE POER

I )r'---_
J AANZICHT
t-----....f'\V POER
L-===========~~====~==::L!:::====~
[ __
~,OO
30 X 16 à 14,5 X
7
0,5 M DrEPE----\-----I
HOL TE ~::::::::::=:....:::::::;;=====v====v~~=====ïk;;;::::;;;~i==F~

P-3,50- - P-3,50

TAND
31à 30,5 X 15 X 6,5à7 BINNENHOEK POER
o 0,5 1M
PUT 13
NOORD-ZUID DSN.
19)

~t- NADEN
P_1,55

ONDERGRENS
KALKLAAG
P 2,05

-P-3.00
-PUTGRENS
. PUTJE
FUNDERING
2,5 M

\ FUNDERING
°
ORIËN TATIE METSELWERK
BOVEN PUT

PUT 14 & 14.1

/~ ~- VE RMOEDEL I JK

FA SE 1 FASE 2

FAS E 3

PUT 14.1 FASEN


-----~~------I
~-----------'-"-===========================------------------------------

20)
C'<1

;/ , ,\
\

~; I\ STEUN1
. -.!lA'
/ r- T ---1 BEER I .
A ~ / . P.
. -- . +-. - . ---1\ - ~ /,J4--;.-r--?',...---,I,~---t;.,T
.;:/
/ 1:,'____,:
~..1 \
, I · \ . DIC HTGEZETTE .
f VI '- ISTORTOPE NINGEN
I , y. MET IJZEREN STAVEN PLATTEGROND
/Î [<l 0'1>

P-1,O - -P-1,O

P-2, 0 - - P-2,0

/~
/

/'
'/'

P-3,0- -P-3,0
'/
/
/ sn UNBEER
P- 4,0-
;/

'/

BEER
% -P-4,0

DSN. A-A'

-P-1,0-
V v
} ) ) } }

-P-2,O-

22 X 10
/
X5
- P-3,O-
f
:: 18 X 9 X 4 //'/ f
_. / -P-4,O-
/. 1 - - - - - 1 // >h -~4.0-
DSN.8-8' DSN. c- cr DSN. D-D'

PUT 15
21 )

-P 0 -po
PRIVAATKOKER

!:
I<:·'
ONTLASTINGS- - P-1,O
BOOG
GEWELF

- R-2,O

A'ÄNGETOONDE
NA ~ ~ IV_A_A_T_K_OK_E_R_ _ _----'
AANGENOMEN - - - - -
BEERKELDER
}J I
- P-3,O

AANGETOONDE - - - - -
BEERKELDER
AFSLUITENDE MUUR------·~

o 2,5 5M
PUT16

GEWELF-t---' '-----1H--- PLAT

P- 2,50-- -P-1,50 P- 2,18


PUTGRENS
WiLD VERBAND-
25à 24 X 11 ,5
à 11 X 5,5 à 4,5

P-3,OO- - P-2,OO
I
X- VONDST 10
I
I----HU IDlG
I LOOPVLAK
I

P-3,50 -
o . 0,5 M
!

------~------_._---------
r----------- L 0 0 PV LAK
P-2,00- -P- 2,00

1 - - - - - - - - - 0 NDERGREN S
KALKLAAG
- P-2,50

STAANDE TAND
~---- AFGEBROI<KELDE VA LLEND E TAN D
~ TAANDE TAND PU TGRE NS

,VALLENDE TAND o 2,5 M


-----
0 \__ r
"", PUT 18
_-==
__~~__~~~~0,5M
1- 1- Sf>
PROFIEL G-G'
PROFIEL H-H' ------~
WEST-OOST DSN . ----~
I

.~ I

"DREMPEL" PU TGRENS
PUTGRENS HOR . DSN . P 2,90
~--DOORGESROK EN TRAP

o 0,5 1,0 1,5M PUT 19 o 0,5 1,0 PUT 20


I
1

PLATTEGRO NO
PLATTEGROND
.- - - -- -~- .~--- - - _ ..- --- --------~ - -- ----
23)

HOUTEN SPONNING
DREMPEL ---==----1--- DU IM

-P-2,00

NAAD __ -.

-
MORTEL - - - _ DEELS
ONDERGRENS IJSSEL
KALKLAAG STEENTJES
"D REM PEL"

P-2 ,50- -- -P-2,50


MUURWER K
(AANZICHT)
.. '; ........ ..
'

~--"-~-::!....... AARDE

P- 3,00- -P-3,O 0

10

P-3,50-
-P-3,50
GRONDBOOG \1

PUT 19
P-4,00-
/ -P-4,OO
PROFIEL G-G'

----------- - - ---- -- :----'--j--Î-------------- -- - ------------- ---~-- -- -- -- - - - - ------------


- - - - -- -- - - - - - - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - -
- -- - - - - - - - -- - - - --

24)

- P-;.2,OO

-P"2,50

5
7

9
- P+3,00
10

12
/

P.;...3,50- -P-o-3,50

o 0,5 1M
I

PUT 19
PROFIEL H-H 1
Index op de nummers van de profiellagen op de Bladen 23 en 24.

Profiel G-G' Profiel H-H'

Laag Laag

1 plavuizen
2 verdwenen plavuizen
3 zwarte laag
4 lichte, bruine gestorte klei
5 zwarte brandlaag c.q. loopvlak
6 6 zand
7 7 grijsbruine klei, verontreinigd met puin en specie
8 8 fijn baksteen gruis
9 9 zwartgrijs loopvlakje
10 10 grijsbruine gestorte klei
11 bruine paarse verkleuring
12 12 specie laagje (met brokjes puin)
13 13 grijsbruine klei
14 14 groenblauwe klei
15 15 vuile, grijszwarte klei
16 grof puin
17 grof puin
18 fijn puin
i -
I
25}
I
i
II NIVEAU KELDER 0. 2
P-2,O O-- -P-2,00
I
i

i
i
i

BOVENKAN T " DREMPEL" KALK


P-2,SO- - P-2,SO

oNDERKA NT
OPGEZET
ONDERKAN T -
OPGEZET
'/
/
c MUURTJE

MUURTJE
/
/
~
J(- SCHEUR
J[-:-:::::::====1,-

P-3,00-

P-3,SO - . -P-3, 50

P- 4,00 -

1,0 M PUT 19
WEST - OOST DSN.
L
' ---- _ . ___ ._.__ _
1 -- - - - - - - - - -··---
I

-
- ---- __uu__ .. . __ I
lD
i N
'.~ "
P-2,0 - - P-2,0 - ~

PLAVEI SEL
HUIDIG PLAVEISEL
P-3,0- - P-3,0 -
.----+-- - , - - - - P UIN&. VERO NTREINIGDE GRO NO
OORS PR .
NIVEAU 11 BAL KGAT
- - OORSPRONKELIJK VLOERNIVEAU
P- 4,0- - P-4,0- ~L~ GERECONSTRUEERD MUURWERK
~1c SEC. OP PU T AFWATEREND PLAVEISEL

P- 5,0- - P-5,0- ,- .

"
,.
P- 6,0- - P-6,0 -
::- I----------t::l, ~\ 'I I I ' GRO NDWATER
" ,î", I ,I UITGEGRAVEN DIEPTE

P-7,0- P-7,0

A A' B B'

o 2,5 5M PUT 20
DOORSNEDEN A-Ä';B-B'
27)
po -

p_ 1,0-

.-----j------ji-- KALKGRENS

P- 2,0- -L--f-----r"-~~~, -_ P _ 2, °
RAAP- ----''7 1· I ---1---:---- DI [H TG EZ ET
GRENS GEDEELTE
DOORGANG
r----I-~---- _ VUILEP_ 3,0 LAAG
VLOERTJE

~-------- BRA NDLAAG


-P_4,0
STEUNBEER"
"

SM
° 2,5

PUT 22

PUTGRENS

2,5
° 5M

PUT 21
- - - - - -- - _._. __ __. _ - - - _.._-------
. _ - - - - - - - - - - _.. _._._---_._-_. __ . _ - - '_ -,

28)
/

""
I/LsTEUNBEER
VERON TREINIGING
"\
PUTGRENS
--I-----+--U I TM0 NDIN G
fl..
A A'
1 !
/,/ 1' I . .
// I ; ,,;/

-+-II--~-- SCHIE TGAT


P DSN . A-A'

dB
o 2,5 SM

PO- -PO

P-1,0-
n SCHIETGAT
- P- 1,0
U ,----GEWELFAANZET
UITMONDING

~--.:--~~~==:±~"i=r=t==;===,:.:.:...--.--....,..--+---.,- - - - MAA I VEL D


P-2,0 - - P- 2,0

PUTGRENS

P- 3,0- -P-3,0
NIVEAU
BESTRATING

P- 4,0- OORSPRONKE- STEUNBEER - - P-4,0


LIJKE UITMONDING

L-pUTGRENS 1960
I
I
P-5,0 -
I

1
I
P - 6,0 - - - - - - - - - - - - - - ---- ------ - --' --
DSN. B-B'
PUT 23
- I ----- -- - - - -- --- ------ ---------- - - - - - - - - - - - - - - - - -

29)

F---l------PROFIEL I-I'
PUTGRENS - - - - - I ,..--------,----1- - .,
I
..-----+----1 -I 1
1 1

GEDEELTELIJK --------I+-- ---t-+--:------L...- - - PLAVEIS ELP - 3,00


GESLOOPT
I I I

v -
R0 LL AAG - - - - - - - H - - G = 9 ' \ .
+- . ~ V-DOORSNEDE

PLAVEISEL P- 2,65 - - - + I

I'b> PLATTEGROND

ROLLAAG
PO- -P 0
ANKER - -- t ~ ANKER

P-1 ,O- - P-1, 0

1 - - - - - - - NAAD
- - 4 - - - - + - - - - ST0 OKPLAATS

P-2,O-

ROL LA AG _ _ _-----,L--~~=_=_=_ =.
__ _=+-=-=+~::b"'l - - PLAVEISEL
P-3,O- - P-3,O

DOORSNEDE

PUT 24
,,~
o '.

, "
(Y)
',:
STOOKPLAATS c.q .
L-PROFIE L BEGRENZI NG
ROOKKANAAL
PROFIEL 0,1S M
NAAR VOREN
P- 2,0 - -P- 2,0

-------~I~,. '\:' '\ '\: '\ ~. ~'" ~': -> ,\

;.
2 2

", '

'.. "

'" "':...
,".
' '; . ~ ,
,, '
'. '.
b

~
~ '
P- 2 ,S .-- 3 3
. ' -P-2,S :
_____ ~ ~ .: ;
=E
~-==*
o4 _ _ _o
o I
"~ ,,,~, '
1 ,' '.' ""

~
r==
n ~@ ~ Ls ~r:
. ' R~LLA~G t

'" " " '~" ~".,- -:.,


r 60 @ .. , ',
,.'~

1 --
6
' ".,

'
"'.
"
9
7

:~" {--"",,-,-, . - ""- -,, ,8 ::--:-:-


: ___ -------~L----
, -= --.;:-
", - P_3,0 .

"" ~ " " ~, ~., " ~ BAKSTEEN


'.
WESTELIJKE

"""
'.,'.
" ZAALMUUR

o,s
° 1M

PUT 24
PROFIEL I _I'
- -- - - - - - - - - - - -- - - - - - - - - - - -- -- - - - - -- -- -

Index op de nummers van de profiellagen op Blad 30.

Profiel 1-1'

Laag

1 plavuizen, 22 x 22 x 3, rood/blauw
2 schoon zand
3 gestorte groenblauwe klei, verontreinigd met zand
4 schoon zand
5 zwarte laag, loopvlak?
6 gestorte bruine klei, verontreiningd met zand
7 zwarte brandlaag
8 plaveisel, baksteen op z'n plat
9 aanzicht muurtje
31ll
I
I

WANG
3 TREDEN- ,11'
PLAVEISEL p..:.
(BAKS TEEN) r=-"'"u=Wo-.l.- PLAVEISEL p .. 3,10
.~ "-2,96
~

DOORSNEDE

PLATTEGROND

MOGELIJKE DA
ONDERGRENS GKANT (NAAD)
KALKLAAG
p- 2,00- -P- 2,00

TREDEN
P - 3,00- WANG - P-3,00

PLAVEISEL D
PLAVEISEL IAGONAAL

P- 4,00- -P-4,OO

KNIK
- S cm NAAR BINNE:--i

PUT 25
DOORSNEDE
,,---_._-_.,- . .. -,_._._-,,----_... _--~
32)

NEDERHEMERT
28 -1.3
PUT 4 1

Vondst 1.3 (Put 4.1) Schaal van rood aardewerk.

NEDERHEMER
28 - 4.2
PUT 9

Vondst 4.2 (Put 9) Melkteil van grijs gesmoord aardewerk.

,,

NEOERHEMERT
28 - 43
PUT 9

Vondst 4.3 (Put 9) Melkteil van grijs gesmoord aardewerk.


33)

NEDERHEMERT
28 -1.5
PUT 4.1

Vondst 1.4 (Put 4. 1) Kom van rood aardewerk.

NEDERHEMERT
28-1.4
10 (H
PUT 4.1

Vondst 1.5 (Put 4.1) Papkom van rood aardewerk.


34)

~~\O
(-

~=========-,

NEDERHEMERT
28 -1.6
PUT 4.1

Vondst 1.6 (Put 4.1) Kommetje van roodbakkend aardewerk.

- - - - -------;;,;
'\~... I /:1
-:1
\,~_ ",--, ______ L ________

NEDERHEMERT
28-4 .5A
PUT 9

Vondst 4.5A (Put 9) Kom van grijsgesmoord aardewerk.

NEDERHEMERT
28 - 4.5 B
PUT 9

Vondst 4.5B (Put 9) Schaal van grijsgesmoord aardewerk.


35)

"

NEDERHEMERT
28 - 6.6 A
~lJl 10

Vondst 6. 6A (Put 10) Waterkan van grijs gesmoord aardewerk.

NEDERHEMERT
28 - 6.6 B
PUT 10

Vondst 6.68 (Put 10) Voorraadvat van gri js gesmoord aardewerk.

NEDERHEMERT
28 - 6.6 C
PUT 10

Vondst 6.6C (Put 10) Melkteil van grijs gesmoord aardewerk.


36)
Vondst 12.2 (Put 20)
Waterkan van grijs
gesmoord aardewerk.

---~---

-~-- \
/
I
f------ - - . -
1 - - - - -- -
--
-- ~
l:
1 - - - -- --~ -

f - - - - - -- -- ------ -=====~
1 - - - -- ----

NEDERHEMERT
28- 12 2
PUT 20

Vondst 12.3 (Put 20)


Waterkan van grijs
gesmoord aardewerk.

NEDERHEMERT
28 - 12.3
PUT 20
37 )

NEDERHEMERT
28 -12 .4
PUT 20

Vondst 12.4 (Put 20) Waterkan van grijsgesmoord aardewerk.

-- ----

NEDERHEMERT
28 -12.5
PUT 20

Vondst 12.5 (Put 20) Kannetje van grijsgesmoord aardewerk.


38)
Vondst 12.8 (Put 20) Siegburg kannetje.

NEDERHEMERT
..........~=~~~~"" 28 -12 .8
PUT 20

10 CH NEDERHEMERT
28 -12.6
PUT 20

Vondst 12.6 (Put 20) Voorraadvat van grijsgesmoord aardewerk.


39)
Vondst 12.9 (Put 20) Siegburg kannetje.

NEDERHEMERT

10(1'4
NEDERHEMERT
28-12 .7
PUT 20

Vondst 12.7 (Put 20) Voorraadvat van grijsgesmoord aardewerk.


- 173 -

HOOFDSTUK V

Beschrijving van de hypothetische plattegrondontwikkeling.

Het is de castellologen niet onbekend, dat kasteel Nederhemert een interessante


bouwgeschiedenis heeft. Het gebouw is zeer complex samengesteld en het muur-
werk is rijk aan opmerkelijke bouwsporen. Ondanks de kleinschaligheid van het
verrichtte veldonderzoek, kan een betrouwbare plattegrondontwikkeling worden
geproduceerd. De hieronder volgende hypothese van de bouwgeschiedenis in 16
hoofdlijnen is ontwikkeld door het op logische wijze met elkaar in verband brengen
van de relatieve plattegrondontwikkelingen van bouwtechnisch samenhangende ge-
deelten van het complex. Omdat één van deze "hoofdlijnen" geen verandering in de
plattegrond veroorzaakt, heeft deze fase een subnummering gekregen: bouwfase
14A.

De nieuwe inzichten ten aanzien van de bouwgeschiedenis zijn gedeeltelijk ge-


baseerd op bewezen feiten en gedeeltelijk op aannames. Bij de fasering zal voort-
durend worden aangegeven wat onomstotelijk vaststaat en wat moest worden aan-
genomen.

Na elke bouwfase wordt met behulp van plattegronden aangegeven welk gedeelte
van het muurwerk, dat in een bepaalde fase opgetrokken is, thans nog aanwezig is.

Aan het oudste deel van het kasteel (de woontoren) is om begrijpelijke redenen in
de hieronder volgende verhandeling veel aandacht besteed. Ook zijn enkele recon-
structietekeningen gemaakt van de oorspronkelijke plattegronden.

Sommige aspecten van de bouwgeschiedenis, of gedeelten van het gebouw, ver-


dienen extra aandacht. Om te voorkomen, dat deze uitweidingen in de materie het
hieronder volgende betoog vertroebelen, zijn deze verdiepingen in 8 bijlagen opge-
nomen. De bijlagen bevatten in een enkel geval gegevens, die strijdig kunnen zijn
met de geschetste fasering. Toch heb ik gemeend ook deze overwegingen in de bij-
lagen op te moeten nemen. Diegene die het onderzoek voortzet, kan er eventueel
zijn voordeel mee doen.

Het hoofdstuk wordt afgesloten door een samenvatting van de bouwhistorie. In


deze samenvatting wordt elke fase door middel van een isometrie drie
dimensionaal getekend. Om de volumina van deze tekeningen gemakkelijk te
kunnen vergelijken met de bijbehorende plattegronden, is achteraan het hoofdstuk
op een uitvouwbaar blad een gecomprimeerde plattegrondontwikkeling opgenomen.
Middels deze samenvatting kan men zich ook vooraf een goed beeld vormen van de
hierna te behandelen materie.
- 174 -

Bouwfase 1

o 2 ~ 6 8 10 20

FASE -1

Afbeelding 72. Bouwfase l. Datering ± 1300. Zie ook afbeelding 18l.

Omstreeks 1300 wordt een rechthoekige woontoren 1) gebouwd. Deze 11,7 x 10,0 m
gr.ote toren wordt opgetrokken in Vlaams verband. Op het kelderniveau meet de
toren binnenwerks 8,20 x 6,35 m; dit resulteert in een gemiddelde muurdikte van
1,8 m.
In het metselwerk zijn, zonder herkenbaar patroon, verglaasde koppen en
gedeeltelijk verglaasde strekkèn verwerkt. Het toegepaste steenformaat is 32 à 30
x 15 à 14,5 x 7 à 6,5 cm. De gemiddelde lagenmaat variëert van 7,4 tot 7,8 cm.
De datering van de bouw van de woontoren omstreeks 1300 volgt uit de volgende
overwegingen:
Ie) Het toepassen van Vlaams verband kan wijzen op een vroege (13de eeuwse)
datering. 2)

1) Zie voor de definitie van een woontoren Bijlage I.


2) De cursus "Levende Stenen" geeft bijvoorbeeld het jaartal 1325 als globale
overgang van de toepassing van Vlaams verband naar staand verband.
(Stichting ter bevordering van de kennis van de Nederlandse Bouwkunst:
"Levende Stenen"; Historische Bouwmaterialen I, b3 pag. 7.
Doch plaatselijk wordt het Vlaams verband nog lang in de 14de eeuw
toegepast. Het naburige kasteel Ammersoyen is ook in Vlaams verband
opgetrokken. Dit kasteel is echter, gezien de aardewerkvondsten uit de
gracht, te dateren op het midden van de 14de eeuw. (E.C. Barones van der
Borch tot Verwolde-Swemle: "Kasteel Ammersoyen", in "De Woonstede door
de eeuwen heen", no 38 (juni 1978), pag. 2-4).
- 175 -

2e) Het verwerken van verglaasde koppen in een patroon, als dec~ratie in het
muurwerk, komt pas voor in de tweede helft van de 14de eeuw. 3 Het zonder
patroon toepassen op Nederhemert zou kunnen wijzen op een bouwtijd in de
eerste helft van de 14de eeuw of vroeger. De verglazing van de stenen wijst
erop, dat de oven is gestookt met een zouthoudende brandstof.
3e) Het kasteel wordt voor het eerst in 1310 genoemd. Op 27 juli van dat jaar
draagt Jan van Hemert zijn burcht en voorburcht, met verdere toebehoren,
op aan Reinaid 11 van Gelre. 4)
4e) Boven het bouwpuin van de westelijke zaalmuur is, in eeD afvallaag, aarde-
werk uit het midden van de 14de eeuw aangetroffen. 5 Deze westelijke
zaalmuur is, op zijn vroegst als derde bouwfase aan te merken. Daarom zou
aangenomen kunnen worden, dat de eerste bouwfase van het kasteel (de
woontoren) in het eerste kwart van de 14de eeuw (of eerder) is verrezen.

Het bouwvolume van de woontoren

De woontoren bevat drie verdiepingen: een kelderverdieping, een begane )grond en


een eerste verdieping. De verdiepingen worden door drie muurtrappen 6 met el-
kaar verbonden; zie de reconstructietekening op Afbeelding 73. Over een zolder-
verdieping, of een eventuele weergang op dit niveau, geeft het huidige muurwerk
geen informatie. De kelder en de begane grond zijn onverdeelde ruimten geweest.

Afbeelding 73. Recon-


structie van de muur-
trappen van de woon-
toren. De portalen 1 en 3
zijn nog aanwezig:-Voor
de vormgeving van de
portalen 2 en 4 kan niet
worden teruggevallen op
BEGANE GROND
(P+l,90) bouw sporen.

3) Bijvoorbeeld een ruitvormige versiering in het metselwerk van de ruïne van


het kasteel Merwede bij Dordrecht. (J.G.N. Renaud, "Het middeleeuwse
kasteel en de archaeologie", in "Een kwart eeuw Oudheidkundig Bodem-
onderzoek in Nederland", Meppel, 1947.
4) Zie Quack, pag 128.
5) Zie put 10 & 10.1; de vondsten uit laag 11.
6) Zie voor de muurtrappen van de woontoren Bijlage 11.
- 176 -

Afbeelding 74. Plattegrond van de huidige kelderverdieping van de woontoren. Het


muurwerk met de kruisarcering is het oorspronkelijke metselwerk. Het muurwerk
uit jongere tijd is horizontaal gearceerd; het muurwerk met de diagonale arcering
is tijdens de consolidatie van 1967 opgemetseld.
Bij 1 vijf enkelvoudige kaarsnissen; 2 en 3 zijn vensters; bij 4 een dichtgezette
toegang naar de muurtrap; 2. is de doorgang naar kelder 0.2; .§. iS een waterput, die
vanaf de begane grond toegankelijk is; bij 7 een in de 19de eeuw ingebrachte pri-
vaatkoker; bij! en .2. staande tanden. -

De onderste verdieping (0.1) is als kelderruimte uitgevoerd en heeft een i) de


profane bouwkunst zeer weinig toegepaste gewelfvorm: een Boheems gewelf.7
Het oorspronkelijke loopvlak heeft zich op ongeveer P-2,90 bevonden. 8J De kruin
van het indrukwekkende koepelgewelf bevindt zich op P+1,35. De kelder had
derhalve oorspronkelijk een maximale hoogte van 4,25 m.

Een boheems gewelf is een koepelgewelf (zonder pendentief) over een recht-
hoekige ruimte. De diameter van de koepel moet groter zijn dan de dia-
gonaal van de plattegrond van het vertrek. Daarom zijn de snijlijnen van het
gewelf en de wanden geen halve cirkels maar segmentbogen. Ook indien het
gewelf als ellipsoïde wordt uitgevoerd (zoals bij Nederhemert), mag men de
benaming "Boheems Gewelf" gebruiken (Prof. J.G. Watt jes: "Constructie van
Gebouwen", Amsterdam 1933, Deel 7 "Gewelven", pag. 17).
8) In de loop der tijd is dit loopvlak diverse keren opgehoogd: van het oor-
spronkelijke (middeleeuwse) loopvlak op P-2,90 tot P-2,70 in de 17de eeuw;
vervolgens tot P-2,45 en daarna nog eens tot P-2,05; De laatste ophoging is
in 1948 verwijderd; zie de resultaten van put 19: profiel H-H': de lagen 9, 5
en 1. Door deze ophogingen sloot de keldertrap niet meer aan op het be-
staande loopvlak. Daarom is de doorgang naar de trap dichtgezet; zie af-
beelding 74 •.!t.
- 177 -

In de muren van deze ruimte zijn 5 kaarsnissen uitgespaard; zie afbeelding 74 •.!.
Oorspronkelijk was het hoogteverschil tussen de kaarsnissen en het loopvlak
ongeveer 1,2 m. Thans is het verschil in hoogte te gering om de kelder effectief te
verlichten (de ruimte wordt vanaf een te laag punt verlicht). Opvallend is dat in de
noordmuur geen kaarsnissen zijn uitgespaard.
In de oost- en zuidmuur bevinden zich thans vensters. Er zijn aanwijzingen, die er
op duiden, dat de huidige doorgang naar kelder 0.2 (zie afbeelding 74.5), de oor-
spronkelijke toegang is van het voormalige binnenplein naar deze kelder. Ook is op
afbeelding 74 aangegeven, wat thans resteert van het oorspronkelijke metselwerk
op het kelderniveau.

Op de 8,25 x 6,70 m grote begane grond verdieping verleende een grote poort (in
de oostmuur) toegang tot de toren; Lie de afbeeldingen 75 •.!, 76 •.! en 68. De poort
is opvallend breed: 1,60 m. Dit is nogal fors om een woontoren (te voet) te
betreden. 9 )
Daar het loopvlak van deze poort zich ongeveer 30 cm lager bevindt als de huidige
betonplaat, mag worden aangenomen, dat het oorspronkelijke begane grond niveau
van de woontoren zich op ongeveer P+l,90 heeft bevonden. Deze aanname wordt
bevestigd door de thans (voor een representatieve ruimte) niet op ideale hoogte
geplaatste kaarsnissen in de westmuur (1,15 m); zie afbeelding 78. Daar het oor-
spronkelijke niveau van de eerste verdiepingsvloer op ongeveer P+6,20 m moet
worden gezocht (is thans P+5,86) was de begane grond ruimte in de l4de eeuw
4,30 m hoog.
Ten noorden van de poort bevindt zich de waterput. Nadat de put buiten gebruik is
gesteld, heeft men, blijkens uitgehakte sleuven ten behoeve van kastplanken, de
putruimte benut als berging; zie afbeelding 77. De put moet oorspronkelijk ten-
minste 8 m diep zijn geweest (gerekend vanaf de huidige begane grond). Thans is
hij tot ongeveer 5 m diepte met puin e.d. volgestort.
In de noordwesthoek worden twee muurnissen aangetroffen. De noordelijke heeft
een latei, de westelijke een ontlastingsboog als bovenafsluiting.
Aan de westzijde vinden we een tamelijk hoog geplaatst venster. 10) Het restant
van de ontlastingsboog van dit venster is thans nog aanwezig; zie afbeelding 78.1.

9) Voor een woontoren is een poortbreedte van 1,60 m veel te groot. Voor een
wagenpoort is deze breedte echter te gering. Tenzij men aanneemt, dat de
aangetroffen poortnis slechts een voorportaal is geweest; de eigenlijke
poortopening zal dan veel kleiner .zijn geweest.
Ook de hoogte van deze poort is voor een voetganger nogal groot: 3,35 m.
Oorspronkelijk was hij zelfs 0,30 m hoger. Want boven de huidige poortboog
bevond zich oorspronkelijk een segmentboog; zie afbeelding 68.!t.. In latere
tijd is onder deze boog de huidige boog (met een kleinere straal) gemetseld.
Van de oorspronkelijke boog resteren thans nog twee stenen, links en rechts
boven de voormalige dagkant van de poort; zie afbeelding 68.1.
Deze merkwaardige dimensionering noodt tot nader onderzoek naar het
functioneren van de poort. Uit archiefonderzoek is gebleken, dat de
poortopening in latere tijd als venster dienst heeft gedaan. Wellicht zijn
tijdens deze vensterperiode de vellingkanten (afschuiningen) aangebracht;
zie de afbeeldingen 68.9 c.q. 68.10 en 75.2.
10) Hoogte onderdorpel: 2,0 m bovende huidige vloer, hoogte van de aanzet van
de ontlastingsboog: 3,0 m; voor de hoogte vanaf het oorspronkelijke loopvlak,
moet hier ongeveer 0,30 m bij worden opgeteld.
Voor een verdedigbaar gebouw is het niet onlogisch de vensters hoog te
plaatsen. Maar daar dit venster op de binnenplaats uit keek, kan de hoge
plaatsing duiden op lage bebouwing (van hout ?) op dit plein.
- 178 -

De breedte van het venster kan niet meer bepaald worden, omdat in latere tijd een
dubbele deur 11 ) gedeeltelijk door het venster is gebroken; zie afbeelding 78.4. Op
de reconstructietekening van de begane grond (afbeelding 75 •.,2) zijn de afmetingen
van dit venster bij benadering getekend. In de zuidmuur bevonden zich twee niet
symmetrisch geplaatste vensters, die later van vellingkanten zijn voorzien. De
westelijke dagkanten van deze vensters zijn bij benadering getekend op de recon-
structietekening; zij zijn in jongere tijd uitgebroken ten behoeve van de huidige
vensters. Op afbeelding 76 is aangegeven, wat thans op het begane grond niveau
resteert van het oorspronkelijke metselwerk.

13

Afbeelding 75. Reconstructie van de begane grond van de woontoren. Hierin is .!


de poort; 2 het gedeelte van de poort, dat in latere tijd van vellingkanten is voor-
zien (de poort was toen omgebouwd tot venster); 3 is de put; 4 en 6 zijn muurtrap-
pen met daartussen een portaal (5); bij 7 muurnissen; bij 8 de vermoedelijke plaats
van de schouw; bij 9 een hooggeplaatst-venster; bij 10 twee gekoppelde kaarsnis-
sen; bij.!.! een venster, dat later van vellingkanten isvoorzien; bij Q een venster
(met eveneens uitgehakte vellingkanten) dat oorspronkelijk een privaat was, bij 13
staande tanden en bij .!!t. poeren. -

11) Deze deur gaf, vanaf het vertrek op de begane grond van de woontoren, toe-
gang tot een vertrek (1.11) in de zuidvleugel.
- 179 -

Afbeelding 76. Plattegrond van de huidige begane grond verdieping van de woon-
toren. Het muurwerk met de kruisarcering is het oorspronkelijke metselwerk. Het
muurwerk uit jongere tijd is horizontaal gearceerd; het muurwerk met de dia-
gonale arcering is tijdens de consolidatie van 1967 opgemetseld. 1. is een nis in de
muur, dit is het restant van de poort; 2 is de waterput; bij 3 een dichtgezet en op-
gehoogd venster van de muurtrap; 4, 5-; 6, 7 en 8 zijn in 1945 ingestorte muren; bij
2. twee dichtgezette kaarsnissen. De-noordelijke nis is in 1984 opgebroken, door
lieden zonder enige kennis van zaken. Want zij hebben helaas ook de oorspronke-
lijke onderzijde van de nis uitgebroken. (De zuidelijke nis is vlak voor het ter perse
gaan van dit rapport ook uitgebroken). Bij ..!Q en l!. de huidige vensters; naast 11.
en 11 twee voormalige dagkanten met vellingkanten; naast ~ de privaatkoker.

De eerste verdiepingsvloer werd tot de brand in 1945 gedragen door 5 balken (30 x
30 cm), ongeveer 210 cm hart op hart. -Tussen deze balken lagen (voorzover aan de
bouwsporen af te lezen valt) 4 smallere balken (30 x 25 cm); zie afbeelding 76.
Deze gehele balklaag behoort niet tot de oorspronkelijke opzet; de oudste vloer
lag 0,34 m hoger (P+5,86 respectievelijk P+6,20; zie Bijlage 11).
Deze eerste verdieping is via een muurtrap toegankelijk. Deze muurtrap komt uit
in een portaal in de oostmuur; zie afbeelding 79.1.. Blijkens bouwsporen is de ruim-
te op de eerste verdieping ooit in twee gedeelten gesplitst door een oost-west ge-
oriënteerd wandje, dat ten noorden van het portaal aansloot; zie afbeelding 79.1.
In het zuidelijk gedeelte van de oostmuur van de eerste verdieping bevinden zich
twee gekoppelde kaarsnissen, die nog geheel intact zijn. Zij zijn identiek aan de
kaarsnissen van de begane grond. In de zuidoosthoek van het vertrek is een privaat
uitgespaard.
- 180 -

Afbeelding 77 • Het
noordelijk deel van de
oostmuur van de woon-
toren, met een in het
metselwerk uitgespaarde
waterput.
Bij 1 de noordoosthoek
van het vertrek op de be-
gane grond; bij 1. en 1 de
ten behoeve van kast-
planken ui tgehakte
sleuven; bij !±. een zoge-
naamde ezelsrug. (neg. no:
1800-6-21)

Dit privaat had oorsr:ronkelijk een schuin in de oostmuur uitgespaarde lichtspleet;


zie afbeelding 146. 2) Na het dempen van de gracht in de tweede helft van de
18de eeuw zal dit privaat buiten gebruik zijn gesteld. 13 )

12) Bij een later herstelling van de zuidoost hoek van de woontoren, is de spleet
van het privaat met muurwerk opgevuld; thans resteert alleen de noordelijke
dagkant van de spleet; zie afbeelding 79 •.!!. Zoals iedereen kan waarnemen
is de reparatie nogal slordig uitgevoerd; de buitenhoek staat volledig uit het
lood.
Het kasteel bevat thans, naast het privaat in de woontoren, nog een privaat
met een (naar het schijnt) oorspronkelijke lichtspleet. Dit privaat bevindt
zich op de eerste verdieping van de keuken toren, in de voormalige Maarten
van Rossumkamer (2.3C); zie afbeelding 166.2.
13) Pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd het privaat in ere hersteld:
men repareerde de oude koker of er werd een nieuwe privaatkoker in de
muur uitgebroken. Aan de zuidzijde van de gerepareerde c.q. nieuwe koker
werd een uitbouw opgetrokken met daaronder een gemetselde beerkelder;
zie put 16.
De datering van deze werkzaamheden volgt uit een tekening van F.N.M. Eyk
van Zuilichem. Op deze tekening van 1844 geeft hij de zuidwestzijde van het
kasteel weer zonder toiletaanbouw; zie afbeelding 125.
- 181 -

~
3N 5

2'----,
~
1
6

aD 4 5

'--

\/
Afbeelding 78. Het zuide-
lijk deel van de westmuur
van de woontoren.
Onder 1 de dichtgemet-
selde dubbele kaarsnis; 2
is de dagkant van een
venster; naast 3 de aanzet
van de ontiastingsboog
boven dit venster; bij 4
een rafelige hoek, hier be::
vond zich de doorgang
naar vertrek 1.11; 5 is
metselwerk, dat in 1967 is
opgemetseld; 6 zijn de
dagkanten van -de huidige
westelijke vensters. Op de
voorgrond zijn tuien (ten
behoeve van de ver-
ankering van het dak)
zichtbaar. (neg. no: 1800-
3-4/5)

De zuidelijke muur bevat thans, identiek met de begane grond, twee symmetrisch
geplaatste vensters; zie de plattegrond van de eerste verdieping op Afbeelding 79.
Bouwsporen van de oorspronkelijke vènsterindeling zijn geheel verdwenen. In de
kolom metselwerk tussen de vensters is een kluis uitgespaard. In de zuidwesthoek
is een kast en een toiletruimte met venster uitgebroken. 14 ) Door al deze
wijzigingen bevat de zuidmuur , op de eerste verdieping, weinig origineel metsel-
werk meer.
De oorspronkelijke westmuur ontbreekt op deze verdieping geheel. Deze muur be-
vatte voor de brand van 1945 een gang; zie de plattegrond op afbeelding 5 (33).
In de noordwesthoek van het vertrek op de eerste verdieping van de woontoren
worden nog enkele fragmenten oorspronkelijk metselwerk aangetroffen. In dit
muurwerk zijn later enkele schoorsteenkanalen uitgebroken.

14) Ook dit heeft, blijkens de tekening van Eyk van Zuilichem (zie noot 13) na
1844 plaatsgevonden.
- 182 -

Afbeelding 79. Plattegrond van de huidige eerste verdieping van de woontoren.


Het muurwerk met de kruisarcering is het oorspronkelijke metselwerk. Het muur-
werk uit jongere tijd is horizontaal gearceerd; het muurwerk met de diagonale
arcering is tijdens de consolidatie van 1967 opgemetseld.
Bij 1 het trapportaal; bij 2 de bouwsporen, die wijzen op een scheidingswandje;
muurwerk 1. en!!:.. is in 1945volledig ingestort; bij 1. een in de 19de eeuw uitgehakte
toiletruimte; bij 2. een uitgehakte kast; bij I en ~ de huidige vensters; bij .2. een
uitgespaarde kluis; bij 10 een restant van een oorspronkelijk privaat; naast 11 de
oorspronkelijke noordelijke dagkant van de lichtspleet van dit privaat; naast 12 de
in de 19de eeuw gemetselde privaatuitbouw; naast 13 twee gekoppelde kaarsnis-
sen; muurvak l!t. is in 1781 opgemetseld, tegelijkertijd hiermee is de in de muur
uitgespaarde trap <12) dichtgemetseld.

Op afbeelding 79 is aangegeven, wat thans resteert van het oorspronkelijke met-


selwerk van de eerste verdieping.

De kap is geheel verbrand. Daarom is niet na te gaan, of dit dak het restant van de
middeleeuwse kap bevatte. Aan te nemen valt, dat de toren oorspronkelijk een
schilddak heeft gehad, met daaromheen (achter kantelen) een open weergang.
Merkwaardig is dat de zolderbalklaag, in tegenstelling tot de balklaag eronder,
slechts 5 moerbinten heeft gehad; zie afbeelding 79. Men zou hieruit kunnen con-
cluderen, dat deze balklaag zich op de oorspronkelijke plaats bevindt.
- 183 -

De fundering

Het kasteel ligt l~ngs de bedding van een reeds voor het begin van de jaartelling
ver lande rivier .15 Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat het gebouw ge-
fundeerd is op de oeverwal van deze rivier. De nabij gelegen kastelen Well en
Ammersoyen zijn immers ook op deze wijze gefundeerd.! )
Tijdens het onderzoek is het fundament van de woontoren niet blootgelegd.
Daarom is het niet mogelijk uitsluitsel te geven op de vraag, waarop de toren is
gefundeerd. Het is om deze reden ook niet bekend op welke diepte het fundament
van de toren zich bevindt. Wel is bij een boring in de kelder van de woontoren klei
aangetroffen tussen ±2,0 tot ±3,5 m onder het huidige kelderniveau. Deze klei ver-
toonde sporen van wortelkanaaltjes. Wij mogen ons daarom voorstellen dat er,
ruim voor de tijd dat er aan kasteelbouw gedacht werd, op deze plaats een
moerasbos was. Onder de genoemde 3,5 m diepte bevindt zich zeer zware klei. De
boring is op ± 4,5 m diepte (P-7,00) gestaakt (de hoogte van het gewelf stond het
gebruik van een langere boor niet toe). Op deze diepte wordt nog steeds de zeer
zware klei aangetroffen. '
Uit onderzoek aan de achterzijde van het kasteel is naar voren gekomen dat de
waterspiegel van de voornalige binnengracht (tenminste) 2,5 m onder het huidige
maaiveld heeft gelegen. 17 Daarom mogen wij aannemen, dat de onderkant van de
fundering (wegens uitspoelings gevaar e.d.) nog een stuk dieper gezocht moet
worden.

De fundering is een samenstel van twee methoden: de westelijke en noordelijke


muur staan o~ grondbogen; de oostelijke en de ~uidelijke muur zijn doorgaand
gefundeerd. 18 Beide bogen rusten op één poer 19 in de noordwesthoek van de
toren.

15) Waarschijnlijk ligt het kasteel op de Dussense stroom rug, die volgens
Sonneveld 100 à 200 m ten zuiden van het kasteel heeft gelegen.
16) Volgens Modderman en Schoten van Aschot is de meander van de Maas
(waaraan deze kastelen gelegen zijn) voor de l3de eeuw verland.
17) Het maaiveld bevindt zich aan de achterzijde van de ruïne op ongeveer
P-1,50. De huidige waterspiegel van de (vesting)gracht variëert tussen
P-5,00 en P-6,00.
Uit de resultaten van de putten -C en 6 wordt geconcludeerd, dat de water-
spiegel van de voormalige binnengracht zich op ongeveer P-4,00 heeft be-
vonden.
18) De oost- en zuidmuur zijn uiteraard niet geheel vrijgegraven; derhalve be-
rust het geheel gefundeerd zijn op een aanname. De westelijke grondboog
wordt, in het midden van het gebouw, op een hoogte van P-3,20 aangetrof-
fen; zie put A. De noordelijke grond boog wordt al op een diepte van P-3,10
aangetroffen en komt daarmee bijna boven het oorspronkelijke binnenplein
uit; zie put 19.
Bij de oostmuur was op P-3,35 nog geen spoor van een grondboog te zien; zie
put 21. Dit, gevoegd bij het feit dat de woontoren (naar alle waarschijnlijk-
heid) op de zuidoosthoek van een kasteeleiland is geplaatst, maakt zonder
meer aannemelijk, dat de muren aan de grachtzijde (oost- en zuidmuur) ge-
heel gefundeerd zijn.
19) De grootte en vorm van de poer zijn niet vastgesteld.
- 184 -

De funderingsmethode met grondbogen komt voort uit materiaal- en arbeids-


besparing. Aan de west- en noordzijde kon men, door het ontbreken van een
gracht, de muren minder die~ ~underen. Er was hier immers een (waarschijnlijk
gepalissadeerde) binnenplaats. 0

Voor de west- en noordmuur werd alleen ter plaatse van de poer op de noordwest-
hoek een funderingsput gegraven. Voor de twee op de ~oer aansluitende grond-
bogen werden in de klei twee ondiepe sleuven gegraven. 2 ) De onderkant van deze
sleuf baf men een bolling en aldus verkreeg men, al dan niet met behulp van
zand 2 , een natuurlijk formeel voor het metselen van de grondbogen.
Aan de vorm van de speciebaarden kon worden waargenomen, dat de stenen tegen
de kleiwanden van de bouwsleuf aan waren gelegd. Met andere woorden: bij het
graven van de sleuf had men precies de breedte aangehouden van de te metselen
muur. Dus de wanden van deze put waren recht afgestoken, zodat men vooral niet
te veel grond hoefde te verzetten.

De woontoren vertoont een planmatige en doordachte opzet. Want bij de bouw van
de toren hield men al rekening met een spoedige uitbreiding van het gebouw. De
binnenplaats was immers tijdens de eerste fase al aanwezig. Aan de woontoren
heeft wen, aan de noordoost- en aan de zuidwestzijde, een staande tand gemet-
seld. 23 Op funderingshoogte gaat d~ze staande tand over in een vallende tand. 24 )
In dezelfde hoeken zijn ook poeren 25 aangebracht; zie de afbeelding 57 en 32.
De bedoeling van deze constructie was, dat men een als tweede fase geplande
weermuur , op constructief verantwoorde wijze kon intanden op de toren. Deze
weermuur zou ook poeren gaan bevatten. Van poer tot poer zouden spaarbogen ge-
slagen m) oe ten worden met daarboven (en gedeeltelijk op de weermuur) een weer-
gang. 26

20) Het oorspronkelijke loopvlak van dit binnenplein moet op een hoogte van on-
geveer P-3,20 tot P-3,40 gezocht worden; zie de putten A, 9, 10 &: 10.1.
21) De kruinen van de grondbogen werden waarschijnlijk op het maaiveld van de
bouwplaats gelegd; hier hoefde men dan helemaal geen graafwerk te ver-
richten; zie put A en 19.
22) Door dit zand later te verwijderen wordt voorkomen dat de boog op de
ondergrond gaan steunen in plaats van op de poer. Dit kan tot gevolg hebben,
da t de boog breekt.
Door de geringe werkruimte in put 19 kon dit verschijnsel niet vastgesteld
worden bij de grondboog onder de noordmuur van de woontoren; zie put 19.
23) Zie de resultaten van de putten A en 13 en de afbeeldingen 75, 57 en 32.
24) Zie de resultaten van de putten A en 13. In put A gaat de staande tand op
P-3,70 over in een vallende tand. In put 13 is niet naar de overgang van
staande naar vallende tand gezocht, om niet meer grond te verplaatsen dan
strikt noodzakelijk was voor het aantonen van de (staande) tand.
25) In dit geval wordt met "poer" een plaatselijke verbreding van de muur be-
doeld. Aan de noordoostzijde is de poer 63 x 33 cm groot; aan de zuidwest-
zijde meet hij 81 x 38 cm. Het maatverschil wordt verklaard door de grotere
breedte van de oostelijke tand. Deze is 120 cm breed; de zuidelijke tand
meet "slechts" 102 cm.
26) Deze uitbreiding is inderdaad uitgevoerd. Op beide tanden zijn muren inge-
tand. Zoals uit put B blijkt, heeft de westelijke en zuidelijke weermuur een
weergang op poeren gehad. Uit de putten 1 &: 2 blijkt hetzelfde voor de
noordelijke weermuur • Er bestaat nog geen zekerheid, over het al dan niet
aanwezig zijn van poeren aan de oost- en noordoostzijde van het voormalig
binnenplein; zie de resultaten van put 14.
- 185 -

De middeleeuwer, die bouwmeester was op Nederhemert, heeft wat aanbouw-


mogelijkheden betreft, veel voorzieningen aangebracht: ook de noordwest hoek van
de toren is van een tand voorzien; zie afbeelding 55. Deze tand had tot doel een
toekomstig gebouw, or het reeds aanwezige binnenplein, in verband op de toren
aan te laten sluiten. 27
Het in 1984 verrichtte onderzoek heeft aangetoond, dat de bouwmeester zijn vak
verstond: iedereen kan thans waarnemen dat er aan de buitenkant van de toren
geen enkel spoor te vinden is, dat op zetting wijst; zie Bijlage lIl.

27) Omdat een muur op het binnenplein niet zo diep gefundeerd hoefde te
worden als de muren aan de grachtzijde, gaat de noordwestelijke staande
tand op grotere hoogte over in een vallende tand dan de tand op de zuid-
westhoek van de woontoren: P-2,85 respectievelijk P-3,70 ; zie de putten A,
10, 10.1 & 18.
- 186 -

Bouwfase 2

1 4 6 8 10 10

FASE .f.

Afbeelding 80. Bouwfase 2. Datering XIVb. Zie ook afbeelding 182.


(De met x gemerkte poeren zijn nog niet aangetoond).

Afbeelding 81. Kelderplattegrond fa-


se 2. Het resterende muurwerk van
fase 2 is met een kruisarcering aan-
gegeven. Het muurwerk, dat waar-

[J schijnlijk uit deze fase stamt, is met


een enkele arcering aangegeven.
N.B. Deze arceringen zijn gepro-
jecteerd op de huidige kelder platte-
grond
- 187 -

In het tweede kwart van de 14de eeuw 28 ) werd het in de eerste fase reeds be-
staande kasteeleiland van een ommuring voorzien: er ontstaat een binnenplein.
Daar de woontoren het zuidoostelijk deel van het oppervlak inneemt, heeft het
plein een L-vormige plattegrond. De zijden zijn 20 en 16 m lang.
De in Vlaams verband opgetrokken muur (steenformaat 30 x 15 x 6 á 7 cm) was
niet breed genoeg 29 ) uitgevoerd om een bruikbare weergang te kunnen dragen.
Daarom i~ de muur op weerganghoogte verbreed door middel van spaarbogen op
poeren. 30 )
Een waarschijnlijk vierhoekige toren werd overhoeks op de noordoosthoek van het
plein geplaatst. 3l )
Op de noordwesthoek van het plein werd een ronde toren opgetrokken met een
vermoedelijke buitendiameter van 4,70 m en een eveneens vermoedelijke binnen-
diameter van 2,5 m, Of deze toren echter ooit boven het maaiveld is opgetrokken,
moet betwijfeld worden; zie Bijlage IV.

Dat er vanuit het zuidwesten weinig gevaar voor het kasteel was te duchten, blijkt
niet alleen uit de geringere muurdikte v~m de zuid- en westmuur. Ook uit het ont-

28) De datering is gebaseerd op aardewerk, dat is aangetroffen boven het bouw-


puin van de westelijke zaal muur • (Deze muur is één fase later dan de ring-
muurfase; zie de putten 10 en 10.1).
29) De breedte loopt op van 102 cm voor de zuidelijke en westelijke ringmuur,
tot 120 cm voor de noordelijke en oostelijke ringmuur; zie de putten A, B, 1,
4, 4.1, 6 en 13.
30) De poeren van de oostelijke weermuur zijn niet aangetoond; zie put 14. De
breedte van deze muur is overigens ook groter als de andere weermuren:
1,20 m. De muur hoeft dus niet per sé van poeren te worden voorzien, om
een weergang te kunnen dragen.
Ook zijn de middelste poeren van de noordelijke en zuidelijke weermuur niet
aangetoond; zie de putten 1 & 2 respectievelijk A & B.
31) De afschuining van het plein wordt aangetoond door de resultaten van de
putten 9 en 25. Voor het bestaan van de toren ontbreekt echter onomstote-
lijk bewijs. Wel zijn er veel aanwijzingen, die tot deze conclusie leiden.
Ie de huidige uitbouw aan de oostzijde van de zaalbouw staat koud tegen
het oostelijke muurwerk van de zaal; zie put 14.1.
2e in put 9 zijn duidelijk scheuren waar te nemen, die duiden op het in de
gracht wegzakken van muurwerk. Dit muurwerk moet, gezien de
richting van de zakking, achter de afschuining hebben gelegen.
3e in put C wordt op de zuidoosthoek van de keukentoren op ± P-3,00 een
overhoekse steunbeer aangetroffen (overhoeks ten opzichte van de
keukentoren). Het is niet duidelijk of deze steunbeer tegen de keuken-
toren aanstaat, of dat de keukentoren over de steunbeer heen is gezet.
Deze steunbeer zou het restant kunnen zijn van de buitenmuur van de
hierboven genoemde overhoekse toren; zie afbeelding 33.
4e ook merkwaardig is, dat het muurwerk van zowel de keukentoren als van
de steunbeer tussen P-4,50 en P-5,00 afgekapt lijkt te zijn.
Met deze achtergrondkennis gewapend, zou de in put C aangetroffen steun-
beer opnieuw onderzocht moeten worden op zijn aansluitingen met de
keukentoren. Tevens zou in de schoon zand ophoging in de keuken toren ge-
zocht moeten worden naar aanwijzingen voor het bestaan van de overhoekse
toren. (Bij een boring in de torenkelder werd op ongeveer P-3,20 op een
ondoordringbare puinlaag c.q. metselwerk gestoten).
- 188 -

breken van (een aanzet van) een toren op deze hoek van het complex valt dit op te
maken. Wel zijn er in 1960 aanwijzingen aangetroffen, die erop duiden dat deze
hoek ooit een arkeltorentje heeft gehad. 32 )
Van deze fase resteert, zoals op afbeelding 81 middels arcering is weergegeven,
boven het maaiveld slechts een fragment van de noordelijke weermuur •
Waarschijnlijk bevat de kern van het zuidelijke deel van de oostmuur ook
muurwerk, dat in deze fase is opgetrokken.

32) Vriendelijke mededeling Prof. Dr. J.G.N. Renaud.


- - _ . _ - - _ . _ - - - -- -- - - -- - - - - - - - - -- -

- 189 -

Bouwfase 3

1 4 6 8 10 10

FASE 3

Afbeelding 82. Bouwfase 3. Datering: XIVb-c. Zie ook afbeelding 183.

Afbeelding 83. Kelderplattegrond fa-


se 3. Het muurwerk, dat waarschijn-
lijk uit deze fase stamt, is met een
enkele arcering aangegeven.

Omstreeks het midden van de 14de eeuw 33 ) wordt, ten koste van het plein, een
11,5 x 7,5 m grote zaalbouw tussen de woontoren en de overhoekse toren opge-
trokken. Dit geschiedde door het opmetselen van de 1,3 tot 1,4 m brede westelijke
zaalmuur. Het in Vlaams verband opgetrokken metselwerk is onregelmatig qua
lagenmaat en steenformaat; er komen stenen met een lengte van 30 cm voor. De

33) Datering volgt uit vondst 6.6 uit laag 11 van de putten 10 & 10.1
- 190 -

muur sluit in verband aan op de noordwestelijke tand van de woontor~n.34) De


aansluiting op de noordelijke weermuur kon niet vastgesteld worden. 35 Aan de
oostzijde werd de bestaande ringmuur getransformeerd tot gevel. ret nieuwe ge-
bouw zal twee verdtepingen hebbben bevat: een kelderverdieping 36 en een begane
grond verdieping. 3 7
Het is thans niet mogelijk, de plaats van de oorspronkelijke schouw van deze zaal-
bouw aan te wijzen. In de westelijke zaalmuur , in de doorgang naar de voormalige
gang 1.9 is het restant van een dichtgezette schouw te bewonderen. Hoewel de
schouw wel zwarte aanslag op de kalk had, was deze verontreiniging niet vet
genoeg, om te bewijzen dat er ooit in gestookt was. De schouw heeft na enige tijd
plaats moeten maken voor een venster. Dit venster heeft op zijn beurt in de 19de
eeuw het veld moeten ruimen voor de hiervoorgenoemde doorgang; zie Bijlage Il.

34) Daar de tand 1,80 m breed was, werd het niet benutte deel (0,40 m) afge-
kapt. De onderkant van de fundering van de nieuwe muur wordt op P-3,90
aangetroffen. Als de veronderstelling juist is, dat de grondwaterspiegel zich
in de middeleeuwen op P-4,OO gezocht moet worden, bevindt de onderkant
van de fundering zich net boven het toenmalige grondwaterniveau. Daar de
nieuwe muur slechts 0,5 m diep -ten opzichte van de oorspronkelijke binnen-
plaats - gefundeerd was, moest het terrein opgehoogd worden om de kans op
vorstschade te minimaliseren; op P-2,80 werd (middels een bestrating) een
nieuw loopvlak gecreëerd. Zie put 10.1 en zie afbeelding 55.
35) Zie de resultaten van de putten 1 & 3.
36) Het kelderniveau, dat bij deze bouwfase hoort, bevindt zich waarschijnlijk op
P-2,90; zie put 9, laag 10. (Dit is op hetzelfde niveau als het oudste loopvlak
in de woontoren.
37) Door de vele verbouwingen en de betonplaat (die het zicht op een gedeelte
van het opgaande muurwerk ontneemt) is het niet mogelijk het oorspronke-
lijke vloerniveau van de begane grond verdieping thans waar te nemen.
Om redenen, die in hoofdstuk II uitgebreid behandeld zijn, mag men het oor-
spronkelijke begane grond niveau van de zaal bouw op P+1,20 veronderstellen.
Dat de zaalbouw tot in de 16de eeuw maar één verdieping boven de kelder
had, wordt afgeleid uit de volgende bouwsporen:
Ie de aansluiting van de oostelijke zaalmuur op de woontoren is boven
P+6,10 een koude naad, de hoek van de woontoren wordt gevormd met
behulp van klezoortjes; zie afbeelding 51 tussen!!.. en 2. Daar er in het
oorspronkelijke metselwerk van de woontoren geen klezoortjes worden
toegepast, duiden deze klezoortjes op een reparatie van de noordoosthoek
van de woontoren, in een tijd dat de oostelijke zaalmuur nog niet zijn
huidige hoogte heeft bereikt.
2e de oostelijke zaalmuur staat, ter hoogte van de eerste verdieping, koud
tegen de zuidelijke keukentorenmuur. De laatste muur steekt zelfs 50 cm
in het vertrek op de eerste verdieping van de zaalbouw; zie de platte-
grond van de eerste verdieping (afbeelding 5): vertrek 2.2A.
3e de westelijke zaalmuur staat, wederom ter hoogte van de eerste ver-
dieping koud tegen de woontoren en de traptoren.
4e de oostelijke en westelijke muur van de zaalbouw hebben op de eerste
verdieping afwijkend metselwerk vergeleken met het metselwerk er-
onder.
Al deze bouwsporen wijzen erop, dat de eerste verdieping van de zaalbouw
pas in latere tijd, na het bouwen van de traptoren (zie bouwfase 9) op het be-
staande muurwerk is gezet.
- 191 -

De schouw kan echter niet oorspronkelijk zijn, want het metselwerk van de west-
muur van de zaalbouw wijkt op het begane grond niveau duidelijk af van het
muurwerk op funderingsdiepte.
Ook in de noordmuur van de woontoren bevindt zich (aan de zaalzijde) het restant
van een 2,40 m brede schouw. Deze tot 30 cm diepe schouw had de vorm van een
cirkelsegment. Deze schouw kan pas in het muurwerk zijn uitgehakt, nadat het
trapportaal van de begane grond van de woontoren naar het oosten was verplaatst.
Het is niet onmogelijk, dat de verplaatsing van het portaal en het uithakken van de
schouw tegelijkertijd hebben plaatsgevonden; zie Bijlage 11. Daar de wijziging van
de verdiepingshoogte van de woontoren en de daarmee samenvallende verandering
van de muurtrap en de verplaatsing van het portaal niet is gedateerd, valt over de
ouderdom van deze schouw weinig zinnigs te zeggen. Wel blijkt uit de bouwsporen,
dat in de loop der tijd diverse schouwen op deze plaats de zaal van enig comfort
hebben voorzien.

Van het in deze fase opgetrokken metselwerk resteert, zoals op afbeelding 83


middels arcering is weergegeven, vermoedelijk alleen het keldermuurwerk.
- 192 -

Bouwfase 4

2 4 6 8 10 20

FASE !!.

Afbeelding 84. Bouwfase 4. Datering XIVd. Zie ook de afbeeldingen 184 & 185.

D D
L -_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ ~

Afbeelding 85. Kelderplattegrond fase Afbeelding 86. Begane grond platte-


4. Het resterende muurwerk van deze grond van fase 4. Het resterende muur-
fase is met een kruisarcering aange- werk van deze fase is met een kruis-
geven. arcering aangegeven.
- 193 -

In de 14de eeuw (XIVd ?)38) zakte de overhoeks geplaatste toren in de gracht weg.
Nadat de toren ingestort was (en het restant gesloopt) werd de huidige noordoost-
hoek van de z~albouw opgetrokken; op deze manier ontstond een bijna recht-
hoekige zaal. 39 ) De muurdikte van deze "reparatie" loopt op van 1,30 tot 1,40. Het
steenformaat variëert nogal: 31 à 28 x 15 à 13,5 x 6,5 à 6 cm, het metselwerk is
overhands gevoegd. De kelderruimte werd ook gerepareerd. Deze kelder had een
loopvlak op P_2,80. 40 ) De kelder werd met de begane grond erboven verbonden
door een muurtrap in het noordelijk deel van de oostmuur~l)
De toegang van het kasteel werd van de woontoren overgebracht naar een ver-
breding in de nieuwe oostmuur van de zaal. 42 )
Om verder wegzakken in de gracht te voorkomen, kreeg de noordelijke weermuur
een tweetal steunberen. De oostelijke steunbeer werd in verband opgetrokken met
de nieuwe noordoosthoek van de zaal. 43 ) De wes,.telijke steunbeer stond precies
achter een poer van de noordelijke weer muur •44) Of dit laatste bouwsel alleen
maar een steunbeer is, of dat hier meer achter gezocht moet worden, verdient
nader onderzoek.

38) De sleuf, die gegraven is om de muur uit te kunnen breken, vormt een in-
steek in scherven bevattende lagen; zie put 9. De vondsten uit deze lagen
leidde tot een datering van de ingraving omstreeks XIVd.
Onomstotelijke bewijzen dat de toren is ingestort, ontbreken tot nu toe. Het
instorten wordt afgeleid uit scheurvorming en zakking (7 cm op 1 strekkende
meter) van de op de toren aansluitende noordelijke weermuur •
39) Niet alleen in de eerste bouwfase van Nederhemert werd geanticipeerd op
volgende bouwfasen. Na het instorten van de overhoeks op het binnenplein
geplaatste toren, heeft men eerst de noordoosthoek van de zaalbouw gere-
pareerd. Aan deze reparatie heeft men een aantal elementen toegevoegd die
erop wijzen, dat men korte tijd na het verrichten van deze reparatie de ver-
loren gegane toren wou vervangen; zie Bijlage VI.
40) Zie put 9; laag 9.
41) Deze muurtrap werd in 1908 aangezien voor een onderaardse gang, die van
het kasteel (onder de Oude Maas door!) naar Herpt zou voeren.
Daar de muurtrap (geëxtrapoleerd) ongelukkig uitkomt op de huidige begane
grond van de zaalbouw, is het niet onmogelijk, dat dit niveau in de loop der
tijd gewijzigd is.
Indien de trap op een "normale" manier heeft aangesloten op de begane
grond, moeten wij dit gereconstrueerde oorspronkelijke niveau op 1" P+ 0,10
veronderstellen (is thans P+ 1,68). Vermoedelijk bevindt zich echter het oor-
spronkelijke begane grond niveau van de zaal op P+1,10; zie het betoog over
deze problematiek in Hoofdstuk II.
42) De muurdikte van deze verbreding aan de oostzijde was, over een lengte van
5 m, in totaal 2,6 m. Het is echter nog niet bewezen, dat deze verbreding
geheel massief is uitgevoerd. Voor het niet massief opmetselen pleiten:
Ie op de begane grond (de poortruimte zelf) is de muurdikte slechts 0,6 m.
2e in de rafelige naad tussen de reparatie en de oostmuur worden op het
voormalige kelderni veau sporen aangetroffen, die het restant van de dag-
kant van een doorgang kunnen zijn geweest; zie put 25.
3e het zou niet van veel bouwkundig inzicht getuigen, als men op de plaats
waar een toren in de gracht is weggezakt een nieuwe twee maal zo brede
muur optrekt. Hierbij wordt verondersteld dat de nieuwe muur op vrijwel
gelijke diepte als de oude in slechte ondergrond is gefundeerd.
Dat de uitbouw als poort heeft gefunctioneerd, wordt bewezen door
restanten van brugpalen, die tijdens het onderzoek in 1960 zijn aangetroffen;
zie de resultaten van put C.
43) Op het huidige loopniveau is de steunbeer 1,65 x 1,15 m groot. De noordmuur
van de steunbeer staat onder een hoek van 81 0 ; zie de putten 5, 9 & 22.
44) Deze steunbeer is 2,60 x 1,00 m groot; zie de putten 1, 4.1 en 15
- 194 -

Tevens wordt in deze periode de Ronde toren vergroot. De buitendiameter wordt


op 6,5 m gebracht. De muurdikte is op het kelderniveau 1,3 m en op het begane
grond niveau 0,9 m. De gehele kelderverdieping moet in Vlaams verband zijn opge-
trokken; hetzelfde geldt voor het metselwerk van de begane grond. (Op deze ver-
dieping is weinig oorspronkelijk metselwerk in het zicht, omdat de muren aan de
binnenzijde gekalkt en aan de buitenzijde ingeboet zijn. Het muurwerk is opge-
trokken van stenen met het formaat: 32 à 30 x 15,5 à 15 x 6,5 cm; de gemiddelde
lagenmaat is 7,8 à 7,9 cm; zie de putten 12 en 20.
Wat de lotgevallen zijn van de oorspronkelijke ronde toren, is nog niet bekend. 45 )

Van deze fase opgetrekken muurwerk resteert, zoals met behulp van arceringen op
de afbeeldingen 85 en 86 is aangegeven, de noordoosthoek van de zaal tot het
eerste verdiepingsniveau; tot (P+5,00) in de keukentoren en tot P+5,90 in de zaal-
bouw.
De oostelijke steunbeer is boven het kelderniveau weggebroken om plaats te
maken voor de buffetkast; zie afbeelding 4, vertrek 1.4 (U).
De westelijke steunbeer tekent zich op het begane grond niveau af tot op een
hoogte van P+0,20 à P+l,32 (binnenzijde respectievelijk buitenzijde); zie de af-
beeldingen 41 en 42.
Het muurwerk van de ronde toren is op de kelder verdieping nog geheel intact. Het
is echter niet onmogelijk, dat men bij de bouw van de toren aan de oostzijde ge-
bruik heeft gemaakt van bestaand muurwerk.

45) Het is niet onmogelijk (zelfs waarschijnlijk) dat van de oorspronkelijke ronde
toren (diameter ±4,70) alleen de fundering is gelegd en dat hij dus nimmer
boven het maaiveldniveau is opgetrokken.
De grote scheur aan de noordwestzijde van de huidige ronde toren (zie af-
beelding 148) maakt duidelijk, dat er in de fundering van deze toren iets is,
zoals het niet behoort te zijn. Kennelijk heeft men de huidige toren zonder
veel omhaal over de oudere heen gezet. Om het overstek niet al te groot te
maken, is de toren enigszins ellipsvormig uitgevoerd. De inwendige diameter
is maximaal 3,95 m en minimaal 3,80 m (in oost-west richting); zie Bijlage
IV.
- 195 -

Bouwfase 5

o 2 " 6 B 10 20

FASE ~

Afbeelding 87. Bouwfase 5. Datering: XIVd-XVd. Zie ook afbeelding 186.

Afbeelding 88. Kelderplattegrond fase Afbeelding 89. Begane grond platte-


5. Het resterende muurwerk van deze grond van fase 5. Het muurwerk, dat
fase is met een kruisarcering aange- waarschijnlijk uit deze fase stamt, is
geven. met een enkele arcering aangegeven.
- 196 -

Afbeelding 90. De uitgebrande zeshoekige


toren. Halverwege de begane grond en de
eerste verdieping zijn drie muurankers
waar te nemen. De drie zichtbare spaar-
velden zijn ieder afgesloten door drie boog-
friesjes. (Foto: Jhr. F .G.L.O. van
Kretschmar)

Het kasteel maakte in ruim een eeuw tijd (XIVd-XVd) een viertal plattegrondont-
wikkelingen door. De in deze fase opgetrokken bouwdelen werden op diverse
plaatsen, zonder onderlinge samenhang, aan het kasteel toegevoegd. Daarom zijn
geen bouwnaden tussen deze bouwvolumes waar te nemen. Dit heeft tot gevolg,
dat de verschillende uitbreidingen van deze fase niet chronologisch gerangschikt
kunnen worden.
De toegang tot het kasteel werd naar de westzijde overgebracht. Hier werd in de
westelijke weermuur een bescheiden poortgebouw uitgebroken. Het p'Qortgebouw-
tje was 2,5 x 3 m groot; de muurdikte variëerde van 0,36 tot 0,39 m. 46 )
De functieloos geworden uitbouw aan de oostzijde van de zaalbouw werd verbouwd
tot kapel. Deze kapel kreeg een muidengewelf (kloostergewelf met kruin). Het
gewelf was voorzien van ribben op kraagstenen van mergel. Het geprepareerde
zuidwestelijke kraagsteentje (zie afbeelding 90A) bevatte het restant van een
blauwe beschildering. Dit rijk bewerkte kraagsteentje, dat zwaar te lijden heeft
gehad van brand - een gedeelte is afgesprongen en de mergel is rood verkleurd - is
te dateren op de tweede helft van de 15de eeuw (datering: vriendelijke mededeling
Ir. E.J. Nusselder).
De ribben hadden - onder een dikke kalklaag - een rode neus; de zijden waren
vermoedelijk zwart.
Het zuidelijk gewelfveld bevat thans, onder een groot aantal lagen kalk en een
rode veldschildering, een zwart geschilderde decoratieve voorstelling.
Deze kapel zal oorspronkelijk door een steensdikke gordelboog afgescheiden zijn
geweest van de zaalruimte.

46) Zie de resultaten van put B.


- 197 -

Afbeelding 90A. Het


zuidwestelijke kraag-
steentje in de voormalige
kapel in de oostmuur van
de Zaal. De rijk bewerkte
steen (mergel) heeft veel
te leiden gehad van brand;
slechts enkele ranken zijn
thans nog te herkennen.
(Foto: A.W. Noordeloos)

Aan de noordzijde werd een toren (?) in de gracht uitgebouwd. Uitwendig was de
uitbouw 4,9 x 4,2 m groot; inwendig bevatte hij een 2,8 x 3,15 m groot vertrek. De
muurdikte variëert van 1,0 m (west- en noordmuur) tot 1,1 m (oostmuur). Dit
bouwvolume sluit oostelijk koud aan tegen de noordelijke zaalmuur, aan de west-
zijde sluit het koud aan op de in fase 4 opgetrokken steunbeer; zie de afbeeldingen
40 en 41.
Dit bouwdeel had een kelderruimte, dat door een vlak uitgevoerd tongewelf was
overkluisd. 47 ) Het in 1984 aangetroffen loopvlak in deze kelder bevindt zich op
P-3,32. Een oorspronkelijke toegang ontbreekt echter op dit niveau, want pas in
latere tijd is de enige toegang tot deze ruimte in de oostelijke muur uitgebroken.
Dit kan erop duiden, dat deze ruimte oorspronkelijk niet als vertrek werd benut.
Door de vele verbouwingen is het thans moeilijk te bepalen, welk bouwvolume zich
oorspronkelijk boven deze kelder bevond. Daar de later aangebouwde keukentoren
(zie bQuwfase 6) op de begane grond in de voormalige westgevel een groot ven-
ster 48J bevat, mag aangenomen worden, dat het in fase 5 opgetrokken volume niet
al te hoog is geweest. De op deze uitbouw aansluitende zaalbouw bevatte boven de
kelderverdieping slechts een begane grond verdieping. Ook dit laatste gegeven
leidt tot de veronderstelling, dat de uitbouw geen eerste verdieping bevatte.
Tegen de zuidelijke weermuur werd (boven de kelder) een waarschijnlijk twe~ ver-
diepingen hoog en 5,5 x 5,5 m groot gebouw met zadeldak opgetrokken. 49J Het
zadeldak van dit gebouw werd aan de westzijde afgesloten door een waarschijnlijk
0,55 m dikke trapgevel. Het loopvlak van de kelder bevond zich op P-2,35; zie put
B.

47) Zie voor dit gewelf en de in de kruin daarvan uitgespaarde ventilatieopening


afbeelding 43; zie de resultaten van put 4.1
48) Zie voor dit venster Bijlage VI.
49) Zie voor de omvang van dit gebouw Bijlage V.
- 198 -

Om de relatief zwakste hoek van het kasteel te versterken, verrees op de zuid-


westhoek van het plein een zeshoekige toren. Om ruimte te verschaffen aan een
schoorsteenkanaal werd de zuidoostzijde van de toren op onregelmatige wijze uit-
gebouwd. De muurdikte van de toren was op het kelderniveau 0,8 m. De toren had
op de eerste verdieping vier spaarvelden; drie spaarvelden werden elk afgesloten
door drie boogfriesjes (zie afbeelding 90) en één spaar veld (aan de zuidzijde) door
twee boogfriesjes; zie afbeelding 140.1. Mogelijk nam deze toren de plaats in van
een arkeltorentje. 50 )

Van het in deze fase opgetrokken muurwerk resteert, zoals middels de arceringen
op de afbeeldingen 88 en 89 is aangegeven: de aan de noordzijde in de gracht
uitgebouwde toren (tenminste) tot boven het begane grond loopvlak (P+2,50). Het
is niet uitgesloten, dat het muurwerk van het eerste vertrekje met het
koepelgewelf (zie de afbeeldingen 105 en 106) uit deze fase stamt.
Van de ook in deze fase opgetrokken zuidvleugel, de zeshoekige toren en het
poortgebouw, staat thans niets meer boven het maaiveld.

50) Op de zuidwesthoek van de voormalige weermuur (in de huidige zeshoekige


toren), werd enig muurwerk aangetroffen, dat een arkeltorentje gedragen
zou kunnen hebben (vriendelijke mededeling Prof. Dr. J.G.N. Renaud).
- 199 -

Bouwfase 6

o 2 4 6 a 10 20

FASE §.

Afbeelding 91. Bouwfase 6. Datering XV d. Zie ook afbeelding 187.

00
~
o
'----------------~-_ .-

Afbeelding 92. Kelderplattegrond fase Afbeelding 93. Begane grond platte-


6. Het resterende muurwerk van deze grond van fase 6. Het resterende
fase is met een kruisarcering muurwerk van deze fase is met een
aangegeven. Het muurwerk, dat waar- kruisarcering aangegeven. Het muur-
schijnlijk uit deze fase stamt, is met werk, dat waarschijnlijk uit deze fase
een enkele arcering aangegeven. stamt, is met een enkele arcering
aangegeven.
- 200 -

wellich~ na het beleg van het kasteel in 1479 51 ) door Den Bosch werd de Keuken-
toren 52 op de noordoosthoek van de zaalbouw (de reparatie van fase 4) opgetrok-
ken. 53 ) Deze vrijwel geheel uitgebouwde toren illustreert op treffende wijze, hoe
men (ten opzichte van de veel oudere woontoren en de eerste ronde toren) in de
loop der tijd over het verschijnsel "flankering" was gaan denken. De buitenwerks
10,0 x 10,7 m metende toren sloot aan op de voormalige poortuitbouw en op de
steunbeer van de noordelijke weermuur; de muurdikte variëert van 1,5 tot 1,7 m.
Hij bevatte tenminste één verdieping boven de kelder. De kelderverdieping is van
een noord-zuid georiënteerd tongewelf voorzien. Bij het slaan van het tongewelf
hield men er rekening mee, dat het nieuwe muurwerk zich zou gaan zetten ten op-
zichte van het bestaande muurwerk. Daarom werd ter plaatse van de steunbeer
(van de noordel~~e weermuur) het gewelf onderbroken door een kleiner, dwars ge-
plaatst gewelf. '4 In hoever men rekening hield met bestaande funderingen is nog
niet duidelijk. 55 )
Het oorspronkelijke kelderniveau is tijdens het onderzoek niet terug gevonden. 56 )

51) De datering berust op de vormgeving van de schietgaten van de keukentoren.


De schietgaten zijn geschikt voor het gebruik van (kleine) kanonnen. In de
westelijke en oostelijke muur van de kelder bevinden zich thans rechthoekige
nissen met een flauw gewelfde bovenzijde. (De westelijke nis bevat in de
overwelving sporen van een balkje). Deze nissen zijn naar alle waarschijnlijk-
heid schietgaten geweest. Zonder destructief onderzoek kan deze aanname
niet geverifiëerd worden, omdat de stenen in zeer harde mortel liggen. Het
schietgat in de zuidelijke muur is in latere tijd gewijzigd; zie afbeelding 59.
Zie de resultaten van de putten 17 en 23.
De huidige toegang in de noordmuur van de keukentoren was tot 1916 een
venster; zie afbeelding 137. Het is niet onaannemelijk, dat dit venster oor-
spronkelijk het vierde schietgat was in deze kelder.
52) De benaming "keuken toren" komt reeds in 18de eeuwse rekeningen voor. Ge-
zien de uitvoering van het oorspronkelijke schoorsteenkanaal in de noord-
muur van deze toren, is het niet onwaarschijnlijk, dat deze toren vanaf zijn
herbouw in het tweede kwart van de 16de eeuw, de keukenfunctie in zich
herbergde; zie Bijlage VI.
53) Een eeuw eerder, bij bouwfase 4, had men al rekening gehouden met de bouw
van deze toren; zie Bijlage VI.
54) Zie de resultaten van put 5 en afbeelding 49.
55) Hiermee wordt de "steunbeer" op de zuidoosthoek van de keukentoren be-
doeld; zie afbeelding 33. Zie de resultaten van put C en de mede daaruit
voortvloeiende bouwfase 2.
56) De schietgaten bevinden zich thans op een onpraktische hoogte: 20 tot 40 cm
boven het huidige vloerniveau. Het schietgat in de zuidmuur is zelfs ten-
minste 40 cm opgehoogd; zie afbeelding 59.2 en L. Dit duidt erop, dat het
huidige loopvlak een ophoging is. (Het vloerniveau is thans in kelder 0.3A
P-2,18; in kelder 0.3B P-1,98). In kelder 0.3B werd op een lager niveau een
plaveisel aangetroffen: op P-2,80; ook op P-2,40 werd in deze kelder een
plaveisel aangetroffen; zie de resultaten van put 5.
In kelder 0.3A werd op deze hoogte echter geen loopvlak aangetroffen. De in
deze kelder gemaakte put werd in schoon zand gegraven, de bereikte diepte
was P-3,40; er werd in deze put niets gevonden dat op een plaveisel wees;
zie de resultaten van put 17.
N.B. Oorspronkelijk waren beide kelders één ruimte. Pas in de 18de eeuw
(fase 11) werd de scheidingsmuur tussen de kelders opgemetseld.
- 201 -

Het oorspronkelijke begane grond niveau zal overeenkomen met het huidige loop-
vlak. Het is nog niet duidelijk, of de toren boven de begane grond verdieping een
tweede woonlaag heeft gehad. Uit de bouwsporen (het venster in de westmuur)
valt echter wel af te leiden, dat de balklaag van deze eventuele woonlaag (c.q.
zolderverdieping) tenminste een halve meter hoger heeft gelegen dan de huidige
eerste verdiepingsvloer; zie Bijlage VI.
De toren is boven het vloerniveau van de begane grond in de 16de eeuw gedeelte-
lijk vernieuwd; zie bouw fase 8. Op de begane grond worden in het 16de eeuwse
metselwerk thans nog twee schietgaten aangetroffen. Op de vroeg 17de eeuwse
tekening (afbeelding 117) kan op de plaats waar zich thans (op de eerste ver-
dieping) het westelijke venster van vertrek 2.3 B bevindt, een schietgat worden
waargenomen.
De huidige toren 57) is gemetseld met secundair verwerkte stenen; hij werd tot
1781 afgedekt door een tentdak. 58 )

Van de in deze fase opgetrokken toren r'esteert, zoals middels de arceringen op de


afbeeldingen 92 en 93 is aangegeven, vrijwel de gehele kelderverdieping en gedeel-
ten van het muurwerk van de begane grond verdieping. Gezien de in de zuidmuur
van de keukentoren aangetroffen reparaties, zou men moeten concluderen, dat
deze muur jonger is dan de overige. De aanwezigheid van een privaatkoker in deze
muur duidt echter op het tegendeel; zie de putten C en 17. Nader onderzoek kan
wellicht uitsluitsel geven.

57) Bedoeld wordt de in het tweede kwart van de 16de eeuw herbouwde toren;
zie bijlage VI.
58) Zie Kamphuis, pag 62.
- 202 -

Bouwfase 7

FASE ?.

Afbeelding 94. Bouwfase 7. Datering: ± 1500. Zie ook afbeelding 188.

Afbeelding 95. Kelderplattegrond fa-


se 7. Het resterende muurwerk van
deze fase is met een kruisarcering
aangegeven.

Na fase 6 werd omstreeks 1500 de reeds aan drie zijden door gebouwen ingesloten
ruimte ten westen van de Keukentoren bij het kasteel getrokken. De bouwnaden
van het in deze fase opgetrokken 0,95 m brede muurwerk zijn zowel aan de bin-
nenzijde als aan de buitenzijde zichtbaar; zie afbeelding 96.4 en 97.2. De kelder
van dit 3,0 x 3,5 m grote bouwvolume heeft thans een loopvlak op P_1,85. 59 )

59) Ook op een hoogte van P-2,65 moet zich ooit een loopvlak hebben bevonden.
Op P-3,10 werd een plaveisel aangetroffen. Het is nog niet duidelijk op welk
niveau het oorspronkelijke loopvlak gezocht moet worden. Zie voor deze
loopvlakkenproblematiek de resultaten van put 22.
- 203 -

Afbeelding 96. De noordgevel van de eetzaal-


vleugel. 1 is het dichtgezette venster van kelder
0.4; 1 is het gedichte venster van kelder 0.5; 1 is de

Do plaats waar de ventilatie sleuf van kelder 00.5 ooit


uitmondde; bij 4 de naad tussen 0.4 en 0.5 die in
fase 7 ontstond; bij 5 een detailopname (zie af-
m beelding 104); bij.§. een naad, het restant van een in
1781 gesloopt privaat; bij Z een schietgat dat van-
oJ

uit de begane grond van de keuken tor en werd be-


nut. (neg. no: 2103-3-24)

Tevens werd in deze fase het poortgebouw aan de westmuur vergroot. 60 ) Er ont-
stond een buitenwerks 4,8 x 3,45 m grote poort; de muurdikte variëerde van 0,44
tot 0,55 m.

60) De vergroting van het poortgebouw kan ook in een iets latere, of iets
vroegere fase plaats gevonden hebben. Het ontbreken van aansluitingen op
dateerbaar muurwerk maakt een exacte fasering onmogelijk; zie de
resultaten van put B.
- 204 -

( I

I.C____ - _ - - - -
1-"1
2 [ij
"""

Afbeelding 97. Het oostelijk deel van de noordmuur van de eetzaal. Onder het
oostelijke venster een schietgat (1); onder het middelste venster van de eetzaal de
bouwnaad <1) van fase 7. (neg. no:-1800-1 0-14).

De in deze fase opgetrokken eetzaalmuur is thans, zoals middels de arcering op


afbeelding 95 is aangegeven, (tenminste) tot boven het loopvlak van de begane
grond aanwezig (P+2,50).
Van het vergrote poortgebouw is thans boven het maaiveld niets meer waar te
nemen.
- 205 -

Bouwfase 8

(ON TWIKKELING BEGANE GRONOI

FASE ~

Afbeelding 98. Bouwfase 8. Datering XVlb. Zie ook afbeelding 189.

D
o
Afbeelding 99. Begane grond platte- Afbeelding 100. Plattegrond van de
grond van fase 8. Het resterende eerste verdieping van fase 8. Het
muurwerk van deze fase is met een resterende muurwerk van deze fase is
kruisareer ing aangegeven. met een kruisarcering aangegeven.
- 206 -

ófbeelding 101. Detail van "Kaart van het Gelderse rivierengebied", circa 1524,
Osterreichisches Staatsarchiv, Wien, DD abt., Fasz. 237, fol. 387. (Foto: Dr.
J.E.A.L. Struick)

Blijkens een afbeelding op een kaart 61) van omstreeks 1524 waren de noordelijke
en de westelijke eetzaalmuur (en de muur tussen 1.4 en 1.5) boven het fegane
grond niveau in het eerste kwart van de 16de eeuw gedeeltelijk verwoest. 62
Op de onderbouw van de noordelijke en westelijke muur verrijzen na deze tijd
nieuwe gevels. De 0,40 m brede nieuwe westmuur krijgt een trapgevel.
De muur tussen de voormalige vertrekken 1.4 en 1.5 wordt niet meer boven het
begane grond niveau opgetrokken.

61) "Kaart van het Gelderse rivierengebied", circa 1524, Österreichisches


Staatsarchiv, Wien, DD abt., Fasz. 237, fol. 387; zie afbeelding 101.
Deze afbeelding is niet geheel betrouwbaar: blijkens de schaduwen op de
ronde toren en de (eveneens ronde) westelijke weermuur heeft de zon het
kasteel omstreek 1524 vanuit het noorden beschenen!
Op deze afbeelding ontbreken de keukentoren en de eetzaalvleugel. Men kan
dit eveneens aanzien voor een dichterlijke vrijheid, die de maker van de
kaart zich gepermitteerd heeft. Maar omdat de compositie van het gebouw
op de kaart redelijk overeenkomt met de werkelijkheid, is er aandacht ge-
schonken aan de mogelijke verwoesting van de keukentoren en de eetzaal-
vleugel; zie Bijlage VI.
62) De desolate toestand van dit muurwerk kan het resultaat zijn van een be-
legering in 1508. Onder leiding van de Graaf van Buren wordt het kasteel
door soldaten uit Den Bosch ingenomen.
- 207 -

._ KELDER

~~ BEGANE GROND

Afbeelding 102. Plattegrondprojectie van de begane grond op de kelderver-


dieping. Bij A de gedeeltelijk gefundeerde zuidelijke eetzaal muur; bij B is
deze muur niet gefundeerd; bij C wordt de noordelijke eetzaalmuur op het
begane grond niveau recht doorgetrokken; zie voor het muurwerk bij D af-
beelding 37. Vergelijk de plattegrond op Blad 4 (voor de gewelfvorm) en Blad
5 (voor de funderingen) met de projectie van het muurwerk van de traptoren.
- 208 -

6
5

2 2

3 3

Afbeelding 103. Het schietgat in de noordelijke eetzaalmuur. 1. is een dichtzetting


van 4 klezoortjes (zie afbeelding 104); 2 zijn de wanden van het schietgat; in de
wanden bij 3 uitsparingen voor een balk; onder 4 de huidige vloer; boven 5 de
huidige vensterbank en naast.§. de huidige dagkant van het oostelijke venster. Gleg.
no: 1800-10-13)

,
2

0
ES'
0

Afbeelding 104. Een detail


opname van het oostelijke
venster van de eetzaal. 1
is de onderdorpel; 2 is de
rollaag • .1 zijn vier kle-
zoortjes, waarmee het
schietgat van afbeelding
103 is dichtgezet. (neg.
no: 2103-3-22).

Om een haakse ruimte te krijgen werd de 0,55 m brede binnenmuur, tussen de Zaal
en de Eetzaal, evenwijdig aan de 0,50 m brede buitenmuur opgemetseld. Men liet
zich daarbij niet hinderen door anders lopende muren op het kelder niveau. Dit had
als gevolg dat thans het oostelijke deel van deze ruim 9 m hoge muur gedeeltelijk
en het westelijke gedeelte zelfs geheel nIet gefundeerd is; zie afbeelding 102.
De moerbinten van de zolderverdieping rusten op muurstijlen. Blijkens uit-
sparingen in het muurwerk, waren de moerbinten van de eerste verdieping en de
zolderverdieping opgelegd op sleutelstukken; zie afbeelding 171.!!..
- 209 -

Afbeelding 105. De noordwesthoek van de eetzaal.


De muur vakken 1, 2 & 3 zijn dichtzettingen van een
vertrekje met eén-gewelf. De gewelfvorm tekent
zich bij 4, 5 & 6 af. Het huidige westelijke venster
is in het noordelijk gewelfdeel uitgebroken. (Ook op
Nederhemert schrijven gekken en dwazen hun
namen op muren en glazen). (neg. no: 2103-3-16).
- 210 -

Afbeelding 106. Het noordelijk deel van de west-


muur van de eetzaal. De muurv1akkken 1, 2 &. 3 zijn
dichtzettingen. Bij 7 de rechterbovenhoek van een
venster, met daaronder een naad (8). Bij 9 het puin
van de in augustus 1983 ingestorte schoorsteen.
(neg. no: 2103-3-14).
- 211 -

Het oorspronkelijke loopvlak zal op ongeveer P+ 1,20 hebben gelegen. Een schiet-
gat vlak boven de vloer (onder het huidige oostelijke venster) herinnert aan dit
loopvlak; zie de afbeeldingen 96, 97, 103 en 104.
In het huidige interieur van de toen ontstane zaal is in de noord- en west muur het
restant te zien van een 2,65 x 1,45 groot vertrek. Deze ruimte is vermoedelijk af-
gedekt geweest door een koepelgewelf; zie de afbeeldingen 105 en 106. Het ver-
trek heeft in de west gevel een rechthoekig venstertje gehad. Dit venstertje is
zowel in het muurwerk (zie afbeelding 106.I) als op een oude prent waarneembaar;
zie afbeelding 117. Het is nog niet duidelijk, of dit vertrek gelijktijdig met de
hierboven beschreven fase als ruimte gefunctioneerd heeft, of dat dit vertrek bij
de bouw van de Eetzaal opgeofferd is.
In deze fase zal de gedeeltelijke herbouw van de keuken toren hebben plaatstge-
vonden; in Bijlage VI is aangegeven welk metselwerk van de begane grond ver-
dieping oorspronkelijk is. Daar deze reparatie geen verandering in de plattegrond
veroorzaakt, is deze gedeeltelijke herbouw niet als bouwfase gerekend.

Van de in deze fase opgetrokken muren resteert, zoals op de afbeeldingen 99 en


100 middels arceringen is aangegeven, vrijwel de gehele zuidmuur en een gedeelte
van de noordmuur van de eetzaalvleugel. Ook de huidige westgevel kan uit deze
fase dateren. Het is echter ook mogelijk, dat het reeds aanwezige muurwerk van
fase 5 benut werd.
Uit archiefonderzoek is bekend, dat het schoorsteenkanaal in de westgevel in de
18de eeuw is vernieuwd.
De "reparatie" van de keukentoren is thans tot op volle hoogte waar te nemen; zie
afbeelding 165.
- 212 -

Bouwfase 9

o 1 4 6 6 10 10

lONT WIKKElI~G BEGANE GROND I


FASE 9

Afbeelding 107. Bouwfase 9. Datering XVI. Zie ook afbeelding 190.

Afbeelding 108. Kelderplattegrond fase Afbeelding 109. Begane grond platte-


9. Het resterende muurwerk van deze grond van fase 9. Het resterende muur-
fase is met een kruisarcering aange- werk van deze fase is met een kruis-
geven. arcering aangegeven. Het muurwerk,
dat waarschijnlijk uit deze fase stamt,
is met een enkele arcering aangegeven.
- 213 -

Afbeelding 110. Plattegrond van de Afbeelding 111. Plattegrond van de


eerste verdieping van fase 9. Het tweede verdieping van fase 9. Het
resterende muurwerk van deze fase is resterende muurwerk van deze fase is
met een kruisarcering aangegeven. met een kruisarcering aangegeven.

Afbeelding 112. De achtergevel van het kasteel op een schilderij, dat de be-
legering van Zaltbommel voorstelt (1574). Het schilderij is thans te bewonderen in
het stadhuis van Zaltbommel. (Foto: D.B.M. Hermans)
- 214 -

Koud tegen de in fase 8 opgetrokken zuidelijke binnenmuur van de eetzaal, die


niet ~efundeerd was, werd (eveneens in de 16de eeuw) de traptoren opgetrok-
ken. 6 ) Ook deze traptoren is niet of nauwelijks gefundeerd. 64 ) De muurdikte van
de traptoren varieert van 0,40 tot 0,65 m.
Door de vele verbouwingen is thans niet meer na te gaan, of de oorspronkelijke
trap een wenteltrap dan wel een spiltrap was. Ook over de oorspronkelijke platte-
grond van de lraptoren (vier-, zes- of achthoekig) bestaat geen duidelijkheid in de
literatuur. 65

Wat van het in deze fase opgetrokken metselwerk resteert, is middels arceringen
op de afbeeldingen 108 t/m 111 aangegeven.
Het complexe muurwerk op het kelderniveau liet, door zijn bouwkundige toestand,
nauwelijks onderzoek toe. Derhalve kan slechts met grote omzichtigheid uit-
spraken worden gedaan over de anciënniteit van dit muurwerk.
De westmuur van de traptoren is thans nog tot op het eerste verdiepings niveau
aanwezig (P+8,7 5).
De oostmuur is thans nog bijna tot op de oorspronkelijke hoogte aanwezig:
P+13,75.
Onderzocht moet nog worden, of de muur tussen de traptoren en de zaal, op het
begane grond niveau, bij de traptorenfase of bij de oudere zaalbouwfase behoort.

63) Dit zal ook in de 16de eeuw hebben plaatsgevonden. Op een schilderij (1574)
dat in het stadhuis van Zaltbommel hangt, wordt de belegering van de stad
Zaltbommel geschilderd. Op dit schilderij is het kasteel waar te nemen; zie
afbeelding 112. De zaalbouw van het kasteel heeft op deze afbeelding al een
tweede verdieping en boven het dak van de zaal is het tentdak van de trap-
toren waar te nemen. Met andere woorden: de traptoren was al ruim voor
het eerste kwart van de 17 de eeuw opgetrokken; zie fase 10.
De schilder heeft oog gehad voor details: hij plaatst de 6 kruisvensters van
de achtergevel op zeer aannemelijke plaatsen; op de begane grond van de
keuken toren heeft hij een bolkozijn geschilderd in plaats van het meer voor
de hand liggende kruisvenster. Ook uit de manier, waarop hij de daken op el-
kaar laat aansluiten en uit de plaatsing van de schoorstenen, blijkt dat hij
het kasteel goed kende, of "naar het leven heeft getekend". Daarom is het
merkwaardig, dat hij de ronde toren en de uitbouw van de zaal niet in zijn
kunstwerk heeft opgenomen.
64) Onder de keldertrap van de traptoren bevindt zich diagonaal muurwerk, dat
niet op het bestaande muurwerk aansluit. Dit duidt erop, dat de traptoren op
de plaats van een ouder bouwsel staat. Het reëel dreigende instortingsgevaar
van het opgaande muurwerk van de traptoren belette verder onderzoek naar
(en dus fasering van) het schuine muurwerk.
Door de werkzaamheden in het gangetje onder de noordmuur van de trap-
toren (put 1) is bekend, dat de spil van de traptoren niet of nauwelijks is ge-
fundeerd; zie Bijlage VII en Hoofdstuk 4: Blad 5.
65) Zie Bijlage VII.
- 215 -

Bouwfase 10

o 2 4 6 8 10 20

FASE 10

Afbeelding 113. Bouwfase 10. Datering XVI. Zie ook afbeelding 191.

L -_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __ _ __ _ _ _ _ _ _ _ ~

Afbeelding 114. Plattegrond van de Afbeelding 115. Plattegrond van de


eerste verdieping van fase 10. Het tweede verdieping van fase 10. Het
resterende muurwerk van deze fase is resterende muurwerk van deze fase is
met een kruisarcering aangegeven. met een kruisarcering aangegeven.
- 216 -

~'"
2

~
3

r-- ~
Afbeelding 116. De zuidwesthoek van de eetzaal. In de zuidelijke muur een nis (1),
met daarin een tweede nis <1,) waarin een deur kon wegdraaien; metselwerk lis
een dichtzetting van de beide nissen. Zie ook de plattegrond op afbeelding 175 en
de doorsnede op afbeelding 178. (neg. no: 1800-7-11)

Nadat de traptoren opgetrokken was, verrees tussen de Traptoren en de Ronde


toren de kleine, 4 verdiepingen hoge Noordvleugel. 66 ) Tegen de Eetz)'al werd op
de tweede verdieping van de nieuwe vleugel een privaat uitgekraagd. 67
Enige tijd nadat de Traptoren tegen de zuidmuur van de Eetzaalvleugel aan§)ezet
was, werd het begane grond niveau van deze vleugel bijna 90 cm opgehoogd. 6

66) Het is erg verleidelijk, om aan te nemen dat oorspronkelijk de huidige kelder
en begane grond verdieping één ruimte vormde. Deze open ruimte was een
overwelfd gedeelte van de binnenplaats. Dit gewelf is thans nog aanwezig.
Op afbeelding 142.6 is duidelijk waarneembaar, dat het gewelf niet op de
zuidmuur van de noordvleugel rust. In latere tijd is de opening tussen deze
ruimte en de binnenplaats door een halfsteens muurtje dichtgezet. Dit
muurtje was niet in het verlengde van de traptoren geplaatst, omdat het be-
gane grond vertrek van de ronde toren verlicht moest worden door een
venster, dat op de binnenplaats uitkeek; zie afbeelding 142.1. en 150.8.
67) Dit privaat is op afbeelding 117 zichtbaar. Op dezelfde plaats zal omstreeks
1900 de toiletuitbouw verrijzen; zie Bijlage VII. Boven deze toiletuitbouw is
thans nog de dichtzetting van het 16de eeuwse privaat waar te nemen; zie
afbeelding 134.5.
68) Dit blijkt uit een 1,25 m hoge nis in de zuidelijke muur; zie afbeelding 116 en
en de plattegrond c.q. de doorsnede over deze nis op de afbeeldingen 175 en
178. In deze nis kan een (openstaande) deur wegdraaien; deze deur heeft een
toegang tot de noordvleugel in de westmuur van de eetzaal afgesloten.
Ook blijkt de verandering van het niveau uit de aanwezigheid van een schiet-
gat op het huidige vloerniveau, onder het oostelijke venster in de noordmuur
van de Eetzaal (1.4); zie de afbeeldingen 96, 97, 103 en 104.
Tussen het gewelf van kelder 0.4 en de begane grondvloer bevindt zich onge-
veer 70 cm ruimte; zie hoofdstuk IV, Blad 7.
Het voormalige vloerniveau van de Eetzaal heeft dus tenminste 70 cm lager
gelegen. Na de ophoging werd de "keukencamertrap" in de noordmuur van de
zaalbouw uitgebroken; zie bijlage VII.
- 217 -

Afbeelding 117. Tekening van het kasteel in het begin van de 17de eeuw. (Tekening
in het bezit van de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen). (Foto:
Rijksdienst voor de monumentenzorg; neg. no: 1767)

Door het ophogen ontstond de mogelijkheid een verdieping tussen de bestaande


westelijke kelder (00.5) en de nieuwe begane grond (1.4) te voegen; dit is kelder
0.5. 69 )
De noordgevel van de eetzaalvleugel wordt heringedeeld: hij krijgt 6 regelmatig
geplaatste vensters (in drie assen). In de hoek die de gevel maakt met de keuken-
toren wordt, op de eerste verdieping, een privaat uitgekraagd. 70)

69) Zie de resultaten van put 4.1.


70) Dit privaat is zichtbaar op de vroegst bekende tekening van het kasteel; zie
afbeelding 117. Het privaat wordt in 1781 gesloopt. Het metselwerk blijkt
hard als metaal te zijn ("de stenen braken eerder dan de voegen"). Daarom
neemt men de vrijheid de voormalige doorgang op een goedkope manier dicht
te zetten. Want in 1984 zal blijken, dat men alleen maar aan de binnen- en
buitenzijde een halfsteens muurtje had opgemetseld. De naden hiervan zijn
zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde zichtbaar, zie afbeelding
96.6. De niet volgemetselde ruimte (30 x 75 x 175 cm) werd volgestort met
brokjes puin en kalk; zie afbeelding 166.6. Zie Kamphuis, pag. 54.
- 218 -

Eveneens na het verrijzen van de traptoren werd op de bestaande zaalbouw de


eerste verdieping opgetrokken. 71)

Door middel van arceringen is op de afbeeldingen 114 en 115 aangegeven, wat


resteert van het in deze fase opgetrokken muurwerk.
Het in deze fase opgetrokken muurwerk van de eerste verdieping van de zaalbouw
is nog volledig aanwezig.
Van de noordvleugel is de zuidgevel in 1966 vrijwel geheel ingestort; zie afbeel-
ding 143. Het restant van de gevel, op het kelder- en begane grond-niveau, is
waarschijnlijk niet oorspronkelijk. Van de noord gevel stamt het muurwerk boven
de eerste verdiepingsvloer van deze fase; zie afbeelding 134 boven 1.

71) Dit blijkt uit het (ter hoogte van de eerste verdieping) koud aansluiten van
het zaalmuurwerk op het traptorenmuurwerk. Wellicht werd bij deze ge-
legenheid het begane grond niveau van de zaal opgehoogd (van P+l,20 tot
P+l,68; zie hoofdstuk 11). Dit moet na 1524 en voor 1629 hebben plaatsge-
vonden; zie hoofdstuk 11 en noot 63.
Na realisatie van deze fase heeft het kasteel een omvang bereikt, die op de
vroegst bekende tekening waarneembaar is; zie afbeelding 117; zie voor het
kapplan afbeelding 155.
- 219 -

Bouwfase 11

o 2 4 6 8 10 20

FASE 1.l

Afbeelding 118. Bouwfase 11. Datering XVII-XVIII. Zie ook afbeelding 192.

Afbeelding 119. Kelderplattegrond


fase 11. Het resterende muurwerk
van deze fase is met een kruis-
arcering aangegeven.
- 220 -

Afbeelding 120. Tekening van het kasteel in de tweede helft van de 18de eeuw.
(Foto: onbekend)

In het laatste kwart van de 16de eeuwen in de 17de eeuw zal men veel her-
stellingen aan het kasteel moeten verrichten. 72 )
In de 17de eeuw werd de doorgang tussen de kelders 0.1 en 0.2 van twee onder-
steunende muurtjes voorzien.
In de 18de eeuw werd (wellicht samenvallend met het dempen van de binnen-
gracht) de westelijke weermuur vervangen door een "tuinmuur". Dit zal het kleine
plein visueel wat meer ruimte en licht hebben gegeven.
In 1766 werd in de keukentorenkelder een 0,65 m brede en 6,0 m lange muur opge-
trokken, omdat het gewelf zettingsverschijnselen ging vertonen. Men vreesde, dat
zonder deze ondersteuning het op de begane grond staande fornuis, met de
buitengewoon zware schoorsteen, door het gewelf zou zakken. De situatie werd
zelfs zo kritiek geacht, dat de Rentmeester opdracht tot 'opmetselen gaf, zonder,
zoals gewoonlijk, vooraf toestemming aan zijn principaal te vragen.7 3)

72) In 1589 werd het kasteel ingenomen door de Spanjaarden onder bevel van Van
Mansfeld. In 1590 werd het kasteel belegerd door Prins Maurits. Nadat 1400
kanonschoten op het kasteel (c.q. vesting) afgevuurd waren, gaf de bezetting
zich over (Arnold van Buchel pag. 199). Het lijkt mij niet onmogelijk, dat na
dit bombardement het een en ander aan het kasteel te repareren viel.
73) Zie Eliëns en Harenberg, pag. 215. Merkwaardig is, dat volgens de cor-
respondentie van de Rentmeester de 0,65 m brede muur drie "mopstenen"
breed werd uitgevoerd.
De muur is thans ongeveer 2,5 m hoog. Volgens de correspondentie is hij 9
voet (ongeveer 2,7 m) hoog opgetrokken. Dit betekent, dat het 18de eeuwse
loopvlak op P-2,40 of hoger moet hebben gelegen. Op deze hoogte is in
kelder 0.3A geen loopvlak aangetroffen; zie put 17. In kelder 0.3B werd
echter in put 5 wel een plaveisel op deze hoogte gevonden. (Thans bevindt
het loopvlak van kelder 0.3A zich op P-2,18).
- 221 -

0_ _2~~
4 ~6~8 _ _10~========~20 H
BEGA NE GROND
RECONSTRUCTIE
FASE 10 (1800)
___ i
Afbeelding 121. Reconstructie van de begane grond na het uitvoeren van fase 10.
De benamingen voor de vertrekken in de correspondentie van 1781 zijn (voorzover
de vertrekken bij naam worden genoemd):
1.1 Achterste kamer
1.2 Zaal
1.3A Keuken
1.3B Bottelarij met daarboven een Rookzoldertje
1.3C Bijkeuken
1.4 Eetzaal
1.11A Mijnheerskamer
1.11B Cabinet

De vorm van de traptoren is onbekend; zie Bijlage VII.


Voorts worden niet bij naam genoemd: 1.6, 1.7 en 1.12 (als we er van uitgaan, dat
de zuidvleugel de vertrekken 1.11A en 1.11B bevat; zie Bijlage V).
1.11C is waarschijnlijk al voor 1781 dichtgemetseld; in 1752 is het een provisie-
kamertje.
- 222 -

le VERDIEP ING
o 1 4 6 8 10 10 H
RE CONS TR UCTIE
FA SE 10 11800)

- - - - - - - ------'

Afbeelding 122. Reconstructie van de eerste verdieping na fase 10.


De benamingen voor de vertrekken in de correspondentie van 1781 zijn (voorzover
de vertrekken bij naam worden genoemd):
2.1 de achterste boven kamer
2.2B de Mamsel
2.2C het washok (deze functie verklaart de grote schouw in dit vertrek). Als
later, in fase 11 de vertrekken 2.2B en 2.2C bij elkaar gevoegd worden,
krijgt het nieuwe vertrek de naam mamsel en gaat functioneren als lin-
nenkamer.
2.3A de Keukencamer
2.5 kamer boven de eetzaal
2.11A de Blaeuwcamer
2.11B het Cabinet

De vertrekken 2.2A, 2.2, 2.6, 2.7 en 2.12 worden niet bij naam genoemd.
- 223 -

Het tentdak van de keukentoren werd in 1781 gedeeltelijk gesloopt. Met behoud
van de bfuikbare gedeelten van de oude kap werd een schilddak met plat ge-
maakt.7 4,
In deze fase werd de doorgebroken toegang tot de oudste kelder (00.5) van het
westelijk gedeelte van de eetzaalvleugel dichtgemetseld. Voordat men tot dicht-
zettinf5 overging, heeft men eerst ongeveer 1 m 3 (keuken) afval in de kelder ge-
stort. )
Het in deze fase opgetrokken metselwerk is, zoals op afbeelding 119 middels
arcering is aangegeven, nog geheel intact.

74) Zie voor het toen ontstane kapplan de reconstructie op afbeelding 156. Zie
Kamphuis; pag. 62.
75) Deze kelderruimte is in 1984 voor het eerst sinds de dichtzetting in de
18de eeuw weer toegankelijk gemaakt. Het afval bleek zeer veel glas- en
aardewerkfragmenten te bevatten. Hieruit kon een fraaie collectie
schalen en kommen samengesteld worden; zie afbeelding 44 en zie de re-
sultaten van put 4.1. Dit afval en de vele reparaties, die in de periode
1781-1782 in de brieven van de rentmeester worden verantwoord, onder-
steunen de (niet gedocumenteerde) stelling van Van den Berg (pag. 473),
dat het kasteel op het laatst van de 18de eeuw gedeeltelijk verwoest is.
Na deze reparaties heeft het kasteel een vorm gekregen, zoals op af-
beelding 120 is waar te nemen. Op de afbeeldingen 121 en 122 zijn de plat-
tegronden van de begane grond en de eerste verdieping gereconstrueerd.
Bij deze plattegronden moet in acht worden genomen, dat de aanwezigheid
van de scheidingsmuur (een voormalige trapgevel) tussen LIlA en 1.11B
(respectievelijk 2.11A en 2.11B) niet bewezen kan worden. Ook is nog niet
bewezen, dat de scheidingswand tussen 2.4 en 2.5 in deze periode aan-
wezig is. Door de grote hoeveelheid bouwsporen kan voor de indeling van
de eerste verdieping van de keukentoren een alternatief worden gegeven;
zie afbeelding 166. Op afbeelding 156 is het kapplan van deze fase gere-
construeerd.
- 224 -

Bouwfase 12

o 2 , 6 a 10 20

FASE 12

Afbeelding 123. Bouwfase 12. Datering XIXa-c. Zie ook afbeelding 193.

~~/[;:hN!6>~~:é T~ $;:;i)/kh.-
4:hû"u-?<! 1:._.";;.. , \. ,E~"':h 6-? ;-.:;- ~;;ad"'4~~~kti4..?2.
Afbeelding 124. Tekening van het kasteel gemaakt op 4 september 1832 door Kapt.
Gevers van Endegeest. (Herkomst: Atlas van Stolk; cat. 7117/65)
- 225 -

Afbeelding 125. Tekening van de zuidwestzijde van het kasteel in het jaar 1844
door F .N.M. Eyk van Zuilichem. (Herkomst: Leiden U.B. Bodel Nijenhuis: 309-III-
9).

In het eerste kwart van de vorige eeuw werden het restant van de westelijke weer-
muur (de tuinmuur) en de trapgevel van de zuidvleugel afgebroken. Op de poeren
van de voormalige weermuur werden grondbogen geslagen en hierop verrees een
nieuwe, 0,60 à 0,80 m brede en 11 m hoge voorgevel. Deze gevel had 6 vensteras-
sen, één as had blinde vensters/ 6) ~et voormalige binnenplein werd opgedeeld in
drie naast elkaar liggende ruimten.?7

76) Achter het blinde venster bevond zich de noordelijke (binnen) muur van de
zuidvleugel; zie de reconstructie tekening van de voorgevel op afbeelding
127.
77) De middelste ruimte vormde op de begane grond de vestibule (zie
afbeelding 4: ruimte 1.9). Op het kelderniveau werd deze ruimte door gang
(0.9) ingenomen, die een T-vormige plattegrond had; zie afbeelding 3:
ruimte 0.9. Op de eerste verdieping werden de twee zuidelijkste
vertrekken van het voormalige binnenplein (2.9 en 2.10), naderhand
samengevoegd.
Voordat het binnenplein bij het woonvolume getrokken werd, was het
zuidelijk gedeelte op de eerste verdieping van de zaalbouw in twee
- 226 -

Afbeelding 126. De voorgevel van het kasteel tussen 1814 en 1868.


(F oto: onbekend)

Het voor schild van het nieuwe dak moest om esthetische redenen onder dezelfde
hoek komen te staan als het dak van de zuidvleugel. Tevens moest de nok van het
dak boven het voormalig binnenplein de nok van de zuidvleugel op gelijke hoogte
snijden; zie het kapplan op afbeelding 25. Daar het binnenplein veel breder is dan
de zuidvleugel, betekende dit dat het achterschild van het dak boven het voorma-
lige binnenplein, niet dezelfde hoek kon krijgen: slechts 46 0 • De overige schilden
stonden onder een hoek van 57 0 • Onder deze kap bevonden zich twee woonlagen
boven een kelderverdieping. Het loopvlak van de kelderverdieping werd op P-1,35
gebracht. Hiervoor moest het voormalige binnçnplein 0,60 m opgehoogd worden.
De kap van de noord vleugel werd verhoogd 78 } opdat ook deze nok zich op gelijke
hoogte zou bevinden als de nok van het dak boven de voormalige binnenplaats. De
traptoren werd ook onder dit dak gebracht. Daarvoor werd het bovenste gedeelte
van de noordmuur van de traptoren gesloopt; zie de doorsnede op afbeelding 178.

vertrekken gesplitst; zie afbeelding 122, de vertrekken 2.2B en 2.2C. De


nieuwe vleugel op het voormalige binnenplein verhinderde lichttoetreding
in het westelijke vertrek (2.2C). Derhalve werd de scheidingswand tussen
de beide vertrekken gesloopt en ontstond een 8,25 x 5,5 m groot vertrek;
zie op afbeelding 5 de plattegrond van de eerste verdieping: 2.2B. Dit
vertrek werd magertjes verlicht door slechts één venster in de oostmuur •
Om de lichttoetreding te vergroten werd naast de uitbouw van de zaal een
tweede venster uitgebroken. Dit werd het noordelijke venster van het
vertrek. Dit venster onderscheidt zich duidelijk van het oudere venster: de
vellingkanten en de zitbanken ontbreken. Tevens verschillen de
onderdorpels en het muurwerk daaronder van elkaar.
78) De verhoging van de kapvoet is waar te nemen op afbeelding 134.!t. De
moet van het oorspronkelijke dak is zichtbaar op afbeelding 142.20.
- 227 -

Afbeelding 127. Recon-


structie van de voorgevel
en zijn plattegrond in de
periode 1814-1868.
Op de gereconstrueerde
plattegrond is waar te
nemen, hoe de blindnis
gedeeltelijk voor de
m~ mo m noordmuur van de zuid-
vleugel staat.
B
8 mmo m

De zeshoekige toren kreeg op de eerste verdieping aan de zuidzijde een balkonJ9)


In de tweede helft van de 19de eeuw 80 ) werd aan de zuidzijde van de woontoren
het een en ander verbouwd: aan de oostzijde wordt een toiletuitbouw opgetrokken
en aan de westzijde wordt, o~ de eerste verdieping, een venster uitgebroken ten
behoeve van een toiletruimte. 1)

Van het in deze fase opgetrokken muurwerk resteert, zoals op de afbeeldingen 74,
76 en 79 is aangegeven, alleen de toiletaanbouw aan de zuidzijde van de woon-
toren.
Aan de ophoging van het dak van de noordvleugel herinneren nog enkele lagen
metselwerk; zie afbeelding 134.4.

79) De bovenstaande verbouwingen hebben waarschijnlijk plaatsgevonden ná


1814 en vóór 1832. In 1814 heeft C.A.D. baron van Nagell het kasteel
aangekocht. Voorzover bekend, wordt het kasteel met zijn nieuwe
voorgevel voor het eerst getekend door Kapt. Gevers van Endegeest in
1832; zie afbeelding 124. Hoewel deze tekening heel accuraat lijkt, is de
weergave van bijvoorbeeld het eetzaaldak niet juist.
80) Op een tekening van F.N.M. Eyk van Zuilichem uit 1844 komen de hierna
te bespreken privaatkoker en het venster van de toiletruimte nog niet
voor; zie afbeelding 125.
81) Op afbeelding 126 is de voorgevel van het kasteel te zien na de bouwwerk-
zaamheden.
- 228 -

Bouwfase 13

0246810
11' 20

FASE 1J

Afbeelding 128. Bouwfase 13. Datering XIXc. Zie ook afbeelding 194.

Tussen 1868 en 1880 82 ) werd de voorgevel in romantische sfeer gewijzigd: het


aantal vensterassen (6 in fase 12) werd gereduceerd tot 4. Voorts werden naast de
zeshoekige toren twee smalle vensters boven elkaar geplaatst.
Boven de vensters werd een zware boogfries aangebracht. De gevel werd voorzien
van schiin )bouwnaden, om de symmetrische uitstraling van de ingangspartij te ver-
sterken.~S3 Deze hoofdingang (een dubbele deur) werd geaccentueerd door grote
portaalbogen, een balkon en een fronton met daarin een uurwerk. Voor de gevel
werd een bordes aangelegd met een 2,75 m brede trap, die het 1,5 m grote hoogte-
verschil tussen het bordes en het voorplein overwon. Het bordes was van een giet-
ijzeren overkapping voorzien.

82) Het is niet precies bekend, wanneer deze verbouwing is uitgevoerd.


Buurman houdt het op omstreeks 1875 (Verslag 1959-1965, pag. 41);
Vermeulen (pag. 116) houdt het op "In de loop der jaren 1870-1880"; Van
den Berg noemt op pag. 473 de periode 1868-1880. (In 1868 overlijdt
C.A.D. baron van Nagell; zijn zoon H.J.H.M.A. baron van Nagell erft het
kasteel). De laatste auteur zal het wat de datering betreft bij het rechte
eind hebben, want Craandijk bezoekt het kasteel in 1872 of 1873; hij
schrijft over het voor "eenige jaren verbouwde kasteel" (pag. 433 en 437).
83) De verticale "bouwnaad" tussen de zuidvleugel en de vertrekken op het
voormalige binnenplein, bevindt zich ruim 1 m noordelijker dan de muur
tussen beide vertrekken.
Zie voorts Bijlage VIII voor de indelingsproblematiek van het voormalige
binnenplein en de waardering, die diverse auteurs opbrengen voor de
nieuwe voorgevel.
- 229 -

Afbeelding 129. Het kasteel in de winter van 1943-44 vanuit het zuidwesten. Links
is het na de oorlog afgebrande bijgebouw waar te nemen. Voor het gebouw de
Sequoia Gigantea. (Foto: Jhr. F.G.L.O. van Kretschmar)

In de noordwestmuur van de zeshoekige toren wordt, op de begane grond, een


venster uitgebroken. 84 )

Thans is boven het maaiveld geen metselwerk van deze fase waar te nemen.

84) Het resultaat van deze verbouwingen is op de afbeeldingen 12 en 129


zichtbaar.
- 230 -

Bouwfase 14

2 4 6
11e 10 20

FASE 14

Afbeelding 130. Bouwfase 14. Datering ± 1900. Zie ook afbeelding 195.

- - _.... _------------~

Afbeelding 131. Kelderplattegrond fase Afbeelding 132. Begane grond platte-


14. Het resterende muurwerk van deze grond van fase 14. Het resterende
fase is met een kruisarcering aange- muurwerk van deze fase is met een
geven. Het muurwerk, dat waarschijn- kruisarcering aangegeven. Het muur-
lijk uit deze fase stamt, is met een werk, dat waarschijnlijk uit deze fase
enkele arcering aangegeven. stamt, is met een enkele arcering aan-
gegeven.
- 231 -

Afbeelding 133. Plattegrond van de


eerste verdieping van fase 14. Het
resterende muurwerk van deze fase is
met een kruisarcering aangegeven.
Het muurwerk, dat waarschijnlijk uit
deze fase stamt, is met een enkele
arcering aangegeven.

Omstreeks 1900 85 ) verrees aan de noordzijde een toilet uitbouw; zie afbeelding
134. Het steens muurwerk is opgetrokken met strengpersstenen (formaat 21 x 10 x
5 cm). Naast de toiletuitbouw werden een tweetal vensters in het muurwerk
geplaatst, die de volledig ingebouwde traptoren van enig natuurlijk licht moesten
voorzien. Vermoedelijk werd ook de loop van de trap in de traptoren in deze fase
gewijzigd. 86
Samenvallend met deze bouwactiviteiten werden de kelder en begane grond ver-
dieping van de noordvleugel van een nieuwe gevel voorzien; zie afbeelding 134.1..
Op de begane grond van de vleugel werd waarschijnlijk een gang aangelegd; zie de
begane grond plattegrond op afbeelding 4: gang 1.6B.
Tevens werd in deze fase kelderruimte 0.11 omgebouwd tot keuken. Om dit ver-
trek goed te kunnen verlichten werd in de zuidgevel een kruisvenster uitgebroken;
zie afbeelding 140&.
Het vertrek is echter .nooit als keuken benut; de schoorsteen was in 1930 nog ge-
heel roetvrij. De te grote afstand tussen deze ruimte en de Eetzaal (1.4) ver-
hinderde het goed functioneren van de keuken.

Op de afbeeldingen 131, 132 en 133 is middel arceringen aangegeven, wat thans


van deze fase resteert: de onderbouw van de noord vleugel en waarschijnlijk de
muur tussen 1.6A en 1.6B; de toiletuitbouw is nog over de volle hoogte aanwezig.
Ook de vensters, die de traptoren moesten verlichten zijn nog intact; helaas zijn
de tongewelf jes boven de raam nissen en portalen gedeeltelijk ingestort.
De spil van de traptoren is tot op grote hoogte intact.

85) Datering: vriendelijke mededeling van L.E.M. barones van Wassenaer-


Crocini, de laatste bewoonster van het kasteel.
86) Zie Bijlage VII.
- 232 -

Afbeelding 134. De toiletuitbouw tegen de westgevel


van de eetzaalvleugel. 1.. is de toiletuitbouw; 1 is de
afschuining met de vensters, die de bordessen 2 en 6
van de traptoren verlichten; muurvak 3 is in 1900
vernieuwd; muurvak !!. is in het begin van de 19de

o eeuw opgemetseld, om de voet van de kap van de


noordvleugel op gelijke hoogte als de kapvoet van de
westgevel te krijgen; muurvak .2. is een dichtzetting
van een privaat, (dit privaat is op afbeelding 117
zichtbaar); 6 en 7 zijn de waterlijsten van de trap-
gevel van de eetzaalvleugel; onder! is een gedeelte
van de westgevel van de keukentoren voor de ver-
bouwing van 1916 waar te nemen; .2. is een tuin-
muurtje. (Foto: Rijksdienst voor de Monumentenzorg,
Zeist; neg. no.: 1874).
- 233 -

Bouwfase 14A

In 191687 ) werd het muurwerk van de keukentoren 2,8 m hoger opgetrokken. De


hierdoor ontstane ruimte, de tweede verdieping, bevatte drie vertrekken en een
toilet; zie de plattegrond op afbeelding 6. Kennelijk was men nogal geschrokken
van het esthetische resultaat van de strengpersstenen van de toiletuitbouw. Want
het muurwerk van de ophoging van de keukentoren kreeg aan de buitenzijde een
huid van grote moppen: formaat: 31 x 15 x 8 cm; gemiddelde lagenmaat 9 cm. Het
overige metselwerk van de 0,75 m dikke muren bestaat uit stenen met een iets
couranter formaat: 17 x 8 x 4 cm.
De kapvorm van de toren (sinds 1781 4 snijdende schilden met plat) werd gewijzigd
in een schilddak; zie afbeeldin§ ~5. Aan de noord- en zuidzijde verrezen middel-
eeuws aandoende schoorstenen. 8
Op de eerste verdieping werd in de westmuur een kloosterkozijn geplaatst. 89 ) Aan
de oostzijde van de noordmuur werd, eveneens op de eerste verdieping, een kruis-
kozijn geplaatst. Deze beide vensters waren noodzakelijk, omdat men de be-
staande ruimte90 ) in twee kleinere vertrekken opsplitste. Deze vensters, en de
vensters van de tweede verdieping, kregen luiken, waarvan de kepers in de kleuren
van Van Wassenaer waren geschilderd: rood, wit en groen.
Op de begane grond werd de "oude" keuken gemoderniseerd.
Op het kelderniveau werd een venster in de noordmuur uitgebroken; hier werd een
nieuwe toegang gemaakt. 91)

Afbeelding 136. Plattegrond van de


tweede verdieping van fase 14A. Het
resterende muurwerk van deze fase is
met een kruisarcering aangegeven.

87) Datering: vriendelijke mededeling van L.E.M. barones van Wassenaer-


Crocini, de laatste bewoonster van het kasteel.
88) Het is niet ondenkbaar, dat bij de wijziging van de kapvorm gebruik is ge-
maakt van de bestaande kapconstructie. In deze oude kap bevonden zich
ook al elementen van het tentdak, dat tot 1781 de keukentoren afdekte;
zie Kamphuis pag. 62.
89) Waarschijnlijk werd dit kozijn ter plaatse van een schietgat geplaatst. Dit
schietgat is zichtbaar op afbeelding 117.
90) In de 18de eeuw wordt dit ongeveer 8,0 x 5,2 m grote vertrek de "keuken-
camer" genoemd; zie Kamphuis, pag. 18.
De twee alternatieve vormen van deze ruimte zijn op de afbeeldingen 122
en 166 waar te nemen.
91) Dit venster is waarschijnlijk ooit een schietgat geweest.
Op afbeelding 137 is de noordgevel van het gebouw voor de verbouwing in
1916 zichtbaar; afbeelding 138 toont de gevel na deze verbouwing.
- 234 -

Afbeelding 137. De noordgevel van de keuken toren voor de verbouwing in 1916.


(F oto: onbekend)

Afbeelding 138. De noordgevel van de keuken toren na de verbouwing van 1916. Op


de voorgrond een heg, die langs de gracht stond. (Foto: Jhr. F .G.L.O. van
Kretschmar)

Het in deze fase opgetrokken metselwerk is nog intact; zie afbeelding 136.
- 235 -

Bouwfase 15

"
_.-.JL._ ._IL._._. _ L._._._. . . . . .~.r . \
--'1 r'-'- ' l ~._._._.~ : ._._.-.' I '
_.J '- ._. ~ L _._ . .JL . _ ._ . ...i. (
r - ' -' .
~--'

o_ 2 4 6 B
-__
10
- - - - --- -- "-- ----::J
20

FASE §

Afbeelding 139. Bouwfase 15. Datering vanaf 12 januari 1945. Zie ook afbeelding
197.

Dit is geen bouwfas~ maar een sloop en instortfase. Op 12 januari 1945 ontstaat
brand in het kasteel. 2) Deze brand heeft, behalve het gehele interieur met de van
elders afkomstige kunstschatten 93 ), alle balklagen en kappen verteerd. Ondanks de
brand is het muurwerk in 1946 nog in redeli jk goede conditie. Herstel van de
brandschade had met gebruikmaking van het bestaande muurwerk zonder veel
constructieve problemen plaats kunnen vinden. Twee jaar later was de toestand
van het muurwerk door inwatering en bevriezing al te sterk achteruitgegaan om
het herstel op een eenvoudige wijze mogelijk te maken.

92) Hoe de brand in het kasteel is ontstaan is niet bekend, omdat er geen oog-
getuigen zijn: de bevolking van 't Eiland werd op 11 november 1944 geëva-
cueerd. In veel literatuur is te lezen, dat de Duitsers het kasteel in brand
hebben gestoken. Dit lijkt mij echter niet waarschijnlijk. Want het kasteel
was (wellicht door de dikke muren) een van de weinige onbeschadigde ge-
bouwen in Nederhemert-Zuid. Vanwege die muurdikte heeft de bevolking
van Bern en Nederhemert-Zuid tijdens het bombardement op Heusden een
veilige schuilplaats in de kelders van het kasteel gevonden. Om dezelfde
reden hebben de Duitse militairen, die zich op de noordoever van de Maas
hadden ingegraven, hun commandopost in een kelder van het kasteel
ingericht (dit was de kelder onder de keukentoren, dus zover mogelijk van
het gealliëerde gevaar af). Zouden deze soldaten hun eigen onderkomen in
brand steken?
93) Bijvoorbeeld de historische kostuums van het Openlucht Museum te
Arnhem.
- 236 -

Afbeelding 140. De zuid gevel van het kasteel in de


winter van 1943-44. Bij 1 een van de drie spaarvelden
met drie boogfriesjes; bij 2 het spaar veld met twee
boogfriesjes; bij 3 en 4 muurankers, die niet gekop-
peld zijn aan vloerbalken; bij 5, 6 en 7 bouwsporen,
die wijzen op een andere gevelindeling; venster 8 is
omstreeks 1900 aangebracht; venster 9 is in de twee-
de helft van de 19de eeuw uitgebroken; in dezelfde
tijd is de toiletuitbouw (10) verrezen. Het kelderven-
ster (11) geeft aan, waarzich in de middeleeuwen de
venstëräs van de woontoren bevond. (Foto: Jhr.
F.G.L.O. van Kretschmar)
- 237 -

Afbeelding 141. De voormalige binnenplaatsgevel van de noordvleugel en de trap-


toren, met daarvoor een uit het begin van de 19de eeuw opgetrokken muur. (Foto:
H. Korswagen: neg. no: 322)
- 238 -

Afbeelding 142. De 16de eeuwse binnenplaatsgevel van de noordvleugel en de trap-


toren, zoals die in de jaren 1962-1966 zichtbaar was. (Foto: H. Korswagen: neg.
no: 355)
- 239 -

Afbeelding 142. 1 is het restant van de


ontlastingsboog van de 19de eeuwse
voorgevel; 1 is de aanhechting van de
voormalige voorgevel; 1. is een bolkozijn,
dat ooit de begane grond van de ronde
toren verlichtte; boven 4 twee dichtgemet-
selde vensters die ooit ruimte 1.6A ver-
24
lichtten; .2 is een voormalige toegang tot
kelder 0.6; onder 6 bevindt zich een ont-
lastingsboog; 7 is -een dichtgezet venster
23 dat gang 2.6A-ooit verlichtte; boven ~ een
ontlastingsboog; 9 is een dichtgezet venster
21 dat gang 3.6A verlichtte; lQ is de voor-
malige hoofd toegang tot de traptoren met
een natuurstenen lijst; .!! is een dichtgezet
10 venster met een natuurstenen lijst; 12 is de
doorgang naar vertrek 1.8; boven 13 een
dichtgezet venster met een bakstenen om-
lijsting; 14 is de toegang tot vertrek 2.8; 15
is een dichtgezet venster met een bak-
stenen omlijsting, de trap liep op halve
hoogte door dit venster; .!.§. is een dicht-
gemetseld venster in venster 15; onder 17
de toegang tot de zakgoot. - -
Naast M de moet van het dak boven de voormalige binnenplaats; boven l2. een ge-
deeltelijk dichtgezet venster met een natuurstenen omlijsting; naast 20 de moet
van het oorspronkelijke dak van de noordvleugel; 11. is het rommelige metselwerk
van de onderbouw van de ronde toren; 22 is de dichtgezette privaatdoorgang van
de begane grond van de ronde toren (zie afbeelding 150.6); 23 is het homogene
metselwerk van de eerste verdieping; 24 is het in krwsverband opgetrokken
metselwerk van de tweede verdieping.

In 1948 94 ) wordt puin' geruimd. Om de gewelven tegen inwateren te beschermen,


zijn door de toenmalige eigenaar, Baron van Wassenaer, betonplaten boven de ge-
welven aangebracht.
Voorts was men voornemens de minst waardevolle delen 95 ) van het kasteel te
slopen. 96 ) Om het overige muurwerk voor lange tijd te kunnen consolideren, werd
een plan opgesteld, dat voorzag in het aanbrengen van een betonplaat ter hoogte
van de voormalige zolder vloer • Men zou dan drie vliegen in één klap slaan: de
betonplaat voorzag in koppeling van de muren en op de plaat kon een afdekking
aangebracht worden en bij een toekomstige restauratie zou de plaat als zolder-
vloer benut kunnen worden.

94) Datering: "Een toelichting bij het consolidatieplan van het kasteel Neder-
hemert", door architect H.L. Mens, 10 september 1949.
95) Met de minst waardevolle delen van het kasteel bedoelde men de vertrekken
op het voormalige binnenplein. Begrijpelijk is dat ook aan de toen 30 jaar
oude tweede verdieping van de keukentoren niet veel historische waarde
werd gehecht.
96) De hoge voorgevel (11 m) en vooral de dunne binnenmuren (halfsteens tot
steens dik) op het voormalige binnenplein, hadden door inwateren en vorst in
drie jaar tijd veel geleden; zie noot 94.
- 240 -

Afbeelding 143. De voormalige binnenplaatsgevel van de noord vleugel na de in-


storting in juli 1966. (Foto: H. Korswagen: neg. no: 428)
- 241 -

Afbeelding 145. De voormalige binnenplaatsgevel van de noordvleugel en de trap-


toren na de consolidatie in 1967. (opname 1983; neg. no: 1800-4-12).
- 242 -

Afbeelding 144. De voorgevel van het kasteel na de consolidatie in 1967 (opname


1985; neg. no: 2103-4-5).

Dit consolidatieplan 97 ) is helaas niet volledig uitgevoerd. Dit betekende dat het

97) Zie noot 94; de bedoeling van het consolidatie plan was:
"Er is uitgegaan van de gedachten dat de consolidatiewerken vele jaren het
gebouw voor verwoesting zullen moeten beschermen, dus deugelijk van con-
structie moet zijn.
Op de tweede plaats is het gewenst dat de voor consolidatie aangebrachte
afdekkingen bij latere restauratie niet alleen intact maar ook dienstbaar zul-
len zijn.
Ten derde moet de afdekking niet alleen het inwateren van de muren van
boven, maar ook het gebouw aan de binnenzijde beschermen.
En op de vierde plaats is het gewenst dat ter vervanging van de door brand
vernielde balklagen in de koppeling van de muren wordt voorzien.
Het is om deze redenen dat de oplossing van al deze problemen is gevonden
in het aanbrengen van een gew. betonvloer ter hoogte van de zolderbalklaag.
De kosten hiervan met bijkomende werken, welke hieronder nader zijn om-
schreven, worden begroot op f 40.000,-."
De consolidatie omvat de volgende werkzaamheden:

"a Het ontlasten van de keldergewelven en het aanbrengen van een beton
afdekking (reeds verricht).
b. Het aanbrengen van de betonvloeren met balken met afmastieken en
voorzien van de nodige zinken afvoeren.
c. Het dichtmetselen der raamopeningen, het bij metselen voor de opleg-
gingen de betonvloeren en balken, het opmetselen van torens en
buitenmuren, het dichtvoegen van scheuren in de gevels en het metselen
der waterkeringen op de betonvloer.
- 243 -

muurwerk, dat reëel instortingsgevaar opleverde gesloopt moest wordep. Helaas


hoorde de zeshoekige toren en de zuidvleugel ook tot dit muurwe.rk. 98J Zoals in
noot 97 te lezen is, waren de keldergewelven al van hun puinbelasting ontdaan en
afgedekt door een betonplaat. Dankzij deze voorziening bestaan de kelderge-
welven nog.
In januari 1959 99 ) werden vleermuizen in de kelders waargenomen. Om de over-
winteringsmogelijkheden van deze dieren zo gunstig mogelijk te maken, werden
maatregelen getroffen, om Is-winters de vorst uit de kelders te houden: vrijwel
alle vensters en toegangen werden dichtgezet. Voorts werd aan de noordkant van
kelder 0.6 een muur opgetrokken om het "lek" in de kunstmatige grot - de vensters
en de toilettoegang - te dichten. Met deze muur beoogde men de "grot" meer
diepte te geven en de vrijwel geheel onder het maaiveld gelegen - dus vorstvrije -
torenkelder 0.7 als laatste toevluchtsoord in barre tijden te ontsluiten. Deze
inspanningen zijn niet voor niets geweest: op Nederhemert komen, in vergelijking
met andere kasteelkelders, veel vleermuizen in grote verscheidenheid voor.l 00 )
Tussen 1960 en 1962 heeft Staatsbosbeheer consolidatiewerkzaamheden verricht.
Er werden enkele kolommen en een muurtje opgemetseld ter ondersteuning van
het opgaande metsel werk. 10 1)

Tussen 1962 en 1966 is de 19de eeuwse muur afgebrok~n, die op het voormalige
binnenplein voor de noord vleugel en traptoren stond. 102 Men heeft slechts korte
tijd kunnen genieten van de toen vrijgekomen 16de eeuwse binnenplaatsgevel: deze
gevel stortte in juli 1966 in.! 03 Daarbij verdween ongeveer éénderde van de

d. Het slopen van de voorbouw en al het verder aangegeven metselwerk


incl. de slechte lagen op de gevels, het maken der benodigde inkassingen,
het bikken en optassen van alle oude handvormstenen alsmede de voor de
bouw benodigde stenen, het afvoeren van al het puin vuil enz. en het op-
ruimen der div. ruimten"
De onderdelen b) en c) werden wegens geldgebrek niet uitgevoerd. Dit zal
zich later wreken: in 1966 stortte de traptoren en de voormalige binnen-
plaatsgevel van de noordvleugel in.
98) De zeshoekige toren was, gezien zijn spaarvelden en de op merkwaardige
hoogte geplaatste muurankers (tussen twee verdiepingen in) in bouw-
historisch opzicht zeer interessant; zie de afbeeldingen 140.1 t/m !i. en 90.2
t/m 7. .
De widvleugel (XIV d-XV) zal bouwsporen hebben bevat van de oorspronke-
lijke verdiepingshoogte en de vertrekindeling; zie afbeelding 140. De muur-
ankers duiden op een moer- en kinderbintenbalklaag, waarvan de traveemaat
aangepast is aan de voormalige opdeling van deze vleugel in twee vertrek-
ken.
99) Zie Van Wijgaarden; pag 110.
100) Het siert Staatsbosbeheer dat zij de door vandalen aangerichte vernielingen
aan deze voorzieningen telkens weer herstelt.
lOl) Dit zijn waarschijnlijk een viertal kolommen: één in de uitbouw van de zaal;
twee kolommen in en boven de buffetkast in de eetzaal (zie afbeelding
162.13 en 14; en een kolom, die in de keukentoren de "keukencamertrap"
ondersteunt; zie afbeelding 159.2. 'Om het opgaande metselwerk op te
vangen, is tussen de zaal en de eetzaal, ter plaatse van de toegang tot de
"keukencamertrap", een halfsteens muurtje opgemetseld; zie de afbeeldingen
161.4 en 171.5.
102) Op de afbeeldingen 141 en 142 is dezelfde zijde van het kasteel voor en na
het slopen van de 19de eeuwse muur te zien.
103) Zie afbeelding 143.
- 244 -

traptoren; tevens werd een gedeelte van de ronde toren in de val van het
muurwerk meegenomen. Deze calamiteiten leidden tot het treffen van noodvoor-
zieningen. 104) De ruïne kreeg een nooddak.1° 5) Dit nooddak heeft helaas niet
genoeg afschot gekregen om de gevolgen van doorzakken teniet te doen. Door de
opeenhoping van water in het midden van de dakvlakken moesten enkele jaren na
de consolidatie nieuwe hemelwaterafvoeren in het midden van de dakvlakken aan-
gebracht worden. Het keukentorendak was inmiddels al zover doorgezakt, dat het
grind naar het midden van het dak rolde. Dit grind moest daarom van het dak ver-
wijderd worden. Het gevolg van deze ontlasting is, dat het dak bij stormachtig
weer staat te klapperen. 106J
Thans gaat het verval steeds verder. 107)

Bij het ter perse gaan van dit artikel bereikte mij het bericht, dat de hierboven
gesignaleerde gebreken aan de daken verholpen zullen worden. Op deze wijze kan
het voortbestaan van de ru ï ne gerekt worden.

Het is niet gebruikelijk, om in een bouwhistorisch betoog een blik op de toekomst


te werpen. Maar het is wenselijk, om aan het einde van dit werk te beklemtonen,
dat de mogelijkheden voor het hierboven ten tonele gevoerde rekken van het
voortbestaan vrijwel nihil zijn. De inwerking van het klimaat (de ruïne heeft 22
jaar onafgedekt gestaan) en het ontbreken van lateien om het muurwerk boven
vensters en toegangen op te vangen, gaan nu hun tol eisen. Het samengaan van
ontkalken en het zetten van het niet opgevangen metselwerk zal in een steeds
sneller tempo het muurwerk uit elkaar drukken en het gebouw ontwrichten.
Echter, uit het feit dat het muurwerk al 40 jaar zonder "normaal" onderhoud onder
extreme condities nog vrijwel volledig overeind staat, blijkt de sterkte en de
souplesse van het metselwerk. Het is nog niet te laat om het gebouw van de
ondergang te redden.

104) Deze voorzieningen werden reeds in 1948 noodzakelijk geacht; de kosten


werden toen op f 40.000 geraamd; zie noot 97); in 1967 zullen zij f 99.113,11
gaan bedragen.
105) De eetzaalvleugel kreeg, om de trapgevel te steunen, een definitief dak.
Na deze consolidatie ziet het kasteel er tamelijk onaantrekkelijk uit, zoals
te zien is op de afbeeldingen 144 (voorzijde; vergelijk de afbeeldingen 126 en
12) en afbeelding 145 (wederom de traptoren, vergelijk de afbeeldingen 142
en 120).
106) Dit bewegelijke dak is verankerd aan het gewelf. Door de voortdurende
krachten, die op het metselwerk van het gewelf werken, wordt het gewelf
uit zijn verband getrokken. Dat dit dak behoorlijk te keer kan gaan, bewijst
een 10 x 20 x 300 cm grote balk, die tijdens een storm in november 1983
naar beneden is gevallen. Om dit mogelijk te maken, moest het keuken-
torendak meer dan 5 cm omhoog zijn gezogen.
107) In augustus 1983 is de eetzaalschoorsteen ingestort. Ook is in deze tijd de
hemelwaterafvoer van het hoofddak door vandalen kapot gemaakt. Sindsdien
zoekt het regenwater zich een weg door het gewelf van de zaalkelder • Het is
thans duidelijk waarneembaar, dat de kalk tussen de stenen van het gewelf
zich langzamerhand oplost: hele schollen pleisterwerk worden van het gewelf
afgedrukt. Tijdens de winter van 1984-85 is zelfs ijs op het gewelf waarge-
nomen. Voorts zijn in de loop van 1984-85 gedeelten van de tandlijst van de
keukentoren ingestort.
- 245 -

Bijlage I

De elementen van een woontoren

In de literatuur wordt het oudste gedeelte van het kasteel Nederhemert vaak de
"donjon" genoemd. Deze uit de franse taal afkomstige benaming is iets te weid~
voor de oudste toren van Nederhemert. Het woord donjon heeft een betekenis 1
die hier niet van toepassing is:
- het is de hoofdtoren van een kasteelcomplex, die zich door zijn dimensies duide-
lijk onderscheidt van de overige fortificaties.
- deze toren is bij een belegering het laatste toevluchtsoord.
- vanuit deze toren wordt het omliggende kasteelterrein beheerst en een even-
tuele belegering geleid.
- de lagere verdieping(en) van de toren bevatten opslagruimten.
- soms bevat de toren woonruimte voor de kasteelheer.

Het zal de oplettende lezer duidelijk zijn dat, met deze definiëring van het begrip
donjon, Nederland op een enkele uitzondering na, geen donjons heeft. Wellicht is
het beter het begrip donjon te reserveren voor het type kasteel torens, die in het
duitse spraakgebied "Bergfried" worden genoemd. Bij eenvoudige, solitair staande
torens, zoals die van Nederhemert, verdient het voorkeur de woonfunctie van de
toren de naamgeving te laten be invloeden: daarom kan hier m.i. beter het begrip
woontoren worden gehanteerd.

Om van een woontoren te mogen spreken, moeten drie elementen in de toren aan-
wezig zijn: een waterput, een privaat en een haard.
De waterput vinden we bij Nederhemert op de begane grond in de oostmuur; zie de
afbeeldingen 75.3. en 77 •
Op de begane grond is geen privaat aanwezig, wel vinden wij op de eerste ver-
dieping in de zuidoosthoek een privaat; zie afbeelding 146.
Op de begane grond bevat de zuidelijke muur bouwsporen van twee vensters; zie
de afbeeldingen 75 en 76. Een van deze vensters bevindt zich, net als het venster
op de kelderverdieping, precies in het midden van de zuidelijke muur. Het tweede
venster bevindt zich in het oostelijk gedeelte van de muur.
Het is erg verleidelijk, om het meest oostelijke venster aan te zien voor de door-
gang naar een secreet. Afbeelding 146 toont een reconstructie van de (mogelijke)
oorspronkelijke situatie. Dit privaat zal in latere tijd weggebroken zijn, om plaats
te maken voor het venster. Helaas ontbreken tot nu gegevens, om deze aanname
te bewijzen. Beide vensters zijn van vellingkanten voorzien.
In latere tijd zijn de vensters (c.q. de voormalig privaatdoorgang) verplaatst, opdat
de vensterindeling in het vertrek regelmatiger werd.

1) Zie Viollet-Ie-Duc; M.: "Dictionnaire raisonné l'architecture"; Deel V; pag.


34-96.
- 246 -

Afbeelding 146. Reconstructie van de


oorspronkelijke sanitaire voor-
zieningen van de woontoren.
Het is niet onmogelijk, dat de kokers
zich in de muurdikte zelf hebben be-
vonden. Ook is het denkbaar, dat het
privaat op de eerste verdieping geen
gemetselde koker had.
De noordelijke dagkant van de venti-
latiesleuf van het privaat op de
eerste verdieping is thans nog over
een lengte van 75 cm aanwezig.

BEGANE GROND 1e VERDIEPING

RECON5 TRUC TIE


" SECRETEN "

De haard, de derde eis voor het functioneren van de toren als woontoren, kan op
geen enkele verdieping aangeduid worden. 2) We mogen echter, gezien de indeling
van het vertrek op de begane grond, verwachten dat de haard tegen de westmuur ,
ten noorden van het hiervoor genoemde venster, heeft gestaan; zie afbeelding
75.!. Daar het oorspronkelyke muurwerk hier geheel is verdwenen, kan deze stel-
ling niet gestaafd worden. 3

Tegen het functioneren van deze toren als verdedigbare woontoren pleit de (voor
een woontoren) onwaarschijnlijk brede foort: 1,60 m. Ook de oorspronkelijke
hoogte van de poort mag er zijn: 3,65 m. 4

2) Blijkens de bouwsporen in de noordelijke muur van de woontoren, zijn er


di verse rookkanalen in dit muurwerkgedeel te uitgehakt. Geen van de schoor-
stenen lijkt bij de oorspronkelijke bouw opgetrokken te zijn. Tot 1945 was
een van deze kanalen in gebruik als afvoer voor een kolenkachel die tegen de
noordmuur van de woontoren was geplaatst.
3) Tot de brand in 1945 bevond zich in de dikte van de westmuur de zogenaam-
de Bibliotheekgang. In een inventaris van 1752 wordt deze ruimte in de muur
de "Provisiekamer" genoemd. Dit vertrek was met behulp van een boog ge-
deeltelijk uitgekraagd over de binnenplaats. De boog was geslagen van de
woontoren naar de zuid vleugel en zodoende was deze provisiekamer ook van-
uit de zuidvleugel bereikbaar. Op afbeelding 120 is die uitkraging zichtbaar;
zie voor de plattegrond afbeelding 121.
4) Aangenomen dat de huidige poortnis geen portaal voor een kleinere poort
was.
- 247 -

Bijlage 11

De muurtrappen in de woontoren.

Oorspronkelijk bevatte de woontoren drie muurtrappen, die de kelder-, de begane


grond- en de zolderverdieping met elkaar verbonden. De oorspronkelijke loop van
de trappen is op afbeelding 73 gereconstrueerd.
Opvallend is de variatie in traphelling; de keldertrap heeft een helling van ± 47 0 ;
de (oorspronkelijke) trap tussen de begane grond en de eerste verdieping ver-
moedelijk 33 0 en de laatste trap vermoedelijk 36 0 •
Het oorspronkelijke portaal - op P+1,90 - tussen de keldertrap en de begane grond
trap, zal zich westelijk van het midden van de noordmuur hebben bevonden. De
keldertrap sluit onder een kleine hoek (± 70 ) op dit portaal aan; zie de afbeel-
dingen 73 en 75.
Het portaal zal na verloop van tijd ook toegang hebben gegeven tot ,de begane
grond van de in de 3de bouwfase gerealiseerde zaalbouw; zie afbeelding 147 A:
situatie I.
De vanuit dit portaal vertrekkende trap naar de Ie verdieping kwam op P+6,20l}
uit in een portaal in de oostmuur.
Door een tot nu toe onbekende oorzaak is het vloerniveau van de eerste verdieping
± 0,35 m verlaagd. Vermoedelijk werd het loopvlak van de begane grond van de
woontoren ± 0,30 m opgehoogd. De nieuwe (middelste) moerbint van de Ie ver-
diepingsvloer onderbrak de oorspronkelijke ontlastingsboog boven de poort door-
gang; daarom werd een nieuwe boog geslagen; zie afbeelding 68.!t. respectievelijk
68.2. en vergelijk de afbeeldingen 147B en 147C.
Gelijktijdig met het verlagen van het niveau van de eerste verdieping werd het
portaal in de oostmuur en de begane grond muurtrap ± 0,35 muitgehakt.
Di t uitkappen van de trap is bewust gedaan, om het portaal op de begane grond
naar het oosten te kl!nnen verschuiven. Hierdoor ontstond ter plaatse van het
oorspronkelijke portaal ruimte voor een schouw. Het rookkanaal kon, zonder door
een muurtrap gehinderd te worden, in de dikte van de muur worden uitgehakt.
De in de westmuur van de zaal aanwezige schouw zal buiten gebruik zijn gesteld;
Hij werd gedeeltelijk met metselwerk opgevuld; het restant werd geheel wegge-
hakt ten behoeve van een venster; zie afbeelding 147A situatie 11.
Kennelijk beoogde men met al deze verbouwingen de zaal beter verlichtingsmoge-
lijkheden te geven en de schouw een meer representatieve plaats te geven. Ook
werd de grote hoogte van het vertrek op de begane grond vari de woontoren tot
een iets behaaglijker formaat teruggebracht; 4,30 m respectievelijk 3,65 m.
Op de tekening van afbeelding 117 is het schoorsteenkanaal van de schouw van
situatie I zichtbaar tussen de nok van de ronde toren en de kap van de traptoren.
De schouw van de zaal heeft derhalve tenminste tot in het begin van de 17de eeuw
tegen de westmuur van de eetzaal gestaan. Op een 18de eeuwse tekening
(afbeelding 120) is situatie 11 reeds gerealiseerd: het rookkanaal is door de nok van
het zaal-woontorendak gevoerd en ter plaatse van de voormalige schoorsteen
bevindt zich nu een dakkapel.

1) Dit vloerniveau kan afgelezen worden op de oostmuur en in het uitgespaarde


privaat in de zuidoosthoek van de woontoren. Het is thans nog niet met
zekerheid te zeggen, hoe de balklaag, corresponderend met dit niveau, opge-
legd was: sporen van balkgaten enlof kraagsteentjes ontbreken. Misschien
hebben de moerbinten op een - op de verjonging van de muur gelegen -
strijkbalk gerust.
- 248 -

Afbeelding 147. Het trapportaal op de


eerste verdieping van de woontoren. De
foto is genomen in de muurtrap, die van
de begane grond naar de eerste ver-
dieping leidt. Links het venster van het
portaal. De nis (eigenlijk een spaarveld)
en het gewelf boven het portaal werden
in 1781 aangebracht. (neg. no: 2103-2-
12).

SITUATIE UI

Afbeelding 147A. Gereconstrueerde wijzigingen van de noordelijke woontoren-


muur.
Situatie I: in de woontorenmuur de oorspronkelijke muurtrappen; de stookplaats
van de Zaal stond vermoedelijk tegen de westmuur •
Situatie 11: De muurtrap van de begane grond naar de verdieping is ± 0,35 m uitge-
hakt; het portaal is naar het oosten verplaatst; de stookplaats van de zaal werd
door een venster vervangen; ter plaatse van het oude portaal werd een nieuwe
stookplaats gebouwd.
Situatie lIl. De gereconstrueerde situatie omstreeks 1930.
- 249-

Afbeelding 147B. Noord-


zuiddoorsnede over de
woontoren omstreeks
1300. 1 is het oorspronke-
lijke niveau van de eerste
verdieping (P+6,20); 1 is
het oorspronkelijke
begane grond ni veau
(P+1,90); 3 is het oor-
spronkelijke kelder niveau
(P-2,90>; 4 is de oor-
spronkelijke poortopening;
5 is de put; 6 is de oor-
spronkelijke muurtrap; 7
is de (vermoedelijk) oor-
spronkelijke balklaag op
P+9,80; 8 is een on-
PO - -PO bekende beëindiging van
de muren.

De gereconstrueerde aansluiting van de derde trap op de zolderverdieping (c.q. op


het weergangniveau) is niet bewezen; zie afbeelding 73. Bij deze trap is niet alleen
de aansluiting van de onderste trap op de kelderverdieping als inspirerend voor-
beeld genomen. Ook de dakkapel (die uiteraard thans niet meer aanwezig is) ter
plaatse van de aansluiting pleit voor deze aanname. Want deze dakkapel is voor
normaal gebruik nogal ongelukkig geplaatst: vrijwel onder een hoekkeper; zie af-
beelding 10. De dakkapel op deze plaats wordt verklaarbaar, als men aanneemt dat
hij de aansluiting van de muurtrap op de zolderverdieping belicht.
Op het kasteel Dever te Lisse is sinds de restauratie van 1975-1978 een vrijwel
identieke situatie (een muurtrap verlicht door een dakkapel) te bewonderen.

De muurtrappen in de woontoren hebben nogal dunne binnenmuren (t à 1 steens).


De door de gewelf jes veroorzaakte spatkrachten konden nauwelijks opgenomen
worden door deze muurtjes. Daarom is men al vrij vroeg over gegaan tot het
dichtmetselen van de toegangen van de beide bovenste trappen om uitscheuren van
de muren te voorkomen. In 1777 2) vond men bij toeval deze twee trappen terug en
zij werden weer toegankelijk gemaakt. Al vrij snel moet gebleken zijn, dat het
muurwerk het niet zonder de ondersteunende muurtjes in de trappen kon stellen.

2) Zie Eliëns en Harenberg; pag. 216.


- 250 -

Afbeelding 147C. Noord-


zuiddoorsnede over de
woontoren na de wijziging
van de verdiepingshoog-
ten. 1 is het oorspronke-
lijke niveau van de eerste
verdieping (P+6,20); 2 is
het oorspronkelijke -be-
gane grond niveau
(P+l,90); 3 is het oor-
spronkelijke kelder niveau
(P-2,90); 4 is het huidige
vloerniveäU van de eerste
verdieping (P+5,86); 5 is
het huidige vloerniveau
van de begane grond ver-
dieping (P+2,20); 6 is het
-PO huidige kelderni vëau (P-
2,47}; 7 is het vloerniveau,
dat tot1948 aanwezig was
(P-2,05); 8 is de huidige
"poortopening"; 9 (gestip-
peld) is de oorspronkelijke
poortopening; 10 is de put;
11 is de uitgehakte (ver-
diepte) muurtrap.

Want enkele jaren later (1781)3) was de oostmuur (ten zuiden van het portaal)
dermate gescheurd en uit het lood gedrukt, dat men hem ~ideeltelijk af moest
breken. Bij het opnieuw ("in 't loot") opmetselen van de muur werd de zoldertrap
dichtgemetseld; zie afbeelding 79 •..!!t. respectievelijk 79 •.!2.. Een nis, die toen op de
plaats van de voormalige traptoegang in het muurwerk van het portaal aange-
bracht is, moest de herinnering aan deze trap levend houden; zie afbeelding 147.
Ook aan de binnenzijde van de toren is waarneembaar, dat de bovenste trap "vol-
gemetseld" is. Boven de poortboog bevindt zich een balkgat; zie afbeelding 68.8.
Uit het steenformaat en de voegafwerking van het muurwerk achter dit balkgat
blijkt meteen dat dit metselwerk achteraf is toegevoegd. Er bevindt zich zelfs
boven het balkgat een sleuf tussen het oude en het nieuwe metselwerk. In deze
sleuf zijn de verschillen in het metselwerk eveneens duidelijk waar te nemen.

3} Zie Kamphuis; pag. 64-65


4} Dit muurwerk is thans nog waarneembaar; zie afbeelding 51.8. Ook wordt in
de 18de eeuwse rekeningen geschreven over twee zeer zware-ankers, die het
nieuwe muurwerk op zijn plaats zouden moeten houden. Deze muurankers
zijn eveneens nog aanwezig.
- 251 -

Bijlage In

Hypothese van de optische correctie.

liet hieronder volgende betoog is nog niet onomstotelijk bewezen; het is bedoeld
als een uitnodiging om, in de toekomst, deze verschijnselen op hun onderlinge
samenhang te controleren.

De poer op de noordwesthoek van de woontoren moest één kwart van de totale be-
lasting van het gebouw dragen (aangenomen, dat de grond bogen de helft van de op
hun rustende belasting overdragen op de poer). Dit betekent, dat de gronddruk
onder de poer tenminste 3 x hoger is, dan de druk onder de volledig gefundeerde
oost- en zuidmuur • Dit moest resulteren in zettingen. I)
Men had dit probleem echter zien aankomen. Daarom waren bij voorbaat "cor-
recties" ingebouwd, om de te verwachten constructieve en optische problemen op
te vangen.
De grondbogen werden klimmend uitgevoerd. 2) Als de poer gezakt was, had men
een normaal liggende boog.
Om te voorkomen, dat de zakking zich openbaarde door schuinlopende voegen in
het opgaande metselwerk, werd een truc toegepast: men variëerde de gemiddelde
lagenmaat. Boven de poer hanteerde men een gemiddelde lagenmaat van 7,4 cm;
deze maat loopt op tot 7,8 cm naar het zuiden en oosten. De onderste lagen met-
selwerk boven de (klimmende) grondbogen lopen op naar het noorden c.q westen.
Door het hanteren v~n de verschillende lagenmaten werd dit oplopen op grotere
hoogte gecorrigeerd. 3
Na de ingecalculeerde zakking van de poer hebben de onderste lagen metselwerk
een vrijwel horizontale stand bereikt. Daarom loopt de bovenkant van het gebouw
iets af naar de poer. Dit zal men bij de bouw van de toren optisch gecorrigeerd
hebben door de kantelen iets hoger op te trekken. Op kanteel hoogte zijn er immers
geen doorgaande lagen metselwerk meer, die het oog enig houvast kunnen geven.
Resumerend kunnen wij stellen, dat deze hele operatie tot doel had, te voorkomen
dat het gebouw een scheefgezakte indruk maakte, als gevolg van een goedkope
(snelle) funderingsmethode.
Diegenen, die ooit het twijfelachtige genoegen hebben mogen smaken, in de klei
van Nederhemert te graven, zullen zich zonder meer kunnen voorstellen, dat al
deze ingrepen ruimschoots opwogen tegen de de hoeveelheid arbeid, die op deze
wijze bespaard werd.

1) Zie de grote scheur boven de noordelijke grond boog; west-oost doorsnede van
put 19 en de daarbij behorende afbeelding 61.1. Deze scheur zet zich gedeel-
telijk in het gewelf voort. De grondboog zelf is echter niet gescheurd. Uit de
scheuren kan de relatieve zakking van de poer ten opzichte van de oostmuur
globaal berekend worden; de zakking is tenminste 25 cm.
2) De noordelijke grondboog toont overduidelijk, dat hij klimmend is uitge-
voerd; zie west-oost doorsnede van put 19. Bij de westelijke grondboog is dit
thans (zonder graafwerk te verrichten) niet meer waarneembaar.
3) Dit verschijnsel wordt ook aangetroffen bij bijvoorbeeld de NH kerk te
Sprang (NB) en het voormalig kasteel Altena te Delft (vriendelijke mede-
deling Dr. Ir. J.J. Raue).
- 252 -

Bijlage IV

De ronde torens

Afbeelding 148. De noordwestzijde van de ronde toren. De grote scheur wordt


waarschijnlijk veroorzaakt door de fundering van de oudere, kleinere ronde toren.
(neg. no: 1800-5-12).

Onder de huidige ronde toren bevindt zich het restant van een kleinere ronde
toren, waarvan de fundering is gelegd in bouwfase 2. De diameter (4,70 m) van
deze kleinere toren is een schatting, er kon niet meer dan ongeveer 1 m van de
omtrek van deze toren vrij gelegd worden; zie put 7. De oorspronkelijke toren werd
in een latere fase (4) vergroot: de diameter wordt op 6,50 m gebracht; dit is de
huidige toren. In de zuidoosth~ek van de toren werd op het kelderniveau een
privaat in de muur uitgespaard. 1

1) Daar de beerput onder dit privaat tot de fundering in het metselwerk is uit-
gespaard, mag aangenomen worden dat dit privaat bij de "eerste" ronde
toren behoort; zie de resultaten van put 20.
- 253 -

De putten 2 & 7 geven aan, dat de oorspronkelijke ronde toren in verband is ge-
metseld met de weermuur om het plein. Een poervormige uitbouw verzorgde de
aansluiting met de noordelijke weermuur; zie hoofdstuk IV, blad 8. Schuin georiën-
teerd muurwerk verbond de toren met de westelijke weermuur • Het is niet on-
mogelijk, dat zich op deze plaats een stijgpunt (naar de weergang) heeft bevonden.
Door het ontbreken van een profiel over de weermuur kon niet bepaald worden, of
de ophoging van het plein tot P-2,80 tijdens deze fase (het bouwen van de ring-
muur om het plein) heeft plaatsgevonden.
Tegen de hiervoor genoemde fasering pleit het op het privaat aansluitende oor-
spronkelijke (?) muurwerk en de eveneens originele geboorte van het koepelgewelf
van de onderste kelder in deze toren. Tenzij aangenomen wordt, dat het privaat bij
de grotere toren van fase 4 behoort. Dit leidt echter tot de onwaarschijnlijke ver-
onderstelling, dat het oorspronkelijke muurwerk van de eerste ronde toren ten be-
hoeve van het privaat tot op de fundering is uitgebroken. Tenzij (het zal de lezer
duizelen) wordt aangenomen, dat van de eerste kleinere ronde toren alleen maar
de fundering is gelegd. Bij het opmetselen van de grotere toren heeft men gedeel-
telijk gebruik gemaakt van de bestaande funderingen. De in de oudste fundering
uitgespaarde beerkelder kon op deze wijze zonder verdere aanpassingen benut
worden. De laatste veronderstelling lijkt mij de juiste.

~ : .: ' ,',.' .', .' ~ .;

2 3

Afbeelding 149. De "gewelfproblematiek" van de onderste kelder van de ronde


toren. Bij 1 een "normaal" uitgevoerd koepelgewelf. Om extra hoogte voor de ver-
diepingen boven de kelders te winnen, werden de ruimten 0.7 (en 1.7) van een plat
koepelgewelf voorzien (2); de op deze bouwwijze gewonnen hoogte is 2 x hoogte y.
Het gewelf boven 0.7 is gedeeltelijk ingestort; op de restanten van de oude koepel
heeft men een spitse koepel geplaatst (1). De voor dit nieuwe gewelf benodigde
hoogte (x = 50 cm) werd boven het gewelf in ruimte (1.7) gewonnen.
- 254 -

Afbeelding 150. De plat-


tegrond van de begane
grond van de huidige
ronde toren. Bij 1 de
huidige toegang; bij "2 een
thans als venster func-
tionerend schietgat; bij 1
een kaars nis; bij 4 en 5
dichtgemetselde schiet:'
gaten (op afbeelding 151
is schietgat 2. zichtbaar);
bij .&. een doorgang met
een kaarsnis (op afbeel-
7
ding 152 is deze doorgang
zichtbaar); bij 7 de voor-
malige westelijke weer-
muur; bij 8 een thans
dichtgemetsëld venster,
de opening kan ooit vanaf
het plein toegang tot de
toren hebben verschaft;
_~~_=~_2.)M
bij 2. een thans dichtge-
metselde schouw; de muur
tussen 10 en 11 zou uit
een latere bouwperiode
kunnen stammen.

Afbeelding 151. Het


zuidwestelijke schietgat
op de begane grond van
de ronde toren. Het
schietgat is geschikt
voor geschut. De onder-
kant bevindt zich thans
40 cm boven het loop-
vlak. (neg. no: 2103-2-
11)
- 255 -

Afbeelding 152. De door-


gang op de begane grond
van de ronde toren. In de
doorgang een kaarsnis <.!);
voor de doorgang een ui t-
sparing ter breedte van
een halve steen, ver-
moedelijk is dit de spon-
ning voor een deur.
Bij 2 zou de duim van het
geheng gezeten kunnen
hebben. De uitsparing is
thans nog gedeeltelijk
dichtgemetseld (1). Ten
oosten van de doorgang
een spaarveld (4) met
daarboven een spaarboog
(5). (neg. no: 2103-2-10)

Waarschijnlijk heeft men de toren zonder veel omhaal over de oudere fundering
heen gezet. Om het overstek (vermoedelijk 1,5 m) niet al te groot te maken, heeft
de toren een ellipsvormige plattegrond gekregen: de inwendige diameter van
kelderruimte 0.7 is maximaal 3,95 m en minimaal 3,80 m (in oost-west richting).
T och is dit overstek te groot geweest; de scheurvorming in de .toren getuigt van
ongelijkmatige zettingen; zie afbeelding 148. Deze scheuren worden ' overigens niet
alleen veroorzaakt door funderingsproblemen. Ook het thans op instorten staande
gewelf van torenvertrek 1.7 heeft met zijn spatkrachten een behoorlijk steentje
bijgedragen.

Het hierboven reeds genoemde privaat bestaat uit een ongeveer 50 x 50 cm grote
koker. Deze koker verbreedt zich op grotere diepte tot 150 cm. De verbreding
volgt de ronding van de toren; zie hoofdstuk IV, blad 22 & 26. Deze
constructiewijze is uniek voor Nederland.
Ook de plaats van het privaat is merkwaardig: aan de voormalige binnenplaats-
zijde. Daarom heeft het privaat geen uitmonding op de gracht. De stootvoegen
hebben aan de binnenplaatszijde geen mortel bevat. Daar deze voegen dichtgeslibd
zijn met faecaliën, mogen wij aannemen, dat vloeibare bestanddelen door de muur
naar buiten konden vloeien.
- 256 -

We hebben hier kennelijk te maken met een privaat dat door gevangenen benut kon
worden. Door de toegepaste bouwwijze was het onmogelijk voor de gedetineerde,
om te ontvluchten via de privaatkoker en de gracht.
Voor de stelling dat deze ruimte oorspronkelijk de gevangenis was pleit ook de af-
wezigheid van een oorspronkelijke toegang: de huidige trap is uitgehakt. 2} Voordat
deze trap toegang verleende tot de kelder, zal men door een opening in het gewelf
naar beneden zijn "getransporteerd".3) Helaas is de opening in het gewelf niet
meer te traceren, omdat het oorspronkelijke gewelf is ingestort. 4}
Onderin de privaatkoker werd, onder een grote hoeveelheid puin 5}, zeer fraai l4de
eeuws aardewerk en steengoed aangetroffen; zie afbeelding 63.

Onderzocht moet nog worden, of de begane grond verdieping6} van de huidige


ronde toren oorspronkelijk een hoefijzervormige plattegrond met open achterzijde

2} Deze trap sluit aan op het huidige loopvlak in deze kelder (P-2,78); oor-
spronkelijk was het loopvlak op P-4,00; zie put 20 en zie afbeelding 62.1.
3} Het hoogteverschil tussen de kruin van het gewelf en de oorspronkelijke
vloer zal ongeveer 3,40 m zijn geweest.
4} Van dit oorspronkelijke gewelf van de vergrote ronde toren resteert (over
vrijwel de gehele omtrek) de geboorte van het gewelf. Geprojecteerd op een
horizontaal vlak is het gewelfrestant ongeveer 50 cm breed. Blijkens dit
restant was het gewelf, net als het gewelf boven ruimte 1.7, nogal vlak uit-
gevoerd. Indien men het gewelf reconstrueert komt men op een kruinhoogte
op P-0,60. De kruin van het huidige gewelf bevindt zich op P-O,lO.
Nadat het oorspronkelijke gewelf gedeeltelijk ingestort was, heeft men op
het gewelf restant een nieuw gewelf (ditmaal met een geringere straal) ge-
metseld. De hiervoor benodigde extra ruimte (ongeveer 50 cm) werd gewon-
nen in het vertrek erboven (1.7). De veranderde situatie is op afbeelding 149
getekend.
Deze ophoging is er de oorzaak van, dat de overwelfde ruimte van de begane
grond van de ronde toren (vertrek 1.7; zie voor de plattegrond afbeelding
l50) thans tamelijk gedrukt lijkt: de maximale hoogte is slechts 2,30 m. De
ophoging verklaart tevens de lage positie van de schietgaten; zie afbeelding
151. Ook de doorgang in de zuidmuur (doorgangshoogte 1,30 m) lijkt daarom
nu gebruikersonvriendelijk; zie afbeelding 152. Vermoedelijk heeft deze
doorgang een privaat ontsloten, dat gedeeltelijk buiten de westelijke weer-
muur uitgekraagd was. Deze gebruikelijke oplossing voor de afvoer van
faecaliën benadrukt het uitzonderlijke karakter van het privaat van de
kelderverdieping.
5} Het is erg verleidelijk te veronderstellen, dat dit puin afkomstig is van het
oorspronkelijke gewelf van de tweede toren. De instorting zou, met deze
aanname, blijkens de vondsten onder het puin, omstreeks 1400 hebben
plaatsgevonden. Tegen deze aanname kan pleiten de aanwezigheid van de
schietgaten op de begane grond. Deze schietgaten zijn speciaal voor geschut
gemaakt en zijn derhalve te dateren op (tenminste) de l5de eeuw. Daar de
lage ligging van de schietgaten verklaard zou worden door het ophogen van
de vloer, moet de instorting van het gewelf (van de tweede ronde toren) ook
in de l5de eeuw hebben plaatsgevonden.
6} Vermoedelijk was het vertrek op de begane grond van de ronde toren een
wachtruimte voor soldaten. Dit wordt afgeleid uit de aanwezigheid van een
privaat, een haard en een aparte toegang vanaf het plein; zie afbeelding
150.6 respectievelijk 9 en 8. De aanname wordt versterkt door de controle
mogelijkheden ten opzichte-van de gevangenis.
- 257 -

heeft gehad. Dit is prettig bij belegeringen; want dan is de ronde toren vanuit de
woontoren te controleren. De aansluitingen van de oostelijke muur en de overgang
van een half koepelgewelf (westzijde) naar een tongewelf (oostzijde) duiden in
deze richting. De open achterzijde zou in latere tijd gedicht moeten zijn; tegen
deze muur is een schouw, met een tufstenen kraagsteen, aangebracht.
Tegen deze veronderstelling pleit de aanwezigheid van kelder 0.7. Deze ruimte zal
bezwaarlijk benutbaar zijn, indien de bovenbouw van de ronde toren niet is beschut
tegen weersinvloeden.

Afbeelding 153. Huidige plattegrond van de eerste en tweede verdieping van de


ronde toren, met daarin de gereconstrueerde balklagen.
Eerste verdieping (vertrek 2.7). Bij.! drie in 1967 dichtgemetselde vensters; bij 1
een in 1967 dichtgezette toegang; Bij 1. een schouw; bij !± de oorspronkelijke toe-
gang van de noord vleugel naar de ronde toren; bij .2. een dichtgezette muurkast of
een doorgang naar een uitgekraagd privaat; bij .2 de dichtgezette (vermoedelijke)
toegang naar de voormalige weergang op de westelijke weermuur; bij 1 de voor-
malige 19de eeuwse voorgevel.
Tweede verdieping (vertrek 3.7). Bij 1. twee in 1967 dichtgemetselde vensters; bij 1
een in 1967 dichtgezette doorgang; bij 1. een schouw; bij !± de oorspronkelijke
plaats van het noordelijke venster; bij 5 de oorspronkelijke plaats van het zuid-
westelijke venster; bij 6 een muuranker met leliemotief (zie afbeelding 154); bij 7
de voormalige 19de eeuwse voorgevel. -

De eerste verdieping van de ronde toren (vertrek 2.7 op afbeelding 5) verschilt


met de onderbouw. De plattegrond van de eerste verdieping is een zuivere cirkel,
di t kan niet gezegd worden van de begane grond verdieping; zie de afbeeldingen
150 en 153. Het muurwerk van de eerste verdieping bestaat uit secondair verwerk-
te stenen, die in wild verband zijn gemetseld; zie afbeelding 142.23. (Op het be-
gane grondniveau is geen homogeen metselwerk meer te onderscheiden).
Aan de zuidzijde bevat het vertrek op de eerste verdieping een thans dichtgezette
doorgang; zie afbeelding 153. Deze doorgang zal eertijds de weergang op de
westelijke weermuur hebben ontsloten.
- 258 -

Afbeelding 154. De zuid-


westelijke muurankers van
de voormalige zolderbalk-
laag van de ronde toren.
Boven het anker . een
stalen noodvoorziening,
die verder uitscheuren van
de toren moet beletten.
Het op de afbeelding links
zichtbare anker is voor-
zien van een leliemotief.
(neg. no: 2103-3-21).

De tweede verdieping van de ronde toren (vertrek 3.7 op afbeelding 6) zal achteraf
op het muurwerk van de eerste verdieping zijn gezet. Dit blijkt uit de primair
verwerkte stenen en het toegepaste kruisverband; zie afbeelding 142.24. Overigens
is dit metselwerk verradelijk, omdat de vensterindeling in de loop der tijd is
gewijzigd. Blijkens bouwsporen en afbeelding 117 bevonden de oorspronkelijke
vensters van de tweede verdieping zich vrijwel exact boven de vensters van de
eerste verdieping; zie afbeelding 153.
Een derde argument, dat de tweede verdieping uit een latere periode stamt, wordt
gevonden in de balklagen boven de vertrekken. De eerste verdieping had als zol-
dering één balk in noord-zuid richting; formaat 35 x 25 cm. In het midden van de
balk waren aan weerszijden 8 ribben radiaal opgelegd. De constructie leek derhal-
ve op een gigantisch karrewiel met 18 spaken. De tweede verdieping had als zol-
dering drie vrijwel evenwijdige balken, die in noord-zuid richting opgelegd waren;
zie afbeelding 153. Hun formaat was vermoedelijk 30 x 25 cm. Eén van de balken
heeft een muuranker in de vorm van een lelie; zie afbeelding 154.

Het is moeilijk de tweede verdieping van de ronde toren te faseren, want het enige
aangrijpingspunt dat men heeft, is dat de muur van de noordvleugel koud aansluit
op de ronde toren; zie afbeelding 142. Deze vleugel sluit aan op de ronding van de
ronde toren. Dit betekent, dat de noordvleugel jonger is dan de ronde toren.
De noordvleugel sluit ook koud aan op de traptoren. De noordvleugel kan (in ver-
band met ontsluitingsproblemen) pas na de traptoren opgetrokken zijn. Hieruit
volgt, dat de noordvleugel jonger is dan de traptoren. De laatste is in bouwfase 9
verrezen; dit betekent, dat de tweede verdieping van de ronde toren uit dezelfde
bouwfase stamt, of ouder is.
- 259 -

Bijlage V

Het al dan niet tweedelig zijn van de zuidvleugel

In bouwfase 5 wordt verondersteld, dat de zuidvleugel in zijn eerste stadium een


vierkante plattegrond had, waarvan de zijden 5,5 m lang waren. Het is echter ook
denkbaar, dat de zuidvleugel op de westelijke weermuur aansloot. De eerste aan-
name is gebaseerd op:
Ie De aanwezigheid van muurwerk onder het huidige loopvlak op de plaats van
de bij deze fase getekende westelijke muur. Dit muurwerk is echter noch in
1960, noch in 1984 blootgelegd. Het controleren van de aanslui tingen van de-
ze muur op de zuidelijke weermuur en op de noordelijke muur van de zuid-
vleugel, kan de veronderstelling staven.
2e Op de 17de eeuwse tekening van het kasteel (zie afbeelding 117) wordt de
westzijde van de zuidvleugel door een trapgevel afgesloten. Deze gevel be-
vat 4 trappen, twee kruisvensters en waarschijnlijk twee waterlijsten; de
gevel staat achter de weergang. Op de tekening is nog net de zuidwesthoek
van de trapgevel zichtbaar. Vanaf de plaats waar het kasteel is getekend,
kan deze hoek alleen maar zichtbaar zijn als de trapgevel tenminste 2,5 à
3 m achter de weergang staat. Dit komt vrijwel overeen met het hierboven
genoemde muurwerk.
3e Op dezelfde tekening (op afbeelding J 17) is boven de westelijke weermuur
een overdekte weergang zichtbaar. Het meest aannemelijke is, dat de over-
kapping van de 1,8 m brede weergang (met borstwering) een zadeldak is. De
weergang loopt voor de trapgevel van de zuidvleugel door. Het dakvlak van
de weermuur is voor de zuidvleugel iets hoger doorgetrokken. Men zou hier
uit kunnen afleiden, dat er een lessenaarsdak op het muurwerk van de trap-
gevel heeft aangesloten. Maar bij deze aanname klopt de aansluiting van het
dakvlak op de n90rdwesthoek van de westgevel niet. Het dakvlak is ruim een
halve meter noordelijker doorgetrokken als nodig zou zijn om op deze
noordwesthoek aan te sI ui ten.
Vermoedelijk is dit dakvlak dan ook geen lessenaarsdak, maar een gedeelte
van een zadeldak. Dit zadeldak, waarvan de nok hoger is dan de nok van het
dak op de weergang, overkapte de ruimte tussen de zuidvleugel en de weer-
muur. Op afbeelding 155 is deze situatie gereconstrueerd.
4e Ook op de 18de eeuwse tekening van het kasteel (zie afbeelding 120) is een
trapgevel waarneembaar. De hoek waaronder het kasteel is getekend, ver-
schilt welliswaar met die van de tekening op afbeelding 117. Toch is duide-
lijk, dat de trapgevel nu ter plaatse van de voormalige weermuur staat.
De gevel verschilt echter niet alleen wat de plaatsing betreft met de trap-
gevel van de 17de eeuwse tekening. De 18de eeuwse gevel bevat 4 kruis-
kozijnen, 5 trappen en geen waterlijsten.
Opvallend is, dat de trapgevel op afbeelding 120 meer muurankers bevat, dan
nodig is voor een strijkbalk. Dit duidt op oost-west liggende balken. Het
oostelijk deel van de zuidvleugel heeft echter, blijkens de muurankers in de
zuidgevel, noord-zuid liggende balken; zie afbeelding 140.
- 260 -

IS

Afbeelding 155. reconstructie kapplan omstreeks 1600.


Het schilddak (1 en 2) boven de zaalbouw en de woontoren heeft een nok op
tP+17,55; de schildenstaan onder een hoek van t 57 0 •
De zuidvleugel heeft een zadeldak (3 en 4), dat aan de westzijde afgesloten wordt
door een trapgevel; nokhoogte t P+14,85; de schilden staan onder een hoek van
t 57 0 •
De zeshoekige toren heeft een onregelmatig zeskant tentdak (2), waarvan de
schilden onder een hoek van t 57 0 staan; nokpunt t P+16,00.
Vermoedelijk heeft de weergang op de westelijke weermuur een zadeldak (6) met
een nokhoogte op t P+7,00 gehad. Over het bestaan van de zadeldaken Z en ~
bestaat geen zekerheid.
De ronde toren heeft een kegelvormig tentdak (9) met 16 schilden; de hellingshoek
van de schilden is t 61 0 ; het nokpunt bevindt zich op t P+16,00.
De noordvleugel heeft een zadeldak (10 en 11) met een nok op t P+12,70; de dak-
vlakken staan onder een hoek van t 5S'. -
De eetzaalvleugel heeft een zadeldak (12 en 13) dat aan de westzijde wordt afge-
sloten door een trapgevel; het dak snijdt hetzaaldak; de dakvlakken staan onder
een hoek van 55 0 ; de nok bevindt zich op P+13,70.
De traptoren (14) heeft een tentdak; de dakvlakken staan vermoedelijk onder een
hoek van 60 0 ; het nokpunt bevindt zich op t P+ 17,25.
Het tentdak van de keukentoren (15) zal zijn nokpunt op t P+18,00 hebben gehad;
de dakvlakken hebben vermoedelijkonder een hoek van 57 0 gestaan.
- 261 -

Afbeelding 156. Reconstructie van het kapplan omstreeks 1800.


Het schilddak (1 en 2) boven de zaal bouw en de woontoren heeft een nok op
tP+17,55; de schildenstaan onder een hoek van t 57 0 •
De zuidvleugel heeft een zadeldak (3 en 4), dat aan de westzijde afgesloten wordt
door een trapgevel; nokhoogte t P+14,85; de schilden staan onder een hoek van
t 57 0 •
De zeshoekige toren heeft een onregelmatig zeskant tentdak (1), waarvan de
schilden onder een hoek van t 57 0 staan; nokpunt t P+16,00.
De ronde toren heeft een kegelvormig tentdak (2) met 16 schilden; de hellingshoek
van de schilden is t 61 0 ; het nokpunt bevindt zich op t P+16,00.
De noord vleugel heeft een zadeldak (10 en 11) met een nok op t P+12,70; de dak-
vlakken staan onder een hoek van t 5S'. -
De eetzaalvleugel heeft een zadeldak (12 en 13) dat aan de westzijde wordt afge-
sloten door een trapgevel; het dak snijdt hetzaaldak; de dakvlakken staan onder
een hoek van 55 0 ; de nok bevindt zich op P+ 13,70.
De traptoren (14) heeft een tentdak; de dakvlakken staan vermoedelijk onder een
hoek van 60 0 ; het nokpunt bevindt zich op t P+ 17,25.
De keukentoren heeft een schilddak met plat (15). In feite is de bovenbouw van het
(tot 1781 aanwezige) tentdak gesloopt; het Plat zal zich op ongeveer P+13,70
hebben bevonden.
- 262 -

Deze gegevens (van pag 259.) duiden erop, dat de oude trapgevel plaats heeft
moeten maken voor een nieuwe trapgevel, die op de fundering van de westelijke
weermuur is gezet.
Op de afbeeldingen 155 en 156 zijn de veranderingen in de structuur van de daken
duidelijk gemaakt door reconstructies van de kapplannen van het kasteel om-
streeks 1600 en 1800.

N.B. De tekening (op afbeelding 120) bevat details, die geheel overeen komen met
informatie die afkomstig is uit andere bronnen. De vensterindeling van de binnen-
plaatsgevels is bijvoorbeeld geheel juist. Zelfs de ontlastingsboog van de noord-
vleugel ontbreekt niet; zie afbeelding 142.6. Daarom is het merkwaardig dat de
tekening enige onjuistheden bevat: het aantal trappen van de trapgevel van de eet-
zaalvleugel is onjuist (hij bevat 6 trappen; zie afbeelding 134) en het meest rechts
gelegen spaarveld van de zeshoekige toren heeft op deze prent slechts twee boog-
friesjes in plaats van drie; zie afbeelding 90. Aan de juistheid van de afgebeelde
muurankers van de westgevel van de eetzaalvleugel moet getwijfeld worden.

Het is nog niet helemaal duidelijk wanneer de westmuur van de oorspronkelijke


zuidvleugel tot op het kelderniveau is afgebroken. Uit 18de eeuwse inventarissen
zou men kunnen opmaken, dat dit reeds voor 1752 is geschied)

1) Zie Kamphuis, pag. 18. Op de afbeeldingen 121 en 122 worden de vertrekken


1.11B en 2.11B "cabinet" genoemd. Uit het inventaris uit 1752 zou men
echter ook kunnen opmaken, dat de vertrekken in de torenkamer 0.12 en
2.12) de bovengenoemde Cabinetjes zijn.
- 263 -

Bijlage VI

De twee Keukentorens

Er zijn aanwijzingen, die er op duiden, dat men meteen na het instorten van de
overhoekse toren al van plan was een nieuwe toren ter plaatse van de oude op te
trekken. Ook zijn er aanwijzingen, dat het opgaande muurwerk van de huidige
keukentoren op een oudere onderbouw staat. In deze bijlage zal getracht worden
enig licht te brengen in deze problematiek.
Ook zal in het tweede deel van de Bijlage getracht worden enkele hoofdlijnen uit
te zetten, om de jungle van bouwsporen tussen de zaalbouw, de keukentoren en de
eetzaalvleugel te verklaren.

In bouwfase 4 werd de weggezakte overhoekse toren vervangen door een recht-


hoekige afsluiting van de zaalbouw. In het muurwerk van deze afsluiting zijn
bouwsporen waarneembaar, die erop duiden, dat men voornemens was op korte
termijn, op de plaats van de verloren gegane toren, een nieuw bouwvolume op te
trekken.
Deze korte termijn liep echter uit op bijna een eeuw. Er zijn thans nog drie bouw-
sporen waarneembaar, die er op duiden dat men anticipeerde op een nog te
realiseren bouwvolume. Daarvan is, voorzover thans is na te gaan, slechts één
voorziening benut:
Ie In het nieuwe metselwerk op de noordoosthoek werd aan de noordzijde een
schouw uitgespaard ten behoeve van een kamer in de nog te bouwen toren.
Van deze schouw is thans nog ongeveer tweederde deel in het muurwerk
waar te nemen; zie plattegrond 1 op afbeelding 157 en de afbeeldingen 159.1
en 160. Ook is nog een uitsparing (10 x 40 x 92 cm) aanwezig voor de balk
waarop de schoorsteenboezem zou moeten rusten; zie afbeelding 159.!t..
Blijkens de mortelafdrukken in deze uitsparing, is de balk meteen bij de
bouw van de noordoosthoek van de zaalbouw ingemetseld. De schouw heeft
(blijkens het ontbreken van roetsporen) nooit gefunctioneerd; de balk is in
latere tijd verwijderd.
2e Op het kelderniveau is in de noordmuur een doorgang naar de nog te bouwen
toren uitgespaard. Dit blijkt uit het muurwerk aan de oostzijde van de steun-
beer; op de plaats waar zich de toegang tot de keukenkelder bevindt, zijn
geen braaksporen waar te nemen die erop duiden, dat de doorgang in de
noordelijke zaalmuur is uitgebroken; zie afbeelding 49. (De andere zijde van
de doorgang is niet onderzocht op braaksporen; zie put 5).
Deze voorziening is wel benut en functioneert thans nog als doorgang.
3e Waarschijnlijk werd op het begane grondniveau in de oostmuur een doorgang
ui tgespaard.

Deze veronderstelling van anticipatie wordt bestreden door het feit, dat de steun-
beer op het kelderniveau geen vertanding heeft. Ook de zuidmuur van de keuken-
toren sluit koud aan op het oostelijke zaalmuurwerk.
- 264 -

Afbeelding 157. Recon-


11 structie van de bouwge-
REPARATIE FASE 4 schiedenis van het muur-
werk tussen de zaalbouw
en de keukentoren. Plat-
tegronden 1 en 2 van de
SCHOUW keukentoren.
Plattegrond 1: situatie na
fase 4.
Plattegrond 2: situatie na
fase 6.
" STEUNBEER"

De keukentoren zal in het laatste kwart van de 15de eeuw zijn verrezen. Ver-
moedelijk bevatte de toren op het begane grond niveau meerdere vertrekken, die
vanuit de zaal toegankelijk moesten zijn. Daarom werd in de noordelijke zaalmuur
een toegang (met kaarsnis) doorgebroken; zie plattegrond 2 op afbeelding 157 en
afbeelding 161.6. De in fase 4 uitgespaarde schouw werd gedeeltelijk weggebroken
en het overige deel van de schouw werd met een klamp dichtgezet. In deze klamp
werd een kaarsnis uitgespaard; zie afbeelding 160.
In de westmuur van de keukentoren werd een venster uitgespaard; zie plattegrond
2 op afbeelding 157. De dagkanten van dit venster zijn thans nog in het muurwerk
afleesbaar; zie afbeelding 159 •.!! & 11. Ook de ontlastingsboog boven het venster
is nog aanwezig; hij bevindt zich thans boven de eerste verdiepingsvloer van de
keukentoren (P+5,35 respectievelijk P+4,96). Dit duidt erop dat dit vloerniveau in
de loop der tijd is verlaagd. 'Op afbeelding 162 is de voormalige buitenzijde van dit
venster (met ontlastingsboog) zichtbaar.
Het venster is, toen het niet meer kon functioneren wegens het in fase 7 opge-
trokken bouwvolume aan de westzijde van de keukentoren, gewijzigd in twee
kasten; zie plattegrond 4 op afbeelding 158. (Dit is de plattegrond na het dicht-
zetten van de "provisiekast" in 1781).
- 265 -

Afbeelding 158. Recon-


structie van de bouwge-
schiedenis van het muur-
werk tussen de zaalbouw
en de keukentoren. Plat-
tegronden 3 en 4 van de
keukentoren.
Plattegrond 3: situatie
tussen de fasen 7 en 8.
Plattegrond 4: situatie
tussen de fasen 10 en 11.

Vermoedelijk is de keukentoren in 1508 gedeeltelijk verwoest. In dat jaar namen


de soldaten van Den Bosch het kasteel in. Op een kaart van ca. 1524 zijn slechts
ruines waar te nemen op de plaats waar de toren zou moeten staan; zie afbeelding
101. Waarschijnlijk is bij die belegering de gehele noordmuur boven de kelderver-
dieping verdwenen. Hetzelfde geldt voor het noordelijk gedeelte van de westmuur •
De naad tussen het oorspronkelijke metselwerk en de 16de eeuwse reparatie
tekent zich thans overduidelijk af.
In hoeverre de oostmuur schade heeft opgelopen, is niet met zekerheid te zeggen.
Gezien de op afbeelding 165 zichtbare verschillen in het metselwerk, mag aange-
nomen worden, dat alleen het noordelijk deel (± 4 m) niet oorspronkelijk is. Deze
aanname wordt bevestigd door de aanwezigheid van de halfronde uitsparing in het
zuidelijke deel van de muur, die een waterput toegankelijk maakte. Dit metsel-
werk zal wellicht oorspronkelijk zijn.
- 266 -

I
I
1 \
r---
h a tJ 0 [J
12 \

7
I \
(
I
4

~
3 5
8
7
"-1-
I
I
I
I
I
n: I

1'-...-

CD
6
1
0
I-- 9 10 11

\
~ .........
Afbeelding 159. De zuidmuur van de keukentoren. I is een venster van de voor-
malige Maarten van Rossumkamer; 2 is een schietgat; 3 is de klamp in de voor-
malige schouw; onder i de uitsparing-voor de balk, die de rookkap moest dragen; 1.
is een na 1960 opgetrokken steunbeer; naast 6 een inkassing; onder 7 een schiet-
gat; naast! het restant van het "glascazijn", met daaronder muurvak 9; muur lQ is
in 1782 tegen muur 2. aangezet; opening..!!. is een kast, die oorspronkelijk een
venster was; dit venster tekent zich nog in het bovenliggende muurwerk af (g).
(neg. no: 1800-9-7).
- 267 -

Afbeelding 160. Detail


van de schouw in de noor-
delijke zaalmuur • Rechts
de steunbeer met daar-
achter een kaarsnis. (neg.
no: 1800-9-22).

Om het kasteel, ondanks de verwoeste keukentoren, weerbaar te maken werd de


doorgang in de noordelijke zaalmuur dichtgemetseld; zie plattegrond 3 op af-
beelding 158. In dit 60 cm brede muurwerk werd een schietgat uitgespaard; zie de
afbeeldingen 159.7, 163 en 164. Dit schietgat, dat vanuit de zaal toegankelijk was
en voorzien was van ~en balk om de terugslag van haakbussen op te vangen had,
zijn schootsveld in de voormalige (c.q. huidige) keukentoren.
Daar de op de oorspronkeli~ke keukentorenbouw volgende fase 7 ook van een
schietgat met terugslagbalk 1 is voorzien (ruimte 1.4, zie de afbeeldingen 103 en
104) is het niet onaannemenlijk dat de keukentoren voor 1500 te dateren is.

Argumenten vóór de aanname dat de keukentoren in het eerste kwart van de 16de
eeuw verwoest is zijn:
Ie Het ontbreken van de keukentoren op de hiervoor genoemde kaart; zie
afbeelding 101.
2e De schietgaten van de begane grond van de huidige keukentoren verschil-
len van vorm met de schietgaten in de west- en oostmuur van de kelder-
verdieping. (Het functioneren van de beide laatste schietgaten berust
overigens op een aanname; thans resten van deze eventuele schietgaten
niet meer als muurnissen).

1) Volgens P.T.W Kempers ("Antieke Vuurwapens", Bussem, 1973, pag. 25)


worden de haakbussen in Nederland voor het eerst in ca. 1414 vermeld
("donrehaeken"). Voorts " ••• blijkt uit de literatuur dat handbussen in de 15de
en 16de eeuw in Nederland algemeen in gebruik waren." (Zelfde pagina).
- 268 -

Afbeelding 161. De "keukencamertrap" in de dikte van


de noordelijke zaalmuur • Bij 1 het restant van de trap;
l is het trapgedeelte, dat in de schouwvulling is uit-
gehakt; dus muur 3 staat gedeeltelijk op deze klamp;
muur 4 is in 1960-1962 op de plaats van de voormalige
trapdëür van de zaal opgemetseld; in muurvak 5 een
nis (6), die bij een voormalige doorgang behoorde (zie
plattegrond 2 op afbeelding 157). Deze doorgang is
dichtgezet met muurwerk (7); in dit muurwerk bevindt
zich een schietgat; zie Voor dit schietgat de af-
beeldingen 163 en 164. (neg. no: 2103-2-9).
- 269 -

Afbeelding 162. De oostelijke eetzaalmuur. Bij.!. en l


N de voormalige dagkanten van een venster; bij 3 de ont-
' 2 '3
lastingsboog boven dit venster; onder 4 een-in 1781
1\ 8 ~ ~
aangebrachte ontlastingsboog; 5 is de voormalige pro-
visiekast; 6 is een uitgehakt gedeelte muurwerk, om de
:-g
9
• 2 verschuiving van de buffetkastlijst (met de drie
f 7 deuren) mogelijk te maken; 7 is een koud tussen het
~ r-
( muurwerk staand stuk metselwerk; onder 8 het niveau
van de eerste verdieping; boven 9 tekent zich een pla-
11
5 6 10 11.
fondbetimmering af; 10 is de voormalige buffetkast; 11
is de voormalige toegang tot de keukencamertrap; 12
~L-
is de doorgang op de eerste verdieping tussen de eet-

ÎI zaalvleugel en de keukentoren, de doorgang bevindt


zich op het niveau van de eerste verdieping van de
keukentoren; 13 en 14 zijn kolommen, die waarschijn-
lijk in de periode 1960-1962 ter ondersteuning van het
muurwerk opgemetseld zijn. (neg. no: 2103-3-18).
- 270 -

Afbeelding 163. Het schietgat (gezien Afbeelding 164. Hetzelfde schietgat


vanuit de keukentoren) in de dichtzet- als op afbeelding 163, nu vanaf de
ting van de doorgang tussen de zaal en zaalzijde gezien. (neg. no: 1800-10-16)
de keukentoren. Links op de afbeel-
ding is nog net de inkassing ten be-
hoeve van de dichtzetting zichtbaar;
zie plattegrond 3 op afbeelding 158.
(neg. no: 1800-10-19).

3e Het kelderschietgat in de westmuur van de keukentoren wordt geblok-


keerd door de muur van het in fase 7 opgetrokken bouwvolume. Vanuit
het daarbovenliggende schietgat op de begane grond kan men echter
flankerend vuur langs de eetzaal geven. Hieruit volgt, dat het schietgat
op de kelderverdieping vóór fase 7 en het schietgat op de begane grond
verdieping ná fase 7 gedateerd moet worden.
4e Ongeveer 1 m ten zuiden van het hierboven bij 3) genoemde schietgat be-
vindt zich een koude (rafelige) naad. Ten zuiden van deze naad wordt het
oorspronkelijke muurwerk van de keukentoren aangetroffen.
5e Het huidige muurwerk van de begane grond verjongt op onregelmatige
wijze ten opzichte van het keldermuurwerk; zie afbeelding 102.
6e De uitgebroken doorgang met kaarsnis tussen de zaal en de keukentoren
heeft een dichtzetting met daarin een schietgat. Dit duidt erop dat, na-
dat ruimten van de keukentoren verwoest waren, de doorgang is dichtge-
zet om het kasteel in verdedigbare staat te krijgen.
7e Het muurwerk boven het begane grond niveau is tamelijk homogeen opge-
trokken uit secundair verwerkte bakstenen. Dit is duidelijk zichtbaar aan
de achterzijde. Overigens kan het "afwijkende" muurwerk op het kelder-
niveau ook duiden op latere reparaties; zie afbeelding 165.1.
- 271 -

Afbeelding 165. De oostgevel van de keukentoren.


Muurwerk 1 is in 1916 opgetrokken; het homogene
muurwerk "2 bestaat uit secundair verwerkte bak-

o 0/
2
5
stenen; dit metselwerk komt in alle vier gevels van
de keukentoren voor; muurwerk 3 is een reparatie
van 1781; muurvak 4 is in 1782 gerepareerd; bij 5 het
anker van de in 1781 50 cm naar het zuiden verlegde
moerbint. (neg. no: 1800-1-2)
3

40 0
----- --- - - - ------- - -

- 272 -

Afbeelding 166. De plat-


tegrond van de eerste ver-
dieping van de keuken-
toren. Deze variatie in de
plattegrond ten opzichte
van de plattegrond op af-
beelding 122 wordt ge-
rechtvaardigd door bouw-
sporen. Het is thans nog
niet duidelijk welke van
de twee plattegronden de
oudste is. Bij 1 een re-
constructie van- het oor-
spronkelijke schoorsteen-
kanaal, dat enkele meters
lang en slechts 15 cm
breed was; bij 2 het in
1781 gemetselde- schoor-
o 2 4 6 8 10 steenkanaai; bij 3 de oor-
spronkelijke plaats waar
het noordelijk moerbint
opgelegd was; deze balk
werd in 1781 naar 4 ver-
plaatst; bij 5 een privaat
met een ventilatiesleuf;
bij 6 een dichtgezet pri-
vaat; dat tot 1781 buiten
de muur was uitgekraagd.

Argumenten die tegen een verwoesting spreken:


Ie De kaart bevat ten aanzien van het kasteel een aantal onwaarschijnlijk-
heden: de veel te groot getekende ronde toren heeft een vuurtoren
achtige opbouw (lantaarn?); de westelijke weermuur is als een cirkel-
segment afgebeeld en de poort ontbreekt in deze muur; de tekenaar weet
ook geen raad met de zeshoekige toren en de eventueel daarachter ge-
legen zuidvleugel en bovendien schijnt de zon uit het noorden.
2e In het muurwerk van de keukentoren zijn (afgezien van de koude naad in
de westmuur) geen bouwsporen te vinden, die eenduidig wijzen op een
grootschalige verwoesting.

Reeds in 18de eeuwse rekeningen wordt deze toren de "keukentoren" genoemd.


Vermoedelijk heeft de begane grond van deze toren vanaf de herbouw in het
tweede kwart van de 16de eeuw tot aan de brand in 1945 de keukenfunctie geher-
bergd.
Bij grote verbouwingswerkzaamheden in 1781 merkte de metselaar tot zijn grote
schrik, dat de noord~uur van de toren boven de eerste verdiepingsvloer slechts
één steen breed was. 2 Waarschijnlijk was deze muur het buitenblad van een voor-
malige schoorsteen. Deze schoorsteen was op dit niveau ongeveer 15 cm breed en
kan wel enkele meters lang zijn geweest; zie de reconstructietekening op afbeel-

2) Zie Kamphuis pag. 59-60.


- 273 -

ding 166.1. Om de schoorsteenboezem van de begane grond binnen één travee van
de balklaag te houden (de noordelijkste travee) zijn de moerbinten onregelmatig
over het oppervlak van de toren verdeeld. De noordelijke travee was 2,30 m breed;
de andere twee waren een meter breder. In 1781 wordt, om de belasting even-
wichtiger over de balken te verdelen, de smalle noordelijke travee verbreed; ,zie
afbeelding 166.3 respectievelijk 4. Dit ging "ten koste" van het middelste travee;
- -
zie Kamphuis pag. 61. Het verleggen van de balk verklaart, waarom het huidige
balkgat (met muuranker) ongeveer 50 cm zuidelijker ligt dan de muurstijl; zie af-
beelding 167. Tevens verklaart dit waarom de 'muurankers aan de buitenzijde niet
loodrecht boven elkaar geplaatst zijn; zie afbeelding 165.
Ook de in het oorspronkelijke metselwerk uitgespaarde broodoven duidt op een
keukenfunctie. Deze oven was 1,70 x 1,80 m groot; zie bij 0 op de begane grond
plattegrond op afbeelding 4. De oven had geen eigen schoorsteenkanaal. De rook
moest door de grote schoorsteenboezem, waar ook het fornuis onder stond uit de
keuken trekken. Aan de bovenzijde van de oven vinden wij twee troggewelfjes, die
op een balk opgelegd waren. Naderhand is deze oven opgedeeld in een stookgedeel-
te (zie P op afbeelding 4) en een bakgedeelte; zie..Q op afbeelding 4 en de foto's op
de afbeeldingen 168 en 169. Het stookgedeelte werd gemetseld met leem, want
kalkmortel zou de in deze oven voorkomende hoge temperaturen niet kunnen ver-
dragen.

"De Keukencamertrap"

Nadat het vertrek (1.4) ten westen van de toren ongeveer 90 cm opgehoogd was
(fase 10), werd de "keuk~nkamertrap,,3) in de muur tussen de zaalbouw en de
keukentoren uitgebroken. 4 Deze trap werd over de kaarsnis en het schietgat ge-
legd, hij ging zelfs gedeeltelijk door d~ klamp in de schouw; zie afbeelding 161.2.
Uit de 18de eeuwse correspondentie 5 weten wij dat men niet erg gelukkig was
met de loop van deze trap.
Tot 1782 was de keukenkamertrap toegankelijk via de eetzaal. Zoals op platte-
grond 4 van afbeelding 158 (en plattegrond 1 op afbeelding 170) te zien is, kwam
de trap binnen de hoek van de eetzaal uit, een optisch minder prettige zaak. Dit
gegeven en het feit dat men ook niet gelukkig was met de doorloopfunctie van de
eetzaal ten behoeve van de keukenkamer , noodde de toenmalige eigenaars tot
maatregelen. Als oplossing voor deze problemen was er al ee,ns eer halletje af-
gescheiden van de eetzaal; zie plattegrond 8 op afbeelding 170. 6 In zijn cor-
respondentie met de graaf Otto Frederik van Lynden noemt de rentmeester 5

3) De "keukenkamer" is het vertrek op de eerste verdieping van de keuken-


toren; zie afbeelding 122, vertrek 2.3A.
4) Het voormalige venster in de westmuur van de keukentoren was in die tijd al
opgedeeld in twee kasten. Ook de "Buffetkast" was in de 18de eeuw reeds in
de westelijke keukentorenmuur uitgebroken; zie plattegrond 4 op afbeelding
158.
5) Zie Kamphuis pag. 55-57; het hieronder volgende betoog is een beknopte
weergave van deze verhandeling.
6) Dit blijkt uit de restanten van een beschieting, en klossen voor een af-
scheidingswandje; zie de afbeeldingen 162.9, 171 en 172. Kennelijk be-
vredigde deze oplossing ook niet, want het Wandje was reeds voor 1781 ge-
sloopt.
- 274 -

mogelijkheden om de bestaande situatie te verbeteren. Uit de genoemde mogelijk-


heden blijkt, dat men meer waarde hechtte aan het uitvlakken van de hoek, dan
het verbeteren van de toegang tot de keukenkamer • Op de plattegronden van de
afbeeldingen 158.4 en 170.1 is de in 1781 bestaande situatie getekend. Tevens is de
toenmalige benaming van de vertrekken en gebouwonderdelen gegeven. Daarbij is
het "glasc~zijn" een venster in het muurtje tussen de buffetkast en een voorraad-
kamertje'? De door de rentmeester in de brief 8 ) van 27 augustus 1781 genoemde
mogelijkheden ter verbetering van de situatie zijn:
"als WHoGebns nu geliefe te bepalen op welke wijze de opgang na de Keuken-
Camer zal verandert worden, zoude de Eetzaal geschikter kunnen afgemaakt
worden. WHoGeb: gelieft te reguireren, nu de muur afgehakt en recht gemaakt is,
om te zeggen hoe met het Stinkgat te doen en waar de Deuren van de Eetzaal en
voor de Trap na de KeukeCamer te Plaatzen; op onderscheide wijzen kan dit ge-
daan worden, zoo als WHoGens reeds eenige daar van bekend zijn; debeste zal in;
na mijne gedagten; een opgeveven Ie De deur in de Eetzaal, laten daar die nu is,
en het hoekje muur tusschen gemelde deur en de Trapdeur Strokende met de muur
volmetzelen; de Trap wegnemen en met een halfsteensmuur toemetzelen; de
Trapdeur op de zaal brengen; het glascazijntje ag ter in de buffetkast, na de
keuken ziende, wegnemen, die muur verswaren met een en een halve Steen; daar
door zal de kast welke 5 voeten diep is, zo veel opgekort worden datze 34 10 dm
blijft, en den balk die daar boven legt zal dan zijn volle ondersteuning hebben. 2e
of de Trapdeur toemaken, de Deur van de eetzaal in den hoek brengen met de
trapdeur op de Zaal daar aan sluitende, beide formeerende de figuur van een porte
brisee waar van de Tekening hier bijgaande is, in dit geval kan met de buffetkast
gehandeld worden als voor. 3e of de Deur van de Eetzaal op zijn plaats laten, den
gemelden hoek en trapdeur toe metzelen en de trapdeur , of ingang tot de trap,
maken in de buffetkast, met een trap en deur uit de keuken daar na toe. 4e of de
ingang na de Keuke kamer door de deur van de buffetkast en door een aldaar te
maken trap deur of Sonder deur met alleen maar een opening voor de ingang na de
trap. 5e of eindelijk de Cazijnen daar de deuren van de buffetkast en trapdeur met
desselfs lijstwerk aangehangen en opgewerkt is geweest, zoo veel uit den hoek
verschuijven na de glazen, dat den hoek tusschen de Eetzaaldeur en de trapdeur
met de muur Strokende volgemetzeld kan worden; maar in dit geval zoude Cazijn
van de kast zoo veel na eene zijde van de kast geplaatst zijn, en de muur schuijn
bij gehakt moeten worden, of de kast vernaut door verswaren van de muur en de
Cazijn ook nauwer gemaakt maar dan blijft de Eetzaal een doorloop voor de
Keukenkamer; de opgegeven zijn alle de mogelijke veranderingen die gemaakt
kunnen worden, waar van WHoGebns de beste gelieve te verkiezen."

7) Di t "glascazijn" heeft wellicht ooit als doorgeefluik gefunctioneerd. In 1782


werd ten westen van het bovengenoemde muurtje een ondersteunende muur
opgemetseld. Tevens werd toen het venster dichtgemetseld. Het kozijn van
het "glascazijn" is thans niet meer aanwezig. Wel is uit het achtergebleven
"negatief" de omvang van het venster in de beide muurtjes af te lezen; zie
afbeelding 173.
8) Deze correspondentie, een onderdeel van het Heerlijkheidsarchief van
Nederhemert, berust onder het inventaris nummer XX 47-5C in het Pro-
vinciaal Archief te Arnhem. Als illustratie hoe goed de 18de eeuwse cor-
respondentie te volgen is wordt de transcriptie van een gedeelte van deze
brief in dit werk opgenomen.
- 275 -

Afbeelding 167. De noordoosthoek van de keuken-


toren. 1 is het balkgat voor het bint van de eerste
verdieping; 2 is de dichtgezette uitsparing voor de
muurstijl; 3 is het oorspronkelijke balkgat; 4 is de in
1781 aangebrachte oplegging (met muuranker); 5 zijn
vensters; 6 zijn restanten van vensterbanken; 7 is
een in 1781 aangebrachte ontlastingsboog. Het
muurwerk boven 8 is in 1916 opgemetseld (fase 14A).
(neg. no: 2103-3-20).
- 276 -

Afbeelding 168. De drie


ovens in de oost muur
van de keukentoren. Bij
1 het op instorten
staande oostelijke trog-
gewelf, dat zich boven
de oudste oven bevindt;
onder 2 het restant van
het westelijke trogge-
welf, dat zich ooit
boven de oudste oven
bevond; 3 is het stook-
gedeeltevan de jongere
oven, dat met leem is
gemetseld.
4 Is het bij 3 behorende bakgedeelte; 5 is een loze ruimte tussen 1 en 4; onder 6
een balkgat voor de balk, waarop de troggewelfjes ooit hebben gerust:-(neg. n<>:
1800-11-11)

KEUKE NKAHERTRAP

DIC HTGEHE TSELDE PRDVISIE KAS EE T ZAALDE UR

EET ZAAL PR OBLEMATIE K


SCHAAL 1 100
8

Afbeelding 170. De keukencamertrap alternatieven.


- 277 -

"Vertaald" levert dit de volgende mogelijkheden op:

Ie) Zie afbeelding 170.2.


De traptoegang wordt verlegd naar de zaal. De oude trapdeuropening wordt
dichtgemetseld. Het hoekje tussen deze muur en de eetzaaldeur wordt "vol-
gemetseld" •
Het glascazijn in de Buffetkast wordt weggenomen en de opening dichtge-
metseld; tevens wordt de muur met een halve steen verzwaard. (Dit laatste
ten behoeve van de oplegging van het zuidelijke moerbint van de eerste ver-
diepingsvloer ).
2e) Zie afbeelding 170.3.
De eetzaaldeur wordt naar de hoek en de trapdeur wordt naar de hal ver-
plaatst; beide deuren vormen samen een "Porte Brisée". De oude trapdeur-
opening wordt dichtgemetseld.
Het glascazijn tussen de Buffetkast en de Keuken wordt dichtgemetseld en
de muur verzwaard.
3e) Zie afbeelding 170.!!...
De trapdeur wordt weggenomen en de doorgang dichtgemetseld. De nieuwe
toegang tot de trap komt, met of zonder deur, in de Buffetkast. De buffet-
kast krijgt een doorgang met een deur en een trap naar de keuken.
4e) Zie afbeelding 170.5.
De trapdeur wordt weggenomen en de .doorgang dichtgemetseld. De traptoe-
gang komt, met of zonder deur, in de Buffetkast. De buffetkastdeuren zullen
toegang gaan geven tot de trap.
Over het glascazijn wordt niets gezegd. Deze mogelijkheid is de oplossing
voor de hoekproblemen met de geringste bouwkundige ingrepen.
Overigens blijft de eetzaal nu een doorloop voor de keukenkamer.
5e) Zie afbeelding 170.6.
De lijst, met de. twee deuren van de Buffetkast en de deur van de keuken-
kamertrap, wordt zover naar het noorden opgeschoven, dat hij strookt met
de gewenste hoek. Hiervoor moeten twee muren bij gehakt worden en twee
muren verzwaard worden.
Deze mogelijkheid beoogt de hoek optisch in orde te maken, met behoud van
de drie in één lijst geplaatste deuren.
Ook in dit geval blijft de eetzaal een doorloop voor de keukenkamer. Het
glascazijn wordt in deze mogelijkheid niet genoemd.

Uit de brieven blijkt niet voor welke oplossing is gekozen. Maar door bouw-
historisch onderzoek weten wij, dat geen van deze 5 mogelijkheden is uitgevoerd.
Een zesde mogelijkheid, die bij wijze van spreken kool en geit spaarde, is uitge-
voerd; zie afbeelding 170.7:
De eetzaaldeur . wordt naar de hoek verplaatst. De toegang tot de keuken-
kamertrap wordt naar de zaal verplaatst. Samen met de deur van de eetzaal
wordt de zo gewaardeerde "Porte Brisée" gevormd.
De oude trapdeuropening wordt dichtgemetseld. De lijst met de drie deuren
wordt 15 cm naar het noorden verplaatst. Daarvoor moest de muur iets uit-
gekapt worden; zie afbeelding 162.6. De oude lijst staat door deze ver-
plaatsing precies tegen de nieuwe hoek. De oude trapdeur wordt een blinde
deur.
Het glascazijn wordt dichtgemetseld en er wordt in de buffetkast een steens
muur tegen dit cazijn opgemetseld; zie afbeelding 173.4,1. en!.
- 278 -

Deze oplossing heeft meer voordelen, dan de mogelijkheden, die door de rent-
meester zijn opgesomd:
Ie) De hoek is optisch gecorrigeerd.
2e) De eetzaal is geen doorloop meer voor de keukenkamer.
3e) De zaal krijgt een dubbele deur.
4e) De lijst met de drie deuren kan gehandhaaft blijven.
5e) De buffetkast kan zijn functie behouden.

Afbeelding 169. De drie


ovens in de oostmuur van
de keukentoren. Bij 1 het
op instorten staande
oostelijke troggewelf, dat
zich boven de oudste oven
bevindt; onder 2 het
restant van het westelijke
troggewelf, dat zich ooit
boven de oudste oven
bevond; 3 is het stook-
gedeelte -van de jongere
oven, dat met leem is ge-
metseld; 4 is het bij 3 be-
horende bakgedeelte;5 is
een loze ruimte tussen 1
en 4. (neg. no: 1800-11-
12).-
- 279 -

1 2

tr3 3_
-4
-r' ~

5 6 7 ;,9
8
=-9

Afbeelding 171. Het


oostelijk deel van de zuid-
muur van de eetzaal-
vleugel. Bij 1 de zuidoost-
hoek van de-ruimte; bij 2
de dichtgemetselde
sleuven voor de muur-
stijlen; 3 zijn balkgaten;
boven 4-ruimte voor een
sleutelstuk; 5 is een con-
soliderend stukje muur-
werk uit 1960-1962.
Opening 6 is de voormalige eetzaaltoegang (van 1782 tot 1945); muurvak 7 is in
1782 opgemetseld; naad 8 bevat het restant van een wandje; bij 9 twee uit-
sparingen voor klossen waarop het wandje gesteld is (zie afbeelding 172). (neg. no:
1800-3-18/19)

Afbeelding 172. Detailopname van de


bouwsporen van het gesloopte wandje in
de eetzaal (detail van afbeelding 171 8 en
9). In het midden een uitgespaarde holte
voor een klos; de verticale sleuf is 25 cm
diep. (neg. no: 1800-10-10).
- 280 -

Afbeelding 173. Het negatief van het "glascazijn" tus-


sen de voormalige buffetkast en het voorraadkamertje.
1 is de steunbeer; onder 2 het schietgat (vergelijk af-
beelding 159.5 respectievelijk 159.7); muurwerk 3 was
de in 1781 bestaande scheidingsmuur tussen de buffet-
kast en het voorraadkamertje; muur 4 is hier koud
, '
tegenaan gezet; de vulling van venster 5 hoort ook bij
: , muurwerk 4; de vorm van het kozijn is bij 6 waarneem-
: ,
: , baar; de vlakken 7 en 8 (van de muren 3 respectievelijk
2
4, vergelijk afbeelding 159.9 en 10) hebben tegen een
Q muurtje gestaan. Deze muurscheidde de bottelarij van
het voorraadkamertje; zie plattegrond 4 op afbeelding
158.
Deze muur is in 1945 ingestort. Hier en daar had de
kalk zich los gemaakt van de thans verdwenen muur;
deze kalk (9) is zich gaan hechten op de jongere muur
(de dichtzetting). (neg. no: 2103-3-19).
- 281 -

Bijlage VII

De Traptoren

In deze Traptoren bevindt thans zich een spiltrap, die in 3-1- omwenteling ongeveer
12 m hoogte overwint. De trap heeft 14 bordessen en evenzovele toegangen tot
vertrekken en gangen; zie de foto van de toren in welstand op afbeelding 22 en de
plattegronden op de afbeeldingen 174 tlm 177.
Door speciale voorzieningen in de spil, ten behoeve van de verlichting van de trap-
toren, is de huidige traptoren een architectonisch unicum. De vierhoekige (85 x 80
cm grote) spil van metselwerk heeft in het midden een vierkante sleuf, die over de
gehele hoogte is uitgespaard. Vlak boven de treden (c.q. bordessen) zijn in het
midden van de kolom een tiental verticale uitsparingen in het muurwerk aange-
bracht. Het weinige licht, dat in het interieur van de traptoren viel, werd door
deze uitsparingen op fraaie wijze door de traptoren verspreid en op zeer efficiënte
wijze benut; zie de doorsnede op afbeelding 178.
Het is op z'n minst merkwaardig dat de slechtgefundeerde spil niet in het lood
staat: op het eerste verdiepings niveau verschuift de spill) in zijn geheel 5 à 8 cm
naar het oosten.
De treden van de trap zijn gelegd op gewelf jes. De gewelf jes rusten op gordel-
bogen. Deze gordelbogen zijn op onregelmatige wijze in de traptoren aangebracht;
zie de plattegrond op afbeelding 176. Op de afgeschuinde kanten van deze bogen is
een rode streep (dodekop) als decoratie aangebracht.
Onder de gewelfvelden zijn slecht passende (secundaire ?) kruisribben geplaatst;
zie afbeelding 179. Deze witgekalkte ribben zijn met strepen gepolychromeerd.
Voor zover thans nog is waar te nemen was de onderzijde geel/oranje, de zijden
hadden een rode streep (dode kop) en de afgeschuinde kanten een zwarte streep.
Deze polychromie was op witkalk aangebracht. Onder deze kalk bevindt zich hier
en daar mortel, om oneffenheden in de profilering weg te wefken. Onder deze kalk
en mortel bleek een gele verflaag (oker) aanwezig te zijn. 2 De Traptoren zelf is
wit gekalkt.

Afbeelding 174. Recon-


structie van de kelder-
plattegrond van de trap-
toren. De bordessen van de
trap zijn genummerd: 1 tlm
14.

1) Zie de resultaten van put 1.


2) Er is slechts één rib (van bordes 2) onderzocht.
- 282 -

1 P.o,72
2 P.O,7 2
l P.1,4\
4 P. 2.49
S P . 3.41
"WAN DJ E" -

2,\ M
-=-~-

DOOR SNEDE

1.4
P. 1, 9\ v

P. 0, 7 2

Afbeelding 175. Plattegrond van de huidige begane grond van de eetzaal en een re-
constructie van de plattegrond van de traptoren op het begane grond niveau.
Onder het oostelijk venster van de eetzaal is de plattegrond van het schietgat
weergegeven. Daarnaast is een doorsnede over dit schietgat getekend. De bordes-
sen van de trap zijn genummerd: 1 t/m 14.

S Pd, 41 Afbeelding 176. Recon-


structie van de platte-
grond van de traptoren op
het niveau van de eerste
verdieping van het
kasteel. De bordessen van
de trap zijn genummerd: 1
t/m 14.
- 283 -

Afbeelding 177. Recon-


structie van de platte-
grond van de traptoren op
het niveau van de tweede
verdieping van het
kasteel. De bordessen van
de trap zijn genummerd: 1
t/m 14. Bij 3.6C een thans
loze ruimte, die ooit de
doorgang was naar een
buiten de muur hangend
privaat; zie de af-
beeldingen 117 en 134.2.

Waarschijnlijk is de huidige spil omstreeks 1900 in de 16de eeuwse traptoren ge-


metseld; dan wordt de toiletuitbouw aan de noordzijde van het kasteel opge-
trokken. Indien de huidige trap toen al bestond, zal men er bij de bouw geen
rekening mee gehouden kunnen hebben, dat het nageslacht in 1900 een toilet op
P+4,59 bouwde, dat door de trap ontsloten zou moeten worden. Daarom moet het
op zijn minst als merkwaardig worden beschouwd, dat voor dit toilet op P+4,59 een
bordes ligt. In feite duidt dit bordes (bordes 6) erop, dat tegelijkertijd met de bouw
van de toilet uitbouw de traptoren aangepast is; deze moest immers naast de be-
staande vertrekken en de gangen ook de nieuwe toiletten ontsluiten. 3) Dit zal kun-

3) Op de plaats waar thans de toiletuitbouw staat, heeft zich op de tweede ver-


dieping van de noordvleugel een uitgekraagd privaat bevonden; zie afbeel-
ding 117 en 134.5. Men zou met de gedachte kunnen spelen, dat dit privaat
vanuit de traptoren toegankelijk was, want dit zou de aanwezigheid van bor-
des 6 verklaren. Op afbeelding 117 is echter duidelijk waar te nemen dat,
gezien de plaatsing van de vensters ten opzichte van het privaat, het secreet
vanaf het niveau van de tweede verdieping van de noordvleugel toegankelijk
was. De vloerhoogte van deze verdieping is P+6,25. Het bordes 6 ligt 1,65 m
lager en kan daarom dit privaat niet ontsloten hebben. Wellicht heeft de
thans loze ruimte 3.6C, die door de vertrekken 3.4, 3.6B en bordes 11 (zie de
plattegrond op afbeelding 177) ingesloten wordt, gefunctioneerd als doorgang
van ruimte 3.6B naar het privaat.
Dat de oorspronkelijke loop van de trap in de loop der tijd is gewijzigd,
wordt bewezen door het feit dat de huidige trap tussen de bordessen 9 en 10
precies door het voormalige venster gaat, dat op afbeelding 142 •.!.2. zichtbaar
is. Bordes 9 bevindt zich zelfs al 1 m boven de onderdorpel van dit venster!
Het venster (zie afbeelding 142.~) dat zich in een ouder venster (afbeelding
142.15) bevindt, heeft de onderdorpel op ongeveer 1,20 m boven de treden.
Dit zou er op kunnen duiden, dat de loop van de trap al voor bouwfase 11
(het volbouwen van het binnenplein) is gewijzigd. Het voorkomen van twee
venstertypen bevestigt dit vermoeden. De vensters (c.q. toegang 142.10, 11
en 19 hebben een natuurstenen lijst; de vensters 142.13 en 15 hebben een
omlijsting van baksteen. De huidige trap zou aldus redenerendde derde trap
in de "oude" traptoren kunnen zijn.
Tegen de aanname, dat bordes 6 pas tijdens het verrijzen van de toiletuit-
bouw gecreëerd is, pleit de grote hoogte (3,70 m) van het toilet, dat vanuit
bordes 2 bereikbaar is. Deze hoogte duidt op aanpassing aan de bestaande
vloer hoogte van het bordes.
- 284 -

nen verklaren waarom diverse auteurs schrijven over de "tegenwoordige" spil/wen-


teltrap in de "oude" traptoren. Of deze spil, met de gordelbogen, de gewelf jes en
de slecht passende ribben daaronder toen zijn aangebracht, is nog niet met zeker-
heid vastgesteld. Wel is het opmerkelijk, dat de ribben onder het gewelf van bor-
des 6 een veel strakkere profilering hebben dan de ribben op de lagere bordessen.
Ook dit duidt erop, dat het bordes voor het toilet niet ouder is dan het toilet zelf.
Daar dit bordes een geïntegreerd onderdeel is van de trap en de traptorenkolom,
mag men dit weer als een aanwijzing opvatten, dat de huidige spiltrap niet aan-
wezig was voor 1900!
Overigens is er in de voegen van de kolom geen portlandcement aangetroffen. Dit
zou op een jongere bouwtijd kunnen duiden.

Waarschijnlijk is in deze bouwfase ook het niveau van de onderste drie bordessen
ongeveer 20 à 25 cm opgehoogd. Dit verklaart de lage gang op de begane grond
van de noordvleugel (stahoogte maximaal 1,8 à 2,0 m), en een thans erg laag ge-
plaatst traptorenvenster; zie afbeelding 142 •.!.l.
Een lager oorspronkelijk loopniveau op bordes 2 (thans P+0,72) zou ook beter aan-
sluiten op het huidige loopvlak van de ronde toren (P+0,40). Dit bordes is verhoogd
om de hierboven genoemde gang zonder niveauverschil, op het gewelf van kelder-
ruimte 0.6 te kunnen leggen.
Het derde bordes zal verhoogd zijn, om de ontsluiting van de zaal iets vloeiender
te maken.
Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat het huidige trapgedeelte, dat de kel-
derverdieping met het eerste bordes verbindt, ook in deze periode is aangelegd.
Want de verhoging van bordes 1 heeft de huidige ronduit ongelukkige loop van deze
trap veroorzaakt. Muurwerkonderzoek heeft echter in dit gedeelte van de trap-
toren nog niet plaatsgevonden.

Over de vorm van de traptoren, zoals die er voor de eventuele verbouwing in 1900
inwendig heeft uitgezien, bereikt ons via de literatuur geen eenduidige informatie.
Thans heeft de traptoren, evenals de spil, een vierhoekige plattegrond.
Vermeulen beschrijft op pag. 114 een traptoren met daarin een op zeshoekige
grondslag opgetrokken spiltrap.
Loosjes beschrijft op pag. 8 een wenteltrap.
Van den Berg beschrijft op pag. 473 een prent, die hij voor 1832 dateert, (zie
afbeelding 120) waarop volgens hem zelfs een achtkantige traptoren waar te
nemen is. In dezelfde alinea vermeldt hij ook nog eens een zeshoekige traptoren.
Hij verhaalt, dat in de oude traptoren tegenwoordig een wenteltrap gelegen is.
Daar de bij dit artikel opgenomen afbeelding van de trap een spiltrap is, en deze
afbeelding het onderschrift mee krijgt "Antieke wenteltrap in het oudste gedeel-
te", mogen wij de woorden van deze auteur wat betreft de vorm en ouderdom van
de traptoren niet op een goudschaaltje wegen.
- 285 -

Afbeelding 178. Reconstructie van


de zuid-noord doorsnede over de
I
traptoren. Hierop is duidelijk te
,,i zien, dat de noordelijke muur van
I
II de traptoren niet gefundeerd is. De
"" bordessen die doorgesneden zijn (of
""
"
, ,
i\ die in het zicht liggen) zijn van een
,I
I
I '
'
'
\
nummer voorzien, dat correspon-
I
I
" \,
deert met de nummering van de
bordessen op de plattegronden van
de afbeeldingen 174 tI m 177. De 10
I

uitsparingen in de kolom zijn met


de letters a tI m j aangeduid. (Voor-
.. --- --- - ---- ."------- -- -- -_ .. --- ',
, zover op de doorsnede waarneem-
------------r--l' baar). De onderbroken lijnen geven
I
I
I
I de vermoedelijke kapvorm weer
,
: I
van de traptoren, voor de ver-
I
bouw ing in het begin van de 19de
eeuw.

4.4

2.4

1.8

PO _ PO

1. S

005
- 286 -

Afbeelding 179. Het gewelf boven bordes 3. Bij 1 de eetzaalmuur , het gewelf en de
gordelbogen staan koud tegen deze muur; bij 2 de doorgang naar de zaal; bij 3 een
gordelboog, hierachter ligt bordes 4; bij 4 de-spil van de traptoren; bij 5 de-naad
van het kruisgewelf; bij ~ de niet passende ribben. (neg. no: 1800-8-14). -

Overigens bestaat er veel verwarring over veelhoekige torens op Nederhemert. De


vertrekken in de toren op de zuidwesthoek van het complex hebben alle een
(regelmatige) zeskantige plattegrond. (Afgezien van een kleine onregelmatigheid
ter plaatse van de toegang tot de zuidvleugel). De lengte van de zijden variëren,
op kelderniveau, van 210 tot 220 cm. Deze variatie is te gering om van een on-
regelmatige zeshoek te kunnen spreken.
Aan de buitenzijde wordt de regelmaat van de zeshoek echter verstoord door een
schoorsteenuitbouw aan de oostzijde; zie afbeelding 140. Indien men alle zichtbare
hoeken en knikjes aan de buitenzijde van de toren meetelt, komt men tot een zeer
onregelmatige achthoekige toren.
In de literatuur wordt deze toren (de enige veelhoekige toren) meestal zeshoekig
genoemd, er zijn echter uitzonderingen:
Vermeulen noemt de toren op pag. 113 half achtkantig.
De schrijvers van het "Kunstreisboek voor Nederland" beschrijven op pag. 233 een
achthoekige toren op de zuidwesthoek van het complex. Zij hebben ook iets
intrigerends waargenomen, dat thans niet meer voorhanden is: "de door de Zaal
ingenomen zware achtkantige achtervleugel aan de oostzijde".
Kransberg en Mills beschrijven ook een "achtkantige achtervleugel, die door de
grote zaal wordt ingenomen". Ook heeft volgens hen de toren op de zuidwesthoek
van het complex een achthoekige plattegrond, althans op pag. 49, want op de
volgende bladzijde lezen wij dat aan de zuidzijde "een kleine zijvleugel eindigend
in een zeskantige hoektoren" stond. De "achtkantige achtervleugel" heeft op deze
pagina plaats gemaakt voor een "rechthoekig woonblok".
Craandijk, de wandelende dominee heeft nog iets zeer exeptioneels aan de toren
op de zuidwesthoek van het kasteel waargenomen; (pag. 437) " ••• onzeker is 't, uit
wat tijd de kanonskogel is, in den muur van den achtkanten toren gemetseld."
- - _ . _ - - - - - - - - -- -- - - -- - - -

- 287 -

Bijlage VlD

De indelingsproblematiek van de ruimten op het voormalige binnenplein en de


waardering die door diverse auteurs opgebracht wordt voor de in 1868-1880 ge-
wijzigde voorgevel.

Een goede symmetrische indeling van de voorgevel wordt onmogelijk gemaakt door
de aanwezigheid van de noordelijke (binnen)muur van de zuidvleugel. Deze muur
veroorzaakt in fase 12 al een gevel met blinde vensters; zie de afbeeldingen 126
en 127. In fase 13 wordt het probleem iets eleganter opgelost door het toepassen
van 'een schijnnaad; zie afbeelding 12. Deze naad bevindt zich ongeveer 1 m noor-
delijker als de op de voorgevel aansluitende binnenmuur! De naad is toegepast om
een schijnsymmetrische ingangspartij mogelijk te maken.

Er wordt verschillend over het esthetische resultaat van deze verbouwing gedacht.
Van den Berg (pag. 473) kan niet veel waardering opbrengen voor deze gevel:
"Door A.J.H.M baron van Nagell 0868-1880) zijn daarna het fronton boven den
ingang en het bordes met zijn banale afdak en balkon toegevoegd, geheel in over-
eenstemming met de geest van die dagen waarin voor het ongerept bewaren van de
monumenten uit vroeger tijd absoluut niets werd gevoeld."
Buurman (1940-1965; pag. 154) laat duidelijk zijn afkeur merken: "Dit kasteel, dat
in de 19de eeuw door een ingrijpende verbouwing ernstig was ontsierd ••• "
Vermeulen is op pag. 113 iets milder in zijn oordeel: "Het in modernen tijd zeer
verbouwde kasteel bestaat uit een omstreeks 1800 opgetrokken en in 1870-1880
vernieuwd voorgebouw ••• ", doch op pag. 116 haalt hij ongenadig uit: "In de loop der
jaren 1870-1880 is het eenvoudige voorgebouw van omstreeks 1800 vervangen door
het tegenwoordige met zijn karakterloozen voorgevel, terwijl ook de overige
deelen van het kasteel hersteld zijn en gewijzigd." De argeloze lezer zou bijna ge-
neigd zijn te denken dat het oorspronkelijke kasteel in de jaren 1870-1880 zwaar is
mishandeld.
J. Craandijk is een van de weinige (mij bekende auteurs), die zich redelijk positief
uitlaat over de nieuwe voorgevel (pag. 433): "De gracht om het huis is sedert lang
gedempt en de voorgevel vooral is herhaaldelijk verbouwd. Voor eenige jaren werd
het stijve, onbehaaglijke front, dat uit het begin dezer eeuw dagteekende, door
zijn lijnen en versierselen meer in overeenstemming gebragt met de oude trapge-
vels, daken en torenkappen, terwijl balkons, veranda en groote spiegelruiten, hoe-
wel niet volkomen in den stijl, toch den indruk van het geheel niet schaden. En 't is
zeker vrij wat vrolijker en aangenamer ter bewoning geworden, dan het was vol-
gens de afbeeldingen, op het kasteel bewaard, toen het nog den stempel van een'
ouden, stroeven ridderburgt droeg".
Door de oudste 19de eeuwse gevel te relativeren, onderscheidt Craandijk zich dui-
delijk van diegenen,die zich afzetten tegen de gevel van 1868-1880, zonder de
problematiek van deze gevel te kennen. Deze gevel was ooit de achterkant van het
kasteel. Pas in bouw fase 5 (XIVd-XVc) verrijst een heel schuchter poortgebouwtje
in de westelijke weermuur. Qua compositie zijn de opeenvolgende poorten goed in
de gevel geplaatst; zij worden geflankeerd door de ronde en de zeshoekige toren.
De poort geeft echter toegang tot een klein binnenplein (10,8 x 7,3 m) dat door de
hoge omliggende bouwvolumina nauwelijks belicht kan worden. Craandijk zal
hierop gedoeld hebben toen hij schreef: "toen het nog den stempel van een' ouden
- 288 -

stroeven ridderburgt droeg". Op dit binnenplein verschaft de traptoren toegang tot


het inwendige van het kasteel. Van NagelI heeft in de 19de eeuw de vestibule op
die plaats aan laten sluiten, waar dat het minste problemen gaf. Een bestaande
vensteropening in de westelijke zaalmuur werd opgeruimd en ging de toegang tot
de nieuwe gang vormen. Door deze plaatsing van de gang resteerden in het nieuwe
woonvolume slechts twee smalle ruimtes: 1.8 en 1.10; zie afbeelding 4.
Tijdens de verbouwing van 1868-1880 (in feite werd er alleen maar een nieuwe
voorgevel voor het kasteel gezet) heeft men niet de moed gehad deze indeling te
wijzigen. Men zou, gezien de sterke penanten van de gevel (de ronde en de zes-
hoekige toren) de ingang graag in het midden van de gevel willen plaatsen. Maar
de as in de vestibule die dan ontstaat, zal dood lopen tegen de noordmuur van de
woontoren; plattegrondtechnisch is dit geen fijne oplossing.

o 2 4 6 8 10 20 M
BEGANE GROND
~~~~-==========

ALTERNATIEf

FAS E 12
L -_ _ __ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __ _ _- - - '

Afbeelding 180. Alternatief plan voor fase 12.


In dit plan heeft de voorgevel een evenwichtiger indeling. De voorgevel staat op
de voormalige westelijke weermuur • Aan de oostzijde van de vestibule (die op het-
zelfde niveau ligt als de zaal) is een kleine galerij geprojecteerd, die vertrek 1.11
ontsluit. Om het hoogteverschil tussen de vestibule en vertrek 1.11 te overwinnen,
is een trap in de galerij opgenomen. Ook in gang 1.8B is een trap geprojecteerd;
deze gang en het vertrek 1.8A bevinden zich op het niveau van het 4de bordes van
de traptoren. De gang is in het plan opgenomen om de looplijn tussen 1.11 en de
traptoren kort te sluiten.
Indien men het loopvlak van de vestibule op een lager niveau wil leggen, dan moet
men voor de galerij enkele treden leggen; in de plattegrond zijn deze treden ge-
stippeld. Het hoogteverschil tussen de vestibule en de vertrekken 1.8A en 1.11 kan
dan echter te groot worden om een evenwichtige gevelindeling te ontwerpen.
- 289 -

Een oplossing, die m.i. weloverwogen had moeten worden was het vergroten van
de vestibule met ruimte 1.10. In de dan ontstane ruimte had de hoofdtoegang
symmetrisch geplaatst kunnen worden. Ook de toegang tot de omliggende vertrek-
ken had op een bevredigende manier gerealiseerd kunnen worden. Op afbeelding
180 is zo'n oplossing geschetst.
Een alternatief, waar in de vorige eeuw ongetwijfeld ook aandacht aan is ge-
schonken, is het verschuiven van de toegang naar de ronde toren. Doch ook deze
mogelijkheid levert problemen op: de gang komt naast de traptoren uit op de zaal.
Dit betekent (gezien de doorgang op de eerste verdieping: zie afbeelding 5: de
ruimten 2.2A-2.8B) dat de traptoren vrij komt te staan van de westelijke zaal-
muur; dit zou constructief een bedenkelijke situatie zijn.

N.B. Bij al deze overpeinzingen is er vanuit gegaan, dat de voormalige brug (die
tenminste tot 1844 aanwezig was, zie afbeelding 125) geen wezenlijke invloed had
op de plaatsing van de hoofdtoegang.
- 290 -
- 291 -

SAMENV ATTING

In deze samenvatting zijn, als illustratie, isometrieën opgenomen. Met nadruk


moet erop gewezen worden, dat deze isometrieën niet meer beogen dan een indruk
te geven van het bouwvolume na elke fase. Want zoals in Hoofdstuk V is gebleken,
kan voor de hoogte van het opgaande muurwerk van de vroegste fases geen abso-
lute garantie worden gegeven. De bij de fases 1 t/m 9 getekende kapplannen zijn
hypothetisch.
Om de volumina van deze tekeningen gemakkelijk te kunnen vergelijken met de
bijbehorende plattegronden, is achteraan het hoofdstuk op een uitvouwbaar blad
een gecomprimeerde plattegrondontwikkeling opgenomen.

Bouwfase 1

Afbeelding 181. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 1; zie


voor de plattegrond afbeelding 72.
- 292 -

Omstreeks 1300 wordt een rechthoekige woontoren gebouwd. Deze toren wordt
opgetrokken in Vlaams verband.
De woontoren bevat drie verdiepingen, die met elkaar verbonden zijn door drie
muurtrappen.
De onderste verdieping (0.1) werd als kelderruimte uitgevoerd en heeft een zeer
weinig toegepaste gewelfvorm: een boheems gewelf.
Op de begane grond verleende een grote poort aan de oostzijde toegang tot de
toren.
Aan de noordoost- en aan de zuidwestzijde van de woontoren werd een staande
tand gemetseld. Op funderingshoogte gaat deze tand over in een vallende tand. In
dezelfde hoeken zijn ook poeren (een verbreding van de muur) aangebracht.
Ook de noordwesthoek van de toren werd van een tand voorzien.
De fundering is een samenstel van twee methoden: de oostelijke en de zuidelijke
muur zijn doorgaand gefundeerd; de westelijke en noordelijke muur staan op
grondbogen. De toren stond op de zuidoosthoek van een kasteeleiland.

N.B. De hoogte van de op afbeelding 181 getekende tanden is ontleend aan de


thans nog in de oostelijke muur waarneembare "naad" tussen de woontoren en de
zaalbouw; zie afbeelding 51.5-6. De twee tanden aan de westzijde zijn boven het
maaiveld niet meer te traceren:-
De hoogte van de op afbeelding 181 getekende poeren is gerelateerd aan de hoogte
van de in bouwfase 2 verrezen weergang. De hoogte van deze weergang is, met
behulp van de tekening op afbeelding 117 en de bouwsporen in torenkamer 2.7
(doorgang.§. op afbeelding 153) op ongeveer P+3,50 verondersteld.
- - - - - - - - - -- -- -- -- - - - - - - - - - -

- 293 -

Bouwfase 2

Afbeelding 182. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 2; zie


voor de plattegrond afbeelding 80.

In het tweede kwart van de 14de eeuw werd, het in de eerste fase reeds bestaande,
kasteeleiland van een ommuring voorzien. De ommuring had een weer gang op
spaarbogen.
Een rechthoekige tore.n werd overhoeks op de noordoost hoek van het plein ge-
plaatst.
Op de noordwest hoek van het plein werd een ronde toren opgetrokken met een
diameter van ongeveer 4,7 m. De trap, die het hoogteverschil tussen het plein en
de weergang overbrugde, bevond zich vermoedelijk naast deze toren tegen de
westmuur.
- 294 -

Bouwfase 3

Afbeelding 183. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 3; zie


voor de plattegrond afbeelding 82.

Omstreeks het midden van de 14de eeuw werd, ten koste van het plein, een 11,5 x
7,5 m grote zaal tussen de woontoren en de overhoekse toren opgetrokken. Dit
bouwvolume bevatte boven de kelder één woonlaag.
- 295 -

Bouwfase 4

Afbeelding 184. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 4; zie


voor de plattegrond afbeelding 84.

In het laatste kwart van de 14de eeuw zakte de overhoeks geplaatste toren in de
gracht weg. Nadat de toren ingestort was (en de restanten gesloopt) werd de
huidige noordoosthoek van de zaalbouw opgetrokken. In dit muurwerk werden
allerlei voorzieningen aangebracht, die erop duiden, dat men voornemens was de
ingestorte toren te vervangen door een nieuw bouwvolume.
Van de woontoren wordt de toegang van het kasteel overgebracht naar een uit-
bouw in de oostmuur van deze uitbreiding.
Om verder wegzakken in de gracht te voorkomen, werd de noordelijke weermuur
van een aantal steunberen voorzien.
De diameter van de Ronde toren wordt vergroot tot 6,5 m
- 296 -

,-
I I
I
I I
I I
\ ,
'~

Afbeelding 185. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 4, gezien


vanuit het noordoosten; zie voor de plattegrond afbeelding 84. De oorspronkelijke
poort in de woontoren is gestreept aangeduid.
- 297 -

Bouwfase 5

Afbeelding 186. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 5; zie


voor de plattegrond afbeelding 87.

In ruim een eeuw tijd (XIVd-XV) maakte het kasteel een aantal plattegrondontwik-
kelingen door. De toegang tot het kasteel werd naar de westzijde overgebracht.
Hier verrees een bescheiden poortgebouw.
Tegen de noordmuur werd een toren (?) in de gracht uitgebouwd.
Tegen de zuidelijke weermuur werd (boven de kelder) een twee verdiepingen hoog
gebouw met zadeldak opgetrokken.
Vermoedelijk werd de kapvorm van de woontoren aangepast. Hierbij zal de ge-
kanteelde weergang zijn opgegeven. Daar aanwijzingen hiervoor ontbreken, is deze
wijziging eerst bij bouwfase 10 aangegeven.
Op de zuidwesthoek van het plein verrees een zeshoekige toren.
- 298 -

Bouwfase 6

Afbeelding 187. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 6; zie


voor de plattegrond afbeelding 91.

Wellicht na het beleg van het kasteel in 1479 door Den Bosch, werd in de tweede
helft van de 15de eeuw de keukentoren tegen de noordoosthoek van de zaalbouw
opgetrokken.
- 299 -

Bouwfase 7

Afbeelding 188. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 7; zie


voor de plattegrond afbeelding 94.

Omstreeks 1500 werd de (reeds aan drie zijden door gebouwen ingesloten) ruimte
ten westen van de keukentoren bij het kasteel getrokken. Tevens werd in deze fase
het poortgebouw vergroot.
- 300 -

Bouwfase 8

Afbeelding 189. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 8; zie


voor de plattegrond afbeelding 98.

Na het eerste kwart van de 16de eeuw werd het muurwerk van de eetzaalvleugel
en de keukentoren boven de kelders vernieuwd.
- 301 -

Bouwfase 9

Afbeelding 190. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 9; zie


voor de plattegrond afbeelding 107.

In de hoek, die gevormd wordt door de zaal en de nieuwe eetzaal werd, eveneens
in de 16de eeuw, een traptoren opgetrokken.
- 302 -

Bouwfase 10

Afbeelding 191. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 10; zie
voor de plattegrond afbeelding 113.

Tussen de traptoren en de ronde toren verrees de kleine noordvleugel.


De ronde toren is voor deze bouwfase verhoogd en van een kap voorzien.
Het begane grond niveau van de eetzaalvleugel werd opgehoogd; tegelijkertijd
werd de gevelindeling van deze vleugel gewijzigd.
Op de bestaande zaalbouw werd de eerste verdieping opgetrokken.
De zaalbouw en de woontoren werden onder één kap verenigd.
- 303 -

Bouwfase 11

Afbeelding 192. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 11; zie
voor de plattegrond afbeelding 118.

In de tweede helft van de 18de eeuw werd de westelijke weermuur gedeeltelijk ge-
sloopt, nadat de binnengracht gedempt was.
In 1766 werd in de keukentorenkelder een muur opgetrokken, omdat het gewelf
dreigde in te storten •.
In 1781 werd het tentdak van de keukentoren gereduceerd tot 4 schilden met een
plat.
- 304 -

Bouwfase 12

/
~ ..:.,~
.. f

Afbeelding 193. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 12; zie
voor de plattegrond afbeelding 123.

In de vorige eeuw (XIX a) werd het restant van de westelijke weer muur en de trap-
gevel van de zuid vleugel afgebroken. Het binnenplein werd bij het woonvolume ge-
trokken. Daarvoor werden op de poeren van de voormalige weermuur grondbogen
geslagen; hierop verrees de nieuwe voorgevel.
- 305 -

Bouwfase 13

Afbeelding 194. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 13; zie
voor de plattegrond afbeelding 128.

In de tweede helft van de 19de eeuw verrees aan de zuidzijde van de woontoren
een aanbouw met daarin een privaatkoker.
Tussen 1868 en 1880 werd de indeling van de voorgevel gewijzigd.
- 306 -

Bouwfase 14

Afbeelding 195. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 14; zie
voor de plattegrond afbeelding 130.

Omstreeks 1900 verrees tegen de westgevel van de eetzaalvleugel een toiletuit-


bouw • Tegelijkertijd werd de spil van de traptoren vernieuwd.
- 307 -

Bouwfase 14A

Afbeelding 196. Isometrie van het gereconstrueerde bouwvolume na fase 14 A; zie


voor de plattegrond afbeelding 135.

In 1916 werd de keukentoren verbouwd en van een tweede verdieping voorzien. De


kapvorm van de toren (sinds 1781 een kap met plat en 4 snijdende schilden) werd
gewijzigd in een schilddak.
- 308 -

Bouwfase 15

,,
, v--_,
\
\
/
,-../
/

,. ,. ,. /

<..
,. .. ../ ,.">
/"'..

Afbeelding 197. Isometrie van het huidige bouwvolume (fase 15); zie voor de
plattegrond afbeelding 139.

De situatie na de consolidatie van 1967: datgene wat resteert van het kasteel na
het slopen van de zeshoekige toren, de Zuidvleugel, de vertrekken op het
voormalige binnenplein en het Bordes en na het instorten van de 16de eeuwse
zuidgevels van de Traptoren en de Noordvleugel.
- 309 - - 309 -

Overzicht Plattegrondontwikkeling

Afbeelding 198. l828l FASE 1

Fase 1, omstreeks 1300: de woontoren. ~ FASE 2

Fase 2, XIVb: ringmuur met twee torens ELJ FASE 3

Fase 3, omstreeks 1350: de zaalbouw

"%)-

Afbeelding 199.
Fase 4, XIVd: reparatie op de plaats van ~ FASt 4

de ingestort te toren, vergroting van de ~ FASt \

ronde toren ~ FASE 6

Fase 5, XIVd-XVd: zeshoekige toren, 0


' . ' " , . '. FASE 7
zuidvleugel, poortgebouw, noorduitbouw.
Fase 6, XVd: keukentoren
Fase 7, omstreeks 1500: noorduitbouw,
vergroting poortgebouw

Afbeelding 200.
Fase 8, XVIb: vernieuwing eetzaalvleugel ll88S FASE B

Fase 9, XVI: traptoren ~ F,ASE9

Fase 10, XVI: noordvleugel ~ FASE 10

10 20M

!ONTWIKKElING BEGANE GROND)

Afbeelding 201.
Fase 11, XVII-XVIII: kleine reparaties ~ FASE
"
Fase 12, XIXa-c: binnenplein volgebouwd ~ FASE 12

Fase 13, XIXc: bordes + privaatkoker 1Z2I FASE 13

Fase 14, omstreeks 1900: toiletuitbouw EJJ FASE 14


---- - - - - - -- -- - - -- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- -

- 311 -

LITERATUURLIJST

In publicaties over kastelen wordt de naam van het kasteel Nederhemert


regelmatig genoemd; het merendeel van deze geschriften bevat echter niet meer
dan algemeen bekende feiten. Daarom zijn in de hieronder volgende literatuurlijst
alleen de mij bekende publicaties opgenomen waarin de auteurs nieuwe gegevens
aandragen.

Aa, A.J. van der:


"Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden", Gorinchem, 1840, deel
5, pag. 420-422

Alphen Az., E. van:


"Nederhemert en de van Hemert's"; in "Tussen de Voorn en Loevestein",
1967 pag. 171-176, 1968 pag. 210-212 en 215-220.

Bavel, H. van, (0. Praem.):


"Een verkenningstocht naar het oude Berne"; in "Varia Historica
Brabantica 1), 's-Hertogenbosch, 1962, pag. 257-339.

Berg, P. W.J. van den:


"Het Kasteel Nederhemert", in "Buiten", Jrg.14 (1920), pag. 472-477.

Buurman, D.J.G.:
"25 Jaren Stichting Vrienden der Gelderse Kasteelen, 1940-1965";
Arnhem, 1965, pag. 40-43 en 154-157.
"Stichting Vrienden der Gelderse Kastelen, 1965-1975"; Arnhem, 1976,
pag. 9 en 78-81.

Craandi jk, J.:


"Wandelingen door Nederland"; Haarlem, 1884, pag. 432-441.

Diverse auteurs:
"Kunstreisboek van Nederland", Amsterdam, 1969, pag. 233.

Doorninck, P.N. van:


"Inventaris van het oud archief der Heerlijkheid en Gemeente Neder-
Hemert", Haarlem, 1892.

Eliëns, F.M. en J. Harenberg:


Middeleeuwse Kastelen van Gelderland", Rijswijk, 1984, pag. 212-218.

Kamphuis, J.:
"Een Jaar Bouwen", (Poging tot interpretatie van de brieven van
Rentmeester Cornelis van Ommeren aan Graaf Otto Frederik van
Lynden uit . het jaar 1781, betreffende de bouwwerkzaamheden op het
kasteel Nederhemert). Scriptie; ligt ter inzage in de Bibliotheek van de
Werkgroep Restauratie, Afdeling Bouwkunde TH Delft, 1984.

Kransberg, D. en H. Mi1ls:
"Kastelengids van Nederland", Bussum, 1979, pag 49-50.

Loosjes, Mr. A.:


"Kasteelen, Buitenplaatsen, Tuinen en Parken van Nederland",
Amsterdam, 1922, pag. L.7 en 8, afbeelding: L 7-10.
- 312 -

Modderman, Dr. P.J.R.:


"De Bewoningsgeschiedenis van de Bommeierwaard"; in "Boor en Spade",
2 (1948), Utrecht, pag. 139-146. (Overdruk uit Gedenkboek A.E. van
Giffen, "Een kwart eeuw Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland";
Meppel 1947).
Quack, J.C.W.:
"Het Huis Nederhemert", in de "Geldersche Volks-Almanak voor het jaar
1873", Arnhem, pag. 126-131.

Renaud, J.G.N.:
"Kastelen in het rivierengebied", in Bulletin K.N.O.B. 1958, kolom 115-
127.

Roseboom, W.C. van:


"Het Kasteel Nederhemert, jeugdherinneringen", in "Tussen Voorn en
Loevestijn", Jrg. 2 (1966), pag. 89-92.

Schimmelpenninck van de Oije van Nijenbeek, A.


"Een paar bladzijden uit het register op de Leenen van het Furstendom
Gelre en van de Graafschap Zutphen", in de "Geldersche Volksalmanak
voor het jaar 1879", pag. 8-12.

Scholten van Aschat, M.:


"Over de Geschiedenis van Nederhemert en omgeving", in de "Verslagen
van de Mij. tot Bevordering van Welstand", 1961, pag. 16-29.

Sloet, J.J.S. baron, J.S. van Veen en A.H. Martens van Sevenhoven:
"Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graaf-
schap Zutphen", het kwartier van Nijmegen, Arnhem, 1924, pag. 709-
711.

Sonneveld, Dr. F.
"De Bodemkartering van Nederland, Bodemkartering en daarop afge-
stemde Landbouwkundige onderzoekingen in het Land van Heusden en
Altena", 's-Gravenhage, 1958, pag.7-31 en 163-167.

Spaen, W.A.:
"Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland", Utrecht,
1804, pag. 271-275.

Vermeulen, F.A.J.:
"De Monumenten van Geschiedenis en Kunst in de provincie Gelder-
land", eerste stuk: "Het Kwartier van Nijmegen", onderdeel: "De Bom-
meler- en de Tielerwaard", eerste aflevering: "De Bommeierwaard",
's-Gravenhage, 1932, pag. 122-125.

Vogelsang, W.:
"Posten, Balusters en kolonetten", in "Het Huis, oud en nieuw", vierde
jrg. (1906).

Wijngaarden, A. van en S. Braaksma:


"Kasteelkelders en vleermuizen", in "De Levende Natuur", 1967, pag.
110-114.
- 313 -

Herkomst van de foto's

Atlas van Stolk


afb. no: 154

Bakker; I.C.
afb. no: 57 & 60

Bauer; T.C.
afb. no: 54, 61, 70 & 71

Fotografische dienst van de afdeling Bouwkunde, T.H. Delft


afb. no: 37 t/m 50, 53, 58, 59, 63 t/m 69, 77, 78, 96, 97 103 t/m
107, 116, 144, 145, 147, 148, 151, 152, 154, 159 t/m 165, 167 t/m
169, 171 t/m 173 & 179,202 t/m 207

Fotografische dienst van de Hoofd Bibliotheek van de T.H. Delft


frontispice

Hermans; D.B.M.
afb. no: 112

Kamphuis; J.
afb. no: 1, 29 t/m 31

Knook; H.C.
afb. no: 62

Korswagen; H.
afb. no: 51, 141 t/m 143

Kretschmar; F.G.L.O. van


afb. no: 12 t/m 21, 90, 129, 138 & 140

Noordeloos; A.W.
Afb. no: 90A

Raue; J.J.
afb. no: 26 t/ m 28

Renaud; J.G.N.
afb. no: 32, 33, 52, 55 & 56

Rijksdienst voor de Monumentenzorg


afb. no: 22, 23, 117 & 134

Struick; J .E.A.L.
afb. no: 101

Universiteits Bibliotheek Leiden (Bodel Nijenhuis)


afb. no: 2 & 125
- 314 -

BIJLAGE 1

Foto's van de maquette

De maquette is gemaakt in october 1985 door de maquettebouwer van de af-


deling der Bouwkunde, de heer J.J. Keet.

Afbeelding 202. Voorgevel omstreeks 1930. (neg. no: 2203-1-13)

Afbeelding 203. Huidige voorgevel van het kasteel. (neg. no: 2203-1-15)
- 315 -

Afbeelding 204. Vogelvlucht noordwestzijde omstreeks 1930. (neg .no: 2203-1-6)

Afbeelding 205. Vogelvlucht van de huidige noordwestzijde. (neg. no: 2203-1-4)


- 316-

Afbeelding 206. Vogelvlucht van de zuidoostzijde omstreeks 1930. (neg. no:


2203-1-7)

Afbeelding 207. Vogelvlucht van de huidige zuidoostzijde. (neg. no: 2203-1-9)


- 317 -

BIJLAGE 2

Gereconstrueerde plattegronden en doorsneden (schaal 1: 400)

-~~0~~ ---t---- ~_· +-- ~· _--- " --·~ B

t>
C'
B 10 20
KELOER

Afbeelding 208. Kelderplattegrond met aanduiding van de doorsneden.

CP
\
0'

Ira

" p

---v B

o 1 B 10 10
BEGA NEGROND

Afbeelding 209. Plattegrond van de begane grond met aanduiding van de door-
sneden.
- 318 -

----\7 8

N
4J
\
t>
C'
10 20
1e VERDIEPING

Afbeelding 210. Plattegrond van de eerste verdieping met aanduiding van de


doorsneden.

0'
<I
I
I
I
I
I
I -- !:l A'
_----- -t----
I
I
I

00
I
I
I
I
.1.6..'\__ - - - - -t- - - - - - - - - --v B
'B v--- UlllBlb.I I
I

I
I
<1

\
o
t7
C'
10 20 2e VERDIEP ING

Afbeelding 211. Plattegrond van de tweede verdieping met aanduiding van de


doorsneden.
- 319 - - 319 -

Afbeelding 212. Doorsnede A-A'

3.2

2.2A 2.2B
2.'

1.2

PO -
0.2

: '.

10

Afbeelding 213. Doorsnede B-B'

3.10

2.11 2.1 0

I.U !.JO
1.9

po-
0.11 0.10 0.9
.. . '.
'
'. ."
"
'.

10
8-8'
- 321 - - 321 -

Afbeelding 214. Doorsnede C-C'

- PO

c-c'

Afbeelding 215. Doorsnede 0-0'

0-0'
- 323 - - 323-

Bijlage 3

Plattegronden

NN

B 10 20
KElD ER

Afbeelding 216. Kelderverdieping: opmeting van het in 1984 resterende metsel- Afbeelding 218. Kelder: reconstructie van de plattegrond omstreeks 1930.
werk.

Ira

" p

o 2 B 10 lOM
== o 2 4 6 B 10 10
--- -~ ---===~.~===== BEGANEGROND

Afbeelding 217. Begane grond: opmeting van het in 1984 resterende metselwerk. Afbeelding 219. Begane grond: reconstructie van de plattegrond omstreeks 1930.
- 325- - 325-

6 B 10 10
1e VERDIEPING

Afbeelding 220. Eerste verdieping: opmeting van het in 1984 resterende metsel- Afbeelding 222. Eerste verdieping: reconstructie van de plattegrond omstreeks
werk. 1930.

--~-- ----------

2e VERDIEP ING

Afbeelding 221. Tweede verdieping: opmeting van het in 1984 resterende metsel- Afbeelding 223. Tweede verdieping: reconstructie van de plattegrond omstreeks
werk. 1930.
Kasteel Nederhemert; een orientatie op de bouwgeschiedenis

Kasteel Nederhemert werd omstreeks 1300 gesticht, aan de


oever van een (thans dode) arm van de rivier de Maas .
De opeenvolgende eigenaren hebben in de loop van de tijd
vele ve,randeringen in het kasteel aangebracht, soms verbou-
wing en en herstellingen genoodzaakt door een verwoesting,
soms om het kasteel aan te passenaan de eisen van de tijd.
poor oorlogshandelingen brandde het kasteel in de laatste
oorlogsdagen volledig uit. Sinds die tijd is het kasteel, on-
danks een aantal noodvoorzieningen, langzaam verder ver-
vallen.
Juist door dit ontmantelingsproces langs natuurlijke weg zijn
in de ruine een groot aantal bouwsporen zichtbaar geworden
die de kenner op zeer overzichtelijke wijze tonen hoe een
zware middeleeuwse woontoren geleidelijk tot een complex
kasteel is ·uitgegroeid.
De auteur heeft zich, in het kader van een onderzoek aan de
Technische Hogeschool Delft, gedurende ruim twee jaren
verdiept in de bouwgeschiedenis van het kasteel Nederhe-
mert. Naast een evaluatie van de bouwhistorische onderzoe-
kingen wordt een beschrijving gegeven van de meest waar-
schijnlijke plattegrondontwikkeling.
Een rondwandeling door het kasteel omstreeks 1930 geeft de
lezer een goed beeld van dit kasteel op het hoogtepunt van
zijn ontwikkeling.
De tekst wordt toegelicht met behulp van ruim 250 tekenin-
gen, afbeeldingen en foto's.

Delftse U niversitaire Pers

You might also like