You are on page 1of 31

De

ondraaglijke

lichtheid

van het

mobieltje

Werken, spelen en leven in het post-machinetijdperk

We beleven op dit ogenblik een paradigmatische verschuiving, in de eerste plaats in


de manier waarop we werken, maar ook in ruimere zin.

In het kort: de dominante machine, waarbij de mens in dienst staat van de machine
(zowel in de fysieke als in de immateriële, organisatorische betekenis), wordt
vervangen door het “apparaat”, waar de mens in essentie mee speelt. Het mobieltje
is het prototype van een apparaat.

In deze presentatie onderzoeken we de kenmerken en consequenties van deze


verschuiving en nodigen we u uit om deze consequenties naar uw eigen situatie te
vertalen.

2
… in de denksporen van Vilém Flusser

Deze presentatie vertrekt van de geschriften van Vilém Flusser, in het bijzonder
“Towards a philosophy of photography” (2000, originele uitgave in het Duits in
1983), “The shape of things: a philosophy of design” (1999) en “Writings” (2004).
Vilém Flusser is een in Praag (1920) geboren Joodse mediacriticus en filosoof, die
in 1940 uitweek naar Brazilië. Hij bestudeerde op een heel eigen wijze, vaak in de
vorm van korte essays, onder meer het ambivalente karakter van elektronische
communicatiemedia. Hij geloofde dat we een historische periode aan het beleven
zijn, namelijk de overgang van historisch, lineair denken gebaseerd op het schrift
naar een complexer, meerdimensioneel denken gebaseerd op algoritmen en
technische code en veruitwendigd in technische beelden. Na zijn terugkeer naar
Europa leefde Flusser in Frankrijk en stierf in een autoaccident in zijn geboorteland
in 1991.
Meer informatie over Flusser kan worden gevonden op de volgende websites:

Die Flusser Files: http://www.claudia-klinger.de/flusser/


_vilem_flusser_archiv: http://flusser.khm.de/
Flusserstudies.net: http://www.flusserstudies.net/
Vilém Flusser: http://en.wikipedia.org/wiki/Vil%C3%A9m_Flusser

3
Het werktuig

Het ruime gebruik van technologie is een kenmerkende eigenschap van de mens. In
eerste instantie uitte dit zich in de vorm van werktuigen.
Werktuigen zijn het verlengstuk van de mens, in de zin dat de hamer een
verlengstuk is van de vuist c.q. deze simuleert. Elke werker heeft in principe zijn
eigen werktuig; hij is trots op zijn werktuigen, zijn gereedschap.
Werktuigen zijn “culturele” objecten, ze zijn met een bepaald doel “geproduceerd”
(voortgebracht) uit de natuur. Op hun beurt produceren werktuigen andere objecten
en geven hiermee een bepaalde vorm aan deze objecten: ze “in-form-eren” de
objecten die ze produceren.
Tot aan de Industriële Revolutie, die een heuse paradigmaverschuiving inluidde,
waren werktuigen (“tools”) de dominante technologische artefacten.

4
Van werktuig naar machine

Werktuigen simuleren het orgaan waarvan zij een verlengde zijn en zijn dus
gebaseerd op empirische kennis. Met de opkomst van de Industriële Revolutie
werden ze echter meer en meer gebaseerd op wetenschappelijke theorieën, ze
werden “technisch”. Van klein en persoonlijk werden ze groot, sterk en duur: de
geboorte van de “machine”. De machine is de materialisatie van een
wetenschappelijk idee.
De relatie van de machine met de mens is omgekeerd van deze van het werktuig:
eerst was de mens omringd met (zijn) werktuigen, nu wordt de machine omringd
door mensen. Was eerst de mens de constante en het werktuig de variabele, bij de
machine is dit omgekeerd: de machine is de constante factor, de mens de
variabele. Het werktuig functioneerde in dienst van de mens, nu functioneert de
mens in dienst van de machine; eenmaal aangezet, blijft de machine werken, terwijl
het werktuig de continue ingreep van de mens vereiste. De mens is “dienaar” van
de machine geworden.
Maatschappelijk betekende de opkomst van de dure machine dat slechts een
beperkt aantal mensen ze kon bezitten. De machine werkt voor haar eigenaren,
terwijl de (be)dienaren van de machine werken in functie van haar optimaal gebruik.
Het kapitalisme is geboren.

5
De machine

De machine is zo succesvol gebleken dat ze niet alleen menselijke arbeid reguleert


en deels overbodig heeft gemaakt, maar ook een toepasselijke metafoor is
gebleken voor het beschrijven van moderne, bureaucratische organisaties (Morgan,
Images of Organization, 1986).
Ook de leerprocessen hebben zich aan de machine aangepast. Het empirische
leren van het werktuigentijdperk, gericht op het maken van iets, is vervangen door
(in toenemende complexiteit) het leren bedienen, onderhouden, bouwen en
ontwerpen van machines. De machine is in hoge mate zelf het leerobject geworden.

De informatica heeft zich van oudsher ontwikkeld in de machinetraditie. De


worsteling met de complexiteit van de computer kent een eigen dynamiek. De
belangrijkste professionele organisatie heet niet voor niets de “Association for
Computing Machinery” (www.acm.org). Zuboff’s intertijd baanbrekend boek “In the
Age of the Smart Machine” (1984) gaat over hoe mensen zich (moeten) aanpassen
om de volle vruchten te plukken van “intelligente” computers.

Corollarium: bovenstaande machineopstelling is in een melkfabriek.

6
Een typisch voorbeeld van de toepassing van machinedenken in de automatisering
is de opkomst en succes (maar ook problemen) van ERP-systemen. Deze hebben
een industriële achtergrond. Ontstaan als BOM (Bill of Material), ontwikkelden ze
zich achtereenvolgens tot MRP I (Material Requirements Planning), MRP II
(Manufacturing Resource Planning) en ERP (Enterprise Resource Planning)
systemen.
De bedoeling van ERP-systemen is om alle gegevens van een organisatie (en
eventueel een keten van organisaties) te integreren. Betere ‘management control’
en operationele stroomlijning zijn de achterliggende bedoelingen. Hun invoering
kost vaak jaren van inspanningen en aanpassingen van wie verondersteld wordt
ermee te werken. Alle eerder gemaakte opmerkingen over machinedenken zijn er
op van toepassing, waarbij niet alleen de werkwijze maar ook de onderlinge
communicatiewijze er fundamenteel door veranderd wordt.
Kritische artikelen over ERP-systemen zijn:
•Grant, D., Hall, R., Wailes, N. & Wright, C. (March 2006). "The false promise of technological
determinism: the case of enterprise resource planning systems". New Technology, Work &
Employment 21 (1): 2–15.
•Gosain, S. (April 2004). “Enterprise Information Systems as Objects and Carriers of Institutional For-
ces: The New Iron Cage?”. Journal of the AIS 5 (4): 151-182.

Noot: ERP4all is een Duits softwarebedrijf gespecialiseerd in de implementatie van


ERP-systemen.

7
In 1936 schreef Walter Benjamin, Duits cultuurcriticus, “Das Kunstwerk im Zeitalter seiner
technischen Reproduzierbarkeit “. Later, op de vlucht voor het naziregime, pleegde hij zelfmoord aan
de Frans-Spaanse grens.
Dit essay heeft een gigantische invloed uitgeoefend op de 20-eeuwse kunstbeschouwing.
Traditionele kunst, zo betoogt Benjamin, gaat uit van het “aura” van het kunstwerk: het is uniek, door
zijn ontstaan en vaak ook zijn geschiedenis en hangt samen met bourgeois machtsstructuren en met
rituelen. In het tijdperk van massaproductie (de T-Ford!) wordt kunst gekenmerkt door mechanische
reproduceerbaarheid (denk aan film, maar later ook aan bijv. Andy Warhol). Wat meer is: “the work
of art reproduced becomes the work of art designed for reproducibility”. Cultuswaarde wordt
vervangen door tentoonstellingswaarde.

Vergelijking met de hiervoor geschetste twee fasen reveleert een extra aspect van deze laatste. Met
behulp van het werktuig worden relatief unieke producten gemaakt, waar de maker trots op is. Het
machinetijdperk leidt ook het tijdperk van het industriële ontwerp in: ontworpen om in grote aantallen
technisch gereproduceerd te worden. Later in deze presentatie geven we hier een uitbreiding op.

In Engelse vertaling is The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction inte-raal terug te
vinden op:
http://www.marxists.org/reference/subject/philosophy/works/ge/benjamin.htm

8
Intermezzo

Een retrospectieve tentoonstelling waar Walter Benjamin trots op zou geweest zijn.

Uit de inleiding van de catalogus:


“Everywhere around us the Machines clank, whir, and buzz, producing ultra-modern
objects alongside archaic effluvia, vast landfills of trash—and vast, trashed
landscapes. Inside two centuries, they have infiltrated every social nook and bodily
cranny. They service and are serviced. Our skies are aflutter with flying devices, our
cities aflow with gas-guzzling engines, our walls aclutter with wires powering
menageries of gadgets. Silence defines itself against the omnipresent white noise of
the Machines, just as night’s darkness forms in silhouette around spheres of
artificial light. Taken together, the planet’s countless individual devices make up a
behemoth apparatus, a megamachine chewing away at the earth and churning out
a stream of products and pollutants. What is this massive force in natural history?
Just what are the Machines?”

Of: hoe alle machines tezamen een immense ‘wereldmachine’ vormen… het
ultieme machinale denken.

Deze catalogus is terug te vinden op: http://mnae.org/collection/machines.pdf

9
Van machine naar apparaat

Machines worden kleiner, goedkoper, vluchtiger etc., maar ook programmeerbaar:


ze veranderen in wat Flusser apparaten of (oneigenlijk) ook soms robots noemt.
Maar deze apparaten verschillen fundamenteel van hun voorgangers. Apparaten
simuleren gedachten, machines simuleren delen van het lichaam. Flusser
beschouwt een fototoestel als een typisch voorbeeld van een apparaat. Een
mobieltje is een ander, recenter voorbeeld.

Machines zijn ideologisch gekleurd: middels standaardisatie (bijvoorbeeld van


werkprocessen) leiden ze tot dwingende keuzes. Apparaten zijn inherent anti-
ideologisch in de zin dat ze verscheidenheid en keuzevrijheid (weliswaar binnen de
perken van hun programma) toelaten.

Mensen (be)dienen niet langer apparaten, zoals ze met machines deden, maar
spelen ermee. Ze gebruiken hierbij eigenlijk alleen nog hun vingertoppen. De ‘homo
ludens’ van Huizinga is een feit!

10
Het apparaat

Apparaten spruiten wel voort uit de industriële traditie, maar zijn kenmerkend voor de
post-industriële samenleving. Hun intentie is niet langer om de wereld te veranderen,
conform de ontologie van machines uit de industriële wereld, maar om de betekenis
van de wereld te veranderen. Apparaten hebben op deze manier dus een
symbolische intentie en hun gebruikers zijn primair op zoek naar informatie.

Niet langer het bezit van het apparaat is van belang, maar er toegang toe hebben en
er gebruik van kunnen maken. Ook Rifkin (in “The Age of Access: The New Culture
of Hypercapitalism Where All of Life Is a Paid-For Experience”, uitg. Tarcher, 2001)
noemt dit een wezenlijk kenmerk van deze tijd, die voorts gekenmerkt wordt door
immateriële waarden: niet langer het bezitten van dingen, maar het consumeren van
door apparaten bewerkte informatie is nastrevenswaardig. (Markt)dominantie vloeit
voort uit de beheersing van (de infrastructuur voor) informatie.
Een bedrijf als Google, dat een platform biedt voor de exploratie van informatie van
derden en hierop kapitaliseert, is hiervoor exemplarisch. Hun voorbeeld kan
makkelijk worden uitgebreid naar de dienstensector in het algemeen: middels
apparaten verrichten we steeds vaker zelf onze eigen dienstverlening. Met een
boutade: service is self-service geworden.

11
“Der Apparat macht, was der Mensch will,
aber der Mensch kann nur wollen, was der Apparat kann.”

Terug naar Flusser! De verhouding mens/apparaat is totaal verschillend van en veel


complexer dan deze in het geval van een machine: ze kunnen alleen nog maar
samen functioneren. De mens wordt een functionaris van het apparaat dat
functioneert als een functie van hem. Wat de mens ook doet (d.i. welke informatie
hij ook verwerkt), meer en meer kan dat alleen nog via het apparaat.

De mens beheerst de buitenkant (input/output) van het apparaat, maar heeft geen
toegang tot de binnenkant (black box), die op zijn beurt hem beheerst.
Functionarissen beheersen als het ware een spel waar zij niets van afweten: Kafka
ten top!

De mens-apparaat interactie gaat op een dynamische manier: de mens geeft


symbolen door, die door het apparaat worden gedecodeerd en vervolgens omgezet
in “gedrag” volgens het vooraf gespecificeerde programma (het script). De vrijheid
van de functionaris is een geprogrammeerde vrijheid. Hij speelt “tegen” het
apparaat, d.i. hij probeert alle mogelijkheden ervan uit. Voldoet het apparaat niet
langer, dan verschaft hij zich toegang tot een ander apparaat.

De echte macht verschuift naar wie het programma van het apparaat beheerst: de
informatiespecialist. Elk apparaat heeft in feite verschillende programma’s: ge-
bruiksprogramma’s, programma’s om de informatie te manipuleren, maar ook
programma’s van de producent, van hele bedrijfstakken en maatschappijen “achter”
het apparaat.

Corrolarium: de betekenis van het woord “apparatsjik” in deze context.

12
Intermezzo

De ideeën van Vilém Flusser hebben nogal wat (media)kunstenaars geïnspireerd.


Dit is een impressie van de kunstenaar Idris Khan: “Every page of Vilem Flusser's
'Towards a Philosophy of Photography' “.

Het is te vinden op:


http://www.artnet.com/artwork/424561083/396/idris-khan-everypage-of-vilem-
flussers-towards-a-philosophy-of-photography.html

13
mens = constante machine = constante mens/apparaat eenheid
mens = gebruiker mens = bediener mens = speler
met het lichaam met de handen met de vingertoppen
klein, persoonlijk groot, duur klein, persoonlijk
verandert wereld verandert wereld verandert betekenis
van wereld
neutraal ideologisch, beheersing onbeheersbaar
macht = meester macht = eigenaar macht = programma
empirisch leren theoretisch leren abstract leren
veranderen = niet veranderen = moeilijk veranderen = normaal
operationeel transactioneel relationeel

Een samenvatting van de drie fasen. Tegelijk twee nog niet belichte facetten: (1)
veranderen wordt een vanzelfsprekend verschijnsel, terwijl dat in het tijdperk van het
werktuig nauwelijks gebeurde en in het machinetijdperk complex en moeilijk heette te
zijn; (2) apparaten ondersteunen in essentie relaties, terwijl machines veeleer
transacties van producten en diensten ondersteunen.

Er is nog veel meer te vertellen over het “apparaatdenken”… maar eerst een
interludium.

14
Intermezzo: de introductie van het boek

… of de middeleeuwse helpdesk.

Filmpje uit 2001 van de show Øystein & Meg (Øystein & I) van het Noorse NRK
televisiekanaal. De taal die gesproken wordt is Noors. De dialoog is geschreven
door Knut Nærum en de acteurs zijn Øystein Bache en Rune Gokstad.

15
Consequenties van het apparaatdenken

De consequenties van het apparaatdenken (en van Flusser’s visie in het algemeen)
reiken verder dan het reeds geschetste. Achtereenvolgens behandelen we in wat
volgt:

• Het toenemend belang van “computational thinking”


• De opkomst van technische beelden
• Leren in een apparatenwereld
• Communiceren in een apparatenwereld
• Recombineren in plaats van reproduceren
• De omkering van de werkelijkheid
• De mens in de apparatenwereld

16
Apparaten werden uitgevonden om specifieke gedachten te simuleren, namelijk
deze die in getallen kunnen worden uitgedrukt. Apparaten zijn in feite calculerende
machines: redeneren in termen van getallen neemt de overhand over lineair,
historisch redeneren (redeneren in termen van letters). Dit proces is ingezet door
Descartes, toen hij het assenstelsel uitvond en hiermee de abstracte ruimte
mathematiseerde. Het apparaat is de materialisatie van deze tendens.

Heel ons wereldbeeld wordt hierdoor doordrongen, te beginnen met de wetenschap:


“Science has become automated and has transformed scientists into its own tools”
en “Scientists are computer artists avant la lettre, and the results of science are not
some "objective insights," but models for handling the computed.” (beide citaten
ontleend aan Flusser).

Het gaat evenwel veel verder: wat niet meetbaar/telbaar is, heeft minder waarde:
een trieste variant op Lucebert’s “Alles van waarde is weerloos”… Wat per definitie
niet meetbaar is (veiligheid, dienstvaardigheid, …), maken we zo nodig meetbaar,
met alle corrumptieve gevolgen van dien. Overbodige zorgvuldigheid op basis van
fictieve meetbaarheid (vergelijkbaarheid) is een uitvloeisel van dit verschijnsel. We
hebben (nog) niet leren leven met apparaten!

17
In principio erat Verbum

In den beginne was het Woord

Het redeneren in getallen in plaats van letters is onderdeel van Flusser’s veel
ruimere cultuurtheorie.

Toen de mens mens werd door over de wereld na te denken, creëerde hij beelden
om de wereld te begrijpen. Deze beelden gingen evenwel een eigen leven leiden en
substitueerden in zekere zin de reële wereld: de mens ging denken in concepten en
zijn beelden vereren. Verbeelding oversteeg niet langer vervreemding, maar werd
hallucinatie, in feite een dubbele vervreemding (van de reële wereld en van die van
de beelden).

Het schrift, en hiermee historisch bewustzijn en lineair en rationeel denken, werden


“uitgevonden” om de mens van de idolatrie van het beeld te bevrijden. De eerste
schrijvers, de profeten, maar ook bijv. Plato, beseften dit heel goed en
veroordeelden deze idolatrie van het beeld. Van de mythische wereld belandden we
zo in de historische wereld; onder meer door de uitvinding van de boekdrukkunst en
later de industriële revolutie, ging iedereen in deze historiciteit leven.

De wereld van de teksten leidde uiteindelijk tot “textolatrie”; veel wetenschappelijke


teksten, bijv., hebben geen betekenis meer in de reële wereld, maar refereren
alleen nog maar aan de (hoofdzakelijk: mathematische) wetmatigheden “achter” de
reële fenomenen.

18
Heel bijzonder is dat mythodologieën de uitvinding van het schrift vrijwel altijd toeschrijven aan de
goden: de Kretenzers aan Zeus, de Joden aan Jahweh, de Sumeriërs aan Nabû, de Maya’s aan
Itzamna, de Egyptenaren aan Theuth - die, als Isis, met zijn bek tekens in het zand schraapte -, de
Grieken aan Hermes - die de letters in de vlucht van de kraanvogels zag -, de Chinezen aan de keizer-
god Huang-Ti - die het schrift ontwaarde in de sporen die vogels in de sneeuw hadden achtergelaten -,
de Indiërs aan de olifant-god Ghanesha – die een slagtand afbrak en die als een pen gebruikte -, etc.

Plato verwoordde het als volgt in Phaedrus:


Toen zij aan het schrift toekwamen zei Theuth: "Dit, o koning, is de wetenschap, die zal maken dat de
Egyptenaren wijzer worden en dat hun geheugen gescherpt wordt, want deze uitvinding is een
tovermiddel voor geheugen en wijsheid". Maar koning Thamos antwoordde: "O vindingrijke Theuth, de
een is in staat uitvindingen te doen, maar de ander moet beoordelen hoe schadelijk of nuttig deze zijn
voor hen die er gebruik van zullen maken. Zo is het ook in uw geval als vader van het schrift. Uit
genegenheid voor uw vinding, schrijft ge er een kwaliteit aan toe die het niet heeft. Uw uitvinding zal
immers vergetelheid brengen in de geest van hen die er gebruik van maken, omdat zij hun geheugen
niet meer zullen gebruiken. Want door hun vertrouwen in het schrift zoeken zij door middel van
vreemde tekens hun geheugen buiten zichzelf, en niet door het oefenen van hun eigen geheugen
binnen zichzelf. Gij hebt dus niet een middel tot herinneren gevonden maar tot onthouden. Gij verschaft
uw leerlingen de schijn van wijsheid, maar niet de waarheid, want als zij veel gelezen hebben zonder
onderricht, zullen zij de indruk maken veel te weten, terwijl zij over het geheel genomen onwetend zijn
en lastig in de omgang, omdat zij in plaats van wijs waanwijs geworden zijn.“

19
… et Verbum erat apud Deum
et Deus erat Verbum.

… en het Woord was bij God


en het Woord was God.

Het technische beeld (bijv. de foto) doet zijn intrede via de opkomst van het
apparaat. Deze posthistorische beeldcultuur verschilt wezenlijk van de
prehistorische: ze is namelijk het resultaat van wetenschappelijke theorieën.
Prehistorische beelden (mythen) illustreerden de wereld, posthistorische illustreren
tekst. Geschiedenis wordt als het ware een pretext voor de moderne mythe, het
programma. Waar we vroeger probeerden de wereld te begrijpen, proberen we nu
in essentie teksten te begrijpen.

In de overgang van beeld naar tekst, ging verbeelding vooraf aan tekst; hoe rijker
de verbeelding was, hoe krachtiger de tekst moest zijn. in de huidige overgang naar
de technische beeldcultuur wordt tekst een reden voor de verbeelding: hoe
moeilijker een tekst, hoe sterker de verbeelding moet zijn. Intellectuelen, van
oudsher schrijvers, vluchten richting (ver)beeld(ing): “l’ imagination au pouvoir” was
niet voor niets de slogan van mei ’68.

Niet langer beelden van de wereld, maar illustraties van teksten vragen om uitleg.
De nieuwe taakstelling van het schrijven wordt het interpreteren en duiden van
technische beelden en de taak van de rede het kritiseren van de “techno-verbeel-
ding”, het ontmaskeren van de ideologieën achter de schijnbaar autonome
technische vooruitgang. Deze kwalitatieve sprong naar een nieuw niveau van
betekenis voor schrijven vraagt bijv. nieuwe vormen van leren, waar we verder nog
op terugkomen.

20
Kunstenaars ervaarden de lineariteit van de tekst al geruime tijd als een
beklemming, getuige deze twee pagina’s uit de bundel “Bezette Stad” van Paul van
Ostaijen (1921). In andere landen waren dat bijvoorbeeld Stéphane Mallarmé,
Guillaume Apollinaire, Christian Morgenstern en Filippo Tomasso Marinetti.

In feite kan het “Tractatus Logico-Philosophicus” van Ludwig Wittgenstein (1922),


met zijn genummerde uitspraken, ook gezien worden als een poging om aan de
lineariteit van de tekst te ontsnappen.

Met de opkomst van de hypertext is pas echt een einde gekomen aan de “tyrannie
van de tekstlineariteit”.

21
Information R/evolution
(Mike Wesh)

De effecten van non-lineariteit zijn ver-reikend. In deze korte film gaat Michael
Wesh, die eerder een film maakte over Web 2.0, ‘The machine is Us/ing Us’, in op
de veranderde manier waarop we informatie opslaan, vinden, creëren, van
opmerkingen voorzien en onder elkaar delen. Wat moeten mensen leren die op
deze manier met informatie omgaan? Hoe leren ze structuur, kritische zin etc.?

De film kan worden gevonden op:

http://www.youtube.com/watch?v=-4CV05HyAbM

22
De dominantie van technische beelden veronderstelt leerprocessen die de omgang
met deze beelden als uitgangspunt nemen en er kritisch op reflecteren. Of zoals
Moholy-Nagy in de 20’er jaren al schreef: “Those who are ignorant in matters of
photography will be the illiterates of tomorrow”. Hoe meer technische beelden er
door meer mensen worden geproduceerd, hoe moeilijker het wordt om deze
betekenis te geven: ze zijn vanzelfsprekend geworden en iedereen denkt ze te
kunnen interpreteren. Informatiemanagement, in deze uitgebreide betekenis van het
woord (of adequater: van het beeld), wordt dé discipline van de toekomst!

Bij het ontwerpen van apparaten moeten we leren rekening te houden met 2e orde
effecten, namelijk het feit dat mensen zich meer en meer aanpassen aan het
gebruik van apparaten: wetenschappers die meer en meer denken in termen van
getallen (voor een bioloog is een mens een database van informatie), politieke
programma’s die worden opgesteld op basis van gecomputeriseerde scenario’s,
etc.

Noot: bovenstaande tekst is Confusius’ “Great Learning”, waarin hij uitlegt dat echt
leren te maken heeft met een goed mens worden/zijn. Confusius leefde ca. 500 jaar
vóór Christus.

23
Discours

Communicatie bestaat uit het genereren van informatie, wat typisch gebeurt in
dialoogvorm (inclusief de “innerlijke dialoog”), en het distribueren ervan naar derden
(middels “discours”).

Technologie is heel veel adequater gebleken in het ondersteunen van discours dan
van dialoog (denk maar aan de massamedia). We leven in een discursieve cultuur
zonder veel mogelijkheid van feedback in de vorm van dialoog. In een dergelijke
cultuur betekent participeren luisteren naar grotendeels gelijkluidende betogen van
een relatief kleine groep. Deze cultuur is in essentie een machine-cultuur.

24
Dialoog

Nieuwe informatie, betoogt Flusser, spruit voort uit dialoog; dialogeren betekent in
essentie de partiële informatie van de deelnemers tot een synthese en dus tot
nieuwe informatie brengen. Apparaten zijn veel meer dan machines gericht op
tweeweg-communicatie en ergo het ondersteunen van de dialoog. Maar slagen zij
daar ook voldoende in? Of verdelen zij in werkelijkheid de wereld nog meer in
gescheiden miniwerelden van gelijkgezinden? Web 2.0 is een typisch voorbeeld van
apparaat-denken, maar lezen bijvoorbeeld bloggers niet vooral blogs van wie het
met hun eens is? In termen van Stephen Coleman: “Real political action requires
that we go ‘beyond the ghetto of our Facebooks friends’ to build platforms of
solidarity or disagreement”.

Diverse initiatieven op het gebied van “communities”, “social networking”,


collectieve intelligentie, P2P etc. proberen in deze leemte te voorzien. De dageraad
van Flusser’s droom? Ondersteunen ze de broodnodige dialoog of zijn ze meer een
symptoom van de eenzaamheid van de mens? Genereren we nieuwe informatie of
pompen we die alleen maar op allerhande manieren sneller en massaler rond? Is
de mens gereduceerd tot informatie-uitwisselaar in plaats van kennis-generator?

25
500 Years of Female Portraits in Western Art
Philip Scott Johnson (eggman913)

J.S. Bach, Sarabande uit de


Suite for Solo Cello No. 1 in G Major,
BWV 1007 (uitvoering: Yo-Yo Ma)

Terug naar Walter Benjamin, die de verschuiving van de “aurale” kunst naar de
reproduceerbare, van de cultuswaarde naar de tentoonstellingswaarde beschreef.
Jos de Mul, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit, voegt hier een derde, recente
vorm aan toe: het recombineerbare, met overeenkomstige manipulatiewaarde. In
het eerste geval is religie, in het tweede materie en energie en in het derde
informatie de bepalende factor. Geheel in de lijn van Flusser’s drie stadia van
technologiegebruik!
Bron: J. de Mul, The Work of Art in the Age of Digital Manipulation, International
Congres of Aesthetics, Ankara 2007.
Website Jos de Mul: http://www2.eur.nl/fw/hyper/home.html
Een prachtig voorbeeld van recombineren is deze montage van 90
vrouwenportretten uit de westerse kunstgeschiedenis, te beginnen met de
aartsengel uit de Novgorod school (2e helft 12e eeuw) en eindigend met het portret
van Françoise van Picasso uit 1946. Een ander voorbeeld is de installatie 4W van
Geert Mul in het Nederlands Fotografiemuseum in Rotterdam, waar bezoekers aan
de hand van zelfgekozen parameters hun eigen keuze uit het fotoarchief kunnen
samenstellen.
Website 500 Years: http://www.youtube.com/watch?v=nUDIoN-_Hxs
“Auteur” van film: http://www.youtube.com/profile?user=eggman913
Uitleg over vrouwenportretten: http://www.maysstuff.com/womenid.htm
Website 4W: http://www.geertmul.nl/Geert_Mul/NederlandsFotomuseum.html
Of het nu om het kopen en verkopen van bedrijven gaat, het “mashen” van
informatie, het kiezen van identiteiten, het vervangen van lichaamsonderdelen, het
job hoppen, het “samplen” van muziek of wat ook: we leven in de tijd van de
recombinatie.

26
Geert Mul, Match of the Day

Nog een voorbeeld, van Geert Mul. Citaat van op zijn website

MATCH OF THE DAY (http://www.geertmul.nl/Geert_Mul/MATCH-OF-THE-DAY.html#13)

“A computer is collecting satellite television imagery at random intervals. The computer records
images from about thirty international satellite television channels.

During the night, Image-Recognition software “looks” at the recorded images. The software
compares every image with every other single image stored in the computer, checking 5000 specified
characteristics in each image. After 1000.000.000 comparisons, the computer generates a list.
Images that share the most characteristics appear in pairs at top of this list.

The artist then selects a few pairs of images out of the hundreds of pairs of images, which according
to the computer make a good visual match. The computer does not ‘understand’ the images, it just
applies pixel statistics. For the human eye visual similarity is something else than pixel statistics. We
attach ‘meaning’ to everything we see. This becomes especially evident when similar images appear
to have a contrary meaning. The ‘matches’ found by the computer and selected by the artist, trigger
sensations of poetry, humor, beauty or disgust. Geert Mul transforms a random collection of images
into a collection of contemporary expressions. He is playing with our inability to ‘see’ without
interpretation.”

27
Baudrillard (1929-2007) gaat misschien wel het verst in de omkering van de
“betekenisvector”; zijn uitspraak dat de eerste Irakoorlog “nooit heeft plaatsgevonden”
is hier typerend voor. “We are no longer a part of the drama of alienation; we live in
the ecstasy of communication”.

Beelden, stelt Baudrillard in “Simulacres et simulation” (1981), kennen vier fasen c.q.
vormen:

1.Ze zijn de afbeelding van een realiteit (beeld = sacrament, goed)


2.Ze maskeren en en perverteren deze realiteit (beeld = ‘malifice’, verderfelijk)
3.Ze maskeren de afwezigheid van een realiteit (beeld = tovenarij)
4.Ze hebben geen enkele relatie meer met welke realiteit ook (beeld = ‘simulacrum’)

Deze indeling van representaties is op vele situaties van toepassing: welke


interpretatie zit achter de beelden die politici hanteren? achter de amechtige
pogingen om alles vooral meetbaar te maken? achter technische beelden, zoals
“gephotoshopte” foto’s of voorgeprogrammeerde TV-programma’s? achter de
modellen die technici/informatici als referentie gebruiken?

Om naar Flusser terug te keren: hoe technischer de beelden, hoe verder ze van de
werkelijkheid dreigen af te staan en hoe meer uitleg erbij nodig is.

28
Flusser’s en Baudrillard’s interpretaties van betekenisverschuiving werden, zoals zo
vaak, voorafgegaan door identieke bewegingen in de kunst. Marcel Duchamp’s
“ready made’s” (uit het begin van de 20e eeuw) zijn er perfecte voorbeelden van.
Wie kent niet zijn urinoir dat door de keuze van de kunstenaar een totaal andere
betekenis krijgt?

Picasso’s “Tête de Taureau” uit 1942 is er een ander voorbeeld van. De


assemblage van een fietsstuur en een zadel wekt onoverkomelijk de associatie op
met een stierenkop; het is moeilijk er nog de oorspronkelijke onderdelen in te
herkennen.

Onderdelen kunnen uit hun oorspronkelijke context worden “bevrijd” door ze in een
nieuwe associatieketen op te nemen. Hiervoor moet je wel eerst jezelf “bevrijden”
uit je eigen, door ervaring opgebouwde patronen. “Vindingrijkheid is omgekeerd
evenredig met kennis en ervaring” (Herman Hertzberger, architect).

29
Tot slot

De overgang van een op dingen georiënteerde cultuur naar de informatiecultuur die


samenhangt met de opkomst van de apparaten, speelt zich volop af. Hoe ziet een
mens er uit die niet langer in dingen, maar in informatie, symbolen, codes en
modellen geïnteresseerd is? Net zoals in de tijd van de Industriële Revolutie kunnen
we nu misschien stellen dat wij nog steeds meer lijken op de burger ten tijde van de
Franse Revolutie dan op onze eigen kinderen.

“The new human being is not a man of action anymore but a player.: homo ludens
as opposed to homo faber. Life is no longer a drama for him, but a performance. It
is no longer a question of action but of sensation. The new human being does not
wish to do or to have, but to experience. He wishes to experience, to know and, a-
bove all, to enjoy. He has programs instead of problems. We die of things like unre-
solved problems, he will die of non-things like program errrors. If we think of him
along these lines, he comes closer to us.” (The shape of things, p. 89).

Deze nieuwe mens weigert nog langer te leven in de wereld van de collectieve,
gestuurde maakbaarheid uit het machinetijdperk maar in die van de ongestuurde
(on)-maakbaarheid van de “bottom-up” samenleving. Zijn eigen leven wordt meer
en meer een intrinsiek samenspel van mens en apparaat, een “samenleving” als
cyborg. Nabije toekomst en meer en meer realiteit, maar ogenschijnlijk ver weg…

30
Nawoord

Deze multimediale presentatie heeft niet de pretentie van een wetenschappelijke


verhandeling, maar eerder van een essay. In Flusser’s woorden:

“The choice between writing a treatise and an essay is an existential decision in the
strict sense of the term. It will determine my attitude about my topic, and about
those who will read my text, “my others”. In a treatise, I will think about my subject
and I will discuss it with my others. In an essay, I will live my subject and I will have
a dialogue with my others. In the first case, I will seek to explain my topic; in the
second, I will seek to implicate myself in it. In the first case, I will seek to inform my
others; in the second, I will seek to change them. My decision, therefore, will de-
pend on how I face my topic and my others. In the treatise, the topic is of interest; in
the essay, I and we are. (…) Making a decision in favor of the essay is what should
be contemplated. “

Dank voor uw aandacht en, naar ik hoop, uw gewekte belangstelling voor een
andere kijk op wat vanzelfsprekend lijkt maar het niet is.

31
Toemaatje: LeGrandWeb

Een korte impressie over waar het om gaat in het leven in het apparatentijdperk,
met een kwinkslag en een knipoog.

Te vinden op: http://www.youtube.com/watch?v=SkK9yiWRP7A

32

You might also like