You are on page 1of 142

ORDE DER VERDRAAGZAMEN

SLEUTELS JAARGANG 1962-1963


CURSUS 2 HET BEELD DER WERKELIJKHEID

Eerste Les................................................................................................................... 2
WERELDGESCHIEDENIS. ...................................................................................................... 2
DE HIËRARCHIE IN DE WITTE BROEDERSCHAP............................................................................ 12
OVERPEINZING ............................................................................................................... 18
Tweede Les............................................................................................................... 20
ACHTERGRONDEN ............................................................................................................ 20
MODERNE MYSTIEK I ........................................................................................................ 32
VOGELVLUCHT ................................................................................................................ 35
Derde Les. ................................................................................................................ 37
HET WERK IN DE SFEER ..................................................................................................... 37
WERKEN OP DE WERELD .................................................................................................... 39
MODERNE MYSTIEK II ....................................................................................................... 45
KOSMOS ...................................................................................................................... 51
Vierde Les................................................................................................................. 53
WEDERKERIGE BEÏNVLOEDING ............................................................................................. 53
DE BEWUSTE WISSELWERKING. ............................................................................................ 60
DE MOTIEVEN VAN EIGEN HANDELEN. ..................................................................................... 61
BLIKSEMFLITS ................................................................................................................ 66
Vijfde Les. ................................................................................................................ 67
INWERKING ................................................................................................................... 67
DE MENSELIJKE MAGIE. ..................................................................................................... 69
SFEREN........................................................................................................................ 71
LOTSBESTEMMINGEN ........................................................................................................ 75
EEN SPREUK .................................................................................................................. 80
Zesde Les. ................................................................................................................ 81
INNERLIJKE WEG EN SFEER. ................................................................................................ 81
DE ZON........................................................................................................................ 89
HET DOEL VAN DE STOF. .................................................................................................... 90
VISIOEN ....................................................................................................................... 92
Zevende Les. ............................................................................................................ 93
INWIJDING, BEWUSTWORDING EN DE WERKELIJKHEID.................................................................. 93
DE KRACHT VAN HET LICHT. ...............................................................................................100
Achtste Les. ............................................................................................................ 105
VERBORGEN WERKELIJKHEID. .............................................................................................105
SUBJECTIEVE BELEVING ....................................................................................................111
GASTSPREKER ...............................................................................................................115
COMMENTAAR OP DE VORIGE LEZING.....................................................................................117
Negende Les. .......................................................................................................... 118
DE INNERLIJKE WERELD. ...................................................................................................118
MEDITEREN, CONTEMPLEREN EN INCANTEREN. .........................................................................125
GASTSPREKER ...............................................................................................................128
DE WIJZE BIJ DE VIJVER....................................................................................................130
Tiende Les. ............................................................................................................. 132
DE WERELD VAN VANDAAG.................................................................................................132
DE NIEUWE TIJD. ...........................................................................................................138
MEDITATIE ...................................................................................................................142

1
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

EERSTE LES - WERELDGESCHIEDENIS

De geschiedenis van de wereld is niet alleen de geschiedenis van de mensheid. Wanneer wij
n.l. lang voordat de mens dit tranendal betreedt de aarde zien, dan treffen wij daar al
verschillend levensvormen aan in verschillende ontwikkelingsfasen. Wij ontdekken, dat er in -
wat men tegenwoordig de evolutie noemt - wel degelijk een zekere regelmaat zit, een leiding.
Het is daarom niet redelijk een wereldgeschiedenis alleen daar te beginnen, waar de eerste
mens tot het besluit komt dat hij meer weet dan de dieren rond hem. We zullen dus verder
moeten teruggaan.
Op het ogenblik, dat op de wereld het eerste leven kan ontstaan, is er sprake van een intense
inwerking van de zon op de aarde. Deze zon – zoals elke planeet en elke ster – heeft een
persoonlijkheid.
Later wordt dit voor een deel erkend, doordat men overal een zonnegod en op vele plaatsen
een zonne– of vuurverering of aanbidding vindt.
In deze tijd zendt de zon haar krachten uit. En in de wateren op aarde (toen geringer in
hoeveelheid), de bewolking (het watergehalte in de atmosfeer was daarentegen groter) het
breken voor een kort ogenblik van het wolkendek en een gunstige oplossing van zouten in het
water, vormen zich dan een soort eiwitcellen, die wij nog niet tot de levende wezens maar wel
tot het half-leven moeten rekenen. In deze solutie ontstaat een vorm van celdeling,
celvermenigvuldiging En daarmede zouden wij kunnen zeggen, is er iets gevormd, dat doet
denken – zij het op een zeer laag vlak – aan een wat complexer organisme van plantaardige
geaardheid, dat we tegenwoordig ook nog vinden.
Een tweede ingrijpen vindt plaats; en eigenaardig genoeg juist op het ogenblik, dat alleen de
sterkere half-eiwitten zich hebben gehandhaafd. Er zijn dus andere levensvormen vergaan.
Een tweede bestraling met een zeer hoge hardheid en intensiteit roeit het merendeel van de
bestaande cellen uit. Enkele zijn zo vast georganiseerd, dat er zich bij hen een mutatie
voltrekt. Er is een kleine verandering in de kern en wij vinden het eerste eencellige wezen op
aarde.
Wanneer de zon een dergelijk ingrijpen op aard doet plaatsvinden dan geschiedt dit niet alleen
met de zuiver technische middelen, die de mens van heden zo graag beschouwt. Er is sprake
van een groot aantal entiteiten en krachten, die behoren tot de zon en tot de aarde. Men kan
niet zeggen dat dit wezens zijn, die nog nooit geleefd hebben, maar wel dat ze de menselijke
vorm, zoals u haar kent, nimmer hebben aanschouwd. Gezamenlijk bouwen zij nu de
verschillende rassen op.
Er is vooral in deze eerste tijd sprake van een zeer bewuste beïnvloeding van de wereld door
het scheppen van temperatuurverschillen, turbulenties, zowel in de wereldzeeën als in de
atmosfeer. Er worden bewust uitbarstingen veroorzaakt daar, waar levensvormen niet langer
levensvatbaar blijken. En met deze regelingen, waarbij de geest de direct op de stof heeft
ingewerkt, begint de enorme taak het scheppen van voertuigen, die geschikt zijn om een
hoger geestelijk bewustzijn te dragen en te ontwikkelen. Van hieruit kan ik het u misschien
kort schetsen, want alle tussenvormen zullen u niet interesseren.
Oorspronkelijk voeden de celdiertjes zich met mineralen, de opgeloste zouten, die
voornamelijk in de wereldzeeën aanwezig zijn. Daarnaast ontstaat een tweede soort, die aast
op datgene, wat zich met mineralen voedt. Zodra de meercelligen zich ontwikkelen, ontstaat
de derde soort, de feitelijke predator, die jaagt op datgene, wat dus reeds andere cellen eet.
Van een groot onderscheid kan geen sprake zijn, maar er kan worden gesteld, dat de zich
alleen met zouten en mineralen voedende overeenkomt met het latere plantaardige leven.
Degenen, die zich voeden met voornoemde cellen de planteneters, en de wat grotere, sneller

2
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

bewegende celorganismen, welke dus die eencellige jagers of grazers weer verzwelgen zouden
kunnen worden gezien als overeenkomende met de vleeseters.
Bij de volgende ontwikkeling blijkt nu, dat de plant (dus degene die zich met mineralen voedt
en daardoor de minste eisen stelt) het gemakkelijkst ontwikkeld kan worden.
Het eerste plantaardige leven op deze wereld ent taai op de vastelanden; meestal eerst op
slikken, later ook in moerassen. Dat zijn dus planten, die zich met mineralen voeden en in die
periode voor een deel zelfs enigszins beweeglijk zijn. Wij kennen daar verschillende
plantensoorten, die alleen maar een paar paden in de bodem of in het moeraswater stulpen,
maar wanneer er temperatuurverschillen of stormen zijn; zich eenvoudig laten wegdrijven.
Wat er nodig is om een groot vaste land te beplanten is al heel gauw duidelijk: een snelle en
eenvoudige verspreiding van een organisme, dat zoveel mogelijk is aangepast aan de
heersende temperaturen en levenscondities. Vergeet daarbij niet, dat de zuurstof-stikstof
verhouding in die dagen heel anders ligt. Het resultaat is o.m. een groot aantal varenachtigen
en een groot aantal mossen of lichen.
Daarnaast komen dan allereerst, door dit overdadig voedsel aangetrokken, uit het water de
planteneters. Deze echter worden op hun beurt groter, interessanter en belangrijker en dus
zullen de sterksten onder de vleeseters eveneens, zij het aarzelend, het vasteland gaan
betreden.
De atmosfeer is zo verzadigd met water, dat je alleen kunt spreken van een wat meer of wat
mindere dichtheid van vloeistof.
Het leven dat tot stand komt wordt nu geestelijk bestudeerd. En daarbij gaat men allereerst uit
van het standpunt, dat plantaardig leven levenscondities moet scheppen, die gunstig zijn voor
een ideale ontwikkeling. Dit betekent, dat zij voor een groot gedeelte niet giftig moeten zijn;
ze mogen wel beweeglijk zijn. Sommige zijn zelfs prooizoekers en beschikken dus over
tentakels of andere apparaten, waarmee ze dus kleinere levende wezens te pakken kunnen
krijgen. Maar noodzakelijk is overvloedig voedsel; en een zo overvloedig voedsel, dat het
merendeel van de planteneters op den duur de sterkste vertegenwoordigers aan land zal
zetten. Hieruit komt een soort amfibieën voort, welke zich later dan wel weer zullen splitsen in
vele klassen. Een deel van hen blijkt echter niet in staat om verder dan de kustmoerassen
door te dringen.
Ook blijkt, dat het plantaardige leven zich te dele terugtrekt in de wereldzeeën en omdat er
nog geen vaste genetisch eigenschappen zijn, ontstaat er ook in de wereldzee een zekere
plantengroei. Wat u op het ogenblik daarvan over ziet (de algen, wieren enz.) is maar heel
weinig vergeleken met vroeger. Als u echter goed kijkt, zul u ontdekken dat bepaalde wieren –
in uw eigen tijd nog – een overeenstemming vertonen met bepaalde varens. Als u de z.g.
hertshoornvaren neemt en het z.g. knop- of koraalwier, dan zult u ontdekken, dat er een
zekere vormgelijkheid bestaat.
In deze dagen worden voor het eerst vormen gefixeerd en wel aan de hand van behoefte. De
geest, die dat heeft gedaan, zal vervolgens moeten proberen om zo snel mogelijk de
levensvatbare wezen te scheppen, die een zekere heerschappij over hun omgeving kunnen
uitoefenen. En zo ontstaat – schrikt u niet – reeds in deze tijd een hoeveelheid speciale
groeistoffen, die eigenschapbepalend zijn en die kunnen worden geacht verwant te zijn aan de
huidige hormonen.
Die beïnvloeding voert op den duur tot wezens, die wij – alleen vergelijkenderwijze dus –
zouden kunnen zien als een soort robben. Zij leven n.l. in kolonies; hoofdzakelijk in
beschermde bochten, daar waar grote moerassen in de nabijheid zijn en een overvloedige
plantengroei is. Hier ontstaat een groepsleven, dat nu geregeld wordt door bepaalde sociale
instincten. Dat is dus betrekkelijk vroeg. Overigens, voorouders van deze wezens hebben dus
eerst door hardheid moeten leren, dat zij alleen gezamenlijk de juiste weg konden vinden en
daardoor hun eigen jacht- of graasterrein konden vrijhouden van grote vijanden.
Deze eerste groepen zijn planteneters. Zij beginnen langzaam maar zeker contact te krijgen,
omdat er een geringe mogelijkheid tot denken en voelen ontstaat. Dit ligt lager dan het
3
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

gemiddeld instinct van de tegenwoordige huisdieren, die u kent, maar het is groot genoeg om
de invloed van een geest direct te ondergaan. Selectie brengt deze wezens ertoe om in hun
koloniën contact te maken met de door hen als goden vereerde manifestaties van hogere
geest, die zich meestal voordoen als een soort lichtende zuil of lichtbundel en waaraan men
later zelfs zekere offers brengt. In het begin zijn dit symbolische offers, steenoffers, de
opbouw van het altaar, dat dus uit kleine stukjes steen – veel is er nog niet – en
plantenstengels wordt opgebouwd; later ook vruchten. Wanneer wij het precies nagaan, dan
hebben wij te maken met de directe voorouders van de mens; d.w.z. in rechte lijn (overigens
ook van de apen), die op een bepaald punt in de ontwikkeling een ander weg hebben gekozen.
Van de grote vleeseters ontwikkelen enkele zich zeer snel en wij krijgen te maken met de
hagedis-achtigen. Deze hagedis-achtigen vallen dan uiteen in wat men zou kunnen noemen:
omnivoren; d.w.z. wezens die zich hoofdzakelijk met plantaardige voeding tevreden stellen en
zo nodig ook wel eens vlees eten. Je zou kunnen zeggen: ze merken het haast niet.
Vervolgens ontwikkelt zich daaruit de absolute vleeseter. Later vinden wij bij de sauriërs een
van de meest verschrikkelijke: de tyrannosaurus rex giganticus. Dat is heel aardig; de koning
schijnt wel een allesverslinder te moeten zijn, want anders zouden ze deze tyrannosaurus
zeker geen “koning” hebben genoemd.
De sauriërs staan echter in het begin nog op de achtergrond. Want vreemd genoeg ontwikkelt
zich een derde levensvorm. Die levensvorm splitst zich en wij vinden daarvan de crustaceeën
(de gepantserden) ook in uw eigen tijd nog als zeebewoners; zoals krabben, kreeften,
garnalen enz. Op het land blijken ze zich ten dele te ontwikkellen tot een soort insect. Het zijn
insecten, die vermoedelijk door de voor hen gunstige condities komen tot de eerste werkelijke
vorm van beschaving. Dit ligt nog voor het keizerrijk Mu.
In deze eerste beschaving ontstaat reeds een begin van ruilhandel en een begin van
koloniebouw. Maar terwijl de sociale samenhangen in de gemeenschappen steeds sterker
worden, blijkt er gelijktijdig een grote agressiviteit te zijn. Deze agressiviteit plus een zeer
vergaande specialisatie beperken de levensvatbaarheid van deze rassen, die u zich in sommige
gevallen het best kunt voorstellen als mieren van ongeveer de grootte van een Shetland pony.
Er zijn ook nog wel andere typen bij, maar ik geef dit als voorbeeld.
Hun beschaving gaat na ongeveer een 30.000 jaar te gronde, doordat alle genetische
eigenschappen a.h.w. worden gecentreerd in enkele daarvoor bestemde individuen; zoals u de
koninginnen kent bij de insectenvolkeren. Een grote stimulans valt weg en de volkeren zelf
blijken opeens veel kwetsbaarder te worden. Het ras wordt kleiner. Het heeft een periode van
behoorlijke grootte en omvang gehad, dit wordt nu kleiner.
Gelijktijdig beginnen de hagedissen en de sauriërs, die tot op dit ogenblik niet zo
buitengewoon groot zijn geweest (sommige hebben een tafelhoogte bereikt maar niet veel
meer), zich sterker te ontwikkelen. De atmosfeer begint enigszins neer te slaan; d.w.z. de
wereldzeeën breiden zich uit en daardoor zullen ook een groot gedeelte van de continenten
meer met planten en moerassen bedekt worden. Er ontstaan sauriërs, die een betrekkelijk
groot denkvermogen hebben.
Ik wil hier gaarne even van de gelegenheid gebruik maken om iets recht te zetten.
In die dagen was het leven zeer gevaarlijk. De eerste poging van de lichtende geesten om een
groepsmentaliteit te scheppen (een denkvermogen dat dus beschermd zou worden door het
grote aantal delen, dat er in samenwerkte) was dus mislukt. Hun tweede poging was het
ontwikkelen van een dubbele besturing, waarbij een groot gedeelte van de geheugencentra
plus een groot aantal van de zenuwcentra zich bevonden in de borstkorf of vlak onder de
borstkorf van deze wezens. De hersenen, die met de directe waarnemingsorganen te maken
hadden, dus gezicht – wat overigens tamelijk zwak en slecht was – reuk, gehoor en een deel
van de gevoeligheid, die bij de kop over het algemeen het grootst was en verder bij vele in
een kam zat, die zich van de kop tot soms de staart toe uitstrekte) vonden wij dus in de kop
zelf. Deze splitsing van functies blijft een lange tijd bewaard.

4
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Wanneer echter de aarde langzaam maar zeker droger wordt en haar temperatuur lager, zijn
de sauriërs een belasting geworden. Dan kun je ze natuurlijk alleen door hun grootte
vernietigen, maar dat heeft weinig zin.
Er ontstaat dan van uit de zon een hernieuwd ingrijpen, waardoor verschillende rassen
gelijktijdig worden beïnvloed. Want gedurende de periode dat de sauriërs de grootste
ontwikkeling kennen en wij inderdaad ook gemeenschappen zien (b.v. de plexosaurus (?) heeft
de gewoonte om vaak in kudden te leven; de brontosaurus precies hetzelfde; de pterodactiel,
de vliegende hagedis leeft veelal in nestgemeenschappen, maar zoekt eigen jachtgebieden),
moet de zaak veranderen.
Nu zijn inmiddels de eerste warmbloedige vertebraten ontstaan. De noodzaak om
onafhankelijk van de omgeving te worden, waar de temperatuur niet meer zo gelijkmatig is en
de noodzaak verder om juist voor de grote vijanden zeer snel te kunnen vluchten en zeer snel
te kunnen reageren, hebben geleid tot een vorm, waarbij wij o.m. één hersenstelsel hebben,
niet meer twee, en een persoonlijk groot herinneringsvermogen, waarbij de eigenschappen
voor een groot gedeelte zijn vastgelegd in de voortplantingsorganen, zodat een zekere soort
vastheid a.h.w. is gegarandeerd.
Aardig is het na te gaan, hoe in de tijd, waarover ik spreek, het paard b.v. weliswaar
voorkwam, maar niet veel groter was dan een tegenwoordige foxterriër. In die periode begint
de ontwikkeling. Het paard en vele warmbloedige dieren worden groter. Enkele van hen
groeien enorm snel, zo snel dat ze eigenlijk de heersers van de aarde worden. Wij vinden
daaronder de sabeltijger, de wolhuid-rinoceros, de dubbele rinoceros, de mammoet en nog zo
wat van die heren. Niet te vergeten ook verschillende berensoorten, waarvan een holenbeer
ook wel een zeer grote omvang bereikt. Een hoogte – rechtop staand – van ongeveer 2½ tot 3
meter komt vaak voor. Gewichtmassa's van 900 kilo zijn zeer normaal.
Nu blijkt dat de beste ontwikkelingsmogelijkheid van de warmbloedige vertebraten is gelegen
in een aantal bosbewoners. Zij leven over het algemeen aan de grenzen van de moerassen, ze
zijn ook in staat om zich vlug genoeg te bewegen en zich te begeven in de richting van de
meer open vlakte, die dus nog niet een werkelijke toendra of woestijn zijn, maar een soort
parkachtig landschap; en deze krijgen bijzondere aandacht.
Hun voorouders hadden voortdurend contact met de geest. Ik heb dat reeds zo even
geschetst. Het resultaat is, dat deze wezens een zeer grote telepathische gevoeligheid hebben
en dat zij – meer dan de andere dieren – beschikken over middelen tot onderlinge
communicatie.
Wanneer wij deze dieren dan zien in de periode, dat zij zich in grootte gaan ontwikkelen (dat is
dus lang voordat de mens zich daarvan afscheiden) beschikken zij b.v. reeds in die dagen over
een betrekkelijk grote vaste woordenschat; beter gezegd: geluiden van 30 à 40 klanken. De
meeste dieren kennen er maar drie: honger, angstaanval en waarschuwing.
Deze wezens nu worden op bijzondere wijze beïnvloed. Men went hen eraan a.h.w. samen te
gaan met andere snellere en meer bekwame dieren. Hier is dus wel degelijk sprake van het
scheppen van een drang, die - schijnbaar instinctief zijnde – voortvloeit uit een telepathische
beïnvloeding door de grote leiders, die tot zover de evolutie in handen hebben.
De ontwikkeling zet zich nu verder ongeveer als volgt voort. Ik blijf dus fragmentarisch.
Op een gegeven ogenblik moet er een keuze worden gemaakt: ofwel mee te trekken met de
zich nu ontwikkelende planteneters, die voor de aankomende mens – welke inmiddels
omnivoor is geworden – een belangrijk deel van zijn voeding en zijn buit kunnen uitmaken,
dan wel te blijven in de bossen, waar nieuwe plantensoorten ontstaan met vruchten, die ook
wel smakelijk en beter eetbaar zijn. Bovendien ontwikkelt zich – zij het primitief – en wereld
van slakachtigen in de moerassen en op de bosgrond, welke eetbaar zijn.
Bij deze splitsing speelt verder de vraag een grote rol, of men een zekere vrije gemeenschap
kan aanvaarden, dan wel een absolute kuddegeest, waarbij men dus alleen de eigen familie en
de soortgenoten blijft aanhangen. Zij, die dit laatste kennen, worden de voorvader van de
apen; en vooral degenen onder hen, die sneller gegroeid zijn, komen een aardig eind in de
5
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

richting van de menselijke ontwikkeling, maar ze zijn op een dood spoor. Onder hen treffen wij
tegenwoordig nog aan de orang-oetan, de chimpansee en bepaalde bavianen.
Aan de andere kant ontstaat een aantal zich langzaam op twee voeten bewegende wezens, die
voor een groot gedeelte nog aapachtige eigenschappen hebben: Maar hun geheugen
ontwikkelt zich. Typisch is daarbij dat de sterkste ontwikkeling allereerst plaatsvindt aan de
achterkant van de hersenpan. Verder zijn alleen, wat u tegenwoordig noemt: de hersenlobben
ontwikkeld, die a.h.w. het ontvangapparaat vormen voor de invloeden van de leidende
geesten.
Deze wezens zijn eerst zwervend, doch komen langzaam maar zeker tot een beperkte
landbouw; en vreemd genoeg, jacht en landbouw tezamen voeren tot een gezeten leven.
Een paar natuurrampen zijn de oorzaak voor het ontstaan van een betrekkelijk grote
watervlakte tussen één van deze gebieden en het tegenwoordige Afrika. Het resultaat is, dat
zich hier een groep ontwikkelt, die niet zwerft, maar die een vaste maatschappelijke
verhouding begint te accepteren. Nog steeds bestaat de tamelijk scherp hellende gelaatshoek
(het doet nog denken aan de apen), maar toch wordt de hersenpan wat groter. En er is een
periode, dat het achterhoofd bijna koepelvormig wordt. Dezen zijn de eerste bewoners van het
later als het keizerrijk Mu aangeduide centrum van beschaving. De gewoonte van verschillende
andere volkeren om het achterhoofd te verlengen en eveneens koepelvormig te maken – hetzij
kunstmatig, hetzij door hulpmiddelen, als pruiken, enz. – zal waarschijnlijk voortkomen uit de
overleveringen van de grootheid van dit volk. Want in dit volk, dat dus telepathisch zeer
begaafd is, ontstaat een steeds bewuster contact met de beheersende geesten. Allen zijn nog
voortdurend onderworpen aan de drang der instincten voor zover het de voortplanting betreft,
maar daarnaast ontstaat een steeds geregelder leven.
De geest geeft leiding; en zo ontstaan stadsgemeenschappen en een wat primitieve techniek.
Opvallend is daarbij de het wiel in deze periode niet wordt uitgevonden (dat gebeurt later en
door de trekkende volkeren), maar dat men wel bepaalde imitaties van gelede poten probeert
te maken en daarmee inderdaad voertuigen weet te vervaardigen. De aandrijving ervan is een
vreemd mengsel van stoomaandrijving en het gebruik van radioactieve materialen. Maar
niemand weet precies, hoe dit functioneert, want dit komt uit de geest; d.w.z. uit de
tempelruimten – die voorlopig althans afgeschutte, ringvormige open plaatsen zijn, welke ook
nog worden vrijgehouden van begroeiing – waar de aanwijzingen werden gegeven via hun
profeten of wat wij zouden noemen mediums.
Het volk, dat zich hier ontwikkelt, wordt echter verwaand. Zo ontstaat ook hier een verstarring
van de maatschappij. En die verstarring brengt hen tot een krijg. Ze hebben reeds de
mogelijkheid gevonden om op bepaalde manieren, door gebruik te maken van stromingen (dus
nog zonder het gebruik van riemen of zeilen, dat komt pas in Atlantis), over te steken naar het
vasteland. Die strijd resulteert tenslotte in de ondergang van Mu, mede door het zich
terugtrekken van de geestelijke krachten.
Ondertussen heeft echter een deel van dit rijk zijn beschaving overgedragen aan volkeren, die
zich meer noordelijk hebben ontwikkeld; dus meer in de buurt van het huidige Libië, Arabië en
Zuid Indië. De trekkende volkeren beginnen hier nu een strijd en langzaam maar zeker
dringen zij op in de richting van de Goudkust. Daar blijken zij soortgenoten (wat betreft kleur
en raseigenschappen) op de eilanden te vinden. Het delen van deze beschaving doet het
Atlantische rijk ontstaan, dat in zijn eerste fase uiteen valt in een groot aantal
landbouwgemeenschappen, die jacht maar vooral ook visvangst kennen (al zijn het dan niet
direct de visjes van tegenwoordig; van een harinkje pakken was er toen nog geen sprake).
Deze volkeren volgen weer de oude gewoonte van Mu na: zij zoeken de open plaatsen en daar
treden zij – vaak via ingewikkelde rituelen en ook offers – in contact met de goden. Een deel
van hen behoudt niet alleen de telepathische vermogens, maar verscherpt deze aanmerkelijk.
Zij zullen later de priesterbroederschap worden, die – gedurende en periode van ruim 70.000
jaren – in direct contact blijft met de hogere geesten, die de evolutie op aarde leiden. Zij
splitsen zich rond de eerste Atlantische ramp in de wereldlijke priesterschap en de esoterische
priesterschap. De eerste wordt later de bron van de zwarte of grijze magie; de tweede zal de

6
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

witte magie beoefenen en de kern vormen van de leiding, die men nu nog de Witte
Broederschap noemt.
Ondertussen zijn de trekkende volkeren op het vasteland ook niet stil blijven zitten. Overal
ontstaan er stammen, meer of minder leden tellende, die voor zich aanspraak maken op een
bepaald rondgebied als jacht- en weideterrein. Het houden van dieren komt beperkt in zwang.
Het grootste inkomen is nog steeds de jacht; terwijl de rouwen vruchten zoeken. In deze
periode ontstaan ook de holenbewoners de gewoonten en de godsdienst van de
holenbewoners, zoals die nog heden uit de resten zijn af te lezen, zijn ook in deze periode tot
stand gekomen. Om u enkele voorbeelden te geven:
Onder de invloed weliswaar van Atlantis maar zeker toch niet door de Atlantiërs zelf worden
enkele tempels voor de zonnegod en de lichtende geest gebouwd, waarvan er één in Bolivia op
het ogenblik ruim 40.000 jaar oud is. Enkele resten zijn ervan gevonden. Men meende echter,
dat de vaststelling, gebaseerd op radioactieve golven van een bepaald element, niet juist kon
zijn, want 40.000 jaar geleden, zo zei men, konden er nog geen mensen zijn, die tempels
bouwden. Maar toch is het waar. Een groot gedeelte van deze ruïnes is echter begraven onder
het puin van vulkanische uitbarstingen.
De eerste ramp van Atlantis ontstaat door oorlog. Want dit volk is wel een eenheid geworden,
maar op den duur ontstaat er een belangenstrijd tussen wat wij kunnen noemen: de
versschillende eilanden en enkele, op de tegenwoordige vastelanden gevestigde koloniën. Deze
rijken en de koloniën komen in oorlog. Er wordt gebruik gemaakt van stoomkracht in
vulkanen: het toevoeren van water in de kraters van werkende vulkanen, hetgeen enorme
explosies veroorzaakt. De aarde is nog niet zo stabiel als op het ogenblik. Het resultaat is
fataal.
Het tweede rijk, dat overblijft, kent oorspronkelijk ongeveer twintig koningen. Maar dezen
worden al snel teruggebracht tot tien á twaalf. Het zijn deze koningen, die o.m. aansprakelijk
zijn voor de gouden Halm uit de Ierse legende. Het is ook dit Atlantis, dat naast het
gemeenschappelijke offereiland – waar elk jaar het verdrag door de vorsten opnieuw wordt
bevestigd – een stad bouwt in zeven delen. Die 7 is later toegevoegd, en de 7 ringen zijn dus
deel van een esoterische opvatting en niet van een feitelijk bouwwerk met in het midden een
hoofdtempel. Deze tempel is voor zover mij bekend het eerst gebouwd, waardoor de mens
door zijn eigen arbeid een imitatie van een berg tracht te scheppen. Heuvels en bergen waren
n.l. op deze eilanden tamelijk schaars.
De Witte Broederschap bedrijft in deze tijd de zending, terwijl de priesterschap dat op
sociaalstaatkundig gebied doet. De zwartmagiërs zijn dan ook aansprakelijk voor
staatsvormen, die kunnen blijven voortbestaan zelf tot b.v. de Tolteken en Azteken toe, de
sporen daarvan kunnen nog in verschillende gebieden, zoals Yucatan, Bolivia en Mexico,
worden teruggevonden en gekend.
In dit Atlantis wordt ook voor de eerste maal een soort beeld- of herinneringsschrift
uitgevonden, dat in zijn esoterische stellingen gebruik maakt van krulsymbolen. Deze zijn
meestal een afwijking van de cirkel.
Daarom noemt men dit wel eens het “bloemen- of chrysantenschrift”. Dit is dus niet in
overeenstemming met de bloemen, die er toen bestonden, maar is alleen een vergelijkende
benaming.
De geesten, die tot nu toe de mensheid hebben geholpen, weten dat de mens langzaam maar
zeker, nu hij is gevestigd en enigszins wordt beschermd tegen vele gevaren en wisselende
jaargetijden, ook zijn voortplanting op meer persoonlijke wijze kan gaan regelen. De
instinctdrang in de mens neemt dus tijdens de Atlantische periode steeds meer af.
Omstreeks de eerste Atlantische ramp – eigenlijk enige tijd daarvoor - gebeurt er nog iets. Een
ramp binnen het zonnestelsel geeft een zeer grote schok aan het aardmagnetisch veld. De
aardrotatie wordt daarbij iets afgeremd. Het gevolg is een verandering van
zwaartekrachtverhoudingen plus een warmtetoename. Het resultaat hiervan is een sterke
condensatie. En hier hebben wij waarschijnlijk de enige echte zondvloed, waar door de

7
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

regenval de wereldoceanen van die dagen gedurende een periode van 80 jaar met ongeveer 8
meter langs de kustlijn stijgen. En dat is heel wat water, dat kan ik u verzekeren.
Nu staan we dus aan het begin van de mensheid. Denk niet, dat de geest die mensheid
verlaat. Wanneer Atlantis voor een ramp staat, dan is het de geest en de geestelijke leiding,
die via de Witte Broederschap bepaalde belangrijke gegevens en kunstschatten doen
overbrengen naar afgelegen oorden of koloniën. Ook bepaalde technische bekwaamheden,
vaklieden en slaven (want slaven bestaan er nog aan het einde van het eerste Atlantische rijk
en het begin van het tweede tot aan het einde daarvan) worden overgebracht. Zij zijn o.m.
aansprakelijk voor een - ook hier lang gehandhaafde en vooral om de vakkennis van de
inwoners zeer geroemde - kolonie in het zuiden van Iberia (Spanje en Portugal). Het
evengedeelte van de belangrijkste stad lag iets oostelijk van het huidig Cadiz.
De verbreiding van bepaalde esoterische waarden, die nu plaatsvindt door zwervende
stammen met technische bekwaamheden, vormt een mogelijkheid om ook elders, waar men
enigszins landbouw heeft ontdekt (we spreken nu nog over een periode van ongeveer 20.000
jaren geleden), ook de godsdienstige begrippen een gemeenschappelijke basis te geven. De
moeilijkheid hierbij is, dat de gemiddelde stam op dat ogenblik een taal heeft met een
woordenschat van ongeveer 150 tot 200 woorden; enkel meer beschaafde stammen gaan tot
800 woorden. De Atlantische woordenschat bedraagt gedurende de periode dat de grote
zending vandaar uitgaat echte bijna 1200, dus in verhouding veel meer: Het resultaat is, dat
dezelfde krachten overal met andere namen worden aangeduid. Er ontstaat een groot aantal
godsbegrippen, waarbij in het begin het magisch denken, het fetisjisme, het onbegrepen
taboe, de voorouderverering, de totem (de familie and met een bepaalde geest) de hoofdrollen
spelen. Maar daarachter kan dezelfde wijsheid blijven voortbestaan.
Rond 16.000 jaar v. Chr. zijn er dan ook verscheidene grote centra op deze wereld, waar de
geest direct haar invloed kan doen gelden. Eén daarvan bevindt zich midden in de Andes, een
plaats die ook op het ogenblik voor geestelijke krachten weer bijzonder aantrekkelijk schijnt te
zijn geworden. Een tweede bevindt zich iets zuidelijk aan het Victoriameer; en een derde punt
bevindt zich op dat ogenblik in de huidige Gobi-woestijn. Van deze punten uit wordt er nu aan
de hand van de eigen kwaliteiten en mogelijkheden van de omringende landen geestelijke
waarheid gedoceerd. Er wordt een verrijking, van woordenschat bereikt, een vergroting van
uitdrukkingswijze, zodat wij ongeveer een 12.000 jaar geleden volkeren vinden, waar de totale
woordenschat – die dus lang niet door iedereen in die volkeren gekend of beheerst wordt –
komt tot 5 á 6000.
En hiermede is er een voldoende woordenrijkdom geschapen om geestelijke leringen vast te
leggen. Van deze tijd af worden inwijdingsgeschriften – vaak heel primitief, maar toch in
tekening en symbool – vastgelegd. In deze tijd ontstaat ook het begrip van eenheid en
vereenzelviging, dat in de latere magie een hoofdrol gaat spelen. De geest is voortdurend
bezig om dit geheel a.h.w. te doen leven.
Maar.... Atlantis, dat zijn laatste ramp dus nog niet heeft ondergaan, wordt geteisterd door
een slavenopstand. Een deel der zwarte slaven (de Nubiërs) trekt weg naar het zuiden en
sticht daar verscheidene grote rijken. Onder deze grote rijken vinden wij er enkele, die hun
zonne- en maandienst nog kennen tot ongeveer 800 in uw eigen jaartelling en dan zelfs nog
grote dolmenachtige tempels oprichten en hele godensteden. De restanten daarvan zijn hier
en daar nog te vinden.
Een ander deel (wat donkerder gekleurd en ten dele bestaande uit overwonnen noorderlingen,
dus mensen van de meer noordelijke gebieden, die worden overwonnen en tot slaaf gemaakt)
begint een wonderlijke tocht, die praktisch langs de huidige Middellandse Zee gaat. Daardoor
kunnen wij spreken van een Keltische invloed (want daarmee zijn zij het sterkst verwant), die
niet alleen gaat tot in Arabië en het zuiden van Indië, maar daarnaast o.m. de grondslag vormt
en mede invloed uitoefent op de Myceense beschaving en die bepaalde gebruiken zelfs van de
Etrusken nog beheersen; die de eredienst en het natuurgeloof in een groot gedeelte van Zwit-
serland, Zuid Duitsland en Frankrijk bepalen. Wanneer zij en slotte door omzwervingen en
splitsing in aantal verminderd naar Engeland gaan, vermengen zij zich daar weer ten dele met
de bewoners en zo krijgen we dus een combinatie van Pictische, Kimbrische en Keltische
8
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

invloeden, die voor de vorm en de uitdrukking van de Druïdengodsdienst daar zeer belangrijk
zijn.
Het is jammer, dat deze slaven door haat werden verteerd en daardoor het duistere element,
juist in de godsdienst der Druïden in Engeland, Schotland en een deel van Ierland, met een
bijzonder duistere macht wisten te laden.
De geest blijft verder ingrijpen. Dit ingrijpen voert o.m. tot het scheppen van
eenheidsbegrippen aan de hand van menselijke analogieën.
Zo vinden wij dan nu nog in Indië o.m. de lingam; en in het z.g. Oud-Egyptische kruis
eveneens een sleutelsymbool dat op het sexuele berust. De fertiliteitsgodsdiensten in die dage
zijn dan ook hoofdzakelijk op het stoffelijke gericht, want de mensen uit die tijd kunnen zich
een eeuwig leven maar moeilijk voorstellen. Weliswaar groeit in de betere beschavingen (o.a.
bij de voorvaderen van de Massa, in bepaalde delen van Indië en in het noordelijk deel van
Azië) een dergelijk vooroudergeloof, waarbij het voortbestaan een rol speelt, maar de
werkelijke nadruk vinden wij allereerst in twee, toen afgesloten gebieden, n.l. Beneden Egypte,
dat in die tijd dus sterk was geïsoleerd door moerassen en in het door bergen en hoogvlakten
sterk geïsoleerde Tibet. De resultaten daarvan zijn de Dodenboeken, waarin veel magische en
geestelijke wijsheid is vastgelegd op een helaas niet volledig begrijpelijke manier.
Wij zijn nu dus gekomen aan de tijd, dat de mens wordt geconfronteerd met een verschil
tussen geestelijke leiding en menselijk denken en belangstelling. Het is interessant te zien, hoe
deze scheiding steeds verder groeit.
In het begin is er geen sprake van een bijgeloof maar van een erkennen van natuurkrachten
en geestelijke krachten en ook van de hoge geestelijke krachten die de menselijke evolutie, de
bewustwording, leiden langzaam maar zeker verbleekt echter dit geloof en komt het
eigenbelang daarvoor in de plaats. De mens zoekt zijn voordeel in een amulet. Hij roept
geesten aan, hij brengt offers, opdat hij zal worden bevoordeeld. Hij ziet alles op een
“cash-and-carry”-basis”, je brengt een offer en dan geven de goden je wel wat, als je geluk
hebt. In deze situatie moet de geest dus wederom haar eigen ontwikkeling bevorderen en de
voor haar belangrijke contacten met de mensheid gaan vastleggen.
Nu beschikt zij over de nakomelingen van de z.g. witte priesters van Atlantis. Ze zijn voor een
deel over de wereld verspreid, anderen gaan onder met de laatste rampen of vertrekken; en
wel hoofdzakelijk in de richting van Ierland. Deze Witte Broeders beseffen heel goed, dat je de
mensheid niet kunt dwingen de goddelijke Kracht te aanvaarden, zoals ze is. Ze stichten
daarom op eenzame plaatsen hun scholen. En deze scholen beginnen dus gewoon de
mogelijkheid te onderrichten om meer te zijn dan een ander. In die scholen worden de
stoffelijke weten wetenschappen, zoals b.v. geneeskunde maar ook wel degelijk de kennis van
mineralen, van planten e.d. onderwezen. Daarnaast zoekt men echter uit de besten degenen,
die in staat zijn het geestelijk contact te aanvaarden. Voor mensen, die daarmee niets te
maken hebben gehad, is het natuurlijk erg moeilijk om ineens met een lichtende geest te
worden geconfronteerd. Daarom ontstaat een voorbereiding, en deze voert tot de inwijding.
Van deze inwijdingen zijn er enkele bekend geworden. Voor Egypte b.v. is de
inwijdingstechniek geërfd van de Aesis of Isis (men gebruikt beide namen wel), een
groepering, die haar eerste punt van samenkomst heeft gehad ongeveer ter hoogte van de
Nijlvallen en die bestond uit een zeer gemengde groep van mensen, waaronder veel Nubiërs.
Deze Isis-groep krijgt contact met een gezondene, die vorst wordt. Hij is de vorst, die het
Boven Egyptisch rijk sticht en wordt later Eisis, Eisir en nog later Osiris genoemd. Hij was
inderdaad de zoon van Aesis. Hij was ingewijd in de geheimen van dat geheel. En zo ontstond
de latere legende, dat Osiris dus gelijktijdig eigenlijk de gemaal, de broeder en de zoon zou
zijn van Isis.
Dat hij de broeder zou zijn van Seth, is ook niet zo vreemd, want in het Benedenrijk duikt
onder de regeerderen een roverhoofdman op, die het Benedenrijk weet te regeren en als zijn
naam geeft: Sethi. Een naam, die ook in de latere vorstengeslachten is terug te vinden. Het
verhaal van het verslaan van Osiris door Seth zou dus ook zo kunnen worden vertaald, dat

9
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

door een inval in het Bovenrijk (het Boven-Egyptisch rijk) dit rijk en zijn vorst werden
verslagen, maar dat het Isis-genootschap – dat zoals u weet zijn inwijdingsketen had in het
zuidelijk deel van het land – weer de eenheid wist te herstellen en zo het Bovenrijk hernieuwd
deed ontstaan. Zo ziet u, hoe die legenden tot stand kunnen komen.
De geest werkt nu in en probeert door middel van de z.g. occulte of magische kennis een waar
beeld te scheppen van o.m. het leven van de mens, diens organisme, de waarden van de
kosmos, de inhoud en de kracht van de gedachten. Het vastleggen hiervan was ook in die
dagen nog moeilijk, omdat de gehanteerde en geschreven taal geen volledige
uitdrukkingsvrijheid toelieten. Het resultaat is, dat we ongeveer 1500 v. Chr. worden
geconfronteerd met een aantal stellingen (de eerste, waarvan men hier redelijk kennis heeft
kunnen nemen) die niet de werkelijke kennis weergeven maar alleen vreemde aanduidingen.
Zo kende men in Egypte wel degelijk de hersenwerking, de bloedsomloop, het zenuwstelsel,
maar de kennis die daarvan was vastgelegd en dus enigszins geprofaneerd (ontdaan van haar
geestelijk element) is van een gehalte, dat de tegenwoordige wetenschapsman wat
medelijdend doet glimlachen. De werkelijke overleveringen, die daarbij bestaan, kent hij niet.
De Broederschap ontstaat dus in deze dagen als een samenwerken van ingewijden op aarde,
inwijdingsscholen, de evolutie leidende geesten, die zich voor een deel terugtrekken en – dit is
interessant – in de periode van ongeveer 4 à 5000 jaar geleden ook voor het eerst intens
contacten hebben gelegd met wezens, die op een andere wereld een volledig menselijke
bewustwording hebben doorgemaakt. Dit geheel en deze samenhang bestaan op het ogenblik
nog. Het is nog steeds de Witte Broederschap.
Door nu de verschillende rijken tegen elkaar uit te spelen, wordt het mogelijk de beschaving te
verbreiden. Als u ziet, hoe besloten b.v. de Myceense en de Egyptisch beschavingen waren en
als u ziet, hoe Rome zelf zich krampachtig aan een eigen vorm – al was zij dan gestolen van
de Grieken – vastklampte, dan zult u begrijpen dat een rijk, dat een hoogtepunt van
ontwikkeling had bereikt, moest worden prijsgegeven. Dat kon niet anders. Dat dit vruchten
heeft opgeleverd, moge u blijken uit het feit, dat b.v. de Barbaren Rome in zijn decadentie
overweldigden, maar gelijktijdig in Rome – en dat is nu het mooie – zoveel van die beschaving
hebben overgenomen, dat de invloed van bepaalde Romeinse gebruiken op het ogenblik nog
tot diep in de Slavische landen en zelfs in bepaalde delen van Voor Azië is aan te tonen.
Hetzelfde geschiedt bij de val van Byzantium. De invloed van Byzantium is juist door zijn val
zo groot, dat die invloed a.h.w. doorwerkt tot de noordelijke Oeral. Heel Rusland ondergaat
haar.
Het verval en de ondergang van Egypte zenden de Egyptische leringen en inwijdingen uit over
het gehele noorden van Afrika, mar ook tot praktisch Noorwegen toe. De magische geheimen
worden uitgewisseld langs de handelsroutes. Goden en schrijnen trekken verder. Maar ergens
wordt het licht – juist tijdens het verval – doorgegeven. Een egaliseren van geestelijke
werkingen blijkt mogelijk.
En nu treedt helaas de splijtzwam op die dit werk benadeelt. Want om de mens te kunnen
leiden heeft de geest gebruik moeten maken van een systeem van angst en geluk, en dit was
vooral voor de eenvoudigen van harte nodig. Daaruit is echter een steeds sterker wantrouwen
jegens de medemens gegroeid. Zolang dit zich in kleine groeperingen (dus stam tegen stam)
afspeelde, was dit niet belangrijk; het werd vanzelf opgeheven. Maar nu ontstaan banden,
zoals b.v. het rijk van Karel, de Martels dus. En dit rijk kent wel degelijk een onderscheid
tussen zijn bewoners; en wel aan de hand van raseigenschappen en kleur. Hetzelfde zie wij in
ongeveer dezelfde tijd (dus tussen 200 v. Chr. en 8 à 900 na Chr.) gebeuren in Indië. Ook hier
wordt de nadruk plotseling gelegd op rasverschillen. Zelfs China, dat zo sterk is in het
absorberen van zijn vijanden, krijgt een sterkere afkeer tegen rasvreemden en het sluit vele
toegangswegen naar het zuiden af. Japan sluit zich in deze tijd geheel van de omwereld af en
zal eerst weer contact daarmee opnemen onder dwang van de kanonnen van Kwang Tun Pe
(?), ruim 1000 jaar later. We moeten dus begrijpen: hier ontstaat een strijd tussen de rassen
en de werelddelen.

10
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Deze minachting brengt met zich mede dat b.v. de kans om in Amerika een werkelijk
universele beschaving tot stand te brengen, daarbij uitgaande van de leer van de Grote Geest
(later wel eens verkeerdelijk als de Manitu-leer aangeduide een Manitu is n.l. de bewuste en
niet alleen de scheppende Geest), wordt verspeeld.
De Indianen zullen zich ook gaan verdelen, en wel in de meer noordelijke rassen (waarvan bij
u waarschijnlijk de Comanches, de Sioux, de Apaches, de Quichuas wel de meest bekenden
zijn), de z.g. zuidelijke of Pueblo-indianen, die een betrekkelijk hoge beschaving hebben, maar
zich isoleren, de restanten van een Incabeschaving, die geheel is gebaseerd op een hiërarchie,
die voor de rest niet aanvaardbaar is; en in het zuiden een terugkeer tot de z.g. groene magie
of oergodsdiensten.
In deze periode (ongeveer 900) wordt dus de band van de Witte Broederschap met
Zuid-Amerika praktisch verbroken. Er blijven nog slechts enkele contacten. Wel worden
pogingen gedaan om van uit de Druïdische beïnvloeding nog met het noorden contact te
krijgen. Voor u is – naar ik meen – alleen de reis van Erik de Rode bekend , die o.m. de
Hudson baai bereikte met zijn Draka.
De geschiedenis, die wij nu voor ons zien en waarop ik een volgende maal gaarne uitvoeriger
wil ingaan, is in feite een poging van de geest geweest om de geestelijke waarden en
geheimen zoveel mogelijk te verspreiden en gelijktijdig haar eigen contactmogelijkheden te
vergroten. De grote leraren en Meesters hebben daartoe centrale punten geschapen. Om u een
voorbeeld te geven:
De invloed van Jezus heeft een band geschapen – geestelijk gezien die ongeveer 600 tot 800
jaar na zijn dood het grootste gedeelte van Europa bestrijkt en – zij het summier – het
noorden van Afrika, delen van Indië (in het rijk van Akbar de Grote b.v. werd hij zeer geëerd;
er is zelfs een lange tijd een tempel voor Jezus geweest in Benares), terwijl hij daarnaast ook
wel degelijk werd gekend in bepaalde delen van China, vooral langs de grote rivieren. Dat is
één Meester.
De Boeddha spreidt zijn invloed uit over praktisch geheel Azië en beïnvloedt zelfs de
Mongoolse stammen, zodat de Boeddhistische invloed zelfs in de Kaukasus meeklinkt.
Ik geef u deze twee voorbeelden alleen om aan te tonen, hoe eigenlijk - van uit geestelijk
standpunt gezien - een berekend contactmogelijkheid met God, het Goddelijke en de Lichtende
krachten over de hele wereld werd uitgebreid.
Helaas moet ik daarbij opmerken waren er ook duistere krachten. De duistere scholen van de
vroegere wereldpriesters zijn geworden tot sjamanenscholen en magische groeperingen in
Indië en vooral in Indo China. Van daaruit ontwikkelt zich het genootschap, dat men later wel
eens de Zwarte Draak heeft genoemd als tegenstelling tot de Rode Draak (de Zonne-Draak) en
dat in China een grote invloed heeft en gelijktijdig aansprakelijk is voor het ontstaan van
bepaalde toverleringen in Tibet.
De zwarte leringen, voor zover zij voor Europa belangrijk zijn, gaan uit van een deel van
Griekenland en wel voornamelijk van Thessalië tot ongeveer 300 na Chr. Daarnaast blijkt de
grootste school zich te bevinden in het huidige Zevengebergte (Roemenië). Deze magische
scholen worden eveneens voortgezet en zo blijft er altijd een zekere strijd bestaan tussen
zwart en wit, tussen lichtende kracht en menselijk egoïsme, dat geestelijke krachten misbruikt
en zich daarbij wendt tot de duistere, de niet-wetende entiteiten.
Met dit overzicht hoop ik duidelijk te hebben gemaakt, dat de wereldgeschiedenis niet slechts
een opeenstapeling van toevalligheden is of een eenmalig ingrijpen van een scheppende God,
maar dat er sprake is van een langdurig proces, waarin bewuste geesten van velerlei aard en
soort hebben getracht op aarde de juiste voertuigen te scheppen voor een hoger bestaan. En
dat de mensheid zelve in zich de kern draag van een Witte Broederschap, waardoor zij met die
leiding voortdurend – ook in deze dagen – verbonden is, en door die leiding in vele gevallen
geholpen maar soms ook geprovoceerd zal worden om haar werkelijk karakter te uiten.
Als ik dat met deze eerste les heb bereikt, dan meen ik, vrienden, dat wij al iets groots hebben
gedaan. Want slechts indien u begrijpt, dat in uw eigen tijd geestelijke en lichtende krachten
11
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

van een groot belang zijn als de meer materiële, economische en politieke verhoudingen, dan
zult u alles, wat er zich in deze dagen afspeelt, kunnen begrijpen. Slechts indien u leert zich te
baseren op de geestelijke krachten en het geestelijk licht en het materiële als secundair
beschouwt, zult u kunnen helpen voor uzelf een juiste wereld te bouwen en deel kunnen
hebben aan de confrontatie met lichtende geesten, die men nog steeds noemt: inwijding.

DE HIËRARCHIE IN DE WITTE BROEDERSCHAP


Na hetgeen u van de eerste spreker hebt gehoord, hebt u dus enig idee van de wijze, waarop
de Witte Broederschap werkzaam is. Het lijkt mij echter interessant en ook nuttig om u
duidelijk te maken hoe de zaak nu eigenlijk samenhangt. En dan moeten wij de Witte
Broederschap allereerst splitsen.
Zij bestaat n.l. uit een groepering op aarde en een groepering in de sferen. De groepering in
de sferen kan worden gevolgd tot een zeer hoog niveau en daar vinden wij dus o.m. de zuiver
lichtende krachten, die geen enkele vorm hebben; en even daaronder, wat wij noemen de
grote Meesters of Leraren.
Zij zijn in de eerste plaats wel de brengers van kracht. Zij geven kracht, zij geven a.h.w. een
gevoel van kosmische waarheid, zoals dit in de Broederschap zelf wordt gesteld:
“Uit het hoge Licht en de Meesters, die het Licht in zich dragen, wordt de waarheid zonder
sluier geopenbaard, opdat zij – die in de tijd leven en werken – aan de hand van een
kosmische werkelijkheid buiten de tijd hun taak en streven kunnen bepalen aan passen.”
Er is van uit dit hoge niveau geen enkele dwang. In deze hiërarchie kunnen wij dus niet
zeggen, dat van uit dit hoogste Licht bevelen worden gegeven. Er is kracht, er is een zekere
harmonie, een samenwerking, een openbaring, maar de besluiten vallen lager.
Op dit lager niveau, dat wij in onze terminologie waarschijnlijk zouden noemen: de rand van
het witte Licht en de wereld van kleur, vinden wij dan een groot aantal entiteiten, die nimmer
op aarde hebben geleefd. Een deel van hen behoort tot rassen, die vroeger op ander planeten
binnen dit zonnestelsel hebben geleefd. Enkelen van hen hebben zelfs een geheel andere
herkomst, die elders in het Al zou moeten worden gezocht.
En nu moet u mij niet kwalijk nemen, dat ik u niet precies kan vertellen waar zij allemaal
vandaan komen. Wanneer ze zich in vorm zouden openbaren, zou het waarschijnlijk een zeer
heterogeen gezelschap zijn. Zo hebben echter één ding gemeen; Ze hebben allen een zeer
gedegen kennis van alle ontwikkelingsfasen, die de geest in de stof doormaakt en zij beseffen
verder wat de behoeften zijn van de geest, zoals zij leeft.
We noemen dit wel eens de Grote Raad. En deze Raad is het die a.h.w. de politiek van de
Broederschap bepaalt. Die politiek is altijd op lange termijn. Er wordt hier dus niet zozeer
rekening gehouden met de eenling, met de enkele mens, maar met de ontwikkeling van het
gehele ras en de mogelijkheden van een geheel ras.
De besluiten, die hier worden genomen, zullen voor menig mens hard klinken. Want hier zal
men heel rustig zeggen: Het is noodzakelijk, dat een bepaalde beschaving valt. Het is
noodzakelijk, dat een bepaald volk door rampen en vernietiging wordt gedecimeerd, want
alleen op die manier kan een storende factor in de ontwikkeling van de aarde wegvallen. Of:
Alleen op die manier kan voorkomen worden dat de mensheid verstart in haar denken en haar
gebruiken.
De gedachte, waarvan zij uitgaan is er dus wel één van een voortdurende opvolging, zowel van
standen (dus plaatsen binnen een sociale samenhang) als van landen (geografische gebieden).
Door deze voortdurend tegen elkaar uit te spelen wordt een zo snel mogelijke bewustwording
maar ook een zo snel mogelijke stoffelijke ontwikkeling bevorderd. Daarbij wordt van uit de
Raad de nadruk gelegd op de geestelijke mogelijkheden, de geestelijke waarden. En deze
waarden ziet men daar – voor zover ik dat van uit mijn beperkt standpunt tenminste kan
overzien – hoofdzakelijk als een maximum aan ervaring plus een maximum aan
bewustwording in een zo kort mogelijke tijd van leven.

12
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Onder dezen vinden wij dan – wat u zou noemen – de overgeganen. Dat zijn dus geesten, die
in verschillende sferen even (zoals ook wij in de Orde dat doen) en die zich een enigerlei reden
als groep, als gemeenschap (zoals de Orde dat heeft gedaan) of meer individueel hebben
aangesloten bij deze Broederschap. Hun gezamenlijk werk bestaat niet zozeer uit het bepalen
van die totale politiek (dat wordt door de hogere rangen gedaan), maar zij maken er a.h.w.
hun werk van om kracht en voor zover mogelijk ook wijsheid te putten uit het Hoogste Licht,
waartoe zij – zeker ook in de hogere regionen – toegang hebben en deze op aarde te
verspreiden, voornamelijk onder individuen, dus het vormen van kleine groepen, van kleine
gemeenschappen. Het doen ontstaan van de juiste materiele verhoudingen met de juiste
geestelijke achtergrond is hetgeen door deze groep hoofdzakelijk wordt nagestreefd.
Daartussen en daaronder vinden wij ook weer overgeganen, die de rol op zich nemen van wat
u wel noemt een Meester.
Die Meesters kunnen wij dan ook weer in twee groepen splitsen. We kennen n.l. in de Witte
Broederschap de z.g. leraren (niet te verwarren met grote Meesters zoals Jezus, maar eerder
te vergelijken met docenten). Zij geven zowel voor wezens uit de sferen al voor mensen in de
stof; die daarvoor ontvankelijk zijn, geestelijke leringen; zij geven hun bepaalde inspiraties en
gedachten. Uit de gedachten en inspiraties zullen die mensen naar hun inzicht en volgens hun
eigen wezen dan verder moeten leren om in lagere werelden te handelen en te werken.
De persoonlijke Meesters staan over het algemeen een trap lager, maar worden door ons toch
nog wel tot dezelfde trap van de hiërarchie gerekend. Dezen gaan dus allereerst uit van het
standpunt, dat een bewuste mens een persoonlijke leiding nodig kan hebben. De goeden onder
deze Meesters (want naar onze mening is daar wel verschil tussen) geven een zuiver
persoonlijk inzicht en leren de mens zijn eigen krachten en kwaliteiten te gebruiken. Is hij
daarmee ver genoeg gekomen, dan trekken ze zich terug en dan moet deze mens ofwel
overgaan naar de lessen van een bepaalde leraar, dan wel met hetgeen hij heeft verworven
verder zijn eigen weg gaan.
Dan zijn er ook nog Meesters – en dat zijn de volgens mij wel wezens een trap lager staand in
de hiërarchie – die zich persoonlijk aan iemand gebonden voelen. Ze weten wat het doel is van
de grote gemeenschap, want zij kennen de besluiten van de Grote Raad zij kennen de kracht,
die binnen de Witte Broederschap werkt. Zij gaan dan naar een bepaalde mens toe en trachten
die – ook al is hij eigenlijk niet helemaal bewust – door bepaalde inspiraties en bevelen zo ver
te brengen dat hij met zij eigen leven, de oorzaak-en-gevolgwerking, die hij schept, op de
juiste manier past binnen het kader van het Grote Plan. Dus een aanpassen aan de grote lijn.
Op ongeveer hetzelfde niveau van deze persoonlijk Meesters vinden wij wezens, zoals ik er
b.v. één ben. Niet dat ik mij zo bijzonder hoog acht, maar wij behoren toch in ieder geval wel
tot diegenen, waarin werkelijk het licht regeert en waarin een lagere trilling of uiting eigenlijk
nog maar weinig invloed heeft. Zij geven ook weer lering aan de mensen op aarde en houden
zich bezig met het onderricht van de geest die is overgegaan, opdat zij juister begrijpt waar zij
eigenlijk staat.
Die geestelijke Orde kent verder dan nog heel veel gewone leden; die kunt u dan het best
beschouwen als loopjongens. He is heel goed mogelijk dat u vandaag of morgen bij een seance
of bij een kruis-en-bord-séance of zelfs in een inspiratie even contact krijgt met iemand, die
van de Witte Broederschap is. Dit is dan niet een stralend hoog wezen, maar het is iemand, die
bewust meewerkt aan de vorming van de mensheid, de bewustwording van de mensheid, zoals
dit door de Raad en tenslotte misschien ook door de Hoge Lichtende Krachten is bepaald. En
dezen zullen dus allen gezamenlijk proberen om de mensheid niet alleen kracht te geven,
maar om de mens te leren kracht te gebruiken en vooral om – wanneer het even kan – hem zo
te ontwikkelen, dat hij zijn vermogens gebruikt.
Een geest, die in een duistere sfeer leeft, is iemand die de werkelijkheid maar voor een
gedeelte wil kennen en daardoor een gedeelte van zijn mogelijkheden b.v. tot vreugde, tot
lering, tot bewustwording afsluit en de verrijking van zijn eigen innerlijk, die uit de kosmos kan
komen en waardoor hij meer kan beleven en ten terzijde stelt. Die wezens ertoe te brengen de
werkelijkheid te aanvaarden wordt als zeer belangrijk gezien.

13
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Voor de mens geldt precies hetzelfde. Wanneer je de mens wilt helpen, dan kun je dat vaak op
een onopvallende manier doe door zijn aandacht eens te vestigen op een bepaald punt.
Deze groeperingen vormen dus tezamen de geestelijke hiërarchie en deze wordt onmiddellijk
aangevuld door de stoffelijke hiërarchie van de Broederschap.
Nu is dat een lange tijd een Broederschap geweest, die gevestigd was in de buurt van de
Karakorum, in de verschillende dalen daar, die hoofdzakelijk nederzettingen kende van
Broeders en Zusters, welke dus direct tot die gemeenschap van de Witte Broederschap
behoorde. Op het ogenblik is dat enigszins anders geworden.
Men heeft weer een hoofdkantoor gebouwd in Zuid-Amerika en daarnaast heeft men over de
gehele wereld kleine centra gesticht. De leiding zelf ligt in handen van een aantal z.g. wijzen.
Deze wijzen kunt u stoffelijk gezien wel ingewijden noemen. Zij weten ontzettend veel van
allerhande zaken af en zijn de uitvoerende macht. Zij staan dus – voor zover het de
verhouding op aarde betreft – direct onder de Raad. Onder hen bevinden zich je zou zeggen
als ministers zonder portefeuille; een aantal persoonlijkheden, die men ook wel Meesters
noemt en die b.v. in een komende tijd op aarde zullen incarneren om een leer te brengen en
die dus een zekere voorbereiding te treffen.
Wij vinden verder Meesters, die bepaalde esoterische en magische inwijdingsgangen
beheersen. Je zou zeggen: zij hebben elk een eigen departement. Opvallend is daarbij, dat
binnen de door mij genoemd gemeenschap, waarin ook de door mij genoemde Meesters zich
stoffelijk kunnen manifesteren, ook soms de Meesters uit het Hoge Licht kenbaar zijn Er zijn
bijeenkomsten – en dat is niet alleen wat men noemt het Feest van de Wessak, er zijn ook
andere feesten – waarin dat gebeurt, waar men samen komt.
De ingewijden van deze kerngemeenschap zoeken nu weer mensen, die een voldoende inzicht
hebben, een voldoende geestelijke samenhang; en daarmede wordt dan een geestelijk contact
gemaakt. In heel veel gevallen geschiedt dat door hen op de een of andere manier te laten
reizen naar één van de dorpen, zoals het vroeger was; tegenwoordig zal dat wel één van de
plaatsen zijn, vermoedelijk in de buurt van Bélem. Wanneer ze daar aankomen krijgen ze een
persoonlijk contact. Ze worden getest en na dat testen worden ze opgenomen in een
geestelijke gemeenschap. Hun geest wordt a.h.w. gevuld met een zekere kracht en een zeker
weten. Daarna gaan zij weer terug om vervolgens rond zichzelf leerlingen te verzamelen. Deze
leerlingen, u kunt hen neofieten of half-ingewijden noemen – krijgen allen de kennis, die nodig
is om de besluiten van de Raad op aarde te helpen volvoeren.
In hen worden de paranormale vermogens zo opgevoerd, dat zij in staat zijn o.m. op zeer
grote afstand telepathische contacten met elkaar te onderhouden en a.h.w. in geval van nood
even te informeren wat nu de juiste handelwijze is.
Dezen zoeken dan weer leerlingen, die u al een soort aanvragers kunt beschouwen. Ook zij
krijgen een beperkte lering, waarbij zij hun eigen wezen beter leren kennen en begrijpen en
heel veel kracht kunnen opdoen. Zij gaan dan uit om lering te geven. En wanneer iemand van
deze laagste Orde van de hiërarchie eindelijk weer anderen ontmoet, dan is het zijn taak – niet
om zo iemand in te wijden, want dat kan hij niet, daarvoor is hij zelf niet ver genoeg – maar
om die persoon geestelijk voor te bereiden op een contact dat uit de geest of telepathisch
volgt. Is de persoon na verloop van tijd geschikt bevonden, dan wordt hij vanzelf naar een
Meester toe getrokken en krijgt daar dus zijn inwijding. Zijn Meester is dan in die hiërarchie
weer een neofiet.
Op den duur kun je door de praktijk zoveel leren, dat je dus de neofiet gelijk bent en op het
ogenblik dat je dat bereikt (dus het peil van werk en de mogelijkheden, die zo'n neofiet bezit)
word je automatisch weer in contact gebracht met een Meester.
Op deze wijze is er dus een opbouw over de gehele wereld, waarbij we op het ogenblik een
zeer groot aantal contactpunten kennen.
De vorm, waarin men optreedt, is heel verschillend. Voor u zal het misschien heel vreemd
klinken, als ik vertel dat één van de hoogste Meesters, die kort geleden werkzaam was in Italië
en daarna in Spanje, dat deed in het gewaad van een bedelaar, een gebrekkige; maar dat was
14
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

voor hem de meest eenvoudige vorm, om contact op te nemen. Een andere benadert u
misschien als een psychiater, een dokter, een straatveger, een conducteur of eenvoudig maar
als rentenier. Elk heeft zijn eigen wijze. En zo probeert men contact te krijgen op deze wereld.
Daarmee heb ik dus een schets gegeven van de opbouw. En nu mag ik misschien nog even uw
tijd vragen voor een korte uiteenzetting – voor zover ik dat mag – van de bedoelingen.
U zult begrijpen, de mens op een gegeven ogenblik qua voertuig en qua geest in deze dagen
moet vastlopen. Qua voertuig, omdat hij zichzelf in deze dagen zo sterk afhankelijk heeft
gemaakt van stoffelijke hulpmiddelen, dat b.v. het uitvallen van de elektriciteit in een grote
stad voor heel veel mensen het gevaar van dood, in ieder geval van paniek en wanorde met
zich zou meebrengen; dat mensen, die niet meer de beschikking zouden hebben over auto's
en vliegtuigen, het geduld niet meer zouden hebben de noodzakelijke afstand te voet af te
leggen. Ik noem hier nu maar iets. Verandering van klimaat zou zonder moderne hulpmiddelen
niet meer kunnen worden opgevangen. Het weerstandsvermogen tegen ziekte is in sommige
gevallen iets groter geworden, maar aan de andere kant heeft de mens ziekten geschapen,
waartegen hij niet bestand is.
Lichamelijk is de mens dus zwak; en om die mens te veranderen kun je twee dingen doen: je
kunt een gewelddadige mutatie vanuit stoffelijk vlak provoceren (wat je dus b.v. gedaan zou
kunnen krijgen door de atoombomproeven nog een jaar of tien voort te zetten, dan is het wel
zeker dat alles wat geboren wordt op de één of andere manier mutant is) en je kunt het ook
doen door de mens innerlijk te benaderen. Nu is het werk dat wij op het ogenblik doen, in de
eerste plaats een voorbereiding voor datgene, wat wij van belang achten en dat is de mens
langs de innerlijke weg trachten te veranderen.
De Witte Broederschap en wat dat betreft ook onze Orde gaan dus uit van het standpunt, dat
er altijd eerst de gedachte is en dan pas de vorm of het feit. Wanneer wij het denken van de
mens kunnen veranderen – al is het nog maar zo weinig – dan zal op den duur zijn
lichamelijke toestand en vorm zich daarbij aanpassen. Wanneer wij de mentaliteit van de mens
kunnen veranderen, dan kunnen wij niet de mensheid, die er nu is, geheel vernieuwen en
verjongen; maar we kunnen nieuwe kwaliteiten scheppen. Wij kunnen de mens vrijer maken.
Eén van de belangrijke punten daarbij is wel, dat de mens eigenlijk over een instrumentarium
beschikt, waardoor hij onafhankelijk kan zijn van heel veel van zijn huidige mechanische
hulpmiddelen. Niet dat zij slecht zijn, maar er zijn andere mogelijkheden; en onder die andere
mogelijkheden behoort o.m. de bij elke mens bestaande telepathische gevoeligheid, die over
het algemeen in het dagelijks leven wordt onderdrukt en niet verder wordt ontwikkeld, maar
die wel degelijk bestaat.
Verder de mogelijkheid om gebruik te maken van telekinese en al wat daarbij behoort. Ook
hierdoor is het n.l. mogelijk om de mensheid meer kracht ter beschikking te stellen. Waar hij
tegenwoordig een hijskraan voor nodig heeft, zou hij misschien later met gedachteconcentratie
kunnen doen.
Dan blijkt ook, dat de menselijke gedachte de sfeer en daarmee ook de eigenschappen van
b.v. een woning, een woud - of iets anders kunnen bepalen-, dat men het plantaardig leven
zelfs met gedachten en ook met lagere trillingen kan beïnvloeden. Wanneer wij de mensheid
kunnen leren daarvan gebruik te maken, dan zou hij afstand kunnen doen van heel veel
schadelijke middelen. Ik denk hier b.v. aan het overdreven gebruik van kunstmest, aan
allerhande bespuitingsmiddelen in de levensmiddelensector. Maar er zijn veel meer
mogelijkheden.
Het leren b.v.; Wanneer wij kunnen komen tot een punt, waar de mens zijn eigen gevoeligheid
beseft, dan kan praktisch elke mens een eidetisch geheugen hebben. Hij kan bladzijde na
bladzijde leerstof in zich opnemen, verwerken en later reproduceren. Een geheugen, dat veel
groter en veel actiever is en daarnaast meer factoren bevat, welke op het ogenblik
onderbewust zijn. Zo'n mens zal heel anders in de wereld staan. Hij zal ongetwijfeld zijn eigen
houding en verhouding t.o.v. alle elementen kunnen wijzigen.

15
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Dat dit natuurlijk een lange periode vergt, is duidelijk. Maar ... we hebben de tijd. Wij moeten
alleen naar voorkomen, dat de mens op het ogenblik door zijn verstarring, door het zich
vastklampen aan het materialisme deze weg van geleidelijke en daardoor geestelijk veel
prettiger en meer aanvaardbare ontwikkeling, onmogelijk maakt.
Zo zal het tweede doel, dat men zich op aarde op het ogenblik stelt, zijn de mens te brengen
tot een besef van een positieve vrede en niet alleen een negatieve behoefte aan vrede, zoals
nu bestaat. Men wil er dus iets voor doen of iets voor laten.
En ten laatste: Wij moeten trachten de mens vrij te maken uit het keurslijf van een
maatschappelijke verhouding, die hem steeds sterker bindt aan het materialistisch-mechanisch
bestaan, waarin hij op het ogenblik in vastgeroest zit. Naarmate men dus de machines en
vooral de denkende machines uitbreidt, zal er een ogenblik moeten komen dat en om zo te
kunnen voortbestaan van de mens een machine moet maken. Men moet hem dus a.h.w. elk
initiatief gaan ontnemen. En dat is nu iets, dat we vanuit een geestelijk standpunt niet kunnen
gebruiken. De mens moet zelf beslissen en zelf denken, dan kan er een grote gemeenschap
ontstaan.
Het laatste doel, dat we in deze dagen hebben, is van de mens een steeds groter, een steeds
harmonischer en intenser eenheid te maken. De mensen hebben overal vakjes opgesteld en
zijn er in gaan zitten. Ze hebben rond zich grenzen getrokken op grond van hun inkomen, hun
geloof, hun voorouders, nationaliteit en wat dies meer zij. En die moeten wij afbreken. De
mensheid moet komen tot een werkelijke samenwerking, een werkelijke eenheid.
Ik geloof, dat u hieruit een zeker inzicht heeft in hetgeen op het ogenblik wordt beoogd. En nu
moet u eens heel goed luisteren, dan wil ik trachten te zeggen, hoe het in ons leeft.
Het zijn niet de feiten van uw wereld maar dat, wat er in onze wereld eigenlijk bestaat en wat
wij dus op het ogenblik ervaren van de Witte Broederschap, waarin wij nu volledig zijn
opgegaan. Wij houden onze naam, maar zijn praktisch een onderafdeling geworden.
De Witte Broederschap is hard. Ze kent – even goed als wij – begrippen van kosmische liefde
en verdraagzaamheid en ze zal evenals wij proberen elke mens te helpen gelukkig te maken
en bij te staan. Maar ze kan niet letten op de eenling en ze beseft waarschijnlijk te goed, dat
het lijden van een eenling onbelangrijk is vergeleken met beeld van het geheel. Daarom zeg
ik: ze is hard; maar toch niet zonder liefde.
Wanneer wij de inwerkingen zien die op het ogenblik van de Witte Broederschap uitgaan en die
worden versterkt door allerhande kosmische krachten, zelfs op dit moment, dan ontdekken wij
daarin het woord “liefde” toch wel bijzonder sterk. Het is niet hartstocht – begrijp mij wel – en
niet de zoetelijk lieve woordjes fluisterende genegenheid, maar het is een gevoel van
verbondenheid, dat op elk vlak en elk niveau en uitdrukking vindt. Het is een onderling begrip,
een samengaan, het zoeken naar de punten, die je verenigen. En juist omdat die kracht zo
sterk is, vinden wij daarachter een sterk en hard iets, dat je rechtvaardigheid kunt noemen.
Want degene, die op het ogenblik tegen deze dingen ingaat, die deze dingen a.h.w. ontwijkt en
tracht af te breken, dit wordt in steeds grotere felheid geconfronteerd met alle tegenwerking
en tegenstand, die er op aarde is. Wij zien dat dus als een poging om de mens door eigen
ervaren a.h.w. te dwingen tot een aanvaarden van het Hogere.
Wanneer een mens geestelijk niet helemaal bereid is om die eenheid te aanvaarden of als die
mens met een bepaald schuldbewustzijn of een schuldbegrip belast is en daardoor die eenheid
niet kan bereiken, dan wordt die mens eenvoudig lijden opgelegd. Hoever hij geestelijk ook
moge zijn, hoe goed hij lichamelijk ook moge zijn, dan wordt hem lijden opgelegd. Een lijden,
dat voor een groot gedeelte uit hemzelf voortkomt. En dit lijden zien wij dan niet, zoals u
misschien, als iets tragisch of iets pijnlijks, wij zien het eerder als een soort bad. Zo'n mens,
die in 7 jaar niet heeft gebaad en die ineens met een harde heiboender wordt
schoongeschrobt. Een pijnlijk proces, maar daardoor sta je dan ineen weer open; lichtend en
vrij in de gemeenschap. Dan kun je de gemeenschap van stof en geest weer aanvaarden, zoals
ze is. En wij voelen wel heel goed aan, dat dit proces moet berusten op de bewuste mens.

16
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Wij als Orde gebruiken dus hoofdzakelijk mediums en inspiratie. Maar wij zouden het eigenlijk
nog anders willen doen. Wij zouden het anders moeten brengen, zouden wij met de werking
van die grote liefde, die eenheid, die genegenheid werkelijk in overeenstemming zijn.
Ik heb dan zelf het gevoel: je zou mensen a.h.w. afzonderlijk les moeten geven en dan drie of
vier mensen, welke die lessen hebben gehad bij elkaar zetten, opdat ze gezamenlijk een groep
vormen en die groep gezamenlijk de leer gaat begrijpen en in de praktijk omzetten.
Het is geen tijd meer om alleen maar te praten; en via een medium kun je alleen maar praten.
Het is tijd, dat er iets gaat gebeuren. En dat gebeuren kunnen we nooit vinden in het
aanvallen of afbreken van iets. Dit ligt ook niet in de kosmische drang, de liefdekracht, zoals
wij die op aarde zien neerdalen en zoals wij in activiteit zelf daarvan deel uitmaken. Maar we
zien daarin de noodzaak te zoeken naar datgene, waarin men overeenstemt. Wanneer allen
eerst de goede doeleinden en bedoelingen die zij gezamenlijk kennen, de vreugden die zij
gezamenlijk kennen of kunnen kennen verwerkelijken en pas daarna, wanneer dat
werkelijkheid is geworden, nog eens nadenken over de verschillen en het negatieve, dan zal
het heel waarschijnlijk mogelijk zijn om die mensheid in een korte tijd en perfecte eenheid en
samenwerking te geven.
We zien dan daarnaast hoe het licht en de kracht alle mensen afzonderlijk beroeren. En nu
sprekende uit mijzelf en mijn eigen ervaringen alleen (ik zeg het met nadruk): zie ik de
mensen lopen in een lichtende nevel. En sommigen van hen nemen die nevel op; en dan is het
alsof er rond hen een stralenkrans komt, of de aura sterker en sterker wordt. Wanneer die
mensen weten wat voor kracht ze in zich dragen en ze leren die kracht richten en gebruiken,
dan zijn ze op het gebied, dat u nu nog paranormaal, supranormaal of occult noemt, ineens
veel sterker.
De mens heeft in deze dagen de kracht gekregen om met dit bovennatuurlijke iets te doen. En
dat mag niet iets zijn, dat ingaat tegen alle wetenschap, wet en regel. Zeker, er zullen wetten
en regels en bepaalde wetenschappelijke beperkingen moeten vallen. Maar het is niet de
bedoeling om deze dingen ineens helemaal terzijde te stellen.
Neen, zoals ik dit zie, geloof ik dat juist uit dat licht en uit die kracht het bewijs, het nieuwe
weten moet voortkomen. Ik geloof, dat de komende jaren de mens zullen confronteren met
onnoemelijk veel moeilijkheden, stoffelijk zowel als geestelijk. Maar ik ben er ook van
overtuigd, dat hij die gemakkelijk baas kan, want hij heeft de kracht ervoor gekregen. En na
de krachtuitstorting, die wij dus een tijd geleden hebben gehad en enkele volgende, die nog
komen, geloof ik zeker dat de mens al die moeilijkheden eenvoudig kan overwinnen door naar
het positieve en het lichte te loken.
Ik heb zo het gevoel dat de mensen, die maar een beetje bewustzijn hebben, op het ogenblik
zoveel kracht kunnen absorberen, dat ze bij wijze van spreken als de apostelen kunnen
rondgaan en wonderen doen. Dat ze uit de geest a.h.w. de woorden krijgen, die nodig zijn, om
het goede te zeggen, het goede tot stand te brengen; en daardoor kunnen zij dus ook – en dat
is heel belangrijk – het beperkte kader, de omlijsting van het menselijk denken, het z.g.
redelijk denken doorbreken.
Er zijn mogelijkheden, waardoor je een gedachtewereld voor jezelf tot werkelijkheid maakt en
weer uit deze werkelijkheid verdwijnt en omgekeerd. De mens van deze tijd kan dat niet
beseffen, hij kan het niet aanvaarden. Toch is het zo. De mens kan zijn eigen werkelijkheid
vormen. En omdat de kracht daartoe op het ogenblik gegeven wordt, zal ieder mens, die
voldoende besluitvaardig is, die zelf durft werken en streven in de richting, die hij of zij goed
acht, volgens zij in staat zijn om in de komende dagen in de wereld a.h.w. het goede te
continueren en al het kwade naar een andere wereld weg te schuiven.
Dan splitst zich misschien de lotslijn van de mensheid en gaat het ene deel verder naar een
wereld, waarin een atoomoorlog is, het andere deel naar een vreugdige wereld. Dat is
mogelijk, ik kan het niet overzien. Maar ik weet wel, dat waar die lichtende Kracht is een
atoomoorlog dwaasheid is. Die is niet meer voor te stellen. En dat een economische crisis en
alle moeilijkheden, daarmee verbonden, eenvoudig wordt overwonnen. Dat is geen 1000-jarig

17
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

rijk, hoor. Maakt u geen illusies. Maar als je zoveel kracht hebt, dat je overal elektrische
noodlampen kan aanbrengen, wat geeft het dan nog, of de gasverlichting faalt?
De oude tijd sterft en daarmee heel veel van de oude dagen. De mensen gebruiken misschien
grondstoffen op een manier, die niet verantwoord is, om maar iets te noemen. Maar ze hebben
nu de nieuwe kracht; en uit die kracht kunnen ze de nieuwe en juiste weg en methode vinden.
Ik voor mij zie in deze tijd en in deze werking van de Witte Broederschap een poging om in
een decade misschien reeds zoveel mensen klaar te hebben voor het gebruik van nieuwe
krachten, nieuwe werkingen, voor een leven in de positieve zin, dat daardoor de wereld a.h.w.
gered wordt. Niet in de zin van: O, jongens, nu gaan we allemaal de eeuwige zaligheid in:
Maar in de zin van: Nu is de nieuwe mogelijkheid gegeven tot denken en tot leven. Nu kunnen
we eindelijk de scheiding tussen geest en stof, die voor een groot gedeelte door het menselijk
denken werd geschapen, verbreken. Wij kunnen de gedachte, de achtergrond van die gave
van de geest en de begaafdheid, die op dat terrein in elke mens schuilt, nu zó toepassen, dat
de wereld met haar materialisme moet achterblijven en dat daardoor een nieuwe vorm, een
zuiverder, mooier en beheerster vorm van leven en een snellere ontwikkeling van de geest in
de stof mogelijk wordt.
Ik ben ervan overtuigd dat de besluiten, die de Raad ook dit jaar heeft genomen, niets anders
zijn dan het scheppen van het juiste milieu voor deze omwenteling. En ik ben zeker, dat juist
die lichtende Kracht en de grote Meesters en ook de Meester, die op het ogenblik op aarde zijn
voorbereidend werk doet, dat deze eigenlijk niets anders doen dan de mens de werktuigen in
handen en de woorden in de mond te geven om zo een nieuwe tijd te vormen. Dit kan alleen
geschieden door alles, wat zich in het verleden reeds op aarde heeft afgespeeld. Het is een
deel van een historische ontwikkeling, het is een deel van een evolutie, die niet zoals de mens
denkt, alleen de stof of alleen de geest betreft, maar die als een evolutionair proces, stof en
geest wel zeer sterk met elkander verbindt en in de toekomst steeds intenser binden zal,
omdat uit de verdeeldheid en de chaos alles moet groeien naar de eenheid.
Ik ben er verder van overtuigd, dat de kosmische liefdekracht, die het geheel a.h.w. op het
ogenblik beroert en die hoofdtoon is van elk licht, dat op aarde is – zelfs van die nevel,
waarover ik zo even sprak - de mens dus ook zal leren om vrijelijk a.h.w. in geest en stof de
waarheid te aanvaarden, uit eigen bewustzijn het als juist erkende te doen en zo voor zich God
te vinden in stof en geest.

OVERPEINZING
Wanneer wij de woorden: vernieuwing, beïnvloeding, verandering, geestelijke leiding horen,
dan voelen wij onszelven klein en onmachtig. Wij vrezen te falen. Wij menen niets te
betekenen en niets tot stand te brengen. Toch zijn wij allen deel van de Kracht, de het Al heeft
voortgebracht.
In ons wezen is voortdurend een vonk van het eeuwige Licht aanwezig. Uit ons wezen kan dit
licht voortdurend uit gaan in de schepping.
En dit is voor ons het belangrijkste, dat er bestaat. Daaraan en daaraan alleen ontlenen wij
onze belangrijkheid en zullen onze bestrevingen en daden zin krijgen, in alle werelden en zelfs
tot buiten de tijd. Daarom wil ik op deze avond de begrippen die werden besproken nogmaals
kort formuleren.
Spreek mij niet met vrome woorden van God en eeuwigheid.
Zeg niet, dat de aardse strijd wordt gestreden om aan onbegrepen krachten vrede en vreugde
te geven.
Geef mij het licht, waaruit ik in het heden leef.
Geef mij besef van plicht, van de werkelijkheid van eigen werk, van eigen lijden en taak.
Slechts mijzelf bewust van het “ik”, bewust ook van de banden tussen dit “ik” en het Al, kan ik
nog verder gaan.

18
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 1 - Wereldgeschiedenis

Al wat er is – in tijd gebonden en drijvende in het menselijk bestaan - wordt mij tot
werkelijkheid, wanneer ik de innerlijke kracht besef, die dit alles doet leven. Als ik besef, hoe
het hoger weten, lichtend en fel, de wetten schrijft, die zullen bepalen, of de mens zal leven in
een paradijs of in een zelf-geschapen hel, dan zal ik eerst waarlijk leven.
Laat ons niet falen. Spreek niet van God en laat de vrome woorden rusten, daar leef de Kracht,
die in je leeft. Drink de wijn van licht, die steeds weer kleurig binnendringt in je bestaan en
laat de stoffelijke begeerte naar belangrijkheid in het tijdelijk gebeuren je niet verscheuren en
verpletteren, maar vind jezelve weer in dat, wat je wordt gegeven.
Leef niet besloten of in eenzaamheid, maar leef als deel van al wat leeft, juist omwille van de
Kracht, die de kern is van je wezen; de Kracht, die je heeft geschapen en het heelal heeft
voortgebracht. Dan gaat de poort van weten open. Dan wordt de Kracht – nu ongeremd en
niet ingedamd – tot een stortvloed, die van uit het wezen gaande de wereld herschept in een
nieuw en zalig denken
En bovenal: Rijk kunnen wij slechts zijn, indien wij steeds weer licht en vreugde en kracht
schenken aan al wat leeft.
Delf alle haat en alle verwijt. Slechts door zo te leven, zo te streven op aarde en in de sferen
komt de eeuwigheid in de plaats voor het snelle gaan der tijd. Slechts zo leer je de waarheid
van God en van je eigen wezen kennen.
Vertrouw daarop. Vertrouw op jezelve, op de kracht die in je leeft. Ga de weg, die je juist acht,
zo goed je haar kunt gaan, zo zuiver als je maar durft en kunt, opdat het je vergund is, de
waarden van alle bestaan uit te drukken in deze tijd, waarin de eeuwige Kracht het beeld
herschept, dat eens voor mensen en tijden reeds werd geschapen
Deze woorden geven voor mij weer wat ik geloof, wat ik meen te weten. Alle wijsheid, alle
gezondenen en wijzen van alle tijden zijn voor mij terug te brengen tot de ene wijsheid:
Leef de waarheid, die in je bestaat.
Wij kunnen, indien wij willen, deze waarheid in onszelf vinden en beleven. Ik meen, dat juist
dit streven voor ons de bevestiging zal betekenen van alles, wat wij eens hebben gevreesd of
zonder hoop toch aarzelend hebben verwacht, de werkelijkheid van ons ware “ik”.
Dit zijn dagen, waarin veel van de oude profetieën wordt vervuld, maar ook van menselijke
bestrevingen, die worden uitgedrukt in een nieuwe stoffelijke incarnatie.
Wij kunnen, in geest en stof, de schijn overwinnen en zo de werkelijkheid doen zegevieren. Dit
wordt ons mogelijk gemaakt door de kracht, die in ons leeft en ons onze waarde geeft,
Ik ben mij ervan bewust, dat sommigen onder u meer zouden hebben gevoeld voor een
gedicht. Maar is dit niet de waarheid en de kracht, die in ons allen leeft? Is dit niet de zin van
het werk, wat wij bij de Orde brengen en is dit niet evenzeer de achtergrond van uw komen tot
ons? Laat ons daarom deze avond besluiten met dat ene woord, dat altijd waar is geweest:
Heb God lief boven alles, min uw naaste gelijk uzelf, erken de eeuwigheid reeds in uw aan tijd
gebonden Zijn en gij zult één-zijn met de Schepper, waaruit gij zijt voortgekomen.

19
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

TWEEDE LES -ACHTERGRONDEN

In de gehele wereldgeschiedenis worden wij allereerst geconfronteerd met evolutie,


sprongevolutie en daarnaast in zeer sterke mate met strijd, vooral tussen de mensen
onderling. De strijd tussen de rassen heeft echter een zeer bijzondere achtergrond; en aan het
begin van deze tweede les wil ik daarop ingaan.
De mens, die een prettig en aanvaardbaar leven heeft, doet daarvan niet gaarne afstand. Hij
wil zich daarom graag een soort onsterfelijkheid verwerven. In de oude godsdiensten, die wij
ten dele al hebben aangestipt, speelt dit inderdaad een grote rol. Wij zien b.v. dat het
balsemen van edelen, de bijzondere riten bij begrafenis of verbranding van aanvoerders en
vorsten wijzen op het zoeken naar eeuwigheid, naar een voortbestaan. Dit geloof aan een
voortbestaan wordt nog versterkt door de gegevens, die de verschillende inwijdingsscholen en
-groepen daar omtrent bezitten. Ze worden echter sterk aangepast aan de menselijke
behoeften. Er is dus in de gehele wereldgeschiedenis nooit sprake van een leer die onvervalst
bestaat, maar steeds van een praktische toepassing van gegevens van de leer, voor zover zij
de mens in zijn innerlijke zekerheid, zijn geborgenheid, zijn gebondenheid en vooral ook in zijn
gevoel van continuïteit bevestigen.
In de oudheid zien wij de goden vaak tegenover elkaar staan. Wij hebben daar de
vruchtbaarheidsgoden, het principe dus van de Grote Moeder, van de leven gevende Vader en
reeds in het verre verleden de typische triniteitsgedachte: de Zoon, die eigenlijk gelijktijdig de
Vader en de moeder vertegenwoordig. Zij zijn het beginsel van leven en levenskracht.
Daarnaast komt al snel de behoefte aan een God van geweld.
De geaardheid van de volkeren, het klimaat waarin ze leven, is ongetwijfeld bepalend geweest
voor de manier, waarop men dus zijn goden eerde en vooral voor de plaats, die aan de goden
van het geweld werd toegekend.
Hiervoor kunnen wij als voorbeeld nemen Mexico, waar de krijgsgod onmiddellijk naast de
zonnegod de meest belangrijke is. Wij zouden ons ook kunnen keren in de richting van
Babylon, Assyrië en India, waar ook de krijgszuchtige goden (en ook wel godinnen) de
hoofdrollen spelen. Een typisch voorbeeld van hetgeen men daarmee beoogt, vinden wij in het
geloof van de Vikingen en later ook van de Germanen: degene, die op het veld van eer valt,
dus in de strijd, wordt door krijgslustige maagden - de Walkuren - op het paard geheven en
zijn ziel wordt onmiddellijk naar een hemel gebracht, waar de strijd de gehele dag woedt,
maar de avond alle wonden geneest.
Een geloof dus, waarin geweld, geweldpleging, de plaats moet gaan innemen van de
Godsverbondenheid.
Die splitsing zal zich steeds verder voortzetten, totdat wij op den duur kunnen spreken – en
dan zijn we ongeveer aan het begin van de christelijke jaartelling – van krijgsgoden en van de
z.g. vruchtbaarheids- of vredesgoden. Hoe dichter wij komen bij de moderne tijd, hoe sterker
de behoefte ontstaat aan een God, die het mystieke element van de vruchtbaarheid vermengt
met het element van moed, van krijgszucht, van overwinning. En dit is heel logisch. Naarmate
n.l. grotere gemeenschappen ontstaan en krachtiger staten, ja, koninkrijken en keizerrijken
worden gesticht; gaat de machtsverhouding een veel grotere rol spelen. Alleen het geloof aan
een God is daarbij niet meer voldoende. Men moet een God hebben, die niet alleen maar de
wapenen zegent, maar bovendien de krijger in een bijzondere toestand kan brengen, waaruit
hij dus onmiddellijk het eeuwige leven binnengaat. Denk overigens niet, dat dit iets is uit
primitieve tijden.
Uit 1830 en 1870 is nog bekend, dat er onder de Moslims bepaalde mullah's waren, die het
geloof, dat de dood in de heilige krijg onmiddellijke toegang tot het paradijs verleende, ingang
probeerde te doen vinden. Een bekende fase is geweest b.v. het beleg van Kartoem, waarbij

20
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

verscheidene derwishen met een doodswens om zo het paradijs binnen te komen zich op de
Engelsen hebben gestort. Een ander feit is ook de strijd – eveneens tegen de Engelsen – die
bijna tot 1920 heeft gewoed in de bergstreken van het huidige Pakistan, waarbij eveneens dus
dergelijke Mullah’s optreden.
De strijd is dus niet alleen maar het middel om rijk te worden. Het is niet alleen een kwestie
van roof en van macht, het betekent gelijktijdig een bevestiging van de eeuwigheidsbehoefte
in de mens. Die eeuwigheidsbehoefte wordt in het begin van uw jaartelling o.m. uitgedrukt
door de triomfbogen, de altaren en zelfs door de half-goddelijke rol, welke aan bepaalde
overwinnaars (denk aan de triomfators, die Rome mochten binnentrekken) wordt toegekend.
De gehele mystiek, die in het verleden gericht is geweest op de band mens – God, neemt een
keer. En dit zal sterker worden naarmate ook het Christendom – en vóór het Christendom en
daarmede ten dele parallel de Mitrasdienst – invloed gaan uitoefenen. De mens wenst niet
meer in een goede relatie tot God te staan; hij meent zelf God te kunnen worden.
Het is niet voor niets, dat ik hier de Mitrasdienst aanhaal, want daarin speelt n.l. de strijd een
zeer grote rol. Een ieder; die daar wordt ingewijd ondergaat de inwijding van de strijd tegen
elk der vier elementen, die moeten worden overwonnen. En het beeld zelve, Mitras, is de
overwinnaar van de zon; degene, die door het binden van de hoogste krachten der natuur
a.h.w. de verlosser van de mensheid wordt„
Ofschoon er over de Mitrasdienst niet al te veel bekend is – de gegevens die men
tegenwoordig kent zijn tamelijk summier – kan toch worden gezegd, dat de Mitrasdienst vele
overeenkomsten heeft gehad met het latere Christendom. En dat de strijdvaardigheid die van
dit geloof uitging, o.m. op de Christenheid en via de Christenheid op praktisch de gehele
verdere wereld haar stempel heeft gedrukt, maar bovenal ook dat de verschuiving van de
christelijke filosofie zeker invloed van deze Mitrasdienst plaatsvond; en wel in de eerste 300
jaren van het Christendom.
Misschien meent u, dat dit met de wereldgeschiedenis weinig te maken heeft. Maar wij willen
verklaren waarom b.v. gestreden werd om het veroveren van grote rijken, vaak met kosten
die absoluut niet worden vergoed door de verovering zelf; waarom men mensenlevens
wegwerpt om in de strijd eer te behalen (ook bij de Christenen), dan moeten wij allereerst
begrijpen waaróm. Want deze wedstrijd, het element strijd én overwinning, is kentekenend
voor het hele verdere ontstaan en de gehele opbouw van de huidige westerse wereld. De
eigenschappen daarvan zijn ongetwijfeld ook kentekenend voor de nieuwe ontwikkelingen, die
het Oosten (b.v. Azië) te zien geven.
Ik kan niet te lang bij dit alles blijven stilstaan. Toch is het belangrijk, dat u hiermee rekening
houdt. Van een geloof dat absolute gehoorzaamheid, verdraagzaamheid, maar ook
persoonlijke aansprakelijkheid en rechtvaardigheid leert, zet het Christendom door de
vervolging (het is een gevaar voor de politieke macht, die met goden en vooral met het
goddelijk-zijn van Caesaren en vorsten wordt uitgedrukt) zijn activiteiten ondergronds voort.
We ontmoeten daar Mitras. Het is historisch te bewijzen – en die bewijzen zijn als ik mij niet
vergis o.m. geleverd door onderzoekingen in Rome, gedaan door de Katholieke geestelijkheid
in het jaar 1927, door vondsten in het jaar 1949 en zelfs onderzoekingen uit het jaar 1954 –
dat Christenen én Mitrasvereerders elkanders heiligdommen soms gebruikten.
Mitras was de God van de krijgers, van de legioenen. Zijn grootste aanhang vond hij
ongetwijfeld bij diegenen, die militair waren geschoold, die dachten als strijders en in hun
opvattingen soms een verbluffende verwantschap vertoonden met de Druïdisch-Keltische
opvattingen van de heiligheid van het strijder-zijn en hier en daar zelfs doen denken aan de
Viking, de rovervorst van latere tijen.
De gedachte aan strijd impliceert organisatie. In het Christendom is die organisatie gering. En
wanneer er Orden worden gesticht (zoals dat in Byzantium geschiedt), dan gaat dit uit van een
gezamenlijk kluizenaar-zijn. Zodra Mitras echter sterker in contact komt met het Christendom,
zien wij daar de verandering, de organisatie, het organiek verband. Het is dit organiek verband
dat de Christenen in staat stelt om in het Byzantijnse Rijk de hoofdrol te gaan spelen en zo het

21
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

verzwakte Rome – uiteengevallen in een Westelijk en een Oostelijk Romeins Rijk – te


domineren. Daarmede valt de band tussen beide Rijken weg en ontstaat de eigenaardige
tegenzin van de Byzantijnen tegen de westelijke Romeinen, waardoor zij b.v. aanvallen op het
Westelijk-Romeinse Rijk toelaten en in enkele gevallen, zoals b.v. de tochten van de Vandalen,
steunen. Hier had men de gedachte geschapen, dat men door strijd kon ingaan tot het Rijk
Gods.
Maar nog kan de wereld dit niet helemaal verwerken. Zo is er eigenlijk een strijd van heidenen
tegen het Christendom, waarbij beide partijen onbewust zeer veel van elkanders denken en
filosofieën overnemen.
Zoals dit in Europa geschiedt, dat wij hier als voorbeeld nemen; zo zal dat ongeveer gelijk
geschieden met de invloed, welke in die dagen doordringt (door de Deense landingen) op
Indianen in Noord-Amerika. De organisatie van de stammen ondergaat in die periode sterke
hervormingen. Ook de rijken van de Maya (dat is dus nog vóór de feitelijke Azteekse en
Tolteekse rijken) ondergaan een dergelijke hervorming, omdat in die periode – ook alweer
door schipbreukelingen uit het westen – de gedachte aan een hiërarchische verhouding en een
hiërarchische structuur wordt geënt op de oorspronkelijke coöperatieve vorm van leven van
deze stammen.
In Azië zien wij rond deze periode ook alweer een hervorming in het Boeddhisme, waarbij
vermoedelijk een vroeg-christelijke zending, die daar in de eerste 300 jaar van de jaartelling
heeft gewerkt, een rol heeft vervuld, terwijl daarnaast de binnendringende Griekse beschaving
en ongetwijfeld ook Romeinse en Byzantijnse handelaren de gedachte aan staatsstructuur
aldaar wijzigen. Deze invloed trekt niet verder naar het noorden tot in China. Dat heeft zijn
eigen ontwikkeling en blijft onaantastbaar.
Maar omstreeks deze periode zien wij plotseling de vorming van rijken veranderen.
Statenbonden zien wij vóór die tijd in zie betrekkelijk weinig. Nu ineens wel. En vreemd
genoeg zien wij ook hier als bindende factor de goden. En als verklaring voor de samenwerking
en het verbond, als verklaring voor elke materiële, hiërarchische machtsverhouding komt ook
hier de Veda (de heilige schriftuur) op de voorgrond.
Wij mogen deze ontwikkeling niet terzijde schuiven. Zij betekent een ommekeer in de
denkwijze van het menselijk ras. De mystiek, die tot op dit ogenblik een meer persoonlijke
kwestie is geweest, moet plaats maken voor de gereglementeerde mystiek. Er is minder plaats
oor de persoonlijke filosoof en denker, voor de van uit zichzelf levende kerkvader b.v.. Er is
behoefte aan organisatie; want onsterfelijkheid, strijdvaardigheid en macht worden steeds
sterker geassocieerd. De offergedachte van het Christendom blijft inderdaad gehandhaafd. Wij
zien de Boeddhistische wereld, die tenslotte ook terugkeert tot de eenvoud. En zo kunnen wij
ook voorbeelden van elders geven, zoals b.v. de Huascars, bepaalde stammen van de Pueblo-
Indianen, een tijdlang een aantal van de indianenbonden en -stammen, die later de Delawares
werden genoemd, die dus ook naar het meer persoonlijke terugstreven. De algemene tenders
is er echter één, waarbij onsterfelijkheid en macht met elkaar worden geassocieerd. En dit is –
al realiseert men zich dit in deze dagen waarschijnlijk niet – de aanleiding voor alle
ontwikkelingen van de meer moderne geschiedenis. De mens is niet de dienaar, die om de
gunst der goden smeekt, hij wil verwant zijn áán, of beter nog de gelijke zijn vén de god en op
zijn minst een half- god.
Het is zo dus ook begrijpelijk, hoe in de geschiedenis van Europa b.v., zo'n sterke invloed
uitgaat van het Pausdom. Dit klinkt misschien wat belachelijk; een paus, die op zichzelf
helemaal geen groot vorst is – ook al beslaat zijn vorstendom oorspronkelijk een kwart van het
huidige Italië, dus een voor die dagen grote staat – maar die keizers aanstelt en keizers kan
nopen tot voetval en die keizers kan afzetten, dat is eigenlijk onbegrijpelijk. Van uit een
modern standpunt kan men zich dit niet indenken. Maar de bevestiging van het Goddelijke was
noodzakelijk, want de vorst kon alleen uit God vorst zijn. Hij was daarbij gelijktijdig heros,
helden als zodanig een half-goddelijke figuur. En zo werd hij ook door zijn volk beschouwd.
Uit de vele legenden over vorsten, die wij horen (b.v. Karel en zijn paladijnen en de bekend
geworden slag van Ronceval, het bekende lied dat in de middeleeuwen zoveel opgang maakte

22
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

kunt u zien hoe men aan deze wezens iets bijzonders, iets eigenaardigs toekende. Denkt u
eens aan de legende van Koning Arthur en de Tafelronde. Zijn deze mensen eigenlijk niet allen
ergens bovenmenselijk en zijn ze niet allen – volgens de legenden uit die tijd – de strijders, die
niet alleen maar een vijand verslaan, maar die ook het bovennatuurlijke verslaan in de vorm
van tovenaars, draken en allerhande sinistere figuren, die men tegenwoordig tot het bijgeloof
rekent, maar die – als wij ze goed bekijken – ten dele uit overleveringen uit de oudheid, ten
dele waarschijnlijk astrale gestalten en vormen zijn. Daarom moeten wij de ontwikkeling van
de wereldgeschiedenis niet meer uitdrukken in de termen van rijken en zelfs niet van mensen,
maar vooral in de meer moderne periode voornamelijk in de term van de filosofie, de mystieke
achtergrond, het geloof, dat al het gebeuren beheerste.
Het is aannemelijk te maken en in vele gevallen te bewijzen, dat de grote oorlogen van de
oudheid achtergronden hadden, die waren gelegen in geloofswaarden. Het is duidelijk te
maken, dat praktisch alle oorlogen, die zijn gevoerd sedert 1870 hun basis niet meer hadden
in een veroveringsdrang maar in een filosofie, waarbij de verovering, de machtsuitoefening en
verwerving noodzakelijk werden voor de mens om een erkenning van eigen waarde en – al
werd dat uiterlijk misschien zelfs ontkent – een gevoel van eeuwigheid te scheppen.
Wat dit betreft zijn er vele eigenaardige overeenkomsten te vinden. Wanneer wij b.v. de
uitlegging beschouwen, die in zijn tijd werd gegeven van de opstand van Luther (die ook de
aanleiding was tot bepaalde boerenrevoluties en eigenlijk ook tot de grote oorlog in Duitsland)
en we gaan dan kijken naar datzelfde rijk, veel later en vinden daar de filosoof van de
Übermensch, waar de misbegrepen stellingen van de filosoof Nietzsche weer de basis worden
van het rassen-credo (de onsterfelijkheid) van b.v. Rosenberg, dan valt ons op dat deze
filosofie beheersend is. Ik meen daarom dat – juist wanneer wij ook het geestelijk inzicht in de
moderne tijd en wereld willen verkrijgen – wij in de samenhangen tussen mensen geest
mogen stellen:
De filosofie, de geloofsontwikkeling plus de groeiende behoefte naar persoonlijke
belangrijkheid en onsterfelijkheid, vooral bij hen, die de hogere standen vormen of die macht
bezitten – is de verklaring voor alle gebeuren, de toestanden van vandaag en zelfs voor de
verhouding, die er tussen de mensen op aarde en de geest in deze periode of voordien
bestaat.
Na te hebben vastgesteld dat voornoemde ontwikkeling van denken aansprakelijk is voor een
groot gedeelte van de verhoudingen dingen op aarde, zelfs in het heden, moeten wij nu even
teruggrijpen naar het begin, niet van de mensheid maar van het zelfstandiger denken, waarin
voor het eerst de god-associatie niet alleen door geboorte en stand kon worden verworven,
maar deel was van een ieder, die in een inwijding of een priesterwijding het contact net de
godheid verwierf. Naar ik meen, kunnen wij deze periode, voor zover de invloed naar buiten
toe op deze aarde daarmede gemoeid is, stellen op ongeveer 500 jaren voor Christus.
In deze tijd, waarin Egypte langzaam begint te vervallen en de gloed van het oosten dooft om
plaats te maken voor het opbloeien van de westerse beschavingen met steeds groter invloed,
zal n.l. de openbaring en de inwijding een rol spelen. Het denken is in deze tijden als volgt:
Niet een ieder bezit de zekerheid onsterfelijk te zijn. Maar het deelhebben aan het eeuwige
leven is te koop en kan worden verworven langs de weg van de magische spreuk, de inwijding
in het priesterlijk geheim.
Het is nog altijd de eeuwigheid, die vooral openstaat voor de meer waardevolle mens, niet
voor de slaaf of de overwonnene.
Het meer esoterisch geloof en denken zien de associatie van de mens en zijn persoonlijke
vermogens met de godheid steeds zuiverder. Maar de goden, die eens alomvattende krachten
zijn geweest, worden vager. Zij worden literaire figuren, waarmee men het spel van een grote
onzichtbare macht uitbeeldt. En het geheim, dat meer en meer mensen leren kennen is:
Wanneer ik de angst voor de dood overwin, heb ik deel aan die onbekende macht. Alleen door
de overwinning van de angst ben ik deel van het Eeuwige en als zodanig onsterfelijk.

23
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

Deze inwijdingsgedachte neemt hand over hand toe. Zij kent vele extreme vormen, zoals b.v.
die van bepaalde tuinen van Alexandrië, van sommige tempels op Cyprus en Kreta, van
inwijdingsgebruiken die het latere Moorse rijk eigenlijk zo'n beetje overspoelen. Maar ongeacht
al deze extreme verschijnselen wordt de gedachte steeds sterker. Elke mens kan deelhebben
aan het Eeuwige. Niemand is uitgeblust, wanneer de dood komt.
Van uit een geestelijk standpunt betekent dit, dat in deze periode zelfs slaven geloven aan een
direct en waardig voortbestaan en aan een wereld, waarin zij zullen leven na de overgang. Een
wereld, van waar uit zij de aarde kunnen beroeren.
Hierbij is ongetwijfeld de Egyptische invloed zeer sterk. Zij overvleugelt in menig opzicht de
Indische invloed, die eigenlijk gelooft aan een onmiddellijke reïncarnatie. Zo komen steeds
meer zielen in een geestelijke wereld terecht met het bewustzijn van hun toestand en
mogelijkheden en met begrip voor de banden, die er tussen hen en de wereld bestaan.
Het is duidelijk, dat in deze periode voor het eerst grotere groepen bewuste geesten zich tot
de aarde kunnen wenden, Het optreden van Jezus en met Jezus van vele andere profeten, die
allen uitgaan van de gedachte, dat een ieder in God leeft of kan leven – heeft op het volk niet
een onmiddellijk kenbare invloed. Er zijn geen directe veranderingen: Uiterlijk gaat het oude
geloof voort. Maar innerlijk verandert de wijze, waarop men zijn god en zijn goden aanbidt,
wel sterk. Dit blijk b.v. uit de verandering van offergewoonten.
Wij vinden de verandering van offergewoonten zo sterk, dat b.v. de eerlijke votiefoffers (dus
niet de statie- of prestigeoffers, die in Rome veel werden gebracht) binnen 100 jaren afnemen,
tot zij ongeveer maar 1/5 van de oorspronkelijke zijn. Daarbij is opvallend, dat de votiefoffers
van de armen praktisch nil worden. Een heel typisch verschijnsel.
Een soortgelijke werking zien wij in bepaalde tempels van Griekenland, waarbij ons opvalt dat
de tempel van Poseidon met zijn betrekkelijk eenvoudige inwijdingsritueel zeer veel
volgelingen trekt, vooral uit de eenvoudige kaste, waar zelfs de slaven van een hogere rang –
zij het beperkt – toegang hebben tot de z.g. eerste inwijding van deze tempel. Uiterlijk dus
geen al te grote verandering, maar innerlijk het gevoel van een verbondenheid, die moet
worden uitgedrukt.
De mens van deze dagen kan zich echter geen God voorstellen, waarvan je deel bent, zonder
dat het tot uiting komt, m.a.w. iemand die niets presteert, kan geen deel zijn van God, want
God presteert. Het resultaat is, dat de magiër en de tovenaar het in deze dagen moeilijk
krijgen. Van hen wordt het werkelijke wonder gevergd, dat zij vooral door gebrek aan geloof
onder de menigte niet zo gemakkelijk kunnen presteren. Het is bekend, dat in deze periode
vele priesters (o.a. de priesteressen van Hecate maar ook de Isis-priesters vooral in
Griekenland en zelfs tot in Spanje toe, dus het zuidelijk deel van Europa) eigenlijk goochelaars
waren. Zij konden niet veel werkelijke wonderen doen en het miraculeuze was noodzakelijk.
De mens zocht voor zichzelf naar macht en naar het machtwoord. Er is geen periode, waarin
de heksen van Rome – en wat dat betreft van elke willekeurige grote stad – zo opvallen en
zulke eigenaardige en stuitende gebruiken tonen (b.v. het eten van lijken enz.) als juist in
deze periode.
De behoefte aan macht groeit; en de associatie van God met macht tast zelfs ook de
zachtmoedigen aan. Het is in deze tijd, dat het Paulinisme het feitelijk christelijk denken gaat
overheersen. Dat begint ongeveer 140 na Chr., het wordt dan verbreid en bereikt zijn
hoogtepunt eigenlijk omstreeks 1500 à 1600, in welke periode dus deze machtsinvloed en
deze machtsgedachte in het Christendom zodanig is verankerd, dat een terugkeer tot de
eenvoudige christelijke leer haast onmogelijk is.
Men erkent nu dus: er is altijd een band met God, maar dan moet deze in een andere wereld
bestaan. Plotseling wordt de hemelhiërarchie, die sedert lange tijd meer een literair
onderwerp, een speels hanteren van goden en godinnen is geweest, weer belangrijk. De
mensen denken na over de rangorde van de engelen. Zij willen nagaan in welke rang b.v.
Petrus staat tot Jezus en Johannes. Fabels over het verborgen priesterrijk van Johannes vinden

24
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

wij juist in deze periode omstreeks 300 – 400 na Chr. zeer sterk en wel vooral rond de Adria,
waar later de grote handelsstad Venetië al een handelsknooppunt is geworden.
Hier krijgen wij het begin van de latere kabbala. En zo vreemd als het klinkt, de kabbalisten
hebben op de historie van Europa een heel grote invloed gehad. Vele aanvallen van de Moren
uit Spanje worden n.l. bepaald door hun astrologen en kabbalisten, waaronder er ook joden
waren.
De Joodse kabbalisten en astrologen uit Italië en grotendeels ook de Moorse uit Spanje
scheppen een leer, waardoor een gunstig uur of een gunstige dag kan worden bepaald. en de
toekomst kan worden voorspeld. De vorm, waarin dat tenslotte gebeurt, wordt aardig
geïllustreerd door b.v. de gedichten van Nostradamus. De vorsten geloven daar zozeer aan,
dat de kerk van Rome – en dat is dus reeds omstreeks 700, wanneer er nog geen volledig
machtslichaam bestaat – de opleiding op zich neemt van astrologen en later (± 1200) van
kabbalisten, magiërs en alchemisten. Er is geen hof in Europa, waar het woord van de
hofastroloog, de magiër en de kabbalist niet bepalend is voor het al dan niet leveren van slag,
het al dan niet doen van een aanval, ja, zelfs het al dan niet uittrekken ter kruistocht.
Deze machtsdronkenheid voert dus tot een veruiterlijkte mystiek. Het magisch element in het
kerkelijk leven en in het geloofsleven van de mens wordt steeds sterker. Wij vinden de oude
godsdienstige spelen voor de massa (zoals die bij de Dionysus-verering bestonden, maar ook
voor de ingewijden in de Isis-dienst en voor de minder ingewijden van b.v. de leringen van
Osiris en Horus nu terug in kerkespelen, waarbij de duivel een grote rol speelt.
De achtergrond ervan wordt door weinigen besef. De mens meent dat macht – en wel macht
over de zielen der mensen – zijn eigen onsterfelijkheid, zijn plaats in de hemel verhoogt. Hoe
meer kennis hij heeft van de krachten in het hiernamaals en hun wezen, hoe sterker hij staat
en hoe gemakkelijker hij dus ook demonen zal kunnen regeren, ja, hoe meer hij het bevel kan
krijgen over de krachten der natuur om b.v. – zoals eens Jozua deed in het dal van Cedron –
de sterren te doen stilstaan.
Dit is o.m. aanleiding geweest tot de veroveringstochten naar het zuiden. De kruistochten
hebben hierop nog bovendien invloed gehad, want de op zichzelf zeker aanvaardbare Moorse
filosofie (dus eigenlijk de filosofie van het Kalifaat) dringt door tot de westerse kringen van
ridders en edelen; en hierbij komt de oosterse gedachte van fatum maar tevens van een
onsterfelijke verbondenheid met de Eeuwige op de voorgrond. Vergeet daarbij niet, dat de
Islam in deze dagen een grondleer is, die door verschillende uitleggingen al verdeeld is, zodat
ook hier, macht, het je met geweld uiten, je dichter bij God brengt.
Door de kruistochten ontstaan er in Europa niet alleen weelde en een verandering van moraal,
maar er ontstaat bovenal een steeds grotere begeerte om het “ik” onsterfelijk te maken door
grote daden en grote verbeteringen. De godsdienstleer is er op gericht om deze macht te
bevestigen. Wanneer wij denken aan een door de kerk goedgekeurd recht als het “Jus primae
noctis”, het recht van de eerste nacht waarbij wel de meest intieme rechten aan de landheer
werden toegekend, wanneer wij zien hoe aan alle kanten de mens enerzijds word overtuigd
van de noodzaak aan het gezag te gehoorzamen en anderzijds zijn eigen gezag uitoefende,
zodat de vrije, die niet veel te zeggen had, zich mijlen ver verheven en meer onsterfelijk kon
gevoelen dan een horige, en deze zich weer ver boven de werkelijke lijfeigene (de slaaf)
verheven gevoelde, dan kunnen wij begrijpen, dat die hiërarchie dus aan de buitenkant werd
opgebouwd en innerlijk de bevestiging vroeg. De filosofie, die hiermede verbonden is – ik durf
haar n.l. geen esoterische leer te noemen – is deze:
Naarmate een mens door zijn persoonlijke eigenschappen en kwaliteiten zijn meerwaardigheid
t.o.v. anderen weet te bewijzen staat hij dichter bij het Eeuwige. Dat Eeuwige wordt later wel
bemanteld – dat geef ik graag toe – maar hier ligt de gedachte.
De magiërs van latere tijden – laten wij daarvoor b.v. de middeleeuwen eens nemen –
beginnende met de alchemisten, gaan uit van hun persoonlijke kracht. Het is niet alleen het
chemisch middel, waarmede de alchemist kan doordringen tot de Steen der Wijzen of de
vereniging van Witte Leeuw en de Rode Leeuw, die gezamenlijk met het poeder het goud
maken. Neen, het is veeleer zijn persoonlijke wil, zijn persoonlijke aura, zijn fluïdum, zijn
25
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

uitstraling plus zijn spreuk, zijn machtwoord en misschien de kennis, die uit die heterogene
poeders en elementen het nieuwe geheel moeten scheppen. Velen denken daaraan stoffelijk;
anderen beginnen te beseffen, dat dit alles op het zuiver geestelijke, op het innerlijk
betrekking heeft. Maar de persoonlijke macht speelt nog steeds een rol; en hiermede wordt de
uitverkiezingsgedachte sterk gestimuleerd.
Het is daarom niet zo zonderling, dat we – wat dat betreft ook reeds vroeger b.v. al van 500
tot 700, maar vooral in de middeleeuwen – met steeds meer groeperingen worden
geconfronteerd, die aan een persoonlijke uitverkiezing geloven. Nadat eenmaal het onfeilbaar
gezag van de kerk is aangetast en ten dele om politieke redenen uit sommige landen is
verdreven, heeft de mens nog meer mogelijkheden om zich hieraan over te geven. Uiterlijk
ontstaat het geloof aan een lot, een voorbestemd-zijn vanaf de geboorte, die wij kunnen
herleiden tot de fatumgedachte van de oosterse vorsten en hun krijgers en tot de kruistochten.
Daarop wordt de behoefte aan eeuwigheid geënt: ik persoonlijk ben uitverkoren.
De verlossingsgedachte door anderen hieraan verbonden, maakt de erkenning van een
bepaald principe tot iets, dat ons onsterfelijkheid geeft; en dat wordt dan in zuivere
geloofsregels neergelegd.
De innerlijke weg krijgt echter langzaam maar zeker het begrip van een innerlijke
ontwikkeling. Wij vinden in deze periode b.v. de voorstelling van de Grot der Filosofen, waar
de filosoof voor vele gangen staat en ergens vóór hem een trap in een oneindige vista oprijst,
die hij trede na trede zal moeten beklimmen. Elke trede houdt in zich een deugd en een
bepaalde kennis. De Steen der Wijzen erkent nu als een innerlijk bereiken (er wordt nog
steeds gezegd: onsterfelijkheid en macht over allen) inzicht in alle dingen te verkrijgen.
Hier hebben wij de kern van het geheel der verdere ontwikkelingen. Want alleen als ik zelf
recht heb om te leven en te denken, als ik macht heb, als ik de meerdere ben van een ander,
ben ik eeuwig. En op den duur gaat het begrip “eeuwig, God” er zelfs af. En in plaats van “ben
ik eeuwig” komt meer en meer de gedachte “ben ik werkelijk méns?”
Het is niet zonder reden, dat betrekkelijk kort na het ingrijpen van de reformatorische
gedachte in Europa het Humanisme daar zijn eerste bloei vindt. En dat de filosofie van uw
eigen Gouden Eeuw b.v., maar evengoed de denkers in andere landen in deze periode al de
mens neer en meer primair gaan stellen. De mens, die primair moet zijn, zoek voor zich een
groter deel van de wereld, want hij kan het oude niet achter zich laten. Zijn geloof aan
natuurgoden blijft bestaan, alleen in een enigszins andere vorm.
Dus macht; en macht betekent krijg. Maar het betekent gelijktijdig het je aansluiten bij de
sterkste macht en op den duur het zoeken van vriendschap met de macht, die men het moest
vreest.
De gedachte aan trouw, aan een eerlijk verbond wordt hoe langer hoe minder. Wij kunnen
zeggen dat in de 17e eeuw verdragstrouw voor Europa al een groot woord is geworden, terwijl
persoonlijke trouw nog wel bestaat bij de eenvoudige mensen, maar in de hogere standen
volledig heeft plaatsgemaakt voor utiliteit- en machtsoverwegingen. Het is hierdoor dat steeds
grotere machtsblokken zich gaan vormen en dat men vooral aan alle kanten tracht de eigen
macht en het aanzien te vergroten. Dat dit politiek gezien tot uiterst eigenaardige
ontwikkelingen kan leiden, moge b.v. blijken uit de handel, die werd gedreven met Louisiana;
dat Frans gebied was en heel rustig aan de Engelsen werd verkwanseld in die dagen, omdat
uiterlijke praal en gezag voor de nieuwe Lodewijken, de nieuwe Napoleon, de kleintjes van na
de Revolutie, zo zou ik hen haast willen noemen, belangrijker waren dan het werkelijk
ontwikkelen en opbouwen van iets.
Wij kunnen dit ook zien in b.v. de bouwstijl. De barok zoekt niet meer de simpele harmonie.
Zij zoekt de overdaad, de vereniging van het klassieke met de overladenheid desnoods van
nieuw ornament. Het is de uiting van de mens, die weer probeert zich te plaatsen boven de
eenvoud van denken en geloof.
Hetzelfde zien wij ook in India, waar na de op zichzelf zeer heilzame regering van Akbar de
Grote, die een tijdelijke vrede, een groot gedeelte van Azië bevordert, allerhande machtsstrijd

26
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

ontstaat. En gezegd kan worden dat de rijken eigenlijk uiteenvallen, doordat een ieder de
grootste wil zijn.
Het is niet alleen een tendens, die historisch verklaarbaar is uit een filosofie. Het is een
ontwikkeling, die de gehele wereld overspoelt.
Ik wil nu de aandacht vestigen op het feit, dat de geest nu een veel grotere rol kan gaan
spelen. Ik heb u reeds in het begin gezegd, dat het persoonlijk bewustzijn van de geest – dat
vroeger beperkt bleef tot de hoofdmannen – de massa a.h.w. meer en meer gaat beroeren; en
dat steeds meer mensen met een zekere vrijheid denken aan het voortbestaan in een andere
wereld, zonder dat alleen maar aan een hemelassociatie te verbinden, ook al zeggen ze in de
kerk dat ze dat wel doen. Het resultaat is, dat reeds rond 1500 – 1600 sterke geestelijke
invloeden uit andere sferen op de wereld inwerken; dat na een periode, waarin het
mediumschap in diskrediet is geweest, praktisch over de gehele wereld – behalve in enkele
meer primitieve gemeenschappen – het mediumschap opnieuw opkomt in een andere, en hier
en daar verschrikkelijke vorm. Wij krijgen te maken met geïnspireerden, bezetenen, die zich
als profeten uitgeven en die trachten ergens een band te vinden tussen eigen onsterfelijkheid
en de natuurlijke elementen, waarin ze willen leven (denk aan de Flagellanten van de
middeleeuwen). Aan de andere kant vinden we de behoefte van de geest om te helpen en het
onvermogen van de mens om deze hulp te beseffen.
De gedachte aan hekserij, het ontstaan van het satanisme heeft een veel grotere invloed op
het verdere gebeuren dan zou denken. Er zijn b.v. een aantal satanische loges in Engeland; en
deze zijn de oorzaak van een typische opstand der rechtzinnigen. Cromwell zou nooit aan de
macht zijn gekomen, indien in Engeland niet een groot aantal van deze satanische loges had
bestaan en wel speciaal onder de adel, vooral de landadel. De hofadel kende wel soortgelijke
loges, maar was iets minder primitief.
In Frankrijk alweer hetzelfde. Hier kennen wij de loges der edelen, die steeds meer naar macht
grijpen en daardoor de evolutie onvermijdelijk maken. Dit is niet dank zij het optreden van de
Lodewijken maar ondanks. Want de vorsten, zowel de Zonnekoning als zijn opvolger, hebben
wel degelijk de behoefte om het volk met recht te behandelen, maar de macht van de adel is
onweerstaanbaar. Er is een scherm tussen de vorst en werkelijkheid en wel dankzij weer vele
logegebruiken. De sterkste loges van dit karakter vinden wij overigens in de ontoegankelijke
gebieden; o.m. de Vendée, dat later een weerstandsnest van de Royalisten zal zijn.
In Duitsland is het satanisme vroeger opgekomen; en ook hier heeft het een typische invloed,
waarbij eigenaardig genoeg de werkelijk satanistische groeperingen zich voornamelijk
bevinden in het Rijnland, in Beieren en voor een deel ook in de richting van Thüringen, Silezië.
De loges echter die eruit voortkomen blijken in het noorden veel meer invloed te hebben. Zij
zijn aansprakelijk voor de eigenaardige mentaliteit van de Pruisische landadel. Een mentaliteit,
die op den duur haar oorzaak (de loge) voor een deel verliest.
De loge gaat over in een sociale samenleving. Maar deze kan dan toch aansprakelijk worden
gesteld o.m. voor het optreden van Frederik de Grote (zoals de Duitsers met een zekere trots
zeggen: der alte Fritz), één van de eigenaardigste en zwakste figuren in de historie. Een
figuur, die eigenlijk tot mislukking was gedoemde maar onder invloed van zijn omgeving en
zeker ook van zijn vader, die niet direct een prettig mens was, begon om met verraad (o.a.
verraad tegen Maria Theresia in verband met de opmars naar Silezië), verraad tegen de
vorsten van Brandenburg (in het begin door ronselarij, later door overname van delen van het
gebed enz.), verraad tegen Engeland, verraad tegen Frankrijk. Laten we dat niet vergeten. Dat
was Frederik de Grote, die dus een traditie heeft geschapen van succes en tot een volksheld
werd, terwijl hij in zijn hart eigenlijk een jammerlijke slappeling was, zoiets als een Caligula.
(Caligula, die alleen groot was in zijn aanvallen van waanzin, maar verder eigenlijk bedelde om
de genegenheid van zijn soldaten en zijn volk).
Hiervoor moge pleiten o.m. de beroemde fluitconcerten van Potsdam; die ongetwijfeld niet
waren uitgevoerd, als er niet bepaalde componisten aan Frederiks composities hadden
meegewerkt.

27
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

Ik haal hier één beeld aan. Ik zou dat beeld kunnen herhalen in praktisch elk land van Europa.
En wat meer is, ik kan soortgelijke inwerkingen en invloeden aanwijzen in praktisch elk
koloniaal gebied van Europa, dus ook in Amerika.
De splijtzwam van het ik-zijn, het de meerdere zijn, het uitverkoren zijn; heeft de mensheid in
zijn macht gekregen. En ofschoon diezelfde mensheid in de esoterische leringen nog wel die
ene kracht en de werkelijke beleving erkent, gaat hij uit van het standpunt, de alleen zijn weg
daarheen de juiste is, zodat zelfs groeperingen van ingewijden, die oorspronkelijk toch zeer
goed wisten dat hun weg maar één deel was, overgaan tot een vorm van dogmatisme: het
uitwerpen van anderen, een scherpe selectie; die o.m. op rassenvooroordelen e.d. mede
gebaseerd is.
U moet goed begrijpen, dat is op zichzelf nog geen verklaring is voor de wereldoorlogen, die
Europa in de laatste 60 jaar hebben getroffen; voor de crisisverschijnselen, die in deze wereld
zijn opgetreden. Om dit verder duidelijk te maken moeten wij nog een ander punt aansnijden.
Ik heb u er reeds op gewezen, dat vroeger de astroloog, de magiër en de kabbalist aan elk hof
belangrijke figuren waren Ik moet er nu op wijzen, dat de grote wijzen van het Joodse volk,
dat over het gehele Europese continent is verspreid en dat overal zijn invloed heeft, een
verwarrende invloed uitoefenen. Wanneer wij denken aan de Rabbi Böhme, aan de Rabbi
Rachman, aan al de grote Rabbi's en leraren, dan wordt ons duidelijk dat zij in vele gevallen
tevens hebben gefungeerd als de opvoeders, niet slechts van de Joden maar van een bepaald
mystiek gezind deel van het niet-Joodse deel der bevolking. En daarmede slaat de filosofie een
geheel nieuwe richting in.
Wanneer wij ons b.v. in Frankrijk wenden tot de denkwijze van Voltaire, die wel degelijk door
de rechtvaardigheidsfilosofie, die de Joodse geleerden in sterke mate brengen. We wordt
getroffen. Hij kan deze niet zien in het kader van een één-Godendom, maar hij vertaalt haar in
de termen van een maatschappelijke verhouding, zoals een Rousseau dat b.v. later doet in de
termen van de verhouding mens – wereld. En ik geloof zo, dat het Joodse
rechtvaardigheidsdenken (waarin dus de mens niets is en God en de wet alles) ook zelfs
wanneer daar het kabbalisme bij te pas komt en zelfs bepaalde magie) invloed krijgt op de
onafhankelijke filosofen en denkers. Daarnaast heeft het Joodse volk ook al vele filosofen
geleverd, die voor het merendeel in de maatschappij zijn opgegaan b.v. een Spinoza of een
Disraëli. Dan komen wij tot de conclusie, dat deze vorm van denken de mens bovendien heeft
gesteund in het zich vrijmaken a.h.w. van het menselijke. En dan wordt het Goddelijke niet
aanvaard.
Het Joodse geloof is voor de meeste mensen heel moeilijk te begrijpen. Ondanks het Judaïsme
in het Christendom is de voorstelling van een absoluut heersende en rechtvaardige maar
gelijktijdig ook toornige en toch beschermende Godheid voor de Christenen haast niet
denkbaar. Die moeten denken via de middelaar. En zo komt de mens in de christelijke
maatschappij dus ertoe om de oorspronkelijke godsdienstige regel en wet te gaan toepassen
als criterium voor de maatschappelijke ontwikkeling. En dit brengt een denken teweeg, dat nu
geheel losstaat van alle Godsbegrip.
Nu zal menigeen mij dit willen bestrijden, maar toch is dit zo. Praktisch van af het begin van
de 18e eeuw (ongeveer van af 1730) is er sprake van een denken, dat God a.h.w. enigszins
terzijde stelt. En na de Encyclopedisten, die dus in heel Europa een sterke invloed hebben plus
het optreden van een groot aantal filosofen, schilders en beeldhouwers in Italië, is die invloed
zo groot geworden, dat de utiliteitstheorie ontstaat.
Denk niet, dat die utiliteitstheorie voordien algemeen bestond. Ze was zelfs nog geen deel van
de Franse revolutie En wanneer wij het goed beschouwen, dan komt ze pas aan het einde van
de 19e en aan het begin van de 20e eeuw overheersend opzetten. Daarmede wordt de
mens-tot-mens-verhouding anders gedefinieerd. Tot op dit ogenblik is er altijd sprake geweest
van een plichtsverhouding i.v.m. eigen onsterfelijkheid. “Ik ben verplicht om voor mijn
dienaren op te komen door een zeker recht.” Ongetwijfeld. En: “Ik heb als heer misschien heel
veel rechten, maar aan die verplichting moet ik voldoen, anders ben ik verdoemd en leef ik

28
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

niet eeuwig of in een eeuwige kwelling.” Maar nu is het heel anders: “Ik kan zalig worden
buiten de mensheid om.” En dit brengt ons tot het begin van uw eigen tijd.
Ik wil echter eerst een paar historische punten aanhalen. In de oudheid was de sterfte onder
de mensen betrekkelijk groot. Wij horen regelmatig van ziekten, die praktisch gehele steden
uitroeien. Daarom is het nageslacht het meest heilige, dat er kan bestaan. De voortplanting
wordt aangemoedigd, het grote gezin is mode.
Op een gegeven ogenblik begint de omwenteling, die gedeeltelijk industrieel is. De eerste
stoommachine, de eerste spinnerijen, de eerste automaten. Dit begin en het idee, dat de
verplichting tegenover de medemens niet bestaat maar alleen de rechtvaardige verhouding
ik-God, zo die al wordt erkend, brengt ons dus tot het onpersoonlijke werk: de industrie. En nu
niet langer in de meer middeleeuwse vorm, waar zij dus nog een zeker persoonlijk element
bezat, maar het onpersoonlijke waarbij de erkenning van de absolute heerschappij van de
producent door zij arbeiders en consuménten het eerste belang is. Dat dit aanleiding geeft tot
de tweede revolutie, de grote revolutie, n.l. de opkomst van het materieel socialisme, is
ongetwijfeld waar.
Men kan echter de godsdienst niet daarbij betrekken. De godsdienstige stelling is los komen te
staan van de mens, zijn leven en zijn behoeften. Zij staat er totaal buiten en dit betekent, dat
elke materiële ontwikkeling en vooruitgang binnen het kader van een godsdienstig beleven kan
plaatsvinden, zelfs indien het gericht is tegen de mensheid.
Die gedachtegang te wijten aan de Joden zou ongetwijfeld fout zijn. Maar het is de invloed van
de op zichzelf grote Joodse denkers (die in hun eigen achtergrond volledig juist zijn) op het al
vervormde denken van de Christenheid.
U zult opmerken, dat ik de rest van de wereld buiten beschouwing laat. In deze periode is het
echter Europa, dat bepalend wordt. Het is Europa dat niet alleen een deel van Azië koloniseert,
invloed heeft op China, Japan dwingt zijn poorten eindelijk te openen, maar dat ook aan
Amerika eigenlijk zijn vorm geeft. Hier ontstaat de eerste aanleg voor de crises. De grote
crises, die de wereld teisteren en waarvan de bekende beurscrisis van 1928 wel de meest
belangrijke is in de herinnering van de mensen, maar die elders steeds wordt herhaald, n.l. de
volledige scheiding van persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover de mens en persoonlijke
rechtvaardiging tegenover God. Want nu kan men dus ten koste van de mens macht of
onsterfelijkheid verwerven, ongeacht wat daaruit voor de mensheid ontstaat.
En zo komt de oude onsterfelijkheidsgedachte nu in een absolute machtslust terug. Een
machtslust, die niet meer alleen in luxe of bezit kan worden uitgedrukt, maar hoofdzakelijk in
het meer zijn dan een ander. Het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw waren
gekenmerkt door een ongekende pronkzucht. Het is niet meer de pronkzucht van vroeger, de
weelde, de élégance, de beschaving waarmee men leefde, maar het is datgene, wat men
heeft. Liever de grote hatelijke werf of een grote, absoluut lelijke fabriek die veel geld waard
is, liever een heel leger dat marcheert, dan een grein beschaving.
Dit brengt ons dus wel degelijk in de problemen van uw tijd. Want het denken is nu niet meer
een denken in persoonlijke prestatie maar in verhoudingen: wie is de beste.
De godsdienst speelt daarin geen werkelijk rol meer. De mens gelooft in de macht als eerste
factor. En zo is het nu dit de kerk en het geloof zowel bij het Boeddhisme, het Hindoeïsme, de
Islam als bij het Christendom in zijn verschillende vormen, in feite moeten bevestigen wat het
gezag eist en het niet wagen zich daartegen te verzetten.
Het is ook hier, dat het typische verschijnsel van de oude Mitrasverering weer sterk opleeft.
Niet meer de monnik, die met een liefdetaak meetrekt met de krijgers – zoals het eens was –
of de gewijde priesterstrijder, maar nu de in het leger ingelijfde priester; zoals vroeger de met
de legioenen (de cohorten) meemarcherende Mitras-priesters, die de taak hadden diens
tempel te bouwen waar het mogelijk was en het offer voor hem te brengen, waar dat
noodzakelijk was. Wij gaan dus terug naar de tijd van Rome. Een dezelfde vleug van ongeloof
en materialisme uit die tijd herhaalt zich.

29
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

Men beschuldigt nu Duitsland dat het de eerste wereldoorlog heeft voorbereid. Geheel juist is
dit niet. Maar wat is daaraan voorafgegaan? Een periode, waarin het ging om bezit, macht en
om koloniën. Duitsland kon in dit spel niet vroeg genoeg meekomen en daardoor ontstond een
Duits minderwaardigheidsbesef. Gelijktijdig was Duitsland nog het enige keizerrijk ter wereld
en het oudste (al was de keizer zelf niet de oudste keizer, maar wel uit het oudste geslacht
tegenover Engeland, dat een koning-keizerrijk was).
De verhouding tussen Duitsland en Engeland (niet tussen Duitsland en Frankrijk) is bepalend
geweest voor alles, wat er is gebeurd. Niet de moord in Sarajevo, niet de omstandigheden in
de Herzegovina zijn bepalend geweest. Het was hier de behoefte om eigen grootheid, eigen
onsterfelijkheid te bevestigen.
Wanneer wij het leven van Wilhelm II volgen, dan kunnen we daaruit alleen reeds besluiten,
dat het niet de vorst zelf was die dit begeerde, maar de adelstand en het milieu, het was de
eigenaardige loge van de hoofdzakelijk Pruisische adel. Zoals later Hitler zal worden gesteund
niet door de Pruisische adel of het logesysteem maar door het satanistisch systeem; en die
steun hoofdzakelijk vindt in het Rijnland, de Rhein-Pfalz, Beieren, Thüringen en zelfs Silezië.
Een eigenaardig verschijnsel.
Hier blijkt dus, dat de geestelijke achtergrond gedurende vele jaren bepalend is voor de
richting die men inslaat, de steun die men geeft enz., ook al gaat het officieel om geheel
andere normen
De werkelijke oorlog werd dus veroorzaakt door de strijd tussen de industriële macht, die
Duitsland aan het worden was en de koloniale macht, de handelsmacht, die Engeland was
geworden. Dat Frankrijk hierbij een rol speelde en dat hier geen directe aanval plaatsvond, is
kentekenend voor alle politieke ontwikkelingen, onverschillig in welke tijd. Het resultaat: het
bondgenootschap van de Grote Entente tegen de Kleine Entente is ook weer kentekenend voor
het absoluut zelfzuchtig denken en streven. De mogelijkheid b.v. dat Lenin en vele anderen
het Marxisme de overwinning konden bezorgen in een toch al rebellerend Rusland en
daarmede een totaal nieuwe machtsverhouding op de wereld zou worden geschapen (al
besefte men dat niet) was te danken aan de behoefte om toch ergens de meerdere te zijn. De
crisis, die ontstond in de naoorlogse jaren was eveneens daaraan te wijten: het niet willen
erkennen van zijn eigen beperkingen.
Wij zien ditzelfde verschijnsel op het ogenblik b.v. heel sterk in Japan, waar dit in de toekomst
ongetwijfeld ook tot ineenstortingen moet leiden en tot een ommekeer van geestelijke
beleving, waarbij het nu nog bestaande gebonden-zijn aan het Shintoïsme – zij het op de
achtergrond – zal plaats maken voor een absoluut materialisme. En dan behoede God Japan
en de rest van de wereld in die omgeving.
De ontwikkelingen zijn altijd gelijk: de crisis. Waar komt zij uit voort? Uit het feit, dat er geen
enkel moreel oordeel kan worden en gesproken over hen, die gebruikmaken van z.g.
“market-corners”, het opkopen van alle graan op het land en desnoods meer. Dergelijke
speculaties gedurende de voorgeschiedenis van de eerste wereldoorlog en van de tweede
wereldoorlog in de V.S. en de poging om deze speculaties ook elders voort te zetten, leidden
tot een overbelasting, waarbij een betrekkelijk klein tekort aan fluïde middelen op een
gegeven ogenblik door enkele speculanten bewust tot een aanleiding werd gemaakt voor het
publiek om te verkopen. De baissiers, die toen aan de ellende en de zelfmoord van velen
hebben verdiend, zijn nu de belangrijkste grootindustriëlen der V.S. Zelfs banken als Pierpont
Morgan zijn niet onschuldig aan die geschiedenis, die een groot gedeelte van de wereld in de
ellende stortte. Maar het ging immers om macht; en geld was macht.
Het is deze gedachte, dat invloed en macht eeuwig en belangrijk zijn, die de tweede
wereldoorlog voorbereidden. Het is de behoefte om macht te behouden en vooral die macht
niet in gevaar te brengen, die leidt tot het zich distantiëren van de V.S., in de eerste plaats
van zijn president Wilson en diens pogingen om een zekere harmonie in Europa te herstellen.
Later de onverschilligheid voor het ontstaan van dreigingen, zoals b.v. die van het fascisme en
de onverschilligheid van datzelfde Amerika voor de ontwikkelingen in Rusland. Het is Europa,
dat zich daarmede bezighoudt en niet Amerika, althans in die dagen. Daarnaast hebben wij te

30
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

maken met de krampachtige pogingen van Engeland om in een wereld, die langzaam maar
zeker te oud is om het koloniaal stelsel in zijn oude vorm te hanteren (iets waarmee Nederland
in die dagen ook worstelde) te proberen ergens vrede te bewaren in Europa.
Het resultaat is, dat de oorspronkelijk door de staal en chemische industrie opgezette politieke
maatregelen niet snel genoeg kunnen worden ingetoomd. En wanneer in 1939 de wereldoorlog
uitbreekt, dan is dat ongetwijfeld niet alleen de verdwazing van Duitsland maar wel degelijk
ook de zelfzucht van alle andere landen en hun zelfbedrog, die daarvoor aansprakelijk moeten
worden gesteld.
Wanneer wij verder nagaan, hoe die oorlog is verlopen, dan ontdekken wij weer de
verandering van het menselijk denken; een zekere hopeloosheid. Tot nu toe had men
tenminste nog afstand kunnen doen van het communisme als een vijand. Maar een vijand, die
je in geval van nood tot bondgenoot verklaart, kan hij een werkelijke vijand zijn? De mens
weet het niet meer.
Ik wil hier alleen maar eens als voorbeeld even de gelijktijdige samenwerking in sommige
gevallen van rechtse partijen met communistische partijen en mantelorganisaties in Frankrijk
en het Mac Carterisme in de V.S.. Als er iets blijk geeft van een absoluut verworden
mentaliteit, dan is het dit. En daarbij wordt macht steeds heiliger. Wat men eens zag als de
fout van het fascisme wordt de wet van een democratie, die zichzelf respecteert.
Ik weet, dat het gevaarlijk is dit te zeggen, maar het is waar. Want men gelooft niet meer in
de mens. Men gelooft, dat er een eeuwigheid te bereiken is, maar de mens ziet zich langzaam
maar zeker machteloos. Behalve een enkeling. En de menigte kan haar onsterfelijkheid, de
zekerheid, de terugkeer tot de lichtende oneindigheid alleen nog maar verwerven door
normalisatie, door steeds grotere binding en gebondenheid.
En zo ontstaat de slavenmentaliteit die in de huidige periode het grootste gevaar vormt. Want
het is het gebrek aan zelfstandig denken enerzijds en anderzijds de behoefte tot het behouden
van macht, zowel partijpolitieke macht als andere macht, die voortdurend tot gevaarlijke
situaties aanleiding is.
Het spel van de moderne wereld wordt niet al een maar beheerst door de gedachte dat
Rusland alles communistisch en Amerika alles democratisch wil maken. Het wordt beheerst
door de behoefte van de mens om de massa, waartoe hij behoort, te zien als overwinnaar, als
half-god. En daarmede heeft de geestelijke ontwikkeling van de mens een bijzonder zware slag
gekregen. Want het is noodzakelijk, dat de mens uit zichzelf en voor zichzelf, uit eigen vrije wil
en keuze en zonder dwang van anderen, met respect voor anderen, zich zijn relatie met de
Eeuwige in de stof en in de geest realiseert. En dat kan nimmer van uit het massaal verband.
U zult zeggen, dit is politiek. Neen. Dit is het vaststellen van een feit.
En nu nog even de geest. Vanaf het ogenblik dat een empirisch materialisme op de wereld
begon toe te nemen, heeft de geest van bovenaf ingegrepen met alle middelen en
verschijnselen. Het is niet voor niets, dat b.v. de werkelijke groei van het spiritisme en het -
later helaas in een dogmatische opvatting wat vastgelopen - spiritualisme juist beginnen in de
jaren dat de industrie opkomt. Het is niet voor niets, dat het fenomeen is teruggevallen, maar
dat de inspiratieve stem, dat de gedrevene en in beperkte mate zelfs ook nog het medium in
deze tijd zoveel meer te zeggen hebben dan de z.g. redelijke mens. Want de geest erkent de
noodzaak zichzelf te zijn.
En haar gehele invloed moet gericht zijn op het herstellen van het persoonlijk bewustzijn,
ongeacht de middelen waarmee dit geschiedt, mits deze middelen niet zijn duister en egoïsme.
Zo sta ik dan voor het laatste deel van mijn betoog – waarmee ik dan de afdeling
wereldgeschiedenis afsluit – n.l. een analyse van het denken in de huidige tijd. Want ook uit de
algemene gedachte van deze dagen kan het verdere verloop van de gebeurtenissen zowel als
de huidige situatie worden verklaard en kan bovenal worden begrepen, welke invloeden van uit
de geest op de aarde en vanuit de aarde op de geest in deze tijd veelvuldig zullen voorkomen.

31
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

1. De gedachte van absolute onderworpenheid aan God, aan een noodlot, aan een door God
gesteld gezag heeft plaatsgemaakt voor het menselijk bewustzijn van een persoonlijk
eisen. De eis in de mens is groter geworden dan zijn aanvaarding.
2. Van het simpele Godsaanvaarden uit de oudheid, het erkennen van de bezieldheid van alle
dingen is de mens gekomen tot een verering van zijn eigen verstand. Een dogmatische
verering van het verstandelijke, waardoor hij automatisch vele wegen, emotionele en
andere voor zichzelf pleegt te sluiten. Daaruit moeten frustratie en onjuistheden
voortkomen.
3. De mens heeft God gemaakt tot een sociale aangelegenheid en hij zoekt zijn eeuwigheid
niet meer zo sterk in de daden van zijn huidige leven als wel in zijn denken omtrent een
ander leven, of nog beter: in de erkenning van een uitblussing, zodat het heden hem
ontheft van latere verantwoordelijkheden. Het resultaat is, dat er geen werkelijke maatstaf
meer bestaat en dat de maatstaf, die de mens hanteert er altijd één is van utiliteit; van nut
voor zich en zijn gemeenschap.
4. In deze wereld groeit echter ook het geestelijk bewustzijn, waardoor mensen zich trachten
los te maken van de massa en in zich persoonlijk een contact met het Hogere willen
beleven. Zij drukken dit voor een deel ook materieel uit, ofschoon dit hun vaak grote
moeilijkheden bezorgt. Zij zijn degenen, die door hun hervinden van een Godsgeloof – hoe
vaag dit ook moge zijn, mits het maar een verbondenheid betekent met het Hogere en een
zich aansprakelijk voelen tegenover al het leven – volwassen zijn. De anderen worden
kinderen, onvoldragenen. Het zijn de mensen, die – omdat een baby hen ergert – deze
mishandelen; die een kind, dat lastig is net zo gemakkelijk ombrengen als een jong katje;
die in paniek geen schuld bekennen maar rustig b.v. hondsdolheid over een heel land laten
komen, omdat de aansprakelijkheid voor henzelf te groot is.
De keuze in uw maatschappij en daarmede ook de bepalende beslissingen, waarvoor de wereld
staat, komen voort uit deze eigenaardige verdeling in volwassenen en geestelijk
onvolwassenen. Het zijn vooral de geestelijk onvolwassenen, die in steeds grotere mate de
massa vormen en daarom zal een nieuw begrip van eeuwigheid en persoonlijke betekenis
moeten ontstaan. Pas wanneer men eigen onsterfelijkheid leert afmeten aan de betekenis en
het nut, dat men voor anderen heeft gehad, zal er sprake zijn van de ware vernieuwing,
waardoor de wereld een nieuw rijk van vrede kan ingaan en een periode, waarin de goden tot
de mensen spreken, zoals in Mu en Atlantis.
Neemt u mij niet kwalijk, dat ik in dit tweede gedeelte de jaartallen en zelfs de anekdote
zoveel mogelijk heb vermeden. Ja, dat ik aan de feitelijke historische ontwikkeling grotendeels
ben voorbijgegaan. Maar de achtergrond van het geheel ligt niet in de historische veldslagen
en handelsverdragen. Hij ligt in de groei van het denken in de mens, in de wijze, waarop hij
zijn God en zijn wereld aanvaardt, in de wijze, waarop hij er zich aan verplicht acht en de
rechten, die hij daar meent te bezitten.
Dit alles kan worden teruggebracht tot de mystieke tocht naar de onsterfelijkheid, die het
begin was van de oude inwijdingen en die eigenlijk, wanneer wij alles van de redenen ontdoen,
zoals mensen die geven, toch ook de drijfveer is van allen, die nu leven, zelfs al denken zij
zich hun onsterfelijkheid slechts in als een plaats ergens onder een glazen deksel in een druk
bezocht mausoleum.

MODERNE MYSTIEK I
Wanneer wij de moderne mystiek onderzoeken, dan worden wij in de eerste plaats
geconfronteerd met een groot aantal systemen tot bereiking. Dat wil zeggen, dat het doel van
de mystiek vager is geworden en de mysticus steeds meer de richting uitgaat van een
persoonlijke, onbegrepen beleving, terwijl hij de techniek, die tot deze beleving voert, steeds
sterker gaat beheersen.
De mystici van deze dagen kunnen globaal worden gescheiden in de z.g. westerse en oosterse
mystici. Bij de oosterse richtingen gaat het hoofdzakelijk om meditatie en denken, waarbij
vooral het gezamenlijk denken een grote rol speelt. Gemeenschappelijke meditaties,

32
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

gemeenschappelijke beleving, gemeenschappelijk gebed spelen een hoofdrol en de mens komt


hierdoor tot een bepaald wereldbeeld, dat hij – indien hij het dus weet om te zetten in een
voor hem hanteerbare praktijk – als een innerlijk licht, als een innerlijk beleven doormaakt.
Vreemd is dat de oosterse mysticus zich over de aard van die beleving over het algemeen niet
uitlaat. Hij weet dat ze er is, hij stelt zelfs vast dat die toestand optreedt, maar hij maakt geen
onderscheid.
De oude systemen kenden vele namen voor allerhande werelden en invloeden, maar de
moderne mystiek in het oosten heeft afstand gedaan van deze poging aan elke apart
optredende kracht een bepaalde label te hangen. Men gelooft, dat de mens innerlijk groeit en
dat deze groei niet vaststelbaar is; dat ze niet aan een bepaalde wereld kan worden gebonden
en dat ze zelfs niet kan warden onderworpen aan een definitie, zoals b.v. het contact met een
deel van de goddelijke Kracht. Daarbij spelen op het ogenblik in het oosten de ontvankelijkheid
voor het z.g. wereldgebeuren en de wereldinvloeden een zeer grote rol.
Verder ontdekken wij vooral de voorspellende geest. Veel van de grote profetieën van de
laatste tijd zijn dus voortgekomen uit de mystici van het oosten, meer nog uit de z.g. profeten
of geleerden van het oosten, terwijl daarnaast een zeer sterke behoefte aan vrede aanwezig is.
De roep om vrede, om een algemene harmonie is zo groot, dat de conclusie gewettigd is, dat
vooral de mysticus, die in het oosten de meditatieve weg opgaat, de verstoordheid en
verdeeldheid van de mensheid zelf als iets pijnlijks moet ondergaan. Hierbij zal niet direct
sprake zijn van een bewust beleven, maar eerder van een innerlijk erkende onrust, zodat ik
meen te mogen stellen, dat bij de oosterse mystiek het gemeenschappelijk bewustzijn van de
mensheid een zeer sterke invloed op de beleving heeft en op de wijze, waarop daaraan uiting
wordt gegeven.
De behoefte om deze beleving voor anderen aannemelijk te maken, heeft verder gevoerd tot
pogingen van interpretatie, tot vertalingen, die echter alle – als wij ze nader beschouwen –
onvolledig zijn. Het blijkt niet mogelijk het totale beeld van het oosters mystiek beleven om te
zetten en voor het westers denken aanvaardbare en begrijpelijke termen. Het resultaat is
geweest, dat in het westen een pseudo-oosters mysticisme is ontstaan, dat echter al zeer snel
de westerse maatstaven zo sterk heeft aangelegd, dat hier een werkelijke verwantschap met
het oosten mag worden ontkend.
De moderne mystiek van het westen blijkt in vele gevallen verwant te zijn met het
Christendom of zich op waarden van het Christendom te baseren. De gedachte aan de
Christusgeest, dus de goddelijke Liefdekracht, als centraal punt van alle beleving, wordt steeds
sterker. In zoverre is de westerse mystiek gelijkwaardig aan de oosterse, ook wanneer zij
bepaalde scholingen en methoden gebruikt; die zeer verschillen van de praktijk, die het oosten
kent. Vreemd is echter daarbij dat de mystiek, die in het oosten zich dus eigenlijk verder
verwijdert van het mens-zijn en meer en meer wordt een deelgenootschap in het lot der
mensheid, juist in het westen de nadruk heeft gelegd op het persoonlijk beleven.
In de moderne mystiek vinden wij steeds meer de nadruk op de mens of op een bepaalde
groep. Het is dan ook geen wonder, dat in zuiver materialistische systemen, zoals b.v. het
communisme (de vele vormen van marxisme dus) een mystiek is ontstaan, die niets meer
heeft te maken met God en die volledig is gebaseerd op de gedachte van de mens en de
menselijke waarheid. Dat daarbij deze menselijke waarheid naar het onredelijke wordt
getrokken is eveneens begrijpelijk.
De mystiek van de Christenen zelf toont de neiging om eveneens regels te stellen boven
beleving. De gedachte, dat de wet de grote zekerheid is, blijkt voor de doorsnee mysticus een
grote belemmering te zijn. Wanneer hij echter deze begrenzing overschrijdt, blijkt hij opeens
krachtiger en praktischer te werken dan de doorsnee oosterling met een gelijke ontwikkeling.
Want in het westen komt op een gegeven ogenblik het bewustzijn, dat alle mystiek uitgaat van
de wijze, waarop wij een band met God kunnen vormen. Hoe wij die God zien en in welke
vorm, zo zegt de mysticus, is niet belangrijk; maar de band moet ik kenbaar maken. Indien ik
dit doe met een ritueel of met een plechtigheid, dan moet ik begrijpen dat deze plechtigheid
bestemd is om de band tot stand te brengen. En wanneer ik in mijzelf het contact met het

33
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

Goddelijke heb, zo is daardoor het contact met de totale mensheid geboren. Er is dus geen
verschil of differentiatie voor degene, die de beperkingen van wet en regel doorbreekt.
Zo is dus in de westerse mystiek een aantal tegenstellingen ontstaan, die in de moderne tijd
verwarrend en ontstellend werken. Want mystici, die volledig eerlijk zijn, kunnen zich op de
christelijke leer en de Bijbel beroepen, daarbij vele methoden en praktijken kennend, die
inderdaad voeren tot een innerlijke verlichting, een opgaan in het Hogere en gelijktijdig
rassenbezwaren uiten op een wijze, die onmenselijk is; of met een hardheid strijdlustig een
overwicht van hun eigen groepering over andere nastreven. Terwijl daarnaast zachtzinnigen en
bewusten bestaan, die geen enkel verschil meer kennen tussen mens en mens; die alleen nog
maar erkennen: de eenheid. En ofschoon ze als mens hun persoonlijk leven hebben,
daarboven voortdurend de band proberen te vinden in gedachten, in innerlijke ervaring; en
beleving met het Al-zijnde. Voor hen is de roep om vrede, die het oosten kent, wel degelijk
herboren, maar niet meer als een gedefinieerde vrede; het is een aanvaarding.
Het oosten vraagt vrede als rust, als stilstand. De westerse mysticus vraagt vrede niet als een
stilstand, als een evenwicht, maar eerder als een harmonische voortgang, waarbij alles tot zijn
recht komt, waarbij alles zijn eigen mogelijkheden behoudt. De westerse mysticus beleeft
daarbij zeer sterk in zichzelf de verwantschap van het “ik” met het verleden.
Zeer duidelijk zien wij – vooral bij degenen die tot een vrijer mystiek beleven komen – een
teruggrijpen naar de oudheid (naar een vroegere incarnatie, vroegere begrippen, een
verwantschap met bepaalde landen, praktijken of inwijdingen) zonder dat zij zich daaraan
echter volledig gebonden achten. Er is een vrijheid. En typisch genoeg zal in deze vrijheid heel
vaak het strengreligieus christelijke begrip teloor gaan. Daarvoor in de plaats komt echter God
als een lichtende zon van liefde, waaruit voortdurend wordt geput; als een kracht, die je
voortdurend kunt bereiken, waarin je voortdurend kunt ondergaan. En dit ondergaan in het
Goddelijke en gelijktijdig de kracht van het Goddelijke ondergaan blijkt de moderne mysticus
de mogelijkheid te geven in het dagelijks leven zijn eigen plaats te vinden met de zekerheid
van een slaapwandelaar, die gaat over een uitermate nauwe weg boven afgronden.
De evenwichtigheid, die in het westen de moderne mysticus heeft, stelt hem in staat in de
moderne wereld en in de werkingen van die wereld voortdurend verder te gaan en daarbij
nimmer het evenwicht te verliezen te ener of te anderer zijde. Hij is en hij blijft a.h.w. de
onpartijdige, in wie de goddelijke kracht en liefde werken voor allen, zonder dat hij daarbij aan
directe aanvallen van anderen blootstaat.
Dit vreemde verschijnsel kan alleen worden verklaard door het verkrijgen van een zodanige
harmonie met het gemeenschappelijk denken van de mensheid, dat deze moderne mysticus op
zichzelf dan werkt als een reactie teweegbrengende stof: in zich de vrede erkennend, doet hij
rond zich werkingen ontstaan die een nieuwe vorm van harmonie of vrede bewerkstelligen,
zelfs door middel van strijd.
De tijd ontbreekt mij om de vele vormen van moderne mystiek te beschrijven. Ik wil er slechts
enkele van noemen, zodat u zelf daarvan verder kennis kunt nemen.
Wij vinden in West-Europa de Loges, die tot de verschillende Groot-Ordes behoren als
belangrijke centra voor mystiek beleving, gebaseerd op zelfkennis, maar gelijktijdig – helaas
soms te oppervlakkig – onmiddellijk opgezet in een praktisch denken en streven. De theorie
wordt voor degenen, die hierin werkelijk wat bereiken, die de werkelijke mystici zijn, omgezet
in een onmiddellijk kenbare praktijk; en daardoor wordt een zeer grote macht bereikt, die niet
meer afhankelijk is van de Loge of de organisatie op zichzelf.
Wij vinden de kerkelijke mystici, die binnen er vele kerkelijke groeperingen en organisaties
voor zich een zo innige band met hun God realiseren, dat zij daaruit een kracht putten, die
stabiliteit veroorzaakt in allen rond hen. Zij zijn a.h.w. dragers van een stabiliserende factor,
waardoor de gelijkmatige ontwikkeling rond hen wordt bevorderd en de eventuele
tegenstellingen en strijd ten dele worden onderdrukt, ten dele op een zo snel en zo juist
mogelijke wijze tot een oplossing komen.

34
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 2 - Achtergronden

Dan kennen wij verder groeperingen als b.v. de Rozenkruisers, bepaalde fracties van de
Theosofie, enkele delen van de Antroposofen en menige andere soortgelijke groeperingen. Van
deze kan worden gezegd dat zij, voor zover zij zich weten te onttrekken aan een te streng
dogmatisme en komen tot een innerlijk streven en beleven, een groot inzicht verwerven (vaak
op grond van oude magie, astrologie, e.d.) van de gebeurtenissen in de wereld en de
invloeden, die daar plaatsvinden. Deze invloeden worden verwerkt, begrepen en door het “ik”
tot uitdrukking gebracht. En wederom, wanneer men tot een werkelijke eenheid met de
levende kracht komt, blijkt – en nu door kennis dus niet intuïtief zoals in beide andere gevallen
maar a.h.w. meer berekend – het evenwicht rond het “ik” hersteld te kunnen worden.
Het verschil in het bewust en onbewust beïnvloeden van de omgeving is overigens voor de
gevolgen onbelangrijk. En zo mag worden gezegd, dat – hetzij van uit de gevoelswereld, hetzij
van uit een groter begrip voor kosmische verhoudingen – de moderne mysticus dank zij zijn
stellingen, in staat is het evenwicht op aarde te vergroten en daarbij mogelijkerwijze zelfs
anders noodlottige uiteenzettingen te veranderen in een waar streven naar grotere gelijkheid
en grotere eenheid van allen.
Ik weet, dat ik over de moderne mystiek als zodanig weinig heb gezegd. Op uw verzoek zullen
wij daarop eventueel een volgende maal verder ingaan. Een begrip van moderne mystiek kan
zeker voor ons allen belangrijk zijn. Maar u moet allereerst leren om inwerkingen uit de geest
te zien als iets reëels, iets dat reëel in verband staat met uw eigen wereld en de achtergronden
van uw eigen wereld te zien. En dan door de juiste toepassing van hetgeen mystiek als een
inspirerende invloed, een gevoel van kosmische eenheid in u bestaat binnen die wereld voor
uzelf het juiste tot stand te brengen.
Wij hopen dat ook de lezingen van deze avond daartoe iets hebben kunnen bijdragen.

VOGELVLUCHT
Hoe zalig op de winden te drijven,
te gaan met een enkele vleugelslag,
zeilende over land en en water,
zoals er geen mens'lijk wezen vermag.

Hoe zalig de wieken van geest te spreiden


en langzaam te glijden langs wereld en tijd,
terwijl als zonneschijn 't licht uit de sferen,
de kracht van de eeuwigheid je begeleidt:

Hoe goed om te zien het doel van het leven,


de zin van al streven... zelfs van het leed.
Hoe gelukkig om als een vogel te zweven,
wanneer je weet; ja, zeker weet:
De wereld is voor dit geschapen,
de sterren zijn een lied voor God,
en verbannen is het duister lot.
Niet slechts een vlammen en een doven,
maar eeuwige glans, zo wel beseft,
waarop 't wezen als een vogel
zich wiekend tot het licht verheft.
Dit is aan alle zijn gegeven.

Het kleinste wezen, dat bestaat,


wordt eens een ziel, die op de vlerken van bewustzijn
als een vogel over 't leven scheert
en zo des levens wetten leert.
Al het bewustzijn, 't zeker weten:
mens, historie, al is slechts een kracht,
't heeft zin slechts... waarin ik vinden zal mijn plaats,

35
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 2 – Achtergronden

mijn rust, mijn waar behoren… Het noopt je tot een vogellied,
Dan stijg je naar de zon, zoals de leeuw'rikken stijgen
en zingt de Kracht, Die schept een lied.

36
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

DERDE LES - HET WERK IN DE SFEER

Wanneer de mensen ever de sferen praten, dan heb je zo het idee, dat ze ergens naar een
reisbureau zijn geweest met allerhande plaatjes van: zie de pittoreske sferen van Zomerland!
Bezoek de glorieuze zomer van de sferen des lichts. En daarmee maken ze een heel grote
vergissing, want een sfeer is een gedachtewereld. Wanneer u met elkaar tot een gezamenlijk
begrip komt, is er dus sprake van een zekere sfeer. Laten we daarbij de stoffelijke aspecten
weg, dan kun je zeggen, dat als 100 man, die elkander begrijpen, samen denken zij
gezamenlijk al een sfeer vormen. In elke sfeer, d.w.z. in elke groep, bestaan bepaalde ideeën.
Een groot gedeelte van die ideeën hebben een vorm nodig.
Er zijn mensen, die denken dat Onze Lieve Heer op een troon zit. Dan gaan ze zitten kijken bij
een troon totdat Onze Lieve Heer komt, en als Hij niet komt, zeggen zei: “Wat een nep.” Er
zijn anderen, die zeggen “Wij moeten rusten in Abrahams schoot.” En dan vinden ze het heel
gek, dat Abrahams schoot niet groot genoeg is. Ieder heeft zo zijn eigen idee. Maar als je een
klein tikkeltje begint bij te komen, zodat je tegen jezelf kunt zeggen: Nu weet ik eindelijk dat
ik leef en dat ik ook wat moet doen, dan ga je dus van uit die sferen proberen met de
mensheid en met andere sferen contact te krijgen. Dit contact op zichzelf is al een vorm van
werken.
Zoals een mens een vreemde taal moet leren als hij naar een vreemd land gaat, zo zal men –
als men in een andere sfeer werkzaam wil zijn – eerst de begrippen, die daar bestaan, moeten
leren verstaan. Een zeer belangrijk deel van het werk van een geest, die naar de aarde gaat
en met de mensheid contact zoekt, zal dan ook bestaan in het onderzoeken van alle
mogelijkheden, die in die mens liggen en om diens begrippen te leren kennen. Want woorden
van duizend jaar geleden hebben nu een andere term gekregen; ze hebben een heel ander
timbre en een andere betekenis, soms zelfs het tegenovergestelde. Begrippen, die eens zuiver
goddelijk waren, zijn nu technisch geworden en dingen, die wij eens zagen als een normaal
deel van het stoffelijk bestaan zijn tegenwoordig religieus of goddelijk. Dus je moet je eerst in
een wereld inleven; en daar schuilt nu eigenlijk het gevaar voor de geest.
Een mens heeft een persoonlijkheid. Maar in die persoonlijkheid zit ergens een kern, die je zou
kunnen vergelijken met een ontzettend grote en diepe draaikolk. Dat is het verborgen “ik”, dat
hij voor een ander verbergt. Wanneer je nu als geest niet bekwaam bent en je gaat naar de
wereld toe, dan word je in zo'n draaikolk meegezogen. En kan dan een arme geest zich niet
losmaken, dan blijft hij gebonden aan alle reacties en gedachten van zo'n mens. Men spreekt
dan over een aanhechting. En om zo'n geest los te krijgen is er dan weer een hulpactie nodig.
U zult begrijpen, dat – gezien het groot aantal geesten dat b.v. op uw wereld werkt – er
behoefte bestaat aan een tamelijk uitgebreid hulpcorps. Een soort vrijwillige reddingsbrigade,
die alle vastgelopen geesten probeert los te maken. En zelfs dat is erg moeilijk.
Dit is werken, ook al zou u het alleen maar zien als het verkennen van een andere wereld.
Want voordat een geest iets tot een mens of tot een andere geest kan zeggen, moet hij hem
begrijpen, maar gelijktijdig moet dit begrip zodanig zijn, dat hij zich niet geheel met die ander
vereenzelvigt.
Stel je voor, dat er ergens een wereld is waar ze eeuwig wasdag houden. Je hebt geen zin in
wassen, in voortdurende loutering en reiniging volgens de begrippen van die mensen. En in
jezelf leeft het ook niet. Maar je weet: ik kan ze een handje helpen, ze kunnen hogerop
komen. Nu kom ik in zo'n wereld, maar ik laat mij aantrekken door de kern van een
persoonlijkheid. Dan is mijn goedbedoeld contact ineens weg. Integendeel, de ander domineert
mij. Hij is mijn meester; en of ik wil of niet, ik was, ik schrob en ik louter. En kom uit die ene
vrij en wil ik wegvluchten naar mijn eigen sfeer, dan zit ik voor ik het weet in de gedachte van
een ander vast. Ik ben dan zwak, ik ben verward, ik ken mijn richting niet meer. Zo kun je je

37
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

soms identificeren met 10, 12 personen, voordat je vrij komt. En elke beleving op zich is – dat
kan ik u wel verzekeren – een onaangename.
Er is dus een gevaar aan verbonden. En te leren dat gevaar te beheersen is wel allereerst
noodzakelijk. We hebben geen behoefte aan iemand, die de mensheid of wie dan ook gaat
helpen, wanneer de zekerheid bestaat dat we hem na een zekere tijd zelf eruit moeten halen.
U verwacht ook niet van iemand dat hij anderen uit het water gaat redden, als hij zelf niet kan
zwemmen. Daarom is er dus bij ons allereerst scholing. Is die scholing nu goed geslaagd en
heeft iemand geleerd om de eigenaardige kern van de persoonlijkheid zo te vermijden, dat hij
toch aan een zo groot mogelijk deel van het bewustzijn van een ander zijn aandacht kan geven
en eventueel contact kan opnemen, dan gaat hij dus uit om een aantal taken te vervullen.
Er zijn mensen die denken: Een geest gaat naar de wereld voor één taak. Nebbish, niets van
waar: Je gaat naar de wereld toe met een bepaalde hoofdtaak, dat is waar. Maar daarnaast
komen er altijd weer kleine karweitjes bij, die je ook moet opknappen.
Wanneer je naar een sfeer gaat om één geest te bevrijden en er zijn drie anderen, die eigenlijk
alleen maar een kleine handreiking nodig hebben om hen te bevrijden uit de inkapseling van
hun gedachten, dan ben je verplicht ook die anderen te helpen. Je gaat dus voor een aantal
taken.
Dan is het heel vaak ook nog noodzakelijk dat je leert. Want wanneer ik als geest (ik ben nu al
een tijd wat u noemt over) op uw wereld kom, dan moet ik proberen met de mensen te
spreken en moet ik hun raad geven. Maar ik moet ook hun problemen begrijpen en die zijn
soms van een aard die ik normaal niet zou kennen. Nu kan ik wel zo links en rechts
informaties inwinnen. Maar als ik b.v. steeds in aanraking kom met zieken, dan zal ik iets
moeten weten van het menselijk organisme. Ik zal een kleine hoeveelheid medische kennis
moeten verzamelen, want zonder dat kom ik er niet. Probeer ik het zonder dit, dan maak ik
ongelukken. Wil ik mensen helpen met andere kennis (b.v. historische kennis), dan moet ik
iets weten van de menselijke historie; niet alleen zoals ze was, maar ook zoals de mensen
haar zien. Ik moet mij daarin bekwamen.
Zo is dus voor het uitvoeren van een taak heel vaak ook een verdere oriëntatie nodig. Die
oriëntatie kan gaan van een studie van zuiver menselijke wetenschappen af tot een onderzoek
van de innerlijke krachten van het wezen, ja, zelfs een poging om die geheimzinnige draaikolk,
die men de kern van het “ik” noemt en de werkingen, die zich daarin afspelen, te begrijpen om
zo verder in het menselijk leven te kunnen doordringen, zonder daarbij zelve het slachtoffer te
worden.
Nu ik u over de gevaren en de methoden vertel, is het natuurlijk ook nodig u iets te vertellen
over het werk, dat in een sfeer zelf wordt gedaan. Want de mens heeft heel vaak de opvatting,
dat je in een sfeer alleen maar stil zit. Nu ja, ze hebben niets te doen, zo denkt hij, dan
gezamenlijk lofliederen tot de Heer te zingen, vroom te bidden en te wandelen in de tuinen
van een eeuwige zomer. Nou, dat zal je gedacht zijn: Je moet samenwerken. Samenwerken is
harmonie. Deze drukt zich in een sfeer op een andere manier uit dan op aarde, dat is logisch.
Maar harmonie betekent ook het wegcijferen van een deel van jezelf. Het betekent het zoeken
naar die punten, waarin je gemeenschappelijk iets kunt doen, waarin je gemeenschappelijk
iets kunt bereiken. Het betekent niet het omvormen van je persoonlijkheid, maar wel een
aanpassen ervan.
Als u b.v. in de Zomerland-sferen zou komen, waar dus ook de Orde werkzaam is, dan zou u
tot uw verbazing ontdekken, dat de Orde een heel eigenaardig allegaartje: hier vinden we
priesters van een oude eredienst en ginds is een doodgewone jongen van de Nieuwezijds
Voorburgwal of zo; en die zitten er allemaal samen. Zij hebben iets gemeen en dat kun je dan
niet begrijpen. Dus moet je ook weer gaan leren: wat is eigenlijk een sfeer? Je moet afstand
doen van je eigen stellingen, ideeën en gedachten, opdat je eerst eens de ander kunt
ondergaan en kunt begrijpen. En dan hebben je eigen ideeën van rechtvaardigheid,
oprechtheid en naastenliefde opeens veel minder betekenis: Het gaat om het
gemeenschappelijke. Daarom zal men eigenlijk een groot gedeelte van zijn tijd eerst weer aan
een soort studie besteden. Men gaat n.l. proberen om met iedereen in contact te komen en
38
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

van een ieder iets te begrijpen. Zo ontstaan er dan groeperingen (zoals de Orde en vele
anderen), die dus onderling een behoorlijk begrip hebben bereikt; ze hebben een zekere
harmonie.
Nu kan zo'n groep met haar beginsel naar een andere sfeer gaan. Degene, die dan als
vertegenwoordiger optreedt, beschikt over een deel of over het geheel van de kracht van de
groep. De anderen steunen die mens. Het is een soort bank met geestelijk kapitaal. Iedereen
legt naar zijn beste vermogen in en degene, die uitgezonden wordt, kan met dat kapitaal dus
a.h.w. speculeren, hij kan ermee handelen.
Er zijn heel veel groepen. Maar niet alle groepen kunnen elkaar helemaal begrijpen. Stel b.v.
dat wij in contact komen met een zeer christelijk georiënteerde groepering. Een groepering,
die niets wil weten van magie en die esoterie eigenlijk maar onzin vindt. Dan is er voor ons
niet direct harmonie en begrip mogelijk. Maar nu kunnen wel de wijzen onder ons begrijpen
wat die anderen bedoelen. Zij gaan dus alweer het essentiële zoeken in zichzelf en in die
anderen; en dan kan een groep, die – laten we zeggen – alleen maar preekt, samenwerking
verkrijgen met de Orde. En dan kunnen die weer samenwerken met de Rozenkruisers, de
Theosofen, de Katholieken, de Protestanten, de Joden, de Islamieten, allemaal. Want het gaat.
Die samenwerking bestaat dus altijd op een hoger niveau. Een onderlinge hulp kan alleen
worden verleend, wanneer de groepen een doel hebben, dat ze beide kunnen aanvaarden.
Wanneer een christelijke groep nu b.v. denkt aan: “Jezus openbaren aan de mens” en wij
denken aan “het geven van een nieuwe mogelijkheid tot inwijding”, dan kunnen wij daarin
harmonisch zijn; onze kracht wordt groter.
Zo werkt men in de sferen en bestudeert men zelfs ook op zijn manier de hogere kracht. Men
probeert te begrijpen, hoe eigenlijk degenen, die in een grotere, een meer vormloze wereld
leven, bestaan. Men probeert te begrijpen, hoe zij de kern der dingen zien; niet onze Ideeën
en de vormen, maar datgene wat er boven ligt. En zo ga je langzaam maar zeker ook meer
kracht krijgen, meer begrip, meer harmonie met een groter deel van de geest en zo een groter
vermogen om de mens of een geest in een lagere sfeer werkelijk te helpen.
Het werken in de sferen heeft natuurlijk zin voor persoonlijke ontwikkeling. Het werken van uit
de sferen echter is belangrijk als persoonlijke ervaring. Wanneer ik van uit een sfeer (een
geestelijke wereld, die abstract is) werk in een menselijke wereld (die althans voor de mens
reëel is), dan krijg ik als geest te maken met zijn stoffelijke realiteit en met zijn ideologische
realiteit (zijn gedachtewereld), die ook voor hem werkelijkheid is plus nog eens de geestelijke
realiteit, die wij erin zien. Het is noodzakelijk om dit alles tot een synthese te brengen en dus
ben je voortdurend bezig datgene, wat een mens denkt en wat hij kan aanvaarden samen te
voegen met de werkelijkheid van zijn wereld en de werkelijkheid van onze wereld. Het
samenvloeien van dit geheel maakt het ons dan mogelijk invloeden op aarde te scheppen. Nu
komen we aan wat moeilijker materie.

WERKEN OP DE WERELD
Als geest benader je de mens. Je kunt de mens benaderen als groep of als individu. Een
gewone hulp aan de mensheid bestaat in het begin meestal uit het zoeken naar contact met
een enkeling; en in die richting zie je alleen de persoon. Je probeert de persoon te helpen, je
geeft de oplossing voor zijn persoonlijke problemen, terwijl je minder let op de werkelijkheid
van de wereld daarbuiten.
Wanneer iemand behoefte heeft aan geld, dan geef je hem eenvoudig een tip, hoe hij aan geld
kan komen. En heeft hij behoefte aan gezondheid, dan zeg je hem, hoe hij die gezondheid kan
krijgen. Maar je vergeet meestal erbij te zeggen, hoe hij dat met de wereld in
overeenstemming moet brengen; en dat is de moeilijkheid. Zo wordt de zuiver persoonlijke
leiding al heel gauw van uit het standpunt van een wat meergevorderde geest een poging om
door predicties of door kleine inspiraties een mens in een zekere richting te drijven en daarbij
zul je geneigd zijn je eigen karakter aan die ander op te leggen.
Wanneer ik altijd heb gehouden van spruitjes en de ander houdt van spek (wat ik iets
afschuwelijks vind), dan probeer ik hem zover te krijgen dat hij in plaats van spek spruitjes

39
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

eet. Maar ik vergeet mij af te vragen, of dat mogelijk, gezond en noodzakelijk is. Omgekeerd
kan het ook voorkomen dat degene die ik beïnvloed, spek in zijn gedachten zo heerlijk kan
vinden, dat ik onder de bekoring ervan kan komen, zodat ik mijn houding tegenover spek ga
wijzigen en de lucht van spruitjes niet meer kan uitstaan. Het is een voorbeeld. U begrijpt dit
gaat hoofdzakelijk over denkbeelden.
Ga je als leider van een mens leven, dan zul je door diens gedachten ook heel vaak je eigen
wereldbeeld zien veranderen. Dit heeft voordelen, want je blijft dus bij, je bent in staat moor
moderne situaties en mogelijkheden goed te begrijpen. Aan de andere kant heeft het een
groot nadeel: je zult naar je eigen sfeer heel vaak onnodige materiële ballast meenemen en
daarom moeten wij zegen, dat hulp, de persoonlijke leiding of hulp over het algemeen het
werk is van de beginnelingen; degenen, die nog ervaringen moeten opdoen en die met het
helpen en leiden van één persoon niet zo heel veel kwaad kunnen doen, vooral omdat ze toch
onder controle plegen te staan.
Nu kan ik echter ook een bepaalde groep willen leiden; en dan wordt het moeilijker. Want nu
heb ik niet meer te maken met één mens, maar later we zeggen met tien of honderd mensen.
Die honderd mensen hebben ook een doel; ergens is er iets, dat voor hen gemeenschappelijk
goed is. Daarnaast zijn er aan alle kanten aspecten, die voor hen niet goed zijn of die zij niet
aanvaardbaar achten. Nu moet ik een weg vinden, waarmee ik netjes manoeuvrerende hun
gevoeligheden niet te zeer kwets en aan de andere kant hun de waarheid duidelijk maak. Dit
vergt bovendien nog een begrip voor de persoonlijke omstandigheden van elk lid. Want ik kan
een gemeenschap niet groot maken, als ik – om de gemeenschap iets te laten bereiken – de
helft van de gemeenschap als persoonlijkheden opoffer. Ik moet allen tezamen op de juiste
manier richten. En daarmee komen we dus tot het grotere werk.
U zult begrijpen, dat de geest de mensheid als geheel ook kent als een groep; en de inzichten
van de mensheid als geheel of van een volk als geheel brengen georganiseerde arbeid met
zich mee. We gaan niet meer als enkeling proberen iets te doen of leiding te geven, maar wij
kiezen een geestelijk brandpunt uit. Dat kan één persoon zijn, dat kan ook een groep of een
raad zijn.
Deze raad of groep observeert. Zij neemt waar en geeft ons de opdracht, de taak, waarmee
wij dan – in kleinere groepen misschien of zelfs alleen door wijzigingen van causaal verband –
kunnen proberen in te grijpen. Hierbij zijn wij natuurlijk weer afhankelijk van de mentaliteit
van de mens. Kunnen wij op grote schaal iets bereiken, dan zal de mensheid als geheel
daarvan minder merken dan wanneer een individu persoonlijke leiding krijgt. Onze invloed op
de mens is groter, omdat wij geleidelijk zijn gehele wereld veranderen; er is niet de
tegenstelling tussen de wereld en het “ik”. De langzame en geleidelijke groei valt niet op. En
zo kan juist de grote arbeid voor de mens meer het idee hebben van een natuurlijke
ontwikkeling. En deze natuurlijke ontwikkelingen zijn van uit ons standpunt vaak erg
begeerlijk.
Als je daarmede bezig bent, kun je natuurlijk in conflict komen met een andere geestelijke
groepering, want niet alle sferen zien iets precies hetzelfde, en er zijn er heel veel bij, die de
mens in een keurslijf geperst willen hebben, wat voor de mensheid als geheel absoluut fout is.
Dan ontstaat er dus een strijd, die wordt uitgevochten met geestelijke wapens. Dat is een deel
van het werk. Je kunt strijden in de eerste plaats tegen de beïnvloeding van mensen, maar
daarvan worden die mensen het slachtoffer. En daarom bestaat er een soort strategie.
Als je bepaalde groepen, die op aarde invloed willen uitoefenen, gaat bestrijden, dan begin je
eerst hun aanvoerwegen af te snijden. Zij hebben b.v. behoefte aan een schuldcomplex. Een
schuldcomplex is voor duistere geesten het meest ideale voedsel, waaruit ze hun kracht en
mogelijkheden op aarde vergroten. We gaan dus proberen om het schuldcomplex te
veranderen.
We zien b.v. mensen, die erg trots zijn op hun persoonlijk inzicht en zeer op eigen wezen zijn
ingesteld. Die mensen veroorzaken conflicten met anderen, terwijl ze het zo goed bedoelen.
Kijk, dat conflict is voedingsstof voor een geest, die ruzie wil hebben, die de mensheid a.h.w.
wil terugdringen naar een dierlijk peil in plaats van haar geestelijk te laten rijzen. Wij moeten

40
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

dus zo'n mens of enkele van die mensen desnoods isoleren; we moeten het hun onmogelijk
maken dammede verder te gaan, want zouden ze in staat zijn die sfeer uit te dragen, dan zou
de mensheid zichzelf kunnen vernietigen.
Nu maakt vooral de duistere geest heel veel gebruik van astrale voertuigen. Dat zijn
gedachtevormen, die in een astraal gebied zijn opgebouwd en die als een soort basis voor hun
operaties kunnen dienen. Ze hebben daar b.v. een begrip voor een bepaalde deugd, eer,
trouw, liefde, kuisheid, godsdienstigheid, neem maar een begrip. Wanneer ze daarvan een
gestalte vinden, die desnoods door de mens nog wordt versterkt, kunnen ze van daar uit een
veel groter gebied aanvallen dan door de vorm alleen wordt weergegeven. En dan kun je van
uit de lichte werelden niets anders doen dan proberen die vorm uit elkaar te doen vallen. Dat
doe je dan weer door allereerst het die geest onmogelijk te maken direct daarin te werken.
Dan zal die geest toch altijd die vorm behouden; en als je even in je afscherming verzwakt,
dan keert ze terug en neemt die vorm weer. Zou die vorm nu niet door mensen in stand
worden gehouden maar alleen van uit b.v. een duistere sfeer, dan is het eenvoudig, want dan
zal een afwezigheid van directe bezieling het mogelijk maken om die gestalte in korte tijd
a.h.w. te veranderen, om te schakelen; het is niet bruikbaar meer. Maar zijn het mensen, die
het met die begrippen in stand houden, dan zijn het eigenlijk machtige demonen geworden. Ze
zijn een schuiloord voor een ieder, die iets op aarde tot stand wil brengen, dat voor de
mensheid niet goed is, maar waaraan de mensen heel vaak hun hart hebben verpand.
Deze strijd vraagt bekwamere helpers dan b.v. geleidegeesten. Een geleidegeest op aarde zal
niet altijd in staat zijn aan een astrale strijd goed deel te nemen. Daarvoor is een zekere
training nodig. De getrainde geesten houden zich in de eerste plaats altijd bezig met het
schoonhouden van de astrale sfeer en daarbij voor zover mogelijk van de gedachtesfeer van
de mensen. Men probeert daarin de zaak helderder; luchtiger, reiner te maken. Want hoe
reiner de sfeer, des te gemakkelijker harmonie met de mens tot stand wordt gebracht.
Nu heb ik geprobeerd u duidelijk te maken wat dit werken van uit de sferen en in zekere zin in
die sferen allemaal betekent. Maar daarmede hebben wij nog niets gezegd over de werkelijke
invloed van de geest op de mens of omgekeerd. Er zijn daaraan natuurlijk heel veel
verschillende aspecten verbonden, die wij niet alle in één les kunnen belichten. Maar de meest
opvallende zijn wel de volgende:
De geest zal heel vaak de werkelijke regels en wetten van de natuur gemakkelijker, zuiverder
en beter kennen dan de mens. Zij is daarbij verder minder beperkt, doordat het menselijk
vooroordeel; het voorbehoud, het groepsprestige enz. geen rol speelt. Het kennen van de
wetten en regels van de natuur maakt het de geest mogelijk iemand, die – al is het voor een
ogenblik – deze dingen kan aanvaarden, in staat te stellen voor de mensheid ongelooflijke
dingen te volbrengen. Dat gaat van het wegnemen van een hoofdpijntje tot een volslagen
mirakel. Al die dingen zijn weliswaar natuurlijk, maar de mensheid wist niet, dat dit op
natuurlijke wijze tot stand kon worden gebracht.
Dan heeft de geest verder een buitengewoon grote capaciteit om levenskracht af te tappen.
Wanneer wij water moeten tappen, dan kunnen wij dat niet doen al hebben wij duizend
kranen. Het hoort niet in onze wereld. Wanneer u levenskracht moet aftappen, dan kunt u dat
alleen doen voor zover u bewust bent; d.w.z. voor zover u van geestelijke en mentale bronnen
kunt gebruikmaken; en dat is meestal ook beperkt. Maar wat water is in uw wereld is
levenskracht in de onze. Wij beschikken in verhouding over grotere hoeveelheden levenskracht
en zullen die – als wij maar over de middelen beschikken – in veel ruimere mate ook op aarde
tot uiting kunnen brengen, ja, zelfs kunnen overdragen aan mensen, wanneer het noodzakelijk
is
Kijk, dit is één van de dingen, waarmee wij dus ontzettend veel kunnen doen door een mens,
die normalerwijze eigenlijk slap of misschien zelfs bijna dood zou moeten zijn, extra energie te
geven als een soort transfusie; tot het ogenblik dat zo iemand zijn taak voldoende heeft
volbracht. Daarbij moeten wij niet worden gestoord door anderen; dat is waar. Maar wij
kunnen dat doen. Onze invloed kan op aarde dus tot uitging komen b.v. in het laten verder
leven van mensen, die menselijk gezien allang dood hadden moeten zijn.

41
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

Omgekeerd weten wij meer van levenskracht dan de mens en zouden wij ook het toevoeren
van elke extra levensenergie aan bepaalde mensen kunnen voorkomen. Het is geen moord of
doodslag; het is alleen hun te verhinderen om te reageren buiten datgene; wat ze zijn.
Daarmede kun je dus mensen uitschakelen. U begrijpt, dat dat laatste altijd slechts onder
groot voorbehoud wordt gedaan, want je mag een mens toch eigenlijk niet in zijn leven
aantasten. Maar het is soms een mogelijkheid om te helpen de massa te richten en te
bestemmen. Wanneer een staatsman op het juiste ogenblik ziek kan worden, dan zal
misschien de hele politiek anders lopen, maar daarmee het lot van ongetelde mensen en ook
misschien hun eigen denken. Daar hebben we dus een zeer belangrijke factor voor de geest,
wanneer ze op aarde iets tot stand moet brengen.
Verder heeft de geest de mogelijkheid om gedachten te neutraliseren zodra ze buiten hun bron
bestaan. Wat u van binnen denkt, kunnen wij niet veranderen, maar wel de uitstraling van uw
gedachten. In sommige gevallen is het een stoorzendertechniek, het doen wegvallen van de
betekenis, waardoor de kracht dus niet door anderen harmonisch wordt opgenomen. In andere
gevallen is het het ombuigen van een enkel woord of misschien een enkele zin daarin. Een
kleine wijziging in betekenis kan soms een grote verandering betekenen aan gedachtekracht
en invloed. Dit kunnen we nu doen, omdat de gedachtetrillingen van de mens in de buurt
liggen van ons eigen levensgebied. De verhouding is ongeveer: Een mens heeft een kachel. Hij
kan vuur stoken, hij kan het doven. Stel u nu voor, dat het vuur in trilling beneden ons ligt,
omdat het een gedachte is, maar dat we nog dicht genoeg erbij staan om de kachel af of open
te zetten. Op die manier kan dus het menselijk gemeenschappelijk denken vaak worden
gereinigd.
Zo kennen de mensen ook hartstochten, die nu niet direct prettig aandoen. Hartstocht op
zichzelf is een normaal deel van het menselijk leven, vergeet dat niet. Maar zodra het
egoïstisch wordt en het ten koste van anderen gaat, is het bovendien een zelfzuchtigheid,
waarmee grote negatieve gevoelens worden uitgestraald.
Wanneer je een grote stad van uit onze sferen ziet, dan lijkt het soms, alsof er een soort
mistwolk boven hangt: geestelijke smog, maar dan zoals in Londen. En dan kun je zeggen: Nu
ga ik dat allemaal wegnemen. Maar dat gaat niet. Je kunt het echter filtreren; je kunt bepaalde
bestanddelen eruit halen. Je kunt het a.h.w. negatief maken of opheffen door er een
tegenovergestelde gedachte op te laten inwerken.
Wanneer ik b.v. te maken heb met stoffelijke hartstocht, die door de mens toch ook op de een
of andere manier met liefde wordt verknoopt en ik zie daar de egoïstische uitstraling, dan kan
ik van mijn kant mijn mensenliefde inzetten; dan wordt de werking van het egoïsme
opgeheven en de sfeer wordt zuiverder. Op deze manier kan dus ook weer de sfeer wat
zuiverder, wat helderder zijn en kan de mens daarin dus geestelijk wat gezonder leven.
Zo heeft de geest verder de mogelijkheid om de ware beweegredenen van de mens
gemakkelijker te kennen dan hijzelf. En dat betekent dat we soms een mens – wanneer hij het
verdragen kan en dat is maar zelden. Helemaal verdragen doet haast geen mens de waarheid;
maar wel grotendeels – de waarheid of een deel ervan omtrent zichzelf te tonen en zo die
mens a.h.w. ertoe te brengen meer te leven volgens zijn werkelijk wezen en daardoor
automatisch ook beter en niet meer met dat zelfbedrog, wat erbij behoort.
Hier hebt u een paar kleine indrukken van de manier, waarop de geest de mens beïnvloedt.
Maar ook de mens beïnvloedt de geest.
Wanneer u denkt, zal uw denken voor een deel bepalen, of wij met u harmonisch zijn of niet,
dus of wij met u iets, kunnen beginnen of niet. Uw denken zal verder voor een deel uitmaken,
of wij bij u een taak kunnen vervullen of niet. Er moet een aanrakingspunt, zijn, inderdaad.
Maar er moet ook nog de mogelijkheid zijn iets tot stand te brengen. En wanneer in een mens
die mogelijkheid niet bestaat en wij moeten met alle geweld wat doen, dan zullen wij ons aan
die mens moeten aanpassen. Het resultaat is heel vaak, dat we zelf verward worden. Wij
zeggen dan: We worden zwak.

42
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

En na verloop van tijd moeten we dan met een soort shell-shock terug naar de sferen om bij te
komen. Want we hebben dan zoveel voor ons niet meer aanvaardbare werkingen en ideeën
tijdelijk moeten aannemen, dat wij vermoeid zijn.
Zouden voldoende mensen zoiets tot stand brengen, dan bestaat er nog een ander gevaar; dat
we gaan reageren, zoals de mens. Wij kunnen onszelf dan haast niet meer helpen en zijn dan
a.h.w. geestelijk een ogenblik niet gezond. Zouden er dan geen helpers zijn, die ons
onmiddellijk terugvoeren naar onze eigen wereld, hogere krachten die ons afschermen en
soms ook tijdelijk immuun weten te maken tegen het menselijk denken, dan zou het er voor
ons heel slecht uitzien. Zo kan ik u met een voorbeeld misschien aantonen, dat menselijke
gedachten en geestelijk bestaan verwarring kunnen wekken.
Wij zien dat een mens in het “Wein, Weib und Gesang” nastreeft. Dan kan er een ogenblik
komen, dat wij erkennen: Ja, die dingen zijn voor de mens buitengewoon belangrijk. En wij
zien niet in waarom de mens zich bepaalde beperkingen oplegt, waar ze niet nodig zijn en aan
de andere kant, waar het wel nodig is, zich geen remmen oplegt. Begrijpt u wat ik bedoel? Dan
gaan we zeggen: Hé, zouden wij nu niet die remmen kunnen weghalen? Maar als we dan erg
onvoorzichtig zijn, vergeten wij gelijktijdig de noodzakelijke grenzen aan te duiden, dat
gebeurt wel eens. Dan ontstaat er bij ons een schuldbewustzijn; en daardoor zijn wij aan een
bepaalde taak gebonden. Deze taak is een van de pijnlijkste, die er bestaat. We hebben iets
zelf geschapen en wij moeten dat zelf proberen in orde te brengen. En al zouden wij
duizendmaal in onze sfeer terugkomen, wij kunnen van dit ene probleem niet meer af. Zo
kunnen dus bepaalde entiteiten voor langere tijd a.h.w. uitgeschakeld zijn voor
werkzaamheden voor de gemeenschap. En dat brengt ons ertoe soms erg voorzichtig te zijn,
als het erom gaat in te grijpen in menselijke gebruiken en opvattingen.
Een andere factor, die eigenlijk niet helemaal menselijk is, maar uit de mens voortkomt, is de
geest van de mens, die overgaat in een onjuiste gesteldheid. Een mens zal b v. – en wij
nemen nu even het ergste aan – zelfmoord plegen. Hij kan niet loskomen van zijn wereld, hij
blijft eraan gebonden. Zijn denkbeelden zijn als S.O.S-signalen, die ons voortdurend beroeren,
maar wij kunnen hem niet vrij krijgen. Hij keert telkenmale terug en blijft aan astrale vormen
leven geven, welke die oude ramptoestand, dat oude huis en al wat ermee verbonden is,
steeds maar weer leven geeft. Zouden de mensen er nu ongevoelig voor zijn, dan zouden wij
het misschien klaar spelen. Maar de meeste mensen zijn er wel gevoelig voor. Ze zien zo'n
manifestatie, ze beleven het, ze denken eraan en ze houden zich ermee bezig. Het resultaat is,
dat zo iemand aan de aarde gebonden blijft en daar een zeer bepaalde, meestal niet
opwekkende invloed uitoefent. Zolang die invloed wordt uitgeoefend, is een deel van de sfeer
a.h.w. vergiftigd; een soort slangenkuil. Je moet die geest vrijmaken. Je moet het verschijnsel
(de manifestatie) a.h.w. ongevaarlijk maken, want ze mag de mensheid geen kwaad doen, ze
mag van de mensheid geen oplossing van haar problemen verwachten.
Andere voorbeelden: Mensen, die overgaan met de behoefte een bepaalde taak te vervullen in
de stof. B.v. een soldaat valt op het slagveld. Hij haat de vijand zozeer, dat hij alleen nog
verder wil gaan om als soldaat de vijand aan te vallen.
Wat moeten wij dan doen? Dan moeten wij proberen die mens duidelijk te maken dat hij is
overgegaan. Maar hij weet het zelf niet. Hij bindt ons en wat meer is: wij moeten die
gedachten delen.
Onthoudt u, dat er geen enkele beïnvloeding kan bestaan waar geen harmonie is.
Dientengevolge zal geen enkele inwerking van onze lichtende sferen op een dolende geest of
op een mens mogelijk zijn, zonder dat we eerst harmonie tot stand brengen. Maar harmonie
betekent aanvaarding; ook aanvaarding van de op zich misschien minder sympathieke
eigenschappen en aspecten van die persoon of van die geest. En dat is moeilijk, want door de
aanvaarding wordt voor ons een ander deel van de wereld geopend. Een deel van de wereld,
dat wij eigenlijk niet kennen. Wij worden meegesleept in stoffelijke denkwijzen en begeerten,
die we zelf niet kennen. En wanneer wij niet heel voorzichtig zijn, worden we in die
eigenaardige draaikolk van die persoonlijkheid meegezogen en dan zijn wij ermee verbonden.
Hier is dus de invloed van de wereld op de geest, zelfs de hogere lichtende geest, soms zeer

43
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

ernstig. En daarmee heb ik het eerste - en naar ik aanneem - eenvoudig gesteld algemeen
beeld beëindigd.
Op het ogenblik, dat een geest een zodanige invloed heeft op een mens of op een aantal
mensen, dat die mensen de geest zonder meer aanvaarden, is de geest tegenover die mens
een godheid. Zijn krachten, zijn mogelijkheden kan hij op aarde manifesteren. Hij kan de mens
ertoe brengen zijn inzichten omtrent juiste leefwijze, juiste denkwijze en juist geloof te
aanvaarden. In een primitieve gemeenschap zal dan ook de geest heel vaak optreden als
godheid. Deze godheid echter wordt door de verering van de mensen, die daarin toch weer
zichzelf zoeken, ook wederkerig beïnvloed.
Deze z.g. goden zijn niet slechts geestelijke krachten, die mensen leiden maar ook krachten in
de geest, die sterk worden beïnvloed door menselijk geloof en denken in hun wijze van
optreden. Wij zien dan ook steeds weer het verschijnsel, dat een z.g. godheid uit het verleden
als geest in de wereld leiding geeft. Hij profeteert, hij doet wonderen, hij heeft zijn offers, zijn
priesters, hij geeft zijn wet. Maar naarmate de tijd verdergaat, blijkt de god meer mens te
worden. En zodra de godheid het evenbeeld is geworden van een mens maar met meer
mogelijkheden dan de mens, is hij geen god meer. Dan kan hij wegvluchten, hij kan de lege
schil van de godheid, die hij astraal heeft gebruikt, achterlaten, of hij zal meer mens worden
en alleen door een menselijke incarnatie zich kunnen bevrijden van hetgeen zijn volgelingen
hem hebben opgelegd. Daarom zijn er zeer vele geesten geweest, lichte en duistere, die
hebben geprobeerd om hun persoonlijkheid en hun naam eigenlijk buiten de openbaarheid te
houden. Ik zeg “naam”, maar daarmede bedoel ik wezensaanduiding; het is dus niet alleen
een kwestie van klank. Het kan elk ander symbool ook omvatten.
Waar kennis van een bepaalde geest bestaat en in de mens de mogelijkheid is daarmede
harmonie te wekken, kan die geest de gemeenschap met die mens niet ontkennen. Zolang er
een harmonie bestaat in het streven tussen de mens en de geest, kan de mens zijn
bestrevingen in de geest vastleggen als een taak en een verplichting. En die taak of
verplichting zal de mens dan in de geest zo vastleggen; dat de geest zich alleen na de
vervulling van deze voor hem obsederende opdracht kan bevrijden. Dus de geest kan soms
worden gedwongen te doen wat een mens wil. Een hogere geest kan alleen worden
gedwongen in de richting van het goede, van het lichtende; en dat begeert hij zelf ook, dus
daar is het niet ernstig. Maar als een geest meer stofgebonden is of zelfs uit het duister komt
met al zijn machten, dan zal die band voor hem een zeer pijnlijke zijn.
Hier vinden wij de magische bezwering, waarmee de mens van uit zijn wereld een geest
zodanig obsedeert, dat hij alleen aan deze obsessie kan ontkomen door de wil te doen van
hem, die deze obsessie heeft geschapen. Deze magische invloed is van zo groot belang, dat ik
hoop in één van de volgende lessen daaraan nog een aparte lezing te besteden.
Wanneer ik nu weer wat verder ga in de geschiedenis, dan ontdek ik dat men ertoe komt om
overgeganen als helden (de hero's) of als heiligen te vereren. Maar ook deze verering omvat
een persoonlijk element. Zolang dat persoonlijk element past bij degene, die is overgegaan,
zal deze die beïnvloeding niet kunnen ontkennen. Hij zal er op moeten reageren en hij zal
moeten presteren en voortbrengen. En ook hier kan de mensheid zover gaan, dat ze obsedeert
of afdwingt. Naarmate de mens in zijn gedachteleven intenser met die geest bezig is, zal de
mens die geest dus meer bevelen. Hij zal in die geest a.h.w. een dwang leggen. Dit geldt voor
lichtende én duistere geesten. En daarmede vinden wij een ander verschijnsel, dat eveneens
interessant is.
In de mens op aarde bestaan er bepaalde fysieke en psychische toestanden, die voor de geest
begeerlijk zijn. Zij geven een grotere mogelijkheid tot harmonie en ook een mogelijkheid om
te beïnvloeden in een juiste richting wat tot stand te brengen, ja, zelfs om bepaalde gedachten
of krachten op aarde eenvoudig uit te zenden en uit te stralen. En zo ontstaat bij de godenleer
zowel als bij de heiligenverering en de latere godsdiensten steeds weer de behoefte gebruik te
maken van menselijke handelwijzen of van menselijke gedachten enz. om daardoor het goede
te bewerkstelligen of – in andere gevallen – het kwade.

44
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

Wanneer u daarover eens nadenkt, zal het u opvallen dat in vele godsdiensten en bij vele
godsdienstige gebruiken muziek, beweging licht of gekleurd licht een rol spelen, waardoor men
de mens door suggestie, soms door een halve hypnose mentaal (dus in zijn denken) dwingt in
een bepaalde richting te gaan; en daarnaast – vooral wanneer wij te maken hebben met een
bepaald geloof of met een groepering die zich bezighoudt met de magische aspecten, dus het
verwerkelijken van geestelijke krachten op aarde – de z.g. sexuele ritualen of – indirecte
tegenstelling daarmee – de absolute onthouding, die een ontspoord begeerteleven tot stand
brengt, hetwelk weer in bepaalde mentaal veroorzaakte orgasmen enz. ook soortgelijke
werkingen, kan hebben. Hier hebben wij te maken met het gebruik van stoffelijke krachten en
het beïnvloeden van stoffelijke handelwijzen van uit de geest.
Zo wordt de menselijke wereld eveneens vaak magisch gericht en zal veel van hetgeen zij
alleen ziet als haar eigen begeren of haar eigen onbeheerstheid worden geleid door entiteiten
van lichte of duistere kracht, die daarmede voor zichzelf de basis willen scheppen voor de
inwerking op de wereld. Ook hier speelt de harmonie weer een grote rol. Wij kunnen in het
algemeen zeggen, dat een ieder, die voornamelijk egoïstisch is en voor zichzelf verlangt, ten
hoogste met duistere krachten kan samenwerken. Degene, die geeft zonder daarvoor direct
iets terug te verlangen, die dus op de kosmos of op de wereld is ingesteld, zal altijd
harmonisch zijn met lichte krachten. Hier blijkt, dat alleen de geestesgesteldheid de betekenis
van een ritueel, van een stoffelijke handeling dus, van een meditatie, totaal kan wijzigen. Wilt
u iets voor uzelf, u bent harmonisch met het duister. Een ander, die uiterlijk precies gelijk is,
maar dit niet voor zichzelf doet doch met het gevoel te behoren tot de wereld, zal daarentegen
met de lichte kracht harmonisch zijn. Dit betekent voor de doorsnee-mens, dat hij voorzichtig
moet zijn met beïnvloedingen van uit de geest en dat hij zich vooral eerst moet realiseren wat
hij wenst; of hij iets alleen voor zichzelf wenst of dat hij het wenst voor allen, voor de
gemeenschap. Hier ligt de kern van de wederkerige beïnvloeding.
Er zijn altijd bepaalde delen van het menselijk denken en leven, die harmonisch zijn met een
sfeer: en die sfeer zal dit dan onmiddellijk erkennen. Wanneer een mens op aarde bidt, dan zal
de sfeer dat niet geïnstigeerd hebben. Maar als in dat gebed (dat meestal een meditatieve
vorm op de achtergrond heeft) de juiste gesteldheid ontstaat, is het alsof iemand in die wereld
zegt: “Hier moet wat gebeuren.” Die wereld moet antwoorden. De geest kan niet zeggen: “Ik
antwoord niet.” Er is een contact. Zij kan dat contact spontaan beantwoorden of zij kan
proberen dat contact af te snijden, maar reageren moet zij.
En omgekeerd: wanneer de geest zich op de mens concentreert en probeert in deze iets vast
te leggen, dan zal die mens moeten reageren. Hij kan dit doen door zijn gedachten met moeite
te overwinnen, door afleidingsmanoeuvres, door het stellen van een vervanging, maar hij zal
iets moeten doen. Zo sterk zijn de werelden van stof en geest met elkaar verbonden.
Het zal u duidelijk zijn, dat de bijzondere aspecten van deze wederkerige beïnvloeding en ook
de banden met sferen; die daarbij kunnen bestaan voor de eenling zowel als voor de
gemeenschap, in volgende lessen dienen te worden toegelicht. Ik hoop echter met deze
eenvoudig gehouden eerste beschouwing reeds duidelijk te hebben gemaakt, dat men ook in
de wereldgeschiedenis, ook in het heden met al zijn politieke en economische verwikkelingen
en zijn menselijke denkwijzen en reacties, zich niet gescheiden moet achten van de geest en
een beïnvloeding door de geest niet moet zien als iets, dat als exceptie optreedt; het is in feite
een regel.

MODERNE MYSTIEK II
Wanneer wij in de moderne mystiek zoeken naar de oplossing van de innerlijke en eigenlijke
geheimen, dan worden wij altijd. weer geconfronteerd met het weten van de mens. Je moet
tenslotte een basis vinden; en een basis voor het innerlijk beleven kan alleen worden
gevonden van uit het eigen begrips– en denkvermogen. Het is niet mogelijk dat de mens zijn
God innerlijk ontmoet, dat hij de mystieke verrukking ondergaat, terwijl hij gelijktijdig eigenlijk
in strijd is met het wereldbegrip, dat hij met zijn denken kan omvatten.
Daarom ontdekken wij dan ook bij de moderne mysticus zo menige vaagheid. Hij is haast
opzettelijk vaag, omdat hij bang is te definiëren wat hij denkt en wat hij beleeft. De

45
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

mogelijkheid om het innerlijke beleven te omschrijven bestaat wel, maar het is vooral van uit
stoffelijk verstandelijk standpunt onaanvaardbaar. Laat ons nu trachten in dit tweede gedeelte
nog eens enkele stellingen ander de loep te nemen en daarbij ook de praktijk – door haar
zoveel mogelijk te omschrijven – weer te geven.
In de eerste plaats: God openbaart Zich. Maar de openbaring kan door de mens slechts
gedeeltelijk tot uiting komen en nimmer geheel. De mysticus beseft dit. Hij tracht dan ook tot
de Mystieke Unie te komen, waarin hij de eenheid met het Goddelijke bereikt en de
volledigheid van zijn eigen wezen ervaart.
Hij zoekt dit langs vele wegen en geeft daaraan de meest verschillende verklaringen. Hij
spreekt b.v. over het ondergaan van de invloed van de Heilige Geest; over het ritueel opgaan
in de gemeenschapsgeest, in het kosmisch beleven. Hij spreekt over de innerlijke ontmoeting
met het Licht en het opgaan naar een andere sfeer of wereld.
Ontleed in de praktijk, blijkt echter dat zijn mystiek altijd weer vasthoudt – evenals het oude
geloof en de oude mystiek – aan het begrip “man-vrouw”. Zo zal ongetwijfeld voor de
doorsnee-vrouw God in het mystiek beleven altijd een mannelijke figuur zijn, terwijl voor de
man de kosmos als een vrouwelijke entiteit of figuur wordt voorgesteld. Men moet zich immers
met hart en ziel kunnen overgeven aan datgene, wat men beleeft; en dat kan alleen, als men
zich een samenwerking, een samengaan ermee kan voorstellen.
Zo vinden wij dan in vele van de moderne mystici verborgen een contact met het Hogere,
gebaseerd op de innerlijke driften en begrippen, die samenvallen met het stoffelijk begrip
seksualiteit. Men gaat dan verder uit van de gedachte, dat God Zich altijd zonder meer
openbaart. Men neemt aan, dat God altijd klaar is om Zich a.h.w. te openbaren. De gedachte
“God is er altijd. En als ik mij juist instel en voor mij het juiste beleven vindt, zal Hij Zich in mij
openbaren” overheerst in vele gevallen. In 9 van de 10 gevallen gaat dit gepaard met vormen
van meditatie of overweging, met het bespreken van onderwerpen van meer filosofische of
mystieke geaardheid.
De mens begrijpt heel wel, dat er toch ergens een uiting zijnerzijds nodig is, voordat hij God
ontmoet. Hij begrijpt bovendien niet – en dat is heel typisch – dat hij God nooit in
werkelijkheid ontmoet. De mens ontmoet altijd maar een deel van het Goddelijke; dat deel,
dat hij kan ontvangen en kan begrijpen. Hij kan de eenheid met de kosmos niet bereiken,
voordat hij eerst de eenheid met zichzelf en met de mensheid heeft verworven. Daarom zal de
mystieke denker wel spreken over God en over andere werelden, maar in zichzelf vaak
beseffen, dat mensheid voor hem eigenlijk het meest juiste en beste vervangende begrip voor
God is.
In de tweede plaats ontdekken wij bij de moderne mystiek de neiging om in de vaagheid van
woorden de werkelijke betekenis te verhullen. “Wij gaan in”, zo spreekt men dan, “tot het
innerlijk van de ziel; waarin de kathedraal der gevoelens is opgebouwd om het goddelijk
Wezen te ontvangen, dat wij met geheel ons wezen en onze krachten willen ontvangen en dat
wij verwachten; en in de stille verwachting alleen reeds spreekt ons het Goddelijke.” Dat is
allemaal mooi gezegd, maar wat betekent het eigenlijk? Het betekent, dat ik inkeer tot mijzelf.
Waarom keer ik in tot mijzelf? Elke inkeer tot het “ik” is – en zeker in deze moderne tijd –
allereerst gebaseerd op de behoefte zich van het uiterlijke af te zonderen. Het uiterlijke, dat
niet aanvaardbaar is; het uiterlijke, waarvan men te veel beseft dat het waan is, dat het illusie
is.
Hier zou ik misschien even mogen invoegen, dat een groot gedeelte van de mensheid en van
de menselijke wereld tegenwoordig illusie is. Men leeft niet meer met werkelijke begrippen.
Men leeft niet meer met werkelijke producten. Men leeft met leuzen. Men geeft u het beste
brood, waaruit alle voedzame bestanddelen zijn gehaald om u daarna het beste aanvullende
preparaat te geven, dat die aanvullende bestanddelen, maar zonder de voeding, bevat. Met
andere woorden: alles is verdeeld. En als je die dingen bekijkt, is de realiteit weg. Je weet dat,
als er politiek wordt bedreven, men je vele dingen zegt als absolute waarheid, terwijl een groot
gedeelte daarvan alleen maar leugen is. Maar je moet dat accepteren, anders kun je niet
bestaan. Je weet, dat er in de maatschappij wetten gelden en krachten regeren, die bij hun

46
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

ware naam genoemd niet erg vriendelijk en prettig zijn. En daarom spreek je over de
maatschappij, alsof zij de volmaaktheid nabij zou komen en steeds verder naar volmaaktheid
streeft. Daarom spreek je over de wetten en over de werkelijkheid, alsof zij zouden
beantwoorden aan je eigen dromen, aan de leuzen, die je in jezelf veracht.
De afzondering, die de mysticus in zichzelf zoekt, de inkeer tot het werkelijke “ik”, is in de
eerste plaats een behoefte om aan deze toestand van erkende, maar door het “ik”
noodgedwongen aanvaarde, waan te ontsnappen. In het “ik” God ontmoeten is dan ook heel
vaak allereerst een contact met de waarheid. Als je je bezighoudt met beschouwingen over
andere werelden en over al, wat ermee samenhangt met de mogelijkheid om krachten in jezelf
te transmuteren, als je uitgaat van de mogelijkheid om het Goddelijke a.h.w. in jezelf te doen
spreken – mits je tot jezelf bent ingekeerd en de buitenwereld tijdelijk niet erkent – dan geef
je toe, dat er alleen in jezelf nog een plek is, waarin je misschien zoveel waan terzijde kunt
stellen, dat je de waarheid kunt aanvaarden; de waarheid omtrent jezelf en niet de waarheid
omtrent God. Maar dat durf je niet zeggen.
We vinden dan degenen, die zich bezighouden met de stellingen, welke ontwikkeld zijn uit het
menselijk weten. Ik denk hier b.v. aan de Antroposofie en – zij het beperkter en op de oudheid
gebaseerd – de Theosofie. Ook hierin vinden wij de mystici. De mensen, die zoeken naar de
eeuwigheid, die het contact zoeken met hetzij Nirwana of alleen maar met een toestand van
werkelijkheid. Maar zij doen dit aan de hand van het dogma. Het dogma is in deze gevallen
niet, zoals men vaak denkt, in de eerste plaats bestemd om een waarheid te fixeren, het is
bestemd om de lijnen te trekken binnen welke je je veilig durft en kunt bewegen. Het
verwerpen van de onaanvaardbaarheid door middel van het dogma geeft de mens in vele
gevallen de mogelijkheid om met de gedachte voor zichzelf gerechtvaardigd te zijn en
wederom binnen te dringen in de innerlijke wereld.
Vroeger was mystiek gelijk aan een wonderbaarlijk beleven. Je verloor jezelf in God en je werd
a.h.w. ontrukt aan de zwaartekracht. Je zweefde voor het altaar, waar je mediteerde; je was
in één ogenblik verplaatst over delen van de wereld, want in het innerlijk beleven van het
Goddelijke was je één met alle dingen en uit alle dingen beleefde je de werkelijkheid. Maar
tegenwoordig kun je je dat niet voorstellen. De mens kan zich niet voorstellen dat hij zich zou
verheffen. Neen, in de mystiek moet men de werkelijkheid verliezen; en daar vinden we het
derde punt van de moderne mysticus.
Hij probeert een overeenkomst te sluiten met het leven, waardoor het leven aanvaardbaar
wordt. En deze aanvaardbaarheid verkrijgt hij door het ontkennen van veel, dat voor hem toch
eigenlijk belangrijk is.
Wanneer ik u vertel dat mensen, die het bestaan zelve zoeken, eigenlijk mystici zijn, dan zult
u misschien lachen. U zult zeggen: “Is Sartre dan een mysticus?” Het antwoord is: Ja.
Wanneer Sartre in zijn “Huis Clos” de mens met de menselijke hel confronteert, wanneer hij in
zijn gedachte van “men moet leven” alle wetten van het leven soms terzijde stelt en zegt:
“Vrijheid is de eerste behoefte en de eerste noodzaak,” dan is hij wel degelijk een mysticus.
Want kan een mens zijn God ontmoeten, als hij is gebonden aan dingen, die niet goddelijk
zijn? Kun je de werkelijkheid beleven, zo vraagt de moderne mysticus zich af, als je jezelf
kluistert aan opvattingen? Ben je soms dichter bij God, als je Herr Ministerialrat bent of lid van
de Kamer of van de Academie Française? Neen, Hij geeft onmiddellijk toe: dit kan niet. Leven,
beleven, je uiten is een noodzaak. Maar die uiting, zo voegt hij eraan toe, moet in
overeenstemming zijn met wat in mij leeft.
En dan geef ik graag toe, dat vele existentialisten tenslotte de gedachte aan een leven alleen
hier zo suprême hebben gesteld, dat de werkelijke mystiek van het Godsbeleven, van de
werkelijkheid ervan daarin verloren is gegaan. Maar toch zoeken zij in feite naar het leven. Het
leven, dat God is. Zij zoeken naar dat contact, de beroering met het Oneindige, waardoor het
leven de moeite waard wordt. Zij zoeken naar het verbreken van de banden, die hen
terughouden. En ook hier moeten wij zeggen: De mens zoekt de kosmos; maar hij zoekt haar
in een vorm van vrijheid, die helaas weer wordt geboren uit het menselijk denken.

47
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

De mystiek vinden wij ook in de wetenschap terug. Wanneer wij ons bezighouden met de
moderne wiskundigen, die naar de vierde dimensie zoeken, die zich bezighouden met de
kleinste werelden of trachten de geheimen van de macrokosmos te ontsluiten en ze in enkele
formules uit te drukken, dan ontmoeten wij eveneens mensen, die op hun manier naar God
zoeken. Ook hier wordt de werkelijkheid gemaakt tot een basis, een noodzaak, een theorie,
het begrip en daardoor ontsnapt dat ene vluchtige element van werkelijkheid.
God leeft niet werkelijk; en toch vinden ze ergens in een formule een nieuwe wereld en dan
zijn ze dichter bij de werkelijkheid dan ze zelf vermoeden. Dan kennen ze de ogenblikken van
ontruktheid, van inspiratie. De ogenblikken dat zij boven zichzelf uit geheven zijn.
Overal vinden wij de moderne mystici terug. Denkt u niet dat ze alleen maar bestaan ergens in
kloostertuinen of in geheime genootschappen. Denk niet dat zij alleen deel uitmaken van
esoterische groeperingen of Loges. We vinden de mysticus eveneens in de politiek. De mens,
die droomt van een ideaal; een ideaal, dat alleen maar op schrift bestaat, maar dat nooit kan
worden verwerkelijkt. Een overtuigd communist, die droomt van een wereld van volmaaktheid,
van gelijkheid en van broederschap. Hij droomt tenslotte ook van het begrip “eenheid”, dat
voor de mensheid God is. En wanneer hij opgaat in deze dromen en gedachten, dan is hij
evenzeer ontrukt aan de werkelijkheid en wordt hij evenzeer bezield door een hogere kracht
als de mens, die voor een altaar knielt en zich bezighoudt met religieuze stellingen.
Laten we goed begrijpen, dat de moderne mysticus niet meer in de eerste plaats de mens is,
die zich alleen maar met God in het verborgene bezighoudt. Neen, de moderne mysticus is de
mens, die uitgaat in de wereld en dan meestal, helaas, via zijn dromen, uit die wereld de
ontmoeting met Het Leven, met God tracht te construeren.
Nu ik dit heb gezegd, is het ook noodzakelijk geworden om een stelling te geven, die voor de
moderne mysticus zou kunnen gelden. Wanneer ik dit doe, gebruik ik natuurlijk vormen en
termen, die sommigen zullen verwerpen. Wanneer ik spreek over God, zal een ander spreken
over het systeem. Wanneer ik spreek over een sfeer, zal een ander spreken over een hemel of
over de uitblussing na de dood, waarin je alleen voortbestaan door de daden, die je op de
wereld hebt gesteld. Maar dat is van geen belang. De termen kunt u zelf vervangen, zo u wilt.
Dit is dan m.i. de stelling van de moderne mystiek:
In alle leven is er een leegte, een ontberen van zin en van betekenis. Je kunt voor je
medemensen, zelfs voor hen, die je het meest nastaan, niet alles zijn; en je zou alles willen
zijn. Je vindt in anderen niet alles terug; en je zou toch alles willen ontvangen. En daarom
wend je je tot het vreemde, tot het verborgene; en dat noem je God. Je weet, dat die God niet
te vinden is in een wereld van strijd en tegenstellingen; dat je uit je daden en gedachten
datgene geboren moet laten worden, waarin die God kan spreken. Zo bouw je voor jezelf een
gebied op van vrede, van rust; en meestal bouw je dat op in je gedachten, want de
werkelijkheid schuw je. Soms bouw je het alleen op in daden. Als je het in daden opbouwt, dan
vergeet je meestal om erbij te denken; maar je bouwt ergens aan een wereld van vrede en
rust. Want slechts daar, waar je innerlijk evenwichtig en rustig bent, kun je spreken met God,
kun je jezelf ontmoeten.
De mens, die tegenwoordig in het mystiek beleven tracht de eeuwigheid te kennen, ontmoet
daarin dan ook niet een God, overweldigend en sterk. Hij ontmoet steeds weer zichzelf, maar
reiner, edeler, humaner en gelijktijdig meer ontrukt aan de menselijke werkelijkheid.
Je leeft met je God en je zoekt naar vrede. En als je die vrede in jezelf kent, moet je haar tot
uitdrukking brengen: Want vrede is een kracht; vrede is een macht, zolang je haar niet wilt
zien als een kracht en een macht, maar haar slechts in je wilt dragen. Vrede is de strijd van de
moderne mysticus, die enerzijds de macht zo gaarne zou bezitten en de kracht zo gaarne zou
uitstuwen in de wereld; anderzijds het leed, dat hij juist alleen door de ontkenning van deze
dingen kan beseffen. Daarom de theorieën over de vele sferen, die torenend worden
opgebouwd en waardoor de menselijke ziel moet gaan; de hemelwereld, waarin je nog niet
bewust bent en de hellewerelden, waarin je soms sluimert en soms kwellingen ondergaat.
Daarom de theorieën over een leven, dat alleen zin heeft, wanneer het gewijd is aan de
gemeenschap. En de theorieën over een leven dat alleen zin heeft, wanneer je ondanks de

48
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

gemeenschap jezelf bent. De moderne mysticus zoekt naar vrede. Hij zoekt naar rust. Dat is
juist en dat is goed. Want slechts in rust en vrede vindt de mens zichzelf. Maar hoe kunt je
tevreden zijn; als de wereld je voortdurend belaagt met haar problemen? Hoe kun je tevreden
zijn, als je wezen voortdurend hongert en schreeuwt? Hoe kun je tevreden zijn, als de wereld
geen antwoord geeft? En daarom grijpt de moderne mysticus onbewust naar de wereld; niet
meer als een werkelijk wezen en een werkelijk bestaan maar als een droom. Hij bouwt zich
een fata morgana op van een wereld, waarin alle dingen zin hebben volgens eigen begrip. Hij
bouwt zich een wereld op, waarin alle dingen bewust worden beleefd en begrijpt niet, hoe juist
het onbewust stuwende in het leven meer de uiting is van God en daardoor meer de kracht der
mystieke beleving duidelijk maakt dan elk gezocht openbaren. Wanneer ik de moderne
mystiek dan in enkele woorden moet samenvatten, zou ik het zo willen doen: Men zoekt God.
Men tracht vrede te vinden; en om die vrede te vinden sluit men een compromis met zichzelf.
In dit compromis ontkent men echter dat men zich niet volledig leeft, erkent en geeft, zoals
men moet zijn. En in het symbool wordt dan een verwarde en vage verbondenheid met het
Eeuwige gevonden, waaruit je voor een kort ogenblik alle realiteit kunt laten wegvlieden,
waarin God onmiddellijk naast je staat, waarin God Zich kan openbaren in een stukje brood, in
een glas wijn, in een druppel water; of Zich onmiddellijk kan openbaren hier in de kamer of in
de klank van een woord of alleen maar in een opengeslagen boek of een lichtstraal. Men weet,
dat dit niet werkelijk is; en dit is de vloek van de moderne mysticus. Wat zouden wij de
moderne mysticus dan moeten voorleggen als antwoord op zijn zoeken en zijn vragen,
waarmee hij het onwerkelijke wil verzoenen met de werkelijkheid? Waarmee hij de innerlijke
wereld in overeenstemming wil brengen met een uiterlijke wereld, ondanks de strijd, die hij
zelf heeft veroorzaakt?
1. Wanneer je zoekt naar de verbondenheid met de eeuwigheid of met de mensheid,
matig je dan geen bezit en geen rechten aan. Want een ieder, die rechten denkt te
hebben en die bezit meent te moeten verdedigen, zondert zich af van het Grote en van
het Eeuwige. Elke hartstocht, elke bezitszucht die persoonlijk is en alléén persoonlijk, is
een grens tussen mens en God.
2. Er bestaan geen boeken, geen systemen en geen woorden; waarin je God werkelijk
kunt vinden. Er bestaat alleen je eigen wezen. En je moet in je eigen wezen, zonder
compromis komen tot het juiste handelen, het juiste denken.
3. Je kunt van de wereld niet verwachten, dat ze je de stilte en de rust geven, die je
verlangt. Daarom moet je de wereld zó aanvaarden dat zij in jou stil en rustig wordt.
Een mens, die de krachten van de gehele wereld in zich kan ontvangen, die alle
tegenstellingen in zich kan laten bestaan en desondanks zeggen: “Ik ken vrede.
Beseffen doe ik het niet, maar ik erken het doel van alle dingen. Het is goed, want ik
beantwoord aan mijn eigen zijn en wezen,” die vindt in zichzelf een diepe
verbondenheid. Een verbondenheid, die hij misschien God noemt, ofschoon ze eerder
zal zijn met één van de lagere geesten, die zijn ontwikkeling op het ogenblik leidt, maar
van daar uit misschien verder naar een grotere heerschappij, naar een groter licht.
4. Wanneer u de moderne mystiek gebruikt, bedenk dan wel dat heel de wereld, alles wat
u bent en kunt zijn, u gegeven is, niet om meer te zijn dan een ander of dan anders te
zijn dan een ander, maar om innerlijk uzelf te zijn, zodat ge uw eigen wezen kunt
aanvaarden. Slechts de mens, die zichzelf kan aanvaarden, zoals hij is, kan God
aanvaarden, als God in hem spreekt. Vertrouw niet op letters, systemen en woorden.
Houdt u niet bezig met filosofieën, die verward zijn en vreemd. Leef uzelf innerlijk en
erken in uzelf God. Dat is de oplossing.
Nu een ogenblik over de wereld zelf, omdat daar in deze dagende mystiek zo sterk opkomt.
Want de behoefte aan het mystiek beleven, wordt groter en blijkt zich dan ook overal te
openbaren. Gelijktijdig ontdekken wij, dat vele krachten op deze wereld inwerken, die deze
behoefte aan het mystieke en deze neiging tot het mystieke ongetwijfeld bevorderen.
Wanneer wij over moderne mystiek spreken, kunnen we dat niet doen zonder ook met deze
factoren rekening te houden. Ik stel kort de omstandigheden van deze tijd.

49
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

Inwerking van lichtende kracht. Inwerking van Aquarius.


Lichtende krachten op zichzelf zijn slechts een zoeken naar harmonie een zekere behoefte om
één te zijn met anderen. Een geven, dat gelijktijdig toch ook weer een vreugde, een rijkdom
is. Aquarius betekent eveneens: schenken of geven; maar paart daaraan o.m. het technisch
begrip; het begrip voor onderwerpen, die een redelijke samenhang vertonen, voor magisch
werk, jas zelfs voor geestelijke gaven. Deze dingen tezamen vormen het beeld, waarin de
mysticus werkt. Hij werkt niet in een wereld, waarin men zonder enig systeem, maar slechts
door overgave en geloof, kan komen tot een Godsbeleving. Hij werkt in een wereld, waarin hij
voor zichzelf een bepaalde methodologie moet vinden. Hij moet voor zichzelf een systeem
vinden, waarin voor hem of voor haar God kenbaar is. Hoe hij dit systeem vormt, schijnt
onbelangrijk te zijn. Wel is belangrijk, dat hij daarin beantwoordt aan de lichtende kracht en
aan de Aquarius tendensen; en deze zijn – zoals u bekend is – voornamelijk gelegen in het
schenken, het geven het openstaan voor de wereld.
Nu blijkt verder, dat in de wereld zelf grote verdeeldheid is en dat men overal tracht een
eenheid te bereiken, maar die niet kan vinden zonder daarbij meer van zichzelf of van zijn
stellingen prijs te geven dan men wenst te doen. Ook dit is belangrijk, want de mens denkt in
feite wereldomvattend, Hij kan denken aan de mensheid en denkt niet alleen maar aan een
bepaalde groep of een bepaald volk. In de mystiek moet de gehele mensheid, dan ook
geconcipieerd worden. Maar een concipiëring van die mensheid vanuit een bepaald standpunt
bezien, betekent tevens het niet kunnen realiseren van de gehele mensheid. Dit bezwaar zal in
deze dagen overwonnen moeten worden.
We hebben dan verder te maken met de z.g. lichtkracht ofwel de trillingen, die de aarde
bereiken.
We vinden op het ogenblik daarbij heel sterk stralingen van violet en blauw en daarnaast het
z.g. gouden licht en het witte licht. Wanneer ik nu deze kleuren omzet volgens de betekenis
van hun trillingen dan kom ik tot de conclusie dat mystiek beleven in deze dagen mogelijk is;
en dat men zelfs zeer grote en zeer intense bereikingen daarin kan vinden, mits men
gelijktijdig rekening houdt met het begrip “wijsheid” (dus het zoeken van begrip, het verstaan
van de wereld en anderen), rekening houdt met het begrip “kosmische liefde” (d.w.z. het
erkennen van gelijkwaardigheid en het zorgen voor anderen als voor zichzelf); en daarnaast
het witte licht (dus het aanvaarden van het Onbekende), het verblindende, waarachter zich de
werkelijkheid verschuilt, datgene, waarin alle dingen bevat zijn.
Dit brengt als conclusie met zich, dat de mysticus van vandaag uitgaande van het punt
“geloof”, dat voor hem nog steeds onontbeerlijk is, dit geloof moet paren aan zijn wijsheid, zijn
begrip voor de mensen. Geen begrip voor hun fouten in de eerste plaats maar vooral voor
datgene, wat hen vereent: een zoeken naar de harmonie, een zoeken naar de eenheid zoals ze
als geheel in de mensheid bestaat. Daarnaast een erkennen van eenheid met anderen, zo goed
en zo intens als hem dit mogelijk is, in samenwerking, in godsdienstige bijeenkomsten enz.
Dan heeft hij nodig het begrip “liefde”. Hij moet afstand doen van alle haat en alle
vooroordeel. Hij moet zichzelf niet meer maar ook niet minder achten dan anderen en indien
deze gesteldheid is bereikte dan zal hij het onbekende moeten accepteren als de werkelijke
drijfveer van zijn leven.
Dan kun je zeggen, dat voor deze dagen de moderne mysticus ervaart:
In mijzelf is een licht, waarvan ik de bron en de oorsprong niet ken. In mij is een
vreugde, die tegen alle menselijke regels ingaat. In mij is een liefde voor de mensheid
die ik niet eens kan of durf uiten, zoals ik misschien zou willen, maar die mij ertoe
brengt de mensheid steeds meer geluk te geven en die mij ertoe brengt mijzelf te
beperken. Ik heb wijsheid; dus ik begrijp, waarom anderen zijn zoals ze zijn. Ik probeer
ze steeds meer te begrijpen. Ik begrijp, waarom op de wereld bepaalde situaties
ontstaan. Ik kan ze niet goedkeuren, maar ik begrijp zeg en daarom kan ik ze
compenseren met mijn liefde. En diep in mijzelf vind ik hierdoor een vrede en een rust;
in mijzelf vind ik de mystieke geborgenheid waardoor ik als sluimerend in de wereld
soms opga tot een begrip van licht, van bevrijding en van vreugde.
50
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

En dan moet hij daaraan onmiddellijk toevoegen:


Want in mij spreken vele stemmen. Steeds duidelijker worden zoals in het ruisen van
mijn bloed en in het suizelen van de wind, kenbaar de stemmen van de wereld.
Ik hoor enkele stemmen spreken of vragen.
Ik spreek met anderen; en ik weet niet, of het waar is.
Ik droom van anderen; en ik weet niets of mijn droom werkelijkheid is, maar ik
ontmoet steeds meer entiteiten, steeds meer wezens, steeds meer erken ik
gebondenheden van mijzelf met anderen en van mijzelf met mijzelf.
En in deze gebondenheid, die ik aanvaard en erken, zoek ik dan boven al het suizelen uit naar
de synthese, naar datgene, wat die eenheid woordloos maakt; datgene waarin de stemmen en
de gesprekken verstommen en waarin alleen nog overblijft de aanvaarding van het Hoogste,
de aanvaarding van De Werkelijkheid.
Dit is voor de moderne mysticus dan die vreemde toestand, waarin je jezelf schijnt prijs te
geven levend in Nirwana en gelijktijdig tredend op de aarde, verbonden met de hemelen
dragend in je de krachten van engelen en de wijsheid van engelen misschien en toch zijnde de
nederige dienaar van een ieder.
Dit is de mystiek van de gemeenschap, de broederschap, die alles omringt. Dit is de
verbondenheid met allen die God beseffen en de uitstorting van de goddelijke krachten in zich
beleven als een stortvloed van licht, als een ogenblik van diepe vrede en stilte, waaruit men
stralend en als herboren een wereld binnentreedt, die dan zo duf en doods lijkt.
Moderne mystiek is niet meer het zoeken van de oude filosofen en denkers. Het is niet meer
het studiesysteem van de mystici met hun mathematische voorstellingen en symboliek van
geheel de wereld, van geheel de mensheid en God delf. Het is geworden tot het actief en
positief beleven van de krachten van deze tijd, waarin geen enkel systeem en geen enkele
vorm meer bruikbaar blijkt en waarin de ene leidsnoer blijft: de vrede in jezelf, de liefde voor
al het leven, zonder eisen. De aanvaarding van alle krachten, zonder kritiek, jezelf gevend in
het beste, dat je bent, in het beste, dat je bezit. Zo voltooiend van uit jezelf de mystieke
eenheid van het Al, waarin de Godsopenbaring in deze dagen als enige mogelijkheid volledig
bestaat voor een ieder.
NOOT
Het is duidelijk, dat een aanvaarding van het leven, zoals vooromschreven, niet alleen de
aanvaarding kan zijn van het goede, van het prettige of het Goddelijke. Wij kunnen niet één
ding aanvaarden. We moeten licht én duister accepteren. Wij moeten zowel onze innerlijke
noodzaak en behoefte accepteren als de consequenties daaruit voortkomend. Wij moeten de
strijd van het leven accepteren, evengoed als onze vredigheid, die deze strijd over ons heen
laat gaan en ons schijnbaar doet overwinnen maar ons de innerlijke kracht laat om verder te
gaan.
Er is geen mogelijkheid om te zeggen: “Ik aanvaard alleen het goede en toch vind ik de
mystieke eenheid met God,” want God is in alle dingen. Er is niets dat tot de kosmos behoort,
dat wij uit ons eigen leven kunnen werpen. We moeten alle dingen erkennen en aanvaarden:
de aangename en onaangename. En juist door alle dingen tezamen, in de perfectie liefde voor
de gehele mensheid te zien en niet geconcentreerd op een enkeling of op onze taak als het
dienen van geheel de mensheid maar desnoods door het dienen van een enkeling, kunnen wij
horren tot de volmaaktheid, waarin wij onszelf ontmoeten, waarin wij de waarheid zien
omtrent ons wezen en de band beseffen, die tussen ons wezen en de kosmos bestaat.

KOSMOS
Alle dingen hebben zin. Het grote is in het kleine en het kleine in het grote. In de mens leeft
het Al. Maar in het Al leert de mens eerst zichzelf kennen.
God is in het kleinste deel, dat er ooit heeft bestaan of is erkend in de schepping; en de gehele
schepping is in God geborgen.

51
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 3 – Het werk in de sfeer

Kosmos is de schijnbare tegenspraak van waarden, waarin alle dingen gezamenlijk zichzelf
zijnde het geheel vormen. Wanneer wij spreken over Gods is dit een woord. En als wij spreken
over kosmos, dan is het een begrip, dat een menselijk denken niet kan oorvamen. Maar alles
van ruimtes van tijd en van leven vormen tezamen dat ene beeld, dat de ware kosmos, de
ware wereld is. En deze waarheid te ontmoeten – zelfs al kunnen wij er nog niet volledig deel
van zijne, deze waarheid in onszelf na te streven – is het zoeken naar kosmisch begrip,
God, de bezielende kracht van het leven, is ons eigen leven en alle leven rond ons. Het leven,
dat wij kennen en niet beseffen. Alle dingen.
Dit te begrijpen is voor de mens moeilijk. Want een kosmos wil je altijd graag beperken. Je
wilt zeggen: Dit is alleen maar waan en dát alleen maar werkelijkheid. Maar er kan niets
bestaan in het menselijk denken of ergens in het bewustzijn zelfs van de Hoogste Geest, dat
niet deel is van de kosmos en niet ergens bestaat. Alle dingen zijn. En ons leven in de kosmos,
ons zoeken naar harmonie met de kosmos moet uitgaan van deze erkenning.
De kosmos omvat al het denkbare en voorstelbare, alle tijd en ruimte en in deze kosmos ben
ik mijzelf. En mijzelf zijnde en uitende, erkennend zoals ik ben geschapen, zoals ik leef, mezelf
a.h.w. voortbrengend uit mezelf in een steeds grotere eenheid met alle dingen dat is mijzelf
kennen mijzelf scheppen a.h.w. tot wat ik reeds ben in het ware bestel van een kosmische
volmaaktheid. En wanneer ik mijzelf ken ik zal in mijzelf de kosmos erkennen met al haar
geheimen. Ik zal weten dat mijn leven en God identiek zijn. Ik zal weten dat het licht van mijn
gedachten en het licht der eeuwigheid identiek zijn, want er is tussen deze dingen geen
verschil.
Ieder van ons is een aspect van het Grootse, waaruit wij zijn voortgekomen. Allen tezamen
vormen wij dit Grootse. Allen tezamen zijn wij God; niet de gedachte, maar het beeld. En in
onszelf zijn wij voor onze wereld, ons eigen zijn God. Want wij scheppen dit zijn in al zijn
vormen, in af zijn complexen en daaruit vinden wij dan de kosmos die is: de eeuwige harmonie
en eenheid van alle dingen, waarin mijzelf versmeltend met Al-zijnde, het Al-zijnde in ons
kennen.

52
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

VIERDE LES - WEDERKERIGE BEÏNVLOEDING

Zoals wij in de vorige les reeds duidelijk hebben gemaakt, zal een bepaalde gedachte of
handeling op aarde een invloed kunnen vormen in de sferen; terwijl omgekeerd ook bepaalde
krachten uit de sferen kunnen optreden, die het gebeuren op aarde en ook de daar ontstane
toestanden kunnen beïnvloeden. Wij hebben verder erbij opgemerkt, dat de geest niet in staat
is om niet op de gedachte of de handeling te reageren. En het is dit punt, dat wij toch wel
even goed moeten onthouden.
De geest kan niet anders dan reageren, wanneer een trilling haar bereikt, die harmonisch is
met haar eigen sfeer en geaardheid, onverschillig waar die vandaan komt. Zij kan zich voor die
trilling afsluiten en bewust zeggen: “Ik wil daaraan geen deel hebben” of ze kan daarop
antwoorden, maar ze kan niet zeggen: “Ik heb niets gemerkt.” U zult wel begrijpen, dat de
doorsnee geest zeer snel zal reageren op datgene, wat haar uit een andere sfeer (dus ook uit
de stoffelijke wereld) kan bereiken.
Wanneer wij de wisselwerkingen mens – geest of omgekeerd moeten bezien, dan lijkt het mij
wel verstandig allereerst eens na te gaan, hoe dat o.m. in het verleden is geweest.
Wij zien dan dat elke religie in de oudheid is opgebouwd uit een beïnvloeden van de geest; en
wel door handelingen, rituelen, gebeden, concentratie, bezweringen en daden, die eigenlijk
geheel waren gericht op zuiver materiële belangen. Om u voorbeelden te geven:
Wij kennen de vruchtbaarheidsdienst o.m. tot uiting komend in de stieroffers, we kennen de
vereniging van hemel en aarde, zoals die in bepaalde staten – o.m. door de als
afstammelingen der goden beschouwde vorsten – werd voltrokken, meestal in een geheime
tempel of een ziggurat, waar dan een priesteres de godin der vruchtbaarheid verbeeldde. Ook
daar werden er dus handelingen gesteld, die niet – zoals men tegenwoordig misschien al heel
gauw zou denken – een profaan karakter hadden, maar die een volledige beleving waren van
hetgeen men wilde tot stand brengen: de band a.h.w. tussen de vruchtbare natuur en de
beheersende wil van de mens én de hoogste Godheid.
Deze dingen klinken tegenwoordig kinderachtig. Men zal zich afvragen, of dat ooit wel zin kan
hebben. Ik kan er alleen dit op antwoorden: Wanneer deze mensen hun stieroffers brachten en
deze eigenaardige rituelen voltrokken, dan deden zij dat met inzet van geheel hun wezen en
zonder enig voorbehoud. Hun gedachten waren uitermate sterk geconcentreerd, niet alleen op
de situatie, op de rituelen en op de daad maar ook op datgene, wat ermee zou worden bereikt.
Er was dus een zeer sterke gedachte-uitstraling. En vergeet niet dat zo'n vorst, wanneer hij de
tempel betrad het middelpunt van de verwachting en van de belangstelling van het gehele volk
was. Een volk, dat hoopte, verlangde, dat dacht aan een rijke oogst, aan welvaart, aan water
op de juiste tijd, aan een zon die niet onbarmhartig de oogst zou verschroeien. Al die
gedachten werden uitgestraald, ook naar de sferen. En in die sferen waren er ongetwijfeld
krachten, die daarvoor begrip hadden. Deze geestelijke krachten op hun beurt konden invloed
uitoefenen op bepaalde natuurverschijnselen en op de mens. Het is dus niet zo vreemd aan te
nemen, dat er hier inderdaad iets werd bereikt. Het ritueel was magisch; maar dat magische
ritueel betekende een direct oproepen van andere werelden, die voor een deel in staat waren
te reageren. Ik zal u een voorbeeld geven.
De regens zullen wat vroeger komen dan normaal. Dan kan de geest daarop reageren door de
mens de prikkel te geven om wat vroeger dan normaal te zaaien. Of: de zomer zal droog
worden. Dan kan de mens gestimuleerd worden om voorzieningen te treffen voor een periode
van honger. Denk maar aan de Farao en Jozef (de 7 vette en de 7 magere jaren, uitgedrukt in
de koeien). Hier heeft u dus een beeld van een voorspellende droom. Nu kunnen wij wel
zeggen, dat God dat heeft gedaan, maar het is eigenlijk toch redelijker om aan te nemen dat
dit zuiver het antwoord is op bepaalde spanningen en bepaalde verwachtingen.

53
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

Indien wij de analen der oude beschavingen konden nagaan; dan zouden wij steeds weer
worden getroffen door dergelijke orakeldromen, door voortekenen, door plotselinge
veranderingen van omstandigheden, van weer, zelfs van krijgsgeluk. En dan zul je je toch
moeten afvragen, of daar nu werkelijk geen regel achter schuilgaat. Ik meen, dat op dit terrein
kan worden gezegd, dat de mensen in de vroegere beschavingen in feite contact maakten met
sferen en in die sferen overgeganen maar ook meer lichtende entiteiten wisten te bereiken en
te beroeren (in andere gevallen ook duistere sferen en duistere entiteiten) en uit deze dus de
kracht verwierven, die zijzelf niet hadden, of het inzicht, het doorzicht konden verwerven, dat
hun ontbrak.
Helaas vinden wij wat later de orakels als een soort ziekte. Als een soort huiduitslag, een soort
acne van het geloof breiden zich de orakels overal uit. En 9 van de 10 orakels zijn bedrog.
Toch zijn er orakels, die wel in staat zijn contact op te nemen met de geestenwereld en uit die
geestenwereld antwoord te krijgen.
Wanneer wij ons echter bezighouden met de voorschriften, die b.v. de Pythia van Delphi had,
dan vinden wij ook dat het niet alleen maar een kwestie van “u vraagt en wij antwoorden” kon
zijn. Daar staat letterlijk in de voorschriften; dat de profetes zich heeft voor te bereiden
gedurende tenminste 1 zonnetijd (dat is dus 1 dag) en dat degene, die de vraag moet stellen,
de nacht moet doorbrengen met een overwegen van die vraag (Een soort wacht van edellingen
dus, zoals de adel dat later in de christelijke tijd had). De wacht voor het altaar, dus ook een
verblijf in de nabijheid van het beeld, een je concentreren daarop; m.a.w. het uitzenden van
de prikkel. Dan komt men in de grot, waar de Prythia zit en zich door dampen in een soort
trance brengt, en ze geeft antwoord. Wanneer de concentratie scherp is geweest (niet gericht
op een uitkomst maar zuiver op het probleem), geeft inderdaad de Pythia het goede antwoord,
ze voorspelt juist. Zo is er ook een beroemd orakel te Epheseus geweest, dat ook op dezelfde
manier werkte. Altijd weer concentratie. Altijd weer activiteit van de mens uitgaande en als
resultaat een antwoord uit de sferen.
U zult begrijpen, dat het niet een eenzijdige kwestie kan zijn. We kunnen nu wel stellen, dat
de mens in de oudheid gewend was zijn gedachten te projecteren naar een bepaalde sfeer,
maar dat verklaart nog niet dat hij altijd antwoord kreeg. Om te begrijpen, hoe dat in elkaar
zit, moeten wij dan ook beseffen hoe de verhouding stof – geest is; en daarover hebben wij
ook in de vorige les al veel gesproken.
Wanneer een mens denkt, veroorzaakt hij a.h.w. een verandering in de atmosfeer van de
geest. Als bij u een wind opsteekt, kunt u zich als u in de openlucht loopt aan die wind niet
onttrekken, u kunt zich ervoor verschuilen, maar zolang u in de openlucht bent, zal elke
verandering van weer, van klimaat, van atmosferische conditie, u beroeren. Zo is het nu ook,
wanneer de mens de geest oproept: het klimaat verandert. Want het klimaat in een sfeer is
een aantal trillingen. Die trillingen zijn op zichzelf niet altijd hoog of laag te noemen. Het zijn
eerder variaties, een soort melodie. Wanneer de mens ingrijpt, ontstaat er een soort
dissonant. Nu kun je voor die dissonant je oren dichtstoppen, maar in 9 van de 10 gevallen zul
je proberen de melodie over te zetten, zodat de dissonant verdwijnt. Dat vinden wij in de
moderne muziekleer ook wel weer, waar men bewust bepaalde dissonanten a.h.w. kweekt en
dan ineens het hele akkoord verandert, waardoor de dissonant toch weer een mineur of een
majeur akkoord gaat vormen met de overige melodie. Op die manier zullen wij dus in de
sferen geneigd zijn te reageren op wat mensen doen en denken. Wij proberen dan te
corrigeren, niet alleen om die mens te helpen, dat komt er wel bij, maar ook en vooral om die
voor ons onaangename of niet harmonische storing op te heffen.
Nu geldt dat niet alleen voor het ogenblik dat een mens bewust iets uitzendt naar de sferen.
Een mens kan heel rustig met haat geladen aan een ander staan denken en daardoor bewust
of onbewust afgestemd raken op een bepaalde sfeer. Dan is diezelfde dissonant dezelfde
verstoring van de daar heersende verhoudingen en is daar dan dus ook dezelfde reactie.
Als u dit nu begrijpt, zult u ook gaan inzien dat van uit de sferen dus heel vaak op aarde wordt
ingegrepen, terwijl de mens het eigenlijk helemaal niet wil hebben. Wij reageren dus op elke
invloed, die onze wereld beroert. Dan volgt hieruit, dat wij elkander beïnvloeden en dat op een
gegeven ogenblik de vraag rijst: wie eigenlijk de oorzaak is? Is het de geest, die het eerst
54
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

reageert op een menselijke gedachte en daardoor de situatie in de wereld zo verandert dat


daaruit weer een verlangen of een vraag voortkomt, waarop dan weer een antwoord volgt? Of
is het misschien de mens, die voor het eerst de geest betrekt in zijn leven en dan die geest
niet meer kwijt kan? Het is moeilijk hierop een definitief antwoord te geven. Zeker is, dat wij
elkaar voortdurend beïnvloeden.
De beïnvloeding kan natuurlijk een heel oppervlakkig karakter hebben. Zij kan ook betrekkelijk
ver ingrijpen in wat de mens natuurlijke omgeving en natuurlijke wetten noemt. De
voorbeelden, die ik daarvan kan geven zijn helaas niet voor iedereen even aanvaardbaar,
maar als illustratiemateriaal kunt u ze misschien gebruiken.
De geest leeft in het duister. In het duister is het bestaan voor die geest in zekere mate
disharmonisch. Er komt nu een invloed bij, die met één van de factoren van haar wereld een
harmonie vormt. Op dat ogenblik zal de geest trachten dit enig harmonisch verschijnsel in haar
eigen bestaan, in haar eigen wereld te continueren. Zij zal haar totale kracht inzetten om dit
ogenblikje van vreugde, van verlichting a.h.w. te handhaven. Dientengevolge zal zij trachten
de oorzaak van deze harmonische toon in stand te houden.
Een mens zint op wraak. Hij bedoelt het helemaal niet kwaad, hij wil alleen maar iemand een
pak slaag geen, maar zijn gedachten zijn doordesemd met dood en verderf. De geest ontdekt
dit. Zij leeft ook in een wereld van haat; er is een sympathisch element opgetreden. Die geest
heeft helemaal niet de bedoeling op aarde iemand te vermoorden, maar zij wil zo sterk
mogelijk deze harmonie beleven en dat kan zij nooit, als met een paar slagen de zaak wordt
afgereageerd. Dientengevolge versterkt deze geest alle onredelijke invloeden. In de mens welt
een drift op, hij heeft plotseling geen beheersing meer of zichzelf en in plaats van de enkele
slag in het gelaat, die hij wil geven, grijpt hij een mes en steekt de ander neer.
Hier hebben wij dus een zeer typisch verschijnsel; waarbij de geest die doodslag, die moord
eigenlijk niet begeert, want daardoor houdt de harmonie op te bestaan. Ook degene, die het
op aarde moet volbrengen, die de daad zelf begaat – tegen wil en dank haast – wenst deze
daad in feite niet. Maar ze kunnen zich niet onttrekken aan het voltooien van een geschapen
harmonische factor,
Wij kunnen het ook omkeren. Wij kunnen te maken hebben met mensen, die op zichzelf slecht
zijn. En nu bedoel ik niet slecht volgens menselijke wetten, want dat is zo moeilijk om daar nu
iemand werkelijk slecht te vinden. Je zou haast zeggen: de beste mensen op aarde leven goed
dank zij het feit, dat zij de wetten van andere mensen op een redelijke wijze weten te
overtreden, zonder daarbij gevat te worden. Maar ik zou dus werkelijk kwaad zijn, ik haat
eigenlijk de wereld. Nu komt er een ogenblik, dat het voor mij noodzakelijk is iets goeds te
doen. Dan kan dat goed voor mij – al speel ik eigenlijk een rol – op een gegeven moment zo
belangrijk, zo voornaam worden, dat ik mij daaraan niet kan onttrekken. Ik wordt tegen wil en
dank goed. Innerlijk ben ik het er eigenlijk niet mee eens, maar ik ben het.
Een voorbeeld hiervan is de kwestie van iemand, die zich uitgaf voor dominee in de streek van
de Mississippi. Er was daar een ontzettende overstroming. Deze man was eigenlijk een
oplichter; hij verkocht tegen veel te hoge prijzen allerhande bijbeltjes en dergelijke dingen. Hij
hield lezingen, hij zamelde geld in voor de zending, die niet bestond enz. Nu komt de
overstroming. Er is grote nood. En wat zien we? Deze man, die zich steeds had opgewerkt tot
dit uitstralen van goedheid, die had geprobeerd al zijn hebzucht te verbergen achter een
masker, had daarvoor ergens een harmonie tot stand gebracht met een geestelijke kracht, die
in de christelijke zin lering, hulp en naastenliefde wilde brengen. Ondanks zichzelf (hij heeft
later nooit begrepen, waarom hij het heeft gedaan) heeft deze man ruim twee weken gewerkt,
geploeterd, mensen met eigen levensgevaar gered, zieken verpleegd, doden begraven, zonder
dat hij er iets voor verdiende, hij heeft zelfs alles wat hij bezat weggegeven. En toen het was
afgelopen, vroeg hij zich af, waarom hij zo dom was geweest, want het lag helemaal niet in
zijn geaardheid. Die man had een harmonisch aspect beroerd. Hij wilde dat helemaal niet,
eigenlijk had hij er tussenuit willen knijpen. Maar op dat ogenblik werd hij beheerst door een
harmonie, die hij had geschapen.

55
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

Dit is een typisch voorbeeld van wat er kan gebeuren. Iemand kan even goed door een
dergelijke harmonie tot amok worden gebracht, tot een absolute berserker razernij, waarin hij
niets meer ziet, als tot een schijn van heiligheid, een heldendom, die hij evenmin bezit.
Voor de mens is dit dus een zeer eigenaardig iets. Je bent niet altijd jezelf. Want de snaren,
die je aanslaat, kunnen in een sfeer een zodanige kracht wekken, dat die kracht je tijdelijk
beheerst; en wel zolang de situatie deze kracht vereist.
En nu het omgekeerde. In een lichte wereld hebben wij helemaal geen lust mensen te
veroordelen; wij zouden ze allemaal gelukkig willen maken. Nu is er een mens, die zich wel op
die lichte wereld afstemt, maar die in ons iets van zijn idee van “ik heb gelijk, er moet
geoordeeld worden” en “er is een rechtvaardige God” gaat projecteren. Er komt dan een
ogenblik, dat wij onder die invloed vergeten onze uitingen te temperen en wij zullen dan niet
meer in staat zijn om alleen aan naastenliefde te denken. Dan zullen wij onwillekeurig de
goddelijke rechtvaardigheid, die wij toch ook kennen en de kosmische wetten toepassen. En
die toepassing – of wij het nu willen of niet – wordt kenbaar via die andere mens. Dan zal zo'n
mens – die op zichzelf heel goed is, alleen bekrompen – door die bekrompen gedachten en de
zo ontstane harmonieën soms allerhande belevingen in het leven moeten doormaken, die niet
prettig zijn.
Hieraan mag ik dan nog een conclusie verbinden en dat is deze: Hoe meer de mens een
vooropgezette mening heeft en deze hanteert als een soort rechterlijk gezag, hoe meer die
mens zelf onderworpen zal zijn aan de be- en veroordelingen, daaruit voortvloeiend en hij zal
de gevolgen ondergaan in een zo strenge mate als een ander ze nooit kan ervaren.
Op het gevaar af af te wijken, wil ik hier wijzen op het feit dat heel veel mensen, die altijd zo
goed zijn en het zo goed bedoelen, zo vaak tegenslagen hebben en dat het hun eigenlijk vaak
minder goed gaat, terwijl een ander, die het helemaal niet goed bedoelt, voortdurend
harmonie, welvaart en geluk kent: Dan zegt mens: “Dat is een onrechtvaardigheid.” Of: “Dat
zijn de wonderlijke wegen Gods.” Maar is dat wel zo? Degene, die zo oppervlakkig, lichtzinnig
en zelfzuchtig leeft, heeft daarover geen strijd. Hij werkt niet met een veroordelen of met een
oordeel; dus zal hij ook geen krachten wekken, die hem a.h.w. dwingen een kosmische wet te
ondergaan: Hij leeft alleen maar in het gehele kader van het goddelijk Licht, maar nergens
wordt er een bijzonder deel van het Licht op zijn persoonlijkheid in focus gebracht. Die mens
kan verder in zichzelf een bepaalde mate van geluk kennen. Zakendoen b.v. is voor hem
geluk, dat is prettig. Wanneer hij dus dat geluk uitstraalt, krijgt hij haast een antwoord; en de
vrede, de vriendschap, de naastenliefde misschien, die hij eigenlijk niet bezit, worden in zijn
contact met anderen ingevlochten; hij krijgt veel meer hulp en veel meer trouw van anderen
dan hij ooit zou mogen verwachten.
Maar omgekeerd: de rechtvaardige is voortdurend bezig de fouten te zien; dus wekt hij de
disharmonie van die fouten, maar zelf staat hij in het brandpunt. Elke fout bij hem wordt dus
10-voudig, 100-voudig bestraft. De ander ziet die fouten niet eens. Hij weet het wel, hij geloof
het wel, maar voor hem hebben die fouten geen betekenis; voor de rechtvaardige wel.
Zo ontstaat dus die eigenaardige wisselwerking, waarbij schijnbaar onrecht wordt gedaan. Het
is toch eigenlijk volgens menselijk oordeel heel vreemd, dat de misdadiger het goed kan
hebben en dat hij altijd weer geluk heeft; en dat iemand, die het o zo goed bedoelt, altijd weer
net zijn neus stoot. Hier heeft u de verklaring.
En dat is misschien voor uw eigen leven ook van belang. Want wanneer u zich dus te sterk
bezighoudt met het scheppen van onderscheid, zult u ook ergens harmonie wekken. U bedoelt
het helemaal niet zo, en u weet niet dat u ergens in de sferen iemand hebt wakker gemaakt,
of u wordt – wat omgekeerd ook mogelijk is – door een gelijkgerichte geest beroerd en u gaat
veel verder in uw rechtzinnigheid en rechtlijnigheid, dan u ooit had willen doen, met als gevolg
de daaruit voortvloeiende spanningen, het leed, de disharmonie op aarde. Wees dus erg
voorzichtig met de manier, waarop u denkt en oordeelt. Hoe scherper u bent tegenover
anderen, hoe groter de kans is, dat die scherpte ook in uw leven wordt toegepast, niet omdat
u dat verlangt of begeert of omdat de geest u dat wil aandoen, maar omdat voor de geest een

56
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

antwoord op dit invloed van uit uw wezen de enige mogelijkheid is om in haar eigen wereld de
harmonie te herwinnen.
Dan zullen we nu weer moeten terugkeren naar de geschiedenis. We ontdekken n.l. dat er
ogenblikken zijn, waarin een mens in vervoering komt en dan plotseling over zeer grote
wijsheid beschikt, soms ook leviteert. Van vele later heilig verklaarde personen wordt verteld,
dat zij – in meditatie voor het altaar zijnde – zich verhieven. Vooral de vroege middeleeuwen
waren doortrokken van dit miraculeuze.
Nu lijkt het, of dat allemaal alleen van God komt, want die mensen dachten alleen aan God.
Maar wat zij deden was slechts het erkennen van een persoonlijke God. Het was niet de
kosmische God, Die zij erkenden of aanvaardden. Neen, het was hun beeld; en dat beeld ging
weer vergezeld van het uitzenden van zeer bepaalde, gerichte gedachten. Die gedachten
vonden ergens in een sfeer weer weerklank en daardoor kon het wonderbaarlijke geschieden.
Het is een reactie die je wekt, vandaar dat het zo belangrijk is voor de mens dat hij beseft, wat
hij eigenlijk gelooft. Maar dat is voor ons verder van minder belang.
Nu komen we aan een periode in de historie, waar wij plotseling ontdekken, dat het
demonische, het helse optreedt, tenminste van uit christelijk standpunt.
U kent allen de historie van de heksenvervolgingen en wat ermee gepaard gaat. Waren deze
heksen nu zwartmagisch? Neen, dat is helemaal niet zeker. Waren zij in vele gevallen
verbonden met bovennatuurlijke krachten? Net zo goed als andere mensen, alleen op een
andere manier. En nu het vreemde: er zijn gevallen bekend, waarbij heksen buitengewoon
veel goed hebben gedaan. Zelfs in Frankrijk waren er een paar heksen, die eigenlijk
vrijgesproken werden met een geringe kerkeboete, zoals dat heette, omdat zij eigenlijk iets
anders hadden gedaan dan zieken genezen, de oogst goed laten lukken voor de streek waarin
ze leefden, enz. Men kon deze mensen eenvoudig niet veroordelen en verbranden, want
anders zou de inquisitie met een opstand te maken hebben gekregen. En toch kenden zij
dezelfde heksengebruiken als de anderen. Ze kwamen dus ook in bepaalde groepen bijeen, ze
hanteerden de heidense rituelen, ze doen allerhande dingen die volgens de kerk te verdoemen
waren.
Maar is het belangrijk wát je doet? Ik geloof het niet. Wanneer het gaat om het wekken van
een contact met een geestelijke wereld (een sfeer) dan gaat het erom dat je zelf het goede
wilt. En die z.g. orgieën van de heksen (die in feite natuurvereerders waren), waarbij
geslachtelijk verkeer een hoofdrol speelde, verder gezamenlijke maaltijden, dansen en
allerhande lichtzinnige dingen, zoals men zei, konden voor die mensen wel degelijk een
uitdrukking zijn van hun verbondenheid met de kosmos; én zij waren daarin vaak sterker dan
de kerkelijken. Want in hun verbondenheid met het levende, met de kosmos, gaven zij
werkelijk zichzelf; niet in een theorie en niet in een voorbehoud maar in een ondergaan a.h.w.
van alles, wat er in de natuur leefde en met het vrome en innerlijke besef dat dit een kracht
was, die uit het Hogere voor hen bevestigd zou worden.
Misschien mag ik hier dan weer even een parallel trekken.
We vinden n.l. in de oudheid heel vaak het symbool van de horens of van de rijzende maan.
Wij vinden het bij Isis, we vinden het bij Astaroth, we vinden het in de Minoïsche cultus, wij
vinden het terug in de Wodancultus (de Germanen) kortom overal komt men dit gehorend-zijn
tegen. Bij de heksen vinden wij de Bok van Mendes één van de dingen, die later in de
alchemistische magie een heel grote rol speelt; ook weer de Gehorende.
Men heeft dat wel geassocieerd met de duivel, maar op zichzelf is het klaarblijkelijk een beeld
van de wassende vruchtbaarheid, de wassende invloed van licht en van kracht in de natuur.
Als zodanig vinden wij het in elke oude godsdienst en gelijktijdig blijkt dit dus met fertiliteit
gepaard te gaans de gedachte aan vruchtbaarheid. En dan kunnen wij gaan kijken in de
Indische cultuur en beschaving; we kunnen kijken in Tibet of bij de verschillende
negerstammen, zelfs betrekkelijk laat – in 1700 – vinden we dat vooral verschillende
bantoestammen nog een maanverering kennen; en uit vroeger tijden kennen we o.m. de
maantempels van Zimbabwe, waar allemaal precies hetzelfde gebeurt. De mens erkent de

57
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

vruchtbaarheid, die in de natuur ligt. Hij brengt haar uit zichzelf voort en omdat hij daarmee
alleen het goede verwacht en zoekt, krijgt hij het goede.
Hier hebben we nu de verklaring van de tegenstrijdigheden uit de heksenvervolging, want er
zijn inderdaad onverklaarbare verschijnselen. Het zijn er niet veel en de meeste zijn vervalst
door verhoren, die aan de hand van de heksenkamer zoveel mogelijk gelijkluidend zijn
gemaakt, omdat men een bepaald resultaat wenst. Maar als ik dezelfde kracht en dezelfde
handeling zie als iets anders, dan wordt deze emotie voor mij een sterk gerichte gedachte, die
een heel andere sfeer beroert. Zo kan dus in een gelijk ritueel een groot aantal verschillende
sferen worden beroerd en de reacties van die sferen zullen dan ook geheel different zijn.
Dit is niet alleen historisch interessant, maar het geeft ons ook weer een beeld van de
wisselwerking, zoals die altijd heeft bestaan. Want u kunt in deze dagen nu wel zeggen, dat
het geen zin heeft om b.v. het communisme goed te heten, maar vroeger zei men, dat het
heksendom kwaad was. Wanneer echter dat communisme in feite wordt gemotiveerd door een
gedachte van naastenliefde, dan wordt er niet geëist dat men aan een God gelooft; dan is het
mirakel mogelijk door de resonantie, die er tussen een bepaalde sfeer en het communisme
ontstaat en kan deze eveneens vooruitzien, worden geleid, gesteund en gesterkt en dan kan
ook deze het goede a.h.w. bereiken buiten de natuurlijke normen en de waarschijnlijkheid om.
Een Christen, die over naastenliefde spreekt, maar aan zichzelf denkt, zal het tegendeel
bereiken; hij vindt juist het demonische steeds sterker terug in zijn wereld.
Ik geloof dat dit ook een verklaring is voor de vreemde situatie, die wij op het ogenblik in de
wereld zien, waar goed en kwaad zo ongelooflijk dicht naast elkaar liggen en het soms heel
moeilijk is je af te vragen: Is iets nu eigenlijk wei werkelijk goed of is het kwaad? We zien
geen onderscheid meer. Want van uit eenzelfde oorzaak wordt een totaal verschillend gevolg
geboren. Maar als wij ons nu realiseren dat hier de resonantie met de sferen belangrijk is, dan
zullen wij ook beseffen dat twee mensen, die hetzelfde doen, een totaal andere kracht kunnen
wekken; dat twee mensen, die een gelijke formule spreken, een gelijk ritueel vervullen, een
geheel ander resultaat kunnen bereiken. En dat is één van de belangrijke punten van ons
huidig betoog.
Nu heb ik de historie zo’n beetje gevolgd om een paar voorbeelden te vinden. Maar hoe staat
het nu in onze wereld?
Wanneer ik in mijn wereld leef en denk, kan er voor mij een situatie ontstaan of een probleem,
waardoor ik behoefte heb aan een demonstratie. Ik moet het gaan uitdrukken in beelden; en
d.w.z. dat ik dus een zeker vormbewustzijn heb. Naarmate ik in een hogere sfeer leef, zal dat
vormbewustzijn meeromvattend zijn er daardoor in hoofdzaak dus volkeren of zeer grote
groepen betreffen. En naar gelang ik dichter bij de wereld sta, zal mijn voorstelling meer
gebaseerd zijn op wat een eenling, een enkele mens doet.
Nu moet u zich de zaak eens zo indenken: Ik leef in een sfeer. Ik heb onderzoekingen gedaan
t.a.v. het leven en heb daarbij een en ander over cellen, hormonen, woekeringen enz. ontdekt.
Gelijktijdig is er een mens op aarde bezig. Die mens houdt zich helemaal niet bezig met het
onderzoek van het leven, maar hij is om industriële redenen bezig met het onderzoek van
bepaald eiwitten, dus half-leven. Nu is zijn onderzoek en het mijne op een gegeven moment
praktisch identiek; ons denken is harmonisch. Wat gebeurt er nu? Niet alleen dat ik iets van de
details, die hij op het ogenblik behandelt, aflees, maar hij zal mijn denken – dat over het
algemeen scherper is geformuleerd – gaan volgen. Er komt een afwijking in zijn reeks
proefnemingen en hij ontdekt iets, dat hij helemaal niet zoekt. Hij komt tot een totaal ander
wetenschappelijk resultaat dan hij verwacht.
Maar dit niet alleen, het betreft zelfs een heel ander terrein. Nu zegt hij dat het toeval is.
Neen. Het feit dat ik bezig was met hetzelfde probleem als hij, maakte het mogelijk dat hij van
mijn conclusies voor een deel kon aflezen. Door de conclusies, die in hem opkwamen als een
spontane inspiratie plus misschien mijn bekwaamheid (aangenomen dat ik die bezit), die de
zijne aanvullen, presteerde hij iets, dat nooit tevoren werd verricht. En het is goed. Zo kan de
man, die eiwitten onderzoekt, ineens een middel vinden, waarmee hij kanker bestrijdt of

58
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

waarmee hij cellen kunstmatig kan creëren en een lange tijd een kunstmatig leven
verschaffen.
Hier ziet u dus alweer dat de werkzaamheden in een sfeer, de taken die er in een sfeer
bestaan, de lessen die men in de geest kan absorberen, vaak een zekere verbinding hebben
met de stoffelijke wereld of althans met vormkennende werelden. Op het ogenblik dat die
associatie bestaat, zullen wij – al willen wij dit niet – alles, wat met ons harmonisch is, ook
weer beïnvloeden; daardoor kan de eenling in zijn leven soms heel wonderlijke ervaringen
opdoen en in heel veel gevallen – en dat is wel het meest typische – zichzelf eigenlijk
voortdurend corrigeren. Want hij wekt steeds weer een resonantie met een bepaalde sfeer en
zal daardoor zijn eigen bedoelingen frustreren, maar gelijktijdig iets omtrent zichzelf kunnen
leren. Voor de eenling kan dat aangenaam of onaangenaam zijn.
Voor volkeren ligt dat weer anders. Natuurlijk, op een gegeven ogenblik zal de geest met volle
intensiteit beginnen te werken, omdat zij zegt “Het bewustzijn op de wereld moet groter
worden.” zij gaat dan bewust grotere groepen beïnvloeden en proberen het gemiddelde van
het gemeenschappelijk denken te veranderen. Maar het is ook heel goed mogelijk dat een
groep, zonder dat een hoge geest dit wenst, ergens harmonisch wordt en daardoor totaal
anders gaat reageren dan zij eigenlijk wil. Dan zien wij plotseling massa-uitbarstingen, waarbij
de meest onvoorstelbare veranderingen, die niemand heeft zien aankomen, ineens
plaatsvinden; een land ziet er anders uit, denkt anders, reageert anders.
Heel vaak ontdekken wij dan nog iets. Een groepsbeïnvloeding gaat altijd uit van een hogere,
een sterke geest en altijd van uit een sfeer, die – vergelijkenderwijs gesproken – als de aarde
een decimeter hoog is dan 10 kilometer hoog is. Dus het geweld van iets, dat uit die sfeer de
aarde treft, is veel groter dan van iets, dat van uit de aarde lagere werelden kan beroeren. Er
is dan een enorm arbeidsvermogen, een enorme energie en die blijft op de aarde bestaan, ook
als de geest zich terugtrekt. Juist deze niet-bedoelde uitwisseling van impulsen tussen een
groep en een hoge entiteit of enkele hoge entiteiten heeft dan ook vaak ten gevolge, dat een
op zichzelf goede zaak een onverwacht snelle ontwikkeling doormaakt, maar dan ad absurdum
verdergaat, a.h.w. zonder besturing: een voertuig, dat door 100 bochten goed is heen
geloodst en met dezelfde vaart verder rijdt; de energie der beweging is er, maar de chauffeur
niet meer. Dat ding moet toch te pletter rijden.
De geest, die dat erkent, zal ingrijpen. Maar als de mensheid denkt, dat het juist zo goed is,
dan is er niets, dat die geest kan waarschuwen dat er iets niet in orde is. Wanneer een
dergelijke invloed zich niet direct met de wereld bezighoudt, kan zij dus onbewust
ontwikkelingen veroorzaken, die niet wenselijk zijn. En de mensheid die roept: “Dit is goed en
dit is het enig juiste,” zal daarbij vaak door haar niet verder nadenken, door haar kritiekloos
verdergaan in een gegeven richting haar eigen ondergang, haar eigen doem kunnen
bezegelen.
De kwestie van wederkerige beïnvloeding houdt niet slechts in het vanaf de aarde bewust
roepen van de geest of het uit de geest bewust helpen van de mens. Was dit alleen het geval,
dan zouden wij misschien veel meer kunnen doen. Maar wij begrijpen elkaar niet. De mens
kan zich niet voorstellen, hoe een enkele gedachte van ergernis of haat een reactie wekt, die
misschien tien weken in zijn eigen leven doorwerkt. En hij begrijpt niet waarom. Het lijkt hem
onlogisch, hij is het toch allang vergeten: Ja, maar er is steeds een factor, die het meer
versterkt van uit de geest, waarmee hij die harmonie heeft gevonden.
En omgekeerd kan een geest zich vaak niet voorstellen, dat zij door die ene flits van
goedbedoelde energie aan een mens te geven die mens ertoe kan brengen iets door te zetten
tot in het onredelijke. En nu bedoel ik dus niet meer het onredelijker gezien van uit de
menselijke beredenering, maar zelfs in strijd met zijn eigen wezen. Het is heel belangrijk dat
we dit beseffen. Wij in de sferen, wij leren dit. En hoe meer u in een lichte wereld komt, hoe
sterker de nadruk bij alle onderricht en zelfs bij de onderlinge bezigheden wordt gelegd op het
feit: Denk er om, er kan een harmonie ontstaan in een lagere wereld, houd er rekening mee.
Kijk zo nu en dan, of het geen reactie heeft gewekt, dan kun je die eventueel herstellen.

59
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

Maar juist de lagere werelden weten vaak niet eens wat er gebeurt; en als ze het weten,
vinden ze het alleen maar heerlijk; als dat blijft voortbestaan. De lagere of de duistere
werelden hebben in dit geval dus vaak een meer blijvend contact dan de hogere werelden.
Hiermee heb ik dan het niet-gewilde wederkerige contact uitgedrukt. Er blijft mij nog over tot
slot van deze les te spreken over;

DE BEWUSTE WISSELWERKING
Nu gaan we niet mens uit van de historie of van wat eens was, maar wij nemen de mens, zoals
hij nu is, zoals hij nu leeft.
Deze mens erkent in zichzelf bepaalde waarden. Hij associeert ze. Er bestaat iets voor hem,
dat stoffelijk buitengewoon goed is en dat de uitdrukking is van iets, dat geestelijk
buitengewoon goed is. Op het ogenblik dat de mens dus op die manier leeft, handelt en werkt,
zal hij automatisch een resonans wekken. Al hetgeen wij uit eigen erkenning aan goed creëren
op aarde – bewust en goedbedoeld – zal een versterking van invloed betekenen uit de hogere
krachten. Naarmate wij meer bewust te werk gaan (ik zeg niet verstandelijk maar meer
bewust), zullen wij dus op aarde grotere reacties kunnen zien uit de geest en zullen onze
vermogens voortdurend worden aangevuld; onze bereikingsmogelijkheden worden groter. Hoe
minder beperkingen wij ons opleggen in de zin van dogmatische beperkingen,
bezitsbeperkingen enz., hoe groter de mogelijkheid dat wij ook blijvende, vrije en onbeperkte
krachten uit een andere sfeer op aarde kunnen zien als stuwkracht van ons eigen leven en hoe
meer wij daarmee kunnen bereiken.
Van uit de geest beschouwd, ligt het in deze tijd ongeveer als volgt: naarmate wij ons in de
geest meer interesseren voor de stoffelijke wereld, zullen wij meer moeten deelnemen aan die
stoffelijke wereld. Wij moeten de problemen van de mensen ook voor onszelf oplossen en in
vele gevallen zullen wij – juist om de mensheid te kunnen helpen, om onze kracht en invloed
te kunnen geven aan de mensheid – daarbij dingen moeten doem, onszelf beperkingen
moeten opleggen, die eigenlijk niet eens meer in onze wereld passen. Juist door die
beperkingen bereiken wij het brandpunt in de mensheid. Alleen door een zelfbeperking kun je
vaak iets beruiken. En altijd weer is daarbij voor ons de inzet van de gehele persoonlijkheid
noodzakelijk.
Wanneer ik van uit de sfeer tot u wil spreken, is het voor mij theoretisch mogelijk om met het
grootste gedeelte van mijn bewustzijn in die sfeer te blijven en een enkele golf als pode uit te
zenden, waarmee ik een medium of inspiratief spreker beroer. Dat is theorie. En dan spreek ik
van uit mijn eigen wereld. Ik zal dus niet de zekerheid hebben, dat u mij begrijpt. Een
wisselwerking is haast niet mogelijk. Ik zal dus meer van mijn eigen wezen moeten
projecteren, Op het ogenblik echter dat ik – al is het maar tijdelijk – afstand doe van mijn
werkelijke wereld en de stoffelijke beperking aanvaard, sta ik tegenover u als mens tegenover
mens; en juist daardoor wordt mij het menselijk denken en reageren duidelijk. Juist daardoor
kan ik de problemen van de mens beseffen; en daar ik in mij nog de wetenschap van mijn
eigen wereld heb, kan ik ze vaak oplossen, al is het niet volkomen.
Van uit de geest is er dus vaak een remming of een beperking, die de mens als halfheid of
halfslachtigheid zal beschouwen. Ze is dat niet. Ik kan echter niet mijn totale wereld beleven,
erkennen en van daaruit a.h.w. zonder meer alles, wat ik weet, wat ik ken in de mens
projecteren. Ik zal altijd eerst tenminste een groot gedeelte van de menselijke beperkingen
moeten aanvaarden, voordat ik die mens als mens kan benaderen en zijn problemen niet
alleen meer kan beschouwen van uit een geestelijk standpunt (dus met geheel verschillende
waarderingen dan een normaal mens heeft) maar ze ook enigszins kan zien van uit een
menselijk begrip en daardoor dus werkelijk een inzicht of een raad kan geven, die zin heeft.
Belangrijk is voor ons ook nog, dat wij de mens er a.h.w. toe brengen zelf te reageren of te
denken. Wanneer u denkt en uw gedachteproces bezig is met een probleem, kunnen wij u
helpen de oplossing te vinden; en dan is die oplossing perfect, zij is juist. Maar denkt u zelf
niets dan gaan wij dat probleem bezien van uit onze wereld; het contact met uw denkwereld,
met uw leven is er niet meer. Of we moeten het zoeken via een andere mens. De oplossing

60
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

wordt onvollediger en onjuist. Ze is schijnbaar feitelijk, omdat ze meer feiten doneert en


minder de verschillende onevenwichtige of net in balans zijnde, krachten en mogelijkheden in
uw eigen wezen beschouwt. Maar eigenlijk is ze minder juist, ze is gevaarlijker.
Ik hoop, dat u hieruit voor uzelf de nodige conclusies zult willen trekken, want u heeft nu iets
geleerd over de sferen, zoals ze reageren op de mens en ook hoe de mens in de sferen
reacties wekt. Van uit ons standpunt is er niets belangrijker dan een voortdurende
samenwerking tussen mens en geest. Maar deze kan alleen optreden, indien wij elkaar eerst
begrijpen, wanneer wij als geest weten: ik moet de menselijke beperking aanvaarden, voordat
ik de mens als mens verder kan helpen. Ik kan niet eisen, dat een kind in een kleuterklas de
geleerde taal van een professor verstaat. Ik mag ook niet verwachten dat een kind, dat net
één jaar rekenen heeft gehad, even een belastingaanslag invult, nietwaar? Dat is dwaas. Zo
mag ik ook niet verwachten dat mijn visie, zoals ik die heb in een geestelijke wereld,
aanvaardbaar en begrijpelijk zal zijn voor een mens. Nu is het maar de vraag: Hoe ver kan ik
mijzelf beperken?
Voor de mens is het omgekeerde waar. Kan die mens de bekrompenheid van zijn
maatschappelijke verhoudingen, van het dogmatische denken dat in hem leeft misschien
terzijde stellen en kan hij daarvoor in de plaats zetten zijn werkelijk levende “ik” met zijn
werkelijk goede bedoelingen, dan heeft hij ongetwijfeld een zeer grote invloed in onze wereld.
Dan kan hij in onze wereld niet alleen maar een storende factor zijn, maar hij kan er één zijn,
die bewust hulp biedt, die bewust een sfeer wakker maakt en doet ingrijpen op aarde, en dan
is er samenwerking mogelijk.
Zolang echter de geest probeert alleen haar hooggeestelijk standpunt te handhaven en de
mens tracht alleen uit zijn menselijk denken of zelfs uit de irreële gedachten, die hij misschien
mooi of geestelijk hoog vindt, met de geest in contact te komen, zullen wij altijd verwarring
scheppen en geen klaarheid.
Een volgende keer zullen wij nog ingaan op de verschillende sferen, zoals zij bestaan en ik
hoop dan uit de beschrijving van die werelden voor u een nog beter beeld te kunnen opbouwen
– als ik zelf tenminste aanwezig mag zijn – van de samenwerking die wenselijk is. Want wij
moeten goed begrijpen; de geest kan misschien desnoods een heel eind verder gaan zonder
de mens, maar de mens kan vaak maar heel langzaam vooruit komen, wanneer hij geen
contact heeft met de geest. Maar eerst in perfecte samenwerking – onze wederkerige
beïnvloeding beseffende en bewust gebruikende – kunnen wij de goddelijke Waarheid en het
werkelijke Licht, kunnen wij de Alkracht die in ons bestaat levend maken, reëel en werkelijk.
En aangezien dat ons doel is, hoop ik dan ook dat deze lezingen daartoe zullen bijdragen.

DE MOTIEVEN VAN EIGEN HANDELEN


Elke mens heeft een groet aantal motieven voor zijn handelingen, die hijzelf niet of maar ten
dele beseft. Wanneer wij proberen deze motieven te ontleden, zullen wij in de eerste plaats
stuiten op de weigering van de mens zichzelf eerlijk te zien. In de tweede plaats ontdekken wij
vaak, dat het voor de mens onmogelijk is bepaalde drijfveren en motiveringen ook redelijk te
aanvaarden. Het is betrekkelijk eenvoudig nu alleen de motieven op te sommen en daarbij uit
te gaan van de verschillende ervaringen uit het verleden, de ervaringen misschien ook, die u
geestelijk hebt doorgemaakt. Maar ik geloof dat wij verstandig doen in dit geval allereerst uit
te gaan van voorgaande trappen van ontwikkeling.
Wanneer u leeft, dan leeft u niet slechts één keer. Elke keer als u sterft, wordt u herboren
hetzij in een andere wereld, hetzij na een zekere rustperiode op uw eigen wereld. In elk leven
nu maakt u een bepaald proces door; en dat proces kunnen wij misschien het eenvoudigst met
een citaat omschrijven:
Wanneer je uitgaat, zegt God b.v. tot je: “Leer barmhartig zijn.” Die barmhartigheid leer je
dan wel, maar gelijktijdig ga je toch weer in de barmhartigheid verwaand worden: of je gaat
stelen. Dan kom je terug en God zegt tegen je: “Barmhartigheid heb je geleerd. Ga nu weer
uit en leer barmhartig te zijn zonder te stelen, zonder zelfverheffing.”

61
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

Dan zoek je weer een andere fout op en je leert weer iets. Zo wordt dus de geest en daarmee
ook het bewustzijn voor een zeer groot gedeelte gevormd.
Ik weet, dat een psycholoog mij hier zal aanvallen en zeggen: “Wij kunnen dit alles
eenvoudiger verklaren. Het is niet noodzakelijk een reïncarnatie aan te nemen.” Inderdaad, hij
heeft van uit zijn standpunt daarin gelijk, maar zelfs wanneer wij de richting van Jung en zijn
volgelingen uitgaan, stuiten wij ergens op een onbekend deel van de persoonlijkheid, dat zeer
bepaalde eigenschappen schijnt te bezitten, maar waarvan wij de zetel, de oorzaak, de bron
niet kunnen vinden. Het is dat deel van het “ik”, van de persoonlijkheid, dat de eerste
drangverschijnselen tot stand brengt.
Wanneer je bent tekortgeschoten in liefde voor je medemensen en daardoor veel treurige
ervaringen hebt opgedaan, kan dus in een bepaalde incarnatie de mens in zich de drijfveer
hebben de medemens lief te hebben. Maar nu is de vraag: hoe? Want hij kan dit op een zuiver
materiële wijze doen. Wanneer hij in zijn stoffelijke omgeving niet gelooft aan een
voortbestaan, wanneer zijn scholing en zijn ervaringen niet op het Hogere zijn georiënteerd,
zal hij zoeken naar de uitdrukking van deze genegenheid, deze liefde op een wat wij noemen
zeer laag stoffelijk vlak. Die mens zal zichzelf niet toegeven dat het de behoefte is om een
groter geheel te kennen. Dat kan hij niet. Hij zal dus bepaalde facetten uitzoeken en dan wordt
het b.v. een geschiedenis à la Don Juan: een soort herhaling van het amoureuze avontuur. Die
mens zegt dan tegen zichzelf: “Het is aangenaam, je moet toch in het leven durven nemen,
wat het leven biedt.” Die motivering is niet juist. Hij neemt niet wat het leven biedt, hij zoekt
juist iets, wat het leven hem schijnbaar niet kan bieden, althans niet op die manier, want
anders blijft hij niet doorzoeken.
Je kunt dus zeggen: Er ligt ergens een verborgen drijfveer, die de grondslag is voor elk
streven in de wereld. En deze grondslag is altijd eenvoudig. De menselijke psyche op zich is
complex. Er zitten heel veel verschillende factoren en werkingen in en heel veel
tegenstrijdigheden, maar dit deel van het “ik” is altijd eenvoudig. Het is zeer belangrijk, dat wij
dit beseffen.
We hebben in ons een behoefte om aanvaarding te vinden en om de wereld iets te geven. We
hebben de behoefte iets te betekenen of we hebben een angst om verantwoordelijkheid te
dragen. We hebben de behoefte bezit te verwerven of anderen rijkdom te geven. Zo eenvoudig
is dat. En dat is altijd maar één punt. Want uit de vorige incarnaties vloeit altijd één
hoofdmotief voort, dat het huidige leven regeert; alle andere facetten van je bestaan zijn
daarmee wel verknoopt en wanneer wij ze herleiden tot hun werkelijke oorzaak, vinden we
weer deze ene typische eigenschap, die niet uit erfelijkheid, uit milieu, uit opvoeding e.d. kan
worden verklaard op de achtergrond. Maar zoals ik reeds opmerkten de manier, waarop wij
hieraan uiting geven, zal steeds voortvloeien uit wat wij op aarde zijn en uit de banden, die wij
hebben met de geest.
Dan kom ik hier tot een tweede punt, dat ik – persoonlijk althans – altijd wonderlijk
belangwekkend vind. Ik ontdek n.l. maar al te vaak, dat een mens in een bepaald leven
onbewust tracht de situaties uit een vorig leven opnieuw te scheppen en gelijktijdig deze te
wijzigen naar zijn eigen inzicht en behoefte. Misschien moet ik hier voorbeelden geven.
Er is een mens, die in het verleden onnoemelijk veel heeft genomen van anderen. Hij heeft dit
ten onrechte gedaan en beseft dit innerlijk wel. Nu komt deze mens weer op aarde. En wat is
nu typisch? Deze mens blijkt de neiging te hebben om redeloos weg te geven. Onbewust kiest
hij daarvoor meestal mensen, die hij in een vroegere incarnatie heeft getroffen en in enkele
gevallen zelfs personen, van wie hij heeft genomen in het verleden. Hij weet dat zelf niet,
maar hij wordt getrokken door een zekere sympathie. Ergens erkent hij gelijke waarden, maar
kan daaraan geen verdere uitdrukking geven. De gelijkheid van waarden nu wordt heel
eenvoudig beschouwd als attractie (animaal of iets dergelijks). En als een mens een motief
moet hebben voor het geven aan een ander, zegt hij: “Nu ja, ik heb het idee dat die ander dat
wel kan gebruiken”. Of: “Ik vind het prettig wat te geven”; of: “Je moet wat voor je
medemens doen.” In feite echter bedoelt hij: ik wil in mij een gevoel van in-gebreke-zijn
verdrijven door te geven; en dat geven doe ik juist aan diegenen, bij wie ik dit in gebreke
blijven weer sterk ervaar.
62
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

Een heel typisch aspect. Hier gaat men dus onbewust een deel van een vroeger leven
hercreëren. De opvoeding en de erfelijkheid spelen daarbij een grote rol.
De mens wordt geboren met een bepaald karakter. Nu kunnen we dat astrologisch gaan
aflezen en wij kunnen het door middel van de psychoanalyse voor een groot gedeelte
vaststellen. Het feit is en blijft echter, dat de mens grondeigenschappen heeft, die zuiver
lichamelijk zijn.
De één is erg lethargisch, een ander is altijd bijzonder opgewonden. De één is buitengewoon
driftig, de ander buitengewoon beperkt en voorzichtig. Deze grondeigenschappen zijn ook weer
motieven; zij zijn n.l. de voortzetting van de grondwaarden uit het vroegere leven. Dus wat ik
in een vroeger leven eventueel zou hebben gedaan of misdaan en wat ik nu continueer, zal ik
continueren volgens de erfelijke grondeigenschappen, die het lichaam heeft.
Hier komt de geest nog niet aan te pas. En wanneer hierbij dus drift, heerszucht of iets anders
een rol speelt, zal de uiting van mijn behoefte tot herstel – want dat is het tenslotte – driftig of
lethargisch zijn of op welke andere manier u het zich maar kan voorstellen.
Nu komt er bij de erfelijkheid bovendien nog een begrip van tekorten en een begrip van bezit.
Het is heel vreemd, dat de mens deze begripswaarden vaak al heel vroeg heeft. We treffen
kinderen aan van ternauwernood een jaar oud, die zich reeds kennelijk de mindere voelen van
een ander; of kennelijk b.v. trots op hun schoonheid zijn. Dit zet zich ook in het verdere leven
voort, maar natuurlijk gewijzigd door de ervaring.
Het kind, dat zich steeds op zijn schoonheid liet voorstaan en dat daarvoor steeds afkeuring
kreeg, zal op den duur een schijn van nederigheid en van zelfmisachting aankweken en zal zijn
eigen goede punten niet meer naar voren durven brengen, al worden die wel degelijk beseft.
De achtergrond blijft echter. Dan zal zelfs achter de schijn van nederigheid de motivering dus
zijn: mijn eerste doel in de incarnatie is naastenliefde; verder: de drift. Laten we dus
aannemen dat het driftige, het opbruisende temperament de grondslag is en de gedachte: “ik
ben mooi”. Wat is dan het resultaat? Dat deze mens geneigd is zijn schoonheid plotseling aan
anderen te manifesteren in een absolute gulheid, zonder er even over na te denken, maar dat
hij later altijd weer zegt: “Wat heb ik gedaan, want ik ben toch niet mooi, ik ben lelijk.” En
daardoor ontstaat dan weer, wat wij noemen, een schuldgewoel.
Die schuldgevoelens zijn erg gevaarlijk. Hoe meer schuldgevoelens wij in ons dragen, die niet
zijn gebaseerd op feitelijke waarden maar op ons innerlijk begrip, onze voorstelling eigenlijk,
hoe meer wij zullen proberen de innerlijke drijfveren weg te praten. Wij gaan dan voor onszelf
condities en omstandigheden scheppen, die niet meer in overeenstemming zijn met ons ware
leven, met onze werkelijke mogelijkheid, ons waar begeren. En dan kom je door die verkeerde
verklaringen ook tot een aantal verkeerde handelingen, welke gevolgen brengen, die voor het
“ik” niet aanvaardbaar zijn. Ze moeten weer worden weggepraat. Zo vervreemd men zichzelf
vaak van het leven, dat men feitelijk moet leven.
Het is misschien aardig om daar even de geest bij te halen; de invloed, die de geest heeft.
Zo even heeft u – als ik mij niet vergis – het een en ander gehoord over het wekken van
wederkerige invloeden. U zult dus ook begrepen hebben, dat een gedachte of een beleving van
een mens in een sfeer een geest kan wekken, die dan haar kracht en beleven weer naar die
mens projecteert. Als je nu zelf niet evenwichtig bent en dus niet precies weet wat je wel en
wat je niet wilt, of als je eisen stelt, die in strijd zijn met de werkelijkheid (wat soms ook
gebeurt), dan zul je op een gegeven ogenblik geestelijke invloeden wekken, die in strijd zijn
met het werkelijke doel van je leven en die een vervulling of een beleving in de stof of een
verwerkelijking van het innerlijk noodzakelijke eenvoudig onmogelijk maken. De mens wordt
in feite dus voor een groot gedeelte geleefd door het niet erkennen van zijn innerlijke
werkelijkheid; het afwijzen van hetgeen in hen feitelijk bestaat of het vervalsen van zijn
motieven voor handelen, voor niet-handelen enz. Hier heeft de doorsnee-mens nu wel een
gevoel van noodzaak; hij weet heel goed wat eigenlijk zou moeten zijn. Hij weet heel goed wat
er feitelijk zou moeten gebeuren en in zijn dromen zal hij het soms ook zo beleven; maar hij
wordt geremd. Hij wordt dus a.h.w. terug gedrukt door zijn angsten, zijn stoffelijke bewustzijn,
het verloochenen van zijn persoonlijkheid.
63
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

En nu ontstaat er de meest eigenaardige situatie: Zolang die mens harmonisch en natuurlijk


zichzelf uit en hij de in hem of haar bestaande noodzaak weet te verwezenlijken, is hij sterk en
rustig. Hij kan dan ook geen problemen en complexen; het is geen verwrongen
persoonlijkheid. Integendeel, zo iemand groeit dan naar een steeds grotere eenheid van
denken en streven, zonder daarbij ook tevens eenzijdig te zijn. Maar degenen, die dat niet
doen, moeten proberen toch op de een of andere manier hun wezen, hun werkelijkheid te
uiten en zij doen dat door ontwijking.
Laten we het heel eenvoudig zeggen: Men voelt zich eigenlijk priester of priesteres, maar men
heeft niet de moed naar een altaar te gaan en daar een offer op te dragen. Dan ga ik het
anders doen: Ik ga een klein offertje brengen. Maar ja, niet te ver, want dat kan ik eigenlijk
toch ook weer niet doen. Ik verwacht een gunst van God en daarom stel ik, dat ik recht heb op
sommige dingen, al weet ik dat het eigenlijk nog niet waar is. Zo verdeelt zich dat ene motief
in 10, 20, in 100 verschillende reacties, die meestal tegenstrijdig zijn. Zo'n mens is net een
duizendpoot: hij zou aan 2 voeten genoeg hebben, maar hij heeft er 1000. Men zou kunnen
zeggen: aan elke teen heeft hij eksterogen, daardoor loopt hij buitengewoon pijnlijk. Nu moet
die mens dus voor zichzelf verklaren dat hij goed is. Hij erkent nu niet meer het hoofdmotief
(de zelfverwerkelijking), dat voor elk leven van de grootste betekenis is en dat voortvloeit uit
de hele reeks vorige incarnaties, uit het hele bestaan en dat het doel is van zijn leven. Hij
ontwerpt dus een God, een wereld en mensen die falen. Zìj falen, denk erom, nooit ik. Ik
erken voor mijzelf wel, dat ik het misschien anders had moeten doen, maar dat mag men toch
niet van mij verwachten; die eisen kan men aan mij toch niet stellen: Men kan toch niet
denken, dat ik dat ga uiten, enz. Ik kan toch de verantwoordelijkheid voor die ander niet op
mij nemen. Of: Ik wil dat wel doen, maar dan moet eerst dat en dat veranderen. Kortom, men
ontwijkt de werkelijkheid door het stellen van voorwaarden, begrijp dat goed.
Nu heeft men daardoor dus de eigenlijke werkelijkheid van zijn leven helemaal verwrongen. Ik
weet niet, of u wel eens hebt geprobeerd te lopen terwijl de ene voet naar achter staat en de
andere naar voor? U loopt dan in cirkels, u kunt zich niet rechtlijnig voortbewegen.
Zo gaat het met de mens geestelijk ook. Hij komt dan aan wat men noemt zijn afwijkingen,
zijn complexen; de vervulling van zijn persoonlijk leven is onmogelijk geworden. Zijn conflicten
met de wereld heeft hij gemotiveerd, zodat hijzelf gerechtvaardigd is. Hij leeft niet meer in een
werkelijke wereld. Zijn kunstwerk is onbetekenend en dat weet hij. Maar dit kunstwerk is zijn
reden om te leven, want aan dat andere kan hij zich niet geven. Hij streeft dus verkeerd; hij
maakt het onbelangrijke tot het belangrijke en aan het belangrijke gaat hij voorbij. Is het een
wonder, dat een mens dan psychologisch gezien een warboel wordt? Dat hij bang wordt voor
het leven, voor aansprakelijkheid en voor zelfstandigheid? Dat hij zelf het initiatief niet meer
durft nemen, maar dat hij Gods water over Gods akker laat lopen? Het is heel begrijpelijk. Die
mens beantwoordt niet meer aan zichzelf, maar aan het beeld, dat de wereld zich – volgens
zijn idee – van hem heeft gevormd. En dit is de grootste fout, die wij kunnen maken: het
beantwoorden aan het beeld, dat de wereld zich van ons vormt.
Nu kom ik tot een paar uitspraken, die misschien een tikje aan de gewaagde kant zijn.
De mens heeft een groot aantal lichamelijk drijfveren. Daaronder kennen wij de behoefte om
te eten, de seksuele drang, de slaapbehoefte en de behoefte tot communicatie. Deze vier
behoeften zijn voor de mens levensnoodzaken. Wanneer hij één van deze aspecten ontwijkt, is
zijn leven niet volledig en wordt hij innerlijk ziek, zijn geest kan dan in het leven niet meer
normaal reageren.
Nu leeft de mens in een wereld, waarin eten in overdaad wordt beschouwd als een zonde van
gulzigheid; waarin het gewoon erkennen van een niet-gebonden of gerichte seksualiteit
onzedig, onkuis en verderfelijk is; waarin communicatiedrang alleen dan aanvaardbaar is,
indien men eerst aan elkaar is voorgesteld en deze communicatie blijft dan binnen het
gangbare patroon. In Nederland wil dat meestal zeggen, dat je praat over het weer of over het
laatste Kabinet.
De mens wordt dus door zijn maatschappelijke samenhangen uit zijn natuurlijke beleving
gedrongen. Maar wat is voor hem lichamelijk belangrijk? Dat hij evenwichtig en dus met een

64
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

redelijke mate van verzadiging leeft. Zijn lichaam is onderworpen aan de natuur, aan de
natuurkrachten en de natuurwet van zijn eigen wereld. Zolang hij in zichzelf dus deze redelijke
evenwichtigheid en verzadiging niet vindt, kan hij met de krachten van de natuur niet
harmonisch zijn. Indirect kan hij dan ook niet harmonisch zijn met zijn God.
Dit is misschien een moeilijk punt voor velen. Men denkt God te bereiken door de problemen
van eigen persoon en wereld te ontwijken of ze weg te praten. Maar dat kan niet. De
verhouding van een wezen dat in de stof leeft tot de Oneindigheid wordt bepaald door de
manier, waarop de stof in verband met de wetten der Oneindigheid wordt beleefd. En dat wil
zeggen, dat een groot gedeelte van de sociale gebruiken en structuren psychologisch en wat
dat betreft magisch en zelfs esoterisch niet verantwoord zijn. Dat wil zeggen, dat de mens zich
van zichzelf vervreemd en gelijktijdig door een verkeerd besef van wereldwaarden en
werkingen het zich vaak onmogelijk maakt het element van ontmoeting met God het
priesterlijke te beleven. En dat die mens zich gaat concentreren op enkele punten in de
materie, omdat deze een verzadigingselement betekenen, maar gelijktijdig alle andere
mogelijkheden van zich afzet. Zoals een ezel, die in een weide staat vol met gras, distels en
alles wat voor de ezel heerlijk zou zijn en die niet eet, omdat hij vroeger altijd
bloemkoolstronken heeft gehad; en dan verhongerende zegt, dat de wereld wreed is.
God en de krachten Gods zijn overal. Het contact met die krachten wordt gewonnen door de
motivering van het geestelijk “ik” – zoals die in vele incarnaties zijn ontstaan – in elk leven, in
elke sfeer of wereld tot uitdrukking te brengen en wel binnen het kader van de middelen en
methoden, die de wereld kent. Het is het doel van het leven om een persoonlijke
evenwichtigheid maar ook een kosmische evenwichtigheid te bereiken.
Vergeet één ding niet: Toen de mens wandelde met God, was hij zonder schaamte. Dat heeft
iets te zeggen. De mens, die beschaamd is voor zichzelf, voor zijn werkelijke persoonlijkheid
en zijn dromen, kan zijn God, kan de kosmische Kracht niet ontmoeten. Hij kan de werkelijke
krachten van de hogere sferen, van de goddelijke krachten, ja, zelfs de wetmatigheid en de
harmonie met de natuurkrachten rond hem niet tot uiting brengen. Hij is, wat dit betreft,
verlaten. Daarom moet de mens terugkeren tot de evenwichtigheid, waardoor hij zijn motief
durft erkennen.
Durf zeggen: “Dit is mijn begeren. Dit is mijn nood, mijn honger, mijn verlangen.” En daarom
moet de mens terugkeren tot die natuurlijke staat van zijn, waarin zijn God voor hem niet is
een abstractie of een aantal stellingen of zelfs een aantal wetten maar een kracht, waaruit en
waarin hij leeft. Dan pas kan de mens gezond zijn. Of om het zeer eenvoudig uit te drukken:
De motieven in het leven moeten zijn: de uiting van de persoonlijkheid en de daarin levende
aspecten in overeenstemming met de innerlijke krachten, die men aanvaardt en erkent. En dit
zonder voorbehoud en te allen tijde.
De motivering van de mens is dus verkeerd, zodra hij het essentiële van zijn bestaan ontkent
ofwel als voorwaarde stelt, dat zijn wereld zich eerst aan dit essentiële volgens zijn besef zal
aanpassen. Want dan zal zijn motivering er één zijn, die in feite wordt geboren uit angst, uit
onevenwichtigheid en zelfmisleiding.
Tot mijn spijt moet ik zeggen dat zelfmisleiding en angst de meest schijnbaar edele motieven
van de mens tot stand brengen. Want de eerlijkheid, die noodzakelijk is om als evenwichtig
mens met een evenwichtige geest te leven, vervullende de baan van het eigen bestaan, vinden
we zelden.
Ik hoop, dat in dit korte betoog – waarop wij desnoods later weer eens kunnen voortgaan – u
iets duidelijk is geworden. Het motief, dat de mens heeft voor zijn daden, de motieven die hij
zoekt achter de geest, achter God of achter zijn medemensen, zijn niet altijd in
overeenstemming met de werkelijkheid. Maar de werkelijkheid alleen telt en daarom is de
mens zo vaak verdeeld tegen zichzelf.

65
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 4 – Wederkerige beïnvloeding

BLIKSEMFLITS
Uit de somber dreigende stapelkoppen in de luchten
is een vlucht van licht geboren.
Een ogenblik verblindende luister,
die opspringt uit de aarde of neerdaalt uit het hemelruim.
Dan klinkt een stem, die donderend door de ruimten zweeft
en aan de aarde een echo als antwoord geeft
op lichtende bliksemflits.

Een duister zwerk, een somber zwijgen,


een aarde die loodzwaar wacht,
een enkele lichtflits, die de luchten scheurt ......
het is gebeurd:
Open breken donkere wolken
en zware druppels zonder tal
vallen sneller, sneller, sneller:
Dan voelt reeds iedereen de koelte,
de nieuwe dag, het nieuwe licht,
de vrijheid, die er komen zal.

Soms is het zwerk van 's mensen leven


zo zwaar, zo somber en zo traag,
dat in het “ik” met sidderend beven
alleen nog maar bestaat de vraag:
Zullen wij nog morgen leven?
En als je dan ten hemel kijkt,
is soms het wonder reeds gebeurd:
een bliksemschicht van goddelijke licht,
die donkere wolken scheurt.

En uit de dreiging, stil gedragen


en in jezelf zo lang verzwegen,
vallen dan de nieuwe daden
als genaden op de wereld neer.
Is er dreiging nog aanwezig
en dreigt de bliksem soms nog weer,
toch weet je 't reeds: Uit dit gebeuren
brengt het licht een nieuwe tijd;
uit de oude somberheid
wordt nieuw een lichte dag geboren.

66
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

VIJFDE LES - INWERKING

Op het ogenblik, dat de mens de geest bereikt of de geest de mens bereikt, ontstaat er een
wisselwerking, waarbij beider werelden tijdelijk verbonden zijn. Een dergelijke binding kan
alleen die waarden betreffen, die in beide werelden aanwezig zijn. Het is dus niet mogelijk om
van de aarde uit te reiken naar de geest en een kracht uit de geest kenbaar te maken, die op
aarde niet bestaat. Omgekeerd zal het voor de geest onmogelijk zijn de aarde te benaderen en
op de aarde iets tot stand te brengen, waarvoor de krachten of de mogelijkheden in haar eigen
wereld niet eveneens bestaan. Het is zeer belangrijk, dat wij deze stelregel altijd voor ogen
houden.
De mens is al heel snel geneigd aan te nemen, dat je in een sfeer levende op aarde
gemakkelijk alles kunt doen, zoals je dat wilt. Dit is toch werkelijk niet waar. Je bent gebonden
aan de beperkingen van je eigen wereld. Omgekeerd meent menigeen, dat je met magie b.v.
alle natuurwetten zonder meer kunt uitschakelen. Ook dit is niet waar. Je kunt alleen datgene
uitschakelen, wat in de eigen wereld plus de wereld, die je aanboort, kan worden beheerst en
verder niets.
Nu blijkt, dat – ongeacht de wederkerige beïnvloeding, die altijd bestaat – er op aarde een
aantal wetenschappen zijn gevormd (meestal occulte wetenschappen genoemd), waarmee
contact met andere werelden wordt gezocht en het contact met die andere werelden tot
resultaten op eigen wereld leidt. Hierbij ontmoeten wij niet alleen mensen en rituelen maar
evenzeer plaatsen, een gewone boom, een houten beeld, een eenvoudige tekening, en al deze
dingen blijken onder zekere condities te werken.
De grote vraag is nu: Hoe kunnen wij ons voorstellen, dat een magische invloed kan zijn
gebonden aan b.v. een berg, een boom, een beeld? Daarvoor moeten wij – naar mijn idee –
allereerst begrijpen wat het contact is tussen mens en geest.
Mens en geest zijn met elkander verbonden door wat men noemt vibraties. In feite is het een
straling; en deze straling wordt in het menselijk wezen omgezet ineen zekere vibratie. Wordt
deze in de mens gewekt, dan kan de mens bewust daaruit weer een zekere straling
veroorzaken, waarbij hij andere levensgebieden aanboort. Die straling kan nu ook a.h.w.
remanent worden vastgelegd in dode stoffen. Een aardig voorbeeld van de wijze, waarop dit
gebeurt, kan ik u geven aan de hand van oude, middeleeuwse magische recepten.
Men nam een magneetnaald. Deze werd in een mengsel van etherische oliën gelegd. Bij het
geheel werd verder metaal gevoegd (o.m. ijzer en zilver), er werden enkele tekens bij
aangebracht en het typische was, dat men als reagens potassium-cyanide gebruikte. Deze
samenstelling werd met grote zorgvuldigheid in een doop gedaan, die zo goed mogelijk van de
buitenlucht werd afgesloten. Wat gebeurde er nu? Men had in de magneet een zeker veld, een
natuurlijk stralingsveld (magneetstraling, magneetwerking). Tevens had men etherische olie;
d.w.z. zeer fijn verdeelde stof; die zich gemakkelijk door bepaalde stralingen laat beïnvloeden.
Verder had men bepaalde, ten dele ook vluchtige stoffen, die een bijzondere mogelijkheid
gaven om te bundelen en te projecteren. Nu gaf de magiër aan die etherische oliën (want dat
was het wat hij eigenlijk bewerkte) zijn eigen instelling mee. Er was dus een voorafgaande
afstemming op dit ene beeld. Wanneer dit was gebeurd, werd de magneetnaald erin gelegd,
het bakje werd neergezet, de groepering eromheen gelegd, op het laatste ogenblik werd heel
voorzichtig de droge vorm van potassium-cyanide erbij gevoegd en het geheel werd
afgesloten. Zo'n doosje kon door zijn straling en dus ook door zijn ontvangstmogelijkheden
een magisch brandpunt blijven gedurende enkele eeuwen. Hierdoor was het mogelijk om
bepaalde plaatsen een zekere sfeer of invloed op te leggen.
Dit recept is natuurlijk onbeholpen en ingewikkeld, maar het illustreert wat ik u duidelijk wil
maken:

67
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

In de eerste plaats: er moet iets, zijn (bij voorkeur een bewustzijn dat ergens een kracht in
legt).
In de tweede plaats moet die stof in staat zijn de kracht vast te houden; dus zij moet erin
worden gegrift.
In de derde plaats moet er een medium zijn (in dit geval waren dat de etherische oliën; een
luchtgesteldheid zou dus ook mogelijk zijn, b.v. een hoeveelheid waterdamp enz.), waarin de
straling zich kan uitwerken.
In de vierde plaats: er moet iets of iemand in de buurt zijn, die als medium, als brandpunt
voor weer uit te zenden krachten kan fungeren.
Op deze wijze zijn nu op aarde zeer vele plaatsen geladen. U heeft allen wel eens gehoord van
de grote Piramide van Cheops of Kephren. Deze is ook een brandpunt voor zekere magische
machten. Minder vaak zult u horen van bepaalde bergen (vooral bergtoppen), waaraan ook
een dergelijke eigenaardige invloed wordt toegeschreven. In alle gevallen is er een bewustzijn,
dat hier de afstemming heeft doen geschieden. Het is alsof men twee afzonderlijke ruimten
heeft. Iemand maakt een verbinding; als de persoon weggaat, blijft de verbinding bestaan. Zo
is het ook hier.
Een berg zal maar zelden door een mens of zelfs een ingewijde worden gebruikt als een poort
naar een andere wereld of om krachten naar een andere wereld te zenden. Maar er zijn,
voordat de mensen op aarde zover bewust waren, andere entiteiten geweest, die met een
geheel ras verbonden waren, die verbonden waren met een totale ontwikkeling en dezen
hebben hun gedachten en gedachtebeelden op bepaalde plaatsen vastgelegd. Zo is het
mogelijk, dat er b.v. in Afrika enkele bergen zijn die nu nog reageren als levende wezens,
ofschoon ze niet bezield zijn, die met steenlawines niet-harmonische personen trachten te
verdrijven, die een mens, die daar rust en ermee harmonisch is, zeer eigenaardige visioenen
geven. Er is een verbinding. Deze verbinding is dus gebaseerd op een afstemming plus de
mogelijkheid om die kracht weer uit te stralen. Alles wat op aarde magie heet en het
merendeel van de occulte wetenschappen is direct of indirect op dergelijke stralingswaarden
afgestemd.
Nu zult u begrijpen dat een mens, die naar de geest uitzendt, daarmee altijd een bepaald doel
heeft. Dit doel kan vaag zijn; en dan is de reactie niet buitengewoon werkzaam. Hij kan b.v.
zeggen: Dat er vrede zij op de wereld. Maar er is iemand, die een erge hekel heeft aan een
ander en die zegt: Mijn vrede is eerst getekend, wanneer mijn tegenstander dood is; en
omgekeerd. De ene tegenstander tegenover de andere. Dan kun je daar geen vrede brengen.
Er is dus een meer specifiek beeld nodig om daar de harmonie te herstellen. Hoe sterker je je
echter richt op één bepaald punt, hoe gemakkelijker en ook hoe eenvoudiger die werking op
dat bepaalde punt tot stand wordt gebracht. Alleen, we kunnen niets doen met de kracht, die
uit een andere wereld komt, tenzij ook daar iets bestaat, dat gelijk is aan onze waarde.
Iemand, die uit een duistere sfeer vrede tracht te putten, zal in feite dood uitstralen, want
dood is de enige vorm van vrede, die daar kan bestaan. Wij moeten daarmee dus wel
voorzichtig zijn.
Wanneer er een brandpunt is, zal de geest van uit haar wereld zoeken naar datgene, wat voor
haar juist is. Zij werkt zoals iemand (een insectenkundige b.v.) zich kan bezighouden met een
mierennest. Hij brengt daarin wijzigingen aan en vraagt niet, of de mieren dat goed vinden;
voor zijn experiment of voor zijn doeleinden is dit juist. Punt. De enige noodzaak is: hij moet
toegang hebben tot het mierennest en hij moet voldoende inzicht hebben om zijn verandering
te kunnen aanbrengen.
De geest, die naar de aarde toewerkt, zal andere doeleinden nastreven dan een onderzoeker,
die eens wil zien hoe intelligent een mier is. Maar ook de geest zal moeten gebruik maken van
een contactpunt; of dat een mens is of materie, is voor haar onbelangrijk. Belangrijk is slechts,
dat zij zich kan uiten. Die uiting wordt gebaseerd op een beeld, dat zij in haar eigen wereld
opbouwt. Ik geef u een voorbeeld:

68
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

In de Zomerlandsferen vinden wij bepaalde rustpunten, zekere ideeën van vrede bijzonder
sterk bij vergaderingen, die u kunt vergelijken met community singing. Men is daar
gezamenlijk aanwezig en men ondergaat de vrede van die gemeenschap. Wanneer deze
krachten op aarde die vrede willen uitstralen, dan zullen zij onbewust dit zoeken in
gemeenschappelijke zang, gemeenschappelijke activiteit. Zij zullen dus nooit vrede kunnen
geven aan een kluizenaar, die in afzondering leeft of aan een mens, die zich van de wereld
afsluit. Zij kunnen dan alleen degene bereiken, die zich in een massa bevindt en binnen het
bereik is van de stralingswerking van deze sfeer.
Het gevolg is natuurlijk, dat elke sfeer haar eigen vorm van harmonie op aarde kan openbaren
en dat sferen, die het dichtst bij de wereld staan, in feite meer op die wereld doen dan hogere
sferen. Hoe verder men verwijderd is van het zuiver stoffelijk bewustzijn, hoe moeilijker het
wordt om stoffelijke omstandigheden aan te treffen, die nog ergens worden gereflecteerd in je
eigen bestaan. Je kunt dan wel enorm grote krachten geven, maar je kunt die kracht niet meer
onmiddellijk ontladen.
Dit wettigt overigens nog een andere conclusie; Hoe hoger de sfeer is, die een wereld tracht te
bereiken, hoe groter de noodzaak om een bemiddelaar te vinden in een lagere wereld, die
innerlijk voldoende verwant is met de hogere sfeer en gelijktijdig in die lagere wereld of sfeer
voldoende beelden en voorstellingen heeft. Er vindt dus vaak een trapsontwikkeling plaats,
zoals bij een waterval, die niet één rechte val maakt maar laat ons zeggen 20 keer van de ene
rotswand op de andere springt en tenslotte als cascade naar beneden komt. Hierin is de
verklaring te vinden voor het feit dat de hoge geest zo weinig direct kenbare
uitingsmogelijkheden vindt op aarde. Ik mag hieraan misschien nog iets toevoegen:
Alle handelingen die een hogere sfeer verricht, zijn in overeenstemming met de maatstaven
van die sfeer; ze zijn niet in overeenstemming met de stoffelijke maatstaven. Op het ogenblik,
dat de openbaring van een hogere sfeer geschiedt door een mens, zal echter de mogelijkheid
tot uiting beperkter worden naarmate het voorstellingsvermogen en het
aanvaardingsvermogen van die mens kleiner, beperkter is.
Hieraan ontbreekt natuurlijk nog het een en ander. Want wanneer een geest inwerkt b.v. via
een berg, dan is de vraag: wat bereikt hij? Wanneer er b.v. in Kenia een berg is, die nog als
brandpunt geschikt is en men werkt in op alles wat daar in de omgeving is: primitieve mensen,
dieren, verder de atmosfeer, de wateren, dan is het mogelijk daar iets te laden. Zoals men
b.v. trekvogels merkt, zo merkt men alles, wat daar in de buurt komt, met een bepaalde
kracht. Komt die kracht elders tot uiting, dan kan men misschien – doordat die kracht in een
ander voorwerp reflecteert – minder belangrijke en minder grote contactpunten vinden,
waardoor men een meer bewoonde wereld kan bereiken. Op deze wijze worden hele systemen
opgebouwd. Dan gaan we nu over tot;

DE MENSELIJKE MAGIE
De z.g. magiër is in de ogen van de mens altijd iemand, die het wonderbaarlijke doet. In feite
is hij dit niet. Hij is slechts de mens, die de omstandigheden van zijn eigen wereld plus de
krachten, die daarin tot uiting kunnen komen, zo combineert dat het onverwachte resultaat,
het schijnbaar niet wetmatige resultaat wordt bereikt. Met andere woorden: hij hanteert niet
het ongewone, maar hij hanteert het gewone op zodanige wijze, dat het resultaat ongewoon
wordt. Ook hier speelt de innerlijke afstemming en de contacten met de geest een zeer grote
rol.
Ten eerste moeten we dan stellen: Geen enkele magiër kan werken met krachten, waarmede
hijzelf innerlijk niet verwant is.
Ten tweede: De kracht, die een magiër kan opvangen en uitzenden, is afhankelijk van de
wijze, waarop hij openstaat voor de kracht, die hij aanroept. Hierin zit geloof maar ook
zelfvertrouwen verwerkt. Men moet zeker zijn van de kracht, die men ontvangt en van het
resultaat dat men kan behalen.
Ten derde: Alle krachten, die de magiër uit de geest voortbrengt, zijn gebaseerd op zijn zeer
persoonlijke ervaring. Hij kan daarmee resultaten tot stand brengen, die voor een ieder

69
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

kenbaar zijn. De wijze van verwerkelijking is echter grotendeels afhankelijk van zijn eigen
voorstellingsvermogen.
Hier werkt de geest dus wel degelijk in de sfeer in. Maar waarom? Dit waarom moet ook weer
worden beantwoord.
Alles, wat wij magie of occult mogen noemen en berust op een samenwerking tussen
verscheidene werelden, is afhankelijk van een en hetzelfde kosmische patroon. Er is n.l. één
kosmische structuur, die de grondwaarde is van elk structureel beeld, dat in onverschillig
welke wereld tot stand kan komen. Hierin zijn alle geestelijke werkingen maar ook alle
materiële werkingen en vormen en mogelijkheden volledig bevat. De patronen die wij daarvan
zien, zijn niet zuiver. Wanneer het werkelijke patroon kan worden voorgesteld als een achttal
lijnen, die elkaar kruisen en zo een soort ster vormen, dan mogen wij stellen dat de mens
daarvan maximaal slechts vier lijnen ziet, die elkaar kruisen, maar dan de andere lijnen
waarneemt als een onregelmatige versiering, zodat het geheel een vorm kan krijgen van b.v.
een boomblad of van een ijskristal met onregelmatige versiering die in zichzelf wel
symmetrisch zijn.
Het resultaat van dit alles is dus, dat ergens het grondpatroon moet worden beroerd. Op het
ogenblik, dat mijn bestreving niets te maken heeft met de grondwaarden van de natuur en van
de eeuwigheid, zal ik geen contact met een andere wereld tot stand kunnen brengen. Wanneer
ik uit de sferen tot u spreek, dan moet er in mijn wereld een kennen zijn, dat als grondwaarde
in de kosmos bestaat; en die grondwaarde moet dan door mij weer herkend kunnen worden in
uw wereld, anders beroeren wij elkander niet.
Wij ontdekken nu dan verder: er is een kosmisch patroon. Dit kosmisch patroon is in alle
werelden gelijk aanwezig, maar niet op gelijke wijze kenbaar. Wanneer de magiër met een
geestelijke kracht werkt, dan zal hij alleen met die krachten kunnen werken, welke hij innerlijk
erkent; dus met dat deel van het kosmisch patroon, dat in hem – al behoeft dat niet redelijk
bewust te zijn – bestaat. Alle lijnen daarvan, die op dezelfde wijze in een andere wereld
bestaan, kan hij onmiddellijk bereiken. Van uit de sfeer kan men eveneens elke mens – ook al
is deze niet-bewust of zelfs een bewuste magiër – bereiken, die in zich dezelfde lijnen van het
grondpatroon heeft en in dezelfde verhouding, zoals die in de sferen bestaan. Het resultaat is,
dat de grondregel, zoals vrij die toepassen voor onze benadering van de mensheid, is
geworden daar, waar een congruentie bestaat tussen een in ons bestaand kosmisch beeld en
een kracht, werking of structuur op aarde, zullen wij dit deel van ons wezen volledig tot
uitdrukking brengen met dien verstande, dat de uitwerkingen worden geïnterpreteerd. Dus de
kracht, die bij ons bestaat, kan op dezelfde wijze op aarde kenbaar worden gemaakt, maar de
manier waarop men reageert is een andere. De interpretatie kan dus geheel verschillen.
Nu weer een ogenblik terug naar de magie zelf. De magie baseert zich voor een groot gedeelte
op kennis van hemel- en hellewerelden. Dat is iets, dat overal op aarde bestaat: Daarbij wordt
voor de mens de kosmische wereld verdeeld in licht en duister. U kunt hier misschien het best
aan het Yang-en-Yin-principe denken. Nu is echter niet voor iedereen de verhouding licht –
duister gelijk. Wanneer ik betrekkelijk laag sta in mijn bewustzijn van het Goddelijke, dan zijn
sommige krachten voor mij absoluut duister. De meeste krachten zijn echter voor mij licht. Ik
kan er iets van verwachten. Dan kan de eenvoudige mens met een minder groot
Godsbewustzijn dus gunstiger contacten leggen en daarmee gunstiger resultaten behalen op
magisch terrein dan de mens, die dichter bij het Goddelijke staat. Hij heeft een groter aantal
werelden en mogelijkheden tot zijn beschikking.
De mens, die dichter bij het Goddelijke staat daarentegen baseert zich niet meer op de
verdeling licht en duister alleen. Hij baseert zich op de kern, het middelpunt, waar licht en
duister elkaar ontmoeten: het Goddelijke. Wat hij daaruit ontwikkelt, is een enorme kracht.
Kan hij die kracht in zichzelf verwerken, dan zal hij alle sferen plus zijn eigen wereld daarmee
kunnen beroeren en dwingen. Maar hij kan één ding niet. Hij kan niet de resultaten bereiken,
die hij zich voorstelt, want hij is sterk afhankelijk van de grondpatronen, die hij rond zich
vindt.

70
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

Wanneer de Boeddha b.v. in contact komt met Mara de Bittere, dan zal hij deze niet tegemoet
treden. Hij kan deze allen negeren. En hetzelfde zien wij als Jezus – volgens de overleveringen
– vast in de woestijn. Ook daar: Jezus negeert de duivel. Hij aanvaardt niet, hij wijst niet af,
hij negeert. En dit is nu de grote kunst. Wanneer ik werk met de hogere krachten, dan zal ik
met alle werelden en sferen in contact komen. Ik zal echter neutraal moeten zijn. Dus geen
“ja” en geen “neen” mogen zeggen tegen werelden, die mij persoonlijk niet beroeren,
waarmee ik niets kan bereiken.
Wanneer de Boeddha in de tijd dat hij prins was een wonder wil volbrengen, dan schiet hij een
pijl af en de afstand is drie dagen gaans. Hij kan dit, omdat hij in harmonie is met de pijl en
met de boog. Later verzoekt men hem een lans te werpen; de lans kan hij niet verder werpen
dan de meeste van zijn gezellen; maar wel weer de werpschijf: Dat heeft een symboliek. De
werpschijf en de pijl zijn aan hem verwant. Ze worden door zijn kracht gedragen. De lans is
niet met hem harmonisch; als zodanig kan hij daarmede: niet meer volbrengen dan een
gewoon mens.
Jezus geneest mensen; maar sommigen geneest hij niet. Wij horen daar weinig van, maar hij
geneest niet iedereen. Hij geneest alleen degenen, die hij kan beroeren; dus weer degenen,
die met hem harmonisch zijn.
Deze harmonie moeten wij goed in het oog houden. Want het beeld, dat men zich van de
sferen en de werelden maakt, is er heel vaak één van; men is er demonisch, het zijn alleen
maar duivelen, ze zijn alleen maar sinister, ze willen de wereld kwaad doen. De anderen zijn
alleen maar lichtend, vrolijk, prettig en gezellig en die kunnen dan wel alles doen.
Men begrijpt niet, hoezeer juist een hogere wereld, een hogere sfeer gebonden is aan
bepaalde patronen, aan bepaalde mogelijkheden en uitwerkingen. Dat dit zo is, is te
betreuren, want de doorsnee-mens heeft behoefte aan wat men noemt: magie. Hij heeft
behoefte aan het bovennatuurlijke en probeert die contacten te leggen via zijn godsdienst of
via bijgelovigheden. Hij wil graag de steun hebben van een hogere kracht, maar hij kan niet
beseffen, hoe hij deze steun kan krijgen. En toch is die steun betrekkelijk eenvoudig te
verwerven.
Voor de magiër geldt n.l. dit: Al datgene, waarmee ik persoonlijk verwant ben, wat ik in mijzelf
ken als een drang, als een waarheid, kan ik gebruiken op al die punten in de wereld, waarin
diezelfde kracht, die zelfde drang, diezelfde waarheid bestaat. Het resultaat zal zijn een
overdragen van al wat in mij leeft plus een overdragen van alle krachten, die ik uit een sfeer,
waarin het gelijke bestaat tot mij kan trekken.
U ziet, er zijn dus grote beperkingen aan verbonden. Een inwerking is daarom ook niet een
zonder keuze en zonder voorbehoud overal bestaand iets. Er zijn mensen, die absoluut
ongevoelig zijn voor bepaalde inwerkingen uit de geest, uit de sferen of uit hun medemensen
en uit hun omgeving, die door anderen wel zullen worden opgenomen.
Ik hoop, dat u nu zult hebben begrepen, dat hiervoor de harmonie, de congruentie ook met
het kosmisch grondpatroon, noodzakelijk is.

SFEREN
Inwerkingen van uit de sfeer, ofschoon reeds met u besproken, hebben een eigenaardige
karakteristiek. Zij verlopen alle, voor zover men dit op aarde kan constateren, als volgt:
Er is een korter of langer moment van beeld, van gedachte. Deze wordt plotseling vervangen
door een situatie of een noodzaak. Er is plotseling een ontwikkeling, die handelen noodzakelijk
maakt. Bij het handelen zelf wordt een top bereikt. Men heeft het idee, dat men alles kan
verwerken, maar men kan niet op gelijke hoogte verdergaan. Er volgt een betrekkelijk snelle
daling, die meestal in drie achtereenvolgende fasen een steeds lagere herhaling laat zien en
daarna vinden wij weer de norm. Dit komt, omdat men in de sferen de voorbereiding baseert
op harmonie. Er moet dus voor het beeld, dat in de sfeer bestaat, een gedachtewerking zijn op
aarde. Nu kan dus door die gedachtewerkingen een ogenblik van absolute congruentie
ontstaan. Dan wordt met grote intensiteit ingewerkt. De mens of het deel der materie, dat

71
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

hierdoor is getroffen, wordt tijdelijk haast aan zijn eigen beheersing onttrokken. Het wordt
gestuwd door deze geestelijke kracht, waarmee het verwant is, het bereikt daardoor een grote
hoogte, maar kan deze uit zichzelf niet handhaven. Het doel, dat de sfeer zich stelt is in eerste
instantie bereikt.
Het resultaat is, dat de mens of het deel der materie niet meer kan beantwoorden aan het
bereikte peil. Er is een terugval. Die terugval echter is meestal iets te snel. Daardoor ontdekt
de geest dat een voleinding nog niet is bereikt en zij tracht het contact te herstellen. Maar de
mens aanvaardt niet meer volledig met zijn bewustzijn. Er komt een kleinere top en daarna
weer dezelfde daling. Dat dit zich meestal herhaalt, totdat er drie toppen zijn, ligt nu eenmaal
aan een bepaald ritme dat op het ogenblik geldt, maar dat in het verleden anders lag en ook in
de toekomst anders kan liggen. Wij hebben in het verleden fasen gekend, waarin maar één top
werd bereikt, maar ook fasen, waarin zeven achtereenvolgende toppen werden bereikt, die
eveneens traag afliepen.
De geest in de sfeer realiseert zich over het algemeen slechts onvolkomen de beperkingen,
waaraan de mens onderhevig is. Dat is begrijpelijk. Zij hanteert immers de krachten van haar
wereld, de maatstaven van haar eigen bestaan en tracht deze toe te passen op een andere
wereld.
Zelfs wij, die voortdurend contact hebben met uw wereld, zijn niet altijd in staat de juiste
conclusies te trekken. Wij kunnen een benadering vinden van het juiste, maar wij kunnen nooit
het volledig juiste vinden. Wij staan alweer te ver af van de regels, die uw maatschappij, uw
samenleving, uw persoonlijkheid nu beheersen. Daarom moet men dus begrijpen, dat elke
sfeer inwerkt van uit haar eigen maatstaf en dat dus voor de inwerking alleen reeds een groot
aantal verschillende maatstaven kan worden gegeven.
Een inwerking van uit het hoogste licht ontstaat meestal in een periode, dat men niet meer
weet wat men moet doen. Een soort duister. Het werkt in als een bliksemflits. Het onthult snel
en volledig alles wat in het leven mogelijk is en wat er bestaat, maar laat het onmiddellijk door
het duister volgen. De top, die bereikt is, is enorm hoog, maar maakt de daling daarna zo snel
dat het menselijk bewustzijn deze bijna niet kan bijhouden. De nieuwe toppen zijn voor de
mens eerder een herinnering, een heel vaag zich herinneren wat was, dan een direct
herbeleven van dit contact.
Van uit de goddelijke kracht is het alleen een herhalen op ogenblikken, dat de juiste harmonie
weer bestaat. Maar de mens kan dit niet meer aanvaarden. Dit is een wereld van het witte of
verblindende licht.
Wanneer wij echter uit een wereld, waarin de kleur al domineert een dergelijke inwerking
krijgen, dan kan het verschijnsel zich geheel anders voordoen. Laat ons zeggen, dat de eerste
top wordt bereikt na een periode van denken. Hier is meestal een betrekkelijk vaag beeld
aanwezig, dat heel vaak eerder door emoties dan door het directe bewustzijn wordt gedragen.
Dit vage beeld wordt plotseling concreet. Het vindt ineens zijn vorm. Gelijktijdig is er weer die
stuwing van kracht. Van uit de geest gezien, kan dit een bepaalde tint zijn; b.v. blauw of licht
rood of geel. Wanneer de eerste inwerking plaatsvindt, dan zouden wij zeggen: Nu moet alles
wat volgt dus in dezelfde kleur liggen, van dezelfde tendens zijn. Maar dat is niet waar.
Wanneer die eerste flits – laat ons zeggen – violet-blauw is geweest, lichtend en intens, dan
heeft de mens daarin een zekere esoterische bewustwording doorgemaakt. Zijn denkbeeld is
ten dele geconcretiseerd, hij heeft kracht ontvangen en misschien ook iets wonderbaarlijke tot
stand gebracht. Nu volgt echter de tweede top niet meer in ditzelfde licht, maar kan b.v. in
geel of groen-geel liggen. Het geloof neemt de realisatie over. De consequentie van het eerste
beeld is te groot geweest, de mens kan het niet verwerken, het bestaat dus als zodanig niet
meer in hem. De benadering ligt nu op geloofsgebied. Wij kregen de mystieke verrukking.
Maar de mystieke verrukking op zichzelf neemt ook af en de kracht werkt nog door. Het
contact is nog mogelijk en wordt nu misschien uitgedrukt in een meer stoffelijke vorm. Zo
lopen de toppen achter elkaar af onder verschillende invloeden, die toch alle dezelfde bron
hebben, want de trilling, waarvoor de mens gevoelig is, blijft gelijk. Zijn vermogen echter tot
besef van de interpreterende werkingen dus de realisatie daarvan wordt gevarieerd en
daardoor stelt hij zich onbewust op een andere kleur in die sfeer af.
72
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

Het is in deze zin mogelijk, dat uit één der hogere sferen drie of vier groepen verschillende
Meesters via één mens achtereenvolgens werken. Wel mag als regel gelden, dat de eerste
groep, die de volledige inwerking heeft, de top is, het hoogste bereiken van die mens; en
daarmede tevens het patroon heeft vastgelegd voor alle verdere bereikingen en
mogelijkheden.
Wanneer we nu weer wat lager gaan, dan vinden wij daar trillingen, die wel geen vorm meer
kennen, maar door ons wel eens worden vergeleken met geluid t.o.v. licht zelfs. In een
dergelijke trillingswereld is het aantal variaties veel groter. Het resultaat is dat het ook dichter
bij de mens ligt. Er is hier niet meer sprake, zoals in het voorgaande, van een top die in een
beleving alleen is gelegen, neen, er is een denkbeeld bij. Hier krijgt dus de kracht in het
bewustzijn ook een vorm, en die vorm kan reeds de eerste maal worden beseft. Het resultaat
zal zijn, dat hier de toppen vaak meer op elkaar gelijken; er is weinig verschil in helling, indien
wij het grafisch willen uitbeelden. Er is dus een zekere gelijkheid. Verder blijkt, dat hier
dezelfde kracht zich meestal herhaalt, maar de gewoonte heeft om vanaf het eerste concrete,
maar simpele beeld in de mens tot een steeds complexer maar minder krachtig beeld te
worden.
Een Zomerland-beleving is weer minder hoog, de steilte is minder sterk, maar hier is de
contactmogelijkheid veel groter. Het resultaat is, dat ook hier wel één top wordt bereikt; b.v.
voor sommige mensen het persoonlijk contact met een overgegane, waardoor zij zich
realiseren dat dit leven, dat deze wereld bestaat en zij daar een zekere taak zoeken Maar nu
gebeurt er dit: die top wordt herhaald maar heel vaak als een zaagtanding: steeds kleiner; een
uitstervende trilling, die echter door de totale bewustwording, daaruit verworven, daarna weer
op een ander terrein een nieuwe piek vertoont. Hier zijn de mogelijkheden dus wel zeer groot.
Alles wat wij aan krachten uit een andere sfeer ontvangen; wanneer wij op aarde zijn, is
echter tevens merkbaar in het verwante gebied van de mens, de astrale wereld. Voor alles wat
aan hogere kracht naar de mens wordt gezonden, zal – of men dit wenst of niet – een astraal
spiegelbeeld ontstaan. Is de kracht zeer intens geweest, dan zal dit astrale spiegelbeeld een
lange tijd blijven bestaan en het kan dan tot een haast permanente gezel worden van de
mens, die eens werd beroerd.
Omdat het astrale beeld geen eigen intentie kent (dus een kunstmatige vorm is), zal het de
oorspronkelijke tendens behouden zolang het niet door een andere bezieling wordt
overschaduwd. En daarmee zal van uit de astrale sfeer het oorspronkelijke als werking, maar
niet meer als bewuste beleving in die mens voortbestaan.
Nu hebt u hier dus gezien hoe de inwerking van uit de sferen ongeveer verloopt. De motivering
van de inwerking wil ik ook nogmaals kort omschrijven.
Wanneer u op aarde leeft, dan hebt u geen bepaald hoofdstreven of een bepaald verlangen. U
wordt door een groot gedeelte van de activiteiten van het leven overspoeld. Het is maar een
enkele keer, dat u waarlijk uzelf bent of durft en kunt zijn. Maar toch blijft dit zo uw leven
lang. Het is a.h.w. het patroon van uw bestaan; voortdurende variaties op één thema.
Zo zal ook de geest, die het menselijke verlaat, een hoofdthema hebben. Dit hoofdthema
echter wordt ontdaan van de aardse bijkomstigheden en teruggebracht tot het essentiële. Dat
is de z.g. overgangs- of rustperiode, die de meeste in de lagere werelden van Zomerland
doorbrengen. Daarna gaat men in de eigenlijke Zomerlandwereld actief worden. Men herneemt
daarbij de vroegere fasen van ontwikkeling, die oorzakelijk waren voor het leven, dat men in
de stof heeft doorgebracht en de belevingen daarvan.
Men heeft dus kennelijk een persoonlijk patroon. Hoe vaak men ook naar een hogere wereld
overgaat en hoe vaak bijkomstigheden wegvallen, altijd blijft dit patroon bestaan Er is één
bepaald motief, dat in je leven voortdurend blijft klinken, waar je ook bent en hoe je ook bent.
De manier, waarop je het openbaart, kan van sfeer tot sfeer verschillen, het motief blijft
hetzelfde.
Als u dit begrijpt dat zal het niet verwonderlijk zijn te horen dat deze taak of dit
grondbestanddeel van het ego bepalend is voor alles wat je in elke wereld doet, maar ook voor
73
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

de contacten, die je zoekt met andere werelden. Wanneer mijn groot ideaal b.v. is een
genegenheid, een liefde te scheppen, die alle mensen kan omvamen, dan kan ik dit doen van
uit een hoog kosmisch standpunt en ik kan dit doen van uit een veel lager standpunt; maar
mijn beweegreden blijft steeds het scheppen van diezelfde kracht, die in mij leeft. Is mijn
motief schoonheid, dan zal ik trachten overal schoonheid te creëren en elk reageren op een
roep van de aarde of het mij wenden tot de wereld zal niet meer een poging zijn om ergens
aan te beantwoorden, maar het is zuiver een zoeken naar schoonheid. En ik zal misschien als
geest van een bepaald ras tientallen eeuwen besteden om steeds maar weer nieuwe variaties
te doen ontstaan, steeds maar weer nieuwe mutatievormen te beproeven, totdat ik er één
heb, die in zijn symmetrie beantwoordt aan mijn begrip van schoonheid.
Zo kan men dus zeggen: Het motief van de geest is in zekere zin het reproduceren van zichzelf
of van eigen beweegredenen en kracht in andere werelden. Men tracht overal waar men kan
kenbaar te maken wat men in wezen is. Men kan God daarin beleven; en die Godsbeleving is
in zekere zin een bevestiging van jezelf. Het is dus daarom, dat wij worden gedreven door die
grondreden van het bestaan.
Het zal u duidelijk zijn, dat een lagere sfeer (b.v. een duistere sfeer) die grondreden wel bezit,
maar haar vaak bestrijdt. Haar verdeeldheid zal ze dus proberen ook op aarde uit te werken.
Zij tracht de bevestiging te krijgen, dat deze grondreden op aarde of in een andere wereld kan
worden ontkend.
Een mens, die pas is overgegaan, zal zich ook tot zijn eigen wereld wenden, maar voor hem
kan b.v. het idee van geluk nog steeds zijn gebaseerd op rijkdom. Hij gaat dan proberen om
degenen, tot wie hij zich richt, te vertellen op welke wijze zij rijk kunnen worden. Of hij denkt,
dat het stoffelijk leven het meest belangrijke is en dan zal hij proberen die mensen te
behoeden voor ongeval of voor ziekte en hen helpen. Hij kan ook zover komen dat hij begrijpt,
dat die dingen op zichzelf niet belangrijk zijn maar dat een zekere bevrediging, een
tevredenheid van meer belang is; en dan zal hij trachten aan de hand van zijn eigen
wereldmaatstaf die bevrediging uit te drukken. Zo werkt de sfeer dus naar de aarde toe.
Ik hoop, dat ik uw aandacht nog kan krijgen voor het laatste deel van mijn betoog. Ik moet u
n.l. nog vertellen, hoe het staat met de aardse magiër, de occultist.
Iedereen, die contact heeft met een andere wereld, moet ofwel in staat zijn dit contact van uit
zichzelf op te nemen, danwel ontvankelijk zijn voor een contact van andere zijde; dat staat wel
vast. Nu moet u begrijpen, dat een mens hetzelfde grondmotief heeft als een geest. Er is geen
verschil. Uw leven wordt ook beheerst door één bepaalde tendens, die in duizend variaties
wordt uitgedrukt en die uw geluk of ongeluk kan betekenen, die uw daadloosheid of uw
handelen kan bepalen en waarvan u misschien helemaal niets weet; het is echter de kern van
uw bestaan. Die kern van uw bestaan bepaalt tenslotte ook voor een deel uw trillingsgetal.
U zou het kunnen vergelijken met een noot in een scala (toonladder). Je kunt dus zeggen: Ik
ben G. Wanneer ik G ben, kan ik minder in waarde worden (ik ben duister) maar dan ben ik
nog steeds G, alleen een octaaf lager. Ik kan ook 1 of 2 octaven hoger liggen, maar ik blijf G.
In de scala van tonen blijf ik G en niets anders. Wanneer er ergens een G wordt aangeslagen –
hoog of laag – kan ik daarop reageren. Er zijn andere tonen, waarop ik praktisch niet reageer.
Zij moeten al zeer sterk zijn, willen zij mij tot meeklinken krijgen.
Nu kunt u zich voorstellen, dat de mens door dit grondpatroon verwant is met bepaalde
geesten. Niet met alle geesten, maar met bepaalde geesten. Die geesten kunnen zich in
verschillende werelden of sferen bevinden, maar zij hebben één grondtype. Voor hen is
hetzelfde deel van de kosmische werkelijkheid a.h.w. congruent uit te drukken; dus in een
gelijke structuur van lijnen. Dan zal elke bewuste handeling, die de mens richt tot de wereld
om daardoor dit grondpatroon uit te drukken, in alle andere werelden weerkaatsing vinden. Op
deze wijze spreekt men andere sferen aan. Hoe meer vereenvoudigd het beeld of de handeling
is, welke in het “ik” bestaat of die men stelt; hoe hoger de kracht is, die men kan bereiken,
want daar is dan nog die zuivere aanslag. Hoe meer er omheen wordt gevormd – wat bij de
mens nogal eens voorkomt – hoe meer de uitstraling lijkt op een akkoord i.p.v. op de

74
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

persoonlijke toon, hoe groter de reactie is, die hij in zijn omgeving wekt, maar hoe kleiner de
reacties op hoger niveau.
De conclusies zullen u nu na dit alles misschien gemakkelijker vallen.
Wanneer de mens als occultist of als magiër werkt, moet hij uitgaan van het grondpatroon van
zijn eigen wezen. Zodra hij met zichzelf harmonisch is – ofwel in een spanning verkeert,
waarbij de harmonie desnoods ten koste van illusies in stand wordt gehouden – zal hij tevens
ontvankelijk zijn voor krachten van bovenaf en natuurlijk ook van onderaf. Hij zal daardoor
beelden in zich zien ontstaan; hij zal inspiraties krijgen en hij heeft daarmede reeds – wat men
zou kunnen noemen – onbewust mediamieke kwaliteiten. Alles wat zo wordt ontvangen aan
kracht, kan worden doorgegeven aan anderen, mits die anderen voor die vorm van kracht
ontvankelijk zijn. Zo kan men reeds van uit zijn akkoord genezen; men kan een ander helpen,
begrijpen enz.
Wanneer echter de mens zich sterk bewust wordt van de mogelijkheden, die in hem aanwezig
zijn en dus in overeenstemming met zijn persoonlijke waarde een wil kan vormen of een
bepaalde gedachte kan uitzenden, dan wekt hij hiermede reactie in de geest; en deze reactie
zal het in zichzelf weer kunnen verwerken. Wij krijgen dan te maken met het type: bewust
medium, de kleinere magiër en wat daar verder bij hoort. Wanneer deze die krachten richt,
dan weet hij van te voren voer welk doel hij ze bestemt. Er is dus een grotere
overeenstemming tussen het doel en de kracht en daardoor een intenser en groter resultaat
Een mens, die nog wat hoger komt, gaat zich geheel instellen; niet meer op een uiterlijk
verschijnsel, een uiterlijk gebeuren of een situatie maar op een bepaald principe, dat in een
ander is erkend: b.v. schoonheid, rechtvaardigheid. En hij weet, dat ook de schijnbare
tegenstellingen: dus lelijkheid, hatelijkheid of onrechtvaardigheid aan hetzelfde patroon
beantwoordt, alleen negatief. Richt hij nu zijn kracht op iets, dat negatief is, dan wordt het
verschil alleen maar groter, maar de verwantschap blijft bestaan. Hij richt zijn krachten op
datgene, waarmee hij werkelijk verwant is en kan daarmede nog veel grotere en
wonderbaarlijker, directe resultaten behalen. Hier hebben wij te maken met iemand, dis
praktisch ingewijde of half-ingewijde is. Iemand, die een volledige meester-magiër is.
Daarboven vinden we nog een ander type. Er zijn mensen, die zozeer hun eigen grondstelling
kunnen aanvoelen, dat zij deze niet alleen meer zien als een deel van hun wereld. Zij
begrijpen dat dit principe, dat in hen leeft, een kosmische betekenis heeft. Al overzien zij niet
de totale kosmische werkelijkheid, zij erkennen dat zij deel uitmaken van een kosmische
symmetrie, die zij zelf nog niet overzien. Het resultaat is, dat zij zich richten op de theorie, op
de gedachtewerking, die hier en daar metterdaad kan worden onderstreept, maar waarbij het
essentiële is: het wekken van dezelfde reactie en werking in anderen. Zij hebben dan meestal
een taak als vol bewust leraar en van hen hoort men op aarde meestal niet al te veel; of ze
worden stichters van godsdiensten. Maar dat is de schuld van hun volgelingen. U hoort dan wel
veel van hen, maar weinig dat volledig waar is. Dezen zijn dus degenen, die tot het hoogste
komen. Zij zouden alle wonderen kunnen doen, maar zij onthouden zich van een overvloed
daarvan. Zij verkondigen waarheden, maar doen geen beroep meer op de rede, op het
verstand van de mens of zelfs maar op zijn gevoelswereld. Zij doen een beroep op zijn
innerlijke bestemming.
Op deze wijze heeft de mens dus de mogelijkheid veel te putten uit het Eeuwige en veel door
te geven. Want een ieder, die als mens de geest bewust kan inschakelen en bewust die geest
door zichzelf tot uiting kan laten komen, heeft daarmede de mogelijkheid gevonden om een
kosmisch patroon op aarde werkzaam te maken en zo van uit zichzelf, een verwerkelijking te
scheppen, waarbij niet slechts het “ik” is betrokken, maar ook dat deel van de goddelijke
werkelijkheid, waartoe het “ik” behoort en waarmee het reeds nu verwant is.

LOTSBESTEMMINGEN
Het lot bepaalt vele dingen. Vooral de mens, die op aarde leeft, kan zich aan bepaalde emoties
en soms ook aan situaties niet onttrekken. En daarmede is tevens gesteld, dat dus de vrijheid

75
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

van handelen mogelijkerwijze wel bestaat, maar dat toch het aantal mogelijkheden dat men
heeft beperkt en bepaald is.
Dit alles is een zeer omvangrijk gebied om te beschouwen, omdat wij bij de lotsbestemming
rekening hebben te houden o.m. met de mens zelf; dus met zijn kosmische taak. Want een
ego kan nimmer in de kosmos bestaan, zonder daarin een vaste taak te hebben en die taak
ook inderdaad te vervullen. En dat komt dan in het hele leven ook steeds weer tot uiting.
We kunnen verder uitgaan van de incarnaties, die men heeft doorgemaakt, de werelden waarin
men heeft geleefd. Want in die werelden en in vroegere incarnaties in de stof heeft men
contact gemaakt met bepaalde mensen en een oorzaak-en-gevolg verhouding opgebouwd, die
in het bewustzijn is verankerd. En zodra dit in het bewustzijn bestaat, wordt het dus ook weer
tot uiting gebrachte zodat men b.v. sympathieën en antipathieën in sterke mate bepaald ziet
door vorige incarnaties. En deze hebben toch ook op het menselijk lot een vaak
overweldigende invloed.
Dan hebben wij verder nog te maken met de wereld. Want je lot wordt ook bepaald door de
wereld, waarin je leeft.
Wanneer je leeft in een wereld, die alleen kaarslicht kent dan is het erg onwaarschijnlijk dat je
de elektriciteit zult uitvinden en bij elektrisch licht zult leven. Je kunt nog zo geleerd zijn,
maar, als je wordt geboren in een wereld, waarin geen leerboeken bestaan, dan is het heel erg
moeilijk om toch ergens te komen, waar je kunt leren en waar je dus een zekere
boekenwijsheid kunt vinden.
Dus de wereld zelf, maar ook de houding van de mensen om je heen in je jonge jaren. Want
de mensen rond je hebben bepaalde ideeën en idealen; en als kind trek je je conclusies
omtrent het leven over het algemeen uit het gedrag van de volwassenen in je omgeving. Heb
je je eenmaal een bepaalde opinie gevormd omtrent wat mooi en goed, wat lelijk is, wat je wel
wilt zijn en wat je niet moogt zijn, dan is het heel moeilijk in je verder leven daarvan afstand
te doen. Het resultaat is, dat je bij je keuze uit de verschillende mogelijkheden ook hierdoor
wordt beïnvloed. Het gebied zelf is dus wel zeer veelomvattend.
Wat ik hierover in dit kort bestek kan zeggen, is dus niet meer dan aan enkele greep uit vele
mogelijkheden.
Nu beginnen wij eens eenvoudig met een paar stellingen in de hoop, dat wij daardoor elkaar
gemakkelijker begrijpen.
1. Elk menselijk lot is de voortzetting van een ontwikkeling, die reeds bestaat, maar waarvan
men zich niet volledig bewust is.
2. Elk menselijk karakter is afhankelijk van de eigenschappen van het lichaam en het milieu,
waarin men incarneert. Het karakter echter is mede bepalend voor de wijze, waarop de
voortzetting van een vroeger bestaan of bewustzijn plaatsvindt.
3. Er is een verschil tussen een weten omtrent het goede en het aanvaardbare en het
verwerkelijken daarvan; omdat men niet abstract denkt, wanneer men in de wereld staat,
maar alleen van uit zichzelf.
Met deze punten heb ik dus gezegd, dat karma alleen nooit een lotsbestemming bepaalt. Het
kan zijn dat u geboren bent uit verschillende werelden, waarin een voortdurende vijandschap
tussen u en een ander heeft bestaan. Die vijandschap kan voortkomen uit essentiële waarden
in uw beider wezen, uit uw kosmische bestemming of uw taak. In dat geval zal de strijd tussen
u beiden onvermijdelijk blijken. Wanneer u zich bewust bent van het goede, dat in u leeft, dan
zult u die strijd voortzetten op een wijze, die men op aarde als fair, als eerlijk beschouwt. En
dit houdt weer in, dat uw wezen van handelen en strijden voor de wereld acceptabel is. Het
kan echter ook zijn, dat u alleen denkend en reagerend uit uzelf op die mensen een inwerking
hebt, die buiten al wat voor de aarde acceptabel is ligt en waarbij u helemaal geen
goedkeuring hebt te verwachten. Toch kan dan – voortvloeiend uit uw beider taak in de
kosmos – een dergelijke vijandschap – zelfs als zo fatale gevolgen zou hebben – goed zijn,
want zij bevestigt een eeuwige waarde, die belangrijker is dan al het vergankelijke.

76
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

Nu zouden we ook nog verder kunnen gaan en zeggen: Er bestaat ook de mogelijkheid dat een
mens geen lotsbinding heeft met een andere mens en toch met deze in conflict of in contact
komt.
Hier krijgen wij dan heel vaak te maken met de persoonlijke wensen en het is heel moeilijk om
een persoonlijke wens terzijde te stellen. Want de mens leeft tenslotte altijd om zichzelf en zijn
wens te verwerkelijken: dat is het beeld van dat, wat hij wil zijn, wil worden en wil bezitten.
Hoe belangrijker de wens in de ogen van de mens is, hoe gemakkelijker hij alles, wat tussen
hem en die wens staat, eenvoudig tracht te vernietigen of terzijde te schuiven. Hierdoor
kunnen conflicten geboren worden uit een schijnbaar toevallige situatie, waarbij dus het lot
van twee wezens voor wie weet hoe lang verder met elkaar verknoopt zal blijven. Ik geef een
voorbeeld;
Een mens wil een bank overvallen. Zijn neiging om onrechtmatig bezit te verwerven kunnen
wij baseren op zijn milieu plus zijn vorig bestaan. Hij is b.v. soldenier geweest en heeft zich in
die tijd aan plunderen gewend. Nu ontmoet deze mens een portier, die erg plichtsgetrouw is
en de goede man komt tussen beide. Maar de wens is zo sterk, dat onze bankrover zijn pistool
neemt en die man neerschiet. Er was tussen die beide geen band, maar vanaf dit ogenblik is er
wel een band. Een band, die eerst moet worden verbroken; een oorzaak-en-gevolg band. In
een volgend leven zullen die beide elkaar weer ontmoeten en zeer waarschijnlijk zal onze
bankrover daarbij in een soortgelijke situatie verkeren, met dien verstande dat nu de ex-
portier in staat is om hem te doden. Is zijn reactie juist, dan zal dit niet plaatsvinden en dan is
de oorzaak-en-gevolg-verhouding afgelopen. Reageert hij zoals hij deze maal heeft gedaan
(dus gedreven alleen door zijn begeerte, door zijn wens), dan zal zich dit misschien vele levens
kunnen voortzetten. Wanneer beide elkander zouden vermijden – wat dus ook mogelijk is –
dan blijft de noodzaak bestaan om elkaar toch te ontmoeten en die situatie te verwerkelijken,
zo niet dan blijft hier een lotsgebondenheid bestaan en is de gehele lotsbestemming dus voor
beiden ook afhankelijk van het bestaan van de ander. Dit kan zelfs een rol spelen in de
bepaling van de periode tussen bepaalde incarnaties. Dit is dus wel een heel curieus geheel.
Uit het voorbeeld is verder gebleken dat niet alles, wat nu op aarde gebeurt, voortvloeit uit het
verleden. Het verleden bepaalt voor een groot gedeelte de condities, de omstandigheden
waarin je bestaat.
Het heeft grote invloed op je interpretatie van mogelijkheden, je interpretatie van
verantwoordelijkheden. Maar de wereld zelf, waarin je bent geïncarneerd, heeft wat mee te
spreken. Er kunnen dus voortdurend banden worden geknoopt, maar ook weer bepaalde
karmabanden afgerond worden, waarna die verhoudings- en ontmoetingsnoodzaak niet meer
ontstaat.
Zo wordt het menselijk lot van leven tot leven, van sfeer tot sfeer zelfs gewijzigd.
Hier komt natuurlijk ook de vraag, hoe dan een bepaalde mens voor zich een zeker lot vindt.
Ik geloof, dat het antwoord hierop eenvoudiger is dan een beschouwing over de
lotsbestemming als geheel.
Wanneer u op aarde leeft, dan hebt u in u het weten omtrent bepaalde dingen. U wenst iets of
u wenst iets niet; u erkent iets als goed of u meent dat iets verkeerd is. En dat geheel maakt u
dus tot een mens, die bepaalde handelingen kan stellen en andere niet. Zolang u door de
omstandigheden buiten u wordt beheerst en u zich dus geheel afhankelijk maakt van alles wat
er rond u gebeurt, zult u uzelf nooit kunnen verwerkelijken. Het menselijk lot is dan een
gedreven worden. U zult ook kunnen proberen om alles, wat in u leeft, door te zetten, maar
dat lukt niet altijd. Het feit alleen echter, dat u hebt geprobeerd door te zetten om iets tot
stand te brengen, houdt voor de mens een zekere lotsvervulling in. De situatie is gewijzigd. In
een volgend bestaan zullen daaruit als resultaat dus nieuwe ontwikkelingen voortspruiten en
de oude noodzakelijke reeks herhalingen wordt onderbroken.
Een mens, die beantwoordt aan zijn innerlijke stem en deze zoveel mogelijk tot uiting doet
komen, beheerst zijn lot, want hij geeft zelf vorm aan de omstandigheden; en die
omstandigheden past hij bewust of onbewust aan aan zijn eigen behoeften en noodzaken. Het
resultaat is een snellere bewustwording maar ook een in feite toch harmonischer leven dan
77
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

anders zou kunnen worden bereikt. Dat de wereld daarmee niet altijd gelukkig is, is jammer
maar niet te vermijden.
Een mens, die het een ieder op de wereld naar de zin wil maken, moet helemaal niets doen;
en zelfs dan zijn er nog velen, die zich daarover beklagen.
We zullen ons dus kunnen realiseren, dat het menselijk lot door de mens zelf wordt gevormd
en in deze zin is er wel degelijk een vrije wil. Men kan zelf besluiten nemen, maar men moet
ze natuurlijk ook doorzetten. Men kan voor zichzelf bepaalde dingen afwijzen of aanvaarden en
men bereikt daarmede dan, dat met de condities – bestaande tijdens afwijzing of aanvaarding
– dit deel van het menselijk lot is afgehandeld. Het is afgelopen, er begint iets nieuws.
Zo leeft dus de doorsnee-mens met een lot dat hij wel kan hanteren, maar zijn
lotsbestemming (het geheel van het verdere verloop der gebeurtenissen) overziet hij niet. Hij
begrijpt maar al te weinig in hoe grote mate b.v. zijn denken, zijn vooroordelen of misschien
ook wel zijn vasthouden aan bepaalde condities, aan godsdienstige stellingen enz. beslissend
kan zijn voor alles wat er verder (dus ook in andere sferen of in een volgende incarnatie) zal
geschieden. Daardoor is hij te vaak geneigd om maar een compromis te sluiten; en een
compromis is nooit goed. Je kunt het compromis sluiten op alle punten, die voor jezelf niet
belangrijk zijn, maar daar, waar iets voor jezelf wel belangrijk is of volgens jou erg belangrijk
kan worden, daar moet je zelf handelen, zelf ingrijpen. En dan wordt het menselijk lot
beheerst. Dit brengt geen grote verschillen in het leven tot stand. Het zijn heel vaak zeer
kleine verschillen, die wij ons ternauwernood realiseren. Maar ik wil u weer een voorbeeld
geven. Een mens is van nature agressief. Deze agressieve mens bevindt zich met een voertuig
op de weg. Nu heeft deze mens zich tot gewoonte gemaakt zijn agressiviteit te bedwingen.
Deze mens ziet een verkeerssituatie, waardoor hij innerlijk toch wel wordt geërgerd, maar in
plaats van eerst boos te worden op hetgeen die anderen doen, beziet hij eerst wat er voor
hemzelf uit de situatie kan voortkomen. Het resultaat is, dat hij tijdig kan afremmen en een
aanrijding voorkomt. In het tweede geval heeft deze mens zich niet tot gewoonte gemaakt om
de erkende en niet juiste prikkelbaarheid te overwinnen. Hij kritiseert de anderen, voordat hij
reageert, komt niet tijdig tot stilstand en maakt een aanrijding. Het totale verschil is uit te
drukken in enkele decimeters en misschien breukdelen van seconden reactiesnelheid. Toch kan
het verschil voor het verdere leven heel groot zijn. Het kan b.v. het verschil zijn tussen
gezondheid en verminking, het sluiten van een zakelijk contract op tijd of het missen van een
dergelijk contract, waardoor men zakelijk een mislukkeling wordt; en zo kan ik doorgaan.
Hieruit blijkt dus wel – en dat mogen wij niet vergeten – dat de kleinigheden, waarop je
eigenlijk niet let, het resultaat zijn van je eigen acties en reacties. Je verandert iets in je
omgeving, al is het niet veel. Hoe meer je handelt in overeenstemming met je eigen wezen
des te groter de veranderingen, die – klein als ze zijn – in de omgeving plaatsvinden en die
zullen beantwoorden aan dat wat je werkelijk bent en hoe groter dus de mogelijkheid wordt
om je eigen wezen te vervullen. Het vervullen van dat wezen impliceert ook, dat we het
verleden afhandelen. Zoals ik reeds opmerkte, kunnen er – als gevolg van karma - dus banden
bestaan vak 4, 5, 6 levens geleden zelfs. Er kunnen banden ontstaan zijn in bepaalde sferen,
die op aarde eveneens tot uiting komen. Wanneer wij deze banden dus eenmaal hebben
erkend en op onze wijze en volgens ons eigen wezen erkend (dus niet zonder kritiek of zonder
verder na te denken, maar in overeenstemming met ons innerlijk, met ons denken en ons
geloof), dan hebben wij zo'n band afgehandeld, dan is die situatie opgelost en begint er iets
nieuws. Als wij dat niet doen, als we proberen te schipperen, dan blijft de situatie voortbestaan
en zal niet alleen in een volgend leven terugkeren, maar zal ook in dit leven invloed hebben. In
de eerste plaats is het zeer waarschijnlijk, dat dezelfde situatie of mogelijkheid enkele malen
ontstaat. In de tweede plaats zullen er kleine wijzigingen in de omgeving zijn gekomen en
daardoor zal de wereld minder aan het “ik” en de behoeften daarvan beantwoorden. Het
resultaat is, dat je misschien meer zorg of meer ellende krijgt of meer problemen krijgt op te
lossen.
Wij kunnen dus uit de lotsbestemming wel de conclusie trekken:

78
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

1. Elke mens bepaalt voor een groot gedeelte zijn eigen lot. Niet zozeer het totale verloop der
gebeurtenissen, als wel de betekenis, die zij voor hem hebben en zijn plaats te midden van
de gebeurtenissen.
2. Het lijkt mij toch ook wel redelijk om dan onmiddellijk te stellen: alles wat beantwoordt aan
het “ik” is lotsvervulling. Elke lotsvervulling betekent het afsluiten van een episode. Er is
maar een bepaald aantal episoden, die wij moeten doorleven, voordat wij een volmaakt
bewustzijn kunnen verkrijgen. Hoe meer episoden wij afsluiten, hoe meer wij onze
persoonlijke eigenschappen (dus ons lot) helpen verwerkelijken en hoe sneller de
bewustwording zal plaatsvinden.
Ook hier heeft de mens wel degelijk veel in eigen hand. Hij kan niet zeggen: Ik wil een
bepaald deel van mijn losbelevingen, geboren uit het verleden, eenvoudig voorbij gaan. Maar
hij kan wel zeggen: Ik neem ze met een veel grotere snelheid. Ik neem met een veel snellere
opeenvolging een groot aantal belevingen. Daardoor worden ze elk voor zich voor mij minder
belangrijk, maar ben ik ook van heel veel, dat uit het verleden stamt, af en kan ik dus op een
nieuwe basis naar een bewuster vlak overgaan.
Nu is dit onderwerp ontstaan aan de hand van een vraag over een moordenaar en zijn
slachtoffer. Men kan natuurlijk stellen: Het is het lot van de moordenaar om te moorden. Maar
dat geldt alleen, indien de moordenaar pas mens is geworden en geen voor-menselijk bestaan
heeft gekend; want dan wordt hij nog gedreven door het dierlijk element. Zijn onbeheerstheid
zal dan in een prooi-zoeken, in een verslaan van de vijand tot uiting komen. Het slachtoffer is
dan altijd de zwakkere, zoals dat volgens de natuurwet is. Maar wanneer de mens eenmaal
wat meer menselijke kwaliteiten heeft verworven gedurende 1 of 2 levens, dan zal diezelfde
mens dus niet meer voor de moord komen te staan als een gedrevene. Dan is het niet ondanks
zichzelf. Hij moet dan een beslissing nemen in verband met zijn eigen wezen. Verder kan hij er
zeker van zijn, dat de personen die hij ontmoet voor een groot gedeelte op de een of andere
wijze met zijn vorig bestaan of met zijn geestelijk bestaan in verband staan; geïncarneerd dus
in zijn nabijheid of omgekeerd, dat hij dus in hun nabijheid incarneerde. Er ontmoeten elkaar
dus voortdurend draden uit het verleden.
Twee mensen, die elkaar wildvreemd zin, ontmoeten elkaar. De moordenaar doodt de ander.
In 9 van de 10 gevallen is er ergens een connectie in het verleden. Is die er niet, dan kan ze
hier ontstaan en begint de wet van oorzaak-en-gevolg haar voor de moordenaar niet zo
aangename werking. Is het het verleden, dan blijkt ook weer dat de moordenaar kan
nadenken. Hij heeft de mogelijkheid om te zeggen: Ik dood wel of ik dood niet. En dan zal het
niet-doden waarschijnlijk niet worden een vergeven of een heengaan. Maar het kan wel
worden: een de ander niet meer met haat of met opzet doden uit eigenbelang, maar een
zoveel mogelijk de ander sparen. Wanneer dat gebeurt, heeft de moordenaar geen schuld. Ik
geef een voorbeeld;
Een mens wordt tot moordenaar, niet omdat hij een ander wilde doden, maar omdat hij een
waarschuwingsschot afvuurde uit een pistool op het ogenblik, dat iemand plotseling in de
vuurlijn liep en door zijn kogel werd getroffen. Dan is het de ander, die de band heeft. En het
gevolg kan in de materie voor die mens onaangenaam zijn, maar geestelijk behoeft dit geen
directe binding in te houden. Hier zijn twee lotslijnen elkaar voorbij gegleden en hebben voor
elkaar een compensatie betekent, zonder dat dit voor verdere levens een band betekent.
Nu kan het ook anders gaan. De man weigert te doden. Hij wordt misschien zelf gedood. Op
dat ogenblik is voor hem alles, wat met doden, met geweld te maken heeft in dit verband,
uitgewist. In zijn bewustzijn bestaat het niet meer. Hij heeft zichzelf misschien opgeofferd,
maar door deze opoffering is hij ook vrij geworden van het verleden.
Hier ziet u dus zeer vreemde situaties ontstaan; b.v. als een mens veel moorden heeft begaan
maar plotseling (men zegt dan in affect of omdat hij zacht is geworden) door een realisatie
uitboet. Hij aanvaardt dat men hem doodt, omdat hij niet meer wil doden. Hij heeft dan de
spanning van de moord (het doden) niet alleen voor één, maar voor alle slachtoffers
veranderd. Hij is anders. Zijn lotsbestemming is gewijzigd.

79
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 5 – Inwerking

Dat er een band is tussen moordenaar en slachtoffer zal duidelijk zijn. Dat die band altijd
voortkomt uit een karma is niet zeker. Dat de band echter blijft bestaan, tenzij een nieuw
evenwicht wordt bereikt, is een waarheid, waaraan niemand zich kan onttrekken. Daarom
mogen wij dus besluiten met de opmerking:
Of het nu gaat om een moord of om wat anders, wat je bent, moet je leven. Daaraan ontkom
je niet. Maar je moet het bewust leven en zo beheerst mogelijk van uit jezelf. Alleen op die
wijze kun je volgens je eigen wezen de meest juiste weg kiezen en je lotsbestemming identiek
maken met je kosmische bestemming, die je einddoel is.

EEN SPREUK

Wanhoop nooit.
Indien gij wantrouwt, wantrouw eerst uzelve.
Zoek alle vreugden, die rond u zijn,
opdat zij u tot kracht in het leven mogen worden.

80
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

ZESDE LES - INNERLIJKE WEG EN SFEER

De mens heeft in zichzelf, zoals wij meermalen hebben vastgesteld, een verbinding met alle
krachten en werelden, die er bestaan. Er is een wederkerige beïnvloeding, waaruit de mens
zekere vruchten kan plukken. Maar de mens wordt daarbij toch ook wel weer sterk gelimiteerd
door zijn bewustzijn. Wij kunnen natuurlijk het gehele bewustzijn terzijde stellen en slechts
instinctief afgaan op de waarden, die wij in onszelf beleven. Maar waar blijft dan het
belangrijkste punt: de wil, waarmee wij tenslotte toch de wisselwerking tot stand moeten
brengen en eventueel moeten richten?
De magiër (wij hebben de vorige maal reeds iets over de magie gezegd) gaat dus uit van het
standpunt, dat hij door zijn begrip of zijn kennis (de kennis van b.v. geheime namen) in staat
zal zijn om krachten als het ware te dwingen. We hebben toen duidelijk gemaakt dat ook hier
voor een groot gedeelte krachten bij te pas komen, die niet wezenlijk in die naam liggen maar
die uit het begrip, uit het bewustzijn van de magiër kunnen worden gewekt, doordat er een
harmonie ontstaat; en dat uit die harmonie dus ook met zijn wil het richten van die kracht kan
geschieden.
Nu heeft de mens niet slechts een bewustzijn, zoals dat in stoffelijke zin wordt beschouwd. Hij
heeft een innerlijk bewustzijn, dat leidt tot een bepaalde vorm van zelfkennis. Men noemt dit
wel het esoterisch of het innerlijk pad.
Dit innerlijk pad wordt over het algemeen voorgesteld als in direct verband staande met de
sferen. Men doet dit, omdat de mens zelf in de geest een groot aantal voertuigen bezit; en elk
van die voertuigen kan worden beschouwd als ongeveer harmonisch zijnde met bepaalde
werelden waarin de geest leeft.
Nu kan ik aan de hand van die voorstelling dus zeggen, dat de mens in vele werelden leeft en
dat hij zich daarvan bewust moet worden, voordat hij de kracht in de wereld kan activeren.
Maar ik kan het ook anders stellen. Ik kan zeggen, dat het niet belangrijk is in hoeverre een
bepaalde wereld of sfeer wordt bereikt, zolang die mens maar in zich een voldoende eenheid
van bewustzijn bezit. En dan wordt het noodzakelijk – althans volgens mij – om deze kwestie
van het innerlijk pad of de innerlijke weg zo rationeel mogelijk te beschouwen. Het is heel
aardig om daarover allerlei esoterische stellingen op te bouwen, maar als het erop aankomt,
dan geeft dit geen systeem. Het geeft slechts een aantal emoties en krachten weer, maar wij
kunnen daarop niet afgaan wat deze voor ons nu werkelijk betekenen. Daarom: in de innerlijke
weg komt de mens allereerst tot erkenning, dat hij bestaat uit twee waarden, die – zoals reeds
gesteld – met elkaar harmonisch moeten zijn, n.l. stof en geest. Hij komt er verder toe de
geest te zien als een tijdloze voortzetting a.h.w. van het bestaan waaraan hij zelf deel heeft,
terwijl de stof wordt gezien als de manifestatie van dit wezen in beperkte tijd.
Heeft hij dit punt eenmaal bereikt, dan dus niet alleen maar zoeken naar de samenhang die
bestaat tussen de geest en de stof, maar ook naar het wezen van die geest. In sommige
gevallen houdt hij zich bezig met het ontleden van alle mogelijke voorgeschiedenissen, welke
in de geest zijn vastgelegd. In andere gevallen denkt hij na over de volbrenging van de taak,
die dan weer andere fasen en incarnaties met zich zouden moeten meebrengen.
In de praktijk helpt dat echter niet. Per slot van rekening: spreken over de oogst van het jaar
2000 betekent niet dat wij de honger van vandaag kunnen stillen; en weten dat de oogst in
1640 ook is mislukt helpt ons niet over onze verliezen van heden heen. Wij moeten dus het
heden bereiken. Het heden wordt beschouwd te zijn de samenvatting van alle waarden, maar
geuit in overeenstemming met de huidige fase van de grote taak ofwel zijnde in
overeenstemming met de mogelijkheden van vandaag.
En daarom zult u met dit pad nooit verder komen, indien u de mogelijkheden van vandaag
buiten beschouwing laat. Stel het eenvoudig:

81
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

1. Ik moet weten wat ik ben en zo reëel mogelijk het terzijde stellen van allerhande
opvattingen, die niet mijn eigene zijn en een erkennen ook van die delen van wezen die
eigenlijk minder prettig zijn, zijn noodzakelijk. Dit gaat dus over het zuiver stoffelijke.
2. Ik dien te beseffen, hoe in deze onvolmaakte eigenschappen een kracht werkzaam is, die
daaraan een andere betekenis wil geven.
3. Ik moet beseffen, welke betekenis ik aan mijn leven wil geven.
Heb ik deze drie dingen gedaan, dan heb ik de eerste belangrijke schrede op het innerlijk pad
gezet; ik heb mij n.l. gerealiseerd;
1. Wat de geest voor mij in de stof is.
2. In hoeverre die geest al of niet correspondeert met datgene, wat ik stoffelijk graag zou
willen zijn.
3. Hoe ik dus mijn denken en streven moet richten om mij van dat innerlijk “ik” meer bewust
te worden.
Hebt u dit gedaan, dan ontstaat er een toestand, waarin u zeer gevoelig bent voor alle
beïnvloedingen van andere werelden. Er is n.l. een zekere evenwichtigheid ontstaan tussen
stof en geest; en – zoals u zich uit vorige lessen zult herinneren – betekent dit, dat de geest
dus gemakkelijker toegang tot de mens heeft.
Deze beïnvloedingen zullen de mens er vaak toe brengen te zoeken naar een Meester, een
leider of maar een speciale procedure zodra dit gebeurt, is het evenwicht verstoord en komt er
ten dele een waanbegrip in plaats van de werkelijkheid. Wij moeten dus niet afgaan alleen op
de Meester of op wat anders, maar wij moeten ons gaan realiseren wat er in ons leeft. En dan
komen wij tot de realisatie dat er in ons een groot aantal eigenschappen bestaan, die niet
meer kunnen worden uitgedrukt in zuiver stoffelijke waarden.
Wij kennen b.v. innerlijke gevoelens, die wij eerder met een kleur of een symbool omschrijven
dan met een redelijke verklaring. Wij komen dan tot de conclusie dat er in ons perioden van
neerslachtigheid maar ook van grote vreugde zijn, die direct in verband schijnen te staan niet
met de uiterlijke condities maar met dit innerlijk wezen.
De tweede taak is nu te beseffen, welke krachten – of zo u wilt: kleuren of symbolen – het
best passen bij het “ik”. Door dit te weten hebt u n.l. de basis gevonden (het sleutelbegrip),
waarmee u dus uw leven kunt regelen; want aan de kleur of aan het symbool zal de daad
zoveel mogelijk moeten beantwoorden. Hoe groter het aantal daden, dat beantwoordt aan
hetgeen ik in mij als juist of noodzakelijk gevoel en wat dus in overeenstemming is met de
symbolen of de kleuren, waarmee ik deze innerlijke gesteldheid aanduid, hoe sterker ik mij
bewust zal worden van delen van mijn wezen, die in een sfeer leven.
Die sferen zijn werelden op zichzelf. De mens, die het innerlijk pad volgt, zal niet willen blijven
stilstaan bij elke sfeer afzonderlijk. Hij zegt: Het is maar een verschijnsel, ik moet verder.
Degenen echter, die zich bezighouden – zoals wij dit doen – met de werkingen, die er kunnen
bestaan uit de geest naar de stof en omgekeerd, zullen wel moeten blijven stilstaan. Want de
sfeer is in zichzelf – en dat mogen wij nooit vergeten – een aantal wetten. Die wetten zijn niet
allemaal uit de kosmos geboren, zij zijn voor een groot gedeelte geschapen door degenen, die
in zo'n wereld samenleven. Het zijn de beperkingen – ook van denken – die daar door iedereen
worden aanvaard. Het zijn de taken, die iedereen daar als juist beseft; en dus ook de
verwerping van taken, die men daar niet juist of niet mogelijk acht. De gehele
krachtsverhouding van zo'n sfeer wordt dus uitgedrukt in haar wetmatigheden.
Op het ogenblik, dat ik mij langs het innerlijk pad bewust word van een bepaalde sfeer en haar
niet slechts beschouw als een bereikte fase, maar mij haar wetten tracht te realiseren, ga ik
begrepen wat zij mij eigenlijk te vertellen heeft. En dan ontstaat de vreemde situatie dat zelfs
in het stoffelijk bewustzijn – al kan dit nooit rationeel worden bevestigd – een kennis van
wetten aanwezig is en dat een groot gedeelte van die wetten in eigen wereld hanteerbaar is.

82
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

Dat is belangrijk. Want als die wetten in mijn eigen wereld hanteerbaar zijn, kan ik dus a.h.w.
de toestanden en de regels van een sfeer op aarde herscheppen; en wanneer ik dat doe,
ontstaat er vanzelf een soort resonans. Er is wat men wel harmonie pleegt te noemen, een
overeenstemming van waarden; en in elke overeenstemming van waarden zal alles, wat er in
een hogere sfeer gebeurt, in een lagere sfeer worden weerkaatst en omgekeerd.
Natuurlijk kunnen wij daarbij de opmerking maken, dat de krachtsverhoudingen niet altijd één
op één zijn. Er zijn heel veel verschillende maatstaven voor, maar dat is op zichzelf niet
belangrijk. We hebben nu door ons streven langs het innerlijk pad bereikt, dat een bepaalde
sfeer voor ons toegankelijk wordt en dat door de kennis van de toestanden en wetten, die daar
bestaan, de krachten van die sfeer op aarde a.h.w. kunnen worden geopenbaard. Die
openbaring zal altijd plaatsvinden binnen hetzelfde kader, waarin de resonans ontstaat. Dus
als bepaalde handelingen, gedachten of symbolen de resonance-sfeer vormen, zodat ze daar in
die sfeer wordt uitgedrukt en de wisselwerking optreedt, dan moeten wij ook verwachten dat
de resultaten of krachten kenbaar worden op datzelfde vlak.
Het is dus niet mogelijk nu eens te zeggen: “Ik ga innerlijk stijgen, totdat ik een sfeer van licht
heb. Die lichte sfeer ga ik mij eens realiseren, want ik ken de wetten en ik ga op een zeer
beperkte plaats en weg die sfeer een resonance-vlak verschaffen, de kracht wordt daar
kenbaar en nu zal in de hele wereld die kracht kenbaar zijn.” Dat is niet waar, ze is alleen daar
kenbaar, waar de resonans is. Van daar uit kan ze dus wel gericht worden. Ze kan optreden
onder invloed van geconcentreerde gedachten. Ze kan worden vastgelegd in stoffelijke
voorwerpen. Dat is allemaal waar, maar de eerste en de meest directe werking blijft beperkt
tot het vlak, waar de resonance optreedt.
Nu wij dit hebben gesteld, moeten wij natuurlijk nagaan hoeveel sferen een mens
normalerwijze kan bereiken met het innerlijk pad. Nu zijn er altijd uitzonderingen. Wat ik hier
ga zeggen, is geen vaste regel. Maar de ervaring leert ons dat degenen, die op aarde leven,
over het algemeen hun bewustzijn wel zodanig kunnen verhogen door intense oefeningen en
streven, dat zij ongeveer drie volgende sferen of vlakken leren kennen. En dat wil dus zeggen,
dat ze een vormkennende wereld of verscheidene vormkennende werelden ervaren en
daarmee kunnen werken; dat zij daarnaast tenminste één maar vaak ook twee werelden
kunnen bereiken, waarin trillingen van hoger gehalte optreden en wij kunnen spreken van
licht, vooral van kleur en ook wel van iets, dat wij geluid of kosmische Klank noemen.
Wanneer ik hogere sferen bereik, dan moet ik rekening ermee houden dat daar alles van uit
een stoffelijk besef vormlozer is. Hoe hoger het “ik” langs het innerlijk pad dus uitgrijpt naar
een andere wereld, hoe moeilijker het zal zijn om het totaal van de regels en werkingen, die
daarin bestaan, nu zo te beseffen dat u ze stoffelijk kunt toepassen.
U zult begrepen, dat ook grote Meesters en grote Krachten zich daarmee hebben
beziggehouden en dat ze hebben getracht dit gebrek aan realisatievermogen op de een of
andere wijze op te heffen. Wij vinden dan ook een groot aantal voorstellingen, die bij de mens
meestal als leerstuk bekend zijn, maar die in feite waren bedoeld om de mens een begrip te
geven dat de verschillen van wet en regel overbrugt. Ik hoop niet, dat men mij kwalijk neemt,
dat ik een poging waag ook deze Krachten te ontrafelen, ofschoon ze in veler ogen zeer heilig
zullen zijn.
Wij kennen het begrip: de Christusgeest. En wij weten op aarde allemaal: het is de goddelijke
Liefde, het is een goddelijke eigenschap, die sommigen in Jezus zien gepersonifieerd en
waarvan anderen beseffen, dat Jezus één van de dragers, één van de openbaringen ervan op
aarde was. Maar een dergelijk begrip is zo alomvattend, dat je je het eigenlijk niet kunt
realiseren. Het is een mooi woord: de Christusgeest. Maar wat is die Christusgeest? Een
alomvattende liefde. Ja. Maar wat betekent die liefde? Kent ze dan geen grenzen? En wat zijn
de regels van die liefde? Heeft ze bepaalde wetten aan de mens te geven? Klaarblijkelijk
eigenlijk ook niet. De beste definitie, die wij op aarde vinden is nog steeds: de
gelijkwaardigheid van allen; dus: heb uw naaste lief gelijk uzelve. De erkenning van God in de
ander en het beminnen van de ander om de God, Die Zich in hem manifesteert.

83
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

Dat zijn heel mooie frasen. Maar wanneer we nu die Christusgeest zien in haar uitwerking, dan
is zij eigenlijk als regel, als wet of als begrip voor de mens geworden niet meer God of
goddelijke Kracht maar een methode om een innerlijke harmonie te vinden, die op geen
andere wijze kan worden gevonden: Let wel, ik zeg dus niet dat de Christusgeest niet in de
Vader bestaat, maar ik stel alleen, dat ze een bepaalde functie heeft; en dat die functie voor
ons belangrijk kan zijn, juist in deze beschouwing. Want op het ogenblik, dat ik alles bemin zal
ik alles aanvaarden.
En dat is het eerste belangrijke punt. De liefde redeneert niet, ze ondergaat, ze aanvaardt; ze
verwerkt in zichzelf. En wanneer die liefde persoonlijk is of sterk gericht, dan zal ze andere
dingen afwijzen. Maar wanneer ze kosmisch wordt gericht, dan zal ze alle dingen kunnen
aanvaarden, behalve misschien datgene, wat het “ik” aantast of waarmede het “ik” geen
contact heeft.
Ga ik nu naar een bepaalde sfeer toe, dan zal mijn neiging om die sfeer als uit God (dus
gelijkwaardig als naaste) te beschouwen het voor mij mogelijk maken mij met die sfeer te
assimileren, zonder dat daarvoor eerst een volledige waarneming en begrip of zelfs een
volledige kennis van regels en wetten noodzakelijk is. Ik ga op in de sfeer. En dat wordt ook
niet beperkt tot een bepaalde sfeer. Want overal waar ik kan aanvaarden, dat in het andere
het Goddelijke net zo goed aanwezig is als in mij, heb ik automatisch de harmonie. En nu het
vreemde: Omdat deze aanvaarding een grondregel is van elke sfeer (want elke sfeer bestaat
krachtens de wederkerige aanvaarding van degenen, die daar leven), heb ik meteen het
grootste vlak van resonance gevonden, waardoor alle voor mij bereikbare sferen onmiddellijk
kunnen worden gemanifesteerd of geuit.
De Boeddha doet het enigszins anders en zegt: de onthechting. En ook die onthechting, die
toestand van absolute ongebondenheid heeft weer bepaalde voordelen.
Wanneer ik in een sfeer kom en ik houd mij aan mijn eigen regels, dan zal ik die sfeer niet
kunnen aanvaarden. Heb ik geen eigen banden, dan blijf ik mijzelf en aanvaard toch alle
dingen. Dus hier ligt de aanvaarding op een enigszins ander vlak. Ze wordt uit een andere
toerstand, een ander streven geboren, maar haar resultaat is gelijk. En daarom moeten wij
dus ook stellen, dat het innerlijk pad nimmer alleen een redelijk pad kan zijn, willen wij goede
resultaten hebben. Wij moeten juist resultaten hebben door de sfeer eigenlijk te ondergaan, te
aanvaarden, te beleven en te verwerken. Op het ogenblik, dat dit gebeurt, kunnen wij die
kracht op aarde tot uiting brengen.
Misschien kunt u het volgende eveneens aanvaarden. Gezien het feit, dat de doorsnee-mens
zich redelijk niet bewust is van zijn contacten in de sferen, zal hij – ook als hij leeft uit het
beginsel van de kosmische liefde of van de absolute onthechting – nooit met zekerheid weten
op welke wijze hij de meest juiste resonance schept. Hij krijgt daarvoor in de plaats de
onderbewuste neiging, de ingeving, de impuls. Nu is het heel moeilijk hier een onderscheid te
maken tussen de natuurlijke drangverschijnselen en impulsen en de impulsen, welke op deze
wijze tot stand komen. Wanneer wij echter proberen een bepaald geestelijk doel na te streven
of een bepaalde werking uit de sferen tot stand willen brengen op aarde, terwijl wij tevens ons
innerlijk trachten te verdiepen, dan blijkt dat wij ergens een reactie krijgen; de behoefte om te
handelen, te spreken of om een verandering te brengen en dan is in 9 van de 10 gevallen die
neiging zeer sterk verwant aan het vlak van resonans, dat wij nodig hebben. Zo treedt op een
gegeven ogenblik de impuls van de mens dus op als middel tot aanvulling van zijn onvolledig
bewustzijn.
Nu hebben wij hiermede het innerlijk pad en de sferen bezien. We moeten echter nog een stap
verdergaan, want zelfs als u het innerlijk pad geheel bewust kunt gaan, wordt u toch nog weer
geconfronteerd met het feit, dat er een groot aantal verschillende krachten in het Al bestaan
en dat deze krachten uit een menselijk standpunt soms zelfs met elkaar in strijd zijn. Met de
erkenning van de hoge, bijna goddelijke oorsprong van die krachten gaan wij ons dan
afvragen, waarom zij tegengesteld zijn. Dit kan worden verklaard door de kosmische wetten in
herinnering te brengen.

84
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

Er is een wet van evenwicht. Wanneer er ergens een kracht is, die alleen licht produceert,
moet er ergens een kracht zijn, die alleen duister produceert. Want slechts zo is het evenwicht
en is de uiting mogelijk. Als ik dus een kracht heb, die alleen wijsheid voortbrengt, dan zal er
ook een kracht moeten zijn, die alleen dwaasheid voortbrengt. Wanneer er een kracht is, die
vruchtbaarheid voortbrengt, dan moet er een kracht zijn, die aan onvruchtbaarheid is gewijd.
Is er een kracht, die leven schept, dan zal er een kracht moeten zijn, die dood schept, dus
verandering van leven of ondergang van leven.
Dit op zichzelf wat moeilijk concept betekent alweer, dat wij niet kunnen oordelen. Wij kunnen
geen oordeel hebben omtrent de krachten, die wij in de kosmos ontmoeten. En al datgene,
waarmee wij langs de innerlijke weg in contact zouden komen, is dus niet uit te drukken als
goed of niet goed, als goddelijk of demonisch. Het is slechts uit te drukken als voor ons
deugdelijk of voor ons niet deugdelijk. Doen wij dit echter, dan blijkt dat ons wezen altijd weer
juist in die esoterische bewustwording een zekere richting kiest. Dit wordt dan in vele leringen
verklaard door te zeggen: Men behoort onder één van de Heren van Licht, Wijsheid, Kracht,
Liefde enz. In feite zou men kunnen zeggen: Het is als een regenboog; het goddelijk Licht is
gebroken in vele kleuren en een mens behoort onder een bepaalde kleur.
We kunnen zelfs nog verdergaan. Want indien je in je geestelijk bestaan niet definitief aan zo'n
Heer bent gebonden en je incarneert, dan zou je de keuze van incarnatie ook nog kunnen
vergelijken met het kiezen tussen een aantal deuren van verschillende kleuren; dus dat je een
stoffelijk leven nog eens in het bijzonder stelt onder een bepaalde Kracht of Heerser. Dit
beseffende, zul je je in de stof dus eerst moeten afvragen: Welke Kracht beheerst mij? Moeilijk
wordt dit, omdat een ieder de neiging heeft om wit of goud als het beste te beschouwen en te
zeggen: Daar wil ik bij horen. Maar u kunt wel allemaal koning of koningin willen zijn en ook
dat is niet mogelijk. Zoek dus naar de Kracht – of ze nu erg licht of erg donker is volgens uw
idee – waar u bij hoort. Ergens is er een Heerser, die op uw leven een bijzondere invloed
heeft. Die Heerser wordt in elke sfeer vertegenwoordigd; hij heeft dus in alle werelden en in
alle bewustzijnsmogelijkheden zijn representanten.
Wanneer u tot een wisselwerking met die geest wilt komen (wanneer het gaat over begrippen
als het opvangen van impulsen of misschien het uitdrukken van krachten), dan zult u dit in de
praktijk het best kunnen doen met alle krachten, die onder eenzelfde Heerser staan. Verwar
dit alstublieft niet met een sterrenbeeld, dat heeft er niets mee te maken. Het sterrenbeeld
heeft met de structuur van het lichaam te maken.
Die kracht zullen we overigens moeilijk kunnen omschrijven. Wij kunnen niet precies zeggen:
Ik behoor onder een Heer en diens licht is indigoblauw, zijn uitwerking is er één van wijsheid
maar ook weer van filosofie. Dat klinkt allemaal mooi, maar dat weet je nooit zeker. Je voelt
echter in jezelf een verbondenheid. Je hebt voorkeuren, die – zodra ze niet door lichamelijke
waarden worden bepaald – steeds in één richting gaan; je zoekt je belevingen altijd in een
bepaalde richting; in je gedachten zijn bepaalde waarden van het leven veel belangrijker dan
andere en dat is dus de indicatie van de Heerser, waaronder je behoort. Dat maakt het ons
nog gemakkelijker om een harmonie met de sferen te scheppen op de juiste manier, want nu
gaat ons innerlijk wezen, dat zijn ik-bewustzijn dus heeft getracht te definiëren, inderdaad
naar een hogere sfeer, misschien mede geleid door die Christusgeest, dit liefde-principe, dat in
praktisch alle sferen geldend is. Het komt daar en men weet nu: ik heb niet alleen te maken
met de regels en de wetten van die sfeer, maar om een resultaat te krijgen zal ik in die sfeer
dat deel moeten beroeren, wat in overeenstemming is met de Meester, die mij ook in de stof
beheerst.
Wanneer ik dan die harmonie vind, doordat ik beantwoord aan hetgeen in mijn leven (dus ook
in het materiele leven) voortdurend hoofdzakelijk mijn mentale wereld beheerst, zal ik dus
altijd weer die Heer geldend maken voor mijn bewustwording en onder zijn auspiciën a.h.w.
zal een grotere wisselwerking tussen sfeer en mens worden bereikt. Er is dan wel degelijk
sprake van een wederkerige beïnvloeding, want alles wat u op deze wijze doet, heeft dus ook
zijn oorzaak-en-gevolgwerking in de sfeer, waarmee u werkt. Omgekeerd: al hetgeen in de
sfeer tot stand komt, heeft voor u een oorzaak-en-gevolg-werking in de stof. Maar voor ons is
het een kwestie geworden van een afzien van een al te verstandelijke ontleding en het

85
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

daarvoor in de plaats stellen van een zelferkenning, die ook is gebaseerd op datgene wat
eigenlijk het “ik” beheerst. Dit gaat zover, dat zelfs de voorkeur voor kleuren, voor gerechten,
voor handelingen, voor de manier van kleden, voor lectuur, voor gesprekken enz. eigenlijk een
zekere tendens vertoont. Hier blijkt dus, dat de mens alleen door het ontleden van wat in zijn
gedachteleven een zo grote rol speelt en wat zijn voorkeur dus steeds bepaalt vaak tegen het
stoffelijke in, vindt met welke kracht hij moet werken.
En nu moet u er ook niet over oordelen. Soms denk je: Die kracht is toch eigenlijk niet
honderd procent goed, want waarom, zou ik anders zo in conflict komen met mijn wereld? Dat
heeft er niets mee te maken.
Want uw wereld, dat is uw wezen, maar de Heer, waaronder u leeft; d.w.z. de kosmische
Kracht die op dit ogenblik bijzonder vormend op uw persoonlijkheid inwerkt, heeft niet te
maken met uw stoffelijk beleven, hij heeft te maken met de vorming van geheel uw wezen en
als zodanig is zijn vormende werking steeds kenbaar in de impulsen, die hij in u wekt. Want u
bent dan met die Kracht (die Heer) harmonisch; en alles, wat deze Heer of deze Kracht
uitstraalt, wordt in u als een behoefte, een verlangen, een bereiking e.d. kenbaar. Als u dit nu
beseft, komen wij weer tot een volgend punt.
Wij hebben nu de kosmische Heren erbij gehaald. Maar kunnen wij dan een systeem
ontwerpen, waarmee de wisselwerking tussen de sferen van ons standpunt uit helemaal
bewust kan worden geregeld? Het antwoord is: neen. Er bestaat geen enkel redelijk systeem,
zelfs niet indien men alle waarden eerst aanneemt (dus niet eens bewijst), waarmee men kan
komen tot een vaststelling van eigen harmonische waarden. Er bestaat wel een procedure.
De procedure is het mediteren; het is de innerlijke concentratie, die dan echter moet voeren
tot handeling. Wanneer u n.l. mediteert of werkt, dan stelt u zich – of u wilt of niet – wel zeer
in het bijzonder in op de kracht, die u beheerst. Een magiër weet dat, want die zegt dat
iemand die werkt uit de waarden van het blauwe licht nooit een bezwering moet uitspreken uit
het rode licht, want dan krijgt hij ongelukken. Dus: een bepaalde vorm van bezwering is alleen
maar geldig voor een bepaald soort magiër. En zo is het bij ons eigenlijk ook. Wij moeten dus
eerlijk toegeven: Wij zijn beperkt, wij hebben geen systeem, wij mediteren. Door die meditatie
onderwerpen wij ons sterker dan tevoren aan de invloed van onze Heer of Heerser. Door deze
invloed wordt zijn kracht in ons duidelijker.
Wij zullen verder, wanneer wij proberen ons bewust te worden van de geest die in ons leeft
(als wij in de stof zijn tenminste), de sferen vinden; maar in die sferen wederom de plaatsen,
waar ook die Heer invloed heeft. Wij staan niet meer verdoold, we hebben een vaste leídsnoer,
een vaste verbinding, die ons door alle sferen heen in contact houdt met de stof en met het
Hoogste. En op die manier wordt dus de wisselwerking niet alleen sneller en duidelijker, maar
zo wordt bovendien – en dat is wel heel erg belangrijk – ook praktisch meer bruikbaar.
Nu zult u op een gegeven ogenblik toch wel moeten ontdekken, dat alleen meditatie of het
werken alleen met gedachtekracht niet voldoende is. Er zijn ergens belemmeringen. Soms
liggen ze in uw lichaam; en dan betekent dit, dat u uw lichaam zult moeten trainen, dat u het
lichaam zult moeten aanpassen. In andere gevallen blijkt het, dat uw emotionele status niet
zodanig is, dat u kunt beantwoorden aan hetgeen geestelijk in u leeft. En dan moet u een weg
zoeken, waardoor het wel mogelijk is. Dat is b.v. de oorzaak van de zelfkwelling, die wij bij
sommige groepen van fakirs vinden. Zij proberen niet alleen tot een lichaamsbeheersing te
komen, maar ze proberen ook bepaalde emoties of gevoelens om te zetten. En wanneer zo'n
fakir de nagels door zijn hand laat groeien, dan doet hij dat niet alleen ter ere van de goden,
maar vooral omdat hij daarmee voor zichzelf een permanent aanrakingspunt krijgt, dat dus
voor hem past en hij zo van uit de stof – en niet alleen uit een tijdelijk geïsoleerd zijn – kan
opgaan en de wijsheid, het begrip, de macht, die uit de sferen te zijner beschikking zijn,
onmiddellijk kan uitdragen.
Wij hebben nu over deze Heren gesproken, maar wij moeten nog verder; want de innerlijke
weg reikt – zoals men zegt – van het begin tot het einde, maar voor de mens in de stof tot het
hoogste Licht. En die Meesters, de Heren waarover wij spraken, deze kosmische Krachten, die

86
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

het leven beïnvloeden en op de ontwikkeling daarvan gedurende een zekere periode een grote
invloed hebben, zijn tenslotte niet het hoogste doel. Er zijn nog hogere Krachten.
Deze krachten worden voor ons moeilijk te onderscheiden, want ze zijn schijnbaar identiek. Ze
hebben allen een vorm van wit licht en gezamenlijk worden ze dan ook meestal besproken als
het verblindende Licht. De grote wijsgeren echter hebben daarvoor een andere naam
gevonden. Zij noemen het de Zeven Zonnen. Het is een geometrische structuur – als men dat
wil weergeven – waarin zeven gelijkwaardige Krachten van Licht de basis vormen van een
soort trechter, waar in het midden een niet-lichtend punt zit (dus meer achterin), dat met alle
zeven is verbonden en de krachtbron is van alle zeven Zonnen.
Nu kunnen wij weer niet zeggen; dat wij tot dat laatste punt doordringen; dat is allemaal
theorie en toekomst: Maar met één van de zeven Zonnen staan wij wel in verbinding. Want
onze Meesters ontlenen tenslotte ook weer hun kracht aan een licht, een Heer van een kleur.
De Heer van die kleur onttrekt zijn kracht weer aan een geestelijke Zon en die geestelijke Zon
onttrekt zijn kracht uit het Middelpunt. Zodra ik volledig ben ingesteld op de kleur (dus op de
Heer van Licht, Wijsheid enz., waaronder ik in deze fase van mijn bestaan en taakvervulling
ressorteer), dan kan ik in een volledige harmonie met deze een onmiddellijk goddelijke Kracht
– althans van uit ons standpunt hier – bereiken; dus één van de zeven Zonnen. Ik heb dan
nog geen contact met de volledige Godheid, maar ik heb alleen deel aan één van Zijn
openbaringen. Wanneer men op aarde dus spreekt over de Christusgeest, dan spreekt men
indirect over één van die zeven Zonnen.
Nu weet ik wel dat die zeven Zonnen weer worden gegroepeerd tot een driehoek; en dat zegt
men: dat zijn de drie brandpunten, dat is de drie-eenheid. Maar wat hebben wij daaraan? Het
is een mooi beeld. Of je je God nu voorstelt als een cirkel of een driehoek, dat maakt niets uit.
Je moet ergens een resonans vinden, je moet harmonie vinden. Nu geldt voor elk contact met
de zeven Zonnen:
Op het ogenblik, dat ik het bewustzijn van stoffelijk en geestelijk wezen verlies, zonder daarbij
ook het vermogen tot ervaren te verliezen, onderga ik een direct goddelijke Kracht. En dat is
nu voor de wisselwerking tussen sfeer en wereld heel erg belangrijk, want nu is het innerlijk
pad voor mij niet meer geworden een methode, waarmee ik van sfeer tot sfeer kan stijgen,
daar de directe krachtlijn, waarmee ik in elke sfeer volgens de daar heersende wetten kan
werken. Degene, die dit hoogste Licht of Bewustzijn bereikt, kan in een sfeer optreden – ook al
leeft hij op aarde – krachtens dit licht als heerser, dus als vorst of als leraar; en als zodanig
kan hij a.h.w. bij decreet bepalen wat allen, die met hem harmonisch zijn, zullen doen in die
sfeer. Op het ogenblik, dat de mens deze grootgoddelijke Kracht dus in zich beseft (ook al is
ze niet de totale Godheid ) is hij in elke sfeer, waar hij bewust kan en wil optreden, meester en
kan bepalen op welke wijze deze sfeer de aarde ervaart (het vlak van resonans ligt niet meer
op aarde maar in de sfeer) en welke krachten uit de sfeer op aarde zullen worden
geopenbaard.
U zult begrijpen, dat van deze methode hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt door b.v. de
Groot-Meesters van de Witte Broederschap. U hebt allen wel eens gehoord van de
Wesak-feesten, die op het ogenblik overigens niet meer in de Wesak-vallei worden gehouden.
Daarbij zult u allen wel gehoord hebben van de ster, die niet alleen een structuur is, een
opstelling van de aanwezigen, maar ook nog eens a.h.w. wordt gedupliceerd boven het altaar.
En dat altaar wordt dan uitgedrukt als een kleine vierhoek met daarvoor de celebranten en een
brandpunt van een straal van licht. Die voorstelling is natuurlijk wel een beetje geïdealiseerd.
Maar wat geeft ze weer? Precies datgene wat ik u hier vertel.
Bij de Wesak is het niet alleen zo, dat het Hoogste zich manifesteert op aarde, maar dat het
bewustzijn van de volledig ingewijden zich verheft tot één van die lichtende Krachten en van
daaruit alle sferen activeert, opdat zij kenbaar worden. Daaraan ontleent de Witte
Broederschap dus zo'n grote kracht.
Nu zullen wij dat wel niet kunnen doen, maar het is goed dat we weten dat het bestaat, want
anders vragen we ons af: Hoe komt het dan dat een Witte Broederschap of deze of gene
groepering wel een direct contact heeft met het Hoogste en een andere niet? Nu weet u dus

87
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

dat het Goddelijke overal vertegenwoordigd is, maar dat men aan de hand van de Heer,
waaronder men staat, kan stijgen tot het goddelijk Lichten uit dit Licht, dus een directe
verwerkelijking krijgt.
Zodra de geest van de mens zich kan verheffen tot het contact met het Goddelijke, is zijn
absolute heerschappij tot in het stoffelijke kenbaar. Hij wordt daarbij alleen nog beheerst door
de beperkingen – dat moeten wij wel even onthouden – van de Heer langs wiens weg hij het
Hoogste benadert.
Ik heb nu geprobeerd dit alles zo eenvoudig en begrijpelijk mogelijk uit te drukken. Wij hebben
te maken met een groot aantal kosmische verhoudingen en krachten, waarin de mens soms
een onbelangrijk punt in de massa is, maar door zijn geestelijk bewustzijn kan worden tot het
directe contact. Hier blijkt dus ook iets anders en daarop wil ik uw aandacht vestigen.
Op het ogenblik, dat het ware “ik” zich verheft tot een hogere Kracht, kan het niet meer
worden beschouwd te behoren tot de menselijke wereld, ook al heeft het een menselijk
voertuig. Het menselijk voertuig is dan slechts het brandpunt van een hoger bewustzijn. Dit
geldt voor incidenteel bereikte hogere contacten, voor bewust in bepaalde perioden bereikte
hogere contacten, het geldt echter ook voor iemand, die het werkelijk hoogste contact heeft
bereikt en uit dit hoogste contact zijn aards leven blijft voortzetten als een taak.
Hier heeft u dus weer een verklaring voor Jezus, die een dergelijk contact heeft. Wij zeggen:
Hij is de drager van de Christusgeest. Dat is waar, omdat hij een kosmisch Principe draagt.
Maar hij was niet meer alleen een gewoon mens. Hij was iets meer; en dat “iets meer” ligt niet
in het feit dat hij geen méns was, maar dat zijn bewustzijn die hogere Kracht zo kon aanboren
en praktisch voortdurend, dat Jezus op aarde het verlengstuk ervan was, en alleen tussen de
taken door keerde Jezus dan terug tot het volledig mens-zijn.
Het is natuurlijk moeilijk om u dat allemaal voor te stellen en u moet niet denken, dat het voor
u gemakkelijk te bereiken is. Maar u hebt uw eigen weg en uw mogelijkheden. Ge hebt uw
eigen innerlijk pad. Zolang u dat innerlijk pad wilt gaan aan de hand van zuiver theorieën,
herboeken, systemen en structuren, zult u ontdekken dat het uitermate moeilijk wordt. U kunt
een beperkte wisselwerking tussen stof en geest wel degelijk tot stand brengen, maar deze
werkelijk hogere contacten, dit bereiken van grote en volledige krachten is u niet mogelijk. De
weg, die u daartoe kunt volgen, heb ik u reeds omschreven. Hij ligt in het erkennen van uw
wezen maar ook van de voorkeuren, die daarin leven; dus de gerichtheid die daarin bestaat.
En daarom mag ik hier misschien een regel stellen, waarvoor men wel wat schichtig zal zijn,
maar die toch volledig waar is:
Zolang gij voor uzelf overtuigd zijt, dat iets deel is van uw wezen, noodzakelijk of
onvermijdelijk is voor uw wezen, bestrijd het niet, maar tracht het goede erin te kennen, opdat
het essentiële, zelfs reeds bij de overdenking, tot uiting gaat komen via uw wezen, zodat u een
resonans vindt met hogere Krachten en andere wereld.
Probeer niet naar een andere wereld te gaan en daar uw wensen voor te leggen. Probeer in
uzelf een bewustzijn te bereiken, waardoor ge het gevoel krijgt dat ge een contact hebt met
een andere wereld en druk dan a.h.w. volledig menselijk uit wat uw doel is. Ge zult ontdekken,
dat op die manier u duidelijk wordt wat de aardse condities zijn voor de wisselwerking.
Ge zult ontdekken dat die soms heel algemeen zijn; misschien slechts een
gedachteconcentratie, soms zeer nauwkeurig omschreven, maar ze leven in uw wezen.
En dan ten laatste nog dit en dan ben ik klaar met dit onderwerp:
Onthoud, dat alle Groot-Krachten, Groot-Meesters en Groot-Leraren, onverschillig hoe ze zijn,
waarvandaan ze komen en waarheen ze gaan, voor de mensen tevens de manifestatie van een
bepaalde Kracht zijn. Ze brengen nooit alleen een lering. Ze brengen altijd een weg, dus een
methode. Deze methode is nooit door iedereen te volgen, maar alleen door degenen, die onder
dezelfde Heer ressorteren. Zoek dus wanneer u een bepaalde leer wilt volgen eerst uw innerlijk
na en vraag u af, of de grondleer, de principiële grondregel daarvan, voor u wel aanvaardbaar
is; of ze past bij uw wezen en of u haar tot uitdrukking kunt brengen. Zo alleen kunt ge vinden

88
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

welke grote leringen op aarde ook voor u zijn gegeven en op welke wijze u die kunt
verwerkelijken.

DE ZON
Wanneer de zon aan de hemel van de aarde staat, zo is zij met haar stralen een
leven-gevende kracht van een verschrikkelijke sterkte, die ook kan doden. Daarom is deze zon
nimmer alleen een goedertieren kracht geweest, maar eerder een scheppende Godheid, die
zeer grote krachten gebruikt en die voortbrengt of doodt naar eigen welbehagen.
Dat deze voorstelling in de mensheid zo sterk leeft en dat de rijzende zon heel vaak het
symbool is geweest van de goddelijke Kracht, die naar het hoogste punt van een hemel klimt,
vloeit voort uit een bewust of onbewust erkennen van het wezen zelve van de zon.
Als ik u zeg, dat er leven is op de zon, dan zult ge glimlachen, want mensen kunnen zich dit
niet voorstellen, dat in die baaierd van gloed, in die voortdurende wisseling van materie tot
gas en van gas tot materie er ook leven kan bestaan. En toch zult ge de zon kunnen
vergelijken met een overigens betrekkelijk kleine planeet van bijzondere structuur en materie.
In haar leeft de grote Zonnegeest, de entiteit, die kan worden beschouwd als vader en moeder
van alle planeten van uw eigen zonnestelsel. De geest is ook ouder en wijzer dan die, welke in
de planeten wonen. Zij regeert hen en bepaalt zelfs voor een groot gedeelte de wijze, waarop
de andere planeetgeesten (dus de andere geesten in het zonnestelsel) hun ontwikkeling
volbrengen. Vandaar dat wij over het algemeen spreken van een god en van de planeten als
zijn onmiddellijke dienaren, die dan als eigen godheid of ziel de Elohim hebben.
Deze stelling is natuurlijk zeer betrekkelijk. Want wie kan zich een levend organisme
voorstellen voor wie de tijd, die voor u vele eeuwen in beslag neemt, minder is dan een uur?
Wie kan zich een entiteit voorstellen, voor wie het spuien van vulkanen, het beven van
continenten niet meer is dan voor u een u eenvoudig iets bewegen in de slaap? Toch zijn deze
krachten zo groot. En de zon als heersende kracht bepaalt dus niet alleen maar het ontstaan
van leven, de bloei en de mogelijkheid van verschillende processen op de planeten en wel in
verband daarmee t.a.v. afstand en verhouding, maar zij bepaalt vooral ook hun geaardheid,
hun activiteit.
De mens in noordelijke streken ziet de zon altijd als iets, dat met vreugde moet worden
verbeid. Als ik mij niet vergis, werd in uw streken de zonnegod Balder vereerd. Balder, die
terugkeerde uit de onderwereld en een blinde god was door het kwaad van Loki. Wij vinden
soortgelijke verhalen overal. Want de zon zelve lijkt ons vaak blind. Daar, waar koude en kilte
is, is zij leven, is zij kracht, daar is zij het hernieuwd ontwaken der natuur. Maar daar, waar de
zon dag in dag uit heerst in een afgemeten tocht langs de hemel, is diezelfde zon soms een
bedreiging. Daar is zij een dreigende dood, die men haast gelukzalig bij het vallen van de
avond, in de nachtelijke koelte ontvlucht.
Denk dus niet aan uw zon als aan iets, dat ge met menselijke gevoelens kunt meten. Denk
eraan als aan een grote lichtende wereld, waarin activiteiten heersen, die haast onvoorstelbaar
zijn; waar een eenvoudige verandering van weer voor u gelijk zou komen aan loeiende
orkanen, sterker dan de ontploffing van 10.000 atoombommen; waar de vorming van een wolk
voor u is: kokende gassen, zo warm dat ze haast geen licht meer schenen te zijn, die
langzaam opstijgen en afkoelen tot gloed en dan in een stralende ontbinding langzaam
terugvallen en – hun geaardheid veranderend – worden tot materie en wegzinken in de bodem
om daar vruchtbaarheid te geven. Zo is de zon. Onvoorstelbaar vreemd voor uw wezen en
onvoorstelbaar krachtig.
Wat daar in de wereld van de zon leeft, is – wat u zou noemen – energie. Een vorm van geest,
die alleen in de energie zelve de belichaming vindt. Voor u onzichtbaar en ondenkbaar en toch
een wezen dat handelt en leeft, dat samenwerking kent. Een wezen, dat – werkend met
krachten die u niet kunt beschrijven – misschien in de energiestraling meereist naar verre
werelden en langs dezelfde zonnestraal reeds terugkeert in naar wat u toeschijnt te zijn – een
breukdeel van een seconde.

89
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

De zon is inderdaad in zekere zin het wetend centrum van het zonnestelsel. De kracht der zon
is datgene, waarmede de mens worstelt. Ze is het licht dat hij vereert; maar het is ook het
licht dat zijn ondergang kan worden. Ze is de levende kracht waaruit hij ontstaat; maar het is
ook het oordeel tot verval en dood, het sterven en het duister zelf.
Wanneer gij denkt aan de zon, denk dan aan het eeuwig Licht. Want zoals het licht der
eeuwigheid bestaat te midden van alle vormen van stoffelijk bestaan, zo staat de zon te
midden van de planeten. En zoals het onvoorstelbaar is, dat de grote Kracht, die geestelijk
licht is en waarachter het onvoorstelbare ligt, daar in de heerschappij van een heelal leeft, zo
leeft er in de zon een wereld, die uw heelal, uw zonnestelsel regeert. Zoals mensen in hun
wezen en streven iets weerkaatsen van de geaardheid van de aardgeest, zoals hun
ontwikkeling wordt geleid door de bezielende kracht van hun aarde, zo zijn allen, die op de zon
leven, onderworpen ook aan haar werken en aan haar krachten.
Bewust en gelouterd moeten zij zijn, voordat zij kunnen leven in deze woning van levende
glans en gloed, in deze onvoorstelbare schoonheid, in dit onvoorstelbare geweld dat slechts
voor hen, die het kunnen verdragen, tot een vreugdige melodie kan worden. Zij zijn wat, gij
misschien noemt: uw engelen. Zij zijn de lichtende geesten, waarop gij vertrouwt. Zij zijn het,
die helpen en leiden. Zij zijn het soms ook, die zielen brengen tot incarnatie op eigen of andere
wereld, omdat het noodzakelijk is.
Voor u is de zon misschien de lente, de warmte waarnaar ge hunkert. Maar haar wezen zult ge
niet beseffen. Want wat gij beleeft van de zon, is niet haar werkelijk wezen, maar de vreemde
harmonische binding, die er bestaat met de aarde. Het is de bezieling van de aarde, het
antwoord dat de aarde geeft in haar tollende gang om de zon en haar krachten.
En zo ge droomt van de zon of van het licht, droom dan ook van de loutering, die noodzakelijk
is. Want evenmin als uw ogen, stoffelijk als ze zijn, de felheid van de zon kunnen verdragen,
evenmin kan uw wezen de gloed van het licht verdragen. Eerst wanneer de materie is
achtergelaten, als het wezen, zichzelf overwinnende en vrij van de materie en geworden tot
zuivere energie, kan staan tegenover dit lichtende wezen, dan kan men zich baden in die
gouden Hallen, waarin – geloof mij, al lijkt het onwaarschijnlijk – lichtende wezens leven, die
toch ook nog een materiële vorm van bestaan hebben.

HET DOEL VAN DE STOF


Een wereld herbergt een groeiend bewustzijn. Het bewustzijn tracht één vorm te vinden,
waardoor het meester is van zichzelf en van zijn wereld. En daardoor schept men zich
denkbeelden, die in de beperkte mogelijkheden van het menselijk bestaan een zekerheid en
een veredeling, een versterking van al het goede dat man nu erkent, betekenen.
De mensen erkennen niet dat de wereld evenwichtig is. De vormen zullen evolueren. De vorm,
die in het heden niet meer deugt, moet worden vervangen door een andere, Wanneer de aarde
warm is, vraagt zij een andere vorm en structuur van leven dan wanneer zij kil en koud en
bijna verlaten is. Een wereld vol bergen en rijke luchten, waarin de regen soms lang kan vallen
en vruchtbaarheid wekken, vraagt een andere vorm van leven dan een wereld, waarin de
wateren bijna zijn verdroogd en slechts een ijl waas nog door de luchten gaat. Zo evolueert de
vorm.
Maar het bewustzijn kan zo niet evolueren. In elke vorm van mens en dier keert steeds weer
hetzelfde terug: de grondslag van een geestelijk bestaan, die daarin is gelegd door degenen,
die de vorm hebben geschapen en hebben geholpen haar te ontwikkelen. Er ontstaat dan een
tijd van groei van de geesten die terugkeren; en de vorm kan groeien. Maar als zij teveel
groeien, dan verlaten zij deze vorm, want zij past niet meer voor hun wezen. En anderen
keren terug. En dat wat eens uit edelheid en rijkdom werd geschapen, wordt nu een middel tot
zelfzucht en dierlijkheid.
Zo keert elke ontwikkeling zich tegen zichzelf en wordt steeds de edelmoedigheid tot zelfzucht.
Zo wordt de strijd om vrijheid tot een grotere gebondenheid en wordt de menselijkheid steeds
weer de ijzeren regel.

90
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

Een wereldevolutie betekent gelijktijdig ook een voortdurende revolutie; een omwenteling,
waarbij alles wat is gegroeid weer teniet wordt gedaan. Waar gij ook lokt onder de mensen en
in welke tijd, ge zult hetzelfde vinden.
Een beschaving wordt opgebouwd en zij is groot. In haar grootheid meent zij machtig en sterk
te zijn, zoals de steden, die in de grote dalen van India lagen. Zoals het rijk van China zelf.
Maar wanneer zij zich te sterk achten, te zeer van hun belangrijkheid overtuigd zijn, te zeer
menen dat hun regels onaantastbaar zijn en hun weten niet te overtreffen, dan staan de
horden der barbaren op en zij jagen voort en voort en voort, totdat er niets meer overblijft van
de beschaving en men vernederd misschien langzaam zichzelf terugvindt of het volk keert
terug tot een slavernij, waarin geen hogere geest kan leven, tenzij om het lering te geven.
Er zijn tijden, dat het de goedheid is, die de terugslag veroorzaakt. Dan zijn er landen, die rijk
en sterk zijn, die een snel tempo van leven en ontwikkeling hebben gevonden; en zij zien
andere die arm zijn. Ze zeggen dan: “Wij zullen u helpen, broeders.” Maar zij verwachten, dat
die anderen hetzelfde tempo kennen, hetzelfde leven en dezelfde wet. Maar die anderen
kunnen dat niet; zij kunnen niet plotseling van schildpad tot haas worden. Men kan niet
verwachten dat de vlinder, die speelt opeens de werkzame boer wordt. En dan wordt de last
steeds zwaarder en zwaarder en dan breken zij onder de goedbedoelde stuwing plotseling. Zij
grijpen de wapens, die hun meesters hun hebben gegeven en zij vernietigen hen.
Rome viel onder de barbaren. Rome was groot en veel van wat het bracht was goed. Maar
toen Rome meende dat de wetten en de begrippen van Rome konden worden toegepast overal
ter wereld, toen moest Rome vallen.
De wereld van heden is groot. En vele van haar denkbeelden en begrippen zijn goed en groot.
Maar de mensheid weet nooit waar zij moet stilstaan en waar de evolutie vergt, dat men
verdergaat in een andere richting. Eenzijdig stormt zij voort en verliest zo haar mogelijkheden.
Dat is de wet, die de mensheid steeds regeert. Want het doel van de wereld is niet de
volmaakte mens voort te brengen. De volmaakte mens bestaat ergens anders; het is het
oerbeeld, waaruit de geesten deze ontwikkeling op aarde en misschien ook elders moeten
doormaken, maar de aarde zelf is de school. Hier zal de ziel (de geest) steeds weer worstelen
om meer te zijn, meer te kunnen, beter te zijn en eindelijk moeten erkennen, dat zij verkeerd
gekozen heeft, omdat zij te eenzijdig was.
De geest komt op de aarde uit een wereld, waarin zij vrij was, maar die misschien niet geheel
aan haar verwachting beantwoordde, omdat zij haar eigen gedachten niet beheerst en zij niet
kon scheppen wat zij noodzakelijk vond. Dan komt zij op aarde. Gij verwerft begrip en macht
en zegt: Ik zal regeren. Ik zal de mensheid ombuigen tot het ideaal. Maar zichzelf leert zij niet
beheersen, en de mensheid beheerst zij alleen uiterlijk. Zo schept zij de waarde, waaraan zij
te gronde gaat.
De mens, die zichzelf is en zichzelf leeft, heeft zijn einddoel op aarde bereikt, want wie zichzelf
eenmaal is en de ervaringen der aarde heeft gedronken, is rijp voor een andere wereld, voor
een andere sfeer. Maar wie probeert anderen te maken tot zijn ideaal en zelf niet zijn ideaal
bereikt, wie tracht aderen zijn wet te doen gehoorzamen en zelf niet de innerlijke wet te leven,
die gaat ten onder en keert duizendmaal op aarde terug. Want het is een school, waarin zij,
die nog niet bewust zijn, steeds weer werden geconfronteerd met hun eigen onvermogen,
totdat zij tenslotte zullen weten: slechts in mij kan ik zoeken naar de kracht, naar de wet, naar
de juistheid; alleen in mij kan ik de band met het Hogere vinden en alleen in mij kan ik het
ideale verwerven. En daarom moet ge begrijpen, dat waar een vorm op aarde volmaakt wordt,
zij moet verdwijnen.
In een leerschool zet men geen professor op de schoolbanken. Men zet geen meester op de
plaats van de leerling. De aarde is een school.
Verwacht ge dat de wetten en omstandigheden van de aarde, de beperkingen van deze wereld
kunnen worden nageleefd en ondergaan door hen, die waarlijk zichzelf zijn geworden? Voor
hen zijn er andere werelden, andere wetten, andere sferen en krachten.

91
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 6 – Innerlijke weg en sfeer

Het doel van de aarde is slechts het bewustzijn van het “ik” te doen ontwaken en daaraan
vorm te geven. Dat is de taak van de geest der aarde. Het is de taak van alle krachten, die de
mensheid helpen, niet om anders te worden, maar om zichzelf te worden. Wat zichzelf wordt,
verdwijnt. Wat zichzelf niet kan zijn, keert terug. En daarom wordt elke golf van opgaande
ontwikkeling gevolgd door een dal van ondergang, decadentie en verval. Daarop zal elk volk
stijgen en terugvallen. Daarom wisselen de rassen elkaar af, totdat de cyclus der rassen is
voltooid en de mensheid als geheel de wereld kan verlaten, die dan geen menselijk leven meer
zal dragen. Maar zij, die dan nog niet aan de geestelijke eis beantwoorden, zullen moeten
zoeken in het Al naar een planeet, die een aarde kan worden met evolutie en terugval, totdat
ook zij weten wat zij zijn.

VISIOEN
Ik zag de eb en de vloed verworden
tot één lichtende kracht;
een gloed, een droom,
waarin verblindend licht
alle kleur, alle pracht
tot kenbaar aanzijn bracht.

Ik zag winter, lente, zomer en herfst


geboren worden in één ogenblik.
Ik zag een traan tot vreugde worden,
een lach verworden tot een snik.

Ik zag de mensheid, fel verwaten,


grijpen naar het hemelruim;
en zag die mensen, neergebogen,
gebukt in menselijkheid en puin.

Ik zag een tuin, uit mensenstreven geboren,


waarin snel de ruines werden verhuld.
Ik zag door 't juiste denken een Godsbeleven komen
uit wat eerst scheen der mensen grootste schuld.

Ik zag, als in een wolk van licht, gedreven


de mensheid gaan tot de oneindigheid.
Ik zag hoe kracht uit alle sferen
de mensheid tot dit doel geleidt.

Ik zag, hoe alles werd gegeven


aan hem, die eb en vloed verstaat
en zo in wezen leert te leven
uit de oneindige krachten, die hij ondergaat.

Zo werd in mij 't visioen geschreven


Maar het verblindend licht werd mij wel snel geblust.
'k verstond niet meer: oneindigheid en toch eindig streven
Maar in mij heerste grote rust,
Want al is zijnen tijd, maar ook zijn zin gegeven

92
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

ZEVENDE LES - INWIJDING, BEWUSTWORDING EN DE WERKELIJKHEID

De gedachte aan inwijding, aan bewustwording, aan magische bereiking is zo oud als de weg
van mens tot eeuwigheid. Want op het eerste ogenblik, dat de mens zichzelf ontdekt, dat hij
kennismaakt met de grotere krachten buiten zich, probeert hij al een soort inwijding tot stand
te brengen. Sedertdien zijn we geconfronteerd met zeer vele verschillende
inwijdingssystemen, inwijdingsgedachten, esoterische scholen, magische geheimscholen,
verschillende vormen van arcana, kortom, de mensheid heeft zich voortdurend bezig gehouden
met de weg, die niet alleen moet voeren naar een ander leven en een andere wereld, maar die
de mens eigenlijk fiets goddelijks moet verschaffen.
De achtergronden van dit alles zijn voor een deel psychologisch te verklaren. Maar wanneer wij
toch verder doordringen in de oude wijsheid, in de verschillende stellingen van de esoterische
scholen, dus ook in de gedachtegangen van allerhande filosofen, dan ontdekken wij ergens een
greintje werkelijkheid. Het is een waarheid die niet naar voren komt, omdat ze bedolven blijft
onder details. En overal waar wij te maken hebben met een inwijding worden we met hetzelfde
geconfronteerd. Het zoeken naar de waarheid, naar de werkelijkheid in een inwijding, in een
esoterisch systeem, in een geestelijke lering is als het zoeken naar goud in de modder van een
rivierbedding: een enkele keer vindt men een nugget, meestal moet men zich tevreden stellen
met wat stofgoud. En wie niet ijverig zoekt, vindt niets. De werkelijkheid is n.l. deze:
Een mens is afhankelijk van zijn eigen persoonlijkheid, inhoudende: erfelijke waarden,
karakterwaarden, milieuwaarden, opvoeding, begripsvermogen, plus geloof. De kern van elke
inwijding, van elke godsdienst, van alles, wat er bestaat is geloof; en het geloof is
onbewijsbaar.
Het geloof is altijd het grote verlangen van de mens; zijn verlangen naar meer, naar leven of
naar eeuwigheid. Wij mogen rustig stellen: Alles, wat met inwijding, bewustwording e.d. te
maken heeft, is ergens gebaseerd op een intrinsieke waarde van het menselijk denken, die het
best kan worden omschreven als een vaag, maar toch sterk erkend en gevoeld verlangen.
Die verlangens worden omschreven op duizend-en-één verschillende manieren. Wij zullen
ontdekken, dat vele inwijdingen werken met goden. Zeer sterk zijn de verschillen tussen
lichten duister, die overal weer tot uitdrukking komen en soms als een Ormazd-Ahriman een
eeuwige strijdmacht vormen, waartussen de mens moet kiezen. Hoe het ook zij, er is altijd het
element van goden, van strijd en de mens, die temidden van de woedende elementen moet
zoeken naar een houvast, naar een eigen betekenis. Daarom zal elke inwijding en een groot
gedeelte van de bewustwording zijn gebaseerd op het overwinnen van angst en het vinden van
een zekere gedragsvrijheid.
Die gedragsvrijheid houdt in, dat men zich dus van vele maatschappelijke banden en van vele
gevoelsbanden losgemaakt, maar dat men in de plaats van al deze gebondenheden stelt een
zuiver persoonlijk ethisch besef, een dienstbaarheid aan het Al, die niet alleen door stoffelijke
waarden of door geloof wordt beperkt, naar die van uit het gehele wezen a.h.w. wijst in de
richting van die bereiking.
Deze dienstbaarheid lijkt soms nederigheid. Wanneer een monnik in een klooster gaat en
afstand doet van alles, zelfs van het recht om te zeggen wat hij zelf zal doen, dan lijkt dit
nederigheid, maar in het zich op deze wijze onderscheiden van een ander schuilt toch ook wel
een grote dosis hoogmoed. De mens, die zich op deze wijze van de mensheid afzondert,
verwacht daarvoor iets terug te krijgen: een meer Godzijn of een dichter-bij-God-zijn, een
uitoefenen van bovennatuurlijke machten, een omgeven worden door hoger Zicht, het
ontvangen van hogere wijsheid. De mens wil dus meer zijn dan mens. Of dat mogelijk is, weet
hij niet.

93
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

Wanneer wij echter de feiten beschouwen, dan lijkt het haast niet doenlijk een mens
bovenmenselijk te maken. Natuurlijk, in de legende gebeurt dit. In de legende is de Boeddha
een prins, die alleen maar ijvert en streeft en rondgaat; is Jezus een mens, die alleen maar
wonderen doet. En er wordt niet bij gezegd, dat ze ook moesten eten en het tegendeel doen.
Er wordt niet bij gezegd, dat ze ook zo nu en dan een slecht humeur hadden en dat ze ook
soms zo moe waren, dat ze moesten rusten en slapen. En wanneer het al wordt gezegd, dan
wordt het weggepraat.
In de inwijding vinden wij precies hetzelfde. Er wordt steeds de nadruk gelegd op het
bovennatuurlijke, het sublieme, het volmaakte. Men zou haast denken dat de mens, die zo
streeft, het mens-zijn eigenlijk veracht. Dat is natuurlijk niet helemaal waar, want het wordt
door die mens niet als zodanig gerealiseerd. Maar hij wijkt in zijn denken zover van de
werkelijkheid van zijn bestaan af, dat hij niet anders meer weet. Hij meent dat hij normaal
leeft, maar hij heeft alles, wat normaal was, eigenlijk achter zich gelaten. En dan komt hij –
zoals overal – met zijn wijsheid.
Die wijsheid is in de inwijding over het algemeen een samenraapsel van overleveringen,
ontdekkingen, feiten en veronderstellingen. We kunnen nu wel gaan spreken over de hoge
waarde van de leerstellingen van Thoth, wij kunnen spreken over de bijzondere waarde van
bepaalde inwijdingscentra in Indië, maar als wij ze op de keper beschouwen en dat van uit een
menselijk standpunt doen, dan blijkt er steeds weer een ontzettende vervreemding van de
werkelijkheid in te zitten. Men is klaarblijkelijk niet in staat mens te zijn en daarnaast een
tweede, geestelijk totaal ander leven te leiden. Er zijner maar enkelen, die daarin slagen.
Als wij over bewustwording spreken, dan vinden wij ook alweer een beeld, dat eerder op een
zich verwijderen van de werkelijkheid wijst dan op een intensifiëring van begrip voor de
werkelijkheid: hoe bewuster ik word, hoe meer ik boven alle dingen sta. Ergens boven staan
wil zeggen: het zien als onbelangrijk, als klein, het niet meer waarderen, het terzijde schuiven.
Maar wanneer je leeft, werkelijk leeft en je wordt je bewuster van alles wat dat leven biedt,
wanneer je grotere krachten zoekt, dan heb je niets aan krachten, die er ergens boven de
mensheid zijn. Dan heb je niets aan leerstellingen, die buitengewoon logisch en fraai zijn,
maar die – wanneer het er op aankomt – geen werkelijke toepassing vinden. Zeker, in elke
stelling en in elke inwijdingsleer, in elke esoterische school ligt ergens een geheim, waarmee
je kunt werken. Maar dat geheim moet je eerst zelf vinden.
De doorsnee-mens doet dit niet. Men wordt telkenmale weer geconfronteerd met ingewijden,
die – wanneer het er op aankomt – niet eens meer weten wat werkelijk is; de waarheid
ontsnapt aan hun blikken. Het is gezien dit verschijnsel juist zo belangrijk, dat wij dus
begrippen als inwijding, bewustwording e.d. eens nader onder de loep nemen.
Het is allemaal heel mooi om een historisch overzicht te hebben van al wat er is geweest. Maar
de historie is vervalst. Wanneer u hoort van uw helden uit de vaderlandse geschiedenis, dan
wordt er ook niet van gezegd, dat ze dronken of dat ze eigenlijk maar onbetrouwbaar en alleen
maar avonturiers waren. Piet Hein is een nationale held. Wie zegt dat hij een zeerover was, die
moet al voorzichtig zijn. En als je er dan nog bij verteld, dat zijn gedrag alles behalve in
overeenstemming was met de christelijke maatstaven van degenen, die hem terwille van zijn
buit vereerden, dan heb je al teveel gezegd. Wanneer er wordt gesproken over het
Christendom, dan mag je natuurlijk wel zeggen, dat er pausen zijn geweest, die tamelijk slecht
waren; want er is tegenwoordig een reformatie en die hebben het niet zo op de Paus
begrepen. En je moogt ook nog zeggen, dat er heel veel theologische argumenten niet
helemaal redelijk zijn; want daarover is men het niet helemaal eens. Maar op het ogenblik dat
je zegt: Jezus was een méns, dan moet je voorzichtig zijn, want dát mag eigenlijk niet. En
toch was Jezus een mens. Hij is misschien ook nog meer geweest, maar hij was een mens.
Kijk, de historie vervalst het verleden. Dat is begrijpelijk en uit utilitair oogpunt sores
noodzakelijk. O, je kunt moeilijk toegeven, dat al datgene waarop wij onze roem en onze
grootheid baseren onze roverspraktijken uit het verleden zijn geweest. Het zou b.v. het
Pruisisch Junkertum zeer pijnlijk aandoen, indien ze dit zouden moeten toegeven. En wanneer
je zou zeggen, dat de grootheid van Frankrijks adel eigenlijk alleen maar te danken is geweest
aan de slavenhouderstechnieken, die ze van ± 700 na Chr. tot 1800 hebben weten vol te
94
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

houden en dat dit de glorie van Frankrijk was, dan mag dat ook niet. Maar het heeft nog enig
nut, want die mensen zijn daardoor enigszins trots op hun vaderland of ze hebben een
standsbewustzijn, waardoor ze verplichtingen aanvaarden, die ze anders van zich af zouden
werpen.
In godsdienstig opzicht kunnen wij dat ook nog aanvaarden. Wanneer een groot gedeelte van
de godsdienst eigenlijk niets meer met de werkelijkheid te maken heeft, maar de mensen een
steun, een houvast geeft; terwijl ze zonder dit verloren zouden zijn, dan kunnen wij zeggen:
Nu ja, het is wel niet mooi, naar wij kunnen het aanvaarden? Maar op het ogenblik, dat de
mens aan een inwijding begint en daarbij verkeerde waarden en valse voorstellingen een grote
rol gaan spelen, heeft die inwijding geen werkelijk nut en is er praktisch niets mee te bereiken.
Dan is er geen kracht meer te vinden en kun je er na de dood betrekkelijk weinig vruchten van
plukken. Dat mag ook niet worden gezegd, maar dat is juist hetgeen móét worden gezegd,
omdat wij in het beeld dat wij willen geven van de sferen, van de mensheid en van de
geestelijke bewustwording moeten uitgaan van de werkelijkheid, van de feiten.
Ik ga nu proberen om zakelijk de verschillen tussen een inwijdingsleer en de werkelijkheid heel
kort even aan te stippen.
Ik neem een betrekkelijk willekeurig voorbeeld, dat ik heb gebaseerd op een Grieks-Egyptisch
mysterie. De leerstelling is, dat de mens door zich vrij te maken van alle dingen en door te
dringen in de hogere werelden de krachten van de hogere werelden regeert; dat hij meester
zijnde van deze krachten op aarde heer is over leven en dood; dat hij zieken kan genezen; dat
hij alle talen kan verstaan; dat hij zich kan verplaatsen door de lucht.
Die feiten zijn misschien wel mogelijk, maar ze berusten zeer zeker niet op hetgeen hier
wordt. Gesteld, n.l. dat de mens binnentreedt in de wereld der goden. Er zijn heel veel
gevallen, dat die wereld der goden niets te maken heeft met een paranormale genezing,
waarbij levitatieverschijnselen onder heel andere condities tot stand komen. Alles, wat hier
wordt gegeven, is een aanbeveling om de mens toch vooral aan de leer te binden, maar het
heeft met de feiten niets te maken.
Dan wordt gesteld: De mens, die de inwijding ondergaat, moet afstand doen van alles. Ik
meen, dat dit voor bepaalde tempels e.d. voordelig is, maar dat dit dan ook de enig werkelijke
waarde is, die daaraan is verbonden. Het is niet onze taak om afstand te doen van iets in het
leven. Het is onze taak om ons niet te binden aan iets in het leven; en dat is iets heel anders.
Alles in het leven is er om het te gebruiken. Alles in het leven moet zo goed en zo nuttig
mogelijk worden gebruikt. In dat geval zullen de waarden van de meest eenvoudige dingen
plotseling kunnen veranderen en dan kan een gewone wind een potentie krijgen van wreker of
redder; dan kan water even goed een weg worden als een middel tot wraak. Maar we moeten
eerst uitgaan van de dingen, die er zijn, die wij hebben. Het is niet het afstand doen van alles.
Inwijding verkrijgen betekent: sterven. Die stelling vinden wij niet alleen in het door mij
bedoelde inwijdingssysteem maar praktisch overal. Is dat echter waar? Neen, een mens, die
wordt ingewijd, sterft niet. In een werkelijke inwijding word je geconfronteerd met de
werkelijkheid omtrent je eigen wezen. Dat is waar. Maar dat is geen sterven. Je laat geen
wereld achter, die je nooit meer zult betreden. Integendeel, je beleeft de wereld na de
inwijding intenser en vollediger dan ooit tevoren. Maar in de oudheid dacht men dat de dood
voor zeer velen een werkelijk einde betekende. En in alle godsdiensten der oudheid hield men
zich bezig met een methode om althans de groten een voortbestaan te verzekeren.
Als u kijkt naar b.v. de Aku-beelden op Paaseiland of naar de grote beelden en de graven van
Egypte of naar de mummificatieprocessen, toegepast door de Inca's, waar u ook kijkt – tot
zelfs bij de verbranding van de Vikingen (op een schip, de loutering door het vuur – alles is
gebaseerd op het voortleven, het zich verzekeren van een voortbestaan. Men is daar echter
niet zeker van.
Bij de inwijdingsprocedure meent men, door te doen alsof men sterft en daarbij beproevingen
op te leggen, die de werkelijke dood soms zeer nabij komen en zelfs kunnen veroorzaken, de
mens te bevrijden van het werkelijke sterven. Dat is helemaal niet waar en heeft niets meer
met de werkelijkheid te maken, maar het is de behoefte van de mens om voort te leven, die
95
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

hem de kracht geeft om de beproeving te doorstaan. Men zou haast zeggen: er wordt gebruik
gemaakt van een psychologische truc om de mens in de inwijding te kunnen betrekken en hem
via deze inwijding te vormen.
Wat gebeurt er dan wel? Wanneer wij iemand inwijden en wij stellen hem op de proef, dan
blijkt dat hij daarvoor veel over heeft, dat hij veel wil offeren. Om iets geestelijk te kunnen
bereiken (of het nu bewustwording, een inwijding of wat anders betreft) moet men het meer
begeren dan alle andere dingen. Want zelfs een geloof is niet in staat om u aan een bereiking
te helpen, tenzij uw volledig wezen daarachter staat. De gehele intensiteit van uw bestaan
moet gericht zijn op dat ene doel, dan bereikt u. En zo vind ik dus als confrontatie met de
werkelijkheid altijd weer een illusie. De suggestie van de dood in God, gesymboliseerd door
grafplechtigheden en bloeddoop, ze zijn tenslotte een soort poppenkast, waardoor de mens
zichzelf tevreden stelt.
En dan komen de leerstellingen. Eén van de systemen, die misschien het beste was op dit
terrein, was het Pythagorese. Men ging uit van het standpunt, dat horen belangrijk is; dus het
absorberen van waarden. Een mens wordt meer, doordat hij meer van de buitenwereld in zich
opneemt. Dat betreft niet alleen de ideeën maar alles wat hij ziet, hoort en beleeft. Hoe meer
hij beleeft, ziet en in zich opneemt, hoe meer hij waard wordt, hoe meer hij bewust kan
worden en hoe gemakkelijker hij inwijding vindt.
De tweede fase was het gebruik van de invloeden, die men had erkend. Het betekende, dat
b.v. de Pythagoreeën onnoemelijk veel aandacht hadden voor wat u muziek zou noemen. Maar
dat was niet de muziek van het westen, het was eerder de zuivere vorm van incantatie: het
beheersen van de trillingen in het geluid, maar later ook op ander terrein, waardoor je je in de
wereld gemakkelijker uit. De bewustwording betekent niet slechts in jezelf meer van de wereld
beleven, maar ook jezelf meer in die wereld te uiten; je ideeën a.h.w. nieuw leven verschaffen
in anderen.
En dan komt de derde fase van de Pythagoreeën en dat is het berekenen. De mathematikoï.
Hier denkt de moderne mens aan de wiskundige met zijn berekeningen. Maar dat is niet
helemaal waar. Zeker, de Pythagoreeën hebben veel ontdekt dat voor de moderne wiskunde
nog belangrijk is. Maar hun werkelijke bedoeling was de formule te vinden, het symbool,
waardoor de mens volgens de rede en uitgaande van zijn eigen werkelijkheid zou kunnen
doordringen tot het terrein van het onbekende. Zij waren filosofen in de zuivere zin van het
woord, want zij gingen uit van alle bekende feiten en bouwden daaruit stellingen op, die – door
de ervaring bevestigd – op den duur het grote machtwoord, de grote oplossing konden geven.
De door mij bedoelde Grieks-Egyptische richting echter kwam niet zo ver. Want waar de
Pythagoreeën het begrip voorop stelden, stele men in zeer vele oude inwijdingen het kennen
van het magische woord voorop. En hier komt weer het geloof op de voorgrond.
Wanneer ik een zinloze klank uitstoot en ik geloof dat zij iets betekent, dan kan ze voor mij
inderdaad een uitdrukking van emotionele kracht worden. Gij kan door haar geluidswaarden
iets in de wereld buiten mij uitdrukken, maar zij kan mij niet in contact brengen met de
eeuwigheid, als ik dat soms denk. Daar leerde men dit echter wel. Het uit het hoofd leren van
lang vergeten toverspreuken in oude talen, maakte haast overal deel uit van de scholing.
Daarnaast echter werd. in vele inwijdingen ook wetenschappelijk onderzoek gedaan. Men wist
dus iets van chemie, van geneeskunde, van smeden (Ik zeg “smeden”, omdat ervan feitelijke
metallurgie nog geen sprake was.)
De inwijding hield vaak ook in een aantal formules, die b.v. in de bouwkunde van belang
waren: de beroemde Gulden Snede, die we vinden toegepast in de tempels van Egypte, maar
ook van Griekenland. De wijze, waarop kapitelen werden gehouwen en de structuur van een
lintel of poortoverspanning waren praktische inwijdingsgeheimen. Maar daaraan werd niet de
betekenis gegeven, die ze werkelijk had; d.w.z. ze werden niet gezien als een beheersing van
de materie, waardoor men meer zichzelf kon zijn of zuiverder iets kon uitdrukken, maar als
een magisch geheim. De juiste tapering (spits toelopen) van een kolom had een magische
betekenis en daarmee werd de werkelijkheid verlaten. Er was sprake van een zeker visueel
bedrog, dat is waar, maar dat is geen magie.

96
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

Die wetenschappen hadden de gewoonte om stellingen, die eenmaal waren aanvaard, niet
meer verder te onderzoeken; en dat wil zeggen dat een groot gedeelte van de wetenschap in
feite zeer dogmatisch was, nog meer dan tegenwoordig. Iemand, die dus werd ingewijd,
geloofde vaak iets te weten zonder het te weten. En op basis van de dingen, die hij meende te
weten, bouwde hij op magisch of filosofisch terrein complete structuren op, die hem op den
duur weer vervreemden van zijn eigen leven. Zonder het te beseffen zijn vele ingewijden van
de oudheid (de groten en de goeden uitgezonderd) eigenlijk in een waanwereld terecht
gekomen. In een wereld vol illusies, waarin ze zeker bepaalde paranormale eigenschappen
konden ontwikkelen en waardoor ze konden binnentreden in bepaalde sferen, maar waarbij ze
nooit in staat waren dit op de juiste wijze in relatie te brengen met zichzelf en met de wereld,
waarin ze toch bestonden. Ziet u, hierin ligt dus het grote gevaar: het je verwijderen van de
werkelijkheid. En toch moet er werkelijk een inwijding mogelijk zijn. Er moet een
bewustwording bestaan, die niet op illusies is gebaseerd, maar op een waarlijk leven. Deze
waarden te omschrijven is alweer een zware taak, die ik hier alleen in betrekkelijk eenvoudige
en wat zakelijke termen kan weergeven.
• Elke werkelijke inwijding is gebaseerd op het samengaan van de bestaande feiten plus de
innerlijke erkenning.
• Elke werkelijke bewustwording is gebaseerd op realisatie, beheersing en uiting van alle
waarden, die worden beseft in verband met het bestaande.
• Inwijding en bewustwording zijn niet mogelijk, zodra zij uitgaan van stellingen, die
onbewijsbaar zijn (zelfs voor het “ik”) of uitgaan van dogmatische stellingen, die niet in
overeenstemming zijn met de waarneembare feiten in eigen wereld.
• Elke bewustwording en elke inwijding zal eventueel gebaseerd moeten zijn op buitenaardse
krachten, mogelijkheden en erkenningen, zoals die zijn kenbaar gemaakt in de wereld van
de materie.
U denkt misschien dat er veel meer komt. Maar dit is het. Dit zijn de feiten. Want als we zo
met een paar eenvoudige regels de bewustwording en de inwijding proberen terug te brengen
tot de werkelijke proporties, dan gaan we ons vanzelf ook afvragen, of wij daaraan ook
werkelijk iets hebben? En wat blijkt nu? Alles, wat wij ons dus uit de veelheid van lering en
wijsheid die overal wel eens wordt gegeven en die beschikbaar is kunnen eigen maken, dat
wat voor ons spreekt, dat wat in ons beleefbaar is (dus een gevoelskwestie), is voor ons van
buitengewoon grote waarde. Want elk contact dat wij leggen in eigen wereld (zoals b.v. u in de
stofwereld), betekent een gelijksoortige harmonie in alle werelden, waarin wij bestaan. Wij
behoeven dit niet te geloven en dit niet voorop te stellen. Dit is een feit, dat kenbaar wordt
door de toename van krachten en inzicht, de vergroting van zelfkennis, de juiste realisatie van
eigen mogelijkheden, die er uit voortspruiten. Het is niet zo, dat de inwijding moet zijn
volbracht, voordat haar betekenis in ons en door ons kenbaar kan worden. Het is zo, dat al wat
wij puren aan wijsheld, aan begrip, aan inzicht in onszelf onmiddellijk invloed heeft op het
leven dat wij leiden en dat het daaraan nieuwe waarden of nieuwe zekerheden toevoegt.
Het zal u duidelijk zijn, dat op een gegeven ogenblik de plek waar je naar goud delft leeg kan
zijn, er komt niet meer voldoende uit, het is niet rendabel genoeg. Dan moet je naar een
nieuwe goudmijn zoeken. Wanneer een bepaald inwijdingssysteem of een bepaalde wijze van
werken op een gegeven ogenblik geen vruchten meer oplevert, dan is het helemaal niet erg
dat een mens iets anders gaat proberen. Er is echter één voorwaarde: wat je eenmaal hebt
verworven, mag je niet prijsgeven. Wat in je leven van belang is geworden, wat je aan
ervaring hebt opgedaan, wat je in de wereld hebt geleerd te erkennen of tot stand te brengen,
dat moet je altijd behouden. De inwijding, die dus schijnbaar een procédé is dat kan worden
geleid door degenen die u inwijden, degenen die u verder helpen, is in feite een persoonlijk
proces. Het is een ontwikkeling van je eigen wezen. En de meest volledige inwijding, die er op
aarde bestaat, is dan ook niet een volledige kennis of erkenning, maar het is een volledig
gebruik weten te maken van grote krachten.
Jezus bewijst niet alleen door zijn woorden dat hij een ingewijde is maar door de resultaten,
die die woorden hebben. Hij bewijst, dat hij een kenner van de magie is niet alleen door zijn

97
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

gelijkenissen maar ook door de wijze, waarop hij b.v. demonen uitdrijft. Al deze aspecten moet
u goed begrijpen.
Inwijding is een weg van steeds meer doen, van steeds intenser belevingen en bereikingen,
waarbij het verstand en al wat daarmee samenhangt een hulpmiddel kan zijn (soms een
machtig), maar toch niet albeslissend kan worden geacht. Een ieder, die u zegt dat de
inwijding afhankelijk is van één enkel systeem, die bedriegt u en waarschijnlijk ook zichzelf.
Een ieder, die u zegt dat bewustwording alleen kan worden gevonden langs bepaalde wegen,
bedriegt u, want er zijn vele andere wegen. De werkelijkheid is deze: Het gehele leven is voor
degene, die het intens en goed leeft één en al inwijding en bewustwording. De school is alleen
maar het middel, waardoor de mens zich meer bewust wordt van de mogelijkheden maar niet
de mogelijkheid op zichzelf.
Ik hoop, dat ik daarmede de ideeën van ingewijd-zijn en van bewustwording niet heb
ontluisterd in uw ogen, want niets is minder mijn bedoeling. Wij moeten achter op een bepaald
ogenblik beseffen: wat is waar, wat is de werkelijkheid. Het blijkt ons dan dat de werkelijkheid
niet strookt met de vele stellingen, die ons zijn verkondigd en met het vele dat men ons
voortdurend voorhoudt. Het blijkt, dat de werkelijkheid alleen strookt met datgene, wat wij
innerlijk bereiken, van uit onszelf bereiken, dat de werkelijkheid niet vraagt naar de theorie
maar naar de feiten.
Het is tijd, dat men in zijn zoeken naar beter begrip en inzicht in zichzelf en in de wereld
afstand begint te doen van zijn illusies. Er is vaak de illusie dat het voldoende is een woord te
spreken. Maar ik verzeker u: een woord vindt zijn juiste betekenis pas wanneer het ook de
juiste toon heeft en de juiste achtergrond. Men meent, dat het voldoende is een bepaald
systeem van buiten te leren om te weten hoe het de geest zal vergaan in de sferen. Laat mij u
verzekeren, dat alleen de eigen beleving duidelijk kan maken wat de sferen eigenlijk zijn; en
dat elk systeem ergens fout is, omdat het een paar dimensies tekort komt. Men zal zich
natuurlijk willen afvragen wat dan de juiste methode is. Ik geloof, dat die van periode tot
periode verschilt.
Als ik denk aan de duistere inwijdingen in Indië, waar men zich in grottempels terugtrok,
dagen lang zonder licht vertoevende, steeds weer uit de verte de gezangen, de offerkreten
horend en dan tenslotte staande voor een spiegel (de enige overgeblevene, die nu nog
beroemd is, is de z.g. Spiegel der Wereld) zichzelf en de kosmos probeerde te erkennen, dan
moet ik zeggen, dat dat tegenwoordig niet zou passen. Wat in die dagen voor degenen, die
inwijding zochten, de grootste innerlijke verdieping was, de grootste bewustwording, dat zou
tegenwoordig voor sommigen waanzin zijn en voor anderen alleen het bevorderen van de
natuurlijke luiheid.
Wanneer wij denken aan de labyrinten, die in de inwijdingen in Griekenland een rol speelden
en de verschrikkingen die daarin plaatsvonden, dan moeten wij ook toegeven dat dat
tegenwoordig niet zou passen. Want wat daar de grote sensatie was, de grote angst, ach, dat
is voor de moderne mens zoiets als een spookbaan, een soort kermisattractie, die aardige
griezels geeft, maar waar verder de gedachten toch niet meer bij blijven stilstaan om zich
allerhande eeuwige en kosmische waarden te realiseren.
Wat de alchimisten eens leerden als filosofisch en als praktisch systeem was voor hen vol
betekenis, want zij dachten nog niet over moleculen en chemische fabrieken; zij dachten over
het wonder van de stoffen, die hun geaardheid veranderen, over het samen komen van
lichtende en duistere krachten en over het samen treffen van de essentiële waarden van het
leven. Maar tegenwoordig kun je met de alchemie alleen weinig bereiken, want de mensen
denken onwillekeurig meer aan een laboratorium en aan een chemicus dan aan God en aan de
kosmos. En daarom zal de inwijding in deze tijd weer het simpele, het eenvoudige plan moeten
bereiken, dat ze lang geleden heeft verlaten. Er is geen behoefte meer aan de cerebrale
activiteiten van voorheen. Er is geen behoefte meer aan het besloten mysterie. Wat nodig is,
dat is de eenvoudige slagzin, die een mens dwingt om te denken. Er is behoefte aan de
eenvoudige woorden, die eigenlijk zo oud zijn als de mensheid zelf, maar die in de mens weer
gaan leven.

98
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

De tijd van het steeds nieuwe, het voortdurend uitbreiden van het systeem, het verder
doordringen in de oneindigheid, moet de inwijding en de bewustwording zo'n beetje loslaten,
voor zover zij in het bijzonder de richting uitgaat van de geestelijk bewuste en rijpe mens. Het
onderzoek, dat eens de inwijding karakteriseerde is thans het onderzoek van het leven. Men
vertelt u morgen, dat er ergens aan de achterkant van de maan iemand is geland en er een
foto heeft gemaakt en overmorgen, dat ze op Mars zijn geland. Ze vertellen u, dat ze zijn
doorgedrongen in de diepste diepzee, dat ze nieuwe atomen en nieuwe elementen hebben
gevonden. En u neemt het aan. Maar het is voor u van geen belang. Deze dingen kunnen geen
inwijding en geen bewustwording meer zijn; ze zijn deel van uw dagelijks leven. Wat nodig is,
is een achtergrond, een typische achtergrond voor dit dagelijks leven. Niet iets, dat je ervan
verwijdert, maar iets, dat je er meer intens deel van maakt. En ik ben bang, dat die eenvoud
menigeen verwerpelijk zal lijken.
Wanneer je probeert eenvoudig te zeggen wat waarheid, wat licht, wat leven is, dan halen de
mensen al heel gauw de schouders op en zeggen: Dat hebben we al duizend keer gehoord. En
wanneer je eenvoudig zegt: Mens, je moet je gehele leven richten op één ding: zoek harmonie
met alles en allen, dan roepen ze uit: Is dat nu een inwijding? Ik verwacht een geheim. Ik
moet iets bijzonders hebben.
Maar de tijd van de verpakking is voorbij. Een opbouw van vele duizenden jaren vindt in deze
dagen zijn bekroning en gelijktijdig de ontknoping; misschien zelfs een zekere ontluistering.
Het geheim valt weg. Het geloof, dat boven alles vaststaat en dat aan buiten het “ik”
bestaande regels is gebonden, valt weg. Het geloof aan de juistheid van bepaalde wetten,
regels en gedragsmethoden, valt weg. Wat er overblijft zijn de eenvoudige banden van leven
en kosmos, de heel eenvoudige woorden en begrippen, die dood gepraat lijken. Die heel
eenvoudige dingen, die alleen maar zin krijgen, als u begrijpt dat ze in uw eigen leven
vormend, richtend en opbouwend moeten zijn.
Wanneer ik u allen zou laten uittreden vijf, zes sferen boven deze wereld, dan zou u zeggen;
wat de Orde doet, is groots. Maar u zou er niets aan hebben, want u zou er niets mee kunnen
doen. Maar wanneer u één vonk van licht – zij het uit een innerlijk geloof dat niet van buitenaf
wordt gefixeerd, maar dat in u leeft – kunt scheppen en dat licht in de wereld zo weet te
gebruiken dat het resultaten heeft, dan is uw bewustwording ver gevorderd en dan wordt u
waarlijk ingewijd in de krachten van het Licht.
Het innerlijk pad, het pad der zelferkenning, hebben wij hier eigenlijk een beetje terzijde
gelaten. Maar ook een zelferkenning is alleen hogelijk op grond van de feiten. Het is ook hier
de werkelijkheid, die regeert. Al droomt u duizendmaal dat u bent doorgedrongen tot de
lusthoven, die ergens in uw ziel leven, zolang zij u geen ogenblik van kracht en van respijt
geven, zolang u niet iets van de edele en lichtende waarden, die u daar hebt ontdekt, kunt
doorgeven hier op aarde, heeft u niets gedaan, heeft u niets bereikt. Maar wanneer u in uzelf
iets ontdekt hebt en u hebt het in praktijk gebracht, u hebt het geleefd, u hebt uzelf niet alleen
erkend, maar u hebt zich aangepast aan de waarheid omtrent uw leven, dan leert u en
ontwikkelt u zich.
Dat is nu eigenlijk de kern van het onderwerp; wij moeten terug naar de eenvoud. Naar de
grote eenvoud, die zich niet bezighoudt met trots, met schaamte, met zelfverheffing en
zelfnegatie, maar die alleen maar vraagt: Wat is de werkelijkheid, waarin ik leef? Vraag niet
wat men zegt, dat waar is. Vraag wat u innerlijk gelooft als waar en stel het op de proef.
Wanneer er een Meester komt en hij spreekt tot u zeg dan niet: Het is de Meester en daarom
is het waar. Maar zeg tot uzelf: Wat is het antwoord, dat ik op deze dingen geef? En als ik mij
dat antwoord realiseer, wat kan ik ermee doen?
Wanneer u dit alles hebt overwogen, dan zult u misschien ook opnieuw goud gaan zoeken.
Goud zoeken, niet meer door enorme hoeveelheden wijsheid of geleerdheid te verwerken of ze
als een stortvloed over u heen te laten gaan. U zult niet meer gaan zoeken door te vragen:
Wie zegt, dat hij mij inwijdt? En wie zegt, dat hij mijn bewustzijn vergroot? U zult zich
afvragen: Wat is in de praktijk waar van dit alles? En omdat u naar de praktijk vraagt en
omdat u vraagt naar de werkelijkheid, zult u ontdekken dat de eenvoudige, maar grootse

99
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

krachten en waarheden, die deze dagen gaan beheersen, in u een antwoord kunnen geven,
waaruit u waarlijk leeft met ziel en geest en stof, waarmee u waarlijk iets kunt bereiken. Niet
alleen in het hiernamaals maar ook in uw eigen wereld, waarin u werkelijk iets kunt betekenen
voor de mensheid, maar ook de betekenis van die mensheid beter in uzelf kunt beseffen. Niet
later, maar nu.
De tijd, dat het nodig was te werken met veel woorden en veel begrippen, gaat voorbij. De tijd
van de eenvoud komt; de tijd van de praktijk, die alle dingen te boven gaat. Want dit mag ik
dan tot besluit van mijn rede wel zeggen: Dit is niet alleen de tijd, waarin de krachten des
Lichts werken, dit is de tijd, waarin de mens moet reageren en waarin hij voor een keuze
staat, die niet meer zegt zó verder te gaan of anders verder te gaan, maar ondergaan in de
afwijzing van de lichtende krachten en in de verdwazing daaruit voortkomend ofwel in dit leven
verdolen in een waan en zeer waarschijnlijk de eerste paar tijdperken dat je in de sfeer
vertoeft geen uitweg meer vinden, dan wel het licht in jezelf ontvangen en bevestigen en
levend in de werkelijkheid uit deze werkelijkheid en haar belevingen je inwijding te vinden, je
ervaring te vinden en de harmonie, die de enige weg is tot de werkelijke en volledige
bewustwording.

DE KRACHT VAN HET LICHT


Wat wij het licht noemen is in wezen geen zichtbaar of kenbaar licht, maar eerder de hoge
energie, de trillende substantie van het leven zelf.
De krachten van het Licht, waarover men spreekt, zijn de grote Leraren, de Geesten, de
Heerschappijen, de Tronen en de Aartsengelen, degenen die deze materie in zich zo wisten te
verwerken om haar te maken tot iets, dat spreekt tot de mens. Want zoals de blinde het licht
niet kan zien, maar de warmte ervan kan voelen, zo kan de mens de essentie van het leven
zelf niet voelen, ervaren of ondergaan, maar kan hij slechts de invloed daarvan op zijn eigen
persoonlijkheid, de aanpassing daarvan aan zijn gevoeligheden vaststellen.
Te spreken over de essentie zelf, over het licht en het leven betekent te spreken over datgene,
wat in ons allen bestaat, maar dat geen van ons op een andere dan zuiver persoonlijke wijze
zou kunnen omschrijven of weergeven. Daarom wil ik op deze avond dan ook niet spreken
over de kracht van het licht in haar oorspronkelijke vorm, maar wil ik trachten u iets te
schetsen van haar wezen, zoals dit door de vele grote mediators tot uiting komt.
Wij weten dat er krachten optreden als mediator of mediatrix en zo het Licht, de goddelijke
Essentie zelf tot de mens kunnen richten. Er zijn vele systemen om deze krachten te verdelen.
Wij spreken over de Heren van Licht, van Kracht, van Liefde, van Wijsheid. Wij spreken over
de Engelen, die zijn de strijders, de boodschappers, de Heren van Dood, de Heren van Leven,
de dienaren van het Licht. En daarmede geven wij hun een gestalte, die voor ons
aanvaardbaar is. Maar wanneer het Licht zelve wordt opgebouwd, dan zal het ook door deze
heen zijn eigen geaardheid blijven behouden. Of het nu de Engel des Doods is of de Engel des
Levens of een Heer van Wijsheid of een van Liefde, die het Licht naar de aarde projecteert,
altijd blijft de eigenschap van het Licht zelf behouden het leven of – zo ge wilt – de
eeuwigheid.
Het eeuwige, het onvergankelijke en toch van vorm steeds wisselende, dat wij kennen als
leven, wordt – bevrijd van zijn vorm – tot kracht van het Licht; het is niet het Licht zelf.
Wanneer ik over God spreek, dan spreek ik onwillekeurig. over Gods liefde. En toch is de liefde
van de Vader gelijktijdig de uiting van Zijn rechtvaardigheid. Ge moet dus beseffen, dat het
Licht zich altijd aan u zal tonen, zoals gij het kunt beseffen; en dat elk woord en elke kracht
van Licht, die wordt gebracht, voor u een persoonlijke en bijzondere betekenis heeft. Een
betekenis, die bij een ander niet zo precies behoeft te bestaan. Wie het Licht erkent, zal de
kracht van het Licht ervaren volgens zijn wezen.
Hoe groot is de macht van het Licht zelf: Het kan leven doen veranderen, het kan tijden doen
samentrekken tot een ogenblik of doen uitdijen tot een oneindigheid. Het Licht zelve, die bron
van levende Kracht, kan een zon ontsteken aan de hemel en alle sterren doven en toch blijft
het zichzelf.

100
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

Het zoeken naar de kracht van Licht buiten ons brengt ons altijd moeilijkheden. Wie zoekt naar
een licht, dat buiten hem schijnt: hij is afhankelijk van al wat rond hem is. Want steeds weer
zijn er waarden, die zich stellen tussen hem en het licht.
Wanneer ge zegt “Gods Licht is met mij” en er komt leed en droefenis, dan voelt ge u
verlaten; en het is toch niet het Licht, dat is heengegaan. Er is slechts iets gekomen tussen u
en het Licht, meer niet. Maar wie het Licht in zich draagt, die heeft daarin een kracht en een
vermogen ontdekt, die hem verenigen met alle tijd, met alle werkelijkheid en alle leven.
Zo kunt ge de krachten van het Licht alleen van uit uzelf waarlijk openbaren. En ge kunt die
niet alléén openbaren – zoals ge misschien soms zal denken – in het gebod, in het uitstralen
van kracht, want de vorm is onbelangrijk. Niet alleen de sferen of de geestelijke wereld maar
al wat er bestaat kunnen wij beroeren met de kracht van het Licht, dat ook in óns leeft. En hoe
meer licht wij in ons bevatten, hoe sterker het licht ons wezen doortrilt, hoe sterker al wat wij
zijn en doen een uiting wordt van het Licht en hoe meer al wat wij betekenen voor de wereld
een uiting is van de kracht van het Licht.
Het is eenvoudig te spreken met vage termen zoals b.v. het Koninkrijk Gods, termen die hun
zin hebben verloren door de voortdurende herhaling. Maar wanneer ik u zeg, dat de kracht van
het Licht zelve de bevestiging is van de band, die wij hebben mét het Licht, dan wordt het
anders.
Men heeft altijd gedacht, dat het Koninkrijk Gods iets is voor enkelen. Maar ik zeg u: het
Koninkrijk Gods is het Licht dat in allen leeft; en daarin zijn alle dingen verenigd. En wie deze
waarden scheidt, scheidt ze tegen de wil en buiten de natuur. Hij scheidt ze, omdat hij de
eenheid vreest en haar niet kan erkennen.
Het Licht, dat in ons woont, moet worden beseft. En wanneer wij dit doen, zo zullen wij hieruit
een zekere kracht putten en wij zullen ons soms sterk voelen tegenover de moeilijkheden van
het leven en de geestelijke ervaringen of proevingen, die zo vaak worden opgelegd. Maar
wanneer wij beseffen dat het Licht, dat in ons is, niet al het Licht is, dat wij kunnen bevatten,
dan beseffen wij ook dat de kracht, die in ons leeft zelfs in de meest intense aanvaarding van
de Oneindige – een veel te kleine kracht is.
Wanneer een mens leeft alleen uit de kracht hem gegeven, zo is er in hem een vonk licht,
voldoende om hem te doen bestaan van het begin tot het einde der tijden. Maar wanneer die
mens zich bewust is van het Licht, dan blijkt dat een groot gedeelte van zijn denken, van zijn
leven en van zijn gevoel zich met dat Licht kan vullen, hij kan meer bevatten dan hem werd
geschonken. Hij kan dus ook meer krachten bezitten dan hem oorspronkelijk werden gegeven.
Hij kan een grotere eenheid bezitten met het heelal en met al wat er in bestaat dan hij nu
mogelijk acht.
Wanneer op vaste tijden de grote Heersers, de Meesters van Ruimte, de Meesters van Wijsheid
en van Licht, de lichtende Krachten een Wereld of een aantal werelden benaderen, zo spreekt
men daar soms van een openbaring; men spreekt er van de overgang naar een nieuwe
Heerser. Maar in wezen gebeurt er iets anders.
Wanneer ik een scherpe en goed gebogen spiegel neem en ik vang het licht van de zon, dan
kan ik een scherpe lichtbundel richten daar, waar schaduw is en alles zal er zichtbaar zijn,
alsof de zon zelf daar zonder meer scheen. En toch zal er niet de verzengende hitte zijn van de
zon, die onverdraaglijk is; die kan alleen in het brandpunt bestaan. Zo nemen de
Groot-Krachten het Licht. En wanneer zij hun aandacht richten op een bepaalde wereld of op
een bepaald deel van het Al, zo wordt een groot gedeelte van het werkelijke Licht uitgestraald,
ook naar werelden die eigenlijk nog niet rijp waren om voor zich de intensiteit van beleven en
ervaren te ondergaan.
Wanneer er nu een enkeling is, die dit erkent, dan zal hij in dit Licht zich kunnen voeden,
totdat hij ook het Licht direct kan verkrijgen, verdragen en beseffen. En zelfs zij, die alleen
maar een lichte honger naar het Licht hebben ervaren, zij putten uit het Licht een kracht,
waardoor zij zich voorspoediger zullen ontwikkelen en groeien.

101
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

Zo is het op het ogenblik met uw wereld. Steeds meer en sterker worden de werkingen en
krachten van het Licht geconcentreerd op deze wereld. Zij wordt gebaad in een steeds sterkere
bundel, die de gehele wereld misschien niet voortdurend zal beschijnen, maar die toch weer
grote dalen van de mensheid kunnen drenken met die kracht van Licht.
Wanneer zij nu wijsheid bezitten en weten dat zij meer Licht moeten ontvangen, dat zij meer
Licht kunnen ontvangen, dan zullen zij zich kunnen verzadigen. Zij kunnen worden tot een
licht in de schaduw, tot een kleine zon, wanneer de grote zon is heengegaan. Zo geven de
Grootmeesters van de lichtende Kracht soms zelfs gedurende een langere tijd voortdurend hun
impulsen.
Een enkeling treedt terug in de eenzaamheid of beseft plotseling de nieuwe waarden van het
bestaan. En hij roept uit: “Nu erken ik het Licht en ik wil de kracht van het Licht manifesteren,
ik wil haar Openbaren in de volheid van haar wezen.” En dan wordt hij tot een leraar, die
wonderen doet, tot een ingewijde, die rondgaat. Niet de meerdere van hen, die het Licht niet
konden aanvaarden, maar één die een kracht bezit, die zijn eigen kracht overtreft, één die
sterk is en daardoor hen kan steunen, die zwak zijn, één die de vrede kent en daardoor de
strijd kan terugbrengen tot dat wat werkelijk noodzakelijk is. Zoals ik reeds zeide: het licht
bereikt op het ogenblik uw wereld. Maar het is niet voldoende dat het licht uw wereld bereikt.
Het is nodig dat de mensen ontwaken tot het besef, dat het Licht voor hen bestaat; dat zij
meer kunnen zijn, ja, meer moeten zijn dan alleen maar levenden, die gaan van geboorte tot
dood, van dood tot geboorte. En dit nu past zeer wel bij hetgeen de eerste spreker u heeft
gebracht: Dit is de praktische waarde van het leven, de praktische waarde van het Licht:
Vraag u niet af: Vanwaar komt dit Licht? Want wie ie in de zon staart, wordt verblind; en wie
tot de zon gaat, wordt verbrand. Zeg alleen: “Het Licht is hier. Ik moet ermee werken en ik
moet ermee leven en al wat dit licht in mij kan zijn, dat moet ik in mij ontvangen en van uit
mijzelf voortbrengen.” Om dit goed te kunnen doen is het noodzakelijk, dat men op de juiste
manier harmonie kent.
Harmonie is niet alleen maar de theorie van een samengaan, een samenwerken. Harmonie is
de volledige aanvaarding van elkander.
Harmonie betekent, dat een ieder naar zijn krachten bijdraagt tot het geheel, zonder ooit te
vragen, of anderen ook het hunne doen, zolang het eindresultaat maar goed is.
Harmonie wil zeggen: bereid zijn om te ontvangen al wat u wordt gegeven. En bereid zijn om
alles te geven, wat ge bezit en zijt, opdat er samenwerking, eenheid en begrip zij. Wij hebben
dit wel eens uitgedrukt als naastenliefde. Maar geloof mij, naastenliefde is een begrip dat
teloor is gegaan in de verwarring van de tijd. Er is geen sprake meer van uw naaste
liefhebben, omdat hij uw naaste is of beseffen wie uw naaste is en leven uit hem. Wat nodig is,
dat is de vrije samenwerking van de harmonie, het harmonisch samengaan. Wat nodig is, is
niet slechts het aanvaarden van de banden, die ergens door een noodlot of door goddelijk
gezag tot stand zijn gekomen, maar het zoeken naar de banden, die grotere eenheid brengen.
Harmonie wil niet zeggen: blind zijn voor de verschillen in waarden, in denken en leven, die er
bestaan, maar het wil zeggen al deze uiterlijkheden dienstig maken aan dat ene: het
gezamenlijk bereiken.
De krachten van Licht, die komen en die er zijn zullen dit alles tot stand moeten brengen. Het
is niet slechts het lot der mensheid, dat hiermee gemoeid is, ofschoon dat al veel zou zijn.
Neen, het is het geestelijk nut van het mens-zijn, dat hiervan afhangt, het bewustzijn dat in de
menselijke vorm kan worden gevonden, het wonder, het licht, de ontwikkeling van de
menselijke vorm, maar ook de geest die de menselijke vorm weer verlaat. Hier wordt in voor u
misschien onvoorstelbaar tempo bepaald, of de mensheid zal worden vernieuwd of zal
terugvallen, of de geest, die de mensheid heeft gekozen als haar weg door het leven, de
vrijheid zal vinden van een waarlijk mens-zijn door alle sferen of de band met de mensheid zal
moeten verbreken, indien zij verder wil stijgen in licht en in waarheid. De kracht van het licht
maakt het mogelijk om alles te veranderen. Onopvallend misschien, zodat het uiterlijk haast
lijkt, alsof er niets geschiedt, maar door een verandering van innerlijke waarden, innerlijke
krachten en gedachten valt de strijdvaardige felheid weg, die zovelen bezielt, om daarvoor in

102
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

de plaatste stellen niet de lusteloze verdraagzaamheid, maar de bewuste aanvaarding van alle
verschillen om de kracht, die in allen toch de grondwaarde is, te doen werken.
Het is moeilijk om deze lessen te laten doorklinken in de mensheid. Wanneer wij spreken in de
oude termen, in de oude taal, dan zijn er velen die zich daardoor gevangen geven. Die zeggen
dan: “Is dit God?” of: “Dan is dit de Meester.” Misschien is het waar. Maar het gaat er niet om
dat zij de Meester aanvaarden, het gaat er om dat zij de Kracht aanvaarden en het Licht in
zich ontvangen.
Er zullen er velen zijn, die strijdvaardig worden en zeggen: “Wij hebben geen behoefte aan
een godsdienst” en zij beseffen niet, dat God dienen en leven hetzelfde is, onverschillig hoe je
leeft. Ze beseffen niet, dat wat wordt gegeven en gebracht eerder een middel is om waarlijk te
leven en niet een godsdienstig dogma, dat zich onttrekt aan de werkelijkheid.
De les van deze dagen is eenvoudig en moeilijk tegelijk.
Gij leeft. Gij zijt op deze wereld. Gij beseft misschien zelf niet wat ge zijt, maar in u is een
behoefte, in u is een stem, in u is een weten, in u is een kracht. Zeg niet, dat dit van buiten
komt. Zeg niet: “Ik zal de wil Gods doen, zo deze mij duidelijk wordt.” Zeg: “Dit is de Kracht
die in mij leeft. Hierin moet ergens het Licht kunnen leven. In al deze dingen moet ik liefde
voor het leven, aanvaarding van het leven en meer betekenis in het leven kunnen vinden,
want dan alleen kan de kracht des Lichts door mij werken.”
Ge kunt knielen voor een altaar en bidden, zoals zovelen. Maar voorwaar, beter is het te
spelen in de zon en God te loven om Zijn liefde voor het leven en de werkelijkheid dan droevig
in het duister te knielen en zich te verheffen boven de mensheid, zonder de kracht te bezitten
om dit waar te maken.
Velen van u strijden op het gebied van politiek of geestelijk inzicht en ze roepen uit: “Dit alleen
is de weg:” Maar ik zeg u: Er is maar één weg en die weg kent geen politiek, zij kent geen
stellingen of waarheid, zij kent de Kracht. De levende Kracht, die in de mens is, die de doden
terugroept als het nodig is en sterk en groot genoeg is om hen te laten gaan, indien dat beter
is. Een Kracht, die zoveel liefde heeft, dat zij zelfs het schijnbaar hatelijke en lelijke kan
beschermen, opdat het zich tot schoonheid ontwikkele; beseffend, dat veel van hetgeen op de
wereld verderfelijk, slechts de rups is, die – ingesponnen in haar cocon – zo dadelijk wordt tot
een vlinder, wiens kleuren jubelen in de hemel:
Er is niets kwaads in deze wereld, behalve dat wat gij kwaad maakt.
Er is niets liefdeloos in deze wereld, behalve dat wat gij liefdeloos maakt.
Er is geen schijn in deze wereld, behalve de schijn die gij uzelf maakt.
Er is geen licht in deze wereld, behalve het licht dat gij eerst in uzelf aanvaardt.
Dat is de les van deze dagen. En steeds meer zullen de stemmen klinken, elk met hun eigen
gezag en hun eigen timbre, met hun eigen wonderlijke achtergrond van kosmische leven en
kracht om u dit te zeggen. Duizendmaal hetzelfde. Duizendmaal met andere woorden, die ene
roep:
Mens, weet dat het Licht er is; dat het sterker en sterker je wezen beroert. Aanvaard dit Licht,
maar zoek het niet als een verheffing. Aanvaard het als deel van het leven. Uit het door je
wezen. Wees sterk, omdat het Licht in je leeft.
Mens, ken harmonie. Niet omdat zij schoon is of omdat ze u meer maakt, maar omdat in
harmonie alleen God en de goddelijke Kracht en het Licht zich kunnen openbaren op de juiste
tijd.
Mens, heb uw naaste lief. Niet omdat hij uw naaste is, maar heb de mensheid lief, heb alle
leven lief, omdat het leven is; omdat er Licht is dat antwoorden kan op het licht omdat er
Kracht is, die antwoorden kan op de kracht in u; omdat alle dingen één-zijn in de grote
Werkelijkheid, die is het beeld des Vaders. Dan wordt misschien tot u gezegd, wie weet: Neem
nu het beeld van de lichtende Vlam, die opgaat uit de mensheid tot de hemel, opdat er een zuil
ontsta van licht, een boom van lichtende Kracht, opdat hoogste waarden en menselijke
waarden met elkaar verenigd zijn. Sluit u dan niet op in afzondering. Werk dan niet slechts

103
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 7 – Inwijding, bewustwording en de werkelijkheid

met het spel van de gedachten, maar vorm in uzelf het licht met daad en wezen, niet voor één
ogenblik, maar dag na dag en uur na uur, zolang ge leeft in deze wereld en zelfs dan nog in de
sferen: Vorm uzelf tot vlam van licht. Wees zelf deel van deze lichtkracht, die de band kan
vinden tussen hogere wereld en Meesters en uw aarde. Want waarlijk er zijn Aartsengelen,
Tronen en Heerschappijen, Meesters van Licht en Kracht en Wijsheid, Meesters van geestelijke
bereiking en zij allen richten zich op uw wereld. Maar die tijd gaat voorbij, tenzij gij het
antwoord vindt, tenzij gij uit uzelf niet slechts het licht aanvaardt, maar uit uzelf licht en
kracht opbouwt, opdat ge onverbrekelijk zijt verbonden met die hogere wereld, met de wereld
waarin God intenser en werkelijker leeft. Ziet ge, dat is de zin van veel, dat in deze dagen
geschiedt. De mensen vergeten. Ze vergeten de leer, die werd gebracht. Ze vergeten de
vragen, die eens werden gesteld en de antwoorden die werden gegeven. Ze vergeten zelfs het
Licht als een deel van hun wezen te zien. En daarom moet die mensheid worden gewekt. Want
dit zég ik u:
Waarlijk zult ge zien, hoe de Zoon des Lichts tot u keert. De Zoon des Mensen, die is gezeten
op de wolken en tot de aarde komt; en zijn licht zal zijn een oordeel. Dat is deze tijd. Geen
spectaculair oordeel met duivels en engelen, maar de vraag, of gij mens zult zijn en méér dan
mens, wanneer die tijd voorbij is, óf dat gij – het menselijke in het dierlijke verliezende –
onbewust uw leven zult voortzetten in voortdurende slavernij aan de wil en aan de gedachten,
aan de behoeften van anderen. Meer wil ik niet zeggen, behalve misschien dit ene:
Zo waar als het Licht in deze dagen in de wereld is, zo waar als de lichtende Kracht
voortdurend uw wereld meer nadert en haar sterker doordringt, zo waarlijk geef ik, kind van
Licht en geboren uit Licht, u mijn licht, zo gij aanvaarden wilt.
Ik geef u mijn kracht, zo gij aanvaarden wilt, opdat uit de kracht worde geboren het
bewustzijn der mensen.

104
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

ACHTSTE LES - VERBORGEN WERKELIJKHEID

De mens, die zijn inwijding heeft gezocht, wordt geconfronteerd met een werkelijkheid, die
van de uiterlijke opvattingen, inzichten en meningen zeer sterk verschilt. Aan de andere kant
ontdekt hij een aantal verschijnselen, die weliswaar binnen hemzelf optreden en
onverklaarbaar zijn volgens de normen van de wereld, waarin hij leeft, maar die toch reëel zijn
in dier voege, dat zij in zijn eigen wereld van kracht zijn, juistheid en invloed bezitten. Er kan
nimmer worden gesteld, dat een werkelijkheid niet ergens bestaat, wanneer zij kenbaar wordt
door verschijnselen. Anders gezegd: Elk verschijnsel moet zijn ontleend aan de realiteit,
anders kan het niet bestaan.
Het feit, dat deze werkelijkheid haar invloed doet gelden op de mens, betekent verder dat het
deel is van zijn leven; dat het verschijnsel, de wetten waaruit het voortkomt, kortom, al
hetgeen waarop het verschijnsel ook maar kan berusten, een direct deel is van het heden en
niet slechts behoort tot een andere wereld of een andere werkelijkheid.
Eenvoudigheidshalve wordt vaak bij inwijdingsleren gesproken over een z.g. tweede
werkelijkheid d.w.z. een realiteit die niet overeenstemt met alles, wat de mens heeft geleerd,
wat de mens zelf kan denken. Dat is natuurlijk voor het menselijk denken heel erg prettig,
want men kan dan de algemeen erkende waarheden aanhouden en daarnaast een tweede
reeks waarheden opbouwen. Maar ergens is het verband zoek. Wanneer wij de realiteit
omtrent het leven dus willen leren kennen, dan zullen we ons in de eerste plaats wel moeten
begeven ín de richting van de verklaring van zo'n tweede werkelijkheid. Waar ligt zo eigenlijk?
Hoe ontstaat ze? Waaruit komt ze voor ons persoonlijk voort? Wat kunnen we ermee doen? En
dan geloof ik, dat we allereerst moeten terugkeren tot de psychologie.
De mens denkt. Zijn denken is gebaseerd op logica; d.w.z. een opeenvolgende reeks gevolgen
of gevolgtrekkingen, de één uit de ander noodgedwongen voortvloeiende, dus het gehele
verloop binnen het kader van een menselijke wetmatigheid onderbrengen. Maar die logica is
niet gebaseerd op de feiten; zij is gebaseerd op het menselijk denken. En daar hebben wij al
de eerste grote fout. In de eerste plaats is het menselijk denken te beperkt om een goddelijke
werkelijkheid te omvatten. Een menselijke logica zal dientengevolge een groot aantal feiten en
waarden van een goddelijke werkelijkheid moeten verwaarlozen. In de tweede plaats: een
groot gedeelte van het menselijk bewustzijn zetelt niet in het z.g. dag- of redelijk-bewustzijn,
maar in wat men het onderbewustzijn pleegt te noemen. Het aantal feiten, mogelijkheden en
gevolgtrekkingen, gelegen in het onderbewustzijn, is over het algemeen tenminste tien tot
twintig keer zo groot als al datgene wat de rede onmiddellijk ter beschikking staat. Dan mag
hieruit de gevolgtrekking worden gemaakt, dat het feitelijk realisatievermogen in het
onderbewustzijn groter is dan het ooit redelijk kan zijn. De logica echter kan geen rekening
houden met het onderbewustzijn, want het is een niet volledig kenbare factor. Dan vloeit
hieruit voort, dat de mens, die terugkeert tot het onderbewustzijn en de factoren uit dat
onderbewustzijn in zijn gedrag opneemt en daarmee van uit zichzelf werkt, te allen tijde
daardoor tegen zijn z.g. logische kennis en gevolgtrekkingen zal ingaan.
Een derde punt is de kwestie van de persoonlijke realisatie. Wanneer ik mij iets realiseer, dan
betekent dit dat ik mij daarvan redelijk bewust begin te worden. Dit redelijk bewustzijn heeft
echter niets meer te maken met de feitelijke indrukken, die ik onderga. Het is een verklaring
ervan, een onderbrengen ervan in gekende factoren en berekenbare factoren, zodat uit deze
zo ontstane logica zelfs de eigen impressies onvolledig worden weergegeven.
Dit gesteld hebbende, moeten wij dus de conclusie trekken dat de mens, die zijn
onderbewustzijn op een gegeven ogenblik de voorrang geeft boven het bewustzijn, daarmede
schijnbaar onlogisch denkt of handelt, maar dat hij gelijktijdig de beschikking heeft over een
veel groter feitenmateriaal en zelfs op zuiver stoffelijke basis juister en sneller zal kunnen

105
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

reageren en met meer factoren gelijktijdig rekening zal kunnen houden dan hem ooit in een
bewuste gedachtegang mogelijk is.
Eén van de belangrijkste factoren is in de eerste plaats dus wel de terugkeer tot het
onderbewuste. Want de verborgen waarheid, waarvan de inwijding ons spreekt, ligt voor een
groot gedeelte in het onderbewuste. Zij mag van daar uit verder reiken naar sferen en
werelden, die buiten de materie liggen, maar zeker vindt zij haar kernpunt in de materie
binnen dit onderbewustzijn. Elke vorm van meditatie en concentratie, die dan ook het redelijk
element uitschakelt en daarvoor in de plaats zet de onderbewuste reactie, zal vanzelf a.h.w.
intuïtief de juiste realisaties, de juiste reacties tot stand brengen en de meest juiste
beslissingen nemen.
Iemand, die werd ingewijd, vond in die inwijding natuurlijk niet alleen maar dit geheim van
innerlijke kracht. Hij vond daarnaast de geheimen van de magie (dus het beïnvloeden der
dingen), van de persoonlijke beleving, van het uitzenden van zijn geest en wat dies meer zij.
Want elke inwijding was in de oude tijd een middel om macht te vergaren en tevens een
zekere verplichting, die men ook op zich nam.
Toch moest de mens loskomen van zichzelf. Dit loskomen van het “ik” werd voorgesteld door
het sterven, zoals u bekend is. Maar die dood is geen werkelijke dood in menselijke zin. Wie
doodgaat, neemt afscheid van de wereld, d.w.z. van de redelijke wereld. Wanneer er een
voortbestaan is, zo kunnen wij dit niet meer definiëren aan de hand van menselijke termen.
De ingewijde, die sterft, moet terugvallen op zijn instinctieve reacties, zijn intuïtief aanvoelen
van de juiste toestand. Hij kan niet meer afgaan op een beredeneerd beeld.
Wanneer u hoort van de labyrinten, waarin men doolde, wanneer men inwijding zocht, zo zult
u heel vaak hebben gedacht: wat is dat eigenlijk voor een vertoning. Maar indien u zich
realiseert dat in het duister (dus in het labyrint) elke oriëntatie langs redelijke weg onmogelijk
is geworden, dan krijgt het toch weer betekenis. Ze hebben niet meer iets, waaruit wij
gevolgtrekkingen kunnen maken, maar we kunnen iets aanvoelen. Wanneer u in het donker
staat, dan kan uw gezichtsvermogen u niets vertellen en ook uw gehoor geeft u misschien
niets meer, maar ergens is er een luchtstroom, die u zegt: daar is een opening. En ergens is er
iets, dat u tegemoet komt: er is een ruimte beneden mij, ik moet voorzichtig zijn, hier kan een
afgrond zijn. Op deze wijze kon dus zelfs in die eenvoudige stoffelijke inwijdingsgang reeds
een overschakelen op de intuïtie, op het aanvoelen mede worden bewerkstelligd. Ik weet, dat
die gebruiken later voor een groot gedeelte veranderd zijn en tot uiterlijkheden geworden.
Maar het feit blijft bestaan.
Hetzelfde vinden wij bij de beproevingen in Egypte (de z.g. piramide-inwijdingen, waarvan u
misschien wel eens iets heeft gehoord), waar ook de persoon in kwestie alléén is en in het
duister, in het duister zijn weg moet zoeken enz. Weer hetzelfde: ik ben overgeleverd aan mijn
intuïtie, ik kan niet meer afgaan op de rede; er is geen waarneembare tijd, mijn innerlijk moet
zeggen wat er gaande is. Nu kan het innerlijk dat inderdaad. Het grote geheim van de
inwijdingen is dus wel in de eerste plaats een terugvallen op de niet redelijke waarden, die in
je leven; waarden echter, die voor een groot gedeelte zijn gebaseerd op je eigen wereld en het
daardoor mogelijk maken in je eigen wereld een juiste definitie te verkrijgen.
Elke mens heeft een soort ingebouwd horloge. Dit uurwerk stelt hem in staat (en soms zeer
nauwkeurig) de tijd vast te stellen, ook zonder dat hij de zon kan zien of zonder dat hij zich op
de één of andere manier kan oriënteren op de buitenwereld. Is hij echter niet gewend van
deze mogelijkheid van zijn wezen gebruik te maken, dan blijkt dat het afwezig zijn van buiten
hem bestaande normen om de tijd te meten hem langzaam maar zeker tot een verwarring, tot
een irrealiteit brengt. Dus, om weer even een conclusie hieraan te verbinden:
De mens, die zich baseert op innerlijke waarnemingen en innerlijke waarden, is onafhankelijk
van uiterlijke normen. De mens, die zich op de rede baseert, is steeds van het uiterlijk
verschijnsel als zodanig afhankelijk.
Ook dat is een punt, dat m.i. het overwegen wel degelijk waard is. Want afhankelijk zijn van je
omgeving betekent ook slaaf zijn. Afhankelijk zijn van je innerlijke waarden en je innerlijke
kracht betekent vrij zijn. Hoe meer je je baseert op dat wat rond je is, hoe meer je aan je
106
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

omgeving gebonden bent, hoe minder je jezelf zult kunnen zijn en jezelf zult kunnen leven.
Omgekeerd: Hoe meer je op die innerlijke waarde alleen afgaat en hoe meer je op dit innerlijk
aanvoelen je eigen basis kiest voor elke daad, elke handeling of reactie, hoe meer je
persoonlijk zult leven en bovendien hoe juister je je zult oriënteren volgens je eigen
persoonlijkheid, wezen en behoefte in de wereld, waarin je bestaat.
De manier van inwijding verschilt nogal eens. We vinden bepaalde oefeningen, waarmee wordt
getracht de mens te brengen in een totaal andere wereld. Hij wordt a.h.w. vervreemd van de
werkelijkheid en in de plaats van het normale komen goden, demonen, schimmen en
spookbeelden. Juist omdat dezen niet aan redelijke normen beantwoorden, wordt de mens
hierdoor gedwongen terug te vallen op zijn intuïtie, want hij kan niets beredeneren, hij kan het
alleen maar aanvoelen.
In andere gevallen is de mens zelf de originator. Hij begint zijn meditatietechniek te baseren
op het onmogelijke. We vinden hiervan voorbeelden in de z.g. Za-Zen, die vooral in Japan en
ook wel in China veel aanhangers heeft geteld.
Een meditatiewijze, waarbij men uitgaat van het onmogelijke b.v.: hoe vliegt een vogel zonder
vleugels? Hoe zal de ochtend zijn als de zon opgaat in het Westen?
Dat zijn punten die niet waar zijn en waarvan je voor jezelf weet, dat ze niet waar zijn. Je
verdrijft de feitelijke wereld en er ontstaat een ogenblik, waarin alles wat je overdenkt voor
jezelf absurd wordt. Deze absurditeit maakt je daarvan vrij. Zolang iets zin en rede schijnt te
hebben ben je er tot op zekere hoogte aan gebonden. Maar verliest het zijn samenhang en
betekenis, dan zal je innerlijk vrij zijn. Je krijgt dan de z.n. glimlach van de bewuste of de
verloste en gelijktijdig ontstaat er een veel sterker contact met dit onderbewustzijn, want het
wordt nu niet meer door de rede geregeerd, maar het regeert tot op zekere hoogte de rede
zelf. De intuïtie komt op de voorgrond, het redelijk betoog blijft op de achtergrond.
Verder krijgen wij dan nog te maken met de z.g. grote of kosmische wetten: Dit is een slagzin,
die u elke keer weer zult ontmoeten, waar u ook komt: de kosmische wet. Maar wat is een
kosmische wet? Het is een wetmatigheid, die onze mogelijkheden beperkt. En omdat wij niet
buiten die grenzen kunnen gaan, weten we niet wat er aan de andere kant kan liggen. Elke
kosmische wet, die wij erkennen is eenzijdig, zelfs als we haar “oorzaak-en-gevolg” noemen.
Er moeten andere mogelijkheden zijn, maar die liggen buiten ons bevattingsvermogen. Ons
bewust leven is begrensd door oorzaak en gevolg.
Kijk, die kosmische wet zal voor mij gelden, zolang ik door mijn bewustzijn aan een bepaalde
interpretatie ervan gebonden ben: Maar wanneer mijn eigen wezen anders gaat reageren en
anders gaat denken, zal de betekenis van de wet zich voor mij wijzigen, tot het ogenblik dat ik
besef dat de wet alleen maar het milieu is, waarin ik mij beweeg en niet de verplichting,
waaraan ik ben onderworpen.
Ook dit maakt een groot deel van de inwijding uit. Eerst begint men de mensen te leren wat de
kosmische wetten zijn en wat ze betekenen. Men filosofeert met hen over God, goddelijke
waardeel en goddelijke krachten. Men leert hun het geheim van de mathematische berekening,
van de taal der sterren en dan komt er een ogenblik dat je tegen hen zegt: “Kijk, dat is
allemaal enigszins redelijk, dat geldt voor iedereen, zolang gij volledig menselijk redelijk
denkt.” Op het ogenblik, dat dat denken ophoudt echter, zijn zij er niet aan onderworpen. Dan
is alleen de wereld, waarin zij kunnen werken hierdoor begrensd, maar zijzelf niet.
Ik ben het middelpunt geworden van een wiel en rond mij is een heel grote wereld, mooi
ingedeeld in vakjes, die naar het verloop van de tijd langzaam van plaats verwisselen. Maar ik
kan alle vakken tegelijk overzien; voor mij is er geen tijd. Ik kan licht en duister - waarden,
die op het ogenblik voor iedere mens in de tegenstelling tot eigen bestaan zijn gelegen -
eenvoudig zien als deel van mijn bestaan, want hier is het licht en daar is het duister. Maar wil
ik de waarden omwisselen, dan keer ik mijzelf een slag om en wat duister was, wordt licht en
wat licht was, wordt duister.
Het zal u misschien moeilijk zijn dit te begrijpen, want een mens houdt ervan om vaste
normen en vaste waarden te hanteren. Maar in de inwijding moet je daarvan juist afstand

107
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

doen. Men kan niet eenvoudig aan de hand van een leerstelling of van een dogma stellen: ik
krijg een inwijding. Een inwijding is een innerlijk proces; niet omdat die stellingen op zichzelf
waardeloos zijn of omdat het dogma op zichzelf niet van kracht behoeft te zijn, maar omdat
alleen de mens, die zelf de waarden waarbinnen hij leeft kan hergroeperen, volledig bewust
gebruik kan maken van alle mogelijkheden van het leven. En dat kan hij niet doen – dat zeg ik
er nogmaals uitdrukkelijk bij – op zuiver redelijk niveau. Het is altijd weer het bovenredelijk,
de verborgen werkelijkheid, die door het menselijk verstand niet kan worden benaderd. Het is
de tweede werkelijkheid van de mens, die het redelijk denken wil blijven handhaven en
daarnaast een wereld aanneemt, waarin alle, normaal niet logische waarden toch voorkomen.
Interessant zijn deze dingen natuurlijk wel, maar wij moeten er ook in de praktijk iets mee
kunnen doen. En die praktijk blijkt dan bij de ingewijden tot op zekere hoogte toch beperkt te
zijn. Want wij zien nooit een ingewijde, die eenvoudig zegt: “Ik ga maar vliegen.” Hij kan zich
verplaatsen, indien hij dat wil, zonder de tussenliggende ruimten te doorlopen, van het ene
doel naar het andere. Maar hij doet dat maar heel zelden. Waarom?
Elke inwijding is gebaseerd op de wereld waarin je leeft. En elke kosmische leer, elke
kosmische bewustwording, elk volledig besef van waarheid zal je nog steeds blijven verbinden
met de wereld, waarin je leeft. De redelijke wereld van de mensen rond je is daarvan een zeer
belangrijk deel. Ik zal altijd aan de redelijke wereld moeten blijven beantwoorden, voor zover
het de mensheid betreft; alleen dan kan ik in die wereld waarlijk bestaan. Dus volgt hieruit: De
krachten, die ik aan een inwijding kan ontlenen, zijn alleen in beperkte mate bruikbaar en
kunnen alleen zodanig worden gericht, dat ze binnen de eigen wereld nog aanvaardbaar
blijven. Dan wil ik nu beginnen met een aantal praktische conclusies te trekken, die hiermee
dus direct samengaan:
1. Elke mens, die een verdere bewustwording nastreeft, zal moeten leren steeds meer op zijn
intuïtie te vertrouwen en volgens deze intuïtie te handelen. Hij mag daarna hieromtrent
desnoods redelijke gevolgtrekkingen maken, nimmer voordien.
2. Elke mens is zich innerlijk wel bewust van krachten en zal intuïtief aanvoelen, wanneer hij
een bepaalde mogelijkheid wel, en wanneer hij een bepaalde mogelijkheid niet bezit. Het is
noodzakelijk, dat wij niet nadenken over de vraag, of wij een kracht wel of niet bezitten,
maar dat wij – waar de intuïtie zegt dat een kracht aanwezig is – deze gebruiken. Daarna
mogen wij aan de hand van de verschijnselen constateren, of de intuïtie volledig juist werd
geïnterpreteerd of niet. Wij zullen echter nooit kunnen ontkennen, dat de intuïtie op
zichzelf meer waar was dan onze redelijke beschouwing.
3. Elke beperking, die de rede aanvaardt, is voor degene, die de verborgen waarheid
aanvaardt, niet meer van kracht. Zijn wezen kan gaan, waarnemen, absorberen in elke tijd
en in elke ruimtelijke verhouding, zonder dat daarbij het lichaam zich zelfs verplaatst. Het
“ik” kan contact opnemen met elke wereld, elke kracht en elke leraar, zonder dat het
daarvoor noodzakelijk is dat deze contacten op een materieel of zelfs maar op een redelijk
niveau liggen. Altijd weer zal het ontstaan van een dergelijke kracht of mogelijkheid uit het
“ik” een bevestiging kunnen vinden. Elke waarneming in tijd wordt mettertijd bevestigd.
Elke waarneming in ruimte wordt mettertijd duidelijk als inderdaad juist te zijn. Om echter
te voorkomen, dat wij van hetgeen op zichzelf waar is onwaarheid maken, mogen wij niet
trachten dit redelijk te interpreteren, aan te passen of te veranderen. Wij moeten de
waarden a.h.w. intuïtief erkennen en zonder meer aanvaarden.
4. Elk werken met krachten is het werken met krachten, die wij niet kennen. Dientengevolge
kan geen enkele redelijke beperking voor die krachten worden aanvaard, maar zal elk
afgaan op het innerlijk de begrenzing der mogelijkheden volledig weergeven en gelijktijdig
de volle innerlijke verbondenheid met een bepaalde kracht, met een bepaald licht, het zal
in het “ik” een emotie, een gevoelswaarde tot stand doen komen.
Hier hebt u enkele punten, die de praktijk al iets meer benaderen. Ik wil het nog eenvoudiger
stellen en ga ik hier dus weer uit van die verborgen werkelijkheid, waarheen elke inwijding zijn
mensen tenslotte heeft gebracht.

108
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

1. Wanneer je iets wilt bereiken in het leven, zal dit dikwijls volgens het verstand moeilijk of
onmogelijk zijn. Vaak zal blijken dat de wereld aan onze redelijke verwachtingen niet
beantwoordt. In dat geval moeten we ons – zonder daarbij de rede verder te laten spreken
– afvragen, wat onze weg is. Ook als deze redelijk gezien in strijd met het gestelde doel
schijnt, zullen wij die weg volgen. Door het volgen van die weg kunnen wij onze
voornemens het best verwezenlijken.
2. Altijd weer, wanneer ik uitga van een intuïtieve reactie, ga ik uit van de grootste
werkelijkheid, die er voor mij bestaat. Deze werkelijkheid echter bestaat in mij en elke
werking, die ik als noodzakelijk erken of elke mogelijkheid, die ik als wenselijk erken, moet
als zodanig worden gezien als iets, dat in mij als noodzaak bestaat. Ik kan nimmer een
intuïtieve opdracht of waarde aan een ander overdragen, ik kan haar slechts zelf vervullen,
omdat ik – gezien mijn bewustzijn van de grotere werkelijkheid – alleen kan uitgaan van
de mogelijkheden en waarden, die er in mijzelf bestaan.
3. Wanneer ik wil genezen, zal elke genezende kracht in mij aanwezig zijn, zodra ik mijn
redelijke beperkingen en twijfels terzijde stel. Het richten van deze krachten is geen
kwestie van rede. De rede kan misschien helpen om mij een aanvaardbaar beeld te geven,
waardoor ik die kracht met groter zelfvertrouwen gebruik. Maar die kracht zelf kan nooit
gebonden zijn aan mijn voorstelling ervan. Dus wat ik intuïtief als juist aanvoel, zal ook de
juiste weg zijn om een kracht tot uiting te brengen en hierbij is verder zelfs geen enkele
sensitiviteit nood zakelijk.
4. Het gebruiken van gerichte gedachtekracht. Dat gerichte gedachtekracht soms een
uitwerking heeft, weten we. In de wereld zijn massapsychologie, massapsychose duidelijk
genoeg de kentekenen van een geestelijke kracht, die op de werkelijkheid een enorme
invloed heeft. Wanneer ik mijn gedachten richt, en ik richt deze aan de hand van een
verstandelijke voorstelling, dan zal ik alleen het redelijke gedeelte van het leven kunnen
bereiken. Ik zal ook slechts dat gedeelte van mijzelf, dat ik redelijk ken, kunnen gebruiken.
Op het ogenblik, dat ik echter uitga van mijn aanvoelen, van mijn intuïtie en aan de hand
daarvan de misschien zelfs niet-redelijk schijnende beelden projecteer in de wereld, zal
mijn gedachtekracht een maximum aan vermogen bezitten, zal er een maximum aan
resultaat worden bereikt en zal er een bewijs van de waarde voor mijn redelijke vermogens
tenslotte gegeven worden.
Misschien zult u nu zeggen: Waar blijven we dan, wanneer de inwijding een kwestie is van
intuïtie, met alle belangrijke leerstellingen en alles wat wij zelf willen zijn en willen doen?
In de eerste plaats moet u goed begrijpen, dat hetgeen u wilt redelijk gezien vaak in strijd is
met hetgeen uw werkelijke behoefte en uw werkelijk willen is. Het is een vervalsing van uw
innerlijke kracht en waarde, omdat u meent dat hetgeen innerlijk voor u belangrijk is nu
eenmaal niet te bereiken is.
In de tweede plaats moet u heel goed beseffen, dat uw eigen methoden om een ideaal, een
droombeeld op te bouwen altijd weer is: een u verwijderen van de werkelijkheid, ook van uw
redelijke werkelijkheid. Hoe logisch uw ideaal ook is geconstrueerd, het is nimmer identiek met
de feiten.
Als zodanig is het dus beter om minder het ideaal te overwegen en meer intuïtief de juiste weg
te kiezen voor uzelf en voor anderen.
Dan wil ik erop wijzen, dat juist in de inwijding, in die grote werkelijkheid er tussen ons allen
een aantal banden bestaat, die onvoorstelbaar groot kan zijn. We weten niet; hoe deze banden
zijn, op welke wijze ze zijn ontstaan en we kunnen heel moeilijk nagaan hoe ze zich verder
zullen ontwikkelen. Het feit, dat die banden bestaan, is echter onloochenbaar.
Wanneer ik mij bewust instel op een zo groot mogelijke welwillendheid tegenover allen, maar
gelijktijdig mijn intuïtie laat bepalen, hoe ik deze welwillendheid het best tot uiting breng, zal
ik automatisch inschakelen in bestaande lotsverbindingen en lijnen, waar voor mij dus een
maximum aan bereiking mogelijk is en een maximum aan resultaat. Ik doe niet in het wilde
weg goed – zoals men misschien zou denken – maar ik kies uit de vele mogelijkheden, welke

109
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

voor mij alle aanvaardbaar zijn, haast feilloos juist die, waarin reeds een harmonisch aspect
bestaat en maak dus zo in deze harmonische werkingen ook stoffelijk mijn ideaal meer reëel,
terwijl het gelijktijdig minder theoretisch en logisch is.
En dan kom ik hiermede zo langzamerhand aan het einde van dit betoog. Want wat blijft ons
nog over? Wij spreken van een verborgen werkelijkheid, van verborgen waarheid, zeker. Maar
is die waarheid nu wel in feite verborgen of verbergen wij die zelf voor ons? Het is moeilijk om
je dat te realiseren, want dan moet je afstand gaan doen van heel veel lievelingsideeën. Maar
wat wij nodig hebben is niet de ingewikkelde beredenering, wat wij nodig hebben is niet een
wereld die beantwoordt aan onze maatstaf, wat wij nodig hebben is een wereld die altijd voor
ons leeft; en die kunnen wij alleen vinden, indien wij onze werkelijkheid heel wat verder
uitbreiden dan een mens normalerwijze toestaat en dat ons denken heel wat verdergaat dan
een mens over het algemeen aanvaardbaar vindt.
In dit verband wordt dus een groot aantal opvattingen, zoals b.v. de opvatting van God,
eigenlijk een overdreven beeld. God is niet iets, waartegen ik praat, of waar ik in geloof. God is
doodgewoon een kracht in mijn leven; en die God is automatisch actief. Een Meester of een
Leraar is niet iemand, die ver boven mij staat. Het is een harmonische waarde, die in mijzelf
het juiste wekt. En dan zal die Meester in heel veel gevallen voor een ander eerder een dwaas
lijken, maar wanneer hij in mij het juiste wekt, waardoor ik mij vooral innerlijk meer bewust
ben van mijn mogelijkheden, dan heb ik alles bereikt.
De sociale verhouding rond mij mogen stoffelijk gezien zeer belangrijk lijken, maar innerlijk
gezien zijn ze alleen maar een beperking van mijn mogelijkheden. Misschien dat ik vandaag
professor wil zijn en morgen handwerksman. Wanneer ik voel, dat ik professor wil zijn, dan
heb ik op dat moment ergens de kracht en de mogelijkheid om te leraren. Wanneer ik mij
hierbij beperk tot datgene wat de materie (de wereld) als normaal en redelijk beschouwt, zal ik
nooit resultaat hebben. Maar laat ik uit mijzelf de kennis, de realisatie opwellen, dan zal ik op
dat ogenblik inderdaad een lectoraat hebben, dan zal ik kunnen onderwijzen en zal ik ook
weten wanneer, waar en voor wie.
En wanneer ik handwerksman wil zijn, dan behoef ik niet te zeggen dat ik geen
bekwaamheden heb. Dan komt er een ogenblik, dat ik a.h.w. zie wat ik moet doen en dat mijn
handen mij zullen volgen. Want zodra ik uitga van mijn innerlijk wezen – dat moet u goed
onthouden: – zal al het andere zich daaraan ondergeschikt maken. De ondergeschiktheid van
het totale “ik” aan die innerlijke kracht (die dan voor een deel dus onderbewustzijn is) is voor
de mens eigenlijk niet aanvaardbaar. Hij kan niet begrijpen, dat iemand zonder gestudeerd te
hebben een brug kan bouwen; of dat hij – een instrument vindende – in zeer korte tijd het
zodanig beheerst dat hij beter muziek maakt dan een ander, die een hele opleiding voor dat
instrument heeft gevolgd. Toch is dat waar. Wat van binnenuit komt, is niet alleen maar de
aanleiding om verstandelijk te bereiken. Neen, het is een gave, het is een vermogen dat juist
op het ogenblik, dat het in ons intuïtief naar voren komt, juist is. Wanneer wij dat van uit
onszelf verwerkelijken, kunnen wij alles bereiken.
Daarom, vrienden, eindig ik dan ook met de opmerking: Laat ons niet te veel zoeken naar
datgene, wat onze rede bekoort. Laat ons de werkelijkheid zien, zoals ze is: bars en kil
misschien van uit menselijk standpunt. Laat de emoties rusten, die wij in onszelf zo gaarne
opwekken: de eerlijke verontwaardiging, de behoefte om zo goed te zijn en geacht te worden
en alles wat erbij behoort. Maar laten wij daar tegenover stellen een intuïtief erkennen van wat
noodzakelijk is in de wereld. Want dat is werkelijkheid, dat past erin.
Laat ons afstand doen van de gedachte dat wij op een bepaalde manier moeten bidden of
dienen en dat wij God op een bepaalde manier moeten erkennen. Laten we daarvoor in de
plaats stellen, dat in onszelf ook de kracht van het Goddelijke soms vorm krijgt en dat wij door
aan die vorm uiting te geven op dat ogenblik ware Godsdragers zijn en dat de goddelijke
Kracht vervult wat wijzelf redelijkerwijze niet zouden kunnen, willen of durven vervullen.
En laat ons ten laatste stellen, dat de intuïtie voor ons het meest machtige middel is om de
hogere waarheid tenslotte ook redelijk te beseffen. Maar alle redelijk besef zal groeien uit
ervaring, dus uit de feiten van onze eigen wereld. De innerlijke kracht die wij bezitten, de

110
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

verborgen waarheid en werkelijkheid echter is reeds deel van ons wezen, al zal ze nimmer
volledig redelijk kunnen worden uitgedrukt voor we haar reeds lang tot praktijk hebben
gemaakt. Praktijk gaat voor de stelling: De stelling kan echter nimmer tot de perfecte praktijk
voeren.

SUBJECTIEVE BELEVING
De mens heeft in zijn leven een groot aantal waarden en waarderingen, die niet objectief zijn
maar zuiver subjectief, gebonden aan zijn eigen wezen, zijn persoonlijkheid. Wij vinden daarbij
kentekenend begrippen als recht, moraal, geloofswaarheid en dergelijke. Dat deze begrippen
worden geobjectiveerd is begrijpelijk. Een mens wil de wereld altijd zien volgens zijn eigen
normen, zijn eigen denkbeelden en standaard. Maar het besef dat elk van deze normen
tenslotte subjectief is, kan hem toch helpen de wereld beter te begrijpen en zich vrij te maken
van zeer vele belemmeringen van denken en leven.
De kwestie, die hierbij een grote rol speelt, is wel in de eerste plaats: het niet in staat zijn
afstand te doen van systemen en systematische opbouw. Men gaat uit van op zichzelf
willekeurig gekozen stellingen of regels; en als zodanig kan worden gesteld dat de
doorsnee-mens, waar hij ook leeft en in welke tijd dan ook, altijd pleegt uit te gaan van een
stelling of een aantal stellingen, die onbewijsbaar zijn, die met de werkelijkheid weinig of geen
verband houden en die hij toch als maatstaf gebruikt voor zijn eigen bestaan en meestal voor
dat van anderen. Maar heeft hij eenmaal die maatstaf aanvaard, dan bouwt hij daaruit voor
zich een heel nieuw denkbeeld op.
Dit denkbeeld omschrijft dan o.m. zijn verhouding tot de mensheid, de verplichtingen die de
mensheid tegenover hem heeft en omgekeerd de verplichtingen, die hij tegenover de
mensheid heeft. Hoe langer een dergelijk begrip bestaat, hoe meer het de vorm krijgt van een
wet of zelfs van een codex (een reeks samenhangende wetten). Is er eenmaal een codex
geschapen, dan wordt deze echter eigenaardig genoeg niet gezien als op zichzelf volledig waar
en zuiver, maar wordt hij onderworpen aan de subjectieve normen waardoor de betekenis van
de wet voor een ieder weer andersluidend wordt.
De kern van de vraag is hier: wat doet de mens eigenlijk om tot een bepaald oordeel of tot
een beoordeling te komen? En daarbij gaat hij uit van zijn eigen trillingsgetal, zijn eigen
karakter. Dit karakter kan globaal genomen worden onderverdeeld in een viertal
hoofdtemperamenten, die elk weer een aantal onderverdelingen kennen. Het totaal van
voorkomende typen wordt vaak gesteld als zijnde 144. Dit getal, dat wij ook terugvinden in de
kabbala en daarnaast ook in de godsdienstige denkwijzen en systemen, stamt uit de oudheid.
Men had begrepen, dat de mens dus een totaliteit van eigenschappen en verschillen van trilling
bezit, die kunnen worden samengevat in de z.g. 144 hoofdfactoren of hoofdgebieden.
Deze wetenschap was niet volgens de rede wetenschappelijk. Zij werd gevonden aan de hand
van introspectie, van innerlijke contacten met hogere waarden en de mens. Maar ook heden
ten dage mag worden gesteld dat het getal 144 juist is. Het apocalyptisch getal 144.000 der
uitverkorenen dus is hiervan waarschijnlijk afgeleid.
Elke mens heeft zijn eigen trillingsgetal; en dat wil zeggen dat zijn eigen reactie op al wat
buiten hem bestaat plaatsvindt volgens een harmonische norm; de norm van zijn persoonlijk
harmonisch-zijn. Hij vindt daarbij altijd medestanders, want tegenover het totaal aantal
mensen is tenslotte het getal 144 niet zo groot. Hij zal dus ook altijd buiten zich een contact
vinden met gelijk denkenden, althans gelijk voelenden. Dit heeft ertoe geleid, dat de
subjectivering van het leven ergens toch weer een gemeenschappelijk besef opbouwde.
Nu zult u zich afvragen, wat dit alles voor praktisch heil en nut kan hebben? Wel, elke trilling,
die in het leven optreedt, zal u beroeren; sommigen als niet-harmonisch, sommigen als een
spanning, anderen als een ontspanning en enkelen zelfs als een zeker krachtverlies. Want de
hoofdverdeling, die wij hier hebben gemaakt in het karakter en in de aard van de mens, zal
dus ook gelden voor elk fenomeen dat op aarde optreedt.
Een Meester die spreekt kan misschien een 12-tal verschillende groepen mee betrekken in een
harmonie. Maar dan blijven er nog een aantal, die niet harmonisch zijn en dat is altijd groter.

111
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

Een leer, een vorm van denken, een meditatievorm zijn alle voor een bepaald aantal mensen
aanvaardbaar, maar er is altijd een grotere menigte waarvoor ze niet aanvaardbaar zijn.
Beseffen wij de dit nu, dan kunnen wij de verschillen, die op aarde bestaan verdragen en
aanvaarden. En dan begrijpen we dat het dus ons persoonlijk afgestemd-zijn is dat bepaalt,
hoe wij iets ondergaan en ook hoe wij daarin waarheid vinden of daaruit kracht putten. Het
verschil is niet, zoals men zo vaak denkt te mogen stellen, dat de een geestelijk en de ander
erg materialistisch is ingesteld. Want voor sommige mensen zal in het materialisme een
grotere godsdienstige waarde en beleving liggen dan voor menige hooggeestelijk ingestelde
mens in zijn meest intense geestelijke oefeningen. Het gaat er maar om: wat beroert je wezen
het sterkst.
In deze dagen zijn er een groot aantal Meesters en Leraren, die op deze wereld invloed
uitoefenen. Maar dezen kunnen ons nooit allen op gelijke wijze beroeren. Er zijn ongetwijfeld
banden uit het verleden mee verbonden, maar vooral ook onze eigen structuur van dit
ogenblik. De toon, die wordt aangeslagen, de boodschap, de wijze waarop zij is geformuleerd,
de wijze waarop het licht wordt uitgedragen, zal voor ons uitmaken, of die Meester ons
werkelijk iets zegt of dat hij ons zelfs afstoot. Zodra men dit niet voor zich kan aanvaarden, zal
men toch proberen met alle waarden gelijkelijk te werken. Het resultaat is, dat men zich
voortdurend uitput in een strijd tegen werkingen, waarmee men het niet eens kan zijn, maar
die men van buitenaf ergens wil aanvaarden. Dit is onmogelijk. Heeft men echter begrepen dat
de waarderingen, die in de wereld bestaan, alle zonder uitzondering voor ons subjectief blijven
– zelfs ook in de sferen – en dat wij dus niet moeten zoeken naar iets, waarmee wij de gehele
wereld kunnen aanvaarden maar naar de methoden, naar de weg, naar de innerlijke
stemming, waarmee wij een bepaald deel van het zijn kunnen aanvaarden„ dan zijn wij al een
heel eind gevorderd. Wij hebben dan n.l. begrepen, dat het erom gaat onze persoonlijke
waarden en belevingen op te voeren tot een maximum in overeenstemming met onze
geaardheid, dat het geen zin heeft te trachten de gehele wereld te betrekken in ons denken,
maar dat wij van uit onszelf die afstemming moeten vinden en – wanneer zij eenmaal bestaat
– zullen zien dat die afstemming ergens toch ook weer wordt aanvaard; dat zij een echo, een
weerkaatsing wekt.
Nu zult u zich afvragen – ik neem tenminste aan, dat u van de soort bent, die zich steeds
afvraagt: hoe zit dit of dat – wat wij dan moeten denken van hetgeen ik in het begin noemde:
rechtsgevoel, moraal en dergelijke dingen.
Kijkt u eens. Als u een bepaald karakter hebt, dan heeft u door dit karakter plus uw eigen
trillingsgetal in het leven alles, wat op u toekwam, geselecteerd. Alleen de dingen, die ergens
met u harmonisch waren, heeft u volledig doorgemaakt en beleefd; al het andere is ergens op
een afstand gebleven. Uw ervaringen en belevingen waren in de loop der tijden in feite dus
ook subjectief, al bestonden zij als objectieve waarden wel in de wereld, maar te midden van
een groot aantal gelijkwaardige belevingen en mogelijkheden? die u echter terzijde stelde. Zo
vormt zich dus een bewustzijn, dat al evenzeer subjectief is. En ook uw ervaringen, waarop u
misschien uw wijze van leven baseert, zijn dus niet te zien als alomvattend en overal geldend
maar als het gevolg van een selectief ondergaan van het leven.
Moraal is dan voor ons niet meer het systeem, waarmee goed en kwaad worden gescheiden,
maar het is ons persoonlijk antwoord op het leven aan de hand van datgene, wat wij in het
leven als ervaring hebben gezocht, ook al wisten wij dat niet.
Ons rechtsgevoel gaat niet uit van een werkelijke rechtvaardigheid of gerechtigheid, maar het
gaat wederom uit van de maatstaven, die wij in het leven door onze gekozen ervaringen en
belevingen in onszelf verankerden, want ons zoeken naar recht is een zoeken naar zekerheid.
Ons geloof is niet alleen maar een probleemloze aanvaarding van God of van een eeuwige
waarde. Slechts degenen, die worden opgevoed in een geloof en in feite dit nooit op de proef
hebben gesteld, kunnen naar uiterlijk een perfecte vroomheid en gelovigheid tonen, die echter
geen persoonlijke inhoud heeft. Maar wie in zich gelooft, die heeft dat geloof weer verworven
door uit de vele mogelijkheden van beleving er een aantal te selecteren, die voor hem het
contact met God, en Godheid op een zeer bijzondere wijze tot stand brachten.

112
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

Het heeft weinig zin om anderen te onderwerpen aan onze maatstaven. Maar het is nog
onzinniger om onze eigen maatstaven eenvoudig te verloochenen, want die zijn nu eenmaal
het resultaat van onze innerlijke afstemming, van ons innerlijk werken. Zolang wij in staat zijn
ons rechtsgevoel van uit onszelf te handhaven, ons gevoel van morele waarden uit onszelf
juist tot uiting te brengen en ons geloof zelf innerlijk juist te beleven, hebben wij in het gehele
leven een zo groot mogelijke harmonie geschapen met alle waarden, die in dit leven niet tot
uiting kwamen als kosmische en geestelijke waarden. We hebben een bevestiging van onszelf
opgebouwd en wij zijn daardoor meer mens, meer bewust en ook een meer bewuste geest
geworden. Op het ogenblik, dat wij echter proberen dit in ons levende te objectiveren en
buiten ons te stellen als een wet waaraan een ieder moet gehoorzamen, als een waarheid die
voor een ieder vaststaand en even juist moet zijn, tasten wij onze innerlijke belevingswereld
aan.
Wij moeten dus wel degelijk verdraagzaam zijn. Niet verdraagzaam, omdat wij alles nu maar
willen ondergaan, maar omdat wij beseffen dat waarden en trillingsgetallen van mens tot mens
sterk kunnen verschillen en het voor ons onmogelijk is om uit te maken, of die medemens nu
tot de direct harmonische behoort of niet, tenzij wij uitgaan van onze intuïtie, van ons innerlijk
weten en niet van de uiterlijke, de z.g. objectieve feiten.
De subjectieve waarde is dominant in elk leven. De subjectieve waardering is de enige
mogelijkheid om in het leven tot bewustwording te komen.
Maar meer nog de op zichzelf subjectieve waarde van het “ik”, uit te drukken in het
trillingsgetal of in de karaktergeaardheid of combinatie, is onze band met de eeuwigheid.
Wanneer er wordt gesproken met een bepaalde trilling of met een zekere inhoud, dan zult u
dat soms ondergaan als voor u bijzonder belangrijk. Maar een ander zal datzelfde ondergaan
als kil en zonder enige betekenis. Wat voor de één de diepste beleving is, is voor de ander
lichtzinnigheid, komedie, spel. En ook dit moeten wij begrijpen. Wij kunnen dus niet verlangen
dat er ergens een kracht is, die ons allen precies gelijk beroert. Dat er een leer is, die voor ons
allen gelijk zal spreken. Wij kunnen ten hoogste zeggen, dat er ergens voor ons een kracht is,
waarop wij persoonlijk antwoorden.
Het vinden van die kracht zal nog wel eens wat moeilijkheden met zich meebrengen, daarvan
ben ik overtuigd. Want ons voorstellingsvermogen wil soms aan een bepaalde plechtigheid of
een bepaald gebeuren iets verbinden, dat er in feite voor ons niet in aanwezig is. We hebben
de zaak ergens weer teveel geobjectiveerd, wij laten ons persoonlijk beleven buiten
beschouwing en suppleren de tekorten dan eenvoudig door fantasie, door verbeelding. Maar
nodig is dat niet. Indien wij beginnen uit te gaan van onszelf en van het antwoord, dat in ons
is gelegen, dan zullen wij ongetwijfeld – en dat zult u in de loop der tijden steeds meer moeten
ervaren, naar ik meen – ergens dat contact vinden, waaruit wij bewust worden. En dat is dan
niet een objectieve waarheid of een lering, maar het is iets dat in ons bestaat, iets dat wij
ondergaan, iets.dat wij beleven.
De krachten, die in deze tijd op de wereld spreken en werken, doen elk een beroep op
bepaalde groepen. We zouden het geheel misschien willen benaderen, maar zelfs Jezus zou
niet in staat zijn om al is het maar de gehele Christenheid tot één harmonische groep samen
te voegen. Er zijn te grote verschillen. Daarom zal ook Jezus zelf dus voor veel mensen anders
moeten zijn. En nu kan die grote kracht zich misschien op tien manieren uiten; d.w.z. dat hij
het grootste gedeelte van de mensheid in een harmonie kan betrekken, maar als wij nu erover
gaan strijden, of dit nu Jezus is of dat dat Jezus is, dan lopen we weer vast. Want dan komt
ónze Jezus (datgene wat ons heeft beroerd) in strijd met dat wat ook Jezus zegt te zijn. En
toch is Jezus op de bruiloft in Kana en Jezus op de berg Calvarie precies dezelfde persoon,
alleen in een andere uiting.
Wij moeten goed begrijpen, dat er geen lijn is te trekken. Het is niet te zeggen: Dit is die
Grootkrachten die komt altijd zo en niet anders en dat is dát Licht en het openbaart zich altijd
zo en niet anders. Wij kunnen alleen maar zeggen: Voor óns openbaart het zich op deze of op
gene wijze. En hetzelfde zal waarschijnlijk gelden voor de leringen.

113
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

Wij hebben nu in de laatste tijd het genoegen gehad een 40 à 50 keren het werk van een
gastspreker te mogen zien in een van de vele groepen waar wij werkzaam zijn. En wat is nu
het vreemde? Eenvoudige leringen blijken in dezelfde groep soms reacties te wekken van
“maar dat weet ik allang”. Wat doen ze daarover nu plechtig” en “wat is er hier een wonder”.
En daarnaast vaak een ondergaan, waarbij men zich later afvraagt: wat was het eigenlijk,
want ik kan het niet meer terugvinden?” Er zijn natuurlijk veel meer reacties, maar deze drie
vallen bijzonder sterk op. U zult begrijpen, dat wij als Orde en ondergeschikten van de grote
krachten van het ogenblik ons voor die verschijnselen interesseren. En wij vinden ook hier
weer de subjectieve werkelijkheid als bepalend.
Een mens, die dit gevoelsmatig ondergaat, vindt ergens een waarheid, maar hij vindt er geen
uitdrukking voor. Er zijn geen woorden om het te zeggen. Het gevolg is, dat hij het gevoel
heeft het kwijt te zijn. Dat is niet waar. Hij heeft wel degelijk iets geabsorbeerd, hij heeft iets
opgenomen, hij is wijzer geworden. Maar hij kan het niet terugvinden, want hij zou het in
woorden willen zeggen en dat gaat niet.
Wij vinden daarnaast het verschijnsel van degene, die het idee heeft. Ik heb het allemaal al
gehoord, ik ken dit alles al. Maar gelijktijdig zegt zo iemand tegen zichzelf: “Waarom zou ik mij
er druk om maken?” Hij schakelt dus a.h.w. de invloeden reeds uit, terwijl ze aanwezig zijn en
zoekt niet naar een persoonlijk contact. Hier moet volgens mij de geaardheid een rol spelen.
Wanneer er licht is voor ons allen, dan moet er iets in de geaardheid van zo'n mens zijn om te
zeggen: “Ja, dat weet ik al, het interesseert mij niet.” Er zou dan een andere weg moeten zijn
om juist die mens te bereiken. Dus ook hier is weer volgens mij zeer belangrijk de persoonlijke
instelling én het feit, dat deze instelling niet onbeperkt door de mens zelf kan worden
beheerst.
En ten laatste hebben wij dan degenen, die een redelijke inhoud zoeken. Een redelijke inhoud
kan nooit liggen in een woord, dat probeert een grote waarheid subjectief kenbaar te maken.
Want juist de subjectiviteit van begrip en beleving maakt het onmogelijk een zuiver objectieve
weergave te scheppen, die voor allen aanvaardbaar is. Niet het woord maar de beleving echter
het woord zal dan een hoofdrol spelen. Niet de redelijke samenhang der zinnen - hoe mooi
overigens ook samengesteld – maar de daarin verborgen – ik zou haast willen zeggen –
magische, de etherische trilling is belangrijk. Het is niet de betekenis van het woord, dat je
spreekt maar de intonatie die bepaalt of het ergens iets wekt of niet.
Ik meende er goed aan te doen in deze dagen juist dit punt met u te behandelen. Want u
zoekt naar een juiste beschouwing van de werkelijkheid. En nu kunt u die werkelijkheid leren
beschouwen en kennen, indien u begrijpt dat de benadering van die werkelijkheid altijd
subjectief blijft, dat die persoonlijk is. Dat betekent bovendien, dat het werk van een Meester
meestal voor u pas waarde krijgt, indien u beseft dat u op uw eigen wijze daarop moet
reageren, en dat u nimmer moogt proberen te reageren als een ander en dat u zich ook niet
moogt storen aan de reacties van die ander. Het is de kwestie wat het voor u is en wat het
voor u betekent en verder niet.
Zo u dit alles hebt kunnen verwerken en misschien nog een keer wilt overwegen, zult u
ongetwijfeld veel meer vruchten kunnen plukken van datgene, wat u wordt gebeden en
gegeven in de loop der tijd.
En nu mag ik plaatsmaken voor een gast, die naar ik meen tot velen van u wel direct zal
kunnen spreken. Een gast, die – daar moet u wel om denken – geen naam behoeft te hebben.
Het gaat niet om de naam, maar om wat u eruit put. Ik wil u daarom als laatste raad, voordat
ik mij als belangstellende buiten het medium maar in de kring terugtrek, dit zeggen; Onderga
het op uw manier. Wees niet boos, als het u niets zegt, probeer niet te verklaren, waarom het
u iets zegt. Als het in u een spanning brengt, die hetzij in meditatie, in gebed, in daden of op
andere wijze tot ontlading wil komen, beschouw het dan als een motiverende kracht met een
grote werkelijkheid, die u binnen uw subjectieve beleving en ervaring toch dichter zal brengen
bij het onveranderlijke, dat de kern is van ons aller wezen.

114
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

GASTSPREKER
De mens, die naar de waarheid zoekt, zoekt in zich naar het onbereikbare. Want de waarheid
is ontdaan van al datgene, wat een mens tot mens maakt.
De mens, die naar een werkelijkheid zoekt, zoekt naar een wereld en een kracht, die hij nog
niet verdragen kan, omdat zij teveel krachten en waarden in zich draagt, die geheel buiten zijn
eigen begrip liggen, buiten zijn vermogen tot aanvaarden.
Een mens, die zoekt naar goddelijk Licht, moet beseffen dat hij het ware Licht der Godheid niet
verdragen kan; want God Zelve is te alomvattend en het beperkt bewustzijn zou worden
uitgewist door de volheid van zijn kracht. Toch hebben wij ons eigen deel van het Licht en is er
voor ons allen – waar wij ook zijn en hoe wij ook leven – een eigen waarheid, een eigen begrip
van werkelijkheid.
Dit kleine licht, dat in ons bestaat, is voor ons het belangrijkste dat denkbaar is. Want indien
wij ons licht durven doen schijnen, zo zal het grote Licht zich daarin terugvinden en zullen wij
door het werken met het kleine licht, dat wij bezitten, het grote Licht leren verdragen.
Wij mogen niet vragen, waarom of waartoe ons het leven werd gegeven. Want wie vraagt naar
het antwoord op de grote raadselen, krijgt een antwoord dat hij niet kan begrijpen en
verwerken; een last, die te zwaar is om te dragen.
Vóór alles is het goed eenvoudig te zijn, eenvoudig in zijn geloof, eenvoudig in zijn werken en
eenvoudig in het beleven van dat, wat men erkent als deel van het lichtende “ik”.
Zo er wetten zijn in het Al, zo vallen zij voor ons uiteen in de wetten van de lichtende en van
de duistere kracht. Zolang er leven is, zal er een strijd zijn tussen licht en duister, en niemand
zal zeggen, of het licht het duister en of het duister het licht zal verzwelgen, want licht en
duister zij zijn uit ons geboren, niet uit de eeuwigheid.
Voor ons zijn er krachten van goed en krachten van kwaad. Maar wij maken goed en kwaad:
niet de Schepper, niet de eeuwigheid, maar de tijd heeft de grenzen gesteld. En de werelden
van duister zijn niet geboren uit de wil van de Allerhoogste, maar uit het beperkte begrip van
de mens.
Laat ons daarom vóór alle dingen eenvoudig zijn. En in onze eenvoud zullen wij moeten
beseffen, dat ons wezen en ons leven bepaalde krachten in zich draagt. Want het is niet
genoeg te zijn.
Zijn is dat wat uit God voortkomt. Leven is de taak, die ons uit God wordt gegeven. En het
leven betekent ervaren, het wil zeggen: werken met de krachten, die wij in ons erkennen;
uiting geven aan dat wat voor ons belangrijk is. En wie eenvoudig is, zal begrijpen dat hij de
wereld daarbij moet liefhebben.
Indien ik u niet liefheb, zou het geen zin hebben tot u te spreken. Maar indien ik u slechts zou
willen zien als deel van mijzelf, als voortkomende uit mijn wezen en denken, ik zou, mijne
vrienden, u niet kunnen bereiken en u niet waarlijk kunnen liefhebben. Want liefhebben is niet
slechts jezelve liefhebben. Liefhebben is alles liefhebben wat er bestaat, ook dat wat anders is
dan jij, ook dat wat voor jou misschien zelfs duister lijkt. Hebt alle dingen lief, want de liefde is
het kristalheldere licht; waaruit de waarheid wordt geboren.
Weest eenvoudig. Grijpt niet naar de wolken, voordat uw voeten hebben geleerd de aarde te
treden, maar zo ge de aarde treedt, durft zien naar de wolken.
Het is soms goed om voor een ogenblik eenzaam te zijn en in de eenzaamheid te beseffen,
welke kracht je is gegeven, welk licht en welk leven je wordt geschonken. Want in de
eenzaamheid besef je pas wat je zou kúnnen zijn en wat je móét zijn. Er is een groot verschil
tussen datgene, wat wij kunnen zijn in onze dromen. Wees geen god in je eigen dromen, maar
erken de waarheid van je eigen bestaan en de dienstbaarheid daarvan aan alle dingen.
Wie weet, hoe het licht der mensen het licht der eeuwigheid ontmoet, hij kent het oude beeld
van de vlam, die brandt in de tempel. Dit is het licht; dat aan de aarde is ontsproten. Lichtend
en sterk is de ziel van de aarde, die opstijgt naar de hemel. Sterk en verblindend is haar glans.

115
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

Zij bouwt zich op met een kracht, die uitgrijpt boven alle dingen; zij grijpt naar het licht van de
zon, zij grijpt naar de hemel. Wij zijn de vlam van de aarde, wij zijn de vlam in de kleine
tempel, die uitgrijpt uit zijn beperking en kracht naar het Oneindige.
Maar ziet, de hemel antwoordt. Als een stralenbundel, als een lichtend zwaard dat daalt, komt
het licht van de eeuwigheid en ziet: het is wit en verblindend als het licht, dat voortkomt uit de
aarde. Wit, sterk en lichtend is de kracht, die als het zwaard der eeuwigheid voor een korte
wijl het licht der aarde beroert. Want één zijn eeuwigheid en tijd, één is licht en duister, één is
kracht en krachteloosheid, één zijn alle dingen in de werkelijkheid van onze Schepper.
De strijd gaat voort. Omhoog tongelt het vuur der aarde in vele kleuren. Maar waar het bezield
wordt door de kracht van de mens, waar het bezield wordt door de kracht van de vele
lichtenden en levenden, van de wetenden die in alle sferen bestaan, daar krijt het een
antwoord uit de hemelen. En als het zwaard blauw is, dan is er een antwoord van een zwaard
van lichtend blauw als staal. En is het menselijk zwaard rood, dan is de hemel rood als bloed,
en haar zwaard antwoordt rood als bloed. Want er wordt geantwoord door de Eeuwige op dat,
wat er leeft in de wereld in harmonie en gelijkheid.
Leer eenvoudig zijn. Leer beseffen dat het licht dat in u brandt, dat de kracht die in u opwelt,
dat het zoeken naar begrip dat er voor u bestaat, is de vlam der aarde, de tempel van de tijd.
En terwijl Ormuzd en Azmuzd hun strijd strijden en de verschijnselen doen voortgaan, zijn wij
het die een licht zenden tot de hemelen opdat er een antwoord zij. Maar zo de hemel
antwoordt en het licht het licht ontmoet, zo is er geen licht en geen duister meer. Zo is er niets
meer buiten de eeuwigheid, die leeft in de tijd; de tijd die stilstaat, omdat de eeuwigheid haar
heeft opgenomen. Dan is er geen kracht meer buiten de kracht van het Al zelve, de kracht van
het lichtende Al, dat zich in de mens uitdrukt en door de mens werkzaam wordt.
Laat ons eenvoudig zijn. Wij, gebonden in een begrip van eenheid, in een liefde voor het leven,
in een zoeken naar de zin van ons eigen zijn, laat ons niet vragen naar de reden, maar laat
ons de vlam doen opstijgen tot de hemel. Om dit te kunnen doen moet men eenvoudig zijn:
Want ziet, de tempel is gebouwd uit de jaren. De tempel is gebouwd uit de levens. De tempel
is gebouwd uit dat wat ge zijt vergeten en dat wat ge nog niet hebt erkend. En wie met zijn
weten een tempel wil bouwen, hij bouwt een grot, die hem afsluit van het licht en zelfs het
duister levenloos maakt. Maar wie bouwt uit de kracht, die in hem leeft, aanvaardend de
tempel, aanvaardend het zijn waartoe hij behoort, die weet wat het is om een lichtende zuil te
doen zingen tot de hemel en het antwoord te vinden in het vuur, dat de hemel geeft aan de
aarde.
Denk niet, vrienden, dat mijn beelden beelden zijn, die nooit hebben bestaan. De tempels van
het oude Perzië hebben mijn woorden eens doen weerklinken, nadat ik heenging. In de
tempels van India heeft men mijn woord niet misverstaan. En de kracht, waarvan ik spreek,
heeft geleefd toen de mensheid jong was, zo jong dat zij nog zag, hoe een lichtende zuil kon
staan tussen hemelen aarde. Het licht heeft altijd gebrand; en altijd is het opgegaan van de
aarde tot de hemelen; en de hemel heeft geantwoord.
Denk niet, dat dit een gelijkenis is. Het is het feit van uw leven en uw wezen. En hoe gij het
licht dan ook in uzelf erkent en ontsteekt, zo gij het doet, erken daarin het opstijgen naar het
Hoge, opdat het Hoge antwoordt.
Tracht niet te zien naar een waarheid, die ge niet kunt beseffen. Maar tracht te werken met de
kracht u gegeven, opdat ge verzadigd moge worden in een kracht, die ge niet volledig beseft.
Gij, die hongerig zijt, zult u op deze wijze kunnen verzadigen.
Gij, die besluiteloos zijt, zult op deze wijze het besluit kunnen nemen, dat noodzakelijk is.
Gij, die onwetend zijt, kunt het weten vinden, dat u verder voert op uw weg.
Gij, die machteloos zijt, kunt in dit licht de macht vinden, waardoor ge uw bestemming
vervult. Want het licht is in alle dingen.

116
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 8 – Verborgen werkelijkheid

En zo gij – zoekende naar het licht – voor een ogenblik durft zien naar dat, wat waarlijk in u
leeft in eenvoud en zonder raadselen, zo zeg ik u, dat de krachten des lichts uit u zullen
opgaan en dat in u zal komen het weten en de noodzaak van deze dagen, van deze tijd. Dat
ge het antwoord zult weten op de vragen, die gij stelt; dat gij zult beseffen: eens geboren uit
het onbekende ben ik een licht in de tempel der wereld; en mijn licht, zoekend naar het licht
der hemelen, blijft niet zonder antwoord. Want in mijn weg vind ik mijn wereld. In mijn wereld
vind ik mijn licht. En ziet, mijn licht is Niet antwoord der oneindigheid.
Weest eenvoudig. Bemint het leven, bemint elkander. Bemint de waarheid van een licht, dat in
u leeft en u één maakt met de grote Werkelijkheid.
Ik zeg u dit, opdat ge in staat zult zijn in deze dagen te vervullen wat is gegeven als een taak
aan hen, die licht kunnen zijn, opdat gij zonder aarzelingen zult vinden de weg, die voor u
noodzakelijk is en zult vervullen het besluit van de Lichtende, Die tot deze wereld ons allen
weer zendt als een antwoord op het licht der wereld.
Dat het reinigende vuur in u u moge make tot de waarlijk verlichten, die zijn de brug tussen
hemel en aarde.
Vaarwel.

COMMENTAAR OP DE VORIGE LEZING


U zult begrijpen, dat er vele verschillende Leraren en Meesters zijn. En allen hebben ze hun
eigen manier van spreken en werken. Maar voor mij heeft ook deze Meester heel veel te
zeggen. Zijn licht is iets dat ook mij beroert.
Het is niet een kwestie van een bepaalde stelling, het is een instelling.
Elke mens is een lichtje op de wereld; en of u dat nu bent van uit een christelijk, een
mohammedaans of van uit een ander standpunt, is van weinig belang. Van belang is echter
wel, dat u kunt beantwoorden aan de kracht, zoals zij ín u is.
En indien u dat hebt geleerd, zult u mij met mijn spreken over subjectieve werkelijkheid
misschien ook beter begrijpen. Wat in ons is, moet naar buiten komen; en hoe wij dat tot
stand brengen, is een kwestie, waarover wij zelf moeten beslissen. Maar een antwoord op de
lichte kracht, die rond ons is, is wel noodzakelijk.
Deze was één van de velen. Misschien iemand die ook voor u veel kan betekenen, of iemand,
die u niets zegt. Maar ergens is er voor u ook een soort band met het licht. Wij zijn er erg trots
op, dat wij dit mogen voorbereiden en wij zouden ons nog heel wat prettiger en heel wat
trotser voelen, indien u nu het werk voortzet door te beantwoorden aan de krachten, die tot u
komen en door ze om te zetten in een werkelijkheid en ze niet alleen maar als een soort
innerlijk droompje te laten blijven.

117
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

NEGENDE LES - DE INNERLIJKE WERELD

In de mens is een weerspiegeling te vinden van elke wereld die er bestaat en waaraan hij kan
deel hebben. Dat wil zeggen, dat – wanneer er verschillende sferen zijn – elke sfeer in de
mens is vertegenwoordigd, niet slechts als een mogelijkheid of als een kracht maar als een
beeld. Elk wereldconcept is gebaseerd op de mens zelf; d.w.z. op zijn vermogen tot
waarneming, zijn ervaring, zijn persoonlijk karakter. Het is dus logisch, dat alle werelden ook
anders worden beleefd. In verband hiermee is het goed er op te wijzen, dat geen enkele mens
in staat is een wereld objectief te kennen. Dit geldt voor uw eigen wereld, dit geldt voor alle
werelden, die beneden en boven de uwe liggen. Want een objectiviteit kunnen we alleen
bereiken, indien we uitgaan van iets, wat niet “ik” is. Maar wanneer het niet meer “ik” is en wij
onszelf daarbij wegcijferen, dan valt de enige maatstaf weg, waarmee wij die wereld kunnen
meten en kunnen kennen: het persoonlijk wezen, het ego. Het resultaat is dus, dat elke wereld
- onverschillig welke - in ons een beeld schept, dat door zijn subjectiviteit verschilt van elk
beeld, dat een ander kent. Alle verhalen die u hoort over sferen, over geestelijke krachten,
geestelijke werkingen, licht, zijn dus in dit verband te zien als subjectieve waarden.
Deze subjectiviteit kunnen we natuurlijk op een gegeven ogenblik enigszins verminderen. En
daarom geldt: Wanneer ons bewustzijn met terzijdestelling van een deel van de aspecten van
het “ik” tot een eenheid komt met andere entiteiten, zal het gemeenschappelijk beeld – voor
de groep nog steeds subjectief, maar voor het “ik” een benadering van grotere objectiviteit –
voor allen gelijkelijk bestaan, zolang de band in stand wordt gehouden. Hieraan mag ik
misschien een paar verklaringen toevoegen.
Wanneer u hier staat en u ziet het verkeer en er gebeurt een ongeval, dan heeft u daarvan
een persoonlijke opvatting. U spreekt nu met anderen. U houdt u geconcentreerd daarmee
bezig. Het resultaat is, dat u de waarnemingen en meningen van die anderen in u opneemt. De
kans is dan heel groot dat een groep toeschouwers gezamenlijk een beeld ontwerpt van het
ongeval, dat weliswaar niet volledig juist is, maar door het opnemen van de verschillende
gegevens ofwel veel dichter bij de werkelijkheid ligt dan normaal, ofwel – en dat is een andere
mogelijkheid - daarvan verder afwijkt.
Die laatste mogelijkheid bestaat bij een stoffelijke waarneming. Geestelijk kont zij minder snel
voor, omdat we daar te maken hebben met licht- en duisteraspecten. Er zijn dus positieve of
negatieve aspecten; in het positieve is er weinig variatie te zien, het negatieve is oneindig
gevarieerd. Zodra we dus gezamenlijk een positief beeld van een wereld of van een kracht
trachten te vinden, zullen wij door onze samenwerking een juister en een vollediger beeld
verkrijgen. Dat betekent nog niet, dat dit beeld nu ook de totale werkelijkheid omvat. Het
staat alleen dichter bij een realiteit. En daarom mag worden gesteld Elke innerlijke wereld,
waarvan het concept is ontstaan aan de hand van een groepsbeleving, geeft de hens grotere
mogelijkheden om de kosmische werkelijkheid te beseffen en een grotere kans om ook de
krachten van die wereld reëel te benutten. Elke wet, die de mens voor zichzelf erkent, zonder
dat zij kosmisch is, is een afwijking van de totaliteit en als zodanig een verkleining van zijn
bewustzijn. Elke kosmische wet, die wordt erkend, zonder dat daaraan verdere commentaren
worden verbonden, betekent een benadering van de werkelijkheid, een vergroting van de
objectieve waarden in eigen beleving en zijn. Dan hebben we hiermee de grondwaarden
vastgelegd voor de innerlijke wereld.
We kunnen een innerlijke wereld al heel snel overdrijven. Want omdat deze werelden sterk
subjectief kunnen zijn en de beelden, die we daarvan in ons dragen, altijd een grote
subjectiviteit hebben, trachten we onze eigen meningen en inzichten, onze bedoelingen a.h.w.
aan te passen aan die wereld en omgekeerd. Zo wordt het beeld, dat wij van een bepaalde
sfeer of wereld in ons dragen, over het algemeen niet in de eerste plaats een erkenning van

118
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

een geestelijke wereld, maar een weerspiegelen van onszelf in de mogelijkheden van de
wereld. Dit klinkt nog steeds ingewikkeld. Daarom nog verder terug naar de eenvoud.
Op het ogenblik, dat u een innerlijke wereld beleeft, is die wereld voor u volkomen reëel. Als
dat een wereld is met draken, dan zullen die draken u kunnen aanvallen en doden, ook al is
die wereld volgens alle stoffelijke opvattingen een illusie. De illusie kan doden, kan genezen,
ze kan alles doen. Want voor zover het u betreft is zij voor u volledig werkelijk, zolang u er
deel van uitmaakt en u zich van die wereld bewust bent. Maar wanneer u nu aan die wereld
bepaalde waarden toevoegt, die niet reëel zijn, dan zult u persoonlijk deze dingen ook als
werkelijk ondergaan; en zo gelijktijdig in strijd komen met de kosmische werkelijkheid.
Wanneer uw draak niet in een kosmische werkelijkheid kan bijstaan krachtens een kosmische
wet en u stelt zich die draak toch voor, dan kan die draak u doden, maar niet blijvend. Zolang
u het concept “draak” niet uit uw gedachten kunt zetten, zal die draak u steeds weer blijven
doden, tot het ogenblik, dat u zich ervan bevrijdt.
Dit geldt niet alleen voor één enkele sfeer of – zoals velen denken – voor de eerste
ogenblikken na de overgang. Dit geldt voor elke wereld waarin u leeft, voor elke wereld die in
u bestaat, voor elke wereld waarvan u een bewustzijn in u draagt. Zolang u beantwoordt aan
de kosmische wetten, is die wereld voor u werkelijk. De krachten, welke die wereld bezit, de
mogelijkheden die zij schept, zijn voor u reëel; en u kunt ze toepassen niet alleen in een
bepaalde sfeer maar over het totaal van uw wezen. Op het ogenblik echter, dat u in uw
concept afwijkt van de kosmische werkelijkheid, ontstaat er een onlogisch punt; d.w.z. een
punt, dat dus strijdig is met de grondwetten van het heelal. U kunt dat punt niet passeren. U
blijft herhalen wat u reeds hebt doorgemaakt, totdat u in staat bent van dit concept afstand te
doen.
Het is u misschien moeilijk dit voor te stellen, vooral omdat de meesten van u een betrekkelijk
aardig beeld hebben van de Zomerlandsfeer (de periode kort na de overgang, de zgn.
Schemersfeer), een idee hebben van mentale werelden. Toch moet u goed begrijpen, dat wij
nooit een onmogelijkheid kunnen scheppen. Wanneer ons concept van een wereld (een wereld
door onze gedachten veroorzaakte dat is dus een vereiste), wanneer wij die veranderen, zodat
zij niet past in het kosmisch geheel, dan wordt het een zuiver persoonlijke beleving, waarin
geen verdere ontwikkelingsmogelijkheid bestaat. Misschien kunnen we het nog gemakkelijker
voorstellen door een voorbeeld te nemen, dat meer in uw eigen wereld leeft.
Stel, dat u weet dat b.v. De Gaulle wordt vermoord. U kunt teruggaan in de tijd. Nu zegt u: Ik
wil zorgen dat De Gaulle niet wordt vermoord. Dan is dus een vastgelegde ontwikkeling voor u
te wijzigen (volgens uw eigen concept); maar gelijktijdig bent u aan die hele wereld gebonden,
waaruit de moordaanslag is voortgekomen: Als u nu probeert De Gaulle te redden, dan zult u
daarin niet slagen. Slaagt u er toch in, dan staat u meteen weer op het punt, waar de
moordaanslag weer een potentie is, u zich die realiseert en u weer probeert om die te
voorkomen. En zo gaat het voort.
Het is dus een soort kortsluiting, waarbij hetzelfde deel van de ontwikkeling zich steeds blijft
herhalen, omdat de werkelijkheid (de kosmische werkelijkheid), waartoe al, die anderen
behoren, dus niet meer inwerkt op de zuiver subjectieve beleving. Uw beleving bestaat n.l. uit
een contact met de wereld. U kunt niet verder leven, zonder dat die wereld ook wat doet. U
kunt niet uit uzelf een wereld scheppen met een volledige ontwikkeling. Dat kan alleen God.
Het resultaat is, dat op het ogenblik, dat u afwijkt van een kosmische wet of van een
vaststaand feit bij wijze van spreken – ook indien u alle mogelijkheden daartoe verder bezit –
u iets schept dat u verwijdert van uw eigen wereld. U wordt uit uw wereld verplaatst in een
“niet”. In dat “niet” kunt u niet méér scheppen dan de laatste poging, die voor u nog reëel
was: de poging om te voorkomen dat de moord werd gepleegd, maar u weet, dat de moord in
feite plaatsvond. Door deze strijdigheid zal het ogenblik, dat u de moord voorkomt, inhouden
dat u moet terugkeren tot het punt, waar u gaat proberen de moord te voorkomen. Want de
moord is een feit. Pas wanneer u dat hebt aanvaard, bent u weer in harmonie met de
werkelijke tijdstroom (met de kosmos) en kunt u voortgaan.
Ik geef, toe, dat dit betrekkelijk moeilijk te begrijpen is, maar het is toch wel noodzakelijk dat
we ook dit punt beseffen, omdat wij – wanneer we beginnen met inwijdingen en al wat erbij
119
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

behoort – zo heel vaak vergeten, dat we ergens gebonden zijn aan een kosmische wet, aan
een kosmische werkelijkheid, die ook voor ons geldt. En niet alleen voor dit ogenblik van
bestaan maar voor het totale bestaan.
In elke sfeer, die wij in onszelf erkennen, hebben wij een taak. Die taak wordt naar ons begrip
achtereenvolgens afgewikkeld. In feite is het – kosmisch gezien – gelijktijdig of tijdloos; het is
n.l. een vervulling in elk deel van de wereld, zonder dat tijd daar een invloed heeft. Het is
alleen het bewustzijn (de persoonlijke realisatie van die werelden), die daartussen verschil of
afstand schept. En doordat je nu op die manier hoopt iets te kunnen veranderen, wat behoort
tot die kosmische wet, tot die taak, tot het noodzakelijke, kom je vaak in strijd met de
werkelijkheid.
Wanneer dit stoffelijk zou zijn – zoals in het voorbeeld dat ik gaf – is het niet zo erg. Want
daar zou je door de ervaring van het steeds weer vastlopen in de praktijk op den duur de zaak
wel moeten opgeven. Maar zolang het gaat om een wereld, die je niet als volledige
werkelijkheid ervaart (één van je innerlijke werelden, één van die innerlijke sferen), is het veel
gemakkelijker om die afwijking verder te hanteren. Het herhaalt zich dan ook, maar je merkt
het niet zo. Je denkt, dat je iets hebt gevonden, dat zo groot en zo goed is dat er geen
verbetering meer mogelijk is, zodat het een herhaling wordt, zoals het ronddraaien van het
gebedsmolentje met één vaste spreuk. En dat houdt dan in, dat je in een bepaald subjectief
beeld zo bent vastgelopen, dat daarin geen verdere uiting mogelijk is.
Nu gaan alle andere werelden normaal door; dat kunnen we aannemen. Maar uw bewustzijn
kan niet verder, want uw wezen is harmonisch met elke wereld, die gespiegeld is in het “ik”;
en wanneer in één daarvan een afwijking ontstaat, kan “het leven” (dus de beleving wel
verdergaan, maar de bewustwording, die uit de beleving normalerwijze voortkomt, staat stil.
Daarom kan ook worden gesteld:
Op het ogenblik, dat een innerlijk subjectief beeld afwijkt van de goddelijke wetten, zal de
mens niet verder komen, ook in zijn eigen leven niet; hij zal gedoemd zijn tot een steeds
herhalen van dezelfde thesen. En hij zal in het voortgaan der feiten voortdurend deze zelfde
theorie, deze zelfde these, deze subjectieve waarde, proberen werkelijk te maken, zonder
daarin ooit te slagen.
Nu leven wij in een tijd – dat weten we allemaal – waarin kosmische invloeden optreden. Een
kosmische invloed kan alleen optreden aan de hand van de goddelijke wetten. Ook wanneer
wij die wetten niet goed begrijpen, moeten we toch ervan overtuigd zijn: het is een kosmische
wet, het is een deel van de werkelijke kosmische structuur, waaruit deze kracht voortkomt.
Wanneer Meesters op aarde komen of tot de aarde terugkeren, dan is dat niet alleen maar hun
goede wil. Neen, het is tevens – als het een werkelijk feit is – een deel van de kosmische
structuur, dat zij tot werkelijkheid maken. Zolang de mens die werkelijkheid aanvaardt, zal hij
die kracht ervaren en van uit die kracht veel kunnen bereiken; hij zal van de Meesters veel
kunnen leren en hij zal zich dus meer bewust worden niet alleen van zijn persoonlijke
stoffelijke wereld, maar van élke persoonlijke wereld in het “ik”. Wijkt men echter bij zijn beeld
van deze situatie en toestand te ver af door het geheel van de werkingen te subjectiveren, dan
is het gevaar heel groot, dat men komt op een punt, dat de oorspronkelijke ervaringen,
krachten en mogelijkheden geen invloed meer hebben en niet meer tot uitwerking komen. En
dan kunnen wij zeggen: dat is Gods wil of: dat is een kwestie van een hogere sfeer waarin ik
leef, maar het feit blijft bestaan: je komt niet meer verder. Er zou a.h.w. een frustratie
ontstaan, waarin men steeds ongeduldiger wordt, steeds meer een persoonlijke uitleg zoekt
voor het niet-verder-gaan, het niet-verder-zich-ontwikkelen van een bepaalde situaties zonder
dat men dit in wezen eigenlijk kan. Men meent dus steeds: nu is het ogenblik bekomen; maar
het komt steeds niet.
Dan moeten we die innerlijke werelden nog een ogenblik nader bezien om enigszins te
begrijpen wat in verband met de kracht van deze dagen de mogelijkheden ervan zijn en ook
de gevaren.
En nu begin ik maar met een van de hoogste werelden, waarvan de mens meestal een vaag
beeld heeft: de wereld van het witte licht, voor de mens over het algemeen zijn Godsbeeld.
120
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

In deze wereld zijn alle dingen tijdloos en eindeloos. Zodra men de tijdloosheid of
eindeloosheid wil interpreteren als een onverschilligheid, maakt men een fout. Want het
bestaan van de hogere sfeer omvat alle lagere sferen en wordt a.h.w. uit die lagere sferen
gevoed. Zij kan haar volledigheid pas bereiken, wanneer alle lagere sferen a.h.w. daarin zijn
opgegaan. Het resultaat is dus, dat een onverschilligheid te stellen voor God of voor hogere
krachten nimmer de juiste resultaten geeft. Omgekeerd is het volkomen foutief of verkeerd te
stellen, dat God (of die hogere sfeer) voortdurend zal ingrijpen volgens menselijke normen.
Wanneer wij n.l. aannemen, dat God (indien God liefde is) liefheeft, zoals mensen liefhebben
(met zekere voorkeuren, met partijdigheid, met vergoelijking, met een wegvallen van hardheid
en wat dies meer zij), dan maken wij weer een grote fout. Want God heeft inderdaad allen lief.
Niet alleen de God, Die wij in dat witte licht vinden, maar ook de werkelijke Godheid, want
alles bestaat uit Hem. Maar omdat het deel is van Zijn wezen, is het zeer normaal dat zich
daarin een strijd afspeelt. Die strijd is zelfs noodzakelijk voor de levensprocessen; zoals in uw
lichaam zich een voortdurende strijd afspeelt tussen indringers in het lichaam en de
bloedlichaampjes, in de organismen er een voortdurende aanpassing is, die ook cellen doet
ondergaan en andere doet ontstaan.
Wanneer we dit begrijpen, zullen we die God dus niet zien als iets, waarvan wij een actie
kunnen veronderstellen of een actie kunnen weergeven. We weten, dat het een kracht is, die
het geheel beschermt en liefheeft; een kracht, waarin niets werkelijk teloor kan gaan (het
wordt altijd weer omgezet); maar gelijktijdig een wereld, waarin geen enkele menselijke wet
kan gelden, ook geen menselijk concept van goedheid, van licht of iets dergelijks.
Zo mogen wij in deze hoogste wereld, waarin de mens zich soms bewust kan zijn, nooit actief
zijn met het menselijk denken. Wij kunnen slechts passief zijn en deze wereld ondergaan.
Zolang wij passief zijn tegenover die wereld – voor zover dat het vormen van beelden en
gedachten betreft – zullen wij over de kracht van die wereld kunnen beschikken. Zodra we
trachten de krachten van die wereld te zien als iets, dat alleen voor onze doeleinden bestemd
is, sluiten wij voor ons de werkelijkheid af en komen wij tot het reeds omschreven
frustratieproces.
Een tweede wereld, die in elke mens praktisch ergens actief is, is de wereld die wij altijd
hebben omschreven als kleur. Er is hierin een veelvoudigheid van bestaan. Er is meer verschil
tussen acties en waarden. Het is b.v. de wereld, waarin de z.g. “stralen” ontstaan en waarin
wij ons daarvan bewust worden.
Deze wereld kan ook weer niet worden onderworpen aan ons menselijk oordeel. Want elke
kleur heeft haar recht van bestaan; en zonder deze is het kleurengamma van die wereld niet
compleet. Door een bijzondere voorkeur te tonen voor een bepaalde kleur kunnen we ons
daarop oriënteren. Zodra we echter een bepaalde kleur verwerpen of bestrijden, doen we iets
dat niet reëel is; we kunnen dus niet meer de krachten van die wereld en de daaruit
voortvloeiende mogelijkheden van bewustwording en van leven aanvaarden. Er is weer
kortsluiting.
Dichterbij ligt de wereld, die door ons meestal wordt omschreven als “klank-en-kleur”, een
mengeling dus van hogere en lagere trillingen. Hierin ligt voor de mens een grotere
mogelijkheid tot erkennen. In deze wereld wordt n.l. voor hem ook “het Woord” gevormd. Het
woord, dat dus het Godsbegrip kan omschrijven, een definitie kan geven van het leven, de
waarde waarmee je voor jezelf a.h.w. je eigen lot en je verhouding tot het geheel leert
kennen. Alle zelfkennis wordt over het algemeen binnen deze innerlijke wereld gevonden.
Er zijn echter heel veel mensen, die dit niet willen zien als een deel van hen zelven. Zij
erkennen deze wereld, maar zij projecteren al die krachten als afzonderlijke entiteiten buiten
zich en schrijven daaraan vervolgens hun eigen denkbeelden toe. Resultaat: kortsluiting.
Slechts indien wij beseffen, dat uit elke daarin levende kracht iets voor ons kan ontstaan,
zonder dat wij in staat zijn de motiveringen, de mogelijkheden a.h.w. te omschrijven met
woorden, komen we verder.
In deze wereld bestaan krachten, die in de menselijke wereld (de stofwereld voor verschillende
doeleinden bruikbaar zijn. Een mens, die zich bewust is van deze wereld, die wij
121
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

“klank-en-kleur” hebben genoemd, zal daaruit b.v. een bepaalde “straal” door concentratie
voor zich reëel kunnen maken en dan de kracht van die straal in zijn eigen wereld openbaren.
Maar verder dan dit kan hij niet gaan. Op het ogenblik, dat hij probeert die kracht verder te
definiëren, loopt hij vast. Hier is het dus een kwestie van het aanvoelen van affiniteiten, van
harmonische aspecten, zonder dat een directe definitie mogelijk of zelfs geoorloofd is.
Dan vinden we daaronder de wereld, die wij wel eens alleen “klank” noemen, omdat daarin de
hogere trillingen ontbreken: Het zijn de werelden, die wij b.v. vereenzelvigd zien met de
engelenwereld en de wereld van Tronen en Heerschappijen. Hierin wordt de hogere kracht als
een stuwing merkbaar voor alle lagere werelden. In deze wereld kunnen wij wel een
omschrijving geven van de werking van een bepaalde kracht, wij kunnen echter haar
werkelijke kwaliteiten of harmonische samenhang met andere krachten niet erkennen. Het
resultaat is, dat wij in deze innerlijke wereld een bepaalde kracht of Meester of Heerser
kunnen erkennen; dat wij de inhoud, die wij daarin ervaren, voor onszelf in praktijk kunnen
omzetten in elke lagere sfeer en ook in de stoffelijke wereld, zonder dat wij daarbij echter ooit
kunnen zeggen: het is om deze of gene reden dat het gebeurt.
Hier hebben we een groter kenvermogen. En degene, die hier leeft, heeft dus ook de
mogelijkheid om zich hier werkelijke Meesters te zoeken. Een groot gedeelte van het innerlijk
scholingsproces tijdens uittredingen of na de dood een uitwijken naar een hogere sfeer om te
leren vindt plaats in deze wereld. Ze is deel van uw innerlijk, vergeet dat niet. Wat in u
bestaat, kunt u buiten u erkennen. Maar u kunt het alleen subjectief van uit uzelf ervaren. U
zult dus niet de volledigheid van zo'n wereld kunnen opnemen. Maar toch is hier voor het eerst
de mogelijkheid gegeven tot kénnen. Er is geen mogelijkheid tot behéérsen. Er is een
mogelijkheid tot gebruiken, maar geen mogelijkheid tot reguleren.
Daaronder vinden wij de innerlijke wereld, die je zou kunnen noemen: de hogere
Zomerlandsfeer. Het is een droomland, dat soms wordt omschreven als ijle bergtoppen,
onmetelijke tuinen, wolkenvelden en de voortdurende herinnering, waarin het gehele verleden
herleeft. Dit is op zichzelf natuurlijk heel aardig. Maar ook dit is weer een innerlijke wereld: En
het is dus lang niet zeker, dat een ieder deze wereld op een gelijke wijze zal zien, zal
erkennen. Zeker is wel, dat wij in déze wereld bepaalde dingen niet alleen kunnen zien maar
ook kunnen begrijpen. Wij kunnen niet de grondstelling erkennen, wij kunnen wel een logisch
verband zien tussen hetgeen uit de eenmaal gestelde grondstelling voortkomt. Een beeld van
gevolgen is in deze wereld volledig mogelijk. Een overzicht van oorzaken is verstandelijk niet
mogelijk; het is dus niet in het kenvermogen vast te leggen. Men weet, dat de stellingen die
men gebruikt werkhypothesen zijn, waarachter de werkelijkheid schuilgaat. Zolang men
beseft, dat er dus geen onfeilbaarheid bestaat, kan men in deze wereld – door persoonlijke
erkenningen toe te passen en harmonie daarmee te zoeken - heel veel bereiken. Zodra men
stelt; dat het “ik” of de eigen opvatting superieur is aan anderen of zelfs de enige mogelijkheid
is in deze wereld, ontstaat er kortsluiting en daardoor een wegvallen van alle mogelijkheden
en ook van verdere erkenningen van uit deze wereld.
De daaronder liggende wereld is het Zomerland; dus de wereld, waar sommigen van u bij
uittreding nog al eens plegen te vertoeven. Een wereld, waarin vormen wel menselijk zijn,
vaak heel plastisch, heel reëel; waarin ook belevingen menselijke gestalten aannemen, maar
waarin alle stof toch ook weer symbolisch is. Het is niet vast. De vijver van zo even is nu een
fontein; de fontein wordt een plein het plein wordt een bos; en zo verder. Naar gelang wij
onszelf wijzigen, wijzigt zich onze voorstelling van de plaats. Onze verhouding tot de sfeer
wordt bepaald door onze instelling; de realisatie vindt plaats in stoffelijke termen.
Hier zou een mens dus al heel veel kunnen doen. Want alles, wat zich hier afspeelt, is ergens
een weerkaatsing van zijn persoonlijke werkelijkheid. Hij kan die persoonlijke werkelijkheid –
omdat ze kan worden omschreven en a.h.w. verstandelijk gehanteerd – ook gemakkelijker
met anderen delen. Een uitwisseling van gedachten is hier mogelijk op filosofische en zelfs
volledig logisch rationele basis. Degene, die hier echter een bepaald beeld begint te fixeren en
elk ander beeld weigert, aannemende dat alleen het door hem ontvangen beeld juist is en al
het andere misleiding, veroorzaakt kortsluiting. Hij kan niet verder. Voor hem is de wereld
innerlijk afgesloten. Er kunnen vele illusies in ontstaan, maar het is feitelijk een herhaling van

122
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

steeds hetzelfde. Onder deze wereld vinden we dan de wereld van het astrale leven, de fijne
materie a.h.w. Ook hier hebben gedachten invloed op de vormen. Maar de veelheid der
vormen is hier praktisch niet te schatten. In vele gevallen zien wij dus complexe beelden
ontstaan, die u niet mede moet erkennen of in stand houden om ze voor u tot werkelijkheid te
maken. Een astrale vorm zal dus – ook wanneer u het beeld niet in uzelf draagt - naar u toe
kunnen komen. Het erkennen van de vorm en gelijk tijdig het erkennen van het feit, dat het
een gedachte is, die als zodanig machteloos blijft, maakt u vrij om ook in deze wereld te
werken en te leven; en ook om in deze wereld zelf gedachtevormen te scheppen, die u naar
elders uitstuurt. Een groot gedeelte van de menselijke gedachtekracht kan worden omgezet in
energie, die in deze wereld werkt. Een aansluiten bij hogere krachten, die eventueel ook in
deze wereld een beeld tot stand brengen, maakt het weer mogelijk om eigen werking in
harmonie met hogere krachten te verstevigen. En dan hebben we natuurlijk uw menselijke
wereld. In die menselijke wereld zijn alle dingen mogelijk, ook al denkt u zelf van niet. De
mogelijkheden, die uw wereld kent, zijn geheel afhankelijk van uw aanvaarding ervan. Zolang
er een bepaald concept van de werkelijkheid door vele mensen wordt gedeeld, is het materiele
werkelijkheid en kan ze als een redelijke werkelijkheid worden gehanteerd. Ze bezit echter
geen werkelijke kracht, tenzij zij tevens een weergave is van een hogere realiteit. De
stoffelijke wereld kan haar krachten, haar vermogens alleen vergroten, wanneer zij in
harmonie is met één van de vooromschreven innerlijke werelden. Op grond van het voorgaand
gestelde kunnen wij nu ook conclusies trekken ten aanzien van de kracht, die in deze tijd
optreedt.
1. Het heeft geen zin een beroep te doen op deze kracht, tenzij wij haar kunnen ervaren. Het
is noodzakelijk eerst een vorm te vinden, waarin de kracht kan worden ervaren, voordat zij
kan worden gehanteerd. In de kracht is men steeds gehouden aan de daarin optredende
goddelijke wet (kosmische wet); zij kan nooit worden gebruikt tegen haar eigen wezen in.
Slechts de mens, die met een bepaalde kracht harmonisch is en in die harmonie daaruit
put, zal daarmee kunnen bewerkstellingen, dat de essentie van die kracht in feiten kenbaar
wordt.
2. Elke Leermeester die optreedt, kan met ons harmonisch zijn. Het is echter niet altijd
noodzakelijk, dat hij voor ons aanvaardbaar of begrijpelijk is. Wij dienen te erkennen, dat
elke Meester op zichzelf waarde en kracht bevat; dat elke Meester krachtens zijn bestaan
deel is van een hogere waarheid, maar – afgaande op ons aanvoelen, ons innerlijk
bewustzijn – dienen wij dié Meester te kiezen, die op dit ogenblik voor ons het meest te
zeggen heeft. Een instellen op zijn leer en zijn wezen maakt het dan mogelijk in de materie
weer de krachten van deze tijd gemakkelijker te manifesteren en het tempo van
bewustwording aanmerkelijk te versnellen.
3. Dit punt heeft u zich misschien nog niet helemaal kunnen realiseren: wanneer u in deze:
tijd – deelhebbend aan deze kracht en deze openbaring – iets wilt bereiken, dan kunt u
nooit iets bereiken, dat afwijkt van de goddelijke werkelijkheid. Anders gezegd: Men kan in
deze dagen slechts meer zichzelf zijn, of – niet in staat zijnde werkelijk zichzelf te zijn –
verdwijnen uit deze wereld, dan wel door het kortsluitingssysteem vastlopen in een
bepaald denkbeeld.
Hier hebben we dus een klein overzicht gegeven van de mens (en ook van de sferen), want
tenslotte is dit ook kennis der sferen plus de relatie, die er bestaat met de huidige kracht, de
huidige Meesters. Laten we ons dus niet al te veel laten opzwepen tot de verwachting van het
mirakel of “dat het einde nabij is”. Het wonder bestaat; en het wonder zal wel degelijk
plaatsvinden. Daarover behoeven we ons geen zorgen te maken. Maar dit is niet onze zaak.
Zeker is, dat de zachtheid, die wij verwachten, het belonen van goed en het straffen van
kwaad, zoals wij dit zien, in deze tijd niet voorvalt, niet kan bestaan of niet zal voorkomen. De
wetten, die regeren, zijn van uit ons standpunt vaak onzinnig, wreed en hard. Slechts degene,
die leert elk moment afzonderlijk te leven en te proeven, zal hieronder niet lijden. Hij zal
zeggen: Elk moment geeft mij zijn eigen vreugde en mogelijkheid of zijn eigen lijden en zijn
eigen onvermogen. Door elk moment afzonderlijk te zien kun je voortdurend in harmonie
blijven. Door alle momenten samen te voegen tot een totaal beeld echter, zul je je weer

123
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

verwijderen van die kracht. Je kunt er niets mee doen; je komt in strijd met wat je God
noemt, met wat je denkt van de geest, van een Meester.
Wij mogen in deze tijd dan ook niet aannemen, dat het nu ineens gemakkelijk wordt; of dat
alles opeens kenbaar verandert. Veranderingen zijn over het algemeen dingen, die u niet
opmerkt, tenzij u in staat bent om momenten te vergelijken. Zolang uw leven is gebaseerd op
een continuïteit van ervaren en van denken, zult u pas veel later ontdekken, dát er iets
veranderde.
Als u gelooft in een goddelijke liefde en u denkt dat die liefde nu de wereld zonder meer zal
behouden, bent u fout. Die goddelijke liefde kan de wereld niet zonder meer behouden, omdat
dan het doel van de wereld ongedaan zou worden gemaakt.
Wij moeten er dus op voorbereid zijn, dat het leven hard is en dat wij ook zelf vaak hard
moeten zijn. Dat wij vaak zelf beslissingen zullen moeten nemen, waarvan we denken: ze zijn
eigenlijk niet zo vriendelijk; alleen omdat het niet anders kan. Uitvluchten bestaan er niet. Wie
dat doet, komt in een irreële wereld en zal de gevolgen daarvan ondervinden.
We moeten in staat zijn vrij te zijn. Dat is een leer, die u al heel vaak hebt gehoord. Vrij zijn
betekent niet, dat men zich elke vrijheid zonder meer neemt. Het betekent, dat men zijn eigen
wezen uit en deze uiting alleen ondergeschikt maakt aan het eigen begrip van harmonie, het
eigen begrip van juistheid; niet aan buiten het “ik” bestaande wetten of regels.
De mens, die aan zijn innerlijke kracht en zijn innerlijke beelden gelooft en daaraan
beantwoordt, zal n.l. leven in overeenstemming met zijn levensdoel; zijn noodlot a.h.w.
vervullende, zijn taak voleindende. En dan kan het zijn, dat men vroeger sterft, omdat men dit
heeft gedaan. Maar dat is niet erg, want daarmee begint onmiddellijk een ander leven, waarbij
één van de genoemde innerlijke werelden dan de werkelijkheid wordt.
Het is noodzakelijk om het doel van je leven te vervullen. Hoe, waarom, daarover moet je op
het ogenblik nog niet teveel debatteren.
Een oplossing voor alle vragen kan evenmin worden gegeven. Wij kunnen wat dit betreft
erover gaan strijden, wat er allemaal kan gebeuren of niet kan gebeuren; we zouden zelfs
kunnen betogen, dat in het verleden ook atoombommen zijn gebruikt, net zo goed als
tegenwoordig. Maar wij moeten ervan uitgaan, dat wij vandaag het beste moeten maken van
wat vandaag mogelijk is. En dat kan alleen, doordat wij steeds weer elk concept van gisteren
opzij zetten en de daaruit verkregen ervaring niet gebruiken om het heden aan het gevormde
concept te doen beantwoorden, maar met die ervaring een nieuw concept, dat het heden
geheel omvat, te vormen.
Ik ben ervan overtuigd, dat dit laatste voor u moeilijk en ingewikkeld is. Toch is het de
eenvoudigste manier om u een inzicht te geven in de krachten van deze tijd.
Alles, wat deze kracht betekent, kan worden verwerkelijkt, zolang men alleen in het nu leeft,
in het heden. Op het ogenblik, dat men vooruit grijpt of terugziet, ontstaan er spanningen. Zijn
die spanningen te groot, dan verbreekt men het contact met de werkelijkheid. De gevolgen
daarvan zijn voor het “ik” onaangenaam en zeer moeilijk te dragen. Elke verwijdering van de
werkelijkheid in één wereld, beïnvloedt alle bewustwording en mogelijkheid in alle werelden,
waarvan het “ik” deel uitmaakt.
En nu u dit alles hebt gehoord, kunt u proberen uit te maken, welke instelling u wérkelijk hebt
tegenover het leven; of elk moment werkelijk een deel is van uw bestaan, een noodzaak.
Denk niet aan gisteren, denk niet aan morgen. Leef vandaag in volledige overeenstemming
met de kracht. Probeer vandáág de leer, die u wordt gegeven, geheel te verwerkelijken, niet
morgen; want morgen kan de leer alweer een stap verder zijn. Blijf a.h.w. volledig in
overeenstemming met die krachten en de tijd; en u kunt ervan verzekerd zijn, dat u deel hebt
aan een zeer belangrijk proces, waarbij wereld en mensheid nader komen tot de kosmos, de
kosmische werkelijkheid, de kosmische harmonie.

124
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

MEDITEREN, CONTEMPLEREN EN INCANTEREN


Elke meditatie is in deze dagen een overweging, waarbij ook de nieuwe en lichtende krachten
een rol moeten spelen. Dat wil dus zeggen, dat wij ons daarbij moeten instellen op die delen
van het licht, die voor ons belangrijk zijn.
Wij kunnen ons b.v. instellen op het licht der wijsheid of het licht der liefde of het licht der
waarheid en dergelijke krachten. In al deze gevallen is het belangrijk, dat we beseffen, dat dit
licht niet alleen van bovenaf komt.
U heeft zo juist een beschouwing gehad, waarbij werd gesproken over uw innerlijke werelden.
Misschien kan ik daarop inhaken door vast te stellen, dat – wanneer wij een bepaalde kracht
willen gebruiken of een bepaalde kracht door meditatie voor ons werkelijk willen maken – wij
van uit onszelven die kracht tegemoet moeten gaan.
Er is b.v. sprake van het licht der wijsheid. We stellen ons dat meestal voor als een blauwe
kleur, een lichtende blauwe kleur. Dan gaan wij trachten uit onszelf een licht te doen
opstijgen, dat deze grote kracht van wijsheid ontmoet. Wanneer we dat gedaan hebben, als
we dus een contact voelen met de wijsheid, dan is het voor ons tijd om te zwijgen. Wat er dan
in ons omgaat, dat is een inwerking van de straal, de kracht der wijsheid. En hoe dat licht zich
in ons openbaart en dóór ons zich misschien ook aan anderen kan openbaren, is niet van ons
uit te definiëren. Die wijsheid kan vandaag gaan over een eenvoudige stoffelijke zaak, morgen
over het hoogste geestelijke geheim. Er is slechts één punt, waarmee we altijd rekening
moeten houden: zodra wij de gedachte, die in ons ontstaat, met onze persoonlijkheid gaan
associëren (dus: wat betekent het voor mij?), zullen we afdwalen.
De kracht van een goddelijk licht, een licht van wijsheid, is een kracht, die niet alleen voor ons
geldt. Zij geeft ons de volledige wijsheid (dus het inzicht), dat noodzakelijk is voor de gehele
wereld, waarin we leven. En pas wanneer wij eerst die wijsheid hebben ondergaan en in
onszelf hebben verzameld, kunnen wij de eigenlijke meditatie besluitend overwegen wat dit
voor ons praktisch qua geloof, qua handelen hoeft te betekenen. Dat is dus het eerste punt.
Wanneer wij contempleren, dan beschouwen wij. Een beschouwing is altijd iets, dat van uit
ons standpunt passief is.
Wanneer u hier zo dadelijk voor een venster gaat staan en u kijkt naar beneden, dan ziet u
een verkeerspatroon. Hoe zich dat wijzigt, kunt u niet overzien. U weet niet wat er wel en wat
er niet langs komt en hoe en in welke volgorde. Het is niet uw taak om in dit geval van uit
uzelf iets te benaderen, maar om voor uzelf vast te stellen. Daarop is het bij de contemplatie
veel belangrijker dan bij de meditatie om eerst vast te stellen wat men beschouwt. In de
meditatie kun je worden beroerd door een zekere kracht, je zult deze kracht erkennen en van
uit jezelf ernaar toe leven. Maar in de contemplatie merg je dit niet doen.
Iemand, die contempleert, stelt zich in op een bepaald beeld. Dat kan een eenvoudig beeld
zijn, een stoffelijk beeld; het kan ook een kosmisch geheel zijn. Hij kijkt a.h.w. ernaar met al
zijn zintuigen, met al zijn mogelijkheden. Nu ontstaan daarin zekere wijzigingen. Die
registreert hij. Hij doet niets om het afdwalen van zijn gedachten te voorkomen, zolang die
ene hoofdgedachte maar een rol blijft spelen. Hij mag ook niet proberen om de zaak te
veranderen; hij moet gadeslaan. In de contemplatie beleef je iets van een andere
werkelijkheid. En als je het niet kunt beleven, moet je het tenminste registreren.
En dan kennen we het derde punt: de incantatie.
Bij de incantatie gaan we gebruik maken van de eigenschappen, die zowel de contemplatie als
de meditatie: bezitten; n.l. het vermogen om een hogere kracht voor onszelf kenbaar te
maken, van uit onszelf tot die hogere kracht op te gaan en – dit is belangrijk – de bewijzen of
de gevoelens, de gedachten, die uit de incantatie voortkomen, te registreren.
Wanneer ik incanteer, dan heb ik te zaken met een zekere harmonie, die ik probeer te
scheppen. Daarbij is het dus niet alleen belangrijk welke woorden ik gebruik maar ook welke
klanken. Je kunt stilzwijgend mediteren, je moet zelfs stilzwijgend contempleren, maar je kunt
nooit stilzwijgend incanteren.

125
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

De normale opbouw van een incantatie is meestal drieledig. Je begint n.l. met te definiëren,
wat je voor jezelf roept; datgene, waarmee je in harmonie wilt zijn. En je stelt ook de kracht,
waaronder dit gebeurt. Om een voorbeeld te geven:
“In de naam van de machtige God, Hij die is Tetragrammaton, Adonai, Messiah, enz. (ik
noem nu maar een maar namen) ....bid en smeek ik U, Heer der wijsheid b.v. hoor op
mijn woorden” (dus geef me antwoord).
Ik stel: die kracht is mijn zekerheid, mijn beweegredenen; van uit die kracht zoek ik harmonie.
Nu moet u niet denken, dat die ander dat onmiddellijk hoort; het is geen telefoongesprek.
Maar u heeft nu voor uzelf gedefinieerd wat u gaat doen. En nu moet u proberen die band voor
uzelf kenbaar te maken. En dus is het tweede deel van de incantatie meestal een soort
smeking. Het zou o.m. als volgt kunnen gaan:
“Ik bid U, machtige Heer der Wijsheid, zend mij Uw engelen en Uw stralen van licht,
opdat zij met mij mogen zijn en mij mogen voeren tot het inzicht, dat ik begeer.”
Nu heb ik dus gezegd wat ik wil. De Heer van Wijsheid zelf zal niet tot mij komen, dat weet ik.
Maar zijn licht, zijn straal, zijn werking en de entiteiten, daarmee verknoopt, kunnen wel tot
mij komen. En het is dit contact, dat ik wil doen werken. Ik kan dat, want ik heb in mij al die
werelden. Ik heb in mij God. En dus begint mijn derde deel van de incantatie meestal in de
vorm van een bevel:
“In de naam van de almachtige God, Hij die is .....(en dan herhaal je de namen, die je
in het begin hebt gebruikt) beveel ik U, O, Gij krachten, die leeft uit het licht der
Wijsheid en die de Heer der Wijsheid dient, zeg ik tot U, Straal van licht: Kom tot mij en
help mij mijn doel te bereiken.”
Dan heb je dus gezegd: In de naam van de Allerhoogste, nu moet het gebeuren. Dan wacht je
een tijdje. Nu heb je eigenlijk je incantatie af. Vervolgens zeg je: ik merk niets. Dan mediteer
je een ogenblik over dat licht. Ben je nog niet harmonisch genoeg, dan begin je opnieuw met
datzelfde aspect. Dus je herhaalt weer die reeks van drie punten, maar intenser. Dat doe je
net zo lang, totdat je denkt: ha, nu voel ik iets, nu is er iets. En op dat ogenblik, wanneer je
dus in jezelf het gevoel hebt van een verbondenheid ermee, ga je hetzelfde doen als iemand,
die contempleert; nu ben jíj het niet meer, die iets moet doen, nu moet een ánder iets doen.
Maar jij moet waarnemen. Wanneer je iets wordt gegeven, moet je klaar staan om het te
absorberen. Wanneer je iets wordt getoond, moet je klaar zijn om het te zien. Je moogt hier
niet zelf verder werken.
Wel kan ik soms hulp vragen om een bepaalde taak, een zeer bijzondere taak te vervullen. En
daarvoor kun je ook een incantatie gebruiken. In dat geval omschrijf je je werk en zodra je
voelt dat die kracht er is, begin je ermee. Je denkt dan verder niet meer aan die kracht; die
moet er zelf maar voor zorgen. En dan moet je het proces voltrekken, waarvoor je die kracht
hebt opgeroepen.
Dat zijn zo drie aspecten, die in deze dagen belangrijk zijn. Want wanneer je op het ogenblik
in de wereld leeft, dan heb je je voorkeur. Die voorkeur is soms het werken met licht; in
andere gevallen een meditatie of een contemplatie. Je hebt een voorkeur en daarvan moet je
uitgaan. Maar je moet dóór die voorkeur deel hebben aan dit grote werk. En dan kun je dus
proberen eerst eens dat werk te zien.
Je gaat er dus voor jezelf over mediteren, totdat je denkt: nu heb ik die harmonie gevonden.
Wanneer je dit nu net een enkele meditatie haalt dan is dat heel mooi, maar ik zou het toch
maar een paar keer herhalen. Mediteer een tijdje b.v. een week lang elke dag over datzelfde.
Dan krijgt dat voor je beeld en gestalte; het leeft voor je. Nu moet je weten, wat je zelf daarin
eigenlijk moet doen. Want je hebt de harmonie met dat licht en met de Meesters van deze
dagen misschien gevonden, maar nu moet je toch werkelijk uitvinden wat er gaande is,
voordat je kunt zeggen, zo pas ik erin. Daarom vervolg je dan niet te contempleren, dus te
beschouwen. Je laat hetzelfde onderwerp a.h.w. op je af komen. Je gaat het niet, zoals bij de
meditatie, opbouwen en voor jezelf de band maken, die is er dan wel. Neen, je gaat nu
afwachten wat uit die band voor jou naar voren treedt. En wanneer je daardoor een begrip
126
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

hebt van je eigen mogelijkheden of taak, je denkt: dát zou ik kunnen doen, dan gebruik je de
derde methode, dus de incantatie.
Wanneer je dat alleen doet, ach, dan kom je niet zo gemakkelijk tot het incanteren, dat ben ik
direct met u eens. Maar wanneer wij nu eens gezamenlijk zouden mediteren over iets en we
zouden dat op ons laten inwerken (door contemplatie), dan kan het wel eens voorkomen, dat
we zeggen: nu moeten we een waarheid gaan zeggen. En dan incanteren wij dus voor een
groep. Er is één die spreekt, maar het zijn alleen tezamen, die daarin opgaan. En dan wordt
het ook erg belangrijk, dat we beseffen, dat niet elke incantatie op dezelfde manier kan
worden gesproken. Wanneer u hier zou willen incanteren, dan kunt u dat b.v. zo doen:
“In de naam van het witte licht en de kracht van hen, die was de Christus en is de Meester, die
deze wereld benadert” (monotoon opgedreund)
Dat zegt niets. Daar hebben we niets aan. Het klinkt mooi. En iemand, die zich meditatief erop
heeft ingesteld, bereikt er wel wat mee. Maar dit hóórt niet daarbij. Ik heb het over het witte
licht; of ik heb het over de kracht, die de Christus is. Die betekent wat voor me. Dan moet ik
dus mijn toon, ja, mijn hele manier van voordragen van de spreuk daaraan aanpassen. En dan
krijgen we dit (ik geef dus alleen maar een voorbeeld):
“In de naam van de Almachtige, Wiens licht de wereld benadert, roep ik tot U, O Bron
van het witte licht. Ik roep U en zeg: Hoor mij aan en kom tot mij. Ik roep tot U, Gij,
die Christus waart, Gij, die zijt de Meester, die deze wereld nu benadert. Ik roep tot de
Christuskracht in den Goddelijke, opdat het licht geopenbaard zij. En in de naam van dit
licht...” enz.
Heeft u gehoord, dat er iets anders is? Het werkt. En nu is dit toch alleen maar een voorbeeld,
meer niet:
Door mijzelf aan te passen aan datgene, wat ik zoek kan ik gemakkelijker de verborgen
krachten doen werken. Want rond elke mens zijn die verborgen krachten; die wij dan o.m.
kunnen zien als de contacten met de kosmos, die in de innerlijke werelden bestaan. Door ons
aan te passen aan datgene, wat wij roepen en wat wij zoeken, wat wij actief willen maken,
hebben we dus ook de mogelijkheid om alles, wat in ons is, mee te laten vibreren. We moeten
niet alleen maar op één vlak (zuiver stoffelijk b.v.) iets zoeken, wij moeten het met ons hele
wezen zoeken. En dan weten we voor onszelf, dat een bepaalde toon daarvoor aanspreekt; dat
een bepaalde manier van handelen, van denken, van zeggen, daarmee voor ons is verknoopt.
Dat is voor ons het belangrijkste in het leven. En dat moeten we dan gebruiken om die kracht
voor ons zo werkelijk mogelijk te maken. Want dan voelen wij de aanwezigheid veel sterker.
En hoe sterker wij die aanwezigheid voélen, hoe sterker wij ons ermee verbonden weten, hoe
gemakkelijker wij dus de inwerking van die kracht in ons opnemen.
Dat is wanneer je wat wilt doen. Maar evengoed als je alleen maar wilt denken. In sommige
gevallen gebruikt men zelfs dergelijke aanroepingen om een gezamenlijke meditatie te laten
slagen of een bepaalde lering te laten doordringen.
Onthoud dus altijd: je hele wezen moet daarin meeleven. Het mag niet klankloos en kleurloos
zijn. Het is niet het woord, dat kracht heeft; het is je eigen wezen, dat in het woord vibreert.
Het is je persoonlijke harmonie, die zich dóór het woord uit. En dat geldt overigens ook voor
alle riten en rituelen.
In deze tijd zullen we altijd weer komen te staan tegenover iets, wat we niet helemaal aan
kunnen: het onoplosbare. Dat kan een zuiver stoffelijk iets zijn, het kan een geestelijke
moeilijkheid zijn. In enkele gevallen – daarvan ben ik overtuigd – is het b.v. een strijdigheid
tussen de wereld en ons geloof of een ideaal. Wanneer we die moeilijkheid hebben, moeten we
beginnen naar een oplossing te zoeken. We weten, dat die tenslotte door onszelf gevonden
moet worden. We kunnen niet verwachten, dat een ander het doet, we moeten het zelf doen.
Maar om dat te doen, hebben we b.v. wijsheid of kracht nodig. Dan is dus de procedure, die ik
u zo even beschreef, heel goed te gebruiken. Want op die manier worden we harmonisch met
het Hogere en kunnen we a.h.w. op elk bestaand vlak deel hebben aan zo'n kracht. Dan
kunnen we beseffen, wat ze betekent en kunnen we ook inzien wat de feitelijke oplossing is.

127
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

Een oplossing, die misschien niet altijd strookt met onze gewoonten, ons normaal geloof of ons
denken, maar een oplossing, die zich dan aan ons opdringt. En dan moeten we zeggen: Kijk,
hier heb ik dus het beginpunt dit is mijn oplossing. Deze moet ik nu omzetten in werkelijkheid.
Want in deze dagen hebben meditatie, contemplatie en incantatie hun grootste werkzaamheid,
wanneer zij het begin zijn van de actie, van de praktijk. Waar de praktijk wegblijft, is hun
waarde in deze dagen al heel wat minder. En daar, waar ze uitgaan van een abstractie, die
niet tot deze wereld behoort, kunnen ze alleen nog maar waarde hebben, indien men zich van
die andere wereld volledig bewust zou zijn.
Ik heb hiermee – geloof ik – een paar aardige punten naar voren gebracht en u een klein
inzicht gegeven in de waarde van deze begrippen. Vergis u echter niet. Wat ik u hier vertel,
dat is niet de perfecte handleiding. Het zijn de grondprincipes. Het is een algemene
richtingaanwijzer, meer niet. Want ik kan u niet zeggen, hoe u het best mediteert. Ik kan u
niet zeggen, wat voor u de moest juiste wijze van instelling is om te contempleren. Ik kan u
zelfs niet zeggen, hoe voor u een incantatie het meest juist wordt ontworpen, geformuleerd en
gesproken. Dat moet u voor uzelf vinden. Want het is uw persoonlijk harmonisch-zijn met de
wereld, met grotere krachten, dat bepalend kan zijn voor de manier, waarop u die dingen
doet, waarop u ze uit, waarop u ze leeft. Het enige, dat u dus zeker weet, is dit:
Zin heeft dit alles in de nieuwe kracht, in de vernieuwing van de wereld alleen dan; indien het
tot praktische resultaten voert.
Je kunt veel geduld hebben, maar als je een jaar lang hebt gemediteerd en gecontempleerd en
er is geen praktisch resultaat uit voortgekomen, dan heb je ergens gefaald. Je eigen wereld, je
eigen leven, je eigen lichaam desnoods, moet reageren, moet de bewijzen tonen dat de
krachten, waarmee je werkt, juist zijn; dat je er werkelijk mee bereikt. En daarom is het ook
wel noodzakelijk, dat u deze dingen niet alleen maar experimenteel opzet, maar dat u altijd
moet uitgaan van uw geloof, van uw denken, van uw persoonlijkheid; want alleen dan hebben
ze zin.
Ik ga nu het woord overgeven aan een gastspreker. Altijd is dit weer een inwerking, waarbij
een andere kracht tot uiting komt. Nu lijkt het me aardig voor u om dit meteen te gebruiken
als een soort proef op de som. Want deze sprekers, die wij dan “gasten” noemen, die ons
helpen en waaraan wij ons eigenlijk hebben onderworpen vanwege hun licht en lichtende
waarde, werken altijd net waarden, die ook aanslaan op een ander niveau. Daarom is het
aardig om die a.h.w. even te ondergaan en dan te doen alsof u contempleert. Zij mediteren
wel voor u bij wijze van spreken. Maar u beschouwt, u neemt waar, u neemt in u op. Het gaat
u niet persoonlijk aan op dit ogenblik. En dan wanneer ze klaar zijn, dan pas vraagt u zich af:
wat hoeft dit mij persoonlijk te zeggen? En als u daarin een boodschap vindt voor uzelf, dan
zou het de moeite waard zijn om haar b.v. door een incantatie voor uzelf nog eens extra op de
proef te stellen. Het woord is aan de volgende spreker.

GASTSPREKER
Er zijn de laatste tijd besluiten genomen, die voor het gehele verloop van het geestelijk werk
op deze wereld van groot belang kunnen zijn. Daarbij heeft men zekere stelregels
aangenomen als bepalend voor de actie van de Grote Broederschap en zelfs voor de
uitwerkingen, die van het licht van deze dagen verwacht kunnen worden. Het is duidelijk, dat
ook onze Meesters hierbij een zeer grote rol hebben gespeeld en het is een deel van hun
wijsheid, van hun denken, dat ik u op deze avond tracht weer te geven.
Om de grote waarheid te beseffen, dient de mens zijn eigen waarde te beseffen.
Slechts wie zijn eigen kleinheid ziet als de bouwstenen der oneindigheid en zo van uit
zichzelf bouwt om het Oneindige meer kenbaar en waar te maken, zal in deze dagen
iets bereiken.
De grote kracht, die alle mensen kan verenigen met het Licht, met de scheppende
Macht Zelve, is de liefde, die voor zichzelf niet vraagt en toch van uit zich zoekt naar de
juiste weg om harmonie te vinden met alle dingen.

128
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

Leven wil zeggen; innerlijke waarheden op de proef stellen en zonder aarzelen in feiten
neerleggen. Daarna de feiten bezien op hun werkelijke betekenis en zo zijn eigen
harmonie met de waarheid vergroten.
Geweld is het resultaat van disharmonie. Waar disharmonie is, kan geweld niet gekeerd
worden.
Vrede is het gevolg van harmonie. Maar de harmonie leert de disharmonie te
ontwapenen en in zich op te nemen, zal de ware vrede ontstaan.
Wijsheid is het zich steeds veranderende licht, dat de goddelijke waarheid weerkaatst.
Geen enkele wijsheid is vaststaande. Slechts door haar veranderlijkheid blijft zij een
band met de waarheid.
Wie gelooft aan een beperkte God, kan beter niet geloven. Want hij gelooft in wezen
aan zichzelf. Wie gelooft in een onbeperkt en oneindige God echter, zal leren die God
ten dele in zich geopenbaard te zien en niet optredend als vertegenwoordiger van het
geheel van de goddelijke Kracht, maar als dat deel der goddelijke Kracht, dat spreekt in
zijn wezen.
Deze overwegingen zijn voor een groot gedeelte basiswaarden, waaruit alle raadsbesluiten der
Grote Broederschap zijn voortgekomen. Daarnaast hebben zij getracht om de band der
Meesters op een nieuwe en meer harmonische wijze te leggen. Hierin zijn dus de door u
gekende en vele door u niet gekende ingewijden uit alle tijden aanwezig. Zij treden op als
eenheid, omdat van uit deze eenheid voor hen het grootste gedeelte der aarde te beroeren is
en hun lering, hun invloed een zeer groot gedeelte van de aarde kan helpen en bijstaan.
Wie naar één Meester roept, moet beseffen dat hij spreekt tot alle Meesters door één.
Wie de woorden van één Meester hoort, moet beseffen dat hij hoort de wijsheid, het weten
van alle Meesters. Slechts zo zal men ontkomen aan de neiging om zich te bekennen tot één
Heer en alle andere te verwerpen. Want wie zich één Heer kiest, verwerpt het wezen, dat tot
hem spreekt.
Ook hierin liggen voor u zekere aanwijzingen opgesloten.
Ten laatste moet ik u mededelen, dat er zekere wetten en krachten zijn, die – ofschoon in
menselijke woorden moeilijk uit te drukken – in sterke mate uw wereld gaan beheersen; en
wel hoofdzakelijk na augustus van dit jaar. Deze krachten zijn nu reeds ten dele kenbaar als
spanningen, maar zij zullen na augustus in steeds sterkere mate optreden.
Deze krachten weer te geven is onmogelijk. Ze te roepen en kenbaar te maken is voor hen,
die hiervoor gevoelig zijn, echter wel mogelijk. Ik wil trachten deze krachten, deze inwerking,
deze sfeer, een ogenblik kenbaar te maken. Ik doe dit door een overweging.
Licht is kracht.
Kracht is licht. Licht en kracht zijn wijsheid.
Wijsheid brengt licht en kracht.
Alle wijsheid vindt haar waarde in liefde.
Wijsheid zonder liefde is dwaasheid.
De dwaasheid der liefde wordt tot wijsheid.

De Groot-Kracht van het Al is de alomvattende Kracht.


Zij is het alomvattend en al-doordringend Licht.
Zij is het weten der wereld.
Zij is de openbaring van de werelden, die gij niet kent.

Uit het Niet komt de Stem.


De Stem wordt tot Woord.
Het Woord herschept zich tot Daad.
En ziet – het Onbekende is geopenbaard.
Uit de wetteloosheid vormt zich de erkenning.

129
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 9 – De innerlijke wereld

Uit de erkenning schept zich de vorm.


En de vorm wordt tot weerspiegeling van de kosmische wet.

Wie zegt: “Eén is al, beseft de waarheid. Wie zegt: “Al is één”, beseft niet, hoe hijzelve niet
één is het Al. Daarom is de les.
Zoek de grootste harmonie, die gij kunt vinden met al datgene, wat uw wezen kan
aanvaarden. Zoek het grootste licht in uzelf, opdat uw wezen zich aan zoveel mogelijk anderen
kenbaar moge maken in licht. Zoek naar de waarheid van uw wezen, opdat de wijsheid in u
geboren worde, waaruit gij anderen beseft.
Want slechts degene, die zijn wereld zoekt te erkennen, deel zijnde van zijn wereld en niets
van die wereld van zich vervreemdend, zal vinden de waarheid van deze dagen, de kracht van
het licht en de eindeloosheid van de volmaaktheid, die zich nu in tijd openbaart.
In deze overweging is uitgedrukt een kosmische zin: de Kracht, Die de Meester voert, de
Kracht waaruit en waarin zij werken, de Wet, die dit Al regeert. En wat uzelf betreft, zo gij dit
Al nog niet kunt verwerken zeg tot uzelf:
Kind van Licht ben ik.
Geboren uit Licht ben ik.
Vonk van de Vlam gescheiden, keer ik terug tot de Vlam.
Gescheiden van al wat rond mij licht is,
vereen ik mij met al wat licht is,
opdat het lichtende van de Vlam zij de kracht van mijn wezen.
Want slechts de Vlam des levens zal mij voeren tot de vervulling van mijn
wezen.
Slechts de Kracht des levens zal alle grenzen slechten.
En het licht des levens zal zijn de openbaring der oneindigheid.

Ik wens u allen in steeds toenemende mate een bewust werken mét en een deelhebben áán de
lichtende Kracht van deze tijd toe. Opdat wij – met elkander verbonden – waar mogen maken
het woord, opdat op deze wereld de wijsheid der schepping kan worden geopenbaard.
DE WIJZE BIJ DE VIJVER
Laat mij u – al mediterend – iets vertellen, dat veel op een sprookje lijkt.
Er leefde eens een wijsgeer. Onbewogen en rimpelloos gingen zijn gedachten uit naar de
Oneindige; en uit hem openbaarde zich de stilte. Soms ging hij uit en zette zich op een rots,
zich spiegelende in het water. En ziende hoe de hemel boven en beneden hem zich gelijkelijk
welfde, sprak hij: “Zo beneden, zo boven; zo boven, zo beneden.” Dit nu werd gezien door een
dartele god, die – jong en speels – door de hemelruimte dwaalde. Toen de wijsgeer weer eens
met rimpelloos beseffen schouwde naar de hemel boven en beneden hem, nam deze god een
steen en gooide die in het water. Op de waterspiegel kabbelden de golven in kringen weg tot
ze de horizon verdreven en de wolkenweerkaatsing maakten tot een spiegelend spel.
De wijze, verstoord in zijn mediterend denken, sprak echter: “Hoe is dit mogelijk? Boven mij is
de hemel rimpelloos, doch beneden mij is zij gebroken.” Hij dacht daarover lange tijd na. Zijn
gezicht werd mager en zorgelijk. Zijn gestalte werd, nog magerder en stokkiger dan voorheen.
Geen woord sprak hij meer tot zijn leerlingen. Elke dag zat hij op de rots. Soms wierp hij ook
zelf een steen in het water en sprak tot zichzelf: “Waarom dit verschil tussen boven en
beneden?” Want deze wijze was als de meeste mensen; hij dacht, dat wat boven en wat
beneden is gelijk moet zijn, ook in vorm.
Toen echter, drijvende op een enkele windvlaag, kwam er een andere godheid voorbij. Tot
mededogen bewogen door de zorg en verwarring van één, die eens zo rustig was, fluisterde hij
met de stem van de wind de wijze toe: “Zie, een steen valt; zij beroert de bodem, het water
rimpelt en toch blijft het water zichzelf gelijk. Wie echter de hemel wil zien in het water,
vergeet daarbij vaak de werkelijkheid. Toch zijn de wateren levend en ruim als de hemelen,
die zij weerspiegelen. Toch zijn de stormen, die gaan tussen de sterren, in wezen gelijk aan de

130
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 9 – Innerlijke werkelijkheid

rimpelingen in het water. Zoals de gedachte van de mens soms de kern van het zijn, het
duister waarin geen ster meer glimt, beroert, haast doordringende daar, waar achter de schijn
van duister de eeuwige luister van de Schepper leeft, zo beroert de steen de bodem en woelt
de modder op. Niet beseffende beroert zij; maar door haar beroering geeft zij soms de
mogelijkheid tot nieuw leven.”
Toen riep de wijze zijn leerlingen samen en sprak tot hen: “Mijn ziel ging op ten hemel en zij
vergat zichzelve. Toen keerde zij terug; maar ziet, zij herkende zichzelve niet meer. Zo was ik
als een mens zonder woning, als een zoeker zonder vaderland, tot ik besefte: ziet, al wat
boven mij leeft, draag ik in mij zelve mee. En uit mij werd het licht herboren. Ziet, het deelde
zich mee aan het water, waarin ik mij spiegelde; het deelde zich mee aan de planten rond mij.
De vogels zongen een lied, de panter was vredig en de slang wiegde zich vreugdig in het licht,
omdat wat boven en wat beneden is, gelijk is, wanner de gedachte scheppen kan. Laat ons
daarom de liefde van de Eeuwige, Die leeft in alle bestaan, in onszelf leven. Zoals Hij Zijn
liefde geeft aan alles, zonder voorbehoud, zullen ook wij onze genegenheid geven aan al wat
leeft: aan de slang die giftig is; aan de panter die jaagt; aan het hert dat spelend dartelt of
schichtig vlucht; aan de planten, giftig of heilzaam, vrolijk van kleur of kleurloos, eetbaar of
vol van gevaren. Want wanneer in ons de vrede leeft, speelt zich een wonderspel af tussen de
bodem van ons wezen en de Eeuwige.”
Zoals de schepping in hem werd erkend door de beroering van zijn ego, daardoor scheppende
dat, waaruit hij zichzelf erkende, zo is de rimpeling die in het leven ontstaat voor ons slechts
een erkenning dat de steen van de wijsheid, de magische steen der wijsheid, in ons zinkt, het
diepste van ons wezen beroert en zo door ons de Eeuwige openbaart. Geopenbaard wordt zo
de waarheid van ons wezen en de verwantschap daarvan met de Eeuwige.

131
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

TIENDE LES - DE WERELD VAN VANDAAG

De wereld van vandaag is, zoals u bekend, aan zeer sterke wisselvalligheden onderhevig. We
hebben reeds jarenlang gewezen op de mogelijkheid dat golven van stakingen, revoluties e.d.
rond de wereld zouden trekken. En ofschoon het misschien de mensen, die er langzaam aan
gewend raken, niet zo is opgevallen, zou ik toch erop willen wijzen dat deze neiging van kleine
groepen om hun eigen belangen ten koste van alles en iedereen te verdedigen sterk is
toegenomen.
Daarnaast hebben we te maken gehad met heel veel schandalen en onredelijkheden op velerlei
gebieden, politiek zowel als economisch; iets wat u ook zelf hebt kunnen vaststellen.
In de ontwikkeling van het geloof zien wij, eveneens grote wijzigingen. Niet slechts is er op het
ogenblik een verandering van teneur in de Roomse kerk kenbaar geworden (mede dank zij het
werk van de vorige paus en de behoudzuchtige apostolische neigingen van de huidige), maar
wij hebben ook gezien dat b.v. in de Islam een aantal groepen met elkaar aan het strijden zijn
over wie er gelijk heeft. Bij het Boeddhisme en ook bij de Hindoes zien wij de neiging om op
eigen schreden terug te keren en wat men noemt: zich aan te passen aan de werkelijkheid.
Deze punten geven reeds veel te denken. Het is niet alleen de wereld van vandaag in de zin
van een wereld, waarin zich nu eens een vernieuwing of een verandering afspeelt. Neen, het is
het gehele klimaat, waarin men leeft En dat klimaat wordt niet slechts beschreven door enkele
symptomen te citeren, zoals ik heb gedaan, maar is verder afhankelijk van een geestelijke
sfeer door de mens zelf geproduceerd, contacten uit de verschillende sferen en – dat is
misschien ook heel erg belangrijk – een onvermogen van de mens en een deel van de geest
om zich aan te passen aan de omstandigheden van vandaag. Wij zullen nu tot besluit proberen
om de wereldgeschiedenis en de invloeden van vandaag nog eens een keer te ontleden.
Wanneer een wereld zich baseert op expansie, dan komt er een ogenblik dat ze de haar
beschikbare ruime heeft verbruikt. Op het ogenblik, dat dit punt wordt genaderd, zullen
bepaalde groepen van mensen inzien, dat het niet gaat. Maar waar expansie nu eenmaal gelijk
staat met succes, met geluk e.d., zal de mensheid eerder geneigd zijn aan zichzelf ten onder
te gaan dan het idee van verdere expansie prijs te geven. Dit komt tot uiting op zuiver
nationaal niveau. Wij zien het echter ook in de bedrijfsvoering, in de landbouw zowel als in
andere takken van industrie. Overal wil men meer. Hetzelfde zien wij bij bevolkingsaantallen.
Ook hier de gedachte aan expansie, uitbreiding. Grote gezinnen geven zekerheid, grote
gezinnen zijn geluk, bezit. Niet: ik vraag naar datgene wat ik nodig heb, maar in heel veel
gevallen: ik vraag naar steeds meer, opdat ik gelukkig kan zijn door de groei van mijn bezit en
niet door mijn bezit zelf.
Deze mentaliteit heeft ongetwijfeld doorgeklonken in allerhande denkwijzen in de laatste 8000
jaar. Dat wil zeggen, dat de geest, die in de laatste 8000 jaren de aarde heeft verlaten, dus
ook deze denkwijze als typisch aards zal beschouwen. De geest, die een hoger bewustzijn
bereikt en zich heeft ontworsteld aan een te grote gebondenheid, aan aards denken en aardse
omstandigheden, die terugkeert tot haar ware “ik”, zal hiervan weinig of geen last
ondervinden. Maar een geest, die dicht bij de wereld blijft, ook al is zij er al 3, 4 of 5000 jaren
uit, zoekt op haar manier ook het begrip expansie te hanteren, omdat ook deze geest daarin
nog steeds een vorm van geluk of zekerheid zal zien.
Nu mogen wij wel aannemen, dat een groot gedeelte van de demonische en kwade krachten,
die de aarde zo van ongeveer 1750 omhuld hebben, verdreven zijn. Er zijn dus minder
werkelijk demonische krachten op aarde werkzaam dan in lange tijd tevoren het geval was,
maar daar staat tegenover, dat in de mens een verzet komt tegen de noodzakelijke, de
werkelijke ontwikkelingen van zijn tijd. Het gevolg is, dat de mens voor een gedeelte de
functie van de demon, die eens de aardatmosfeer vergiftigde, heeft overgenomen. Hij trekt

132
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

daardoor bovendien nog alle geesten aan, die – hoe goedwillend dan ook – geneigd zijn het
menselijk denken in expansieve zin als de sleutel tot de zaligheid te beschouwen. En daarmee
zitten we dan in de puree.
Want, vrienden, wat is in de wereld van vandaag eigenlijk noodzakelijk? Beperking. Wanneer
je steeds verdergaat een bepaald product te exploiteren en de productie daarvan te vergroten,
dan ontstaat er op een gegeven ogenblik een overproductie, waarbij geen z.g. winstgevende
afzet mogelijk is. Maar gelijktijdig stel je de eis van een toenemende winst, Het resultaat kent
u: Staatsbemoeiingen, waarbij b.v. de USA. zo langzamerhand oude Liberty-schepen hebben
moeten nemen om daarin overtollig graan op te slaan; waarbij de Nederlandse regering een
betrekkelijk groot gedeelte van haar voor burgerlijke doeleinden bestemd budget zal moeten
uittrekken o.m. voor steun en garanties aan landbouw, veeteelt en visserij. (De laatste krijgt
nog het minst op het ogenblik); waarbij beschermende maatregelen als normaal en
noodzakelijk worden geëist in b.v. Frankrijk: de boerenopstanden; waar landen als Brazilië aan
de wereld het verwijt maken dat ze niet genoeg koffie drinkt; want wij produceren koffie en die
moet u opdrinken.
We willen steeds meer. Maar steeds meer, dat gaat niet. En dan zegt de wereld: Ik wil toch die
productie instond houden, dus moet ik de productie vernietigen: Je gooit melk in het water;
groenten op de mesthoop; graan wordt ten dele uitgedeeld ten dele gedenatureerde boter
komt – wanneer ze bijna bedorven is – tegen goedkope prijs op de markt voor de mensen, die
van margarine houden. Al die dingen zijn eigenlijk niet natuurlijk. Niemand voelt er zich
gelukkig mee. Een voortzetten van de expansie betekent op een gegeven ogenblik de gehele
economie, het gehele menselijke bestaan bedreigen.
Ook de geest ziet dat soms niet. Ook zij is geneigd de heiligheid van hetgeen in de laatste 8 á
9000 jaar misschien altijd wel heilig is geweest te verdedigen. En die geest zal zeggen:
Kinderen zijn een zegen Gods, een gave Gods en die moet je dus zoveel mogelijk hebben.
Productie is zaligmakend. Daardoor wordt de mens rijker. Dus moeten wij helpen de productie
te vergroten. Nationaal aanzien is belangrijk, want daardoor kunnen de mensen beter met
elkaar onderhandelen. Maar het is niet waar, het geldt niet meer. Resultaat: chaos.
Nu wil ik daarop niet te ver ingaan, vooral omdat u over dit onderwerp ongetwijfeld al meer
hebt gehoord.
Wij staan dus voor de noodzaak van hervormingen. De geest, die vrij is van het materiële,
heeft het betrekkelijk gemakkelijk. Ze zegt: Wij zien dat het niet mogelijk is de mensheid zo
maar te laten voortwoekeren, alsof het onkruid is. Er moet a.h.w. een beperking zijn. En als
die beperking niet kan worden gemaakt op grond van de sociale structuur, dan zullen we die
beperking op een andere wijze tot stand moeten brengen met rampen, met vernietiging. Maar
als de bevolkingsaanwas moet afnamen, dan gebeurt dat, al moeten wij er een paar nieuwe
ziekten voor laten uitbreken of een atoombom laten exploderen, want anders kan de aarde
niet voortbestaan. Maar voor de mens is dat niet aanvaardbaar. Zo komt dus een deel van de
lichte geest, die theoretisch juist zou handelen, bovendien nog in strijd met de mentaliteit van
de mensen. De dissonanten, de disharmonieën, die er zo ontstaan, zijn vaak ontstellend.
De eenvoudige leefregel, de eenvoudige leer, die de hoge geest aan de mens geeft, is voor de
mens niet aanvaardbaar, want zij tast voor hem het idee van zekerheid, van geborgenheid,
van een steeds verdergaande uitbreiding van zijn belangrijkheid en belangen aan. Men zou
evengoed kunnen zeggen, dat een groot gedeelte van de wereld op het ogenblik zich eerder
bezighoudt met de krachten van de chaos en deze God noemt dan met de werkelijke krachten
des Lichts. Er heeft dus een verwisseling van waarden plaatsgevonden.
Om deze wereld dan toch aan te passen kan er worden gewerkt van uit de geest, mits de
mens meewerkt. Er kan gewerkt worden met geweld, indien de mens niet meewerkt. Er kan
ook getracht worden eerst de bestaande waarden te breken. En naar ik meen, is dit laatste wel
één van de belangrijkste factoren in het streven van de geest en van de leiding overal over
geheel de wereld en in praktisch alle sferen. Wij zien n.l. dat de neiging bestaat om alle
aanvaarde regels en wetten a.h.w. te laten breken.

133
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

U denkt: dat is verkeerd. Neen, dat is niet verkeerd. Want slechts indien de bestaande
samenhangen bezwijken, wordt de mens eindelijk met de feiten in aanraking gebracht. Zolang
je de mensen kunt beschermen tegen hun eigen onverstand, zullen ze voortgaan met steeds
onverstandiger te zijn. Ik zal proberen hiervan een eenvoudig voorbeeld te geven:
Wanneer u steeds hebt gemeend, dat er een groot verschil moet zijn tussen uw groep van
uitverkorenen en de rest van de mensheid, dan kan dat blijven voortbestaan, zelfs wanneer er
andere elitegroepen tegenover komen te staan zolang het elite-begrip in de groep zelf niet
breekt. Maar op het ogenblik, dat de groep met haar eigen verwording wordt geconfronteerd
(dat men dus niet meer werkelijk trots kan zijn om tot die groep, die gemeenschap, te
behoren), zal men niet meer geneigd zijn de regels van de groep aan te houden. Men zal niet
meer geneigd zijn zich te onderwerpen aan de bepalingen, welke die groep heeft geschapen.
Men zal ook de maatstaven van de groep gaan betwijfelen. En op dat ogenblik is er natuurlijk
verwarring. Want een ieder gaat het op zijn manier goed doen.
Een aardig voorbeeld ervan kunt u op het ogenblik in de USA zien. De reactie van de blanke
burgers in de verschillende staten en steden ten opzichte van de emancipatie van de kleurling.
Hier heeft ieder zijn eigen opvatting en daardoor komt men tot niets. Dat is waar. Maar
gelijktijdig wordt men nu geconfronteerd met de noodzaak om elk economisch verschil, elk
sociaal verschil tussen de rassen in feite – en dus niet slechts theoretisch – ongedaan te
maken.
In de godsdienst is dat precies hetzelfde. Er is een lange tijd geweest, dat de godsdienst
uitging van de grondstelling van gezag. Wij hebben gezag; wij breiden dit gezag steeds uit;
ons gezag is gebaseerd op een waarheid; als zodanig is waarheid en gezag identiek. Op het
ogenblik bestaat dat niet meer. Er zijn ouderlingen, die de dominee de kerk uitzetten; er zijn
dominees, die weglopen voor de ouderlingen en door de gemeenteleden worden teruggehaald,
enz.
De katholieke kerk zelf kent een aantal fracties, die onder elkaar - al zal dat naar buiten
natuurlijk worden verhuld onder de mantel der christelijke en broederlijke naastenliefde – op
het ogenblik een strijd op leven en dood voeren. Wij zien dat de oude Moslim en de moderne
Moslim zo ver gaan, dat ze zelfs moordaanslagen op elkaar plegen. De godsdienstvrede is er
ook niet meer. Nu komt er een ogenblik, dat je die dingen niet meer verborgen kunt houden.
En wanneer je eenmaal zegt (b.v. binnen de kerk van Rome) dat een bepaald dogma op
velerlei wijzen kan worden geïnterpreteerd en de interpretatie is niet dogmatisch vastgelegd,
dan zegt iedereen; Maar dan kunnen wij dus elk dogma, elke stelling van de kerk gaan
uitleggen. Dan hebben wij geen vertrouwen meer in jullie absoluut gezag, want als jullie iets
uitleggen, doe je het ook maar op je eigen manier; en dat mogen wij ook doen. Dan breekt het
kerkelijk gezag en met het gezag de kerkelijke band. De waarheid kan bleven bestaan, maar
ze wordt niet meer bezien van uit de gezagsverhouding. Er wordt gezegd; Het is waar. Er
wordt gevraagd; Wat doen jullie? Wat je doet is waar. Hetzelfde geldt in de Moslimwereld,
zoals ik reeds zei. Hetzelfde werkt uit in de Hindoe-wereld (vooral t.o.v. de hogere kasten), bij
de Boeddhisten, waar je ook gaat. Dat verwarring hiervan het resultaat is, mag nooit worden
ontkend. De komende vijf, zes jaren zullen waarschijnlijk de geschiedenis ingaan als de jaren
der verwarring, omdat de mens niet meer de orde, de regel heeft, waaraan hij zich ten koste
van alles kan vastgrijpen. Volte face in elk opzicht: politiek, zakelijk en anderszins is
voortdurend te verwachten. Een vaste maatstaf voor het menselijk gedrag, voor eer, ja, zelfs
voor bewustwording is niet te hanteren. De feiten zijn voortdurend in strijd met de stellingen;
en de stellingen geven voortdurend het aanzijn aan nieuwe theorieën, die op hun beurt vallen.
U merkt er weinig van, dat heb ik u al gezegd, omdat u leeft in een wereld, die nu eenmaal zo
is geconstrueerd en die de omwenteling doormaakt in een periode van jaren. Maar wanneer u
rond u kijkt, dan ziet u deze dingen wél en duidelijk. Daaruit moeten wij dus de conclusies
gaan trekken, die passen bij dit alles.
1. Wat wij in deze dagen ook doen, zolang wij daarmee niet ingaan tegen ons eigen
bewustzijn van licht en goed, is het aanvaardbaar. Want geen enkele der buiten ons
liggende maatstaven of regels is werkelijk betrouwbaar.

134
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

2. Er is geen enkele mogelijkheid om ons aanvoelen, ons beleven te toetsen aan de


buitenwereld op een theoretische of niet-practische wijze. Dientengevolge zullen wij
moeten uitgaan van ons eigen bewustzijn, komen tot een zelf handelen en zullen wij elke
consequentie van ons handelen van tevoren a.h.w. moeten accepteren, omdat wij zonder
dat niet verder komen. Bescherming van uit de geest kunnen wij natuurlijk verwachten,
maar is die bescherming van uit de geest wel datgene wat wij begeren?
3. Ik zou werkelijk willen zeggen: Neen. De werkingen van de geest zijn in deze dagen
evenzeer met elkaar in strijd (wanneer het de lagere geest betreft) feitelijk, wanneer het
de hogere geest betreft schijnbaar als alles wat op aarde zelf geschiedt. Wij kunnen wel
rekenen op hulp uit de geest om iets te volbrengen wat wij zelf als juist zien; iets wat wij
zelf willen presteren en opbouwen. Wij kunnen echter nooit rekenen op de geest om ons
een volledige leiding te geven in deze dagen, waar een te grote verdeeldheid een juiste
leuze praktisch onmogelijk maakt.
4. We hebben niets wat merkelijk waardevast is. Er bestaan geen vaste waarden op religieus
of moreel terrein, maar er bestaan ook geen vaste waarden op zakelijk en economisch
terrein. De omstandigheden kunnen – zonder dat je het beseft - zeer snel veranderen. Wat
gisteren wit leek, kan morgen zwart blijken te zijn of omgekeerd. Wij hebben niet de
mogelijkheid hier een direct oordeel te vellen, zeker wanneer wij in de stof leven.
Dientengevolge geldt ook hier: ga uit van jezelf.
En nu wij dit zo stellen, geloof ik dat we toch aan de geest en aan de verschillende sferen nog
even wat meer aandacht verschuldigd zijn. Wanneer geesten op hun eigen wijze en werkelijk
of schijnbaar in strijd met elkander op aarde kunnen optreden, is het mogelijk dat krachten
des lichts elkaar bestrijden. Het is mogelijk, dat witte magie met witte magie kan worden
bestreden. Er is geen zekerheid, dat wat voor ons zwarte magie lijkt te zijn inderdaad zwarte
magie is. Er is geen mogelijkheid om te stellen dat de lering van één Meester de alomvattende
lering is. Wij kunnen ten hoogste stellen dat datgene, wat als de nieuwe wet wordt verkondigd,
waarschijnlijk de wet is die ons het gemakkelijkst en het best door deze jaren van verwarring
heen kan leiden tot een directe aanpassing aan alles wat de wereld brengt en ondergaat.
Nu gaan we nog een ogenblik kijken naar de mensheid. De mensheid heeft een
gemeenschappelijk denken. Dit denken vormt een soort wolk, waarin gelijkgerichte
denkbeelden of gedachten elkaar versterken en tegengerichte denkbeelden elkaar opheffen,
zodat een soort persoonlijkheid, een “Gestalt” ontstaat, waarin de meest heersende
gedachten, wezenstrekken en stellingen de overhand hebben en op deze wijze over geheel de
mensheid als een bewustzijnswaarde tot uitdrukking komen in elk individu. Hierbij zal elk
individu een beroep doen op die delen van het gemeenschappelijk bewustzijn, die voor dit
bepaalde individu aanvaardbaar zijn, die met dit wezen harmonisch blijken te zijn.
Wij putten uit een gemeenschappelijk bewustzijn. De geest werkt op het ogenblik voor een
deel met het gemeenschappelijk bewustzijn van de mensheid. Dan mag ook worden gesteld:
Elke waarde, die voortkomt uit het gemeenschappelijk bewustzijn der mensheid is een waarde,
waarin de vernieuwing verder is voortgeschreden dan in de aardse praktijk. De instinctieve
denkwijzen van de mens liggen vaak dichter bij een werkelijkheid uit de geest (ook een nieuwe
stoffelijke en kosmische werkelijkheid) dan alle persoonlijke beredeneringen. Waar hier echter
geen totaal overzicht te verkrijgen is, maar de mens zich slechts kan aanpassen aan een zeer
beperkt deel (dank zij die harmonische selectie, waarover wij spraken), kan de mens op zijn
instincten niet onbeperkt vertrouwen en kan hij zijn spontane denkwijzen niet onbeperkt als
juist zien. Er blijft hem dus maar één weg over: hij moet uitgaan van hetgeen in hem
instinctief opwelt; de gedachterichting, die hij haast gedreven wordt in te slaan. Hij zal deze
moeten toetsen aan de werkelijkheid, zoals hij deze op dit ogenblik ziet, de mogelijkheden en
wenselijkheden, die hij daarin erkent en zal dit moeten testen op de geestelijke waarden,
waaraan hij gelooft. Eerst wanneer dit alles is geschiedt, kunnen wij met zekerheid zeggen Wij
zijn aangepast aan deze tijd, voor zover ons wezen dit toelaat.
De mogelijkheid om in deze aanpassing zelf a.h.w. verder te gaan dan het normaal stoffelijke
is betrekkelijk groot. Want de harmonie met de geest is gemakkelijker te verkrijgen dan
voordien. De directe invloed van het bovenbewustzijn (die ik dus zo even instinctieve waarde
135
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

noemde is eveneens groter en intenser dan normaal. Dat wil zeggen, dat het werken met
geestelijke krachten en gedachtekrachten eveneens beter en juister mogelijk moet zijn dan
normaal.
Nu hebben wij gelukkig niet alleen maar te maken met een kwantitatieve samenstelling van dit
menselijk bovenbewustzijn. Wij hebben ook te maken met een kwalitatieve. Eenvoudig
gezegd: een zwakke gedachte kan 1/100 zijn van een sterke gedachte. Honderd zwakke
gedachten tegengericht aan één sterke gedachte worden hierdoor opgeheven. Een scherp
gerichte gedachte met één enkel doel heeft over het algemeen een doordringingsvermogen dat
10 tot 1000 maal zo groot is als het doordringingsvermogen van een gedachte, die meer
algemeen wordt gehouden.
Eén geconcentreerde gedachte kan een groot aantal werkingen van niet-geconcentreerde
gedachten ongedaan maken. Elke waarde, die de gehele mensheid betreft maar op een
bepaalde functie van die mensheid is gericht, zal daarom in dit totaal bewustzijn van de
mensheid niet slechts de mens beïnvloeden, maar zal gelijktijdig de geestelijke waarden en de
harmonische mogelijkheden met de menselijke wereld veranderen. Overal waar dit door
gedachtekracht geschiedt, wordt een redelijk resultaat bereikt. Waar echter over het algemeen
gedachten en daad elkaar verstevigen, kunnen wij ook nog stellen:
De scherpst geconcentreerde gedachte is qua intensiteit ten hoogste een kwart maar meestal
slechts 1% in sterkte van een gedachte, die voortkomt uit een bewuste daad met scherp
gericht doel plus het daarbij behorend denken. Dan zal dus een aanpassing aan deze wereld
vaak eenvoudig kunnen worden bewerkstelligd door als mens zo positief mogelijk te denken en
daarbij je zo weinig mogelijk te beroepen op alles, wat achter je ligt.
De oude tijd moet nu maar eens voorbij zijn. De regels van de grootouders tellen vandaag niet
meer voor de kinderen, Wat geweest is, is geweest. De zachtheid tegenover de medemens is
zo langzamerhand een zwakheid tegenover de medemens geworden en als zodanig heeft ze
afgedaan. Zachtheid tegenover de mensheid kan slechts worden gerechtvaardigd door kracht
en door niets anders. Dan kunnen wij dus zeggen:
Wanneer wij ons eigen denken en handelen op de juiste wijze richten, zullen wij weliswaar de
wereld niet veranderen, maar wij zullen in het totaal bewustzijn van de mensheid – en dus
ongetwijfeld ook in vele individuen – alle factoren, die aan onze gedachten tegengericht zijn,
elimineren of aanmerkelijk verzwakken.
Het proces van de bewuste mens moet in deze dagen dus worden gezien als een afvlakken van
het oude, een verzwakken van alle tendensen die onjuist en niet harmonisch zijn en in een op
deze wijze scheppen van mogelijkheden binnen elke mens afzonderlijk om voor zichzelf de
juiste harmonie te vinden, een juiste aanpassing aan en een benadering van het nieuwe: de
nieuwe tijd.
Wat speelt er verder nog een rol in? In de eerste plaats: Ofschoon ik mijzelf nimmer
afhankelijk mag stellen van een ander of zelfs mijn eigen daadpatroon en wenspatroon van
een ander afhankelijk mag stellen (ik moet in deze dagen van mezelf uitgaan, omdat niets
geheel betrouwbaar is), moet ik gelijktijdig mij voortdurend richten op het welzijn van een zo
groot mogelijke groep of gemeenschap. Ik moet voor mijzelf voortdurend en elke dag opnieuw
de regels stellen, die nu voor mij gelden. Ik moet zelf daaraan volledig beantwoorden en mag
van niemand verwachten, dat hij mede daaraan beantwoordt. Toch zal ik mijn erkenning van
vandaag moeten uiten in de wereld van vandaag. Verwerping van eigen denken of van
stellingen in de wereld zullen voor u steeds meer voorkomen, maar krijgen gelijktijdig voor u
innerlijk minder betekenis, omdat wat vandaag niet wordt erkend, morgen de grote waarheid
zal zijn.
Dan heb ik opgemerkt, dat je met gedachtekracht en met verschillende andere krachten nu
veel meer kunt doen dan voorheen. Dat is volledig waar. Maar waarom maakt de mens er zo
weinig gebruik van?
Elke formule die voor ons aanvaardbaar is, waardoor een concentratie van gedachten, een
concentratie van geestelijke krachten, gesteund als het even kan door ons geloof, kan worden

136
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

voortgebracht, is op het ogenblik niet slechts werkzaam, maar is voor ons vaak zelfs het
eerste, het meest juiste, soms zelfs het enige werktuig, waarmee wij voor onszelf en voor de
mensheid iets tot stand kunnen brengen.
Een werken met de zuiver menselijke krachten en middelen zonder meer in een wereld, waarin
de chaos groeiende is, betekent onontkoombaar een stranden van je pogen. Een gelijktijdig
scheppen op geestelijk terrein, een werken met de geestelijke krachten rond je, een uitzenden
op haast magisch dwingende wijze van alles wat je in jezelf erkent, betekent dat – zelfs als je
eigen streven wordt gefrustreerd – elders dit streven zal toenemen, op de juiste wijze in de
wereld oorzaak en gevolg scheppende, waardoor uit de chaos vorming ontstaat.
Dan eindigen we nu door nog een ogenblik terug te gaan naar het verleden. Want in het
verleden zijn de inwijdingen opgebouwd, waaruit tenslotte het heden is voortgekomen.
In het verleden heeft men de bruggen naar de eeuwigheid gebouwd, die de geest van heden
kan gaan naar de sferen en van de sferen naar de wereld. Alle wetten, krachten en
omstandigheden, die in de kosmos bestaan – ook wanneer ze op aarde niet als zodanig
worden erkend – zijn voor deze wereld onderhevig aan het werkelijk bewustzijn dat allen, die
ooit in de mensheid hebben geleefd, hebben gekend. Als zodanig zijn de meest bewusten
degenen, die bruggen bouwen, waarover anderen kunnen gaan, waardoor krachten kunnen
worden uitgewisseld en waardoor bijzondere resultaten hunnen worden bereikt. Zodra de
wereld aan werkelijke vastheid en zekerheid verliest, zal elke mens geneigd zijn te grijpen –
zoals in het verleden – naar een enkel symbool voor zijn eigen zekerheid. Dit symbool was in
de oudheid de God, die de kern werd van het mysterie, waardoor men zich bewust wordt van
een totaliteit, waarin die God eigenlijk alleen maar een symbolische rol speelde.
Wij zullen zien dat de mensheid in deze dagen grijpt naar nat u noemt bijgeloof, dat ze zich
vastklampt aan de meest eigenaardige, verschijnselen; dat zij zich gaat bezighouden met
allerhande schijnbaar onnozele praktijken en procedures. Lach daarom niet. Want het verleden
herleeft vandaag. In het herleven van de oudheid worden niet slechts de oude wetten weer
van kracht voor sommige mensen, maar de bruggen naar de sferen van de natuurgeest, van
de geest uit allerhande sferen, naar astraal gebied e.d., die schijnbaar verbroken waren en
door de mens niet of slechts zelden meer werden beheerst, komen zo weer onder controle van
de mensheid.
De inwijdingen van de oudheid moeten zich vandaag opnieuw weer vervullen. Zij moeten
opnieuw worden beleefd en ondergaan. Zij kunnen echter niet meer worden beleefd en
ondergaan van uit een leraarschap. Want het leraarschap is weer de gezagsverhouding, die
door de chaotische werking van deze tijd voortdurend wordt aangetast. Wij kunnen voor onze
inwijding dus het best vertrouwen op onze eigen persoonlijkheid, ons eigen streven alleen.
Uitgaande van onszelf, aanvaardend ons geloof, daarbij de riten en de praktijken gebruikende,
die voor anderen misschien onaanvaardbaar of belachelijk lijken, zullen wij voor onszelf een
contact vaststellen met de geest, met God, met een wereld, met de mensheid.
Dit contact, vrienden, is uitermate kostbaar, ook wanneer de vorm waarin het zich uit in het
begin onaanvaardbaar lijkt. U zoudt misschien graag zieken willen genezen en in de plaats
daarvan krijgt u een droom. U zoudt graag helderhorend willen zijn en in de plaats daarvan
begint u wat te krabbelen en te schrijven. En zo kan ik een tijd doorgaan. Elk van deze dingen
is functioneel verantwoord. Het is een training voor datgene, waarvoor u bij een werkelijke
inwijding zoudt zijn gekozen en opgeleid. Dit heeft op het ogenblik geen volledige zin, maar
het krijgt die zin.
Want de mens wordt door deze persoonlijke praktijken gedreven tot het aanvaarden van
inwijdingsfasen, die hij niet meer zoals vroeger kan omschrijven in een bepaalde trap, in een
bepaald priesterschap of wat anders.
Hij kan slechts zeggen: Ik ben iets verder gekomen. Ik vind in dit “iets verder komen” veel wat
mij persoonlijk niet bevredigt, maar nu ik eenmaal heb geleerd het te accepteren voor wat het
is, heb ik hierdoor een contact gevonden, dat – ten dele stoffelijk maar grotendeels
waarschijnlijk geestelijk – mij doet samengaan en samenwerken met gelijkgestemden. Ik heb
een harmonische gemeenschap gevonden, waarin ik van uit mijzelf veel tot stand breng,
137
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

waarin ik veel leer en waardoor ik alle oude wegen met de sleutels en met de middelen van
vandaag leer gaan, leer gebruiken en beheersen.
De aanpassing aan deze tijd is niet een onderdanig zijn eraan. Het is niet een er bovenuit
gaan, maar het is het leren gebruikmaken van de condities en omstandigheden, die er nu
uiterlijk bestaan om de innerlijke basis te scheppen voor een wereld, waarin wederom
werkelijke harmonie en daardoor op den duur ook een zekere hiërarchie kan bestaan, die niet
op schijn maar op een kosmische werkelijkheid is gebaseerd.

DE NIEUWE TIJD

Dit is een woord, dat de mens veel hoort, en alles schijnt toch bij het oude te blijven. Wanneer
je de mens vraagt, hoe hij de nieuwe tijd ziet, dan blijkt dat hij daarbij uitgaat van illusies, die
nooit verwerkelijkt kunnen worden ofwel voor hem een verbeterde voortzetting van het oude
betekent. Wij moeten dus, indien wij enkele regels willen stellen omtrent die nieuwe tijd, zeker
niet uitgaan van de mens en de menselijke denk- of zienswijzen. Hierdoor zouden wij slechts
in verwarring geraken. Ik stel mij dan ook voor om in dit korte onderwerp mijn materiaal
hoofdzakelijk te putten uit datgene, wat mij bekend is uit de Broederschap en van de vele
Meesters, die op het ogenblik op deze wereld actief zijn, voor zover dit materiaal is dat niet
wordt voorbehouden. En dan stellen wij voor deze nieuwe tijd als eerste regel:
Bind u aan niets. Erken alle dingen, beleef datgene wat ge zelf juist vindt.
Deze regel is vaag, zoals alle regels die op de nieuwe tijd betrekking hebben vaag moeten zijn,
omdat zij nu eenmaal geen rekening houden met de gemeenschap mensheid maar met de
persoonlijkheid: de mens. De verschillen, die er in de wereld bestaan, kunnen niet zonder
meer worden uitgewist. Wanneer iemand een gobelin wil maken en daarbij elke draad volgens
dezelfde wetten wil doen verlopen, daarbij aan elke draad dezelfde kleur wil toekennen, dan
zal er nimmer een kenbaar patroon ontstaan; een voorstelling waaruit men iets kan leren,
waarin schoonheid leeft.
De nieuwe tijd echter heeft schoonheid. Zij kan die schoonheid alleen verwerkelijken krachtens
het individueel bewustzijn van de mens. Daartoe moet elke mens vrij zijn om op zijn eigen
wijze te reageren. Elke mens moet in staat zijn een eigen weg te bepalen en mag daarbij niet
trachten een ander van zijn weg af te brengen. Ieder heeft volkomen gelijke rechten, gelijke
beslissingsmogelijkheden. Niemand heeft gezag over de ander. De richting voor de mens zelf
wordt bepaald uit zijn innerlijk erkennen; en daarmee blijft de vaagheid, die zovelen van u
waarschijnlijk betreuren, bestaan. Een tweede regel geeft ons mogelijk ietwat meer houvast.
Al datgene, wat wordt erkend als beperkend voor de uitdrukking van eigen
persoonlijkheid, de verwerkelijking van eigen wezen, moet worden bestreden of
tenietgedaan.
Hier kan ik u voorbeelden geven, die u misschien een praktische toepassing van deze regel
verduidelijken.
Wanneer u kleding moet dragen, waarvan u meent dat ze uw bewegingen belemmert en
daardoor uw reactievermogen nadelig beïnvloedt, dan zult u een ander soort kleding moeten
zoeken, waarin u wel de bewegingsvrijheid bezit, die u nu eenmaal nodig hebt. Kunt u geen
kleding vinden, die hierin voorziet, dan is het beter zonder kleding te gaan en onbelemmerd te
zijn dan belemmerd door kleding niet in staat te zijn te beantwoorden aan de eisen, die het
leven stelt. Hier hebt u één voorbeeld, dat op velerlei gebieden kan worden omgezet. Ik geef
er echter een tweede bij.
Op het ogenblik, dat u van uit uzelf zoekt naar geestelijke kracht, kunt u die kracht nooit van
een ander ontvangen, maar kunt u die kracht alleen in en uit uzelf verwezenlijken. Een
overdracht van krachten is n.l. alleen dan mogelijk, indien er eerst een harmonie ontstaat; en

138
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

eerst waar deze harmonie feitelijk is geworden, kan de kracht in het “ik” worden gewekt met
de krachten die in een ander “ik” bestaan. Een overdragen van priesterschap krachtens een
formule is dus niet waarlijk mogelijk. Maar het overdragen van een priesterschap door het
erkennen van een geestverwantschap, het overdragen van profetische gaven op dezelfde wijze
is wil mogelijk.
Dan zouden wij ook nog een regel kunnen aanhalen, die misschien wel erg praktisch is en die
desalniettemin naar ik meen ook licht werpt op de nieuwe tijd.
Elk middel dat tot een doel voert – mits hierdoor geen anderen in hun vrijheid worden
geschaad of belemmerd – is aanvaardbaar. De mens, bestaande uit geest en stof, zal
de middelen van beide delen van zijn wezen in een zo groot mogelijke harmonie en
eenheid zo veelvuldig mogelijk moeten gebruiken om een maximale werking van licht,
persoonlijke bewustwording en vrijheid rond zich tot stand te brengen, zodat hij deze
gaven aan anderen kan overdragen.
Dat is geen uitspraak van een meester, maar is genomen uit een vergadering van de Witte
Broederschap. Bij deze regel wordt dus gesteld, dat niet de methode maar de intentie de
waarde bepaalt van wat je doet dat degene, die methode en doel eerst met elkaar in
overeenstemming wil brengen, meestal fout is: Degene, die het doel erkent en dit wil
bereiken, zonder daardoor een disharmonie met anderen te scheppen echter handelt juist. Hier
kan geen mens dus meer zeggen: “Ik ga het uit mijzelf en voor mijzelf doen.” Het doel is het
voornaamste geworden; datgene, wat je nastreeft, is het belangrijkste. De middelen, die je
hiervoor gebruikt, zijn naar je eigen keuze, maar ze hebben slechts aan één eis altijd te
beantwoorden: zij moeten naar je beste weten tot dit doel voeren of de verwezenlijking van dit
doel bevorderen. Wat hieraan verder te verbinden is, is moeilijk kort te omschrijven. Het wordt
dus kort een greep uit vele mogelijkheden.
Wanneer wij erkennen dat politiek niet juist is, dan mogen wij geen politiek voeren, ook
wanneer zij tot een bepaald doel zou kunnen leiden. Wij zouden dan tegen onszelf ingaan.
Zodra deze politiek inhoudt: anderen te dwingen om tegen hun wil een bepaalde richting in te
gaan, dan mogen wij haar ook niet gebruiken, want wij scheppen dan disharmonie. Maar op
het ogenblik, dat de politiek een middel is om het doel te verwezenlijken zonder dat wij
iemand in zijn vrijheid belemmeren en daarbij zijn persoonlijke belevingen en belangen
schaden, zijn wij zelfs verplicht om politiek te bedrijven, ook al vinden wij dat eigenlijk minder
prettig. Wanneer wij door in het leven iets harder te zijn juister komen te staan tegenover
onze medemensen en daardoor niet van ons eigen doel worden afgeleid, dan zullen wij er goed
aan doen iets harder tegenover die medemensen te zijn. Het is n.l. niet zo, dat wij eerst
respect moeten hebben voor alle anderen en hun wil eerst moeten doen, voordat wij aan ons
doel toekomen. Wij mogen slechts een ander niet verhinderen zijn eigen weg te gaan. Die
hardheid zal vaak ook erg noodzakelijk worden o.m. tegenover de jeugd. Wij kunnen verder
nog opmerken: Daar geen enkele door mensen gestelde regel of wet een kosmische betekenis
heeft, maar alles wat wij innerlijk als kosmisch erkennen wel kosmische betekenis heeft (zowel
in de kleine wereld, waarin wij nu bestaan als in de grote wereld, waarvan wij deel uitmaken),
kunnen wij stellen, dat al datgene wat wij als kosmisch juist ervaren eerst wordt verwerkelijkt.
Het doel, niet de middelen. Vaak beziet men het nu anders en stelt men, dat de middelen juist
moeten zijn en dat het doel dan desnoods wel een beetje kan worden veranderd. Dit is onjuist.
En dan geef ik u ten laatste een citaat. Dat is dus niet als een regel te beschouwen, maar het
geeft het karakter van deze dagen aan en daarnaast ook van de nieuwe tijd.
“Indien gij erkent, dat iets uw persoonlijke vrijheid bevordert (en dan volgt weer
dezelfde formule: maar de vrijheid van anderen niet belemmert en hun wezen niet
schaadt, zo zijt ge aan uzelf verplicht deze weg te kiezen Gij kunt slechts door van uit
uzelf en voor uzelf te leven, daarbij rekening houdende met alle innerlijke aanvaarding
en erkenning van uw persoon, alles doen en volbrengen wat voert tot uw
bewustwording, het scheppen van de juiste contacten en het vervullen van uw
levensbestemming.”
Ook in dit citaat kunnen we zeggen: Het blijft bij algemeenheden. Toch heb ik deze punten
willen aanhalen, omdat zij het karakter van de nieuwe tijd, de tendens die u overal opmerkt,
139
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

scherp belichten. Laat mij nu mijn eigen commentaren nog even hieraan verbinden. Wanneer
wij een voorschrift geven, dan kan dat nooit bindend zijn het blijft dus altijd bij een voorstel.
Maar wanneer een mens beseft, dat het gebruik van een bepaalde magische procedure voor
hen of haar persoonlijk een bevordering van harmonie, van inzicht, van weten betekent, dan is
men dus aan zichzelf verplicht die magische procedure te volgen, ook wanneer deze dus niet
algemeen kan worden aanvaard. Wanneer je meent dat het gebruik van incantaties
noodzakelijk is, dan moet je niet een ander zoeken om voor jou te incanteren, dan moet je het
zelf doen. En dan moet je daarbij ook weer onthouden, dat niet de formule die je gebruikt
belangrijk is. Het is de volledige inzet van je persoonlijkheid, wanneer je incanteert. Deze
bepaalt de waarde ervan. Voel je dat dit noodzakelijk is, doe het in gemeenschap met
anderen, waarvan je denkt dat ze dit kunnen aanvaarden. Doe het desnoods alleen, maar laat
het niet na.
Er bestaan een groot aantal wetenschappen, die niet als zodanig worden erkend. We behoeven
hier alleen maar te denken aan: astrologie, bepaalde occulte wetenschappen, inwijdingsleren
om te beseffen hoeveel door de menselijke wetenschap wordt verworpen. Al deze dingen
kunnen voor u persoonlijke waarde hebben, maar dan moet u ze persoonlijk beleven en
persoonlijk interpreteren.
De horoscoop, die een ander voor u maakt, heeft betrekkelijke waarde. De horoscoop, die u
zelf inspiratief vertaalt, heeft volledige waarde.
Het gebed, dat een ander voor u spreekt, heeft naar een betrekkelijke waarde, misschien
bepaald door uw geloof daarin. Het gebed, dat u zelf eerlijk en volledig spreekt, zonder
voorbehoud, heeft volledige waarde.
In deze dagen zul je gebruik moeten maken van deze krachten en mogelijkheden.
Wanneer je beseft, dat je tot een andere golf van leven behoort, een incarnatie terugkijkt of
een incarnatie vooruit ziet, dan ben je aan jezelf verplicht hiermee rekening te houden. Niet
door jezelf nu tot slachtoffer van het verleden te verklaren of je alleen naar te baseren op de
toekomst, maar door alle daarmee verbonden erkenningen van je wezen ook nu om te zetten
in de praktijk.
Wanneer je erkent, dat een zekere methode van denken of van leven voor jou meer harmonie
geeft, bevredigender is, terwijl je niet kunt erkennen op welke wijze of hoe je daarbij anderen
werkelijk zou schaden, dan ben je aan jezelf verplicht – ongeacht de toejuichingen of
afkeuringen van anderen – die weg te kiezen uit jezelf.
Wanneer je meent, dat iets noodzakelijk is, moet je niet wachten tot een ander het zegt of
voorstelt, dan moet je het zelf zeggen of voorstellen, of zelf doen. Het komt allemaal op jezelf
neer.
En dan zegt u altijd weer: Waar moet ik beginnen? Wat is op het ogenblik uw grootste
probleem? Ga dat eerst eens na. Waar hebt u op het ogenblik de meeste last, de meeste
moeilijkheden met uzelf? Waar bent u niet zeker van uzelf? Neem dat probleem eerst. Dat is
altijd uw juiste beginpunt. Wanneer u een directe oplossing verlangt, moet u ook begrijpen dat
er niets maar ook niets kan zijn, dat als enig voorbehoud mag gelden, dat geen uitstel, geen
verandering van waarden aanvaardbaar is. Wanneer je vandaag een stoel wilt timmeren,
timmer dan een stoel en probeer dan niet er een tafel van te maken of brandhout; houd niet
op, voordat je je stoel hebt gemaakt. Vraag niet aan een ander, of hij het voor jou wil doen,
doe het zelf. Wanneer je daarbij de hulp van een ander werkelijk nodig hebt, wacht niet tot die
ander misschien zegt: “Ik heb wel eens tijd voor je”, of: “wij zullen het wel eens een keer
doen.” Ga naar die ander toe en zeg: “Nu is het noodzakelijk, doen.” De ander staat het vrij
om te weigeren; dat is zijn vrijheid. Maar het is je plicht er onmiddellijk op af te gaan en te
zeggen: “Zo is het nodig.”
Wanneer u niet precies weet wat u moet doen of laten, dan is het logisch dat u de gehele zaak
opzij zet. Alles waar je onzeker in bent en waarvan je niet in jezelf een oplossing aanvoelt, is
op het ogenblik niet voor afhandeling geschikt. Zet dat opzij; dat behoort tot de chaos van
deze dagen. De nieuwe tijd heeft altijd een erkenning, een doel of een beleving, die deel is van

140
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8 - 1962 - 1963 - cursus 2 – Het beeld der werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

je persoonlijkheid. Iets wat niet alleen maar deel uitmaakt van een stoffelijkheid of van een
geestelijk donken, maar iets wat je gehele leven beroert. Ga van die punten uit en je zult
ontdekken, dat het karakter van deze nieuwe tijd – ongeacht alle wisselingen, alle
veranderingen die voorkomen, alle verwarringen die er ontstaan – op het ogenblik wel degelijk
zin heeft.
Wacht niet tot een ander zich eerst eens verandert. Verander uzelf. Verander uzelf nooit door
u te maken tot iets anders dan u nu bent, maar verander uzelf door de accenten in uw
persoonlijkheid zodanig te veranderen, dat u zichzelf Sterker voelt, dat u zekerder van uzelf
bent, dat u geen twijfel kent.
Dit alles maakt volgens mij deel uit van de nieuwe tijd en zeker op dit ogenblik. Het is
eenvoudig te zeggen, dat deze tijd van verwarringen voorbij zal gaan; maar wat er na die
verwarring zal bestaan is afhankelijk van hetgeen er nu geschiedt. Daarvan ben ik overtuigd.
Het is eenvoudig om algemene regels te geven, ja, om bepaalde krachten te geven. Maar je
kunt volgens mij niets doen, als je niet in jezelf of in een ander een reactie wekt; iets wat
hierop antwoord geeft. En dat is het doel van deze tijd. De nieuwe tijd is geen hemels
koninkrijk, waarin geen problemen bestaan. Ik wil tot besluit van dit korte betoog een paar
gezegden citeren, misschien ook een paar stellingen van Meesters, waarin dit karakter van de
nieuwe tijd beter wordt omschreven.
Daar waar de mensen in steden leven, verliezen zij zichzelf. Daarom zullen de steden
moeten verdwijnen.
Daar waar de industrie de mens dringt, daar is de mens langzaam maar zeker een
machine geworden. Daarom zal de industrie moeten los komen te staan van het
menselijk leven.
Daar waar de beleving van liefde gebonden is aan wetmatige banden, kindertal, het
voortbrengen van nageslacht alleen, zal er geen begrip kunnen bestaan voor ware liefde
in meer geestelijke of lichamelijke zin. Daarom zal hier een vrijheid moeten ontstaan.
Grenzen van landen zijn kunstmatige scheidingen, waardoor volkeren zich van elkaar
verwijderen. De bronnen, waaruit de mensheid kan putten - zowel van leven, van leren
als van productie – worden op deze wijze gescheiden. De grenzen zullen moeten
verdwijnen, maar niet de verschillen in denkwijzen.
De vrijheid van de mens zal nimmer mogen bestaan in de zekerheid van lichamelijk
welzijn zonder meer. De vrijheid van de mens zal steeds moeten zijn: de mogelijkheid
om zelf te kiezen tussen zekerheid en risico door zelf een waagstuk te ondernemen of
zich ervan te onthouden; de mogelijkheid om zijn leven – stoffelijk en geestelijk –
geheel zelf te maken met alle krachten en middelen, die hem daartoe worden gegeven.
Hier hebt u het karakter van de nieuwe tijd. Het karakter van vrijheid, dat erg idealistisch
klinkt en dat misschien aan de andere kant veel van de grote sociale gedachten van deze tijd
ontbeert. Want de mens, die in de gemeenschap vrij is, kan geen zekerheid eisen van de
gemeenschap. De mens, die geestelijke vrijheid begeert, kan zich niet binden aan een
bepaalde denkwijze of leer alleen. Hij zal bereid moeten zijn uit alle denkwijzen en leringen te
puren, datgene wat voor hem of haar juist is. Zo wordt de nieuwe tijd ons geschetst als een
periode, die een geestelijke kroon is van het ras, dat nu ten einde gaat. Zij wordt geschetst als
het 1000-jarig rijk van vrede. Maar het betekent niet, dat de menselijke strijd ophouden; of
dat alles stoffelijk ideëel gerangschikt, geregeld en geordend zal zijn. Het betekent slechts, dat
de mens – juist omdat hij meer alleen staat – meer uit vrije wil de hulp van anderen zal
zoeken, hulp zal geven aan anderen en zo de rechten van anderen meer zal respecteren. En de
rechten, die hij zelf bezit, hartstochtelijker en eerlijker zal opeisen en zo het klimaat schept,
waarin een geest in korte tijd een grote bewustwording kan ondergaan.

141
© Orde der Verdraagzamen
Sleutels jaargang 8: 1962 – 1963 - cursus 2 – Het beeld werkelijkheid
Les 10 – De wereld van vandaag

MEDITATIE

Voor de zon opkomt, is de lucht kil. De ware gestalten zijn verhuld in nevelen. De vreemde
schemer in de duisternis schijnt het donkerder te maken dan weleer. Voor de zon opkomt, lijkt
de wereld vast gevangen in de nacht.
Wanneer de kracht van de geest groeit, wanneer het licht van de geest steeds sterker gaat
uitgrijpen en ook de kenbare horizon der wereld benadert, lijkt de wereld meer dan ooit
gevangen in waan, in materialisme, in gebondenheid aan onvermijdelijke omstandigheden.
Wanneer de geest zich voorbereid op haar vrijwording, lijkt het of haar rijk steeds kleiner
wordt, steeds minder worden haar krachten en mogelijkheden, steeds moeilijker haar
beheersing; want zij vreest dat zij alle beheersing zal verliezen. Maar juist daarin wordt voor
haar de ware vrijheid, de ware beheersing geboren.
Waar men meent wijsheid te horen, is men snel tevreden. Waar men meent dwaasheid te
horen, bestrijdt men alles zonder oordeel. Waar de wijsheid spreekt zonder te worden
begrepen, verzet men zich vaak tegen haar als dwaasheid. Maar indien men de wijsheid
voldoende als dwaasheid bestrijdt, openbaart ze zichzelf.
Waar de mens de krachten niet kent, die rond hem zijn, meent hij verlaten en machteloos door
het leven te gaan.
Waar hij de krachten leert hanteren, meent hij dit slechts te kunnen doen geleid door anderen,
want hij weet niet dat hijzelf deel is van de kracht en zelve kracht. Maar wanneer de kracht
waarlijk in hem ontwaakt, wordt zij hem tot een licht, dat hem toont wie hij is en wat hij is en
waar hij kan gaan.
Alle dingen zijn één, ook in uw leven.
Alle krachten zijn één. Er is geen verschil in waarde tussen wat u het toppunt van wijsheid lijkt
en het eerste begin van een gestameld woord. Slechts de bereiking in en van uzelf is van
belang. Want slechts wie in zichzelf steeds bereikt, verdrijft het duister en gewint het licht.
Indien gij verlangt naar kracht, naar licht, naar wijsheid of naar leiding, die u onfeilbaar voert
tot het juiste doel, zo meent gij dat het nacht is. Gij weet niet dat de zon, het Licht, reeds
klaar staat om uw hele wereld te veranderen. Maar gij zult het Licht moeten zien. Want wie
blind is, leeft altijd in het duister.
Leer zien. Leer zien het Licht, dat altijd rond u is, ook nu. Put kracht uit het Licht en de
lichtende kracht, die met u zijn, ook nu. Geef daaraan het beeld, zoals gij het begeert. Maar
werk met die kracht en met dat licht, opdat ge niet met blindheid geslagen de schoonheid zult
missen van de geestelijke dag die aanbreekt, van een vernieuwing die de wereld weer maakt
tot een vreugde, waarin de bewuste geest haar Schepper erkennende, stof en geest
samenvoegende, de eeuwigheid bevestigt in de tijd.
En met deze woorden wil ik voor u deze cursus besluiten. Wij hopen dat u datgene, wat wij u
hebben getoond over wereld en leven, over de sferen, over deze dagen niet zult vergeten,
maar het zult gebruiken als een krachtig wapen tegen verwarring en neerslachtigheid, opdat
ge in de komende jaren zelve moogt zijn Lichtdrager, aanvaardend de goddelijke Wet en de
goddelijke Kracht, volbrengend de goddelijke Taak.
Het ga u goed.

142

You might also like