Professional Documents
Culture Documents
2. Votum en groet
Wanneer de gemeente belijden wil, dat Gods initiatief aan de oorsprong van haar eredienst staat, dient zij de woorden van het adjutorium te volgen. Dat is een proclamatie, en geen opdracht of gebed. Gods genade heeft de gemeente samengebracht en dat maken we meteen aan het begin van de dienst duidelijk. In de Dordtse synode van 1574 werd het adjutorium ingevuld met woorden uit de Psalmen. Onze hulp is in de Naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen het werk van Zijn handen. Dat is terug te vinden in Psalm 124:8
8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.
De vorm van het gebed in psalm 138 is dus vervangen door de proclamatie dat God inderdaad dat werk van Zijn handen niet laat varen. Meteen na het adjutorium volgt dan de groet. Hier mag de voorganger Gods groet overbrengen. God zoekt contact met ons en daarom groet Hij de gemeente. Daarvoor nam de kerk de woorden van Rom. 1:7
Allen, die te Rome zijt, geliefden Gods, en geroepen heiligen, genade zij u, en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
(Men kan natuurlijk ook de gehele groet van 2 Cor. 13 gebruiken.) Ik zelf heb de neiging de tekst uit 2 Cor. 13 te hanteren met een kleine wijziging, dus na het adjutorium van Rom. 1:7 toe te voegen IN de gemeenschap van de Heilige Geest. Dat kwalificeert dan de gemeente die de groet ontvangt. Eigenlijk zou de gemeente hier overigens antwoord moeten geven en dat kan met een gezongen AMEN, of met het Klein Gloria, waarover later meer.
van de dienst te worden gegeven, en daar zijn ze ook doeltreffend omdat de gemeente de kans heeft om erop te reageren en het zich bij het verlaten van de kerk nog zal herinneren.
4. Gemeentezang
Een vast onderdeel van gesprekken met een liturgiecommissie is de kwestie van de zingbaarheid van de liederen. Men wil graag luid en helder kunnen zingen, uit volle borst en daarom worden liederen vermeden die voor het gehoor van de gemeente moeilijk liggen. Vooral bij de grote feestdagen schuift men als vanzelf naar de bekende melodien. De gemeente wil graag zingen en dat hoort een predikant natuurlijk ook wel te beseffen. Maar de zin van de samenzang van de gemeente is niet esthetisch en het gaat niet om de koorbeleving. De gemeentezang is een reactie op de verkondiging van Gods genade en hoort dus overal plaats te vinden waar de gemeente antwoord geven kan dus na schriftlezingen, na de verkondiging, na de voorbeden. Ook wanneer die samenzang niet makkelijk gaat en de gemeente onwennig en niet al te hardop zingt, is het nog steeds gemeentezang! Een eredienst is geen sing-along. Wanneer alleen maar onbekende liederen worden gezongen, irriteert dat de gemeente natuurlijk ook weer en dat leidt af van de eredienst als geheel. Daarmee mag en moet rekening worden gehouden. Maar het gaat te ver van alle liederen te eisen dat die makkelijk zingbaar zijn. De kerk heeft in haar liedboek een schat aan liederen, en men kan zich voorstellen dat daar toch ook wel liederen uit gekozen moeten worden, die wat de woorden betreft precies passen, maar enige moeite geven bij het volgen van de melodie. Hier speelt overigens de organist een enorme rol. Die is immers dienstbaar aan de gemeente en behoort in het voorspel niet zijn eigen gaven te presenteren, maar de gemeente op het lied voor te bereiden. Een goede begeleider is wat hier nodig is. Tussen haakjes: waarom spelen zovele organisten een tussenspel tussen de voorlaatste en laatste strofe die gezongen wordt? Dat breekt de eenheid van het lied en is naar mijn idee volmaakt overbodig. Een voorspel is al helemaal uit den boze bij het zingen van het antwoord op de zegen: Gez. 456:3 (Amen-lied) maar dat weten de meeste organisten wel.
9 Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. 10 Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. 11 Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen. 12 Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons. 13 Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen.
Men kan hier een lied invoegen als antwoord op de genadeverkondiging, maar het heeft mijn voorkeur om meteen op de genadeverkondiging ook de wet te lezen. De verbinding tussen genade en wet blijft dan het sterkste overeind. Ik geef zelf de voorkeur aan de samenvatting van de Wet uit het evangelie. (De twee geboden waaraan alles hangt.)
U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dit is het eerste en het grote gebod. 39 En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40 Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.
Het antwoord van de gemeente kan dan volgen met een lied zoals Psalm 86:6
Leer mij naar Uw wil te handlen, 'k Zal dan in Uw waarheid wandlen; Neig mijn hart, en voeg het saam, Tot de vrees van Uwen Naam. Heer', mijn God, ik zal U loven, Heffen 't ganse hart naar boven; 'k Zal Uw Naam en majesteit Eren tot in eeuwigheid.
sommigen het gebed om bijstand van de heilige Geest dat voorafgaat aan de schriftlezing. Dan past het ons dank te zeggen voor Zijn zegen en genade. Dan past het ons die woorden uit te spreken die uitdrukking geven aan onze bewondering en dankbaarheid. Ook als we die op dat moment voorganger en/of gemeente nog niet zo voelen! Het gebed is niet de uitdrukking van onze ervaring en gevoelens, maar een ladder tussen aarde en hemel die vanuit de hemel wordt aangereikt. De woorden zijn bedoeld om op te klimmen naar de hemel, opdat we ook gaan voelen en beleven wat we gezegd hebben. Een voorganger die zich te klein waant om woorden van dank en eerbied te spreken, of een gemeente die ze niet durft mee te bidden in het hart, begrijpt de functie van het bidden niet! We zeggen dank, opdat we dankbaar worden; we geven een lofprijzing, opdat God groot wordt in ons hart! Het is immers de Heilige Geest die in ons bidt volgens Rom. 8:26, 27: En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen 27 En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit. De Geest zelf pleit voor ons, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De nadrukkelijke rol van de Heilige Geest in het gebed betekent voor mij ook, dat het gebruik van formuliergebeden in de eredienst niet gepast is. Een voorganger die zijn gebeden van een papiertje voorleest, roept bij mij altijd kriebels op, zelfs wanneer het een mooi gebed is. Het gebed is immers ook communicatie en een worsteling om de gemeenschap met God. Ik ken niemand die zijn vader aanspreekt van een papiertje nu ja misschien op zijn jubileum. Maar dit is de wekelijkse ontmoeting van de gemeente met haar God! Geen formuliergebeden dus. Wat niet wegneemt dat we bidden kunnen leren door de gebeden van anderen aan te horen en te lezen. Het is mij bovendien een doorn in het oog, dat mooie gebeden van anderen worden voorgelezen die een dogmatische inhoud bevatten die door de bidder niet gedeeld wordt. dan kan het ook alweer snel inauthentiek worden. Hier kan men er niet genoeg op hameren, dat wie hardop bidden wil in de gemeente, uit zijn hoofd in een werkelijke gebedshouding bidden moet. Ik gebruik dan ook hooguit een lijstje namen als ik die in de voorbeden wil opnemen. Een ander (slecht) gebruik bij de voorbede met name is het weergeven van intenties, waarna het echte gebed volgt met de woorden: Heer ontferm u over ons als dan niet gezamenlijk uitgesproken. De intenties zijn voorbereiding voor het stil gebed, en het Heer ontferm u over ons is geen gebed, maar hooguit een instemming met die intenties. Het eigenlijke gebed vindt dus niet plaats. Ook een ergernis: de intenties kunnen zo ruim en vaag zijn geformuleerd, dat iedereen er zonder moeite mee zal instemmen maar er ook niets gezegd worden. Men hoede zich dus voor intenties als: we bidden voor de nood van de wereld, we bidden om vrede. Hier past het om via een individueel geval waarvoor men voorbede doet, die nood concreet te laten blijken. Over het gebruik van het Onze Vader nog het volgende. Het is in de traditie van de kerk ingeslepen dat gezamenlijk het Onze Vader wordt gebeden. dat is echter een heel oud misverstand. Het Onze Vader is een zogenaamd modelgebed, dat de volgorde van themas in het gebed wilde aanduiden. Een voorbeeldgebed dat tevens als model gebruikt wordt. Het leert ons dat we eerst bidden voor het koninkrijk en ons eens maken met Gods wil, en dan pas onze noden voor Hem brengen en dan ook bidden om vergeving en tenslotte dit alles laten uitmonden in de jubelzang van de doxologie (Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid, Amen.) Ik ben van mening dat het over het algemeen goed is om de traditie te volgen, want die zal er zijn met een reden. Maar het Onze Vader bidden op deze wijs is eerder een onderwijzing tot het gebed en zou dan moeten voorafgaan aan het gezamenlijke of stille gebed maar zelf geen bede. Mag dus wat mij betreft worden weggelaten.
7. De schriftlezing
Het eerste gedeelte van de eredienst is de verkondiging van het Woord, met name in de protestantse eredienst waarin de nadruk altijd al valt op het Woord. Wat zal men nu gaan lezen en hoe zal men dat doen? Er zijn in de kerkgeschiedenis verschillende mogelijkheden. In de eerste plaats de methode van de synagoge die door een of drie jaar heen op elke sabbat een
langere perikoop van de Torah liet voorzingen. Men noemt dat een doorlopende lezing of lectio continua. Calvijn heeft die voor de protestantse kerk ook overgenomen zodat hij weleens op Kerstmis een tekst uit Deuteronomium las en daarover ook preekte. Niet alle Bijbelboeken komen dan zo aan bod, maar in ieder geval een evangelie kan in lectio continua als geheel worden gelezen. In de tweede plaats kennen we het huidige systeem van de selectieve schriftlezing of lectio selecta. De synagoge deed dat zo met de profetische boeken. In de Roomse en Lutherse kerken wordt dat zo gedaan. Men volgt dan de zogenaamde pericopenverdeling van de Bijbelse tekst en leest niet gehele hoofdstukken. Zoveel mogelijk elementen van de openbaring komen dan in de loop van het jaar aan de orde. Een nadeel van de lectio selecta is overigens ook dat ons huidige systeem van thema-zondagen die doorgaande lectuur ook steeds weer verstoort. En verder dat men ieder jaar natuurlijk dezelfde stukken voor zich krijgt. Sommigen willen graag een oecumenisch leesrooster volgen met als argument, dat in alle kerken dan dezelfde teksten worden gelezen. Ik vind die nadruk op gemeenschappelijkheid een beetje overbodig, omdat de preken die naar aanleiding van die teksten worden gehouden ook al sterk verschillend zullen zijn. Waarom dan ook niet de schriftlezingen? Ik begrijp overigens wel een van de argumenten hiervoor: men wil de gemeente ervoor behoeden dat alleen gelezen wordt wat naar de willekeur van de predikant aan bod moet komen. Maar daartegen pleit weer, dat de gemeente in de preek toch al is onderworpen aan de keuze van de voorganger, tenzij ook nog wordt afgesproken dat de predikant zich streng aan de schriftlezing moet houden en dus alleen bijbels of exegetisch preken mag. De eerste schriftlezing is naar oud gebruik uit het Oude Testament en de tweede uit het Nieuwe Testament. Men wil daarmee de continuteit van Oude en Nieuwe Testament benadrukken, maar dat heeft weinig zin als dat in de preek ook niet naadloos gebeurt. Wat men eerder ziet is, dat het eigen karakter van het Oude testament ten onder gaat en toch de lezing uit het Nieuwe testament domineren zal. Ook hier is het aan te raden de voortdurende lezing van de schrift los te maken van de prediking in die zin, dat de schriftlezingen niet bedoeld zijn om de stof voor de preek aan te reiken. De lezing van Oude en/of Nieuwe testament is naar goed synagogaal gebruik ook op te vatten als een zelfstandig onderdeel van de dienst. Hoe zit dat er dan uit? Men zou dan een volledig hoofdstuk uit het Oude Testament moeten lezen in lectio continua, en eveneens een hoofdstuk uit het Nieuwe Testament in lectio continua. De preek zou vervolgens al dan niet rechtstreeks of met een eigen preektekst zelfstandig als verkondiging moeten optreden. De lezing van de Bijbelse tekst is dan een zaak van aanbidding en niet een onderdeel van de verkondiging als onderwijs. Ook de Lutherse gewoonte van drie lezingen waarbij tussen Oude testament en Nieuwe Testament nog de Epistellezing, een lezing uit de Brieven, volgt kan hier goede dienst bewijzen, omdat men eigenlijk daarmee het profetisch en apostolisch getuigenis laat voorafgaan aan de evangelielezing die rechtstreeks van Christus getuigt. Zo komt ook de rangorde in de openbaring goed tot zijn recht.
8. De preek
Naast de predikant zijn in de eerste plaats de ouderlingen en de kerkenraad verantwoordelijk voor de prediking. Voor hen gaat het in de eerste plaats om de toetsing van de preek aan de belijdenis en pas in de tweede plaats om de ervaring die de gemeente ervan opdoet. Toch kan een liturgiecommissie zich ook over de preek buigen en eventueel die helpen voorbereiden. Immers, zij kan een andere taak op zich nemen en dat is het communicatieve gehalte van de preek helpen bevorderen door bij voorbeeld aan te geven wat niet en wat wel overkomt! Het is dus heel normaal dat een liturgiecommissie zich ook achteraf of vooraf met de preek bemoeit. Ook de preek immers hoort in de liturgie thuis en heeft geen zelfstandige betekenis buiten de eredienst om. De preek is immers geen subjectieve uiting van het geloof en het levensgevoel van de voorganger. Zij heeft eenvoudig tot taak het Woord van God voor te leggen en uit te werken. Natuurlijk is dat subjectiever in de preek dan in de lezing van het Woord. Maar het is objectiever dan in het gebed of in de catechese! Hier moeten we wel beginnen met een aantal vaststellingen: in de preek spreekt de voorganger
vanuit de Schrift en moet dan zeggen wat de Geest hem ingeeft. Hij/zij mag zich niet laten leiden door de angst dat de gemeente het niet verstaan zal, niet leuk vindt, niet horen wil of iets dergelijks. Het is echter ook geen dogmatische verhandeling of onderwijs, waarin de gemeente een collegezaal zou worden. Al evenmin is het aan de voorganger om gevoelens bij de hoorders op te roepen of te spreken vanuit de bevinding zoals dat in sommige kringen heet. Geen sentimentaliteit! En tenslotte is het al evenzeer uit den boze om de preek op te zetten als een (indirect) commentaar op actuele gebeurtenissen. De gemeente kent de actualiteit vanuit het journaal of de krant. Het is niet gepast om daar commentaar bij te geven als dat niet de gehele gemeente direct geraakt heeft en er werkelijk theologisch iets van te zeggen zou zijn. 1) Het eerste en eigenlijk enige onderwerp van de prediking ligt vervat in deze tekst van Paulus:
5 Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus' wil.
De voorganger heeft maar een onderwerp. En dat onderwerp wordt bepaald door de belijdenis dat Jezus Christus de Heere is. De gemeente wordt niet geacht naar de preek te luisteren omdat een goed onderwezen man of vrouw behartenswaardige dingen te zeggen heeft. De gemeente mag verwachten dat zij op de een of andere manier Gods Woord hoort. Niet voor niets heeft Karl Barth in zijn Dogmatiek opgemerkt dat de verkondiging van het Woord -Jezus Christus als het vleesgeworden Woord volgens de Schriften, d.w.z. het apostolisch getuigenis zelf ook een gestalte van het Woord is. Naast Christus en de Bijbel zelf, is dus ook de prediking naar de belofte dat de Heilige Geest aan de prediker de woorden geven zal een vorm van de openbaring. Zij is de uitlegging van de openbaring die toch ook aan die openbaring deelheeft omdat - en in zoverre! - de prediking geheel conform die openbaring geschiedt. Een goede preek moet aan een aantal voorwaarden voldoen: 1. 2. 3. 4. zij is werkelijk uitlegging van de Schrift zij is gebaseerd op de bereidheid van de verkondiger om zichzelf weg te cijferen voor het Woord zij is sober en waarachtig en probeert niet te verblinden met welsprekendheid zij probeert niet rechtstreeks de gevoelens van de hoorders te benvloeden geen sentimentele verhalen dus! 5. zij is wel vol van vuur en geestdrift 6. zij is beweeglijk, dus niet steeds een en dezelfde preek in allerlei variaties Er zijn immers vele vormen van prediking. Naar mijn smaak zouden aanstaande predikanten elk van deze vormen van prediking moeten oefenen. De Bijbelse preek: De zuivere uitleg van de schrift of Bijbelse preek heeft een voorbeeld in de preek die Jezus zelf hield in de synagoge van Nazareth. (Luk. 4:16 30) De zendingspreek: Zo vinden we dat bij Petrus in Jeruzalem (Handelingen 2) en Paulus in Athene (Handelingen 17). Hier gaat het om het contrast tussen de cultuur en het evangelie. Opwekkingspreek: Men kan in de preek de bekering van de hoorders tot centraal thema maken en in die zin evangelisch preken. Vermanende preek: Men kan opnieuw vanuit het Woord zelf de gemeente herinneren aan haar opdracht of kwesties van morele aard aan de orde stellen. Leerpreek: Men kan - al dan niet volgens de catechismus of de belijdenis de gemeente herinneren aan
de apostolische leer waarin haar belijdenis wordt uitgelegd. Uiteindelijk heeft de Bijbel daarbij wel het laatste woord, maar de catechismus zowel als de belijdenis geven daarvan een kort begrip dat voor de catechese van de gemeente buitengewoon geschikt is. Een liturgiecommissie kan eventueel de hele opbouw van de preek meemaken, vanaf de keuze van de teksten tot en met de inbedding daarvan in de liturgie. Dat is een interessant, maar tijdrovend proces, waarbij de voorganger gedwongen wordt om alle stappen die hij neemt uit te leggen. De input van de liturgiecommissie kan tot verrassende wendingen leiden. Voor beide partijen dus een boeiende ervaring.
1) De enige uitzondering die ik daarop ooit gemaakt heb bij mijn weten is de preek die ik hield op de zondag na de vuurwerkramp in Enschede.
9. De geloofsbelijdenis
Na de verkondiging is het passend dat het credo klinkt, de geloofsbelijdenis van de gemeente. Dat is dan na orgelspel en een korte stilte waarin de gemeente de preek even kan laten bezinken. Ik volg hier soms ook Karl Barths gewoonte om nog in de preek een liedtekst te noemen of zelfs met een kort gebed te eindigen. De preek wordt dan tot aanspraak van de Heer, wat in mijn gevoel alleen kan als het thema van de preek inderdaad een lofprijzing is. De vraag is of in elke dienst de geloofsbelijdenis moet klinken en daaraan gekoppeld of dat steeds dezelfde moet zijn. Moet de belijdenis worden voorgelezen of gezongen? Tenslotte is het ook de vraag of we hier een bijzondere of de apostolische belijdenis moeten gebruiken. Om met het laatste maar te beginnen: Vanwege de behoefte om aan te sluiten bij de wereldkerk is de Apostolische geloofsbelijdenis de belangrijkste kandidaat. Ik heb zelf geen voorkeur voor die van Nicea die vol staat van een bijzondere dogmatische strijd of die van Athanasius die ik zelfs gedeeltelijk incorrect acht. De apostolische geloofsbelijdenis geeft ook mooi kort weer wat de structuur is van de Bijbelse openbaring. Wat is de kern van dit belijden? Golterman meende dat de belijdenis vooral als een lofzang moet worden opgevat. Als dat zo is, dan is zijn geen proclamatie dat is belijdenis afleggen maar inderdaad een lofzang en zal zij gezongen moeten worden. Het belijden van de gemeente is dan op te vatten als een lofzang uit dankbaarheid. Golterman stelde overigens voor het Niceanum en de Apostolische Belijdenis bij afwisseling te gebruiken. Ik zie dat niet in. Er is geen reden om het Apostolicum niet in alle normale diensten tot het ordinarium de vaste structuur van de eredienst te rekenen. Wat in ieder geval onjuist is, dat is de belijdenis door de voorganger te laten uitspreken. De gemeente moet zelf belijden en dat kan door niemand voor haar worden gedaan. En men belijdt met de lippen vgl. Rom. 10:9, 10
Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. 10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid.
Moet het nu in elke dienst? Ik denk van wel. Net als het Klein Gloria en net als het adjutorium reken ik de belijdenis tot de kernelementen van een eredienst. In zekere zin zijn we bijeengekomen om met de belijdenis van het geloof te antwoorden op de uitnodiging van God, op Zijn oproep om samen te komen. De enige uitzondering die ik zou maken betreft bijzondere diensten zoals Kerstavond of dankdag voor het gewas of werelddiaconaat e.d. Dat heeft voor mij overigens een pragmatisch motief en geen theologische reden.
10. De collecte
Tijdens de dienst wordt aan de gemeente gevraagd om een offer te brengen. dat hoort werkelijk tot de eredienst en dat betekent al meteen dat er geen collecte kan worden gehouden bij de deur bij het verlaten van de kerk. Dan is de dienst voorbij en die collecte heeft dan ook geen liturgische betekenis
meer. Doopsgezinden hadden een deurcollecte omdat zij de gewoonte om te collecteren storend vonden rondom de preek. het leek op betalen voorafgaande aan de preek of als antwoord op de preek. Dat bezwaar wordt weggenomen als de collecte weer tot een werkelijke liturgische handekling wordt gemaakt. Dat gebeurt mijns inziens het beste wanneer de collecte 1. voorafgaande aan het slotlied dus in de context van de dienst van de gebeden wordt gehouden 2. de collecte zakken zichtbaar op de tafel worden gelegd uitzondering: avondmaalsvieringen 3. na de collecte de diakenen voor de tafel gaan staan waarna de voorganger een collecte-gebed uitspreekt. (Niet een collecta-gebed, zoals ik abusievelijk een aantal malen zei.) In de oude kerk bracht men deze offerande in natura. Daarvan werd dan later uitgedeeld aan de armen. Nu is dat vervangen door een collecte in geld. De doelen daarvan moeten duidelijk worden aangekondigd en het is duidelijk dat de diaconie en het apostolaat hier beiden aan de orde zijn. Een collecte voor de eigen gemeente geeft eigenlijk geen pas. Het is ofwel diaconaal voor de noden van de heiligen oftewel apostolair voor de nood der wereld. De eigen gemeente leeft van de kerkelijke bijdragen. men dient ook te beseffen dat het zogenaamde collecterooster een beeld geeft van de solidariteit van de gemeente naar binnen en naar buiten toe! Ook hier is het zinvol om dat in verband te brengen met de geloofsbelijdenis. Wanneer men drie collecten wil handhaven, dan zal men tijdens de dienst drie keer moeten rondgaan.
10
24 De HEERE zegene u en behoede u! 25 De HEERE doe Zijn aanschijn (HSV: aangezicht) over u lichten en zij u genadig! 26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! 27 Zo moeten zij Mijn Naam op de Isralieten leggen; en k zal hen zegenen. God zelf verricht de zegen, maar de priester zegent door deze woorden uit te spreken.
De gemeente kan hier zowel met een drievoudig Amen antwoorden of met een andere formule. In veel gemeenten wordt Gezang 456:3 gebruikt, wat in strikte zin samenzang is en dus niet geschikt als antwoord op de zegen. eigenlijk zinge men dat lied alleen maar, als er geen zegen kan worden gegeven omdat de voorganger niet daartoe bevoegd is.