Gebruik en betekenis van de zendingsformule in Rom. 8,3
Romeinen 8,3 in de Codex Sinaiticus
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3 2. Microcontext van de zendingsformule in Rom. 8,3 4 3. Macrocontext van de zendingsformule in Rom. 8,3 7 4. Pre-existentie in de zendingsformule van Rom. 8,3? 9 5. Conclusie 11 Bijlage 1 Werkvertaling van Rom. 8,1-17 12 Bijlage 2 Geraadpleegde literatuur 13
3
1. Inleiding
In zijn onlangs verschenen uitgave van Paulus brief aan de Romeinen, moppert G. Koolschijn over de in zijn ogen onbeholpen taal van de apostel. Het epistel bevat volgens de vertaler een onsamenhangend verhaal vol onlogische verbanden en ontsporende zinnen. Koolschijn wil de lezer daarmee kennis laten maken door het dictaat van Paulus zo letterlijk mogelijk weer te geven. En dus, zo waarschuwt hij, komen stilistische eigenaardigheden voor rekening van de apostel, niet van het Grieks. Koolschijn laat het aan de lezer om de tekst uit te leggen anders dan in de parafraserende Nieuwe Bijbelvertaling, waarin tweeduizend jaar theologie is meevertaald, zodat men vaak een eigentijdse kanselverkondiger meent te horen (Koolschijn, 7-8). 1
De vertaling van Koolschijn bevat inderdaad een reeks afgebroken zinnen die zijn weergegeven met een gedachtestreepje, een enkele keer gevolgd door een ingevoegde witregel. 2 Merkwaardig genoeg ontbreekt het streepje in een passage die een van de oudste christelijke zendingsformules bevat, namelijk Rom. 8,3: Want wat voor de wet onmogelijk was, krachteloos als hij was door het lichaam: God heeft, door zijn eigen zoon te sturen in de gedaante van een zondig lichaam en met betrekking tot de zonde, de zonde in het lichaam veroordeeld (Koolschijn, 33). Door hier een dubbele punt te gebruiken, lijkt Koolschijn zijn lezers toch te helpen bij het interpreteren van de zin. 3
In dit werkstuk gaan we nader in op wat door velen is gedentificeerd als een voor- paulinische traditie in Rom. 8,3, namelijk e .e, ei .aueu utei :.a,. 4 De inhoud ervan is van belang is voor ons begrip van de vroegste opvattingen over Christus en Diens identiteit. Spreekt Paulus hier van een pre-existente Zoon, die vanuit de hemel door God naar de wereld is gezonden of niet (Schillebeeckx, 455)? We onderzoeken daartoe achtereenvolgens de tekst van de formule en de inpassing ervan in Rom. 8,3 (microcontext) en we analyseren andere vindplaatsen van de formule in het NT (macrocontext). Vervolgens kijken we naar theorien omtrent de buiten-Bijbelse achtergronden en parallellen van de uitdrukking zending door God, om daarna onze conclusies te trekken. Bijlage 1 bevat een werkvertaling van de complete perikoop waar de zendingsformule in voorkomt.
1 Vgl. de negatieve opvatting van Koolschijn met de waarderende opmerkingen van Ch. Cranfield (Cranfield, ICC I, 24-27). 2 De tekst van de Romeinenbrief telt bij Koolschijn 28 gedachtestreepjes, waarvan er 2 worden gevolgd door een witregel. 3 Koolschijn plaatst in zijn vertaling in totaal 30 dubbele punten die geen citaten inleiden, maar een zingevende relatie uitdrukken tussen zinsdelen. 4 Zie o.m. Jewett, 482; Schillebeeckx, 455; Ksemann, 216-8; Michel, 160. Vgl. echter S. Kim, 129 die meent dat de formule door Paulus is gecomponeerd op basis van zijn eerdere Damascus-ervaring. Naast Rom. 8,3 onderscheidt M. Kettunen overigens nog 18 passages in de Romeinenbrief die traditioneel christelijk materiaal zouden bevatten (Kettunen, 176; vgl. echter Wedderburn, 95v). 4
2. Microcontext van de zendingsformule in Rom. 8,3
In Romeinen 8 laat Paulus zien hoe de nieuwe wereld van God inbreekt in de wereld van vlees, zonde en dood (Michel, 158). Het hoofdstuk kan worden gelezen als een voorlopige climax van de twee capita ervoor, waarin Paulus het leven beschrijft dat is beloofd aan hen die rechtvaardig zijn (Jewett, 346; Moo, 290-5; Cranfield I, 27). 5 Daarin liet hij achtereenvolgens aan bod komen: vrede met God (5,1-11), bevrijding van zonde en dood (5,12-21) en heiliging (6,1-7,25). Dit mondt in hoofdstuk 8 uit in de beschrijving van nieuw leven onder de wet van Christus, die de wet van de zonde vervangt (Bertone, 171-81). 6
Hoofdstuk 8 valt weer op te delen in drie of vier perikopen. Zo onderscheiden veel exegeten Rom. 8,1-11 als een afzonderlijk deel (bijv. Cranfield, Dunn, Michel), dat zich, in de fraaie bewoordingen van Dunn, laat samenvatten als The Spirit of Life, terwijl 8,12-17 gaat over The Spirit of Sonship en 8,18-30 over The Spirit as Firstfruits, waarna de gehele sectie in 8,31-39 wordt afgesloten met een conclusie. 7
De vrijmaking van zonde en schuld (Rom. 5,12-21; Rom. 8,2) is volgens Paulus mogelijk doordat God Zijn eigen Zoon zond (Rom. 8,3). Veel exegeten zien hier de invoeging van een oudere traditie, wat het vers volgens Jewett tot een florilegium maakt (Jewett, 482). De manier waarop Paulus de traditie opneemt, heeft vertalers de nodige hoofdbrekens gekost. De apostel laat de formule vooraf gaan door een bepaling waarvan de grammaticale relatie met de rest van de zin onduidelijk is. Moet het neutrum aeuiaei in e ,a aeuiaei eu ieeu worden gezien als een absolute nominatief (Robertson, 459; Gifford, 147,164) of als een accusatief (S-H, 191)? 8 Een andere moeilijkheid is dat e aeuiaei zowel passief kan worden uitgelegd (wat onmogelijk was voor de wet, vgl. Cranfield I, 379 nt 3) als actief (wat de wet onmachtig was om te doen, vgl. Jewett, 482). 9 D.J. Moo en J.D.G. Dunn merken echter op dat het voor de betekenis van het vers weinig uitmaakt of aeuiaei passief of actief wordt vertaald. Ook pleiten zij ervoor om de zin te lezen als een anakoloet, zodat de vertaling zo open mogelijk blijft (Moo, 477 nt 37; Dunn, Romans, 419; zie ook Jewett, 482). 10
De inleiding op de zendingsformule bevat verder een toelichting op e aeuiaei eu ieeu die begint met het voegwoord . i . . W. Sanday en A.C. Headlam zien hier een modale bijzin, defining the point in which the impossibility (inability) of the Law consisted (S-H, 192; vgl. Ksemann, 216). Maar het ligt meer voor de hand om er een causaal voegwoord in te lezen (vgl. Blass 219,2; Robertson, 978), zodat de meeste nadruk valt op , case, als oorzaak van het onvermogen van de wet (vgl. Bauer, a c.i..-1). La is hier enerzijds een metafoor voor de mensheid en al wat bij mensen hoort aan zwakheid, gebrokenheid en
5 Andere exegeten beschouwen hoofdstuk 5 ook wel als epiloog bij de eerste vier hoofdstukken van de Romeinenbrief (zie bijv. Dunn, Romans, 242-4). Maar sinds Bengel wordt hoofdstuk 5 steeds vaker beschouwd als begin van een nieuwe sectie waarin Paulus een volgend aspect van het centrale thema van de Romeinenbrief (Rom. 1,16-7) bespreekt (Michel, 14-5). Een enkeling legt de grens in het midden van hoofdstuk 5 (zie o.m. Van Leeuwen & Jacobs). 6 Het is mogelijk om de hoofdstukken 5-8 te zien als een ringcompositie of chiasme, waarbinnen Rom. 8,18-39 verwijst naar 5,1- 11 en 8,1-17 naar 5,12-21 (Moo, 292-4). Maar sommigen waarschuwen ervoor om de brief in een dergelijk keurslijf te proppen. Het stuk is volgens hen allereerst bedoeld als een gelegenheidsschrijven met een eigen dynamiek en logica, niet als een gestructureerd overzicht van Paulus theologie (Den Heyer, 271-2; vgl. Beker, 44-5). 7 Merk op dat Moo de breuk in Rom. 8,1-17 ziet na vers 13. Wel gebruikt hij voor beide perikopen nagenoeg dezelfde kopjes. Jewett is een van de weinige exegeten die Romeinen 8,1-17 niet opdeelt. Zo worden oorzaak en gevolg van het werk van de Geest meer als eenheid gepresenteerd. Ook de Nederlandse vertalingen handhaven de eenheid van het gedeelte. Vertalingen die Rom. 8,1-17 als eenheid handhaven, benadrukken in hun kopjes vaak het eerste gedeelte van de perikoop. Vgl. Het leven door den Geest (NBG; vgl. Herziene SV; GNB96); De Geest van het Leven (Telos), De gave van de Geest (W78), Leven volgens de Geest (W95). Alleen de Statenvertaling (1977) benadrukt het tweede deel (De Geest der aanneming). 8 In het eerste geval kan de bepaling worden gelezen als e ,a . ie . a eu iaei i. Vgl. de Naardense Bijbel: Want dat was voor de wet onmogelijk, doordat hij stukliep op de zwakheid van het vlees. Maar God heeft zijn eigen zoon gestuurd in de gedaante van door zonde overheerst vlees []. Maar als sprake is van een vierde naamval, is dan een accusativus pendens bedoeld, waarin een verbum finitum als bijv. . :et c.i ontbreekt? Of staat er een accusativus respectus? De meeste Nederlandse Bijbelvertalingen gaan uit van een accusativus pendens en vullen een vorm van doen in (vgl. de Canisiusvertaling: Wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God gedaan). De Wereldvertaling komt dicht bij een accusativus respectus: Want aangezien er een onvermogen van de zijde van de Wet was, zwak als ze was vanwege het vlees, heeft God, door zijn eigen Zoon te zenden in de gelijkenis van het zondige vlees en betreffende de zonde, de zonde in het vlees veroordeeld. Merk overigens op dat het 13 e -eeuwse minuskel 206 ,a weglaat in de eerste correctie. 9 Bijvoeglijke naamwoorden op -e, kennen geen Aktionsart (Robertson, 372, 1096). 10 Van de Nederlandse vertalingen geven alleen Bakels, NBG en Telos het vers weer met een gebroken zin. 5
vergankelijkheid (zie o.m. Gnilka, 216). Anderzijds duidt het begrip meer specifiek op de mens in zijn zonde, een gerichtheid die afvoert van God (Seeba, 345), al dan niet in de vorm van een macht die zich in het lichaam manifesteert (Dunn, Theology, 112; Althaus, 87; vgl. Gnilka, 219). 11
De zendingstraditie zelf wordt weergegeven met :. a,, een modaal participium bij het verbum finitum sa.sti.i. 12 Het deelwoord wordt bepaald door . i e et. at case , a at a,, een in de theologie stevig bediscussieerde uitdrukking, waar we hier alleen heel kort op kunnen ingaan. 13 Het probleem is dat eet.a zowel vorm als evenbeeld kan betekenen (Schneider, 191). Paulus gebruikt het woord net als in Rom. 6,5 om het verschil aan te geven tussen overeenkomst en identiteit. De apostel schreef immers niet .i cast aata,. Maar betekent dit dan dat de Zoon ten diepste geen mens was, but rather assumed human nature while still remaining Himself (Cranfield I, 381; vgl. Weiss, 376 nt 2)? Of was Hij weldegelijk mens en daardoor blootgesteld aan de zonde, maar zondigde Hij niet (bijv. Moo, 479-80; Murray, 280; Ksemann, 217; Althaus, 85-6; Michel, 161)? Of wil Paulus zeggen dat de Zoon voluit mens was, maar dat de zonde bij Hem niet het laatste woord had (Jewett, 484; Dunn, Romans, 420-1; vgl. Branick, 260; Gillman, 603)? Een finaal oordeel valt niet te vellen. J. Schneider heeft waarschijnlijk gelijk als hij schrijft: Die Schwierigkeit liegt darin, da er [Paulus] ein mit menschlichen Begriffen nicht voll zu erfassendes Geheimnis mit menschlichen Worten zum Ausdruck bringen mu (Schneider, 196). 14
Ook de woorden :.t aata, eveneens een bepaling bij :.a, geven moeilijkheden. 15
Veelal wordt :.t , gevolgd door een tweede naamval, vertaald met aangaande (vgl. Leidse Vertaling) of wegens (W95). In koine-Grieks kan :.t bovendien hetzelfde betekenen als u:., d.w.z. ten behoeve van (Wallace, 363; vgl. Telos). Maar in de LXX duidt :.t a at a, ook wel op zondoffer. 16 Sinds Origenes worden de woorden van Paulus daarom vaak uitgelegd in het licht van de verzoening (Schleck, 49-50; vgl. Moo, 480; Dunn, Romans, 422; Ksemann, 216-7; Riesenfeld, 55). Zo vertaalt de Groot Nieuws Bijbel (1996) met: [God] heeft zijn Zoon in datzelfde zondige bestaan gestuurd als een offer voor de zonde. Maar niet alle exegeten gaan hierin mee. Michel vindt het verband met het zondoffer, gezien de samenhang tussen :.t a at a, en de rest van de zin, onbewijsbaar en vermoedt een mythisch motief (Michel, 161 nt 1; vgl. Murray, 280). Tot slot wijzen we nog op .i cast . Wanneer we deze woorden vertalen als bijvoeglijke bepaling bij i aatai, staat er feitelijk dat het vlees van Jezus zondig was (vgl. Gifford, 165; Zahn, 382). Ook wordt dan de indruk gewekt dat buiten het lichaam de zonde als macht ongemoeid wordt gelaten (Gillman, 601). Maar als predicaat bij het gezegde drukt .i cast uit dat de veroordeling plaatsvindt door het vlees (Murray, NICNT, 279-80; vgl. Moo, NICNT, 480 nt 50) of in het vlees (Fox, 183-4). Robertson merkt hierover op: Here the grammarian is helpless to decide the point. The interpreter must step in and appeal to the context or other passages for light (Robertson, 784). De meeste exegeten lezen, verwijzend naar andere uitspraken van Paulus, . i cast als predicaat (Dunn, 422; Cranfield I, 382; Ksemann, 217; Robertson, 419; S-H, 193). 17
11 NB. Jewett staat een meer horizontale lezing van de Romeinenbrief voor en vult het begrip ca in met historisch- antropologische noties als eer en schande. To gain honor through performance or by virtue of allegedly superior status is the way of the flesh (Jewett, 46-53; 487 (citaat); vgl. Strom, Reframing Paul, 64-9). 12 Lagrange (p. 193) meent dat :. a, ook kan worden vertaald met een temporele bijzin (nadat God Zijn Zoon had gezonden). 13 Zo kan er worden gediscussieerd over de vraag of a at a, een attributieve genitief is (zondig vlees), een genitivus obiectivus (vlees dat zonde voortbrengt) of een possessief (vlees dat bezeten is door de zonde). Zie voor een uitgebreide schets Fox, 178-84; Cranfield I, 379-81. Merk op dat .i voor e et. at is weggelaten in het 10 e -eeuwse minuskel 1836, waardoor het substantief verandert in een dativus modi. 14 E. Beyreuther en G. Finkenrath stellen dat Paulus zijn formulering weinig anders had kunnen kiezen denn dieses Geheimnis ist nur als Paradox beschreibbar (Idem, 583; vgl. Moo, 479-80). W. Bousset is vermoedelijk te negatief wanneer hij stelt: [] ber die Art, wie die gttliche Wesenheit hier auf Erden erschienen sei, hat Paulus kaum reflektiert [] Ihm ist die Menschheit, das Sndenfleisch Jesu, berhaupt ein schweres Rtsel, dessen Lsung der Kreuzestod ist (Bousset, 183). 15 De 10 e -eeuwse minuskels 1836 en 1912 bevatten een homoioteleuton: de tekst springt van de ene a at a, naar de andere. 16 Zie o.m. Lev. 4-10;12;14-16;23; Num. 6,16; 7,16; 2 Kron. 29,23-4; Neh. 10,33 (= 2 Ezr. 20,34); Ez. 42,13; 43,19). 17 Zij noemen parallellen met Rom. 6,6-11 (Dunn; S-H) en 2 Kor. 5,21 (Ksemann). Ook kan worden gewezen op Rom. 7,18 en 25 (Fox, 181). Gillman meent dat Paulus met de locativus .i cast op Christus doelt (Gillman, 601). 6
Uit bovenstaande schets van de directe context van e .e , ei .aueu utei :.a, komt naar voren dat Paulus in Rom. 8,3 de zendingsformule niet centraal heeft willen stellen. Hij probeert er, gezien de afhankelijke bijzin waarin hij de formule noteert, vooral een ander punt mee te ondersteunen, namelijk dat God, door Zijn Zoon te zenden, de zonde heeft veroordeeld in (of door) het vlees. Het lijkt erop dat Paulus de formule bekend veronderstelt bij zijn publiek, aangezien hij de woorden niet uitwerkt. Had hij zich er eerder over uitgelaten? Was de notie dat Christus door God was gezonden ook in andere kringen gemeengoed? Om een en ander te kunnen beoordelen, brengen we in het volgende hoofdstuk de macrocontext van de formule in kaart. 7
3. Macrocontext van de zendingsformule in Rom. 8,3
Wanneer we het brievencorpus van Paulus overzien, blijkt dat de apostel ook in Galaten refereert aan de notie dat God Zijn Zoon zendt: Maar toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God Zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet waren zou vrijkopen, opdat wij het zoonschap zouden ontvangen. Omdat jullie nu zonen zijn, heeft God de Geest van Zijn Zoon in onze harten gezonden, die roept: Abba, Vader (Gal. 4,4-6). Volgens een groot aantal exegeten grijpt Paulus hier opnieuw net als in Rom. 8,3 terug op oudere traditie. Dat zou onder meer te zien zijn aan het begrip e :.a eu ,eieu dat de apostel nergens anders gebruikt. 18 Ook de weergave in de eerste persoon meervoud duidt mogelijk op een belijdenis van een gemeente, net als de chiastische compositie van de verzen (Dunn, Christology, 41; Schweizer, ThWNT, 374-5; vgl. Lietaert Peerbolte, 90-1). De formule in Galaten bevat net als die in Rom. 8,3 een aanduiding van God, de Zoon en een werkwoord voor zenden. Wel is de tekst in Galaten omvangrijker. Mogelijk heeft Paulus het credo in Romeinen samengevat. 19 Het verband tussen beide formules wordt verder duidelijk uit de verwantschap die valt te ontdekken in de context van beide passages. In Galaten 3 is sprake van een verhandeling over wet en geloof, die uitloopt in de vaststelling dat mensen, voordat het geloof kwam, gevangenen waren onder de wet. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een tuchtmeester, want u bent allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus (3,26). Een en ander is mogelijk gemaakt doordat God Zijn Zoon zond, die hen die onder de wet waren zou vrijkopen (4,4). Ook in Rom. 8,3 worden mensen vrijgemaakt van de wet van zonde en de dood, doordat Hij Zijn eigen Zoon had gezonden in de gedaante van het vlees van de zonde en vanwege de zonde (vgl. Schweizer, Hintergrund, 104-5). In beide passages vindt de zending van de Zoon bovendien steeds plaats in nauwe samenhang met die van de Geest (Rom. 8,2; Gal. 4,6). Desondanks zijn de woorden van de formules in Romeinen en Galaten niet geheel identitiek. In Rom. 8,3 luidt het centrale werkwoord :. :. en in Gal. 4,4-6 .a:ec... 20 E.:. geldt in het klassieke Grieks als het algemene werkwoord voor zenden, terwijl (.)a:ec.. benadrukt dat iemand wordt gestuurd met een opdracht (Schmidt, Synonymik III, 157-60). 21
De LXX volgt dit onderscheid en gebruikt (. )a:ec.. als de terminus technicus voor het zenden van boodschappers of afgezanten. Wanneer God iets of iemand stuurt, is in de LXX zelfs uitsluitend sprake van (.)a:ec.. (Rengstorf, 399, 403). Zo worden onder meer profeten en engelen door God gestuurd (Schweizer, ThWNT, 376-7). 22 Paulus wijkt van deze conventie af. Wanneer de apostel dienaren met een zeker doel naar een gemeente zendt, gebruikt hij :. :. (1 Kor. 4,17; 16,3; 2 Kor. 9,3; Phil. 2,19. 23. 25. 28; 4,16; 1 Thes 3,2.5). En in Rom. 8,3 gebruikt hij het werkwoord zelfs voor een handeling van God. Rengstorf oppert dat in Rom. 8,3 niet zozeer de nadruk ligt op de uitzending van Jezus en diens daaraan verbonden opdracht, maar op Zijn komst als daad van God (Rengstorf, 402-3 nt 39). Kramer meent dat sprake is van twee varianten van dezelfde formule (Kramer, 112). Dunn wijst erop dat :. :. en (.)a:ec. . in het Grieks van het NT synoniemen zijn geworden en verwijst daarbij naar het Johannesevangelie (Dunn, Christology, 44-5). 23
Na Paulus duikt de zendingsformule nog op in de johannesche geschriften en zien we afgeleiden ervan bij de synoptici. Zo heeft Jezus in de synoptische evangelin een sterk besef van Zijn gezonden zijn, wat goed is te zien in de gelijkenis van de onrechtvaardige
18 Afgeleiden van de term komen wel voor in de evangelin en Handelingen. Zie vooral Mc. 1,15 en Lc. 1,21. Vgl. Mt. 1,22; 2,15, 17, 23; 3,15; 4,14; 5,17; 8,17; 12,17; 13,35; 21,4; 27,9; Joh. 2,17; 12,15, 38, 40; 19,24, 36, 37; Hand. 2,16v; 3,18; 13,27. 19 De Galatenbrief is vermoedelijk een kleine 10 jaar ouder dan de Romeinenbrief (ca. 56). Vgl. Bruce, 28. 20 .a:ec.. is overigens een hapax legomenon in het oeuvre van Paulus. 21 Kramer wijst er t.a.v. a:ec.. en .a:ec.. op dat er in Koine-Grieks vaak geen onderscheid wordt gemaakt tussen simplex en compositum (Kramer, 109 nt 376). 22 Merk op dat wanneer God de Geest zendt soms ook et e.t wordt gebruikt (Joh. 14,16; vgl. Joh. 14,26; 15,26; 16,7). 23 Voorbeelden in Johannes waar :. :. en a:ec.. door elkaar worden gebruikt zijn: Joh. 1, 19.22.24; 4, 34.38; 5, 36-38; 6, 29.38.44.57; 7, 28-9; 20, 21. Het is mogelijk om ook in Johannes :. :. te lezen als een algemene term voor zenden, terwijl a:ec.. meer de opdracht benadrukt waarmee het zenden gepaard ging, maar het onderscheid is vaak kunstmatig (Westcott, 298; vgl. Abbott, 1723g). 8
pachters in Mc. 12,1-11 (Mt. 21,33-44 en Lc. 20,9-18). 24 Desondanks is bij de synoptici de zending vrijwel telkens weergegeven met (.)a:ec.. niet gekoppeld aan een notie van zoonschap (Schweizer, Hintergrund, 91), behalve in Lucas 20,13, waar bovendien :. :. is gebruikt, maar waar geen sprake is van God. 25 In Joh. 3,16-7 is God wel Degene die de Zoon zendt: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven [...] Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden (a:ec..) in de wereld opdat Hij de wereld zou veroordelen [...]. Hetzelfde geldt voor 1 Joh. 4,9.10.14, waar staat [...] dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden (a:ec..) [...] en zijn Zoon heeft gezonden (a:ec. .) als zoenoffer voor onze zonden [...] En wij hebben aanschouwd en getuigen dat de Vader de Zoon heeft gezonden (a :ec. .) als redder van de wereld. Hoewel de meeste exegeten er vanuit gaan dat deze geschriften aanzienlijk jonger zijn dan het brievencorpus van Paulus, lijken ook deze formules oude papieren te hebben en niet voor het eerst uit de pen van Johannes te zijn gevloeid (Wilckens, 71). 26 E. Schweizer houdt het erop dat zowel de paulinische zendingsformule als die van Johannes ursprnglich im gleichen Bereich [ist] verwurzelt (Schweizer, ThWNT, 377). Uit het voorgaande volgt dat de zendingsformule in het midden van de jaren 50 al een vast onderdeel lijkt te hebben uitgemaakt van de vroegchristelijke credos. Paulus kon de traditie gebruiken zonder deze nader toe te lichten, zelfs in zijn schrijven aan Rome, een gemeente die hij nog nooit had bezocht. 27 Zowel in Galaten als in Romeinen nam hij de woorden op om een ander punt te maken. In Rom. 8,3 kreeg de formule zelfs de vorm van een afhankelijke bijzin. Dat maakt nieuwsgierig naar de betekenis van de woorden in de vroegchristelijke gemeenschap en wat deze zeggen over Jezus. Wanneer wordt beleden dat God de Zoon zond, betekent dit dan dat Hij voorafgaand aan de zending bij God was? M.a.w. brengt het beeld van de zending ook de notie van pre-existentie met zich? In het volgende hoofdstuk gaan we kort in op twee theorien over de achtergronden van de formule en denken we na over de christologische implicaties daarvan.
24 Zie ook bv. Mc. 9,37 (Mt. 10,40 en Lc. 10,16); Mt. 15,24; Lc. 4,18.43). Op al deze plaatsen is het werkwoord a:ec.. gebruikt. 25 Dat is van belang gezien het feit dat in de semitische wereld de zoon en erfgenaam, wanneer hij door de vader is gezonden, de gevolmachtigde is van de vader (Kim, 119; Rengstorf, 414-420). 26 Sommige exegeten menen dat het vierde evangelie al in de jaren 60 van de eerste eeuw is geschreven (vgl. Robinson, 275.316-7). 27 Veel exegeten gaan er vanuit dat Paulus zich in de Romeinenbrief nog moest voorstellen aan de gemeente te Rome, ook in theologisch opzicht (zie o.m. Jewett, Romans, 91). Den Heyer vermoedt dat er meer over Rome bekend was bij Paulus dan vaak gedacht en dus geldt dat wellicht ook omgekeerd (Den Heyer, 271-2) 9
4. Pre-existentie in de zendingsformule van Rom. 8,3?
De formule in Rom. 8,3 bevat net als die in Gal. 4,4-6, Joh. 3,16-7 en 1 Joh. 4,9.10.14 de sleutelbegrippen God, Zoon en een werkwoord voor zenden. Deze woorden staan telkens in een zeker onderling schematisch verband en zijn bovendien voorzien van een finale bijzin die uitdrukt dat de zending plaatsvond met een verlossingsintentie (Kramer, 109-10). De afgelopen jaren zijn meerdere theorien ontwikkeld over de oorsprong van de gekozen bewoordingen en hoe deze moeten worden verstaan. In dit hoofdstuk lichten we er de twee belangrijkste uit. 28
E. Schweizer geeft in 1966 een belangrijke aanzet tot het ontrafelen van de herkomst van de zendingsformule. Hij vermoedt dat Paulus, net als Johannes, heeft aangehaakt bij ideen omtrent de wijsheid en de Logos die zijn ontwikkeld binnen het Alexandrijnse jodendom en die zijn overgenomen door Hellenistische christenen. Hij wijst op het werk van Philo, waarin sprake is van een scheppende en pre-existente Logos, die wordt gezonden (a:ec..) als zoon van God tot redding van de mensen (zie bijv. De agricultura, 51) 29 . Verder ziet Schweizer parallellen met de Wijsheid van Salomo, waarvan de auteur ook in Alexandri moet worden gezocht: Zend (.a:ec..) haar [de wijsheid] vanuit de heilige hemelen en stuur (:. :.) haar vanaf de troon van Uw heerlijkheid [...] Wie zou uw raadsbesluit hebben gekend, als U de wijsheid niet had gegeven en uw heilige geest niet had gezonden (:. :.) vanuit de hoge (Wijsheid 9,10.17)? 30 Schweizer meent dat het deze motieven zijn geweest des vom Himmel gesandten Mittlers, der zugleich des prexistente gttliche Organ fr die Schpfung und Erhaltung der Welt ist, die door Paulus en Johannes zijn opgepakt, waardoor zij Jezus hebben kunnen identificeren met de Logos (Schweizer, Hintergrund, 93; vgl. idem, ThWNT, 376-7). J.D.G. Dunn gelooft niet in Alexandrijnse wortels van de voor-paulinische zendingstraditie. 31
Hij zoekt de bron in de joodse prediking van Jezus zelf, met name in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters, waarin ook sprake is van de zoon in de betekenis van erfgenaam die door de vader wordt gezonden. Paulus zou dit beeld vervolgens hebben gecombineerd met een andere traditie, namelijk die van Jezus als tweede Adam, die voluit de menselijke conditie deelde en wiens dood en opstanding het einde betekenden van de eerste Adam (Dunn, Christology, 40-1). Dat resulteerde in de opvatting dat deze mens Jezus door God als Zoon zou zijn aangesteld. Dunn wijst er ter verklaring op dat een zendingsactiviteit niets zegt over de oorsprong van de gezondene. Dus wanneer het werkwoord wordt gebruikt met God als onderwerp, betekent dat niet dat degene die wordt gestuurd ook bij God vandaan komt: It underlines the heavenly origin of his commissioning but not of the one commissioned (Dunn, Christology, 39). Het is volgens Dunn daarom waarschijnlijk dat de formules in Rom. 8,3 en Gal. 4,4-6 geen pre-existentent zoonschap veronderstellen. Paulus zou er alleen mee hebben bedoeld dat Jezus in de lijn van Ps. 2,7 door God was aangewezen . i e et. at case , a at a, en dat zijn Zoon-zijn was bewezen en verdiept in Zijn opstanding uit de doden, zoals Paulus ook tot uitdrukking bracht in Rom. 1,3-4. (Dunn, Christology, 40,45; vgl. Idem, Romans, 420-1). Anders ligt dat volgens Dunn met de johannesche zendingsformules. Die vormen een duidelijk latere ontwikkeling ten opzichte van de traditie zoals die door Paulus is weergegeven: At various points the Johannines echo the emphases which characterized the earlier treatments of Jesus divine sonship, but in each case the earlier understanding is transposed on to a higher plane and the whole motif transfused with a conviction of the Sons pre-existence (Dunn, Christology, 56). Dunn ziet ook in het vierde evangelie twee tradities samenkomen, namelijk die van de Zoon die in de wereld is gezonden (Joh. 3,17) en die van
28 Voor een recent overzicht met meer theorien, zie Lee, 284-315. 29 Andere voorbeelden die door Schweizer zijn aangedragen zijn De Somniis I, 103; De Confusione Linguarum 146; Quis Rerum Divinarum Heres sit, 205; Quaestiones et Solutiones in Exodum II, 13 en De Cherubim 35 (Schweizer, Hintergrund, 88-90). In deze teksten is geen sprake van een incarnatie van de Zoon. Ook brengt de wijsheid de wereld geen redding (Lee, 303). 30 Vgl. Wijsheid 7,22-27; 8,1.5v; 9,9; Spreuken 3,19; 8, 23.27.30; Jezus Sirach 1,1.4; 24,3. 31 Dunn schrijft dat wijsheid altijd als vrouwelijk wordt voorgesteld, wat niet te rijmen zou zijn met het beeld van de Zoon (vgl. echter Rausch, 142). Ook hebben de meeste verwijzingen van Paulus naar Christus als wijsheid van God veeleer een kosmische dan een soteriologische context (Dunn, Christology, 39). 10
de Mensenzoon die van de hemel is neergedaald en opvaart naar waar Hij tevoren was (Joh. 6,63). 32 Dat resulteert in een overtuiging dat Jezus al voor Zijn aardse bestaan met God in een zoonrelatie stond. De zendingsformules in Joh. 3,16-17 en in 1 Joh. 4,9.10.14 geven dus niet, zoals bij Paulus, Jezus aanstelling van Godswege weer, maar verwoorden hoe Hij als een gencarneerde Logos vanuit de hemel naar de aarde is gezonden (vgl. Joh. 1,1-3). Zijn status als Zoon is daarmee onafhankelijk geworden van Zijn opstanding. Wat Dunn betreft neemt daarmee de johannesche opvatting van Jezus zoonschap in het NT een unieke plaats in (Dunn, Christology, 58, 249). Als Dunn gelijk heeft, betekent dit dan dat de johannesche verzen geen onderdeel kunnen uitmaken van dezelfde traditie als die van Paulus? Schweizer meent van wel, gezien de gelijkheid in structuur en het feit dat Rom. 8,3, Gal. 4,4-6, Joh. 3,16-7 en 1 Joh. 4,9.10.14 de enige vindplaatsen van de formule zijn (Schweizer, ThWNT, 377; vgl. Kramer, 110). Hij ziet bovendien in alle genoemde teksten een relatie met Wijsheid 9, 10-17. Dunn ontkent die link. Paulus was er volgens hem nog niet aan toe om Jezus voor de schepping al als Zoon bij God te zien (Dunn, Romans, 320-1). Aan de andere kant moet worden vastgesteld dat de apostel een en ander ook niet ontkent. Ook bij Paulus is een hoge christologie te vinden, zoals in 1 Kor. 2,7: Maar wij spreken van Gods wijsheid, in geheimenis, die is verborgen, die God vooraf heeft bepaald vr de tijden, tot onze heerlijkheid. Alleen schrijft Paulus hier niet dat Jezus als Zoon ook al voor de tijden bestond. 33 Zie verder de woorden van de bekende Christushymne: Die in de gestalte van God zijnde het geen roof heeft geacht om God gelijk te zijn, maar Zichzelf heeft ontledigd en de gestalte van een slaaf heeft aangenomen en de mensen gelijk is geworden (Fil. 2,6-7). Ook hier draait het niet om de pre-existente Zoon (Dunn, Christology, 119-20). 34
Misschien is het beter om vast te stellen dat het denken over Jezus in Paulus dagen volop in ontwikkeling was. Paulus citeerde in Rom. 8,3 en Gal. 4,4 geen kant en klare christologische formule wat ook verklaart waarom het werkwoord in de Romeinentekst afwijkt van zijn direct parallel in Galaten. In de woorden van Dunn: Clearly here in this kaleidescope of imagery we see earliest Christianity searching around for the most suitable way of understanding and describing Christ, ransacking the available categories and concepts to find language which would do justice to the reality of Christ (Dunn, Christology, 265; vgl. Cullmann, 5, 317-21). Onderstreept dient te worden dat de verschillende zienswijzen zich niet lineair en uniform hebben ontwikkeld van een lage naar een hoge christologie. Steeds hebben de diverse opvattingen over Jezus naast elkaar bestaan en elkaar benvloed (Rausch, 145; Cullmann, 315-6; Schillebeeckx, 455-6). Rest de vraag of we ervan uit mogen gaan dat het publiek van Paulus wist wat hij bedoelde met de zendingsformule. Joden-christenen hebben mogelijk de woorden genterpreteerd in het licht van Psalm 110,1 en 2,7, zoals ook Paulus als jood wellicht heeft bedoeld (Dunn, Christology, 46). Maar niet uit te sluiten is dat in de receptie van gemengde gemeenten zoals Rome en Galati het Hellenistische wijsheidsdenken met de paulinische boodschap heeft mee geresoneerd. Mogelijk haakte de apostel zelfs bewust aan bij de leefwereld van de niet- joodse christenen, gezien zijn poging om de eenheid tussen joden- en heiden-christenen te bewaren een opzet die Jewett ook vermoedt bij de belijdenis in Rom. 1,3-4: The overwhelming impression one has after reflecting on the implications of Pauls use of the credo is his irenic approach. He is obviously seeking to find common ground by bringing the confession into the context of his ambassadorial strategy in the letter as a whole (Jewett, 108).
32 Beide zijn niet volledig gentegreerd: The Son never descends and the Son of Man is never sent suggesting perhaps that behind the Fourth Gospel lie two independent developments of earlier Synoptic motifs which John is only in process of harmonizing (Dunn, Christology, 56). 33 Vgl. 1 Kor. 8,6. Elders lijkt de apostel Jezus op een lijn met God te stellen, zoals in Rom. 8, 9. Toch is ook in dit vers welbeschouwd van een apart pre-existent leven van Jezus geen sprake. 34 Volgens een aantal exegeten wordt in Fil. 2,6v uitdrukking gegeven aan de archetypische werkelijkheid achter Jezus aardse leven als tweede Adam (Cullmann, 177).Vgl. echter Bruce & Fee, 203 nt 41; OBrien, 263-8. Zie ook Martin, 99-133. 11
5. Conclusie
De inpassing van de zendingsformule e .e, ei .aueu utei :.a, in Rom. 8,3 doet wat geforceerd aan. In dat opzicht is het verwijt van vertaler G. Koolschijn invoelbaar als hij de apostel Paulus beschuldigt van ontsporende zinnen. Maar van een onlogisch verband is in Rom. 8,3 geen sprake. De apostel geeft uitdrukking aan zijn overtuiging dat God, door Zijn Zoon te zenden, de zonde heeft veroordeeld in (of door) het vlees. De formule staat daarom ook in een afhankelijke relatie tot de rest van het vers. Dat de zin desondanks een anakoloet oplevert, komt doordat Paulus van Rom. 8,3 een florilegium of bloemlezing heeft gemaakt, waarin hij delen van een vermoedelijke oudere christologische traditie citeert, terwijl hij tegelijkertijd de tekst licht aanpast, waardoor deze, in de woorden van W. Kramer aus den Fugen gert (Kramer, 111 nt 388; vgl. Jewett, 482; Ksemann, 216,218). De formule in Rom. 8,3 lijkt uit dezelfde traditie afkomstig als die in Gal. 4,4-6, Joh. 3,16-7 en 1 Joh. 4,9.10.14. Alle vier bevatten ze de sleutelbegrippen God, Zoon en een werkwoord voor zenden. Deze woorden staan telkens in een zeker onderling schematisch verband en zijn bovendien voorzien van een finale bijzin om de verlossende functie van de Goddelijke zending uit te drukken. Geen van de woorden uit de formule krijgt een nadere toelichting. We mogen daaruit concluderen dat Paulus blijkbaar scherp voor ogen had wat hij ermee wilde uitdrukken. Bovendien veronderstelde hij bij de gemeente ook begrip voor de gekozen uitdrukking. Schweizer meent dat de zendingstraditie voortkomt uit een poging van Paulus en Johannes om Jezus in te passen in Alexandrijnse motieven van de pre-existente Wijsheid of Logos. Hij ziet parallellen met onder meer de Wijsheid van Salomo en het werk van Philo. Daarom wordt, wat Schweizer betreft, in de formule ook de zending van de pre-existente zoon uit de hemel verondersteld. Dunn wijst deze lezing af. Hij meent dat de traditie enerzijds voortkomt uit de prediking van Jezus zie de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters en anderzijds uit het beeld van Jezus die door God is aangesteld als tweede Adam. Gezien die aanstelling kan Paulus geen pre-existentie veronderstellen in Rom. 8,3 en Gal. 4,6, aldus Dunn. Dat is wel het geval in de johannesche versie van de zendingsformule, waarin God Jezus als een gencarneerde Logos vanuit de hemel naar de aarde zendt. Beide theorien vormen uitersten en zijn daarom wat eenzijdig. Ze doen geen recht aan het feit dat het denken over Jezus in de eerste eeuw nog volop in ontwikkeling was. Een scherpe scheiding tussen joodse ideen en Hellenistisch invloeden valt niet te maken. Beide zijn in het vroege christendom toegepast om het mysterie van Jezus woorden en werken te interpreteren. Tal van zienswijzen ontwikkelden zich naast elkaar en benvloedden elkaar. Het is niet ondenkbaar dat Paulus daarmee in Rom. 8,3 heeft gespeeld door zijn woorden zo te kiezen dat zowel joodse als niet-joodse christenen zich aangesproken wisten, in zijn poging om de eenheid in de nog jonge kerk te bewaren.
12
Bijlage 1. Werkvertaling van Rom. 8,1-17
1 Geen enkele veroordeling is er dus nu (lett. niets is dus nu een veroordeling) voor hen die in Christus Jezus zijn. 2 Want de wet van de Geest van het leven (dat) in Christus Jezus (is) heeft je vrijgekocht van de wet van de zonde en de dood. 3 Want wat (een) onmogelijk(heid) was voor de wet, doordat deze zwak was door het vlees, [...] God heeft, doordat (of: nadat) Hij Zijn eigen Zoon had gezonden in de gedaante van het vlees van de zonde (of: zondige vlees) en vanwege de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, 4 opdat de eis van de wet zou worden vervuld in ons die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. 5 Want zij die zijn (of: leven) naar het vlees, streven naar de dingen van het vlees, maar zij die naar de Geest zijn (of: leven), streven naar de dingen van de Geest. 6 (Want) het streven van het vlees is de dood, maar het streven van de Geest is leven en vrede; 7 daarom is het streven van het vlees vijandschap tegen(over) God, want het onderwerpt zich niet aan de wet van God, want het kan [dat] (ook) niet (of: want dat is onmogelijk). 8 En zij die in het vlees zijn, kunnen God geen voldoening geven. 9 Maar jullie zijn niet in het vlees, maar in de Geest, als tenminste de Geest van God in jullie woont. Maar wie (lett. als iemand) de Geest van Christus niet heeft, die hoort niet bij Hem (lett. is niet van Hem). 10 Maar als Christus in jullie is, is weliswaar het lichaam dood door (de) zonde, maar de geest is leven door (de) gerechtigheid (of: rechtvaardigheid). 11 En als de Geest van Hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt in jullie woont, zal Hij die Christus heeft opgewekt uit de doden ook jullie sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest die in jullie woont. 12 Dus dan, broeders, zijn wij geen schuldenaars van het vlees (lett. zijn wij schuldenaars, niet van het vlees) om te leven naar het vlees, 13 want als jullie naar het vlees leven, zullen jullie (gaan) sterven. Maar als jullie door (of: met hulp van) de Geest de werken van het lichaam doden, zullen jullie leven. 14 Want allen die (lett. zovelen als) zich door (of: met hulp van) de Geest van God laten leiden, die zijn Zonen van God. 15 Want jullie hebben niet een geest van slaven (lett. slavernij) aangenomen om opnieuw in angst te zijn, maar jullie hebben een Geest ontvangen die tot zonen maakt (lett. aanneemt), door wie wij roepen: Abba Vader. 16 De Geest zelf bevestigt aan onze geest het getuigenis dat wij kinderen van God zijn. 17 En als wij kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God en mede- erfgenamen van Christus, als we tenminste mee lijden, opdat wij ook mee worden verheerlijkt. 13
Bijlage 2. Geraadpleegde literatuur
E.A. Abbott, Johannine vocabulary. A comparison of the words of the fourth gospel (Londen 1905) P. Althaus, Die Briefe an die Rmer und an die Korinther. Die kleineren Briefe des Apostels Paulus, Das Neue Testament Deutsch (Gttingen 1966) W. Bauer, Wrterbuch zum Neuen Testament. 6., vllig neu bearbeitete Auflage von Kurt und Barbara Aland (Berlijn, New York 1988) J.C. Beker, The triumph of God. The essence of Pauls thought (Minneapolis 1990) J.A. Bertone, The Law of the Spirit. Experience of the Spirit and discplacement of the law in Romans 8:1-16, Studies in biblical literature (New York 2005) E. Beyreuther en G. Finkenrath, Gleich, in L. Coenen, E. Beyreuther en H. Bietenhard, Theologisches Begriffslexikon zum Neuen Testament II, 580-583 F. Blass, A. Debrunner en F. Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Gttingen 1975) W. Bousset, Kyrios Christos. Geschichte des Christusglaubens von den Anfngen des Christentums bis Irenaeus (Gttingen 1913) V.P. Branick, The sinful flesh of the Son of God (Rom 8:3). A key image of Pauline theology, in: The Catholic Biblical Quarterly 47 (1985) 246-262 P. Th. OBrien, The epistle to the Philippians. A commentary on the Greek text, The New International Greek Testament Commentary (Grand Rapids 1991) F.F. Bruce en G.D. Fee, Pauls letter to the Philippians, The New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids 1995) F.F. Bruce en R.Y.K. Fung, The Epistle to the Galatians, The New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids 1988) C.E.B. Cranfield, Introduction and commentary on Romans I VIII, A critical and exegetical commentary on the Epistle to the Romans I (Londen, New York 1980) O. Cullmann, The christology of the New Testament (Philadelphia 1980) J.D.G. Dunn, Romans 1-8, Word Biblical Commentary (Dallas 1988) J.D.G. Dunn, Christology in the making. A New Testament inquiry into the origins of the doctrine of incarnation (Grand Rapids 1996) J.D.G. Dun, The Theology of Paul the Apostle (Grand Rapids 2006) K.A. Fox, Pauls attitude toward the body in Romans 6-8 compared with Philo of Alexandria (Toronto 2001) E.H. Gifford, Epistle of St. Paul to the Romans with notes and introduction (Londen 1886) F.M. Gillman, Another look at Romans 8:3: In the likeness of sinful flesh, in: The Catholic Biblical Quarterly 49 (1987) 597-604 J. Gnilka, Paulus von Tarsus. Zeuge und Apostel, Herders theologischer Kommentar zum Neuen Testament Supplementband (Freiburg ed 1996) C.J. den Heyer, Paulus. Man van twee werelden (Zoetermeer 1998) R. Jewett, Romans, in: J.D.G. Dunn, The Cambridge companion to St. Paul (Cambridge 2003) R. Jewett, Romans. A commentary, Hermeneia. A critical and historical commentary on the Bible (Minneapolis 2007) E. Ksemann, Commentary on Romans (Grand Rapids 1994) M. Kettunen, Der Abfassungszweck des Rmerbriefes (Helsinki 1979) S. Kim, The origin of Pauls gospel, Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 4 (Tbingen 1984) G. Koolschijn, Paulus. Aan de Romeinen (Amsterdam 2009) W. Kramer, Christos Kyrios Gottessohn. Untersuchungen zu Gebrauch und Bedeutung der christologischen Bezeichnungen bei Paulus und den vorpaulinischen Gemeinden, Abhandlungen zur Theologie des Alten und Neuen Testaments 44 (Zrich, Stuttgart 1963) M.-J. Lagrange, Saint Paul. pitre aux Romains, tudes Bibliques (Parijs 1922) 14
A.H.I. Lee, From Messiah to preexistent son. Jesus self-consciousness and early Christian exegesis of Messianic psalms, Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 192 (Tbingen 2005) J.A.C. van Leeuwen & D. Jacobs, De brief aan de Romeinen, Korte verklaring van de Heilige Schrift (Kampen z.j.) L.J. Lietaert Peerbolte, Paul the missionary, Contributions to biblical exegesis and theology 34 (Leuven 2003) R.P. Martin, A hymn of Christ. Philippians 2,5-11 in recent interpretation and in the setting of early Christian worship (Downers Grove 1997) O. Michel, Der Brief an die Rmer, Kritisch-exegetischer Kommentar ber das Neue Testament (Gttingen 1955) D.J. Moo, The epistle to the Romans, The new international commentary on the New Testament 6 (Grand Rapids 1996) J. Murray, The Epistle to the Romans. The English text with introduction, exposition, and notes, New Testament Commentary Series (Grand Rapids 1997). Th. P. Rausch, Who is Jesus? An introduction of christology (Collegeville 2003) K.H. Rengstorf, a:ec. . (:. :.), . a:ec. ., a :e cee,, .uea:ecee,, a:ece, a.e,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT I, 397-448 E.H. Riesenfeld, :.t, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT VI, 53-56 A. T. Robertson, A grammar of the Greek New Testament in the light of historical research (Londen 1919) J.A.T. Robinson, Redating the New Testament (http://richardwaynegarganta.com/redating- testament.pdf) W. Sanday & A.C. Headlam, The epistle to the Romans, International Critical Commentary ICC (Edinburgh 1902) E. Schilleebeeckx, Jezus. Het verhaal van een levende (Bloemendaal 1975) Th. P. Schleck, Origen. Commentary on the Epistle to the Romans, The Fathers of the Church 104 (Washington 2002) J.H. Schmidt, Synonymik der griechischen Sprache III (Leipzig 1879) J. Schneider, eete,, eete,, eete., eet.ct,, e et .a, a |eete ., :ae ete,, :aeeta ,., in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT V, 186-198 E. Schweizer, ute,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT VIII, 364-395 E. Schweizer, Zum religionsgeschichtlichen Hintergrund der Sendungsformel Gal 4 4f, Rm 8 3f, Joh 3 16f, 1 Joh 4 9, in: Idem, Beitrge zur Theologie des Neuen Testaments. Neutestamentliche Aufstze (1955-1970) (Zrich, Stuttgart 1970) 83-95 H. Seeba, Fleisch, in: L. Coenen, E. Beyreuther en H. Bietenhard, Theologisches Begriffslexikon zum Neuen Testament I, 342-347 M.Strom, Reframing Paul. Conversations in grace & community (Downers Grove 2000) A.J.M. Wedderburn, Reasons for Romans (Londen, New York 2004) D.B. Wallace, Greek grammar beyond the basics. An exegetical syntax of the New Testament (Grand Rapids 1996) J. Weiss, Das Urchristentum (Gttingen 1917) B.F. Westcott en F.J.A. Hort, The New Testament in original Greek. Introduction and appendix by the editors (New York 1882) U. Wilckens, Das Evangelium nach Johannes, Das Neue Testament Deutsch NTD 4 (Gttingen 2000) Th. Zahn, Der Brief des Paulus an die Rmer, Kommentar zum Neuen Testament (Leipzig 1910)