You are on page 1of 52

Jaargang 33, nummer 1, februari 2012

alapas

Kannibalisme of cultuur?
En verder: *Vloeken en de kerk *Contadora *Hypatia *De Bistotun inscriptie *Weerkerken *Studentenprotest in oorlogstijd *Onderwijs *Alumni aan het woord *Recensies *Historische gerechten *Middeleeuws liefdesadvies *Essaywedstrijd Vergeten Verleden

Hoofdredactie: Hester Borm en Evert Verhoeven Redactie: Jolanda van de Beld, Dagmar Blokker, Bjrn Breij, Frenchie de Kunder, Tessa Pijnaker en Mandy de Waal. Aan deze Galapas werkten mee: Rick Bleumink, Frans Huijzendveld, Sonja Nettelbladt, Daan Nijssen, Matthias van Rossum en Wybren Verstegen. Oplage: 370 Galapas is het onafhankelijke tijdschrift van de afdeling geschiedenis van de Vrije Universiteit te Amsterdam en verschijnt viermaal per jaar. De redactie van Galapas heeft de eindverantwoordelijkheid over de geplaatste artikelen. Dit houdt in dat de redactie het recht heeft de artikelen naar eigen inzicht te bewerken. Plaatsing betekent niet dat de redactie het eens is met de inhoud van een artikel. Abonnement: Voor 10,- ontvangt u vier keer per jaar Galapas thuis. Heeft u interesse, neem dan contact op met galapas@let.vu.nl of Galapas, p/a secr. geschiedenis, kamer 10a14/16, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam

Colofon

(Deel van) de redactie van Galapas (v.l.n.r.): Mandy, Dagmar, Evert, Hester, Jolanda en Bjrn

Galapas staat in bloei!


Sinds vorig jaar mei een nieuwe koers werd aangekondigd, heeft de redactie van Galapas hard gewerkt aan het vernieuwen en uitbreiden van het blad. En met succes! Van 27 bladzijden zijn we naar 52 gegaan, van een blad dat zich exclusief richtte op geschiedenis, zijn we interdisicplinairder geworden, en van een blad dat toch wel erg serieus was, zijn we luchtiger geworden, met nieuwe rubrieken zoals de historische quiz, historisch gerecht, student in het buitenland en alumni aan het woord. En met dit nummer kunnen we onze nieuwste innovatie presenteren: het themanummer. Maandenlang hebben we hard gewerkt om artikelen in te zamelen over het thema religie en geweld. En het resultaat mag er zijn. Met artikelen over de geschiedenis van het vloeken, kannibalisme in Afrika, de Bisotun-inscriptie in het oude Perzi en de burgeroorlogen in Centraal-Amerika, hebben we een gevarieerd aanbod. Daarnaast hebben we -zoals vanouds- ook aandacht voor onderwijs. Wybren Verstegen zet in zijn artikel duidelijk uiteen wat er vanaf 2013 in het geschiedenisonderwijs op de VU gaat veranderen. Ten slotte hebben we in dit nummer nog een primeur: de essaywedstrijd. De student die het beste kan beargumenteren welk vergeten moment uit de geschiedenis herinnering verdient maakt kans een exemplaar van de Bosatlas van de Nederlandse Geschiedenis te winnen. Hiermee hopen we het blad nog aantrekkelijker te maken voor studenten. Maar met alleen onze eigen ideen komen we er niet. Daarom nodigen we hierbij alle lezers uit om ons van feedback, tips maar ook kritiek te voorzien, opdat Galapas kan blijven bloeien, en als blad kan blijven vernieuwen en uitbreiden. Dus... heb je een goed idee: schroom niet de redactie te mailen op galapas.let@vu.nl Hester Borm

Inhoud
Thema religie en geweld
Spot met God Mandy de Waal 4 Religie, geweld, en ondernemerschap in Afrika Frans Huijzendveld 8 Contadora, an unlikely success story Hester Borm 12 Tussen goden en geschriften Evert Verhoeven 16 De Bisotun-inscriptie Daan Nijssen 18 Studentenprotest in oorlogstijd Rick Bleumink 22 Historische Quiz De Redactie 24

Boekrecensie Vaticani Evert Verhoeven 30 Boekrecensie Bosatlas Tessa Pijnaker en Wybren Verstegen 32 Essaywedstrijd 34

Overig
Onderwijs Wybren Verstegen 35 Bankje als bedankje Frenchie de Kunder 36 Une route de deux glises Fortifies Dagmar Blokker 40 Het doel heiligt de middelen? Bjrn Breij 44 Hot or not? Evert Verhoeven 45 Hongerswinter Historisch recept Hester Borm 46 Spicing up your lovelife Evert Verhoeven 47 Student in het buitenland Sonja Nettelband 48 Alumni aan het woord: Sander Heijne Jolanda van de Beld 50

Recensies
Het Scheepvaartsmuseum ''nieuwe stijl' Mathias van Rossum 26

Spot met God


Op momenten van hevige emotie, zoals pijn, schrik of ergernis, ontsnappen ze geregeld uit onze mond: vloeken. Deze variren van simpele woorden als shit, kut en godverdomme tot creatieve uitspattingen als godvertyfusshitzooi. In ons land zijn poep-enplasvloeken zeer geliefd, net als woorden uit de seksuele en religieuze sfeer. Vroeger kon je een zware straf verwachten als je je bij het vloeken liet inspireren door de laatstgenoemde categorie. In dit artikel werpen we een blik op de geschiedenis van de godsdienstige vloek en de huidige vloektrends. Mandy de Waal

Verwensen, schelden en vloeken


Eerst moet er even een kort onderscheid gemaakt worden. Vaak halen we de begrippen verwensen, schelden en vloeken door elkaar. Een verwensing is iemand iets negatiefs naar zijn hoofd slingeren, zoals een ziekte (krijg de pestpokken). Schelden is een persoon, vaak op een heftige toon, uitmaken voor iets lelijks en dus kleineren (lul, sukkel). Een vloek daarentegen dient als emotionele zelfontlader zodat stress of fysiek geweld voorkomen worden. Ook doet een vloekwoord vaak dienst als middel om te bluffen en te intimideren; vloeken laat zien dat je de moed hebt om taboes te doorbreken. We kunnen ze onderscheiden in godslasterlijke en niet-godslasterlijke vloeken. Godslasterlijke vloeken worden hieronder besproken, onder nietgodslasterlijke vloeken verstaan we seksueel getinte woorden (kut, klote, fuck) en excrementele woorden (shit, schijt).

Godslasterlijke vloeken
Onder godslasterlijke vloeken verstaan we het bespotten, verachten en verwensen van God of andere heilige zaken. Een Christen is van mening dat God, ook al is hij fysiek niet aanwezig, op die manier beledigd wordt. En dat is in het christendom verboden. Het voorbeeld bij uitstek van een godslasterlijke vloek is god verdoeme mij, oftewel godverdomme. Er zijn twee soorten godslasterlijke, ofwel religieuze vloeken: profanaties en blasfemien. Een profanatie is een vloek die God of godsdiensten weliswaar beledigt, maar niet als doel heeft dat te doen. Dit soort vloeken komt voort uit onwetendheid of onverschilligheid van de vloeker. Een voorbeeld van een profanatie is Jezus Christus, wat zie ik er uit vandaag. Een blasfemie daarentegen valt religieuze personen opzettelijk aan. Een voorbeeld klonk uit de mond van een gelovig man die zijn kinderen verloor tijdens de watersnoodramp van februari 1953. Toen een pastoor hem zei dat de Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen, ontplofte de man: Godgodgodverdomme, lazer op jij pokkepastoor met die mooie kankertyfus God van je, die Godschristus nog aan toe volstrekt weerlozen laat verzuipen.

Van eed en smeekbede tot vloeken


De geschiedenis van de vloek begint eigenlijk bij de eed en de smeekbede. Als mensen een eed aflegden, zwoeren zij op God (God verdoeme mij als ik mijn belofte niet nakom) of andere bovennatuurlijke machten. Schonden zij deze eed, dan misbruikten ze de naam van God en was er sprake van

godslasterlijk vloeken. Zweren veranderde ook in vloeken als iemand zonder wettige reden een eed aflegde. Het was zondig om zomaar een eed af te leggen, want dan werd de naam van God oneerbiedig gebruikt. Een tweede oorsprong van de vloek is de smeekbede. In gebeden tot God of andere heilige machten smeekte men voor gezondheid, geluk, en andere zaken. Als deze smeekbeden niet werden verhoord, dacht men dat God en de zijnen het ongeluk hadden toegelaten. Machteloze woede hierover kon leiden tot aanklachten tegen de aangeroepen machten. God werd beledigd, en dus was er spraken van vloeken.

Vloekweetjes binnen en buiten Nederland


Waar God is, is ook de duivel. Hoe meer noordwaarts in Europa, hoe meer er wordt gevloekt met de duivel en hoe minder verwijzingen naar Jezus Christus en Maria men gebruikt. De islam verbiedt vloeken met de naam van Allah erin. Doe je dat wel, dan kun je de doodstraf krijgen. Moslims vervangen Gods naam daarom door 'hij'. In Vlaanderen, en in mindere mate in

Middeleeuwen (500-1500)
In de Middeleeuwen was het christendom de heersende godsdienst, met doorgaans grote invloed op het dagelijks leven. Op religieuze namen en zaken rustte daarom een enorm taboe. Om zich emotioneel te ontladen doorbrak men dat taboe door heilige zaken te beledigen. Gedurende deze eeuwen werden de vloeken steeds krachtiger. In de vroege Middeleeuwen gebruikte men milde uitdrukkingen als bi mijn geloof. Vervolgens ontlaadde men zich door de heilige Maagd Maria en God te kwetsen, door bijvoorbeeld het onrechtmatig gebruik van bi God die sit in hemelrike. In de late Middeleeuwen legde de kerk steeds meer nadruk op de menselijke kant van Jezus, omdat de gelovige zich hier beter mee kon identificeren. Dit leidde tot verpersoonlijkte vloeken die verwezen naar het lijden van Jezus Christus. De kerk deelde in de Middeleeuwen zware straffen uit als de naam van God onrechtvaardig gebruikt werd. Iemand die afgrijselijke dingen zweerde bij het Evangelie, de heiligen, Jezus' lijden of bij God, of iemand die vloekte uit gewoonte, moest vrezen voor foltering met een gloeiend ijzer, verbanning, afsnijding van bepaalde lichaamsdelen, een geldboete en/of

Nederland, stapelt men vloeken vaak op elkaar om een sterker effect te bereiken, zoals godverdegodverdenakendegodnondeju. Ook zijn uitwerpselen een bron van inspiratie (kak, schijt). Ook laten Nederlanders zich inspireren door de vreselijkste ziektes, zoals tyfys, aids, tering en kanker. Een vloekwoord is een woord waar een zeker taboe op rust. Mensen hechten veel waarde aan gezondheid en daarom is men erg bang voor ziektes. Ziektes zijn daarom taboe. Een goed argument om ermee te vloeken dus. In Nederland werd in 1917 de Bond tegen het Vloeken opgericht. Deze organisatie pleit voor respectvol taalgebruik zonder vloeken. Student Wessel Bottenberg (19) wil de taalverruwing tegengaan met vergeten oudHollandse scheldwoorden, zoals pannenkoek en schobbejak. Deze scheldwoorden 'uit de oude doos' zijn vaak milder, spontaner en een stuk minder agressief. Zie www.hetnieuwevloeken.nl en laat je inspireren!

openbare vernedering.

heilige zaken. De vrees voor wraak van God (de vervulling van de vloek) was daarom geweken. Wel riepen de hervormers scheldwoorden in het leven als paap, antichrist en rooms. Dit waren slechts 'neutrale' godsdienstige woorden die op een vijandige manier werden gebruikt, niet als

godslasteraar straf, niet de onwetende. Deze straffen waren meestal zwaarder dan die in de Middeleeuwen. Iemand die opzettelijk heiligschennis jegens God pleegde, werd als ketter gezien en verdiende de doodstraf.

Reformatie ( 16e eeuw)


In de Middeleeuwen was het gezag van de kerk onaantastbaar. Tijdens de Reformatie kwam er echter kritiek op de geestelijken vaak dronken en gokten ze en de uitleg van de Bijbel. Mensen als Maarten

Luther (1483-1546) en Johannes Calvijn (1509-1564) streden voor hervorming binnen de katholieke kerk om het oorspronkelijke, zuivere geloof weer terug te krijgen. Veel godsdienstige vloeken verloren door de Reformatie hun uitgesproken katholieke betekenis. Men zag religieuze vloeken vaak niet meer als een opzettelijke belediging van God of andere

woorden die heilige zaken met opzet beledigden. Deze woorden vond men dus niet godslasterlijk. Toch was het vloeken met godsdienstige zaken nog steeds een taboe, alhoewel in mindere mate dan in de Middeleeuwen. Iemand die het religieuze taboe doorbrak door te vloeken, moest net als in de Middeleeuwen boeten voor zijn zonde. Tijdens de Reformatie kreeg echter alleen de opzettelijke

Doordat de hervormers onderscheid maakten tussen onwetende en opzettelijke godslasteraars, ontstonden zogenaamde bastaardvloeken. Dit zijn vervormde vloeken, waarmee de vloeker de schijn van zonde en dus straf af wilde weren. Voorbeelden zijn bloemenherten ('bij het bloedend hart van Jezus') en sakkerkoek-en-vijgen ('bij het lijden van Christus'). De verbasterde woorden lijken qua vorm op het oorspronkelijke woord,

maar hebben qua betekenis niets met elkaar te maken: 'bloedend' werd verbasterd tot het neutrale 'bloemen', 'hart' tot 'herten' en 'sacr' (heilige naam van God) tot 'sakker'. Waar 'koek-envijgen' vandaan komt, is niet duidelijk. Een voorbeeld van een huidige bastaardvloek is potverdomme in plaats van god verdoem me.

afkeuring uit te drukken. Ook konden ze dienst doen als versterking of bevestiging, zoals verdoeme. Bovendien gingen de uitingen in Godsnaam, in Jezusnaam, in 's-hemelsnaam en om Godswil dienen als aansporing of verzoek.

Vloeken anno 2012


Godverdomme is n van de weinige religieuze vloeken die anno 2012 nog steeds hoogproductief is. Het is d krachtterm om hevige emoties als schrik, woede en frustratie uit te drukken. Toch zijn veel religieuze vloeken verbasterd tot nauwelijks te herleiden termen als gatver, getverdegetver en zelfs jeetje (afgeleid van Jezus). Deze van oorsprong religieuze vloeken zijn losgezongen van hun aanvankelijke betekenis. De hedendaagse vloeker neemt, met dank aan de democratiseringsgolf in de jaren '60, echter veel vaker zijn toevlucht tot vulgaire krachttermen, maar ook uitingen als goeie genade en eufemiserende leenwoorden als bullshit, merde en fuck zijn populair. Vloeken dient tegenwoordig alleen nog maar als emotionele zelfontlader. Bang voor handafhakking hoeven we dus niet te zijn. Thank God.

Democratiseringsgolf in de jaren '60


Tot de jaren '60 van de twintigste eeuw is ons vloeklexicon nauwelijks veranderd. Religieuze vloeken hadden meestal geen relatie meer met heilige zaken. Onze vloekcreativiteit werd aangewakkerd toen er in de jaren '60 een democratiseringsgolf over Nederland heen spoelde, die de samenleving en dus de taal veranderde. Voornamelijk jongeren verzetten zich tegen de autoriteiten en streden voor ruimte voor emoties en een vrije ontwikkeling van persoonlijkheden. Het religieuze taboe werd nu doorbroken door een tolerantere opstelling tegenover

Verlichting ( 1650-1800)
Tijdens de Verlichting werd de maatschappij meer individualistisch; mensen beseften dat ze hun eigen leven in konden richten en namen het heft in eigen handen. Er werd veel waarde gehecht aan lichamelijke en geestelijke vrijheid. Vrijheid betekende dat men het recht had niet religieus te zijn. De gedachte dat God beledigd kon worden en wraak nam, werd gezien als een historische vergissing. Wie zich toch bediende van godslasterlijke vloeken, hoefde daarom niet gestraft te worden. In de loop van de achttiende eeuw waren de meeste gewraakte godslasteringen verdwenen of op zo'n manier vervormd, dat ze als helemaal onschuldig werden gezien. Het lijkt er dus op alsof sommige vloeken in de achttiende eeuw een andere functie kregen. Zij gingen fungeren om emoties als verbazing, ergernis en sterke

Geraadpleegde literatuur:
P.G.J. Sterkenburg, Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie (Den Haag, 2001)

godslasterlijke vloekwoorden. De meeste religieuze vloekwoorden werden echter vervangen door woorden uit andere taboedomeinen, zoals de dood, ziekte en seksualiteit. De resterende religieuze vloeken kregen bijna allemaal een milder karakter; het laatste restje blasfemie werd geprofaniseerd.

Occult Economies: Religie, geweld, en ondernemerschap in Afrika


Frans Huijzendveld*
Eind vorig jaar was op televisie het programma O'Hanlon's Helden te zien, waarin de avonturier Redmond O'Hanlon negentiende eeuwse ontdekkingsreizigers achterna reisde. In de tweede uitzending, met de prikkelende titel Op zoek naar kannibalen, treedt Redmond in de voetsporen van de Amerikaanse ontdekkingsreiziger Paul du Chaillu (1831?-1903), die in het midden van de negentiende eeuw melding maakte van kannibalisme bij de Fang, een bevolkingsgroep uit het tegenwoordige West-Afrikaanse land Gabon. In de uitzending stelt Redmond dat dit soort onvoorstelbare zaken niet alleen waar zijn, maar ook nu nog steeds voorkomen. Dit heeft volgens Redmond te maken met het traditionele Bantoe geloof. Het gaat hier om zaken als hekserij en handel in en consumptie van menselijk materiaal. Bij het zien van deze uitzending werd ik geconfronteerd met een probleem waar ik al langer mee zit: gaat het hier om incidentele excessen, die door O'Hanlon mediamiek worden opgeblazen, of om meer dan incidenten? Wij hebben de neiging om, als het om Europa gaat, bepaalde excessen zoals mensenhandel als incidenten te beschouwen, maar als het om Afrika gaat ze als structureel en essentieel te zien voor die voor ons zo vreemde Afrikaanse cultuur. En, als het inderdaad niet om incidenten gaat, hoe moet je die dan plaatsen zonder de vele hardnekkige misvattingen en vooroordelen te bevestigen die over het continent en haar bewoners bestaan?

Modern?
Vanaf 1983 reis ik regelmatig naar Oost-Afrika om daar voor kortere of langere tijd onderzoek te doen. Sindsdien heb ik het leven rond de Afrikaanse evenaar aanzienlijk zien veranderen, al blijft het vertrouwd overkomen. In de jaren van economisch verval (vanaf de oliecrisis tot de jaren '90 van de vorige eeuw) zagen de steden er bijvoorbeeld heel anders uit. De straten waren vuil, de huizen waren verloederd en in de openbare ruimte trof je veel bedelaars en melaatsen aan. Maar met de gentensiveerde belangstelling van China en Zuid-Afrika voor sub-Sahara Afrika heeft zich, met name in de grote steden, sinds de jaren 1990 een versneld proces van uiterlijke modernisering ingezet. Bedelaars en melaatsen worden uit de stad geweerd en grote kantoren, hotels, vierbaanswegen met benzinestations, supermarkten, winkelcentra en bekende ketens als McDonalds en Subway schieten als paddenstoelen uit de grond. Of gewone mensen veel profiteren van deze uiterlijke modernisering valt te bezien, maar de sfeer is over het algemeen gemoedelijk. Mensen proberen in hun bestaan te voorzien, praten over het dagelijks leven en vermaken zich met elkaar. Bijna iedereen heeft een mobieltje en de kranten hebben het, net als elders in de wereld, over politiek en economie. Het is er anders, maar ook heel herkenbaar. En toch, net als je denkt dat de globalisering de wereld steeds meer n lijkt te maken, duiken er voor ons heel vreemde zaken op, zoals kannibalisme.

Kivunikiddle, Oeganda
In het dorp Kivunikiddle in Oeganda leidde kannibalisme bijvoorbeeld tot grote ophef. Daar werd een tweetal mannen en een vrouw gearresteerd op verdenking van kannibalisme. Direct na hun arrestatie bekenden ze. James Kityo, Roger Kirumba en hun zus Namboga (in Afrika doen ze niet aan Robert M. of Mohammed B; alles wordt bij naam en toenaam genoemd) hadden zich voor hun arrestatie ongeveer twee jaar als

witchdoctors in Kivunikiddle gevestigd. In de loop van de tijd verdwenen er wel ongeveer veertig jonge mensen en kinderen uit het dorp. Wij zouden dit bijzonder vinden, maar hier trok dit gegeven weinig aandacht. Het gegeven dat er witchdoctors waren en dat er mensen verdwenen, was blijkbaar geen reden tot achterdocht. Wat men in het dorp wel heel vreemd vond was dat er weinig mensen kwamen om van de diensten van de

Het door Redmond geschetste probleem van geloof en geweld in Afrika zou niet mogen leiden tot een simplistisch, negatief generaliserend beeld van Afrika als geheel.
witchdoctors gebruik te maken. Waar de witchdoctors zichtbaar mee bezig waren was het aanleggen van kleine hutjes van ongeveer een bij twee meter en ongeveer een halve meter hoog van in de zon gebakken klei met schuine rieten dakjes. De bouwers hadden voor dit vreemde gedrag echter een goede verklaring voor de dorpelingen. Ze maakten namelijk plekken voor de geesten waar ze mee werkten. Dit vond men toen in het dorp een voldoende logische verklaring voor de toch wat excentrieke bouwactiviteiten. De houding van de dorpelingen veranderde nadat de witchdoctors meer grond nodig hadden voor het huisvesten van hun geesten. De witchdoctors verzeilden in een ruzie over geld met iemand uit het dorp toen zij probeerden hier grond van te kopen. Dit geldconflict leidde ertoe dat men de toch wat vreemde gasten uit het dorp weg wilde hebben. Om hun wens kracht bij te zetten, haalden de dorpelingen het huis en de bouwsels van de witchdoctors omver. Toen bleek dat de huisvestingen geen geesten, maar (delen van) menselijke resten bevatten. Kort na deze ontdekking werden James Kityo, Roger Kirumba en hun zus Namboga door de politie gearresteerd en ondervraagd. Zij bekenden onmiddellijk, maar de politie vertrouwde de snelle bekentenis van kannibalisme niet. Sterke vermoedens rezen bij hen dat het hier niet ging om een geval van opzichzelfstaand kannibalisme, maar om georganiseerde misdaad. De twee mannen en de vrouw werkten, aldus de politie, in een groot netwerk waarin menselijk bloed werd verhandeld. Dit bloed werd gebruikt door kultgroepen voor rituelen, aldus een onderzoeker annex pastoor van een kerk uit de buurt.

Incidenteel kannibalisme in Afrika?


Hoe komt het dat zaken waarover wij ons zouden verbazen lokaal niet zoveel indruk maken - witchdoctors in je dorp, geesten, kannibalisme, handel in bloed? En wat moet je met dit soort verhalen? Zijn het incidenten, of speelt er iets meer? De afgelopen jaren zijn er veel met Kivunikiddle vergelijkbare incidenten gerapporteerd in diverse Afrikaanse landen. In 2010 werd bijvoorbeeld de moord op zeven albino's gemeld, die in verband werd gebracht met een lucratieve handel in lichaamsdelen van albino's. Een ware golf van dit soort incidenten vond vanaf 2007 plaats in Tanzania en Burundi, waar bijna 76 zaken werden gerapporteerd. Er blijken hoge prijzen te worden betaald voor lichaamsdelen van albino's en voor bloed, omdat die gebruikt worden in rituelen, 'medicijnen' en amuletten waarvan wordt gedacht dat ze tegenslag weg nemen en rijkdom en macht brengen.

Foto van de behuizingen van geesten, nadat ze waren open gemaakt

Tegelijkertijd zijn in Nigeria en de Democratische Republiek veel meldingen van kinderhekserij binnengekomen. In Afrika werden mensen met afwijkend gedrag of een bijzondere sociale positie altijd al verantwoordelijk gehouden voor de tegenslag van individuen en gemeenschappen. Deze zondebokken waren in de regel volwassenen. Tegenwoordig doet zich echter het verschijnsel van kindheksen voor. In Nigeria worden kinderen door sommige invloedrijke pastoors van Afrikaanse pinksterkerken beschuldigd van hekserij. Voor veel geld, dat de ouders moeten opbrengen, reinigen zij die kinderen met een mengsel van alcohol en bloed. Het lijkt hierbij vaak meer te gaan om een vorm van afpersing dan om hulpverlening. In de ontwrichte Democratische Republiek Kongo geeft de nieuwe trend om kinderen van hekserij te beschuldigen arme en door oorlog en aids verscheurde gezinnen een excuus om kinderen het huis uit te gooien. Priesters van de vele sektarische kerkjes in steden als Kinshasa hebben een lucratieve handel aan het uitdrijven van de duivel bij de vele kindheksen die zich in de stad ophouden.

Het Bantoe geloof als verklaring


2

Als dit soort gebeurtenissen niet gewoon afgedaan kunnen worden als incident, dan is de grote vraag hoe dit religieuze geweld tegen individuen te verklaren is. Hiervoor zullen we eerst kijken naar wat we Bantoe ("geloof", "traditie") ontologie zouden kunnen noemen. Het Bantoe geloofen het Christelijke geloof blijken meer overeenkomsten te hebben dan je op het eerste gezicht zou denken. Net als bij de christelijke cultuur, gaat de Bantoe ontologie uit van een schepper, de maker van alles, de bron die aan alles wat leeft haar vitale kracht geeft. Omdat dit de schepper van alles en iedereen is kun je er niet mee communiceren met als doel het voor jouw persoonlijke karretje te spannen. Dat communiceren doen Bantoes met andere geesten, zoals deelmanifestaties van god, cultuurhelden, en vooral (andere) voorouders. Deze geesten en voorouders zijn te vergelijken met onze christelijke heiligen, zoals Jezus en Maria. Bij de Bantoes staat vooral de voorouderverering centraal. De levenskracht neemt toe van plant, naar dier, naar kind, naar volwassen mens, naar voorouder, naar geesten,

naar heiligen en naar God, de laatste als bron van alle kracht. Deze kracht manifesteert zich vooral in lichaamsvloeistoffen, zoals bloed, sperma, en speeksel en komt tot uiting in zaken die sterk groeien, zoals nagels en haar. Vooral bloed neemt hierdoor een centrale plaats bij rituelen in omdat het niet alleen door je lichaam stroomt, je warm maakt, je bij opwinding naar je hoofd stijgt en je een rode kleur geeft, maar ook omdat het de penis kan doen groeien met alle gevolgen van dien op het gebied van vruchtbaarheid. En, de noodzaak van het behoud van vruchtbaarheid in de breedste zin van het woord staat centraal in de Bantoe ontologie. Dit geloof in de kracht van andere lichaamsvloeistoffen is vergelijkbaar met het christelijke geloof, waar (het) bloed en lichaam (van Jezus) een centrale plaats innemen. Naast lichaamsvloeistoffen, worden in de Bantoe ontologie ook dieren die bijzonder groot zijn en bomen of plaatsen met een bijzonder vorm, zoals een reusachtige baobab-boom of een aparte rotspartij, als zaken met veel vitale kracht gezien. Dit heeft niets te maken met wat vaak animisme wordt genoemd, maar met het idee dat de krachten van geesten die zich in de nabijheid ophouden in die betreffende boom, rotspartij of voorwerp zijn overgegaan. Om de kracht van de voorouders die erin zit, worden zaken als schedels en kaken vaak in of dicht bij huis bewaard en worden kleren van een gestorvene aan een vijand gegeven, zodat de negatieve krachten, die de dood hebben veroorzaakt en in de kleren zitten, niet op de nabestaanden, maar op de symbolische vijand overgaan. Ook in de christelijke cultuur komt het overgaan van krachten op resten en voorwerpen voor in de vorm van de vele relieken.

Foto: Baobab boom

10

Albinos: http://www.youtube.com/watch?v= 9F6UpuJIFaY&feature=related My Shocking Story - Albino Murder (Tanzania) http://www.youtube.com/watch?v= zd7RRr5Eubg&feature=related African albinos killed for body organs - 23 Jul 09 (Burundi) http://www.youtube.com/watch?v= hIX6xCplyjE&feature=fvwrel Deadly Hunt: Albinos in Tanzania Marie Niyukuri en haar albino zoon, Ephreim (Burundi). Foto genomen door Alex Wynter/IFRC (p-BDI001) Hoewel de Bantoe ontologie anders is dan die van de westerse cultuur, blijkt uit de hierboven weergegeven schets dat deze ons veel minder vreemd is dan in eerste instantie gedacht en zelf vergelijkbaar is met het christelijke geloof. Maar, dit wil niet zeggen dat het tegenwoordige aan geloof gerelateerde geweld tegen mensen in Afrika zonder meer uit deze ontologie of traditie te verklaren is. beweging, maar bijvoorbeeld ook in de op de TV en in boeken uitgedragen angst voor het naderende einde der tijden, dat gestoeld is op de veronderstelde magische kennis van de Maya's. In Afrika lijkt het te leiden tot een explosie van verlossingskerkjes, religieuze sekten en profetische magirs die tegen betaling magische rituelen, 'medicijnen' en fetisjen aanbieden, gemaakt van bloed en organen, zoals het hart, de tong, de lippen en het geslacht van mannen en vrouwen; zaken die kracht en energie bevatten, en die de gebruikers moeten helpen bij het verkrijgen van (politieke) macht, (economische) invloed, geld, succes en voorspoed, en bij het weren van tegenslag en gevolgen van beheksing. Hierbij is, naar het schijnt, een heel eigen markt tot ontwikkeling gekomen in zaken als bloed en delen van mensen. Onder invloed van de globalisering lijkt hier religie, geweld en ondernemerschap op lugubere manier samen te komen in wat ook wel 'occult economies' wordt genoemd. Kinderhekserij: Peter Geschiere, Child-witches against the authority of their elders, The Hague : Martinus Nijhoff, 1980; Peter Geschiere and Janet Roitman , The modernity of witchcraft : politics and the occult in postcolonial Africa , Charlottesville, University Press of Virginia, 1997 http://www.channel4.com/services /videoplayer/popup.jsp?name=disp atches_witch_children (Nigeria) http://vorige.nrc.nl/achtergrond/art icle1854126.ece/De_kindheksen_van_ Congo (Congo) http://nos.nl/artikel/321760saudische-vrouw-om-hekserijgeexecuteerd.html (Saudi-Arabi) Bantoe geloof Placide F. Temples, Bantu Philosophy (La philosophie bantoue ), 1945; (volledige tekst van artikel van Temples in het Engels zie) http://www.aequatoria.be/tempels/FTEngl ishTranslation.htm; John S. Mbiti, African religions and philosophy, London, Heinemann, 1975. Occult economies Jean and John L. Comaroff, Millennial Capitalism and the Culture of Neoliberalism, Duke University Press, 2001. Jean and John L. Comaroff, "Occult economies and the violence of abstraction: notes from the South African postcolony", American Ethnologist, 26(1999)2: 279-303. *Met dank aan David Kloos en Fenneke Sysling voor hun

Conclusie
Het idee dat traditie iets onveranderlijks is, is onjuist en daarom is dat wat Du Chaillu in Gabon constateerde niet, zoals O'Hanlon doet, zomaar naar het heden te vertalen. Traditie wordt continu reinvented, aangepast aan de voortdurend veranderende omstandigheden. De oorzaak van de huidige relatie tussen geloof en geweld in delen van Afrika moet mijns inziens dan ook gezocht worden in de kruisbestuiving tussen lokaal (Bantoe) geloof (ontologie), de christelijke, kerkelijke invloeden (zoals die van de Pinksterbeweging), en de (ontwrichtende) gevolgen van globalisering. De ervaarde chaos van de neo-liberale, globaliserende wereld lijkt een soort van reenchantment of nieuw geloof in het occulte te bewerkstelligen. In Europa uit de hierdoor ontstane onzekerheid zich niet alleen in de Occupy

Meer weten?
Het programma OHanlons helden was in het najaar van 2011 op de Nederlandse televisie te zien.

11

Contadora, an unlikely success story


- Hester Borm The 1980s witnessed one of the bloodiest civil conflicts in Central America. In Nicaragua and El Salvador governments and guerrillas were fighting for power, ideology and reform. Their struggle led to the death of an estimated 135.000 and the displacement of over a million people. Moreover, their internal disagreements attracted a plethora of international involvement in the region, of nations wishing to influence the outcome of battle. The United States of America, the Soviet Union and their respective allies all contributed large amounts of financial and military aid to the warring factions. Simultaneously, other states committed themselves to more peaceful conflict resolutions. The most promising initiative of this kind was Contadora, which offered a negotiated settlement. Contadora received broad support from all Central American nations, Latin America, Western-Europe, the United States and the Soviet Union, but it was unable to negotiate peace. In a complex whirlwind of shifting motives and alliances, Contadora became entangled in East-West and North-South dynamics, and eventually succumbed, thereby paving the way for the Costa Rican president Oscar Arias, who shortly thereafter successfully negotiated peace in Central America and won the Nobel Peace Prize for his work. This is the unlikely success story of a regional effort to stop global power dynamics.

The setting (1977-1983)


On the 8th and 9th of January 1983 the foreign ministers of Mexico, Venezuela, Colombia and Panama convened on the island of Contadora to establish the Contadora initiative. They met there about five years after the first signs of trouble appeared in the region and in a context where many similar initiatives were also being developed. Since 1977 the political situation in Nicaragua and El Salvador rapidly destabilized as elite and guerrilla forces took up arms against each other, determined to oust the other from power and influence. They fought for a change or continuation of the status quo of nations traditionally characterized by archaic power structures, high inequality, underdevelopment and an unhealthy dependence on world trade. After two years of hostilities, the situation degraded into a full civil war, when on 19 July 1977 the Sandinista's took power in Nicaragua, and when, in 15 October 1979, a military coup welcomed a new era in El Salvador.

12

From the outset it was clear that the internal power struggles would have an international dimension. The Frente Sandinista de Liberacin Nacional (FSLN) of Nicaragua and the Frente Farabundo Mart para la Liberacin Nacional (FMLN) of El Salvador both received extensive financial and military aid from countries such as Cuba, the Soviet Union and Libya. Simultaneously the United States, Argentina and Israel were offering their support to the ousted Somoza regime and the Salvadorian government and military. Especially after the change of administration in the United States from Jimmy Carter (1977-1981) to Ronald Reagan (19811989), did the situation become tense, as Reagan was especially determined to stop communism from spreading in the region, cynically stating that:

influence. There was some support for OAS mediation by Central American states. Costa Rica for instance, proposed inviting a OAS peacekeeping mission to guard its borders with Nicaragua. But in general, Central American states preferred solutions outside the UN or OAS. And between 1979 and 1983

providing military aid to the FMLN that was trying to overthrow its government. And so, all regional peace initiatives came to naught.

The process (1983-1987)


In this setting, the foreign ministers of Mexico, Venezuela, Colombia and

Government does not solve problems; it subsidizes them.


Even though both the Soviet Union and Cuba consistently stated that they were unwilling to militarily support Nicaragua, this could not soothe Reagans distressed mind. But the situation not only internationalized because foreign nations were subsidizing warring factions. It also internationalized, because these warring factions increasingly used the neighboring territories of Costa Rica, Honduras and Guatemala as safe areas of retreat, thereby causing numerous border conflicts. Viewing the rapid escalation and internationalization of the conflict, several peace initiatives emerged from nations afraid of a further escalation of the crisis. Nicaragua suggested inviting the United Nations (UN) to mediate, but this was immediately rejected by the USA, who feared this organization would decide favorably upon Nicaragua. Instead the United States proposed mediation via the Organization of American States (OAS), which it believed it could more easily

UN Photo/Yutaka Nagata: Secretary-General Javier Perez de Cuellar (center) meets with Foreign Ministers Bernardo Sepulveda Amor of Mexico (left) and Rodrigo Lloreda-Caicedo of Colombia (right) on 21 July 1983 at the U.N. headquarters in New York.

several of these were developed. Proposals were made to revive the defunct Central American Defense Council (CONDECA), to found a new Comunidad Centroamericana consisting exclusively of El Salvador, Honduras and Costa Rica and to create a Foro Pro Paz of peace loving nations. Of these three proposals, the latter was by far the most promising, as it involved Costa Rica, El Salvador, Honduras, Belize, Colombia, Panama, the Dominican Republic and the USA. But it also failed, for the same reasons as the other two did; because of a lack of trust and communication between Nicaragua and its neighbors. Nicaragua highly distrusted its neighbors which it perceived as pro-US and in support of the very rebels (Contras) the Sandinista government was trying to suppress. El Salvador on the other hand suspected Nicaragua of

Panama convened to establish the Contadora initiative, which was aimed at bringing the Central American nations together to engage in dialogue and negotiation. From its inception in January 1983 until its unofficial end in 1987, the Contadora Group succeeded in uniting the countries, but failed to produce a final treaty that would solve the crisis. The main problem it seemed, was the relationship between Nicaragua and the United States. Between January 1983 and June 1986 the Contadora Group met frequently with the heads of state of El Salvador, Honduras, Nicaragua, Costa Rica and Guatemala to negotiate an increasingly complex peace-agreement. Their first priority was to bring these countries together and to encourage them to

13

strengthen their diplomatic relations. Secondly, once they achieved this, the Contadora Group began to focus on leading treaty negotiations between the Central American States. In this they were partially successful. A general agreement on the key issues, such as disarmament, a reduction of foreign influence and the need for a regional solution, was easily made. But an agreement on details such as which party would disarm first and when foreign influence would end was harder to strike. Between the release of the first outline, the Document of 21 objectives on 9 September 1983 and the desperate final Contadora treaty proposal of 6 June 1986, countless proposals were made, all to be rejected by either Nicaragua or the USA (via El Salvador and Honduras).

The real problem was not between Nicaragua and its neighbors, but between Nicaragua and the United States.
Ever since the socialist FLSN ousted Nicaraguan dictator Somoza in 1979

to form a new Sandinista regime, the USA committed itself to contain the communist threat by any means. Within the context of Contadora, they therefore demanded the Sandinistas to share power with their adversaries, the Contras and to reduce their military, before the US would consider stopping its aid to the Contras and the murderous regime in El Salvador. Simultaneously, Nicaragua demanded that all support to the Contras had to be suspended first. Despite the apparent deadlock, the Contadora Group did manage to make some progress. It received important concessions from all Central American states, in return for a clear, detailed verification procedure. But the USA continued to resist, and used its influence in Honduras and El Salvador to pressure these countries to follow its lead. Each time a more complicated treaty was proposed, the USA found minor errors that needed to be addressed first, and once the USA did, El Salvador and Honduras automatically also objected. Reagan's cynical quote: Government does not solve problems; it subsidizes them became more real than ever in the context of the Central American

crises. Similar to Vietnam, in Central America it attempted to purchase a desirable outcome, and similar to Vietnam, in Central America too local forces were too strong and too opposed to America's solution to budge. But the USA was still powerful enough to thwart the Contadora initiative. In July 1985 Contadora received additional support from a Support Group, consisting of Argentina, Brazil, Peru and Uruguay. In addition to these countries, Canada also offered its formal approval and informal legal assistance, and Western-Europe increasingly put diplomatic pressure on the USA to cooperate with Contadora. But the USA would not budge initially. Academic research later revealed that large sectors of the US public, Congress and Senate at the time were in favor of cooperation with Contadora, especially after more information on the scale of human rights violations in El Salvador became known. But several key elements in the US administration and in Reagan's cabinet were bitterly opposed, and determined to use their

Left: No aid for Contra terror (1986), Middle: Stop the War in Central America (1986), Right: Soldier of fortune (1985) All by Mark Vallen

14

power to prevent undesirable actions. For instance, after the US Congress finally voted to terminate financial aid to the Contras in 1987, members of the administration secretly transferred the customary sum anyway.

The outcome
Eventually Contadora's initial aim at bringing the Central American nations together to engage in dialogue and negotiation was accomplished, when the newly elected Costa Rican president scar Arias decided to take over and lead the negotiations. In May 1986 he summoned all five Central American presidents to Esquipulas, where he proposed a new peace plan, which was largely based on earlier Contadora drafts. Together they decided to request the SecretaryGenerals of both the OAS and the UN to jointly assist in the peace process, a task they duly accepted. Furthermore, El Salvador and Honduras decided to limit their cooperation with the USA and prioritize a regional settlement instead. Now that the entire Western hemisphere and the two regionally most influential organizations actively supported the Esquipulas process, the USA could do little more but wait and accept the outcome, no matter how unfavorable it was to its national interests. For the first time since the expression of the Monroe Doctrine in 1823, had the USA been forced to disengage from politics in its hemisphere. After little over a year of negotiations on the 7th of August 1987 the Esquipulas II Accords were signed, thereby effectively ending the Central American crises after a decade of conflict.

Honduras were unwilling to support it. Eventually intense domestic and international pressure forced the USA to accept defeat and let the Central American countries draft their own compromised peace. This outcome was the result of complex East-West and North-South dynamics, between the USA and communism over ideology, and between the USA and Latin-America over the right of selfdetermination. But not all parts of the American wished to view the conflict through these ideological lenses.

Many in the US Congress and Senate fully recognized the need to permit a change in the status quo in the region, but there were powerful interest groups working against them, principally in the US administration and the Reagan's cabinet. Although Contadora failed to ultimately deliver a treaty, it can praise itself for being an unlikely success story of a regional effort to stop global power dynamics.

Bibliography
- Anderson, Thomas P., Politics in Central America: Guatemala, El Salvador, Honduras and Nicaragua, New York, Praeger Publisher, 1988 (rev. ed) - Bagley, Bruce Michael (ed.), Contadora and the diplomacy of peace in Central America, Boulder, Westview Press, 1987 - Cepeda Ulloa, Fernando and Pardo, Rodrigo eds., Contadora: desafio a la diplomacia tradicional, Bogot, Oveja Negra, 1985 - Child, Jack, The Central American Peace Process, 1983-1991. Sheating swords, building confidence, London, Lynne Rienner Publishers, 1992 - Kryzanek, Michael J., U.S. Latin American Relations, 2008 (4th ed.)

Conclusion
In the paragraphs above I attempted to present a broad history of the Contadora initiative, focusing on its setting, key issues and eventual failure. Despite worldwide support for Contadora, it could not succeed as long as the USA and its Central American allies El Salvador and

15

Tussen goden en geschriften


De rol van Hypatia van Alexandri in religieuze twisten
Alexandri, in de oudheid een rijke havenstad beroemd om haar vuurtoren en haar immense bibliotheek. Een stad die zowel onder hellenistische als Romeinse heerschappij, meer dan enige andere stad, het kloppend hart werd van Egypte en van de rest van de bekende wereld. Joden, vroege christenen, filosofen en aanhangers van oude geloven leefden allen naast elkaar in deze smeltkroes van culturen, tot in het einde van de vierde eeuw na Christus de vlam in de pan sloeg en de stad verscheurd werd door religieus geweld. Als katalysator van dit geweld wordt door menig kerkhistoricus de neoplatoniste Hypatia genoemd. Maar wie was zij en was zij daadwerkelijk verantwoordelijk voor het geweld dat de kop op stak, of ligt hier een diepgravender probleem aan ten grondslag? Evert Verhoeven

Een geschiedenis van geweld Alexandri was ten tijde van Hypatia een smeltkroes van culturen, waar vele religieuze stromingen naast elkaar leefden en geloven en goden met elkaar concurreerden om de meeste aanhangers. Door de concurrentie om zielen en geld namen de spanningen tussen de verschillende geloven en stromingen steeds verder toe, totdat aan het einde van de vierde eeuw de situatie escaleerde. Het was niet de eerste keer dat Alexandri hiermee te maken kreeg. Al sinds de eerste eeuw voor Christus werd de stad geplaagd door religieus geweld, dat veelal ontstond tussen de gehelleniseerde Joden en de Grieken, die ieder in hun eigen kwartieren van de stad woonden en ook de bisschop Eusebius maakt melding van religieus geweld in de Alexandrijnse straten in de derde eeuw, dat plaatsvond tussen christenen en heidenen. De uitbarsting van religieus geweld was echter iets dat nog maar zelden met zo'n vernietigende kracht in de stad voor was gekomen. Vaak werd er door de autoriteiten krachtig opgetreden en

werd escalatie voorkomen, maar de religieuze onrust resulteerde in 391 in de vernietiging van het Serapeum, een van de belangrijkste heiligdommen van de stad. Wat de exacte trigger is geweest voor de plundering en vernietiging van dit heiligdom, blijft helaas gissen

Rafals School van Athene, met daarop Hypatia

aanbidding van goden in tempels en heiligdommen verbood. Door deze decreten werd het mogelijk voor christenen om ongestraft deze cultusplaatsen in te nemen voor hun eigen religieuze doeleinden. Ook de godenbeelden, de representatie van de valse afgoden en demonen, hebben waarschijnlijk een goed mikpunt voor de woede gevormd. Zeker door de vorm van Serapis, een stier, zal het voor vroege christenen niet al te moeilijk zijn geweest om aan de hand van het Oude Testament hun volgelingen te inspireren om deze beelden volledig te vernietigen; was dat immers niet wat Mozes deed met het Gouden Kalf van aron, op bevel van niemand minder dan God? Het enige, minder christelijk getekende verslag over de vernietiging van het Serapeum is van Eunapius, die stelt dat de christenen met name alles wat de aanval had overleefd en enige waarde bezat stalen. True lady-like behaviour Het was in deze roerige tijd dat Hypatia aan het hoofd van de Platoonse Academie in Alexandri kwam te staan. De nadruk binnen deze academie lag op de werken van Plato en de neoplatonist

aangezien de bronnen elkaar op dit vlak tegenspreken. Wel is het aannemelijk dat het decreet dat is uitgevaardigd door Theodosius in 389, dat de christelijke eredienst tot de enige toegestane cultus maakte, hieraan heeft bijgedragen, tezamen met het decreet uit 391 dat de

16

Plotinus, tezamen met neoplatonistische theorien zoals de theurgie van Iamblichus. Deze ideen werden echter door een groeiend aantal gelovigen van zeer verschillend pluimage gezien als de zuiverste vorm van ketterij. Theurgie was immers in hun opinie niets anders dan valse godheden oproepen door middel van godenbeelden, iets wat in hun visie gelijk stond aan duivelsbezwering (alhoewel de parallellen met een aantal hedendaagse katholieke riten onmiskenbaar zijn). Het is echter vrij onduidelijk wie Hypatia was, aangezien de bronnen hierover schaars zijn en elkaar vaak tegenspreken. Het meest bekend is de Suda, een Byzantijns geschrift dat Hypatia omschrijft als de vrouw van Isidorus van Alexandri en ook het enige geschrift is dat een voorbeeld aanhaalt dat erop duidt dat Hypatia de lichamelijke liefde afwees. De Suda stelt datze maagd bleef. Ze was zo mooi en aantrekkelijk, dat sommige van haar leerlingen op haar verliefd werden. Om een van hen te wijzen op de dwaasheid van zijn liefde wierp zij hem een lap met menstruatiebloed voor de voeten, zeggende: Het is dit wat je lief hebt, jongeling, en er is niets moois aan. Ook geeft het verslag in de Suda inzicht in de werken die ze heeft geschreven in een kleine opsomming. Het is maar hoe je het bekijkt. Een deel van het leven van Hypatia waar wel een aantal verschillende bronnen voor is, betreft de laatste jaren van haar leven en haar dood. In de Suda wordt gesteld dat de populariteit van de Academie haar uiteindelijk fataal werd. De patriarch van Alexandri, Cyrillus, zou volgens deze overlevering jaloers zijn geweest op haar populariteit en invloed. Volgens hem was zij de oorzaak dat het

contact tussen de Prefect, Orestes, en hem niet goed was. Ook Socrates Scholasticus stelt in zijn Kerkgeschiedenis dat de vele gesprekken die Hypatia met Orestes voerde onder christenen leidden tot verdenkingen van een samenzwering tegen Cyrillus. Uiteindelijk leidde deze verdenkingen tot een door religie genspireerd volksgericht, waarbij een woedende menigte Hypatia op weg naar huis onderschepte, om haar vervolgens ter dood te brengen. Volgens de Suda liet het doodsvonnis niet erg lang op zich wachten. Toen de woedende menigte Hypatia bereikt had doodden zij de filosofe, noch de wraak der goden, noch die van de mensen vrezend. Socrates Scholasticus geeft ons echter een andere kijk op deze gebeurtenis. Hij stelt dat men haar eerst nog naar een kerk, het Caesareum, sleepte, ontdeed van haar kleding en haar door middel van het afschrapen van haar huid met potscherven (ostraca) om het leven bracht. Christelijke geschiedschrijvers uit de daaropvolgende eeuwen schetsen echter een heel ander beeld van Hypatia. Zo geeft Johannes van Niki in zijn Kroniek een beschrijving van Hypatia als een heiden, toegewijd aan magie, astrolabia en muziekinstrumenten, waarmee ze mensen betoverde. Ook hij stelt dat ze naar het Caesareum is gebracht en ontdaan van haar kleding, om vervolgens naakt door de straten te worden gesleept tot de dood erop volgde. Uiteindelijk zijn alle bronnen het wel ergens over eens: Hypatia was een filosofe, die uiteindelijk door een woedende menigte de dood vond. Wat de exacte omstandigheden van haar dood waren, zullen we echter nooit weten.

In the end Hypatia is, zo lijkt het op basis van contemporaine bronnen, waarschijnlijk niet veel meer geweest dan het mikpunt van afgunst van de christenen. De schijnbaar grote invloed die zij had op bestuurders en de rumoeren dat zij de christenen zou tegenwerken, hebben uiteindelijk geleid tot haar ondergang. Maar om te zeggen dat zij de katalysator is geweest voor deze uitbarsting van religieus geweld, is een bewering die niet kan worden onderbouwd. Het religieus geweld laaide al op voordat Hypatia hoofd werd van de Platoonse Academie, en zij was uiteindelijk niet meer dan de zoveelste prominente denker die sneuvelde in deze roerige tijden. Concurrentie om zielen, geld, aanhang en aanzien werden haar uiteindelijk fataal, zonder er zelf voor gekozen te hebben. Wat nu slechts van haar rest, is niet meer dan een herinnering aan een vrouw die een immense volkswoede over zich heen kreeg en werd gezien als een ketter en een afgod door een aantal christenen. Met haar dood was de stad, in hun optiek, eindelijk verlost van de afgoderij die daar eeuwenlang had geheerst. Na haar dood nam men haar lichaam mee naar Cinaron, waar zij het verbrandden. Alle aanwezigen schaarden zich om Cyrillus en noemden hem de nieuwe Theophilus, want hij had zojuist de laatste resten van afgoderij in de stad vernietigd.

Meer weten?
M. Deakin, Hypatia of Alexandria: mathematician and martyr (2007) Johannes van Niki, Kroniek. De Suda van Byzantium, het best raadpleegbaar via http://www.stoa.org/sol/ De film Agora van A. Amenbar (2009)

17

De Bisotun-inscriptie
Darius' apologie in haar culturele context

Daan Nijssen Toen Cyrus II, de stichter van het Perzische rijk, in 530/29 v. Chr. stierf, volgde zijn oudste zoon Cambyses II hem op. Hoewel Cambyses tijdens zijn korte regering zijn vader niet wist te evenaren, wist hij wel Egypte aan het Perzische rijk toe te voegen. Tijdens zijn veldtocht in Egypte riep een man die zich uitgaf voor Smerdis, de jongere broer van Cambyses, zichzelf uit tot nieuwe koning van Perzi. Cambyses keerde daarop terug uit Egypte om zijn troon te heroveren. Hij stierf echter op de terugweg, in 522 v. Chr., zonder een slag geleverd te hebben. Acht maanden is deze Smerdis aan de macht gebleven, totdat hij door zeven

Perzische mannen gedood werd. Daarop braken er overal in het Perzische rijk opstanden uit. Overal in het rijk riepen mensen zichzelf uit tot koning. Ongeveer een jaar later kwam n van de moordenaars van Smerdis, Darius, als overwinnaar tevoorschijn uit deze chaos. Darius voelde zich, als n van de vele troonpretendenten, genoodzaakt om zijn machtsgreep te rechtvaardigen. Daarom kerfde hij in de berg Bagastana, het huidige Bisotun, zijn drietalige apologie in steen. Deze inscriptie. De inscriptie kan ons veel vertellen over hoe er in het oude Mesopotami en het oude Perzi over de legitimiteit van koningen werd

gedacht. De inscriptie begint met de volgende woorden: 1) Ik ben koning Darius, de zoon van Hystaspes, een Achaemenide, koning der koningen, een Pers, koning van Perzi. 2) Aldus spreekt koning Darius: Mijn eigen vader is Hystaspes. De vader van Hystaspes is Arsames. De vader van Arsames was Ariaramnes. De vader van Ariaramnes was Teispes. De vader van Teispes was Achaemenes. 3) [] Om de volgende reden noemen wij onze familie Achaemenidisch: van oorsprong zijn wij koningen.

inscriptie staat bekend als de Bisotun- vrije mannen. Van oorsprong zijn wij

18

Zoals een goed oosters vorst betaamt begint Darius zijn apologie met een genealogie waarin hij zich beroept op een koninklijke afstamming. Het gebruik om een gedetailleerde lijst van voorouders op te nemen in de proloog van een inscriptie was onder Assyrische koningen al gangbaar, zeker wanneer hun legitimiteit betwist werd. Voor iemand als Darius, die schijnbaar vanuit het niets binnen een jaar het koningschap van het Perzische rijk verwierf, was een beroep op koninklijke afstamming van levensbelang. Darius beweert af te stammen van Achaemenes. Deze Achaemenes was de betovergrootvader van Cyrus II, de stichter van het Perzische rijk, en met deze genealogie wilde Darius aantonen dat hij een verre neef van hij van Achaemenes af zou stammen wordt nog wel eens in twijfel getrokken. Het is goed mogelijk dat hij hier de genealogie naar zijn hand heeft gezet; zo iets zou niet zonder precedent zijn. Hij had er in ieder geval een goede reden voor. Na de genealogie volgt een veel belangrijkere legitimatie: 5) [] Ik ben koning onder de bescherming van Ahura Mazda. Ahura Mazda heeft mij het koningschap geschonken. Het koningschap komt van de god Ahura Mazda en wordt voorgesteld als een goddelijk mandaat. Ook dit idee was al sinds mensenheugenis aanwezig in het oude Nabije Oosten,

voornamelijk in Mesopotami. Voor een Mesopotamische koning was het de goddelijke steun die maakte dat zijn regering legitiem was. Een goede stamboom was belangrijk, maar zonder goddelijke steun had zelfs een koning die zijn vader opvolgde geen legitimiteit. Darius' god Ahura Mazda was een Iraanse god die destijds nog vrij onbekend was in Mesopotami. Binnen de Zoroastrische religie is Ahura Mazda de scheppergod die de 'asha' (orde, waarheid, rechtvaardigheid) bewaakt door tegen de 'druj' (bedrog, leugens) te strijden. Darius was zelf waarschijnlijk geen Zoroastrir het Zoroastrisme bestond in zijn tijd nog niet in haar huidige vorm maar waaronder het concept van een strijd tussen de 'asha' en de 'druj', waren al bij de pre-Zoroastrische Iranirs aanwezig. De oppositie tussen goed en kwaad wordt benadrukt in de achtste paragraaf: 8) [] In deze landen steunde ik hij die trouw was van harte. Hij wiens hart slecht was bracht ik ter verantwoording. Je staat ofwel aan de kant van het Goede, i.e. Darius' aardse regering in de schaduw van Ahura Mazda's hemelse regering, ofwel aan de kant van het Kwade, i.e. de vijanden van Darius en dus ook van Ahura Mazda's Orde. Eenieder wordt aan de hand van zijn of haar keuze beloond of bestraft.

Vervolgens vertelt Darius zijn versie van het verhaal van Smerdis' machtsovername. Kort gezegd komt dit verhaal op het volgende neer: de Smerdis die Darius gedood heeft was niet de jongere broer van Cambyses. De echte Smerdis was al eerder in het geheim door Cambyses gedood. De man die zich voor Smerdis uitgaf was een bedrieger, een Magir genaamd Gaumata, die geen enkele familieband had met het huis der Achaemeniden. Slechts weinigen waren van deze waarheid op de hoogte en niemand ondernam iets tegen Gaumata, totdat Darius kwam en de bedrieger doodde. Darius' verhaal is door veel moderne geleerden in twijfel getrokken. Terecht merken ze op dat het idee dat Cambyses zijn broer onopgemerkt zou kunnen doden en dat een onbeduidende Magir, wederom onopgemerkt, de plaats van de overleden Smerdis in zou kunnen nemen onwaarschijnlijk is. Volgens hen is het waarschijnlijker dat de Smerdis die door Darius gedood werd daadwerkelijk de jongere broer van Cambyses was. Smerdis zou Cambyses' veldtocht naar Egypte hebben aangegrepen om zich de troon van zijn oudere broer toe te eigenen en blijkbaar was hij populair genoeg om grote delen van het leger aan zijn kant te krijgen. Hoewel deze theorie inderdaad aannemelijk klinkt, zijn er toch een aantal belangrijke bezwaren. Een voor de hand liggende vraag is: Waarom zou Darius zo'n ongeloofwaardig verhaal verzinnen?

deze Cyrus was. Darius' bewering dat sommige 'Zoroastrische' concepten,

19

Of de man die zich uitgaf voor Smerdis nou werkelijk de broer van Cambyses was of niet, dat hij een usurpator was staat vast. Hij eigende zich wederrechtelijk de troon van zijn nog levende broer toe, dus eenieder die daartoe in staat was had het recht om hem af te zetten. Toen Cambyses, de rechtmatige koning, overleden was, stond het in principe iedereen vrij om Smerdis af te zetten en de troon voor zichzelf te claimen. Er was dus geen reden voor Darius om een ongeloofwaardig verhaal te verzinnen; hij had zichzelf makkelijk kunnen verdedigen door simpelweg de waarheid te vertellen. Daarbij komt nog dat liegen in de cultuur van de oude Perzen als de grootste zonde gezien werd. De Leugen bracht de goddelijke Orde in gevaar en was dus een misdrijf tegen de goden. Waarom zou Darius zo een zware zonde begaan tegen de goden als dat niet eens noodzakelijk was? Naast de mogelijkheid dat Darius de waarheid vertelde en de mogelijkheid dat Darius opzettelijk loog is er nog een derde mogelijkheid. Mogelijk geloofde Darius zelf, oprecht maar onterecht, dat de Smerdis die tegen Cambyses' rebelleerde een bedrieger was. Mogelijk zag Cambyses, toen hij te horen kreeg dat zijn broer Smerdis de macht had gegrepen en ook nog een groot deel van het leger aan zijn kant had gekregen hij was immers een legitieme zoon van Cyrus en waarschijnlijk al voor zijn staatsgreep geliefd bij het volk in dat een strijd tegen zijn populairdere broer een verloren zaak was. Mogelijk heeft hij

toen, om de soldaten die bij hem waren aan zijn kant te houden, gezegd dat de man die zich voor Smerdis uitgaf niet zijn populaire broer was, maar een bedrieger. Om dit verhaal geloofwaardiger te maken zou hij zelfs hebben 'opgebiecht' dat hij de echte Smerdis had laten vermoorden. Darius diende als soldaat in het leger van Cambyses en hoorde dus bij de minderheid die van deze 'waarheid' op de hoogte was. Toen Cambyses overleden was besloot Darius, samen met zeven metgezellen, om alsnog de 'valse' Smerdis te doden. Naast de mogelijkheid dat Darius de waarheid vertelde en de mogelijkheid dat Darius opzettelijk loog is er nog een derde mogelijkheid. Mogelijk geloofde Darius zelf, oprecht maar onterecht, dat de Smerdis die tegen Cambyses' rebelleerde een bedrieger was. Mogelijk zag Cambyses, toen hij te horen kreeg dat zijn broer Smerdis de macht had gegrepen en ook nog een groot deel van het leger aan zijn kant had gekregen hij was immers een legitieme zoon van Cyrus en waarschijnlijk al voor zijn staatsgreep geliefd bij het volk in dat een strijd tegen zijn populairdere broer een verloren zaak was. Mogelijk heeft hij toen, om de soldaten die bij hem waren aan zijn kant te houden, gezegd dat de man die zich voor Smerdis uitgaf niet zijn populaire broer was, maar een bedrieger. Om dit verhaal geloofwaardiger te maken zou hij zelfs hebben 'opgebiecht' dat hij de echte Smerdis had laten vermoorden. Darius diende als

soldaat in het leger van Cambyses en hoorde dus bij de minderheid die van deze 'waarheid' op de hoogte was. Toen Cambyses overleden was besloot Darius, samen met zeven metgezellen, om alsnog de 'valse' Smerdis te doden. Nadat Darius Smerdis gedood had bond hij de strijd aan met de verschillende opstandelingen die zich na Smerdis' dood tot koning uitriepen. Volgens Darius waren al deze opstandelingen leugenaars, 'nobodies' die beweerden van koninklijke afstamming te zijn, en hij versloeg ze stuk voor stuk. Het feit dat Darius met zoveel zelfvertrouwen durfde te beweren dat alle andere troonpretendenten leugenaars waren en zich niet geroepen voelde om met extra bewijzen voor zijn eigen genealogie te komen is opmerkelijk. Waar hij dit zelfvertrouwen vandaan haalt valt op te maken uit de volgende paragraaf: 43) [] Leugens maakten hen opstandig. Deze mannen (de koningen) logen tegen het leger. Daarop leverde Ahura Mazda hen uit in mijn handen. [] Omdat de koningen logen en zo tegen de goddelijke Orde zondigden, leverde Ahura Mazda hen uit aan Darius. Het feit dat de koningen aan Darius uitgeleverd werden bewijst dat ze de steun van de goden ontbeerden en dus leugenaars waren. Het feit dat Darius al zijn vijanden in n jaar versloeg en daarmee het hele Perzische rijk heroverde wat inderdaad een uitzonderlijke

20

45) [] Dat wat ik onder de bescherming van Ahura Mazda deed, deed ik binnen n jaar. U, die later zal aanschouwen wat ik gedaan heb de tekst die op deze stele geschreven staat gelooft mij! Houdt dit niet voor leugens! 46) [] Ik zal een eed aan Ahura Mazda zweren: 'Wat ik gezegd heb is waarheid, geen leugen, dat ik dit in n jaar gedaan heb.' 47) [] Onder de bescherming van Ahura Mazda deed ik vele dingen die niet in de tekst van deze stele opgeschreven zijn. Om de volgende reden zijn zij niet opgeschreven: iemand die in de toekomst de tekst die op deze stele geschreven is aanschouwt al wat ik gedaan heb zou het niet geloven en zeggen dat het leugens zijn. Darius doodt het monster van de Leugen prestatie was was daarentegen voldoende bewijs dat Darius een oprecht en deugdzaam mens was die op de onvoorwaardelijke steun van Ahura Mazda kon rekenen. De strijd wordt gepresenteerd als een godsgericht; een thema dat prominent in de Mesopotamische koningsinscripties figureert. Het is goed mogelijk dat Darius zelf zo onder de indruk was van zijn eigen succes dat het hem sterkte in zijn overtuiging dat hij door Ahura Mazda uitverkoren was om op zijn bevel de strijd tegen de zondaars aan te voeren. Om de waarheid van zijn beweringen te benadrukken zweert Darius een eed tegenover zijn god Ahura Mazda, waarmee hij de ultieme beschermer van de Waarheid aanroept als getuige: Zo'n eed dient niet lichtzinnig te worden opgevat. De theorie dat Darius zelf geloofde dat Smerdis en de andere troonpretendenten bedriegers waren is in deze context waarschijnlijker dan het idee dat hij bewust hierover loog. Als we kijken naar wat Darius precies zegt in zijn eed, zien we dat hij niet zweert dat zijn genealogie echt is, of dat Smerdis en alle andere troonpretendenten bedriegers waren, deze 'waarheden' bleken immers al voldoende uit zijn successen in de strijd; hij zweert alleen dat hij alles wat hij gedaan heeft daadwerkelijk binnen n jaar gedaan heeft. Het enige dat Darius blijkt te vrezen is dat toekomstige generaties zijn bewering dat hij alles in n jaar heeft gedaan ongeloofwaardig zullen vinden. In de paragraaf 51 legt Darius nog eens uit waarom hij op de steun van de goden kon rekenen, op een manier

zo expliciet dat er niets aan valt toe te voegen: 51) [] Om de volgende reden stonden Ahura Mazda en alle andere goden me bij: mijn hart is niet kwaadaardig, ik loog niet, ik beging geen overtredingen noch ik noch mijn familie en ik handelde volgens de geldende rechtsbepalingen. Noch tegen rijk, noch tegen arm beging ik overtredingen. Hij die naar mijn huis kwam voor hulp steunde ik van harte. Hij die kwaad deed bracht ik met harde hand ter verantwoording. Wederom naar goed oosters voorbeeld sluit Darius zijn apologie af met een zegening en een vervloeking: een zegen voor eenieder die de Leugen bestrijdt en zijn inscriptie goed onderhoudt, en een vloek voor eenieder die dat nalaat. Tot op de dag van vandaag is deze inscriptie te zien in de bergen nabij Bisotun, als een getuigenis van Darius' grootse daden. Daden die getuigen van de steun van Ahura Mazda, die op zijn beurt weer getuigt van de legitimiteit van Darius' koningschap.

Bibliografie

Boyce, Mary (1975): A history of Zoroastrianism II, Leiden/Kln, E.J. Brill. Henkelman, Wouter F. M. (2005): De goden van Iran; (breuk)lijnen in een religieus landschap, ca. 4000-330 v. Chr., in: Phoenix 51. Oded, Bustenay (1992): War, peace and empire; justifications for war in Assyrian royal inscriptions, Dr. Ludwig Reichert Verlag, Wiesbaden.

21

Studenten in de bezettingstijd: loyaal of verzet?


In de Tweede Wereldoorlog was de manier waarop de 'gewone' Nederlanders met de bezetting, Duitsers en Jodenvervolging omgingen bepalend voor de afloop van de oorlog. De niet-Joodse populatie had zeker wel door wat de Duitsers van plan waren, omdat de actualiteit niet verborgen gehouden kon worden. Maar hoe gingen ze hier mee om? Grepen ze in, en zo ja, hoe? Verzet tonen was gevaarlijk, je kon opgepakt worden met alle gevolgen van dien. Mede hierom kwam hulp voor de Joden vaak pas op het laatste moment, bijvoorbeeld aan het begin van een razzia. En zelfs dan namen de helpers maar weinig initiatief; het was eerder gebruikelijk dat een slachtoffer een mogelijke redder benaderde in plaats van dat omstanders slachtoffers te hulp schoten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de gehele Nederlandse bevolking gedwongen kleur te bekennen; tussen daders, slachtoffers en omstanders.* Ook universiteiten werden gedwongen een positie ten opzichte van nazi-Duitsland in te nemen. Studenten werd gevraagd een loyaliteitsverklaring te tekenen. Weigerden zij, dan riskeerden ze in Duitsland te worden tewerkgesteld. Toch koos het overgrote merendeel om niet te tekenen. Waarom? Rick Bleumink Loyaliteitsverklaringen
Op dinsdag 8 december 1942 kreeg secretaris-generaal Van Dam van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming te horen dat er zes- tot achtduizend Nederlandse studenten naar Duitsland gezonden moesten worden in het kader van de arbeitseinsatz. Een dag later riep hij alle rectores magnifici van de Nederlandse universiteiten bijeen in de GemeenteUniversiteit (tegenwoordig de Universiteit van Amsterdam) in Amsterdam. Van Dam maakte de dreigende eis van de nazi's bekend; als er niet aan de eis voldaan zou worden, zouden alle (!) studenten naar Duitsland overgebracht worden. De verschillende rectores magnifici uitten hun meningen over deze maatregel: Van der Woude (Leiden) zou demonstratief zijn functie als rector magnificus neerleggen als de maatregel door zou gaan. De proDuitse Groningse rector magnificus Burlet stelde zich juist achter de maatregel; over de studenten zei hij dat 'ze veel in Duitsland zouden kunnen leren'. Op de Vrije Universiteit zorgde professor Nauta ervoor, naar aanleiding van geheime gesprekken met Van Dam, dat het universiteitsbestuur op donderdag 10 december de kerstvakantie vervroegd in liet gaan. Dit om te voorkomen dat studenten op de VU opgepakt zouden kunnen worden door de nazi's. De anti-Duitse rectores magnifici vroegen aan Van Dam waarom hij niet aftrad. Hij reageerde dat hij het wel overwogen had, maar stelde dat er al honderdduizenden Nederlanders in Duitsland werken. 'Waarom zouden de studenten beter behandeld moeten worden dan andere Nederlanders?', aldus Van Dam. In het voorjaar van 1943, op 19 februari, legde Van Dam het concept van de loyaliteitsverklaringen voor aan de rectores magnifici van de Nederlandse universiteiten. Loyaliteitsverklaringen moesten door alle studenten getekend worden op last van de nazi's; niet tekenen betekende het lopen van risico. Volgens de nazi's liet het tekenen van de verklaring loyaliteit met de Duitsers zien. De nazi's wilden weten welke studenten (en waar) pro-Duits en welke anti-Duits waren. Studenten kregen een maand de tijd om 'hun houding te bepalen'. Er waren verschillende argumenten om de loyaliteitsverklaring wel of niet te tekenen. De bekende historicus Lou de Jong noemt als argumenten vr tekenen de hoop dat de oorlog wellicht al voor de zomer van 1943 over zou zijn, waardoor weigeren het onnodig lopen van risico's zou betekenen. Ook noemt hij de mogelijkheid dat nazi's instellingen in het hoger onderwijs sluiten, als veel studenten de verklaring niet ondertekenen. Tekenen zou dan het behoud van het hoger onderwijs betekenen. Als argument tegen tekenen noemt de Jong de arbeitseinsatz. Des te meer studenten niet tekenen, des te meer studenten naar Duitsland zouden moeten om te werken (wat Duitsland dan weer versterkte). Een ander belangrijk argument dat de Jong aanhaalt om niet te tekenen, is het argument van landverraad; tekenen van de verklaring leidde tot 'vernietiging van het Nederlandse volk', het niet tekenen van de loyaliteitsverklaring was een teken van het uiten van ongenoegen van de bezetter. Pas op zaterdag 10 april van 1943 viel de uiteindelijke beslissing. De rectores magnifici moesten de percentages van het aantal tekenaars van de loyaliteitsverklaring aan secretaris-generaal Van Dam bekend maken. De laagste percentages waren

22

in Nijmegen, op de VU en in Tilburg (respectievelijk 0,3%; 1,1%; 2,2%), het hoogste percentage was in Delft met 25,6% tekenaars. De Universiteit van Amsterdam (UvA) telde ook redelijk wat tekenaars, te weten 22,5%. Dit getal is bijzonder, omdat rector magnificus Deelman van de UvA zijn best deed om studenten over te halen niet te tekenen, de UvA een relatief groot aantal spoorstudenten had en omdat er verschillende 'omkletsploegen' actief waren om studenten ervan te weerhouden om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Deze omkletsploegen waren echter niet exclusief in Amsterdam actief, in verschillende steden mobiliseerden studenten elkaar om niet te tekenen. Het Delftse studentenblad De Geus riep studenten in een artikel van 29 maart 1943 actief en beargumenteerd op om de loyaliteitsverklaring niet te tekenen: 'Wat gebeurt er als wij allen collectief weigeren ons loyaal te verklaren jegens den vijand? Ons inziens: niets.' De Delftse studenten hadden het fout: alle studenten die zich niet loyaal verklaarden, werden als werkloos geregistreerd en moesten zich op 6 mei 1943 melden voor de arbeitseinsatz. Drieduizend Nederlandse studenten, van wie 380 Amsterdamse en 800 Delftse, werden met de trein via Ommen naar Duitsland gebracht. Een grote groep studenten dook voor 6 mei onder of reisde met valse papieren.

Spotprent uit de Tweede Wereldoorlog

Conclusie
Er zit een keerzijde aan het dilemma om wel of niet te tekenen: is het tekenen van de verklaring automatisch een blijk van loyaliteit aan de Nazi's? En is het niet tekenen een daad van verzet? In Delft hadden de studenten al een studentenstaking meegemaakt die hardhandig door de nazi's aangepakt was. Niet de loyaliteitsverklaring tekenen was voor de Delftse studenten daarom lastiger, omdat ze vanuit hun eigen verleden wisten hoe erg de represailles konden zijn. Dat zou het relatief hoge aantal tekenaars kunnen

verklaren in deze stad. Het hoge aantal tekenaars op de UvA kan op andere wijze te verklaren zijn. Wellicht tekenden veel studenten om maar geen problemen te maken of omdat ze het allemaal wel best vonden als ze maar onderwijs konden blijven volgen. Andere redenen om wel te tekenen, die niet genoemd zijn, maar wel goed zelf te bedenken zijn, zijn angst en volgzaamheid. De Februaristaking van 25 en 26 februari 1941 was in Amsterdam hard neergeslagen door de nazi's, en dit leidde tot grote angst onder studenten om nieuw verzet, zoals het niet tekenen van de loyaliteitsverklaring, te ondersteunen. Daarnaast vreesden veel studenten de arbeitseinsatz. Kortom, de loyaliteitsverklaringen zijn een middel om te zien hoe loyaal studenten aan de nazi's waren, maar ze verklaren zeker niet alles. Grote hoeveelheden tekenaars hoeft niet per se te betekenen dat een bepaalde universiteit bestond uit nationaalsocialistische studenten. Aan de andere kant betekent een laag percentage tekenaars ook niet dat het een 'goede' universiteit was: groepsdruk en gevoelens van angst speelden een grote rol.

Geschreven voor het werkcollege Holocaust 2010-2011 van Dienke Hondius

Meer weten?

w Raul Hilberg, Perpetrators, victims, bystanders, The Jewish Catastrophe 1933-1945 (New York 1992). w L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6, juli '42 mei '43 tweedehelft (Den Haag 1975). w Jos Dohmen, Oscar Steens, Bevrijding en bezetting, Vijftig jaar Algemene Studenten Vereniging Amsterdam (Amsterdam 1995). w De Loyaliteitsverklaring, De Geus, 29 maart 1943. w Gedenkboek van het verzet der Delftsche studenten en docenten gedurende de jaren 1940-1945, uitgegeven door den Delftschen studenten raad in opdracht van de Delftsche studenten contactgroep (Delft 1947).

23

De Grote Geschiedenisquiz
Is je historische kennis nog up-to-date?
Zoals de afgelopen nummers al te merken was, wil de Galapas graag weten hoe het met de historische feitenkennis van studenten aan de VU is gesteld. Ook dit keer een pittige quiz en ook dit keer belonen we de student met de meeste goede antwoorden met een flesje wijn. Denk jij onze vragen goed te kunnen beantwoorden? Stuur dan voor 1 april je antwoorden naar galapas.let@vu.nl en wie weet win jij ons flesje wijn. Veel succes gewenst! De Redactie
1. De Amerikaanse generaal Patton stond, naast zijn leiderschap tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral bekend om zijn excentrieke uitspraken. Zo beweerde hij al meerdere malen gerencarneerd te zijn. Wie of wat is hij ia een vorige leven niet geweest? A. Hannibal B. Een Napoleontisch maarschalk C. Leonidas van Sparta D. Een prehistorische mammoetjager 2. Tijdens de Reconquista werden de Moren te vuur en te zwaard bestreden door de christelijke heersers. Een uitzondering is de belegering van Sevilla in 1078, die volgens een mythe zonder bloedvergiet verliep. Wat deed de christelijke troepen terugtrekken?

3. De Duitse onderzeer U-538 zonk op 5 mei 1945. Op zich is dat niet opzienbarend, ware het niet dat deze duikboot iets bijzonders aan boord zou hebben. Wat was dat?
4. De Capitolijnse Trias heeft meerdere versies gekend. Uit welke drie goden bestond de eerste versie? A. Juppiter, Mars en Juno B. Juppiter, Mars en Minerva C. Juppiter, Minerva en Juno D. Juppiter, Mars en Quirinus

6. Veel gamers zal de naam Cortana bekend in de oren klinken. Dit charmante personage uit de Halo-reeks 5. Manipulatie van de geschiedenis is van alle tijden, maar de filmindustrie maakte het wel wat makkelijker. De film They died with their boots on (1941) over het leven van Amerikaanse generaal Custer is hiervan een voorbeeld. Wat wil deze film ons doen geloven? ontleent haar naam aan een object. Aan wat? A. De hoorn van Roeland B. Het schild van Karel Martel C. Het zwaard van Roeland D. De bijl van Ogier de Danes

24

7. Voltaire staat bekend als een verlicht man. Zijn uitspraak pour encourager les autres getuigt wellicht wat minder van zijn verlichte geest. Naar aanleiding van welke gebeurtenis deed Voltaire deze uitspraak? 8. Religie heeft meer dan eens geleid tot geweld. Maar er zijn ook andere redenen geweest om ten strijde te trekken. Wat is er geen van? A. Postzegels B. Een varken C. Een stier D. Een paard 9. Voetbal is oorlog. Een veelgehoorde uitspraak, maar tot veel meer dan een treffen met de ME komt het niet in Nederland. In de rest van de wereld wel. Tussen welke twee landen werd vorige eeuw een voetbaloorlog uitgevochten, en wat was de reden hiervoor?

10. Hieronder staan vier plaatsen en objecten, die allemaal een bijzondere religieuze waarde hebben. En hoort er niet tussen. Welke is dat? A. De Grot van de Patriarchen B. De Ivoren Granaatappel C. De Ark des Verbond D. Het koninkrijk Sheba 11. VSGVU Merlijn heeft een eigen vriendenboek, met daarin de vraag welke drie dingen neem je mee naar een onbekend eiland? Welke zijn dat? A. Toverstaf, hoed en Archimedes de Uil B. Archimedes de Uil, toverstaf en Kitsch C. Hoed, toverstaf, Kitsch D. Kitsch, Archimedes de Uil, hoed

12. Arma virumque cano is voor velen een bekende openingszin. Van welk werk is deze zin afkomstig? 13. Engelen zijn, volgens velen, hemelse wezens en de machtigste engelen zijn de aartsengelen. Welke aartsengel wordt aangeduid als de stralende of als morgenster? A. Michal B. Uril C. Lucifer D. Rafal

25

Balanceren tussen vorm en inhoud: Het Scheepvaartmuseum 'nieuwe stijl'


- Matthias van Rossum -

Het is stormachtig. Niet zo'n laffe storm met een gestaag aanhoudende wind, maar een echte storm. Het is een verraderlijke storm. De grond is doorweekt. De wind luwt regelmatig. Om dan plotseling weer in volle hevigheid los te barsten. Voortdurende slagregens dansen op het ritme van de wind. Het water spat wild op tegen de gepleisterde muren van het krachtige 's Lands Zeemagazijn. Op de binnenplaats van het prachtig gerenoveerde monument is niets van dit alles te merken. In een atmosfeer van afwisselend paarse en gele lichten is op deze donkere winterdag een grote menigte op de been. Rijen wachtende mensen voor de kassa's en het restaurant. Grote drommen mensen steken voortdurend de binnenplaats over naar de verschillende zijden van het Scheepvaartmuseum.

Het Scheepvaartmuseum, dat sinds de jaren zeventig gevestigd is in dit oude magazijn van de Admiraliteit, heeft afgelopen oktober voor het eerst sinds de jarenlange verbouwing haar deuren weer geopend. Het gebouw is prachtig geworden. De poorten van het robuuste, vierkante gebouw staan open of hebben grote glazen wanden. De zichtlijnen die daardoor ontstaan bieden een mooi gezicht op het water, de kade en het schip. De historische binnenplaats is overdekt met een imponerende koepel van glas en metaal. Het Scheepvaartmuseum, dat tot de drie grootste maritieme musea ter wereld behoort, staat zelfbewust in de wereld. De opening van het museum werd kracht bijgezet met een bezoek van de koningin. Het museum was vervolgens de locatie voor de uitreiking van de AKO-literatuurprijs en de huldiging van de Nederlandse medaillewinnaars van het WK Zeilen, maar bijvoorbeeld ook voor gala-avonden van topconferenties en de nieuwjaarsborrel van onze Amsterdamse collega-universiteit. Een waar landelijk mediaoffensief volgde. En met succes: het publiek weet de weg naar het museum te vinden als nooit tevoren. Binnen twee maanden kon de 100.000ste bezoeker worden verwelkomd. En dat is te merken aan het museum. Niet alleen aan de vele bezoekers, die de winterstorm hebben getrotseerd voor

Fotos door Robbie Scheldwijk

26

Met dank aan het Scheepvaartmuseum voor het verstrekken van deze fotos van haar gebouw.

een bezoekje. Maar vooral ook aan het museum zelf. Het museum heeft in haar jacht op nieuwe bezoekers doelbewust afscheid genomen van het museum 'oude stijl'. Het heeft een transformatie ondergaan van een 'objectenmuseum' met weinig franje en veel museale objecten in rijen opgesteld in de lange gangen van het oude marinegebouw naar een 'belevingsmuseum', gericht op een jong publiek en gebruikmakend van de meest recente presentatietechnieken. De vernieuwing van het museum is niet onopgemerkt gebleven. Trouw merkte op dat na de verbouwing 'als het ware twee aparte musea in n gebouw verrezen' zijn. En gericht op het tentoonstellen van de 'traditionele objecten', en n gericht op gezinnen, jonge kinderen en mensen met 'museumangst' (27-9-2011). In de Groene Amsterdammer oordeelde Koen Kleijn positief over de genuanceerde

strekking van de inhoudelijke boodschap van het museum, maar werd met enigszins verzwegen pijn melding gemaakt van de toegenomen nadruk op sensatie (12-10-2011). Ab Anders maakte in een ingezonden brief in Het Parool op hardere wijze korte metten met het nieuwe museumconcept door het te bestempelen als 'een kruising tussen Disneyland, de Efteling en Madame Tussauds' (25-10-2011). De kritiek kreeg bijval van columnisten en brievenschrijvers, die zich beklaagden dat musea verworden tot een 'pretpark voor zesjarigen'. Anderen zwaaiden het museum lof toe voor de vernieuwing. Ouders kinderen toch enorm hadden genoten van een virtuele zeereis en een monsterlijk grote walvis (Het Parool, 29-10-2011). De aanvankelijk positieve golf van museumrecensies ontwikkelde zich tot een kleine storm, waarvan het nog altijd niet

zeker is of deze al is geluwd. Rutger Pontzen plaatst de vernieuwing in een bredere ontwikkeling in de Nederlandse museale wereld (de Volkskrant, 2-122011). Musea zijn, onder druk van een hardvochtig politiek klimaat, op zoek naar nieuwe publieken, naar hogere bezoekersaantallen. En tegelijkertijd is de museumwereld in de ban van nieuwe tentoonstellingsconcepten. Pontzen beschrijft de invloed van 'expositieregisseurs', die streven naar een 'spektakelinrichting', waarin 'collectie, licht, beeld, tekst en decor even belangrijk zijn.' In deze nieuwe de vorm van een 'virtuele vertelling' via een 'aaneenrijging van donkere zalen, het gebruik van felle, contrasterende kleuren, en een uitgebreid aanbod van multimediale vondsten.' De inrichters van het nieuwe Scheepvaartmuseum waaronder het ingehuurde Duitse

reageerden door aan te geven dat hun opvatting krijgt een tentoonstelling

27

atelier Brckner lijken zich mee te laten voeren op precies deze golf. De mission statement van Brckner spreekt van een 'theatrical concept', 'atmospheres' en 'translating contents in an exciting way'. Ontwerp en vorm worden n met de inhoud en dat, aldus Brckner, onder het motto: 'form follows content' (vorm volgt inhoud). Dit is op zich een nobel streven: meer nadruk op toegankelijkheid, op het vertellen van een verhaal op een wijze waarbij vorm en inhoud verweven zijn. Vooral het motto vorm volgt inhoud klinkt geruststellend. Het biedt mogelijkheden om nieuwe publieken te bereiken. Het biedt ook mogelijkheden om te spelen met de boodschap en het verhaal. En dat gebeurt in veel vernieuwde musea.

En dat heeft veel musea ook een stuk prettiger en aantrekkelijker gemaakt. Zo ook in de maritieme museumwereld, waar het Maritiem Museum Rotterdam en het National Maritime Museum in Greenwhich al enkele jaren sterke voorbeelden waren van dynamische musea met frisse presentatievormen. Dat het Scheepvaartmuseum zich in dit rijtje heeft gevoegd is een goede ontwikkeling. Tegelijkertijd kan en mag niet alleen de loftrompet worden bespeeld. Het is opvallend dat in de nieuwe tentoonstellingsopvatting die zijn intrede heeft gedaan in Nederlandse musea het verhaal zelf vaak zeer mager blijkt. Soms gefragmenteerd, soms versimpeld, andere keren sensatiegericht of gewoonweg vlak. Het vergroten van

de aantrekkelijkheid en de toegankelijkheid zou juist mogelijkheden kunnen bieden om meer ontoegankelijke inhoud en complexe verhalen over te brengen. Helaas lijkt vaak het tegenoverstelde het geval: de vorm kan ook de inhoud begrenzen, en het niveau van het museum terug brengen tot dat van 'zesjarigen'. Juist daar waar beweerd wordt dat een museum een verhaal moet vertellen lijkt de inhoud van het verhaal met regelmaat te worden geslachtofferd. Het inmiddels vleugellam geslagen Nationaal Historisch Museum is een tragisch voorbeeld van een project waarin vorm boven inhoud is komen te staan met 'historische automatieken' naar het model van de FEBO en een verwarde verzameling fragmenten

Met dank aan het Scheepvaartmuseum voor het verstrekken van deze fotos van haar gebouw.

28

van de Nederlandse geschiedenis. Het Tropenmuseum leverde met de recente thematentoonstelling Rood een zo mogelijk nog stuitender voorbeeld van deze omkering van museale waarden. Iedere betekenis ging verloren in een postmoderne explosie van willekeurig bijeen geplaatste 'rode' objecten uit de wereldgeschiedenis. En dat is jammer voor een museum dat doorgaans wl op gebalanceerde wijze wegen zoekt om haar collectie te presenteren. In dit landschap lijkt het Scheepvaartmuseum te hebben gezocht naar een middenweg. Een aantal tentoonstellingen is duidelijk gericht op jonge kinderen. Zoals 'Het verhaal van de walvis' met zijn bijna levensgrote kruip-door-sluip-doorwalvis. In de 'Gouden Eeuw' wordt de bezoeker toegesproken door historische figuren, die op een lichte wijze verschillende perspectieven meegeven op de ontwikkelingen en het leven in deze periode. Andere tentoonstellingen, met name 'De Zeereis', lijken met energieke 'belevingservaringen' vooral gericht op pretparkachtige bezoekers. Maar een belangrijk deel van de tentoonstellingen heeft nog altijd aandacht voor een meer genteresseerd en volwassen publiek. Zo worden de globes en schilderijen tentoongesteld, en wordt uitgebreide aandacht geschonken aan interessante thema's als fotoalbums van zeevarenden en de haven van Amsterdam.

Het museum probeert met deze nieuwe opzet op wervende wijze de eisen van de tijd te combineren met doordachte verhalen over het maritiem verleden. En dat is knap. De veelgehoorde klacht dat het museum zich heeft omgetooid tot pretpark is te gemakkelijk. Het Scheepvaartmuseum heeft zich inderdaad gekatapulteerd in het moderne museumwezen waarin alles uit de kast wordt getrokken om de aandacht van de bezoeker vast te houden. En dat leidt tot een interessant balanceren. De soms wat overdadige aanslagen op de zintuigen wekken soms indruk in de winterse storm te zijn beland. Verder is het oprukken van reclame (Delta Loyd, WNF) in museale omgevingen een enigszins verontrustende ontwikkeling. Maar tegelijkertijd is daar altijd de balans: die prachtige schilderijen, die ene rustige zaal, die prachtige koepel, en het voortdurende streven om genuanceerde historische verhalen aan de bezoeker mee te geven. En juist op dat inhoudelijk vlak heeft het Scheepvaartmuseum nog veel meer te bieden. Naast een omvangrijke collectie heeft het museum in haar functie als kenniscentrum veel aandacht voor onderzoek. Zo probeert het museum het contact met de wetenschappelijke wereld te faciliteren door jaarlijks fellowships beschikbaar te stellen voor academici en studenten die (kunst)historisch onderzoek willen doen naar de collectie. Verder heeft

het museum een studiezaal ingericht met een indrukwekkende verzameling op het gebied van reisverhalen en maritieme geschiedenis in een voor iedereen toegankelijke open opstelling. Een prachtplaats voor academici en studenten die zich bezig houden met bijvoorbeeld cultuurgeschiedenis of global history om te werken of eens een dagje te dwalen door alle bronnenpublicaties. Het Scheepvaartmuseum is, ondanks de storm, dus ook voor historici duidelijk de moeite van het bezoeken waard. Om de studiezaal te bewonderen, om weggeblazen te worden door 'De Zeereis' of het prachtige glazen koepeldak. Of gewoon om zelf te beoordelen of het Scheepvaartmuseum geslaagd is in haar balanceren tussen vorm en inhoud.

29

De geheimen van het Vaticaan


Recensie van Vaticani. De geheimen van de paus.
De koepel van de Sint Pieter is al van verre zichtbaar als men door Rome wandelt. Immer aanwezig, wakend over de eeuwige stad, en geen onderdeel van Itali maar van de kleinste en volgens velen meest invloedrijke staat ter wereld: Vaticaanstad. Omgeven door hoge muren en haar Zwitserse gardisten wordt ze beschermd tegen de boze buitenwereld. Juist door dit protectionisme doen Dan Brown-waardige theorien de ronde over deze stad en haar bewoners. Maar is het daadwerkelijk zo'n mysterieuze stad, vol samenzweringen en complotten, of gewoon een staat als alle anderen? Stijn Fens probeert in zijn boek Vaticani het Vaticaan te analyseren, om zo deze vraag te beantwoorden en de geheimen van de paus boven water te krijgen. Evert Verhoeven

In het sterk anekdotische Vaticani beschrijft Fens de geschiedenis van het Vaticaan van haar begin tot op heden. Binnen het werk komen de meest uiteenlopende onderwerpen voorbij, van de recentste seksschandalen binnen de katholieke kerk tot kledingkeuze van de paus. Opvallend is dat dit werk niet zozeer op chronologie maar meer op thematische wijze is ingedeeld, waardoor de inhoud van het boek goed tot zijn rechtkomt; het is overzichtelijk en feiten worden duidelijk van fictie gescheiden. Maar gelukkig bestaat het boek uit meer dan feiten alleen, aangezien het met name is gebaseerd op de persoonlijke ervaring van Fens met het Vaticaan, waar hij kind aan huis is sinds hij verslag deed van de uitvaart van Johannes Paulus II en het daaropvolgende conclaaf. Door deze persoonlijke ervaringen krijgt men een bijzonder kijkje achter de schermen van het Vaticaan. Interviews met prominente kardinalen, die naast kerkzaken

kennelijk ook andere liefhebberijen hebben (veelal voetbal), een schets van het huishouden en de carrire van

De Sint Pieter, het symbool van de macht van het Vaticaan Benedictus, een verslag van een diplomatieke reis naar de Verenigde Staten en vele andere zaken geven je als lezer het gevoel er echt bij te zijn. Naast deze persoonlijke tint is ook de schrijfstijl die Fens hanteert zeer bijzonder. Door middel van stilistisch goede zinnen en de nodige woordspelingen, weet hij ook de soms wat droge geschiedenis van

het Vaticaan tot een prachtig verhaal te maken. De plundering van Rome door de troepen van Karel van Bourbon, met daarbij de spectaculaire ontsnapping van Clemens VII, wordt prachtig beschreven en ook het prille begin van het Vaticaan wordt mooi aan de man gebracht. In zijn boek maakt Fens namelijk niet alleen gebruik van eigen ervaring en de standaard geschiedeniswerken, ook maakt hij dankbaar gebruik van contemporaine bronnen over de onderwerpen die hij aansnijdt. Zo werd over de Vaticaanse heuvel door de schrijver Martialis gesteld dat er de slechtste wijnen vandaan kwamen, en had ook Tacitus er weinig lovende woorden voor over. Er kwamen slangen voor en het was een onaangenaam, moerassig gebied waar ziekten vrij spel hadden. Het is een onwerkelijk beeld dat men, als men nu door het Vaticaan loopt, moeilijk voor de geest kan halen. Daarom is het interessant dat het is opgenomen in Vaticani. Het gaat niet slechts om de pracht en praal van vandaag, maar kijkt verder.

30

Een bijzondere interesse heeft Fens voor de Nederlandse kardinalen en medewerkers van het Vaticaan. Uit interviews met hen blijkt niet alleen dat iedereen het een eer vindt er te werken, maar ook dat er ruimte is voor andersdenkenden binnen Vaticaanstad. Er is niet slechts n leer, maar er wordt rustig gediscussieerd over de te varen koers. Wel blijkt uit Fens' relaas dat we een Nederlandse paus de aankomende tijd niet zullen krijgen. Jammer maar helaas. Naast vermakelijk is het boek voor historici ook zeer nuttig. Het leert je het reilen en zeilen van de Vaticaanse instanties, inclusief de (beruchte) archiefdienst. Conclaven en documenten worden op een duidelijke manier uitgelegd en samengevat, waardoor de geschiedenis en de Vaticaanse politiek ook voor een leek zeer toegankelijk zijn. Er blijkt zelfs dat de inquisitie onder een andere noemer zijn eeuwenoude werk rustig voortzet. Het enige wat in het boek teleur stelt is dat pikante pausverhalen uit blijven. Het boek geeft eerder een portrettenreeks van een aantal bijzondere mannen, ieder met hun eigen voorkeuren en ideen dan dat het in gaat op de schandalen rond het Vaticaan. Schandalen komen kort aan de orde, maar het betreft vooral de uitspattingen van bisschoppen die hier worden vermeld. Zo schijnt dat de Romeinse gayscene graag wordt bezocht door Vaticaanse priesters en is er ook binnen het Vaticaan de overtuiging dat sommige congregaties vrijwel volledig worden bevolkt door homoseksuelen (vaak

omschreven als van de verkeerde kant). Dat de schandalen maar een zeer klein plaatsje in het boek krijgen is wellicht ook wel de charme aan dit werk. De focus ligt op de persoonlijke relazen van de mannen achter het pauselijk ambt, waardoor je als lezer sympathie krijgt voor deze laatste absolute heersers van Europa. Ondanks alle aanvallen op de katholieke kerk, ballingschappen, kerkscheuringen en kritiek, heeft ze altijd overleefd. Zelfs al ben je geen katholiek, de passie waarmee de kerk wordt geleid is bijzonder en het feit dat zij immer stand weet te houden, leidt tot niets anders dan respect. Door persoonlijk relazen in zijn werk op te nemen, geeft Fens een beeld van een dorp, waarin iedereen elkaar kent. Achter alle pracht en praal wordt er gewoon geleefd in Vaticaanstad, wordt er geboren en gestorven, en dat is iets wat men zich eigenlijk niet beseft als men over het plein voor de Sint Pieter slentert. Met dit boek in de hand is het Vaticaan niet meer een zeer exclusieve herenclub, maar een levende stad waar je van gaat houden. Mocht je naar Rome gaan en van plan zijn het Vaticaan te bezoeken, dan is dit boek een must. Een kaartje achterin helpt je een weg te vinden door de stad, terwijl de inhoud de best mogelijke reisgids biedt voor dit bijzondere staatje. Bijzonder, persoonlijk en geweldig geschreven: een absolute aanrader.

Ook lezen?
Stijn Fens,Vaticani. De geheimen van de paus (2010). 10,00 Athenaeum-Polak & Van Gennep

31

Bosatlas van de geschiedenis van Nederland


Noordhoff Uitgevers, 2011 - Dubbelrecensie: Wybren Verstegen en Tessa Pijnaker -

Vele studenten hebben de Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland waarschijnlijk al zien prijken in de etalage van de Boekhandel in de VU. In de media is de Bosatlas lovend ontvangen en door de uitgever (Noordhoff Atlasproducties) wordt de atlas omschreven als een 'monumentaal naslagwerk'. Op 576 pagina's wordt, door middel van meer dan 1500 kaarten en afbeeldingen, de geschiedenis van Nederland van de prehistorie tot het heden beschreven. Maar maakt deze bijzondere weergave de Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland een 'monumentaal naslagwerk', of is het meer een hebbeding? De Atlas is op chronologische wijze ingedeeld in veertien hoofdstukken. In ieder hoofdstuk wordt aandacht besteed aan een aantal vaste thema's: sociaaleconomische, politieke, maatschappelijke en mondiale ontwikkelingen en zaken zoals landschap, cultureel erfgoed, religie en levensbeschouwing. Ieder hoofdstuk begint met een korte inleiding van de te bespreken periode en met een aantal thematisch ingedeelde tijdsbalken. Hierna volgen aan de hand van de thema's vele verschillende kaarten. Hoewel de tijdsbalken geen tekstuele toelichting krijgen, worden de kaarten wel vergezeld van een chronologisch opgebouwde tekstuele toelichting. Ieder hoofdstuk eindigt met twee kaarten over wat wij heden ten dage aan cultureel erfgoed over hebben gehouden aan desbetreffende periode. Op de samenhang tussen de kaarten onderling, en tussen de kaarten en de tekstuele toelichting, is veel aan te merken. De tekstuele toelichting is veelal zeer beknopt en beschrijvend van aard. In veel gevallen leidt deze beknoptheid ertoe dat kaarten, of onderdelen van kaarten, nauwelijks uitleg of toelichting krijgen. Door de thematische aanpak worden gebeurtenissen en verschijnselen nogal monocausaal en oppervlakkig weergegeven. Voor welke lezer is de Atlas bedoeld? Ik denk dat studenten die al wat verder gevorderd zijn met hun studie, zeer kritisch moeten zijn als zij de Bosatlas willen gebruiken. Naast dat de informatie in de Atlas redelijk oppervlakkig is, wordt er in de Atlas namelijk niet uitgelegd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en hoe kaarten zijn samengesteld. Er wordt niet verteld wat is vervormd of weggelaten. Dit gebrek aan verantwoording gaat ten koste van de betrouwbaarheid

en dus de wetenschappelijke bruikbaarheid van de Atlas voor studenten. Voor studenten die net begonnen zijn met hun studie, nog wat minder ver gevorderd zijn, of voor mensen met een meer algemene interesse in geschiedenis, is de Atlas een mooi en handig boek. Het geeft een overzicht van de Nederlandse geschiedenis op een duidelijke (hetzij soms wat oppervlakkige) manier. Voor deze groep kan de Bosatlas een leuk en handig naslagwerk zijn, een soort handboek van de Nederlandse geschiedenis door middel van kaarten. Een kruising tussen een Atlas, Palmer en de canon van de Nederlandse Geschiedenis. De vraag is echter of de schrijvers van de Atlas deze doelgroep voor ogen hadden, toen zij in hun inleiding vaktermen zoals lieux de memoire gebruikten. Ook kan men zich afvragen of een Atlas van ruim honderd euro, met een gewicht van zo'n vijf kilo, wel een boek is waar een student als naslagwerk behoefte aan heeft. Gaat een student de moeite nemen om iets op te zoeken in een boek van 5 kilo en twee stoeptegels groot, of toch maar even op Wikipedia? Persoonlijk denk ik dat mijn Atlas niet veel uit de kast zou komen Naar mijn mening is de Bosatlas van de Nederlandse Geschiedenis voornamelijk bedoeld voor beginnende studenten en voor mensen die een algemene interesse hebben in geschiedenis. De Atlas zal uiteindelijk, voornamelijk een hebbeding zijn; mooi om in je kast te hebben, of om met kerst of op een druilerige zondag eens in te bladeren, maar niet om daadwerkelijk veelvuldig te gebruiken. Als de Atlas zou zijn uitgegeven als e-book, of app, zou men een stuk sneller en gemakkelijker iets in de Atlas hebben kunnen opzoeken. Bovendien zou er dan misschien informatie vrijgegeven kunnen worden over de keuzes voor en binnen bepaalde kaarten. Dit zou de Atlas voor een bredere doelgroep een stuk bruikbaarder maken. Bovendien zou een digitale Atlas, naar mijn mening, pas echt een product zijn van zijn tijd. Dt zou ik wel monumentaal vinden.

- Tessa Pijnaker -

32

Caf werd evenwel een onthullende uitspraak gedaan die mijn kritiek op de atlas wat temperde. Zo blijkt dat er wel degelijk geprobeerd is een geschiedkundige atlas te produceren van een hoger niveau. Dat project is evenwel gestrand omdat de geleerden te veel meningsverschillen kregen over wat er wel en niet in moest. Als professoren vechten om een been, loopt de commercie er mee heen, zou je kunnen constateren. Want commercieel interessant is hij wel, deze atlas. De uitgever heeft de ambitie er 100.000 te slijten aan het volk en dat zou wel eens kunnen gaan lukken. Het is dan ook vooral een lekker bladerboek geworden, net geen koffietafelboek, maar soms scheelt het niet veel. Politiek dubieus vond ik de kaart waarop 'terreuracties in Nederland' in beeld kwamen. Treinkapingen, uiteraard, en de acties tegen Janmaat en Aad Kosto waren niet fris. Maar nu valt ongeveer iedere in de fik gestoken vuilnisbak onder het kopje 'terreur'. Het is eerlijk gezegd een 'weg-met-links' PVV- kaartje geworden. Of ik op een avond van het Historisch Caf in Amsterdam aan de Prinsengracht wilde komen vertellen wat ik van de nieuwe Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland vond. Dat wilde ik wel doen want ik hou van historische atlassen. Ooit mocht ik als beloning voor het halen van ik weet niet meer welk examen de Times Atlas of World History aanschaffen. Hoe daar volksverhuizingen, oorlogen en de op- neergang van beschavingen in beeld kwamen, was toen revolutionair. Geen strak bovenaanzicht, maar getekend vanuit vogelvlucht, waarbij je de gebieden aan de einder als het ware achter de horizon zag wegzakken. Dat gaf een soort ruimtelijk perspectief dat ik sensationeel vond. In de Bosatlas mis je zo'n manier van kaarten tekenen. De atlas oogt nogal traditioneel, met veel aandacht voor de Tachtigjarige oorlog, veel kaarten met de Europese staatkundige toestand in het jaar zo- en zoveel. De commentaren bij de tekst zijn summier en niet altijd even sterk. Als je kijkt naar de personen die de atlas gevuld hebben, zitten daar opmerkelijk weinig grote namen tussen. Dat kwam, zo werd duidelijk op deze avond, omdat hij betaalbaar moest blijven. Er is een leger freelancers aan het werk gezet dat alle historische boeken heeft leeggeschud op zoek naar pakkende kaartjes. Een beetje feest der herkenning is best, maar het resultaat is dat er voor de kenner wel hl veel in staat dat overbekend is. De bronvermelding is verder ultra-summier: een auteur en een titel van een boek. Het jaartal waarop dat boek gepubliceerd is, staat er niet bij zodat je als lezer niet kunt zien hoe gedateerd de informatie is. Op de avond van het Historisch Maar om niet al te zuur te worden: er staan een paar opmerkelijke zaken in deze atlas die ik me nooit gerealiseerd had. Zo blijkt dat de secularisatie in Nederland na laten we zeggen 1960 eigenlijk neerkomt op het leeglopen van de Nederlands Hervormde Kerk. Andere gelovigen bleven veel trouwer aan hun kerk. Helder vond ik ook dat het neoliberalisme van de PvdA onder Wim Kok en Paars in n overzicht te vangen bleek: een grafiek waaruit blijkt dat nimmer na de Tweede Wereldoorlog de inkomensongelijkheid z sterk toenam als onder Paars. Het verschil met alle rechtse en linkse kabinetten vr en na die tijd is echt pijnlijk groot. Er is ten slotte n interessant element dat deze atlas wel vernieuwend maakt: de kaartjes met daarop het (interessantste) cultureel erfgoed. Die kaarten zijn wat mij betreft de hoogtepunten in de atlas. Historici die in hun vakantie of na hun pensioen niet weten wat te doen, kunnen met deze atlas nog jaren dagtochten maken met historische inhoud.

- Wybren Verstegen -

Gratis exemplaar van deze Bosatlas winnen?


Galapas organiseert een essaywedstrijd waarbij studenten een exemplaar van deze atlas kunnen winnen. Kijk op de volgende pagina voor meer informatie.

33

Schrijf mee en win een Bosatlas van de Nederlandse Geschiedenis t.w.v. 119,95!

Essaywedstrijd Vergeten Verleden


Wie kent niet de Tachtigjarige Oorlog, Luther die zijn stellingen op de kerkdeur spijkerde of de val van de Berlijnse Muur? Het zijn voorbeelden van historische momenten die in de geschiedschrijving altijd terugkomen en ons beeld van het verleden hebben bepaald. Maar weten wij daarmee alles? Zijn er niet historische gebeurtenissen die wij in de loop van de jaren of eeuwen min of meer vergeten zijn? Galapas organiseert een essaywedstrijd waarin je het vergeten verleden kunt doen herleven. In 500 tot 1000 woorden kun jij beschrijven welk vergeten moment herinnering verdient. Wat is volgens jou de belangrijkste vergeten gebeurtenis in de geschiedenis? Of wie is naar jouw mening de meest opzienbarende historische persoon, terwijl niemand hem of haar meer lijkt te kennen? De beste inzendingen worden in het volgende nummer van de Galapas gepubliceerd. En dat is nog niet alles: het beste essay wordt beloond met de pas verschenen Bosatlas van de Nederlandse Geschiedenis ter waarde van 119,95! Bij beoordeling zal gelet worden op creativiteit, inhoud, stijl en structuur. Stuur je essay vr 1 april naar galapas.let@vu.nl en maak kans op deze fantastische prijs en eeuwige roem!

34

Wegwijs in Onderwijs
Wybren Verstegen over de veranderingen binnen de opleiding Geschiedenis.
Het onderwijs bij Letteren gaat weer eens op de schop, zo bleek op de Onderwijsdag van donderdag 12 januari. Maar terwijl de andere opleidingen bij Letteren op allerlei manieren moeten gaan samenwerken, blijft geschiedenis als zelfstandige opleiding bestaan
Veranderingen en verschuivingen
Vanaf 2013 kun je aan de VU nog steeds gewoon geschiedenis gaan studeren, net als in 2003, 1993 en 1983. Wij worden niet ondergebracht in een nieuwe trendy opleiding zoals 'Kunst, media en design'. Dat zelfstandige voortbestaan komt natuurlijk omdat geschiedenis, vergeleken bij de andere opleidingen, betrekkelijk veel studenten heeft. Dit betekent, en dat mag wel een zegen worden genoemd, een belangrijk voordeel: de opleiding houdt zelf de regie in handen en kan zelf zoeken hoe aan allerlei nieuwe eisen van de faculteit en de universiteit kan worden voldaan. We hopen dat uiteraard zonder al te veel inhoudelijke concessies te verwezenlijken. Natuurlijk verandert er van alles, maar de veranderingen zijn gradueel en bepaald niet radicaal. Er worden wel nieuwe namen gevonden, maar het belangrijkste is dat de veranderingen die er komen de ontwikkelingen in het vakgebied weerspiegelen. We doen al steeds meer aan erfgoedstudies, aan mentaliteitsgeschiedenis. Dat soort verschuivingen zijn niet door het College van Bestuur bedacht, en eigenlijk ook niet door de faculteit. Dat het voor geschiedenis zo gaat, komt mede door de collegialiteit, zo niet de onderlinge solidariteit van de geschiedenisdocenten. Slaande deuren zijn tamelijk zeldzaam hier. Als je hier al een paar decennia meeloopt zie je wel degelijk verschuivingen, maar ik vraag me in gemoede af of die wijzigingen er niet ook zouden zijn geweest zonder bezuinigingen. Er zijn meer nieuwe zaken. Dat de door de studenten smartelijk gewenste beroepsorintatie een duidelijke plaats in de nieuwe opleiding krijgt, is pure winst. Docenten hebben in de praktijk redelijk veel kennis van de arbeidsmarkt en het is goed die kennis te bundelen, uit te bouwen en gestructureerd door te geven. Dat de richting Cultuur en Macht deels samen met Letterkunde gegeven gaat worden, kan alleen maar worden toegejuicht. De scheidingen tussen Geschiedenis en Literatuur mogen best wel eens geslecht worden. De structuur van de opleiding wordt onmiskenbaar anders, en het zal wel even duren voor iedereen die heeft doorgrond, maar wie achter de nieuwe gevel kijkt, ziet daar veel vertrouwde gezichten: Europa en China, Buitenlanders in Nederland, Democratisering, Natievorming, Communicatie vr de massamedia, om er maar een paar te noemen. Hulpvakken zoals Paleografie, Oral History, Sociologisch en Economisch denken, blijven onder een andere paraplu bestaan. Alles overziende, lijkt de nieuwe opleiding een goede balans gevonden te hebben tussen oud en nieuw. De in jaren opgebouwde kennis en ervaring van de docenten kan gewoon worden ingezet, zonder de dynamiek van de noodzakelijke vernieuwing in de wielen te rijden. Het tweede jaar verandert tamelijk ingrijpend. De structuur die nu al bestaat bij de master opleiding, met de keuze tussen de richtingen Global & Local en Cultuur en Macht wordt nu ook in de Bacheloropleiding ingevoerd. Binnen die zogenaamde 'tracks' zijn er weer keuzepakketten, die vallen onder de noemers 1) Erfgoed, ruimte en duurzaamheid 2) E-humanities en 3) Diverse Societies f Empires (wat volgens sommige docenten op hetzelfde neerkomt). anders. Als we het vakkenpakket bekijken in de vernieuwde opleiding geschiedenis zien we eerder verschuivingen dan radicale ingrepen. Zo komt in het eerste jaar nog altijd de geschiedenis van de oudheid tot heden aan bod. Nieuw is in het eerste jaar de aandacht voor Academic English. In het eerste jaar komt ook het zogenaamde Diachronisch Thema (DT) op het rooster waarbij n thema, zoals de verhouding tussen religie en geweld, door de tijd heen wordt behandeld. Het DT is lang geleden op verzoek van studenten ingevoerd, destijds als derde jaars vak. De staf heeft dus het oude raspaard weer van stal gehaald.

Opleiding op de schop
Deze relativeringen ten spijt is het natuurlijk niet zo dat alles bij het oude blijft - en gelukkig. Zo is de dubbele majorstructuur verdwenen, wat naar mijn mening niet zon probleem is. Die dubbele majorstructuur is destijds ingevoerd om een aantal opleidingen in stervensnood - zoals Duits - n de bijbehorende banen niet te vergeten, op papier overeind te houden. Toch was er altijd maar een zeer beperkt groepje studenten dat buiten geschiedenis zijn tweede major koos. Er zaten naar mijn smaak leuke mogelijkheden tussen, zoals Transatlantische studies, maar geschiedenisstudenten komen hier duidelijk om geschiedenis te studeren en niet iets

35

Een bankje als bedankje


Al ben ik geen echte Zeeuw, ik heb wel zeven jaren in Zierikzee gewoond, een klein historisch stadje op Schouwen-Duiveland. Haar geschiedenis heeft mij altijd geboeid. Tegenwoordig woon en studeer ik in Amsterdam, ook een stad met een rijke historie. Tijdens n van mijn dwalingen door onze hoofdstad kwam ik een opzichtig bankje tegen, niet bepaald het toonbeeld van schoonheid. Het was geen verfijnd bankje maar een kolossaal geval, van hout en Beiers graniet. Toch trok het bankje mijn aandacht en zodoende ben ik het van dichtbij gaan bekijken. En wat bleek, het wapen van mijn voormalige woonplaats Zierikzee stond op de rugleuning van de bank, te midden van de wapens van andere Schouwse dorpjes. Het bankje is op 9 juli 1958 geschonken als dank voor de hulp van Amsterdam aan Schouwen-Duiveland tijdens en na de Watersnoodramp van 1953. Omdat het bankje mij niet meer losliet, ben ik op zoek gegaan naar informatie. In welke vorm heeft Amsterdam hulp geboden aan Schouwen-Duiveland? En waarom heeft hetzelfde eiland deze bank aan Amsterdam geschonken? Frenchie de Kunder

Schouwse bank, de ramp en een roep om hulp


De Schouwse bank, zoals het bankje officieel heet, is te bezichtigen op het Weteringcircuit, bij het Tweede Weteringplantsoen. Op de linker staander van de bank staat een leeuw die uit de golven om hoog komt. De bovenkant van de rechterstaander is een vissenstaart. Van de zijkant gezien staat de leeuw boven de vis; een verwijzing naar de Latijnse wapenspreuk van Zeeland, Luctor et Emergo (Vert. Ik worstel en kom boven) Het is de symbolische overwinning van SchouwenDuiveland op het water. In de houten rugleuning zijn de wapens van de achttien gemeenten waaruit Schouwen-Duiveland in de jaren vijftig van de twintigste eeuw bestond in de rugleuning in relif aangebracht. Het zijn de gemeenten Haamstede, Dreischor, Brouwershaven, Ouwerkerk, Ellemeet, Oosterland, Renesse, Zonnemaire, Serooskerke, Noordwelle, Nieuwerkerk, Kerkwerve, Elkerzee, Duivendijke, Burgh, Bruinisse en Zierikzee. Sinds 1997 zijn deze gemeentes samengevoegd tot de gemeente Schouwen-Duiveland.

Tijdens de Watersnoodramp in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 is Schouwen-Duiveland n van de zwaarst getroffen eilanden. Op maandag 2 februari was in de ochtendkrant een kaart te zien met de overgestroomde gebieden. Schouwen-Duiveland was geheel wit, wat wilde zeggen dat het niet was overstroomd. Ook in de avondkranten is het eiland volgens de berichtgeving nog steeds niet overstroomd. Pas in de loop van de avond de dag daarop bereikten de eerste berichten over SchouwenDuiveland de rest van Nederland. Het drong in de rest van Nederland pas vrij laat door dat grote delen van het eiland onder water stonden. Zoals de makers van de Polygoonjournaals in de eerste dagen niet wisten hoe groot de ramp werkelijk was, zo kwam de regering er ook in de loop van maandag 2 februari pas achter dat Schouwen-Duiveland geheel onder water stond. In het eerste Polygoonjournaal over de ramp is het grote leed van de mensen te zien en de van elders toesnellende hulp. Dat de noodtoestand werd afgekondigd en dat het ging om een echte catastrofe wist men na het zien van het tweede journaal. Later, in het derde journaal,

werd er pas gesproken over een nationale ramp. Het journaal eindigt met de woorden: 'Het Nederlandse volk waarvan deze mensen deel uit maken, wij moeten allen helpen, geen offer mag te groot zijn.' Een oproep aan het Nederlandse volk om hulp te verlenen, in welke vorm dan ook.

Hulp uit Amsterdam


Hoewel de berichtgeving over de ramp de nodige opstartproblemen had, kwam de hulpverlening vanuit Amsterdam snel op gang. Al op zondag 1 februari 1953 kwamen burgemeester en wethouders van Amsterdam bijeen in een spoedvergadering. Zij waren gealarmeerd door de summiere radioberichten die binnen kwamen sijpelen. Burgemeester en wethouders kwamen tot het besluit de bevolking op te roepen tot hulp in de vorm van geld en goederen. Ondertussen hadden verschillende organisaties, zoals de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers en het Amsterdamsch Studentencorps, op dezelfde dag ook comits gevormd voor de inzameling van goederen. Al vanaf dag n zamelde Amsterdam geld en goederen in voor de getroffenen in Zeeland.

36

Het bankje, met daarop de leeuw die duidelijk boven de vis uitstaat, als symbolische overwinning van Zeeland op het water.

De verleende hulp beperkte zich niet tot geld en goederen: er vertrokken vanaf de eerste dag ook al mensen naar het rampgebied. In eerste instantie was dit op individuele basis, later meldden zich ook groepen aan bij het stadhuis of het Arbeidsbureau te Amsterdam. Scholieren, studenten, arbeiders en werklozen stonden klaar om de Zeeuwen te helpen. Veel van deze personen moesten echter weer naar huis terugkeren. Men stond namelijk gek genoeg in het rampgebied niet overal te springen om vrijwilligers. De komst van vrijwilligers betekende weer extra monden die gevoed moesten worden. De Nederlandse regering zette vrijwel onmiddellijk soldaten in in het rampgebied, maar ook deze georganiseerde hulp ondervond af en toe problemen. Het was, ook voor de soldaten, bijna niet voor te stellen in wat voor ellendige omstandigheden men in sommige dorpen leefden. Uiteindelijk werden er maar enkele groepen vrijwilligers gestuurd door Amsterdam, vooral voor de eerste noodhulp, bestaande uit politie, brandweer en personeel van de gemeenteveren en studenten. Ook instellingen zetten hulpacties op touw. Het Rode Kruis begon met het inzamelen van kleding. Het

Nationaal Rampenfonds, in 1935 opgericht door het Rode Kruis, werd weer tot leven gewekt. Dit fonds zou zich bezighouden met het inzamelen en de besteding van het geld. De giften werden opgeslagen in de Nieuwe Kerk. Voor de goederen, met name kleding en lakengoed, waren er meer dan zestig verzamelpunten. Dankzij de inzet van zo'n drieduizend Amsterdammers verliepen de inzamelacties voorspoedig zelfs zo voorspoedig dat de gemeente al op 7 februari besloot de inzameling van goederen stop te zetten. De Amsterdamse Smeden en Patroons Vereniging zamelden enkele duizenden kachels in. Vervolgens werden de kachels gerepareerd en naar het rampgebied gebracht. Ook scholieren droegen een steentje bij. Op 2 en 3 februari zamelden scholieren bijna 260.000 gulden in. In de eerste drie weken na de ramp kreeg het Amsterdamse Girokantoor meer dan 400.000 gulden aan betalingsopdrachten binnen. Dit bedrag moest worden gestort naar het Nationaal Rampenfonds. Op 4 februari besloot de raad unaniem om nog eens 500.000 gulden afkomstig uit de gemeentekas daar aan toe te voegen wat ook weer naar het

Nationaal Rampenfonds werd gestort. Hulp uit de hoofdstad beperkte zich niet tot het leveren van goederen, geld en mensen aan het getroffen gebied, Amsterdam was ook bereid om evacus op te nemen. Zelfs al was Amsterdam door de Nederlandse regering niet als opvanggebied aangemerkt, toch werd op 4 februari een commissie ingesteld voor opvang. Het enthousiasme was groot: duizenden huishoudens wilden wel ruimte bieden aan de evacus. Ook hier was het aanbod groter dan de vraag: 'slechts' 768 vluchtelingen registreerden zich (al waren er natuurlijk ook niet-geregistreerde evacus). Zodoende werd de commissie op16 februari alweer opgeheven. De Amsterdammers waren dus erg gretig bij het geven van hulp op korte termijn.

Amsterdam en SchouwenDuiveland
Niet alleen de hulp op korte termijn was belangrijk. De hulp op langere termijn aan Schouwen-Duiveland was van nog groter belang. Een groot deel van het eiland was verwoest en moest weer worden opgebouwd. In het gehele land ontstonden al in de eerste week initiatieven om de

37

getroffen gemeenten te adopteren. Amsterdam wilde graag SchouwenDuiveland 'adopteren', zoals eerder gezegd, het zwaarst getroffen gebied tijdens de ramp. Ongeveer 100.000 hectare grond was op dit eiland onder water komen te staan. Alle gemeenten op Schouwen-Duiveland waren al geadopteerd door andere plaatsen in Nederland. Ongeveer een maand na de ramp kwam er een nuchtere en zakelijke brief binnen bij de gemeentebesturen van Amsterdam, waarin het college B&W van Amsterdam meedeelde dat zij met instemming van de raad hulp wilden bieden aan SchouwenDuiveland. Uiteindelijk werd Amsterdam op 11 april 1953 de 'aanvullende' hulpverlener van de 18 gemeenten van SchouwenDuiveland. Ook al verleende Amsterdam in theorie alleen 'aanvullende' hulp aan het eiland, toch was de hulp afkomstig van de hoofdstad vaak belangrijker dan die van de kleinere plaatsen die gemeenten hadden geadopteerd. Het ging nu niet meer om de eerste levensbehoeften zoals kleding en voedsel, maar om zaken die het eiland weer bewoonbaar

konden maken. Te denken valt aan baggermateriaal, graafmachines en hefwerktuigen voor het bergen van het verdronken vee en wrakhout. Niet alleen materieel en machines werden door Amsterdam bezorgd op Schouwen-Duiveland, ook werd er flink wat personeel naar het eiland gestuurd vanuit de hoofdstad. Het Energiebedrijf stuurde manschappen naar Zierikzee om daar de gasvoorziening te herstellen. Eerst hielpen de Amsterdammers met het baggeren en puinruimen op het eiland ruim 4500 gebouwen waren door het water verwoest. Daarna konden onder andere stratenmakers, monteurs en bouwkundig opzichters aan de slag om het eiland weer bewoonbaar te maken. Ook grafdelvers, administratieve krachten en kraamverzorgers uit Amsterdam waren op Schouwen-Duiveland hard aan het werk. Deze vormen van hulp werden geboden in de eerste twee jaar na de ramp. Bijna elke gemeentedienst uit Amsterdam heeft wel een paar mensen naar SchouwenDuiveland gestuurd om daar werk te verrichten. Dit gold ook voor veel Amsterdamse aannemers- en installatiebedrijven.

Aart Klein / nf, coll. Nederlands fotomuseum

Naast haar bijdrage aan de 'wederopbouw' zorgde Amsterdam eveneens voor de nodige ontspanning. Tegen het einde van 1953 werden de kinderen van het eiland door de Bijenkorf naar Amsterdam gehaald om daar de intocht van Sinterklaas bij te wonen. Ook reisden Amsterdammers naar Schouwen-Duiveland af om voor wat afleiding te zorgen voor de Zeeuwen. Een mooi voorbeeld hiervan is de voetbalwedstrijd Ajax tegen BlauwWit, een wedstrijd die op het Zeeuwse eiland werd gespeeld. Openbare bibliotheken werden weer gevuld met 20.000 boeken, verzameld onder de Amsterdamse schoolgaande jeugd. Verder was er financile hulp voor het herstel van kerken in de plaatsen Brouwershaven, Serooskerke en Noordwelle. In Zierikzee, de grootste stad van het eiland, werd met Amsterdamse steun de tuin bij het ziekenhuis aangelegd. Op 18 oktober 1955 kwam er officieel een einde aan de 'aanvullende' hulp van Amsterdam voor de gemeentes op Schouwen-Duiveland. Op deze dag werd het eiland bezocht door een delegatie van de Amsterdamse gemeenteraad. Burgemeester van Amsterdam A.J. d'Ailly verkreeg de gouden eremedaille van de stad

Ed van der Elsken / nfa, coll. Nederlands fotomuseum

38

gemeentelijke autoriteiten van Schouwen-Duiveland zich naar het Vondelpark voor een lunch als gasten van gemeente Amsterdam. Uiteraard waren er vaatjes Zeeuwse mosselen aanwezig. In 1979 moest de 'Schouwse bank' worden verplaatst van het trottoir voor Weteringschans 165 naar het plantsoen aan de overkant van de rijweg, waar de bank vandaag de dag nog steeds staat en waar men er 'rustig' op kan gaan zitten. Het uiterlijk van het bankje als bedankje is er door de jaren heen niet mooier op geworden. Maar het historische verhaal wat er achter zit was voor mij zeker de moeite waard om op te schrijven. Voor wie zelf een oordeel over het bankje wil vellen: men kan er langs fietsen, het bezichtigen vanuit de tram of er natuurlijk even op gaan zitten.

Aart Klein / nf, coll. Nederlands fotomuseum

Zierikzee. P.C. Besanger, cordinator van de Amsterdamse hulpverlening kreeg de zilveren medaille uitgereikt.

Een bankje als bedankje


Zo te lezen is er door Amsterdam veel hulp geboden aan het zwaar getroffen eiland SchouwenDuiveland. De Zeeuwen op dit eiland wilden Amsterdam graag bedanken. Dit deden zij in de vorm van een bank ontworpen door Nico Onkenhout, die in juli 1957 op de Weteringschans is geplaatst. Bijna een jaar later op 9 juli 1958 werd de bank plechtig onthuld. De burgemeester van Zierikzee F.Th. Dijckmeester gaf de bank over aan het gemeentebestuur van Amsterdam. Bij de onthulling waren verder alle burgemeesters van de SchouwenDuivelandse gemeentes, een aantal wethouders van het eiland, burgemeesters en wethouders van Amsterdam en gemeenteambtenaren aanwezig. De Amsterdamse politiekapel blies een vrolijk deuntje gedurende de onthulling. 'Vier jongelui in Bruinisser kledingdracht' zoals de Provinciale Zeeuwse Courant

een dag later vermeldde, onthulden uiteindelijk de bank, waarna de burgemeester van Zierikzee een korte toespraak hield. Volgens Dijckmeester werd de Amsterdamse hulp 'niet opgedrongen, maar zij werd snel, onbaatzuchtig en efficint verleend'. Hij dankte het gemeentebestuur en alle inwoners van Amsterdam voor de verleende hulp. Burgemeester Van Hall van Amsterdam aanvaardde de bank namens het gemeentebestuur. Na deze onthulling begaven de

Meer weten?
Marijke van Hamelsveld, Piet van der Haagen (samenst.), De monumenten van de watersnood 1953 (Ouwekerk: Watersnoodmuseum, 2010). Selma Leydesdorff, Het water en de herinnering: de Zeeuwsche watersnoodramp 1953-1993 (Amsterdam 1993). Kees Slager, Watersnood (Kats 2010).

Links: Amsterdammers doneren kleding aan Rode Kruis - 1953, Geheugen van Nederland

39

Versterkte kerken in een sterk verkerkte regio: Une route de deux glises Fortifies

Iedereen die zich wel eens heeft gewaagd aan het Noord-Franse platteland, kan er niet omheen: de bruinwitte bordjes 'Route des glises Fortifies' (letterlijk vertaald: route van de versterkte kerken). Wie rijdt door de Thirarche zal zien dat het er wemelt van de weerkerken. Bijna elke tegenwoordig weinigzeggende plaats wordt gesierd door zo'n bouwwerk. Hoe komt het dat de nu relatief arme regio zo rijk is aan dergelijke architectuur? Waaraan heeft zij haar weerkerken te danken? Met die vragen in mijn achterhoofd ging ik naar twee van zulke kerken n in Vervins en en in Jeantes
- Dagmar Blokker De Thirache is een relatief klein gebied in het noorden van Frankrijk. Toch staan er meer dan zestig weerkerken verspreid over het glooiende landschap. Een weerkerk is een kerk die door toevoeging van bepaalde elementen een defensief karakter heeft gekregen. Dat er in de Thirache zoveel van zulke kerken zijn, geeft al aan dat de regio vroeger populairder was waarover straks meer. Vandaag de dag kun je de kerken bezoeken aan de hand van de Route des glises Fortifies. Door de Franse VVV's is een zestal routes uitgezet die je langs de kerken leiden. Sommige van deze routes zijn in het Frans te downloaden (zie 'Meer weten'), maar je kunt natuurlijk ook een willekeurig Office de tourisme binnenwandelen. Of gewoon de bordjes volgen en zelf op onderzoek uitgaan, zoals ik heb gedaan.
Notre-Dame de Vervins

van de Spanjaarden compleet is afgebrand, is de Notre-Dame totaal herbouwd. Recentelijk was de kenmerkende grote rode toren van de kerk opnieuw slachtoffer van een brand: tijdens een onderhoudsbeurt vatte de toren vlam. Dientengevolge staat de voorzijde van de kerk nu in de steigers. Dat de toren, en daarmee de hoofdingang, daardoor niet toegankelijk is mag de pret niet drukken: de kerk zelf is wel open voor bezichtiging. Op naar de zijingang om het interieur eens nader te bekijken en te zoeken naar informatie over haar 'weerkerk-zijn'. Het eerste wat opvalt bij het

Notre-Dame de Vervins
Eerste stop: de Notre-Dame de Vervins. Deze Notre-Dame is een grote kerk te midden van het gezellige plaatsje Vervins, de vroegere hoofdstad van de voormalige onderprovincie Thirache. De beginselen van de kerk dateren uit de elfde eeuw. Nadat ze in de zestiende eeuw door toedoen

binnentreden van de Notre-Dame is dat het er wel erg koud en donker is. Naast het licht dat door de glas-inloodramen naar binnenvalt is het enige licht een lampje boven een informatiebulletin. Dat is jammer, want de kerk wordt gesierd door een aantal prachtige schilderijen, beelden en fresco's die in het donker niet goed

40

te zien zijn (zie 'Meer weten' voor link naar foto's). Veel extra

(ter vergelijking: Jeantes telt slechts 236 inwoners tegenover de 2849 van Vervins). Van buiten kenmerkt de bakstenen kerk zich door een rechthoekige donjon met aan weerszijden twee vierkante torens. Vanbinnen is ook deze kerk gehuld in duisternis. Maar daar heeft men hier een oplossing voor gevonden: voor het luttele bedrag van twee euro wordt de kerk voor zes minuten in het licht gezet. En dat moet zelfs een gierige Nederlander er voor over hebben. Het interieur van de kerk is in de jaren 1960 namelijk voorzien van schilderingen en glas-inloodramen door de Nederlandse kunstenaar Charles Eyck. Een indrukwekkende kerk des te

onbeantwoord. En dus zoek ik mijn heil bij n van de geestelijk vaders van de Route des glises Fortifes: Jean-Paul Meuret. Hij heeft het een en ander op papier gezet over deze weerkerken in Les glises Fortifies de la Thirache.

Meuret en de versterkte kerk


Allereerst de vraag waar de kerken die de basis vormden voor de weerkerken vandaan kwamen. Het merendeel van de kerken kent zijn oorsprong in de twaalfde eeuw, voor de Thirache een eeuw van economische voorspoed. Meerdere monnikengemeenschappen vestigden zich in het gebied en stichtten er abdijkerken. Tegelijkertijd begon de groeiende lokale bevolking het bos te kappen en dorpen te vormen. Dankzij de economische welvaart, die ook in de dertiende eeuw aanhield, konden de religieuzen in iedere parochie een kerk bouwen. Het tij keerde echter in de veertiende eeuw. De Honderdjarige Oorlog brak uit en bracht de nodige

Muurschildering van Charles Eyck

informatie was er in de kerk niet te vinden. Over het hoe en waarom van haar weerkerkschap ben ik zodoende niet veel wijzer geworden.

meer in zo'n klein plaatsje en met veel informatie over de schilderingen van Eyck. Maar wat haar nu een weerkerk maakt? Net als de Notre-Dame van Vervins is de Sint Martinuskerk van Jeantes een bezoekje waard. Desalniettemin blijft de vraag naar het hoe en waarom van de weerkerk in de Thirache

Jeantes Sint Martinuskerk


Poging twee dan: de Sint Martinuskerk. In dit geval bevindt de weerkerk zich aan de rand van het beduidend kleinere dorpje Jeantes

41

vernielingen en slachtoffers met zich mee. Daarnaast werd het gebied getroffen door de pest en hongersnood. Daar komt nog eens bovenop dat het gebied gelegen was aan een invasieroute en zodoende kon rekenen op de nodige invallen. In die roerige tijd is door Karel de Wijze toestemming verleend een kerk van versterkingen te voorzien (in het Frans: 'fortifier une glise') zodat men zich kon verdedigen tegen vijandige partijen. Dit werd door sommige onderzoekers gezien als het begin van verdwijnende feodalisme was er ook meer ruimte voor de boeren. Het is in de weerkerken. Meuret, en met hem de toeristische websites, zijn het hier niet mee eens. Van ongeveer 1450 tot 1560 werden de kerken hersteld en uitgebreid, zonder dat er hierbij aan verdedigingsdoeleinden werd gedacht. Het begin van de weerkerken het moment dat de kerken een waarlijk militaire functie kregen moet men volgens Meuret zoeken in de periode die daarop volgde. Wat was dat voor periode? In 1550 zit Hendrik II op de troon in Frankrijk. Hij voert dan oorlog tegen Karel V, keizer van Oostenrijk en koning van Spanje en landsheer van de Nederlandse gewesten. Op politiek vlak is het dus onrustig. Op het gebied van religie is het evenmin pais en vree: de Reformatie en de Hugenotenoorlogen zijn in volle gang. Paradoxaal genoeg gaat het economisch gezien goed: aan de abdijen ontplooien zich agrarische en industrile activiteiten. Met het Het initiatief voor de weerkerken kwam van onderaf. Destijds werd er door de abdijen al opdracht gegeven aan haar boeren om versterkingen te bouwen. Daarnaast begonnen de industrilen die de gieterijen exploiteerden ook met het bouwen van beschermingswerken, evenals de heren die hun land nog niet hadden verlaten. Logischerwijs wilden de landelijke gemeenschappen zich ook beschermen. Zodoende begonnen de Communauts d'Habitants gemeenschappen die zich bezighielden met gemene goederen, het herstel van de kerk, het behoud van gebruiken, de reparatie van wegen, de herverdeling van fiscale en militaire lasten met het versterken van hun kerken. Wat maakt de kerken nu tot deze tijd van politieke en religieuze strijd en economische voorspoed dat men de opkomst van de weerkerk moet plaatsen, aldus Meuret. weerkerken? Wel, de kerken in de Thirache vervulden al voordat zij versterkt werden een rol als toevluchtsoord. Zoals gezegd lag de Thirache aan een invasieroute. Bezoekjes van bandieten waren geen uitzondering. De onrust in de vijftiende en zestiende eeuw vroeg echter om een uitbreiding van deze rol. Aldus werd een aantal kerken versterkt, wat al naar gelang de situatie geschiedde. In het ene geval behield men de kerk en werden er wat lichte defensieve apparaten bijgebouwd; soms werd er een nieuw bouwwerk aan toegevoegd (een donjon, destijds: fort); en er waren zelfs dorpen waar een geheel nieuwe kerk werd neergezet die niet alleen een religieus, maar ook een militair doel diende: de glise-forteresse.
De Sint Martinuskerk te Jeantes

Jeantes en Vervins
Dit brengt mij terug bij Vervins en Jeantes. Zowel de Notre-Dame de Vervins als de Sint Martinuskerk valt binnen de tweede categorie, al heeft de Notre-Dame technisch gezien geen

42

donjon, maar 'slechts' een klokkentoren annex uitkijkpost. De Notre-Dame bevond zich namelijk binnen de versterkte stadsmuren van Vervins en had daarom geen verdediging nodig. Haar klokkentoren bestaat uit drie verdiepingen, waarvan de laatste etage wordt gesierd door drie hoge openingen. Deze openingen deden vroeger dienst als wachtpost. Maar waar Vervins alleen een klokkentoren heeft, steelt het kleine Jeantes de show met een 'echt' fort. Voor het middenschip is een rechthoekige donjon gebouwd. De donjon, 'doordrongen van schietgaten', zo schrijft Meuret, wordt geflankeerd door twee torens. Leuk detail: de linkertoren, van buitenaf te bereiken via een trappetje, heeft vroeger als raadhuis gediend. Het is dankzij dergelijke toevoegingen en aanpassingen dat zulke werken vroeger meer waren dan kerken. Laatste stop. De weg langs Vervins en Jeantes met een korte tussenstop in het boek van Jean-Paul Meuret heeft een deel van het verleden der weerkerken in kaart gebracht. Maar degene die meer wil weten, zal toch echt zelf de Route des glises Fortifies moeten inslaan. MEER WETEN ?
Jean-Paul Meuret, Les glises fortifies de la

Begrippenlijst
Charles Eyck Charles Eyck (Meerssen, 1897 Schimmert, 1983) was een beeldend kunstenaar. Door een ziekte was hij vanaf zijn tiende doof. Charles Eyck studeerde aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Tijdens zijn studie was hij met name genteresseerd in monumentale wanden glasschilderkunst. In 1922 won Eyck de Prix de Rome, een aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars en architecten. Na korte verblijven in Zweden, Zuid-Frankrijk, Amsterdam, Clamart en Utrecht, vestigde hij zich in Schimmert. Hij heeft meerdere kerkschilderingen op zijn naam staan, waarvan zijn werk in de Sint-Martinus Kerk in Jeantes het meest bekend is. Eyck werd door een vriend, Peter Suason de Luna de Prado, uitgenodigd de schilderingen te maken. Suason de Luna de Prado was destijds de pastoor van Jeantes. De Thirache De Thirache (Nederlands: Tierasse) la Thirache historique, niet te verwarren met la Grande Thirache, het natuurgebied is een regio binnen het departement Aisne, dat op haar beurt weer deel uitmaakt van Picardi. Vroeger was het een onderprovincie van de voormalige provincie Picardi, met als hoofdstad Vervins. Naast de weerkerken staat ze bekend om haar kaas de maroilles, haar natuur en haar kastelen en abdijen. Weerkerk Een weerkerk is een kerk die op een gegeven moment in haar geschiedenis van een zekere defensieve waarde is geweest door de toevoeging van onderdelen voor actieve (vuurwapens, het lanceren van projectielen) dan wel passieve (d.m.v. obstakels) verdediging. Het zijn dergelijke militair architecturale onderdelen die van een kerk een weerkerk maken zelfs als de kerk die onderdelen heden ten dage niet meer kent. (Les glises fortifies de la Thirache, pp. 102-3)

Thirache (2 editie, Socit Archologique de Vervins et de la Thirache 1977)


www.picardietourisme.com www.tourisme-thierache.fr http://photo.lrx.free.fr/Vervins/eglise1.htm

(fotos van de Notre-Dame de Vervins)

43

Heiligt het doel de middelen?


De rol van religie in conflicten is altijd al groot geweest. De Kruistochten, de Dertigjarige Oorlog, de Tachtigjarige Oorlog, de spanningen tussen Pakistan en India, het zijn allemaal voorbeelden van oorlogen of conflicten waarin religie het uitgangspunt was. Ook bij Hindoesten, Sikhs en Boeddhisten speelt religie een belangrijke rol als het gaat om de rechtvaardiging van gewelddadige conflicten. Maar rechtvaardigt men geweld met geloof, of ligt geweld in het geloof zelf besloten?
Bjrn Breij

Hedendaags geweld Hierboven zijn vooral conflicten genoemd uit het verleden, maar ook vandaag de dag zijn er grootschalige religieuze conflicten. Zo pleegt de alom bekende Islamitische organisatie Al Qaida aanslagen op gebouwen, infrastructuur en andere symbolen van 'ongelovigen'. Onder 'ongelovigen' verstaan zij niet alleen niet-moslims, maar ook moslims die in hun ogen het verkeerde pad bewandelen. In de Isralische en Palestijnse gebieden bestaat er ook al lang een nauwe relatie tussen geloof en geweld. Orthodox Joodse Isralische kolonisten menen dat ook de Palestijnse gebieden van hen zijn en verdrijven en bedreigen met grof geweld de Palestijnse bevolking. De Palestijnse, grotendeels Islamitische bevolking verzet zich hiertegen met bomaanslagen, zelfmoordaanslagen en guerrillatactieken. Hoewel de Israelische kolonisten en Palestijnen verschillende religies hebben, menen veel moslims en Joden dat de Koran en de Thora zelf geen aanzet geven tot het plegen van geweld tegen

andersdenkenden. Het geloof kan dus zowel een motivatie zijn om geweld te plegen als een reden zijn om dat niet te doen.

zaken, zoals handel, economie en veiligheid een rol bij het ontstaan van conflicten. Zo speelden olie, internationale betrekkingen en een gevoel van veiligheid een belangrijke rol bij de oorlogsverklaringen aan landen in het Midden-Oosten. Religie en geweld vandaag de dag Hoewel de relatie tussen religie en geweld vandaag de dag nog steeds aanwezig is, lijkt dit verband wel iets afgenomen te zijn. Andere belangen zijn steeds meer een rol gaan spelen. In de Westerse wereld is door de secularisering de invloed van de kerk afgenomen. Door vele wetenschappelijke ontwikkelingen zijn mensen rationeler geworden. Hierdoor is er veel minder de neiging om in de naam van het geloof de strijd aan te gaan. Het voorbeeld van Noord-Ierland laat echter zien dat religie nog steeds een rol speelt. Protestanten en katholieken bonden de strijd met elkaar aan over de vraag of Ierland bij Groot-Brittanni moest horen of niet.

Leven onder het immer waakzame oog van de IRA.


Redenen voor geweld Een belangrijke vraag is of er behalve religie, ook andere aspecten zijn die een even grote, zo niet grotere rol spelen bij conflicten. Zo is gebleken dat in de Tachtigjarige Oorlog de Nederlandse opstandelingen vooral vochten voor hun privileges. Tijdens de Dertigjarige Oorlog greep Zweden, een protestantse natie, de gelegenheid te baat nam om grootschalige veroveringen door te zetten. Vroeger, maar ook nu, speelden en spelen allerlei andere

44

Hot or not?
Elizabeth I, ook nu nog aantrekkelijk?
Uiterlijk speelt een belangrijke rol in het menselijke bestaan. Mooie mensen staan in het middelpunt van de belangstelling omdat zij aan schoonheididealen voldoen. Maar zijn de schoonheididealen altijd hetzelfde geweest? Galapas kijkt dit nummer of de legendarische roodharige Elizabeth I van Engeland daadwerkelijk de begeerlijke babe is die mannenharten zowel vroeger als tegenwoordig sneller laat kloppen, of dat de bijnaam Virgin Queen ook in het heden mag worden gehandhaafd, bij gebrek aan mannelijke interesse? Evert Verhoeven
Allereerst kan men kijken naar het karakter van Elizabeth. Ze was een sterke vrouw, die haar rijk steviger bestierde dan menig koning heeft gedaan. Op portretten wordt ze nimmer glimlachend afgebeeld, alhoewel haar uiterlijk op dezelfde schilderijen wel degelijk aantrekkelijk kan worden geacht. Een mooie bleke huid (voor die tijd het ideaal), vuurrood haar en een prachtige wespentaille zijn zeker niet onaantrekkelijk, alhoewel een hard karakter dit allemaal teniet doet. En een hard karakter had Elizabeth zeker. Ze schroomde het niet om haar rivale Mary Stuart uit de weg te laten ruimen, om op een excommunicatie aan te sturen en om kapers, piraten en opstandelingen te steunen. Desalniettemin schijnt ze veel vrijers te hebben gehad, ondanks haar soms wat botte optreden op politiek vlak. De vraag is echter of het deze vrijers te doen was om macht, prestige of omdat ze gewoon bijzonder aantrekkelijk was. Over haar aantrekkingskracht kunnen we ons eigenlijk slechts illusies maken, maar met dank aan Collingwoods re-enactment of past thought kunnen we een enigszins beredeneerde gok doen. Tegenwoordig is rood haar, in de opinie van veel mannen, aantrekkelijk, al is het maar omdat roodharigen de reputatie hebben vuriger en gepassioneerder te zijn in bed. Helaas was er in de late Middeleeuwen een andere overtuiging over roodharigen, namelijk dat er goede kans was dat dit heksen, weerwolven of vampiers waren. Allemaal natuurlijk keurig opgetekend in niets minder dan de all-time klassieker Malleus Maleficarum, beter bekend als de Heksenhamer. Elizabeths wespentaille is echter hopeloos uit de tijd: de meeste Nederlandse mannen hebben liever een Rubens-vrouw. Ook de lijkbleke huid is sinds de Victoriaanse tijd volledig uit de mode. Een beetje vrouw heeft tegenwoordig juist een gezond kleurtje, hetzij natuurlijk verkregen hetzij opgespoten in de zoveelste tanning-salon. Maar het lichaam is niet alles natuurlijk. Zoals al gezegd had Elizabeth een sterke, onafhankelijke geest, iets wat voor mannen aantrekkelijk kan zijn. Is het immers niet het genoegen van de jacht en niet de buit, die menig man voor zich wint? Een vrouw wil je veroveren, niet op een presenteerblaadje aangeboden krijgen. En Elizabeth, dat vormt zelfs voor een waar Casanova de kroon op al zijn veroveringen. Daarnaast was Elizabeth natuurlijk een vrouw met macht, een echte powerwoman, in plaats van een suf stadsmeisje. Macht is, laten we eerlijk zijn, aantrekkelijk voor iedereen, man en vrouw. Een ander voordeel van Elizabeth is wellicht dat ze ongeschonden was, een bloem die nog geplukt moest worden en vrij van geslachtsziekten die als fraai souvenir waren meegenomen uit de Nieuwe Wereld. Uiteindelijk durf ik wel te stellen dat Elizabeth, ondanks haar wellicht wat dominante karakter en bleke kleur, zeker geen onaantrekkelijke vrouw is naar hedendaagse maatstaven. Of het vroeger een begeerlijke babe was die menig mannenhart sneller deed kloppen, is nog maar de vraag, maar mocht er ooit de mogelijkheid bestaan te daten met historische figuren, dan staat zij bovenaan mijn lijstje. Machtig en mooi, de ideale combinatie.

45

Oorlogsgerechten met hongersaus


In Nederland ging tijdens de Tweede Wereldoorlog het eten op de bon, om zo het beschikbare voedsel op een eerlijkere manier te verdelen onder de bevolking. Toen de voedselschaarste toenam verdwenen producten zoals vlees, melk en eieren langzaam uit het Nederlandse dieet. Nederlanders moesten steeds creatiever hun magen vullen, en dit resulteerde in onderstaande bijzondere gerechten. Hester Borm

Tulpenbollenstamppot
Benodigdheden: 2 kg tulpenbollen 2 kg aardappelen 4 kg rode kool Zout Bereidingswijze: 1. Verwijder de krans en bast van de tulpenbollen en spoel ze goed schoon. Snij hierna de bol overlangs door en haal de groene pit eruit. 2. Kook de aardappelen en rode kool in een pan in ca. 20 minuten gaar 3. Kook de tulpenbollen in een andere pan in ca. 7 minuten gaar. 4. Meng hierna de aardappelen, rode kool en tulpenbollen en breng ze met zout of andere specerijen op smaak.

Bonentaart met vanillesaus


Benodigdheden: 200 gr bruine bonen 150 gr suiker 25 gr cacao 1 ei Vanillesaus Bereidingswijze: 1. Kook de bonen en steek ze door tot ze puree worden. 2. Breek het ei open en scheid het eiwit van de eierdooier. 3. Klop het eiwit stijf. 4. Voeg nu de suiker, cacao, eierdooier en het opgestijfde eiwit toe aan de bonenpuree. 4. Doe de massa in een goed ingevette vorm. 5. Zet deze in de oven en laat de taart 45 minuten bakken op lage temperatuur. 6. Haal de taart uit de oven en laat deze afkoelen. 7. Dien koud op met vanillesaus.

Melksoep
Benodigdheden: 1 liter melk 20 gr poedersuiker 2 lepels tapioca of zetmeel Snufje zout Bereidingswijze: 1. Breng de melk aan de kook met zout en suiker, en voeg zodra deze kookt de tapioca toe. Hierna nog 10 tot 15 minuten laten doorkoken. Meer weten? A Geurts, Oorlogskookboek, RoermondMaaseik, 1940 A. Goud, Voorschriften en recepten voor de keuken in oorlogstijd, Den Haag, Electrische Drukkerij, 1941 C.J. Ooms-Vinckers, Ons dagelijksch brood; goede maaltijden in oorlogstijd, Amsterdam, 1940 Mia de Kok, Koken. Nu!, Wageningen, 1942

46

How to spice up your love life Medieval style


Liefde gaat door de maag
Het zal vrijwel iedereen bekend zijn dat liefde niet alleen maar draait om gevoelens. Als een geliefde niet kan koken, is het al snel bekeken met de relatie. Daarom geeft de Galapas jullie wat advies over ingredinten die, zelfs al kun je niet koken, je avond toch nog enigszins kunnen redden. Omdat hedendaagse kookboeken om je liefdesleven wat meer pit te geven niet veel meer ingredinten gebruiken dan chocolade, slagroom of een enkel stukje fruit, is er voor dit artikel teruggegrepen op verscheidene edities van de Tacuinum, het middeleeuwse gezondheidsleerboek bij uitstek. Evert Verhoeven
Voorgerecht Een eenvoudig en bijzonder smakelijk gerecht is gekookte artisjokkenharten, besprenkeld met citroensap en dille. Reeds bij de Romeinen en Grieken was bekend dat deze combinatie erg aantrekkelijk was, zeker omdat de artisjokkenharten zoet van smaak en licht verteerbaar zijn. Daarnaast geven de citroen en dille er een frisse smaak aan, waardoor er een bijzondere smaaksensatie optreedt. Hierbij kan het beste een glaasje Cynar-likeur worden gedronken, een uit artisjokken en kruiden gestookt aperitief. Voor wie echter een echt afrodisiacum als voorgerecht wil, is er volgens de tacuinia eigenlijk maar n mogelijkheid: de oester. Een dier dat vol aminozuren zit, die op hun beurt weer de hormoonniveaus positief benvloeden. Twee oesters per persoon moet meer dan voldoende zijn, en bedenk: slijmerig, maar smakelijk. Hoofdgerecht Volgens de Tacuinum van Rome zijn met name een aantal ingredinten zeer bevorderlijk voor je seksleven. Zo zijn schaaldieren een echte aanrader en wordt gesuggereerd dat met name zachte delen van dieren, het liefste organen als nier en lever, je lust en vruchtbaarheid kunnen verhogen, mits in matigheid genuttigd. Het zijn echter vooral kruiden en groenten die door verschillende kruidendit donkere lekkernij in Europa werd ook de traditie van chocolade als afrodisiacum overgenomen en weet tot op heden deze reputatie te behouden. Of het daadwerkelijk die functie bezit, wordt nog steeds hevig bediscussieerd, maar n ding is wel zeker: het zorgt voor een betere bloedsomloop, wat weer kan leiden tot een warmer, gelukkig gevoel. Voor wie geen behoefte meer heeft aan een toetje, geven alle tacuina nog een bijzondere oplossing om de lust een beetje verder op te wekken, die clich klinkt: seks 'bevordert de drang tot bijslaap.' No go's Na een aantal zeer nuttige ingredinten te hebben genoemd, toch een kleine waarschuwing voor ingredinten die al je harde werk in de keuken teniet doen. Venkel en eikels zijn, als je voor een vrouw kookt, een absolute afrader. Venkel verergert vrouwenkwaaltjes en de tannine in de eikels heeft de eigenschap om de hormoonhuishouding flink te verstoren. Wie nog een leuke nacht tegemoet wil zien, kan tevens het beste kappertjes mijden, aangezien deze een remmende werking op zowel de bloedsomloop als de spermaproductie schijnen te hebben. Ook een geelkleurige dessertwijn is uit den boze, omdat deze 'de drang tot bijslaap vermindert.'

boeken een werking als afrodisiacum wordt toegeschreven. Zo worden truffels en kastanjes geroemd om hun (tot op heden onbewezen) werking en worden ook gewassen als uien en knoflook, waarvan is bewezen dat het de hormoonspiegel verhoogt, genoemd als lustopwekkende lekkernijen. Opvallend is echter een ingredint waar alle tacuinia het over eens lijken te zijn: waterkers.

Hiervan kan men een heerlijke salade maken, aangevuld met een stukje fruit uit de Nieuwe Wereld: de pomme d'amour, in de lage landen beter bekend als de tomaat. Natafelen Voor het nagerecht raden wij aan om gebruik te maken van de onbetwiste favoriet onder de afrodisiaca: chocolade. Reeds bij de Azteken werd deze vrucht beschouwd als een lustopwekkend middel, dat geassocieerd werd met de vruchtbaarheidsgodin Xochiquetzal. Bij de introductie van

47

Nice to meet you


Sonja Nettelbladt
Who: Study: Home university: When: What:
1. Why did you decide to study at VU University? I was born and raised in Stockholm, Sweden. It is a fantastic city; it is beautiful and diverse, filled with culture and nature. It is where I have my friends, my family and so many of my memories. But after twenty years walking down the same streets, doing the same things, hanging out with the same friends I felt ready to see something new. I did not want to travel somewhere else; I wanted to live somewhere else. I wanted to get to know another city and another culture as well as I knew Stockholm. To do a year of exchange studies was the perfect way to move abroad and still continue my studies. As a student of History of Arts I did not have that many cities to choose from for my exchange, but I did not mind. I had been to Amsterdam several times before and really liked the city, so it felt like a natural choice. 2. What do you do at VU University? I chose three different courses at the Faculty of Arts Introduction to Cultural History, Remix: Remediation and Fandom and Creativity: Between Art, Industry and Culture. For me, it was a new experience to study several courses simultaneously, as I was used to

Sonja Nettelbladt Bachelor in History of Arts, year 2 Stockolm University, Sweden Two semesters, 2011/2012 Exchange studies through Erasmus
I started to get used to everyday life with studies, friends, training, biking and night life. I started to find my way around the city and found my own favourite spots and places. I got a new bankcard and a new phone number; I found myself a life in Amsterdam. I tried to learn more about the Dutch culture. I found many things similar to the Swedish culture, but I was amazed by the honesty and bluntness of the Dutch people, all the bread and fried food they ate, and the pride they seemed to feel over Dutch liberalism. I find it hard to understand the tolerance towards drugs and prostitution, something that many Dutch seem to be proud of. I understand the positive aspects of legal prostitution, but I cannot agree with them. However, the liberal and honest attitude of the Dutch does have many benefits. I appreciate the acceptance towards people with different ethnicities, backgrounds and sexual preferences, and the honesty and helpfulness I felt as a newcomer. But sometimes the liberal frankness is too much. There is a fine line between openness and rudeness, which I think is not as clear in the Netherlands as it is in Sweden. The Dutch people are honest and open, but they are not afraid of stepping on someone's toes. When I saw Sinterklaas approach Amsterdam in a boat filled with his

take courses one at a time. However, I found it easier than I had expected. Even though it was sometimes hard to keep track of all the lectures and homework, the different courses supplemented each other. I also chose to take an evening course in Dutch during the beginning of the semester. It gave me even more homework, but it also gave me some basic knowledge of the new and strange language. 3. Has it been hard to arrange your exchange? After I sent in my application for exchange studies at VU University, I was subjected to some eight months of bureaucracy. There were forms to be filled in, scholarships to apply for, papers to sign, choices to make. Even though I had help from both my student coordinator at Stockholm University and the student coordinator at VU University, there were many moments of anxiety and doubts. But then suddenly all the papers were signed, my bags packed, and I was on my way to Amsterdam. 4. How do you like living in Amsterdam? The first weeks of my stay here were intensive. There were so many new things to explore; people, school, home and even a whole city. It was both exciting and exhausting. Slowly,

48

Zwarte Pieten I could not believe my eyes. I wondered if the post colonialism had not reached the Netherlands yet. To dress white people up as black people in silly costumes, to follow and help a white old man dressed like the pope, was something way beyond my imagination. 5. Have you experienced any difficulties when it comes to language? I did not feel the language barrier to be much of a problem. The Dutch speak English very well compared to many other European nations. I was used to read and write in English, as well as listen to English speaking teachers. Even though some of my teachers were not completely fluent in English, I felt that they were all able to make clear and understandable lectures. It was worse when it came to discussions in class. It is hard to express yourself as nuanced and varied in a language that is not your mother tongue. This was a problem both for me and for many other students. It was sometimes frustrating to not be able to express your thoughts, but it was easier when you were in the same exposed position as the rest of the class. As I did not speak Dutch before going on exchange, I attended an evening course in Dutch at the university. It was nice to learn a little bit if Dutch, even though it was not the easiest. I did not practice it that much outside of classes, as I spent most of my time

with other exchange students. The Dutch people seem to like speaking English, and they do it well, so I did not really use my new language skills very much. Still, I felt my Dutch language course to be a part of my cultural exchange. 6. During your exchange, what has been the most beautiful (or least beautiful) moment? Amsterdam is a beautiful city, especially at night time. When the markets have closed and the streetlights are lit, the city looks like something from a fairytale. To bike along the narrow streets then and to see the lights from the city reflected in the canals must be among the most beautiful experiences I have had during my stay. 7. Suppose you are given the opportunity to go on exchange again. Would you choose for VU University or would you rather go elsewhere? If I could reverse time and do my exchange again, I would definitely choose to go to Amsterdam and VU University. But if I would go on another exchange, in the future, I would choose something else. It has been a wonderful, but tough, experience in a fantastic city, but there are many fantastic cities in the world that I would love to travel to. When I am done with my exchange in Amsterdam I will have been here for almost a year. If I get the chance to stay that long in a new city again, I would take the chance to get to know another city

the way I have got to know Amsterdam. 8. What is your advice for students who are willing to go abroad? My first semester of exchange studies at Vrije University has been both wonderful and tough. It has been wonderful to get to know a new city, to meet so many new people, to attend so many interesting lectures and to encounter so many new cultures. I have grown as a person and as a student. But it has also been tough. Even though Stockholm is just two hours away, it has sometimes felt like the other side of the world. Sometimes I missed my family terribly, I missed those streets that I had walked on for twenty years and the friends that knew me better than myself. It has been a challenge to move alone to a foreign country, but it is a challenge that I am very happy to have taken on. I would recommend everyone to also take on that challenge and go on exchange. It might be tough, but it is definitely worth it.

49

Alumni aan
Sander Heijne, verslaggever
Deze keer een interview met een jonge journalist, Sander Heijne, sinds april 2010 werkzaam als verslaggever bij De Volkskrant Jolanda van de Beld
Gestudeerd: 2004-2007 Bachelor Europese studies variant Geschiedenis aan de UvA, 2007-2008 Master Geschiedenis van Internationale Betrekkingen, 20082010 Master Journalistiek (beide masteropleidingen ook aan de UvA) Huidige baan: verslaggever economie bij De Volkskrant

Je hebt geen geschiedenis aan de VU gestudeerd, wat heb je precies gedaan?


In eerste instantie heb ik wel aan de VU gestudeerd: bewegingswetenschappen. Daar ben ik na twee jaar mee gestopt. Eigenlijk wilde ik altijd al geschiedenis studeren, op de middelbare school vond ik dat een leuk vak, het was ook het enige vak waarvoor ik op mijn eindlijst een negen had. Maar ik dacht dat je met de studie geschiedenis alleen maar leraar kon worden en dat leek mij niets. Uiteindelijk ben ik aan de UvA Europese studies gaan doen, ik koos daarbij de richting geschiedenis. Je volgt dan de helft van het bachelorprogramma van geschiedenis en de andere helft zijn vakken van Europese studies. In feite studeer je dan moderne Europese geschiedenis. Vervolgens heb ik de master geschiedenis van internationale betrekkingen gedaan en ben ik afgestudeerd als historicus.

Maar je bent journalist geworden, had je dat al bedacht toen je begon met je studie aan de UvA?
De keus om toch geschiedenis te gaan studeren heb ik vooral gemaakt omdat dat was wat ik leuk vond. Ik had al gemerkt dat als je een beetje met succes wilt studeren, het wel handig is als je de studie leuk vindt. Mijn idee was toen dat ik wel zou zien wat ervan kwam en waar ik terecht zou komen. In mijn achterhoofd had ik toen al wel het idee dat ik misschien de journalistiek in wilde, maar het had ook nog totaal iets anders kunnen worden. Na mijn geschiedenismaster heb ik de duale master Journalistiek aan de UvA gedaan en zo ben ik uiteindelijk hier terecht gekomen. De keus voor de master internationale betrekkingen heb ik ook niet pers gemaakt met het oog op een journalistieke carrire, ik vond het een leuke richting. Wel had ik toen al bedacht dat ik de Journalistiekmaster wilde doen.

Om daar toegelaten te worden ben ik tijdens mijn geschiedenismaster stage gaan lopen bij het Historisch Nieuwsblad. Daar heb ik een leuke tijd gehad en ik was zeker van mijn keuze voor journalistiek.

Wat was je eerste baan na je studie en hoe kwam je bij je huidige baan terecht?
Mijn eerste baan was eigenlijk al tijdens mijn master Journalistiek, ik werkte toen freelance voor onder andere nrc.next. Na mijn master heb ik samen met drie anderen een kantoor voor freelancers opgericht in het oude Volkskrantgebouw, dat loopt nog steeds goed. Enkele maanden na die oprichting kreeg ik een baan bij De Volkskrant, waar ik nu dus bijna twee jaar werk als economisch verslaggever.

Merk je dat de studie geschiedenis nuttig is in je werk als journalist?


Het is zeker een goede vooropleiding. Als historicus kun

50

het woord
economie bij De Volkskrant
je leunen op een goede algemene ontwikkeling, dat komt vaak goed van pas. Natuurlijk is journalistiek wel echt een ander vak dan historicus. Je moet leren hoe je een stuk goed opschrijft voor de krant en wat nieuws is. Journalistiek schrijven is totaal anders dan je als historicus gewend bent. Maar het is allemaal te leren. Wat heel erg helpt met geschiedenis is dat je vrij makkelijk verbanden legt en grotere ontwikkelingen ziet. Je hebt al geleerd hoe je goed en structureel onderzoek doet, die capaciteit en de analytische blik heb je op de universiteit geleerd. Juist als historicus zit je eindeloos teksten door te nemen en bronnen te raadplegen. Als journalist is dat precies waar je ook mee bezig bent: proberen een verhaal te destilleren. Het voordeel van journalistiek boven historisch onderzoek is dat je bronnen vaak nog leven, en je ze rechtstreeks vragen kunt stellen. Wat weer als nadeel heeft dat ze ook boos kunnen worden als je iets negatief over ze bericht...

Tegenwoordig ben je bij De Volkskrant bezig met economie, maar hoe zit het met geschiedenis? Doe je daar nog wat mee?
Toevallig schreef ik vorige week nog een artikel over de haven van Rotterdam, een historische

schets van hoe het was in vergelijking met hoe het tegenwoordig eruit ziet. Zo is er af en toe nog wel eens een soort van historische krent in te brengen. Als freelancer schreef ik soms ook voor het Historisch Nieuwsblad. En in het kader van een special van Het Parool over de geschiedenis van Amsterdam in een special van 'PS van de week' heb ik ook eens twee historische verhalen gemaakt. De interesse voor geschiedenis is er nog altijd. Nu uit zich dat vooral in de boeken die ik lees als ik vrij ben. Maar ik sluit niet uit dat ik me in de toekomst ook professioneel weer meer met geschiedenis ga bezighouden.

Wat is het belang van de studie geschiedenis volgens jou? De manier van onderzoek doen, de brede kennis die je opdoet, het kunnen zien van verbanden?
Je moet vooral geschiedenis gaan studeren omdat je het leuk vindt. Natuurlijk is het een belangrijke studie, maar dat geldt voor zoveel opleidingen. Als je een studie doet die je leuk vindt, dan heb je een fantastische tijd. Ik vond het geweldig, ik heb er echt nooit spijt van gehad. Je wordt misschien nergens specifiek voor opgeleid, maar als je creatief bent kun je overal aan de slag.

51

Galapas agenda
Ht overzicht van alle historische activiteiten februari-mei 2012

Algemeen
Februari 29: Sportquiz bij Merlijn Maart 14: Historisch Caf 17: Masterdag VU April 11: Historisch Caf Mei 9: Historisch Caf

Tentoonstellingen
In Amsterdam Rijksmuseum Ottomania: de Turkse wereld door Westerse ogen (1500-1750), 28 februari -23 april Hermitage Rubens, van Dyck & Jordaens: Vlaamse schilders, tot 16 maart Joods Historisch Museum Jodendom. Een wereld vol verhalen, tot 15 april Allard Pierson Museum Etrusken. Mannen met macht, tot 19 maart UvA Bijzondere Collecties The printed book: a visual history, 8 februari 13 mei Teylers Museum Hulde! Verering in de Gouden Eeuw 6 mei Teylers Museum Ottomaans Turkije 24 februari 1 juni Tropenmuseum De dood leeft 26 augustus Buiten Amsterdam Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) Vrouwen van aanzien, tot 19 maart Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) Tuinen van de farao's , 27 april 2 september Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) Eilanden van de goden , 18 april 2 september Valkhof (Nijmegen) High Tech Romeinen, tot 5 maart Valkhof (Nijmegen) Waarom godinnen zo mooi zijn: liefde en schoonheid in de oudheid, 24 maart-12 augustus

You might also like