You are on page 1of 207

CRISISBRIEVEN

VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL


1932 Krisenbriefe Vertaling van J. W. KUIPER UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

INHOUD Een woord vooraf Inleiding EERSTE DEEL: OPVOEDING 1. Een vijfjarige staakt 2. Een twaalfjarige ontspoort 3. Een tienjarige ergert zich 4. Een zestienjarige doet aan politiek 5. Een onderwijzer heeft moeilijkheden met de orde 6. Een onderwijzeres strijdt tegen groepen TWEEDE DEEL: LIEFDE 7. Vlucht naar het volmaakte 8. Vlucht naar het avontuurlijke 9. Een zachtaardig huwelijk 10. Een hard huwelijk 11. Heilzame scheiding 12. De ongehuwde staat
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

DERDE DEEL: HET BEROEP 13. Mislukt beroep 14. Gedwongen beroep 15. Slechte vrienden 16. Slechte ondergeschikten 17. Slechte superieuren 18. Slechte vrije tijd VIERDE DEEL: WERKLOOSHEID 19. Een student zonder vooruitzichten 20. Een analiste zonder vooruitzichten 21. Een schipper 22. Een meisje van de straat 23. Een revolutionair 24. Een Christen

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

EEN WOORD VOORAF De vierentwintig verschillende correspondenties, die in dit boek bijeengevoegd zijn, kunnen naar hun ontstaan en hun inhoud gekenmerkt worden als crisisbrieven. Mensen geraken door de noden en zorgen van deze tijden - wat hun karakter of hun lichaam betreft, in ziekelijke toestanden, die alleen door een psychologische ontwikkeling kunnen worden overwonnen. De uiterlijke crisis veroorzaakt een innerlijke. Deze wordt tot een einde gebracht en voor zover het in het leven van de enkeling mogelijk is overwonnen door een verandering en een rijper worden van het karakter. De stuwende factor, pijnlijk maar ook helpend, is de nood. De brieven genezen niet; zij brengen ook eigenlijk niet de innerlijke crisis teweeg; zij beperken zich er toe, de werkende krachten duidelijk aan te tonen, hun vervalsing en ombuiging te verhinderen en in de eerste plaats de weerstanden te overwinnen, die hen in de weg staan. Het gaat hier dus niet om genezingen, die langs schriftelijke weg plaats vinden, maar om wijzigingen in het karakter, die toch al bezig waren zich te voltrekken en die eventueel versneld, gezuiverd en misschien ook verdiept kunnen worden. De wetenschappelijke toelichting bij deze gebeurtenissen, waarvan de belangrijkheid tegenwoordig nauwelijks hoog genoeg kan worden aangeslagen, wordt in een Inleiding en in doorlopende commentaren aan het slot van iedere briefwisseling medegedeeld. Daarbij is in de eerste plaats gedacht aan zodanige lezers, die niet alleen met hun eigen karaktercrisis te maken hebben, maar ook met die van andere mensen, dus aan pedagogen, artsen, geestelijken en ambtenaren bij maatschappelijk werk - kortom aan alle opvoeders en leiders, in de ruimste zin van het woord. De problemen, die hun niet alleen in het schriftelijk, maar ook in het mondeling verkeer met de aan hun zorgen toevertrouwden onder de ogen komen - overdracht en tegenstand worden met bijzondere zorg behandeld. De keuze van de correspondenties geschiedde echter niet voor hen, die willen leren hoe men het klaar spelen moet. Anders had men in het bijzonder gevallen moeten uitzoeken, die geen succes opleverden en waaraan men kon laten zien, welke fouten men vermijden moet. (Het aantal briefwisselingen zonder resultaat verhoudt zich tot de succesvolle in ons materiaal ongeveer als 3 : 1. - Een waarschuwing voor optimisten). Integendeel werden die gevallen gekozen, die de mogelijkheid van succes het duidelijkst lieten herkennen. En wel gebeurde dit tendentieus, met vooropgezette bedoeling: Er moest aangetoond worden, dat de uiterlijke crisis zin kan hebben als stuwkracht van innerlijke crises, die dan wederom, als ze maar talrijk genoeg
(1933)

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

optraden, tot de overwinning over de uiterlijke crisis - politiek, economisch of cultureel - zouden leiden. Dat alle brieven slechts met toestemming van de schrijvers zijn gepubliceerd, spreekt van zelf. Sociologisch behoren de meeste gevallen tot de middenstand en de kleine burgerij. Slechts twee vertegenwoordigers van het eigenlijke proletariaat komen aan het woord. Dit is te verklaren uit de culturele voorwaarden voor dergelijke briefwisseling, die zonder meer te begrijpen zijn. (In geval 21 is de grens van het mogelijke duidelijk te herkennen). De originele brieven werden menigmaal veranderd, voor zover uitlatingen, verkortingen en eventueel ook omzettingen nodig waren ten behoeve van een gemakkelijker lectuur en ter vermijding van herhalingen. Verder werden talrijke uitdrukkingen ter wille van de discretie door andere vervangen. De spelling is verbeterd. Zinsbouw en stijl zijn daarentegen zoveel mogelijk behouden. De totale indruk van enige correspondenties is echter door de belangrijke verkortingen, vergeleken bij de originele, misschien aanzienlijk veranderd. In deze gevallen bevat de toelichting korte opgaven over de duur en het verloop van de briefwisseling. Maar niettegenstaande dat wekken deze gevallen misschien de schijn, alsof de genezing snel en bijna spelenderwijs tot stand gekomen was. De werkelijkheid vertoont het tegengestelde beeld! Dieper gaande uiteenzettingen over theologische en sociologische (in het bijzonder marxistische) kwesties, die in verscheidene brieven voorkomen, zijn zover het verband dat toeliet, weggelaten. De beginselen van wereldbeschouwing en- politiek, welke de positie van de samensteller bepalen, zijn op andere plaatsen met voldoende duidelijkheid omschreven. Maar - n grof misverstand moet van te voren afgewezen worden. In een discussie over het verband tussen uiterlijke en innerlijke crises merkte een tegenstander op: U wenst dus verdere loonsverlaging en meer werkloosheid, opdat de mensen innerlijk rijper worden? Antwoord: Wie de zwarte pokken heeft doorstaan, is tegen een nieuwe besmetting immuun. Zou een dokter, die deze immuniteit tracht te verkrijgen, daarom moeten opkomen voor de grootst mogelijke verspreiding van de zwarte pokken? Wedervraag: Dat niet, maar u wilt opkomen voor de inenting van de kinderen? Antwoord: Juist! Als het gelukte, de jeugd over het geheel met crisisgift in te enten, zodat zij niet daardoor te gronde gaat, maar immuun wordt, dan zouden wij de juiste maatregelen tegen deze en tegen alle crises weldra kunnen invoeren. De inrichting van de maatschappij zou anders worden. En de wereldgeschiedenis zou weer eens een voorlopig doel bereikt hebben. - Daarom staat het hoofdstuk over de opvoeding in dit crisisboek vooraan.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

De rangschikking en de aanduiding van de gevallen vond plaats naar de moeilijkheden, die telkens bij het begin van de behandeling het sterkst aan het licht traden. De diepere problemen, die dikwijls op een ander gebied liggen dan men aanvankelijk denkt, zouden tot een geheel andere volgorde geleid hebben. [Ten slotte moge er nadrukkelijk op gewezen worden, dat de samensteller door tijdsgebrek niet in staat is, nog verder schriftelijk van raad te dienen. De naastbijliggende taak is nu de opleiding in de karakterkunde van zelfstandige adviseurs, hetgeen door de bevoegde psychotherapeutische organisaties ter hand genomen moet worden. Het Wij van de kant van de therapeut in verschillende correspondenties heeft op zulk een organisatie betrekking].

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

INLEIDING Waarschijnlijk strekken de pogingen, om de ziel langs schriftelijke weg te genezen, zich veel verder uit, dan men denkt, vooral, wanneer men de herderlijke correspondentie van de geestelijken en de persoonlijke briefwisseling tussen leiders en volgelingen tot deze rubriek rekent. Ook publicaties uit dit uitgestrekte gebied zijn niet zeldzaam. Maar een wetenschappelijke toepassing of zelfs een theorie van deze werkzaamheid bestaat tot nu toe nauwelijks. - In het hier volgende zal althans op de allerbelangrijkste verhoudingen gewezen worden, die zich bij alle soorten van schriftelijke psychotherapie noodzakelijk doen gelden. Nog sterker dan bij de mondelinge karakteranalyse treedt bij de schriftelijke behandeling een onderscheiding aan de dag, waarvan de verwaarlozing gevaarlijk kan worden. De patint is aan twee verschillende, meestal tegenovergestelde invloeden onderworpen: ten eerste bevindt hij zich in een noodtoestand, zonder welke hij met de briefwisseling niet begonnen zou zijn, - en ten tweede ondervindt hij invloeden van de therapeutische briefschrijver, die hem meermalen even onaangenaam zijn als de ziektetoestanden, waarvan hij genezing zoekt. Allereerst koestert hij natuurlijk het verlangen, dat de schriftelijke behandeling hem zal helpen, en daarmee bedoelt hij, dat door de brieven - net als door pillen, die men koopt en inneemt - zijn lijden verzacht zal worden. En er zijn werkelijk adviseurs, die er toe overgaan op zulk een suggestieve wijze invloed uit te oefenen. Dat slechts in uiterst zeldzame gevallen een kortstondig succes verkregen wordt, spreekt van zelf: want daar de nood en de te verrichten taak dezelfde blijven en er ook in de geesteshouding van de patint niets veranderd, kan er nauwelijks meer dan een schijnsucces tot stand komen. Iedere ernstige behandeling moet er op gericht zijn, het standpunt, de geesteshouding of de dispositie van het karakter van de patint te wijzigen, want slechts op deze manier kan een doeltreffende verandering van de gehele situatie worden bereikt. Deze verandering, ontwikkeling of rijping wordt meestal door de patint theoretisch als noodzakelijk erkend. Enkele uitzonderingen (geval 23) leveren nog een kleine complicatie van het probleem op. Zodra men echter begint te spreken over de karakterverandering in de praktijk, treedt de bewuste en de onbewuste tegenstand van de patint in actie. De therapeut wordt, of hij wil of niet, in de categorie van de vijanden geplaatst, en de patint verzet zich automatisch tegen hem met dezelfde middelen, waarmee hij als kind tegenstand bood aan allen, die invloed op hem wilden uitoefenen, hem wilden veranderen of opvoeden. Voor hem betekent veranderd worden hetzelfde als tot object gemaakt
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

worden, als slaaf behandeld worden. De strijdmethoden van de zelfverdediging richten zich tegen de behandeling, omdat de rol van de aanvaller op de therapeut wordt overgedragen. De leer van de overdracht, die het eerst door Sigmund Freud is ontdekt en (ofschoon met een onjuiste verklaring) nauwkeurig beschreven werd, vormt, zoals men weet, naast de leer van de tegenstand het belangrijkste bestanddeel van de moderne psychotherapie. Door de overdracht wordt de invloed van de psychologische adviseur op de patint vaak belangrijker en ook onaangenamer dan de inwerking van de stoffelijke nood of van de symptomen van de zenuwstoring. Maar men vergeet niet: de belangrijkheid, die de therapeut verkrijgt, berust ten slotte toch altijd op het feit, dat de reeds bestaande nood, onafhankelijk van de therapie, de patint tot een verandering van zijn toestand aanspoort. De bewegende kracht, de druk, die voor de karakterontwikkeling nodig is, gaat niet van de geneeskundige uit, maar van het lot. De therapeut bevindt zich - ook al is zijn invloed en zijn verantwoordelijkheid nog zo groot - toch altijd in de rol van de verloskundige (om de vaak gebezigde en zeer betekenisvolle vergelijking te herhalen), die zich er toe moet bepalen, de door het lot beschikte gebeurtenis te leiden en van storende bijomstandigheden te zuiveren. Alleen wanneer hij zich voortdurend van deze rol bewust is, zal hij aan de gevaren, van te-veel of te-weinig doen, kunnen ontkomen. Het verzet van de patint richt zich echter niet slechts tegen het gewaande opgevoed-worden of tot object vernederd worden, maar nog in veel hogere mate tegen het in-vrijheid-gesteld-worden, aan de machten des levens overgeleverd worden, het alleen gelaten of verraden worden. - Zo zonderling verwrongen doet het genezingsproces zich in de ogen van de patint voor: het mondig worden, het op zich nemen van de eigen verantwoordelijkheid, het gelijktijdig vrij-en-onvrij, subject-enobject zijn. De vurig verlangde gezondheid neemt dan de gedaante aan van een dreigende dag des oordeels. Zij wordt een ontzettend gevaar in plaats van een verlossing. En hier verschijnt de laatste en moeilijkste taak van de therapie: de therapeut moet wetend, begrijpend, belangstellend, als gelijke naast de patint staan, moet met hem volharden in alle noden van de ontwikkelingscrisis, moet hem trouw blijven - en mag hem toch de last niet afnemen, mag hem de verantwoordelijkheid niet verlichten - omdat hij hem anders weer van zijn zelfstandigheid, dat wil zeggen van zijn menswaardigheid berooft. Dat de schriftelijke analysen niet zo diep in de structuur van het karakter doordringen als de mondelinge, spreekt van zelf. Meestal moet men zich met de zuivering van oppervlakkige lagen tevreden stellen. Toch moet het werk telkens een heel stuk boven het enkel verstandelijke uitgaan.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Waar de vervorming van de wil en van het gevoel uitblijft, moest men niet van analyse of therapie spreken. In iedere karaktercrisis is er een punt, dat als ommekeer, als keerpunt, kan beschouwd worden. Theoretisch is het het beslissende ogenblik. Praktisch kan men het ook in de mondelinge therapie slechts zelden zo duidelijk vaststellen, dat men zeggen kan: hier is het keerpunt, vroeger ging het omlaag, van nu af gaat het omhoog. Bij de schriftelijke behandeling verdwijnt dit punt bijna geheel. Het ligt in de tussenruimte tussen twee brieven. Voor de leek klinkt het daarom menigmaal ronduit gezegd onwaarschijnlijk, wanneer de patint bericht: Sinds de vorige week gaat het mij beter. Wie echter veel dergelijke gevallen heeft waargenomen, kan met vrij grote zekerheid vermoeden, op welk ogenblik de ommekeer plaats vindt, hoe zijn drijvende krachten zijn op te vatten en waaruit zijn wezen bestaat. In de toelichtingen wordt dit probleem veelvuldig aangeroerd. Het genezingsproces komt nooit geheel tot een einde. Slechts min of meer verbeterd, min of meer op gang gebracht verlaat de patint de behandeling. Deze onvolledigheid, die een eigenschap van al het levende is, is bijzonder duidelijk zichtbaar bij de schriftelijke therapie. Ook de gunstigste van de hier gepubliceerde gevallen kunnen hoogstens aanspraak maken op een voorlopige vermindering van het subjectieve lijden en op een betere voorbereiding voor de objectieve opgaven. Maar dat is alleen gradueel beschouwd een gebrek, dat aan de onvolmaaktheden van onze therapie toegeschreven moet worden. Naar zijn wezen is het het gebrek en tegelijk de bron van die rijkdom, waaruit de eeuwige bewogenheid en de steeds nieuwe, in crises voortschrijdende ontwikkeling van alle leven ontstaat.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

EERSTE DEEL: OPVOEDING 1. EEN VIJFJARIGE STAAKT Uit de eerste brief van de moeder: ... Tot nu heeft mijn man de opvoeding van de beide kinderen geheel en al aan mij overgelaten. Ik heb het zo goed gedaan, als ik kon, bijna geheel zonder straf, zonder kastijding, steeds zoekende naar de richtingen, die de belangstelling van de kinderen inslaat. - Maar ik heb totaal schipbreuk geleden. Mijn man is ambtenaar, heeft een zeer inspannende betrekking en is overigens zwak en zenuwachtig. Wij hebben grote huishoudelijke zorgen en sedert er een nieuwe salarisverlaging dreigt, is hij eigenlijk meer ziek dan gezond. - Ik vind het onverantwoordelijk, dat er dag aan dag lawaai en ruzie met de kinderen is. Mijn man heeft rust nodig. Hij doet mij geen verwijten, maar hij geeft mij telkens weer te verstaan, dat zijn pedagogische inzichten toch de juiste zijn. Als het naar zijn wil ging, zou er meedogenloos doorgezet worden, in geval van nood ook met de stok. Ik kan daar niet toe besluiten, maar ik zie in, dat de tegenwoordige toestand en mijn tot nu toegepaste methode onmogelijk blijken te zijn. Wat moeten wij doen? Martien, mijn oudste, is even boven de vijf jaar. Hij was aanvankelijk een vriendelijk kind en gemakkelijk te regeren. Sinds twee jaar heeft hij een zusje. Maar ik geloof niet, dat dit feit hem veranderd heeft. Ik herinner mij nauwkeurig, dat hij al vroeger begon erg lastig te worden. Nu teut hij eindeloos bij het aankleden, ofschoon hij haast alle knopen zelf kan vastmaken. Hij wil zich niet laten helpen, maar hij teut. Nog erger is het bij het eten, bij het opruimen van zijn speelgoed en ook s avonds bij het slapen gaan. Ik spreek vriendelijk met hem of ik vermaan hem een beetje strenger. Maar alles is vergeefs, hij staakt eenvoudig. Ten slotte word ik ongeduldig. Hij begint te huilen, stampt met de voeten en krijgt ook nu en dan aanvallen van drift (zoals zijn vader die als kind ook gehad moet hebben). Ik kan deze scnes niet vermijden, ofschoon ik weet, dat ze pedagogisch slechts schadelijk zijn en dat mijn man dergelijke opwinding juist nu bespaard moest worden. Wees dus zo goed mij te schrijven, wat ik doen kan. Uit het eerste antwoord: Waarschijnlijk zit de fout daarin, dat uw Martien zich veel meer met u zelf dan met zijn speelgoed bezig houdt. Hoe dat gekomen is, weet ik niet, maar men zou het achterna misschien gemakkelijk kunnen vaststellen. In ieder geval is hij in zijn belangrijkste bezigheid uw tegenspeler, in plaats van, zoals het behoorde, een speler met
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

speelgoed te zijn. Denkt u zich een driehoek A B C. Het kind A behoorde zich met de voorwerpen B (knopen aan zijn kleren, speelgoed, bord, lepel en voedsel) zakelijk en geduldig bezig te houden. In plaats daarvan gebruikt hij al deze dingen alleen, om daarmee op C (d.w.z. op zijn moeder) een bepaalde invloed uit te oefenen. Waarschijnlijk is zijn bedoeling: Ik wil mijn zin hebben, en ik wil, dat je je met mij bemoeit. Als je mij beveelt, dat ik mij met B moet bezig houden, dan doe ik het, maar z, dat jij je slechts des te meer met mij bemoeit. Mijn wil geschiedt. Als dit vermoeden juist is, komt het er op aan, het punt C uit te schakelen en een zuivere betrekking tussen A en B op te bouwen. Praktisch zou dat betekenen, dat u altijd weer een situatie moest scheppen, waarbij het kind met zijn zaken alleen is en waarin het geen aanleiding kan geven voor uw hulp, uw attentie en vooral niet voor uw ongeduld en uw kritiek. U is op het ogenblik, zoals wij dat noemen de verbindingspersoon van uw Martien. Alles, wat hij doet of niet doet, geschiedt met het oog op u. Om uwentwil, om u genoegen te doen of om u te plagen, eet hij of eet hij niet, ruimt hij op of ruimt hij niet op, speelt hij of speelt hij niet. Er zal een groot offer aan verzaking en zelfbedwang, ook aan geduld nodig zijn, eer hij zich deze driehoekspositie afwent en eer hij weer ontdekt - wat hij als baby beslist gekend heeft, namelijk de onmiddellijke vreugde in de dingen zelf en in het daarmee bezig zijn. Voordat deze zakelijke verhouding tot de dingen van de werkelijkheid hersteld is, zou ik u ook niet raden, het kind naar een frbelschool te sturen. Waarschijnlijk was het verkeerd, het kind zo veel in huis met de volwassenen en het kleine zusje alleen te laten. Het zou beter geweest zijn, als u bijtijds voor een geregeld samenleven met kinderen van dezelfde leeftijd gezorgd had. Maar in de tegenwoordige toestand kan dit niet eenvoudig ingeschakeld worden. Het zou slechts nieuwe strijd en verergering van de verkeerde toestanden opleveren. Want Martien zou de andere kinderen even onzakelijk moeten behandelen, als hij nu zijn speelgoed behandelt. Dit wil zeggen, hij zou hen slechts gebruiken, om zijn verbindingspersoon, namelijk u, op deze wijze genoegen of leed te doen. Hij moet eerst een vreedzame, zakelijke en ook productieve houding tegenover de dingen vinden, eer hij vreedzaam, zakelijk en productief met zijnsgelijken overweg zal kunnen. De weg naar dit doel zal velerlei geduldoefening meebrengen. Er zal veel standvastigheid nodig zijn, om hem tot het einde af te leggen, want Martien moet zich natuurlijk met alle kracht, die hij bezit, tegen deze nieuwe methode te weer stellen. Hij zal misschien een paar dagen niet eten, zal speelgoed vernielen, hard schreeuwen, niet kunnen inslapen en zo al meer. Dat zijn uitingen van verzet, die men door een bijzonder tactvolle en bijzonder kalme houding misschien kan verzwakken, maar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zeer zeker niet geheel kan vermijden. Niet hardheid is noodzakelijk, maar volhouden; geen straf, maar een vriendelijk en onverbiddelijk laten dragen van alle gevolgen. De pedagogische opvatting van uw man is niet geheel juist, maar ook niet geheel onjuist. Tot nu heeft het in de opvoeding van de kleine Martien aan de nodige vastheid ontbroken en daarom heeft het kind niet geleerd, moeilijkheden op zich te nemen, te verdragen en te wachten. Zijn spanningsboog is te kort gebleven. Maar uw eigen pedagogische mening is eveneens niet geheel onjuist en ook niet geheel juist. Met straffen bereikt men precies het tegengestelde van dat, wat men bereiken wil. Een pak slaag zou er wel toe leiden, Martiens verzet te breken, maar het zou de weg naar een heldere, opgewekte en onmiddellijke productiviteit totaal versperren. Zo blijkt dus ten slotte, dat de wenselijke opvoeding een synthese vormt, een innige vereniging van al het goede en levende, dat zowel in de opvoedkundige principes van uw man, als in die van u zelf aanwezig is. Strengheid, standvastigheid en duidelijke eisen zijn nodig, zoals uw man dat wenste, en vriendelijkheid, begrip en een helpende hand zijn nodig, zoals u zelf dat wilde. Wegvallen moet daarentegen aan beide kanten de eenzijdigheid en de overdrijving. U mag niet alleen maar helpen, omdat u zich dan in de dienst van het kind stelt en tot verbindingspersoon wordt. En men mag de standvastigheid niet tot hardheid of zelfs tot al te strenge straffen drijven, omdat men anders het kind laat boeten voor de fouten in de opvoeding, die men zelf heeft gemaakt. ... Uit de tweede brief van de moeder: In principe ben ik het met u eens. De synthese van strengheid en zachtheid is mij volkomen duidelijk. Dat loopt dus uit op iets, dat men als vriendelijke onverzettelijkheid kan aanduiden ... Ook wat u over die driehoek schrijft, komt blijkbaar uit. Alle kleine prestaties, die Martien tot stand brengt, hebben voor hem slechts betekenis, als hij ze mij kan laten zien. En hij wil ook, dat ik later zijn vader daarvan vertel. Ik geef ook toe, dat de opvoedkundige taak daarmee is vastgesteld, maar ik weet absoluut niet, hoe ik die ten uitvoer zal brengen. De vele afzonderlijke problemen, die iedere dag meebrengt - beginnende met het haarkammen en wassen s morgens en eindigende met het stil-zijn en het uitdoen van het licht s avonds, - dat alles klopt zo weinig met de pedagogische opgaven, die uw brief ondubbelzinnig aanwijst. Daarbij komt, dat mijn man zichtbaar zenuwachtiger wordt. Hij verliest zijn geduld en verlangt, dat er iets ingrijpendst gebeurt. Ik zelf word daardoor onzeker, en ook mijn zenuwen schieten steeds vaker te kort. Ik geloof eigenlijk niet meer, dat de taak binnen de grenzen van ons
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

gezinsleven nog uitvoerbaar is. Aan de andere kant hebben wij geen geld, om Martien in een of ander kindertehuis te doen en we zouden ook slechts uiterst ongaarne tot zo iets besluiten. - Wat moeten we dus doen? ... Uit het tweede antwoord: ... U zelf mag niet optreden als degene, van wie de nieuwe methode uitgaat. Het moet het kind duidelijk zijn, dat de werkelijkheid - een macht, die sterker is dan vader en moeder - tot de nieuwe gedragslijn dwingt. Misschien kunt u de een of ander opwekken, hem een bouwdoos te schenken of iets anders, waar hij blij mee is. Dan zou men hem moeten zeggen, dat men het s morgens druk heeft, zodat men zich niet met hem kan bemoeien, en hij zou met zijn bouwdoos op goed geluk een hele tijd, misschien een of twee uur, alleen gelaten moeten worden. Maar richt u het zo in, dat hij in de kamer, waarin hij dan zonder verbindingspersoon met zijn bouwdoos alleen is, niet te veel kwaad kan uithalen. Inktkokers, vazen en zijden kleedjes moeten verwijderd worden, omdat hij zich anders met deze dingen schadeloos stelt, als hij de verbindingspersoon zelf niet te pakken kan krijgen. Uit de derde brief van de moeder: Het is een paardenmiddel, maar het schijnt te lukken. Zijn grootmoeder heeft de jongen niet alleen een bouwdoos, maar ook nog een groot aantal beesten gegeven. En ik heb hem daarmee in de huiskamer alleen gelaten (onze woning heeft slechts twee grotere kamers en een kleine). Ik bleef in de keuken en heb voorgegeven, dat ik iets moest inmaken, waarbij hij mij niet mocht storen. Hij is wel honderd maal aan de keukendeur geweest, maar ik had die op slot gedaan en ik heb hem alleen toegeroepen, dat ik naderhand naar zijn bouwwerk zou komen kijken. Toen werd het heel stil en ik was bang, dat hij naar de slaapkamer zou gaan en daar rond zou klauteren. Ik had gedachteloos daar het raam open gelaten. Maar ik heb volgehouden. Misschien zou u zeggen, dat mijn spanningsboog verlengd was. Later zag ik met verbazing, dat Martien van zijn bouwstenen een soort hoeve gemaakt had en dat hij stil en vlijtig met zijn beesten speelde. Het meest verwonderde het mij, dat hij later bij het middageten zijn schade niet inhaalde. Ik vreesde, dat hij nu bijzonder onhandelbaar zou zijn. Maar hij verlangde alleen maar attentie voor zijn verhalen. En hij vertelde maar, wat hij later met zijn nieuw speelgoed zou doen. s Avonds bij het naar bed gaan was het toen trouwens weer hetzelfde als op de andere dagen. Bijna had ik hem gezegd, dat hij toch aan de ochtend moest denken, hoe lief en zoet hij toen geweest was en dat hij mij toch s avonds niet meer zo bedroefd moest maken, nadat hij mij s
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

morgens zo blij gemaakt had. Maar op hetzelfde ogenblik stond het mij duidelijk voor de geest, dat ik mij daardoor zelf weer in de rol van verbindingspersoon gedrongen zou hebben en daarom heb ik het niet gezegd. De volgende dagen toonden snelle vorderingen en ik geloof, dat er al veel gewonnen is. Ik behoef mij niet meer in de keuken op te sluiten. Martien komt wel nu en dan om iets te vragen, of om mij iets te laten zien. Ik werp dan ook een blik op zijn spel, maar ik merk zelf, dat ik daarbij steeds minder belangrijk voor hem word. En stel u voor: hoezeer ik mij daarover verheug, het doet mij ook leed! In het een of andere hoekje van mijn hart wens ik, dat Martien mij nodig heeft, dat hij aan mij hangt, dat hij een deel van mij blijft, haast zoals vr zijn geboorte. Ik ben nu overtuigd, dat deze egostische wens, die waarschijnlijk de meeste moeders hebben, wel de bron van al mijn fouten in de opvoeding geweest zal zijn. Uit het derde antwoord: De volgende opgave zal nu zijn, Martien in een gemeenschap met kinderen te brengen, zonder dat hij in de oude egocentrische fouten terugvalt. Men moet zich duidelijk maken, dat dit een heel moeilijke stap betekent. Men moet hem daarop voorbereiden - natuurlijk niet door woorden, maar door daden - en men mag niet schrikken, als er vooreerst weer moeilijkheden ontstaan. Ik zou echter niet aanraden, dat men nu dadelijk een paar kinderen van gelijke leeftijd bij hem vraagt. Wanneer hij namelijk in zijn gewone omgeving blijft, zal hij zich toch altijd als de oudste, of zelfs als de enige blijven voelen en zich dienovereenkomstig tegenover zijn kameraadjes gedragen. Beter zou het zijn, als u hem bij gelegenheid naar kennissen brengen kon, waar een paar even oude kinderen zijn. Maar hij zal zich er zeker tegen verzetten, voor de tweede of derde maal daar heen te gaan. Daarom moest men deze stap in het leven een beetje smakelijker voor hem maken. Misschien kan hij daarbij iets leren, dat hem genoegen doet, maar niet z, dat hij zich daardoor de meerdere voelt en hij zich boven de anderen verheft, maar z, dat de vermeerdering van de levensmogelijkheden hem juist brengt midden in de gemeenschap van de anderen, zonder hem boven de anderen voor te trekken. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat men hem bijv. een autoped verschaft, als hij er nog geen heeft, maar dat hij deze autoped alleen dan kan krijgen, wanneer hij met andere kinderen op een plein of in een tuin bij elkaar komt, om samen te spelen. Misschien heeft ook onder zijn kennissen iemand een grote spoorbaan, waarmee hij alleen in t geheel niet spelen kan. Alle materiaal en ieder spel zou ik geschikt achten, als

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

het de gemeenschappelijke en in elkaar grijpende bezigheid van meer dan een kind vereist. Waarschijnlijk zal Martien ondanks dat alles een tijdlang wel met veel tegenzin naar deze vriendjes toe gaan. Maar men moet hier dezelfde vriendelijke onverzettelijkheid toepassen, als vroeger bij het spelen zonder verbindingspersoon. En men moet tevens verhinderen, dat hij eventuele nederlagen, die het spelen met andere kinderen hem bezorgt, thuis daardoor compenseert, dat hij zich bijzonder aangenaam of onaangenaam maakt. Dat zou een hernieuwing zijn van zijn (onbewuste) politiek van de verbindingspersoon. Daarop mag men in geen geval ingaan. Men moet thuis de tactiek van de laatste tijd voortzetten, al komen er ook door de nieuwe stap nieuwe moeilijkheden bij. Over het geheel moest men hem steeds meer het besef van het groter worden bijbrengen, of wanneer men dit nu reeds mag zeggen van het volwassen-worden. Maar niet de vrijheid, integendeel de verantwoordelijkheid moet in de eerste plaats toenemen. Hoe zelfstandiger hij wordt, hoe meer zijn vaardigheden zich ontplooien, des te meer groeit ook zijn vreugde in eigen ondernemingen en zijn bereidwilligheid, om met andere kinderen samen te zijn. Men mag nooit tegen hem zeggen: Hoe is het mogelijk, je bent toch al zo groot! Daardoor zou men hem het groter-worden bederven. Hij moet, zonder dat er over gesproken wordt, uit de feiten zelf merken, dat hij meer presteren kan, dat men meer van hem verwacht, en dat hij zich ook meer mag veroorloven dan vroeger... Uit de vierde brief van de moeder: ... De laatste drie maanden waren in weerwil van vele zorgen en vele herhalingen van de oude fouten toch over het geheel zeer verheugend. Martien gaat nu naar een kleuterschool, waarop vele oudere en ook tamelijk lastige kinderen zijn. De overgang gelukte in zover heel goed, dat Martien het met de kinderen van de kennissen, bij wie wij hem eerst brachten, helemaal niet goed kon vinden en hij ten slotte zelf verklaarde, dat hij liever naar een echte frbelschool wilde gaan. Deze stap werd voor ons allen nog gemakkelijker gemaakt door een omstandigheid, die overigens deprimerend op ons gezinsleven werkt. De nieuwe salarisverlaging is ingegaan, wij moeten uiterst zuinig leven en ik moet bovendien mijn arbeidskracht meer productief maken dan vroeger. Ik heb het met twee kennissen, die hier in hetzelfde huis wonen, zo ingericht, dat telkens slechts een van ons kookt of althans het eten voorbereidt. Daardoor krijgen de anderen meer tijd, zodat zij bepaalde bezigheden, die wij vroeger door vreemden lieten verrichten, zelf kunnen doen. Wij wassen, zijn onze eigen modisten, wij zijn stenotypisten, wij
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vertalen - alles tegelijk! Wij bezuinigen iets en verdienen wat - maar voor onze kinderen hebben we veel minder tijd dan vroeger. Ik breng mijn beide kinderen s morgens naar de frbelschool en haal ze kort voor het middageten weer af. In het begin viel mij dat moeilijk. Maar ik ondervind nu, dat deze oplossing van het vraagstuk toch meer lichtdan schaduwzijden heeft. Men kan beter opvoeden, als men niet vierentwintig uur onafgebroken met de leerling samen is. Ja, ik moet eigenlijk bekennen, dat de oplossing van de pedagogische crisis, waarin ik geraakt was, mij nauwelijks had kunnen lukken, wanneer niet de economische crisis mij genoodzaakt had, mijn uiterlijk leven strenger te organiseren. De kunst van de opvoeding bestaat voor het grootste gedeelte (ten minste voor de moeders) in de kunst van afstand te doen. En hoe meer de economische toestand mij dwingt, het een en ander op te offeren, hoe langer wordt mijn spanningsboog en hoe meer gevoel ik mij opgewassen tegen mijn pedagogische taak. Weliswaar komen er nu om andere redenen telkens weer dagen voor, dat mijn zenuwen het dreigen op te geven. Maar deze kwesties zijn van geheel andere aard. En ik geloof ook niet, dat de kinderen iets daaronder te lijden hebben. De zaak heeft nu het omgekeerde verloop van vroeger. Aanvankelijk maakten de moeilijkheden in de opvoeding mij zenuwachtig. Daardoor maakte ik nog meer fouten. Daarover ergerde ik mij dan weer en zo was ik tegen de gestadig sterker wordende eisen van de huishouding niet meer opgewassen. Dat is zeker datgene, wat u een vicieuze cirkel noemt. Nu gaat het met de opvoeding betrekkelijk goed. Ik heb schik in de kinderen, al heb ik weinig tijd voor hen. Het samenzijn met hen wekt mij op, kalmeert mij en stemt mij vrolijk, zodat ik daardoor de moeilijkheden van alledag beter aan kan dan vroeger. De omkeer ten goede in het karakter van het kind vindt plaats in verscheidene partile crises, die, achtereenvolgens in dezelfde richting worden uitgevochten. De op het Ik gerichte toegeeflijkheid, die op een onderwerping van de moeder uitliep, kan niet voortbestaan, als de moeder zich niet meer in dit opzicht laat uitbuiten. Maar ook de, verharding van het ik-bewustzijn, die zeker opgetreden zou zijn, wanneer men volgens de wensen van de vader streng doorgetast had, moest uitblijven, omdat immers de moeder het wij, het gevoel van gemeenschap, handhaafde. Zo vond het kind, voor wat de verdere ontsporing naar rechts en, ook naar links belet was, ten slotte de levende uitweg: Het paste zich aan bij de nieuwe situatie, doordat het zelfstandiger, zakelijker, meer van het wij-besef doordrongen, kortom meer volwassen werd.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Maar deze ontwikkeling gelukte slechts doordat de moeder gelijktijdig een overeenkomstig rijpingsproces doormaakte. Haar aanvankelijk meer primitief wij-besef, dat sterk met moederlijk egosme vermengd was, ging over in de krachtiger steun biedende vormen van een rijpend gemeenschapsgevoel. Wij zien niet, op welke tijd en op welke wijze deze crisis zich afspeelde. Slechts het resultaat laat zich vaststellen en trouwens ook de stuwende factor: de economische nood heeft haar pas genoopt, zich aan haar Ik-zuchtige vooroordelen en wensen te ontrukken. Het feit, dat de ontwikkeling van het kind mislukte, kon dit resultaat nog niet teweeg brengen. Eerst de salarisverlaging heeft dat afgedwongen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

2. EEN TWAALFJARIGE ONTSPOORT Uit de eerste brief van de vader: ... Misschien is het mijn eigen schuld. Mijn zenuwen geven het in de laatste tijd meer en meer op. Ik heb een kleine zaak, die vroeger heel goed ging, die mij nu echter grote zorg veroorzaakt. Wij moeten tot het uiterste bezuinigen, wij houden geen dienstmeisje meer. En nu komt het verdriet over ons kind daar nog bij. Ik weet niet, hoe lang ik dat alles nog zal kunnen uithouden. Inge is nu twaalf jaar. Ik heb nog twee zoons van zeventien en negentien, die heel goed vooruitkomen. Ook aan Inge hebben we tot nu veel genoegen beleefd, maar sinds enkele maanden is ze als omgedraaid. Zij was vroeger openhartig en opgeruimd, niet bijzonder vlijtig, maar toch in zover nauwgezet, dat zij door haar goede aanleg op school nooit achterbleef. Nu deelt de klassenonderwijzers ons mee, dat zij onoplettend geworden is en dat zij het onderwijs dikwijls door dwaze streken stoort. Ook thuis is zij veranderd. Zij heeft iets schuws in haar karakter en haalt klaarblijkelijk geniepige streken uit. Ik hoop, dat ze niet op seksueel gebied liggen. Maar met zekerheid is dat ook niet te constateren. Het ergste lijkt mij, dat zij oneerlijk geworden is. Zij knoeit, om niet genoodzaakt te wezen de slechte cijfers voor schoolwerk te laten zien, en zij heeft zelfs eens een briefje vervalst, om zich te verontschuldigen. Iets bijzonder merkwaardigs echter is het volgende: Zij heeft met verdraaide hand briefjes geschreven, waarin de vinder met allerlei slagen van het noodlot bedreigd wordt. Die papiertjes legde ze op straat en sloeg de mensen gade, die ze vonden. Daar het voor ons huis gebeurde, raapte mijn oudste zoon een dergelijk papiertje op, dat als een briefje opgevouwen was. Hij herkende direct Inges schrift, en zo kwamen wij achter deze zonderlinge manier van doen. Ik ben van mening, dat men nu met strengheid moet ingrijpen, om groter onheil te verhoeden. Maar ik beken ronduit, dat ik mij niet in staat gevoel, om deze kwestie op de juiste wijze aan te pakken. Ik ben te zenuwachtig. Mijn vrouw, die mijns inziens van de aanvang af veel te toegeeflijk tegen het meisje geweest is, zal daartoe helemaal niet geschikt zijn. Uit huis doen kunnen wij het kind niet, omdat ons de nodige middelen ontbreken ... Uit het eerste antwoord: Daar het hier een tamelijk plotselinge verandering in het karakter van het kind betreft, moet er een bijzondere oorzaak voor bestaan, die juist in die tijd haar invloed heeft doen gelden. Het gaat hierbij misschien om een verandering op school, om een nieuwe onderwijzeres, een nieuw
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vak of om een verschuiving in de vriendschapsbetrekkingen in de klas. Maar de reden kan ook liggen in een verandering van de huiselijke situatie, misschien in een bezoek of in het vertrek van iemand, of in een slechter worden van de verhouding tussen het meisje en de oudere broers. Alle verkeerdheden, die het meisje begaat, lopen klaarblijkelijk daarop uit, dat zij tracht van beneden naar boven, van - 100 op + 100 te komen. Het duidelijkst is dit wel bij de zonderlinge streek met de briefjes zichtbaar. Zij wil voor noodlot spelen. Zij wil degene, die het briefje vindt, een schrik aanjagen en zich over haar macht verheugen. Maar haar moed is zeer gering. Zij durft niet ronduit en rechtstreeks naar haar doeleinden streven, maar zij is aangewezen op omwegen en geheimzinnigheid. Er moet dus noodzakelijk een ontmoediging bestaan, die in de laatste maanden veel sterker geworden is, dan ze van te voren was. Zeker zullen de eerste sporen van de opvoedkundige moeilijkheid wel reeds in vroegere jaren zijn ontstaan, nog eer de opvoeders in de praktijk de gevolgen daarvan konden bespeuren. Inges tegenwoordig gedrag is slechts te begrijpen, wanneer men aanneemt, dat zij onaangenaamheden, tegenvallers en zwarigheden heel moeilijk kan verdragen. Zij heeft, zoals wij zeggen, een te korte spanningsboog. Dat betekent echter, dat voor de verlenging van de spanningsboog, voor het draagvermogen, het geduld en de moed van het kind reeds in vroegere tijden niet voldoende is gezorgd. Waarschijnlijk bestaan er zelfs enige bijzonder gevoelige punten, ongeveer zo, dat bepaalde onaangenaamheden of nederlagen bij uitstek onverdraaglijk gevonden worden. Verscheidene kinderen kunnen het volstrekt niet uitstaan, dat zij uitgelachen worden, andere reageren buitengewoon sterk op onrechtvaardige beschuldigingen. Men moet deze gevoelige plekken in het karakter van het kind kennen en die voorlopig een beetje ontzien. Over het geheel komt het er op aan, het vroeger verzuimde alsnog in te halen en de moed en de draagkracht van het kind te versterken. Men moet haar de ervaring laten opdoen, dat zij op zekere gebieden iets nuttigs kan presteren, en dat zij het helemaal niet nodig heeft, zich bij iedere kleinigheid op - 100 te gevoelen en zich dan door ondeugdelijke middelen bedriegelijk tot + 100 omhoog te werken. - Maar het is voorlopig nog niet mogelijk, concrete raadgevingen uit te spreken. Men zou eerst nog veel meer bijzonderheden over het dagelijkse leven van het kind en over haar plaats te midden van het gezin moeten vernemen... Uit de tweede brief van de vader: Ik weet niet, of ik het verband goed inzie. Maar uw redeneringen hebben mij op de volgende gedachte gebracht: wij zijn, zoals ik reeds
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

schreef, in economische moeilijkheden geraakt, zodat wij nu zeer eenvoudig moeten leven. Wij houden geen dienstmeisje meer en mijn vrouw moet daarom bijna de gehele dag hard werken. Zij doet dat zeer nauwgezet, maar zij klaagt toch nu en dan en zegt bijvoorbeeld, ook waar de kinderen bij zijn, dat zij vroeger nooit gedacht had, nog eenmaal voor dienstmeisje te moeten spelen. Ik geloof nu, dat Inge zich deze toestanden erg aantrekt. Zij is trots, en wij hebben haar ook grootgebracht in het geloof, dat zij van goede familie is. Nu zeg ik haar en de anderen wel altijd weer, dat arbeid voor niemand een schande is. Maar het is duidelijk zichtbaar, dat Inge zich geneert, om met haar goedkope jurkjes naar school te gaan. Vroeger vertelde zij dikwijls, wat voor jurken haar vriendinnetjes hadden en was blij, als ze zelf mooie spullen kreeg. Tegenwoordig spreekt zij helemaal niet meer daarover. Het ergste is echter voor haar, dat haar moeder hard werken moet. Zij vraagt geen vriendinnetjes meer bij zich, klaarblijkelijk, omdat zij het penibel vindt, als die haar moeder met een doek om het hoofd en een zeilveger in de hand op de trap zien staan... Op zich zelf komt het mij logisch voor, dat men zulk een kind moed moet geven. Alleen zie ik niet, hoe dat gebeuren moet. Woorden, aanmoedigingen en vriendelijk toespreken zijn hier natuurlijk niet toereikend. En het wil er bij mij niet in, dat men over alle domheden en afdwalingen van het kind heen moet stappen. Zij weet natuurlijk, dat zij verboden dingen doet. Maar als men het haar niet flink op het gemoed drukt, denkt zij ten slotte werkelijk, dat zij gelijk heeft en dat het helemaal niet verboden zou zijn om handtekeningen te vervalsen... Uit het tweede antwoord: ... Het is niet met volkomen zekerheid uit te maken, maar het is toch zeer waarschijnlijk, dat de reden voor het asociale gedrag van uw dochtertje te zoeken is in de ongunstige economische omstandigheden. Wij volwassenen kennen de verhoudingen en weten, dat werken geen schande is. Maar het kind beleeft de dingen anders. Het maakt geen verschil tussen nood door eigen schuld of niet door eigen schuld. Het ondervindt de armoede eenvoudig als nederlaag (daar het de volwassenen er onder ziet lijden). U hebt zeer zeker gelijk, dat Inge zich gedrukt voelt, omdat haar moeder nu het dienstmeisje vervangt. Laten we aannemen, dat dit vermoeden juist is. Dan zouden de afwijkingen op school en thuis slechts een reeks proefnemingen zijn om zich in weerwil van de fatale, economische omstandigheden een zekere meerderheid te verschaffen. Inge heeft successen nodig. En daar zij die niet op rechtmatige wijze bereiken kan, moet zij ze stelen. - De pedagogische opgave is daardoor strenger geworden, (altijd aangenomen, dat onze veronderstelling juist is).
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Zeer zeker moet Inge nu leren, dat de wegen, die zij het laatst heeft ingeslagen, helemaal geen wegen zijn. Zij moet heel drastisch ondervinden, dat men door deze middeltjes niet naar boven, maar integendeel enkel naar omlaag komt. Maar dat is heel eenvoudig. Men heeft geen al te strenge straffen daarvoor nodig, het is voldoende, wanneer Inge de gevolgen van haar handelwijze telkens te dragen krijgt. Stoort zij de les, dan moet zij de klas uit; verzuimt zij de school, dan moet zij de verzuimde tijd inhalen. Hoe zakelijker, duidelijker en vriendelijker men haar voor deze noodzakelijkheid plaats, des te beter zal het lukken. Maar deze methode alleen is niet voldoende. Veel belangrijker is, dat de moed en de spanningsboog van het meisje vergroot worden. En de weg naar dit doel is misschien eveneens niet moeilijk te vinden, - wanneer slechts de psychologische houding van de volwassenen de juiste is. Maar ik zal u deze weg door een voorbeeld uit het verleden aanduiden. Stelt u zich een dorp voor in de dertigjarige oorlog. Rijke boeren en Inge, twaalf jaar oud, in nette kleren op de eerste Pinksterfeestdag. Dan Zweedse ruiters, moord, brand en plundering. Het dorp zo goed als geheel verwoest, alleen een paar dakloze gezinnen blijven over. Inges mooie kleren zijn verdwenen. - Zal zij zich nu gekrenkt en moedeloos terugtrekken en zich asociaal tegenover de saamhorigen aanstellen? Wie nog in leven is, moet van vroeg tot laat aan de wederopbouw van de boerenhoeven arbeiden. Het is niet eens twijfelachtig, dat de rijke boerin melkmeid wordt: Het komt er slechts op aan, dat het allernoodzakelijkste zo vlug mogelijk gebeurt. - Er is niet de minste twijfel over: Inge werkt mee als alle anderen. Zij sjouwt stenen en water aan en verzorgt het vee, voor zover het nog aanwezig is. Zij schakelt zich in in de algemene nood en ondervindt aanmoediging en verlenging van haar spanningsboog door haar medewerking aan de gemeenschappelijke zaak. Hoe kunt u uw Inge in dezelfde zielstoestand verplaatsen, in welke de getekende Inge uit de dertigjarige oorlog zich bevonden heeft? De kwestie is nu, dat u allen samen de economische nood als een gemeenschappelijke vijand voelt, dat u zich in het gelid schaart en aan ieder afzonderlijk het werk opdraagt, dat voor hem past, en waaraan hij zich niet heimelijk kan onttrekken. Dan moet de vreugde aan het verrichte werk in ieder afzonderlijk ontwaken en wel des te meer, hoe gezonder en natuurlijker de gemeenschappelijke arbeid wordt georganiseerd. Het spreekt vanzelf, dat uw drie kinderen even goed als uw vrouw in huis moeten meehelpen, om het vroegere dienstmeisje te vervangen. En hoe meer zelfstandige bezigheid en eigen verantwoordelijkheid Inge daarbij op zich moet nemen, hoe beter zal het haar bekomen. Verg niet te weinig van haar, maar zorg vooral, dat het
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

werk niet met klachten en standjes begonnen wordt: verschrikkelijk!, wat zijn we er toch slecht aan toe, dat we nu als dagloners moeten sjouwen! -maar dat ieder apart en allen gezamenlijk vrolijk en vol vertrouwen aanpakken: nu zullen wij eens laten zien, dat wij dat ook kunnen. Wij zijn met ons vieren of vijven (want vader werkt ook mee!), wij moeten dus in enkele uren alles doen, waarvoor het dienstmeisje en de werkster anders de hele dag nodig gehad hebben. - Als u er in slaagde deze gezindheid, deze karaktereigenschap bij uw vrouw en uw zoons op te wekken, dan zou Inge niet lang weerstand bieden. Zij zou meedoen en weldra weer een gezonde natuur verkrijgen, zonder omwegen en sociaal zonder enige bedenking, zoals zij vroeger geweest is. - De laatste voorwaarde echter voor het slagen van het gehele plan zal misschien wel de moeilijkste zijn. Veroorloof mij, die zonder omhaal ronduit te noemen: u zelf, het hoofd van het gezin, zou met het goede voorbeeld voor moeten gaan... Uit de derde brief van de vader: ... Ik heb mij lang verzet, omdat uw voorstel mij, met verlof gezegd, enigszins fantastisch voorkwam. Maar ik heb al deze dingen grondig met mijn vrouw besproken en zo kwamen wij er toe, dat wij misschien de proef er mee zouden kunnen nemen. Intussen is onze materile toestand nog veel ongunstiger geworden. En dat kunnen wij natuurlijk voor de kinderen niet geheim houden. De beide jongens gedragen zich onberispelijk. Zij bewegen zich uit zich zelf in de richting, die u met uw vergelijking uit de dertigjarige oorlog hebt aangewezen. Zij helpen hun moeder, waar zij maar kunnen en doen dat met veel goed humeur en met goed succes. Nu zijn we een grote stap vooruit gekomen, doordat het grote schoonmaak was. Wij hebben gezegd, dat ieder meewerken moest, dat dat een erezaak was. Mijn vrouw gaf de raad, dat wij Inge niet direct zouden dwingen. Zij liet het meewerken aan haar over en had daarmee het juiste standpunt gekozen. Zij hebben allen de hele middag gewerkt. En toen ik s avonds uit de zaak kwam, had ik het liefst mee aangepakt, maar er was niets meer te doen over, behalve dat ik met de oudste samen het zware bureau op zijn plaats gezet heb. Ik moet bekennen, het deed mij werkelijk leed, dat ik er niet bij kon zijn. - Of nu deze handelwijze op Inges karakter een gunstige invloed uitoefent, moet men afwachten. In de laatste weken heeft zij wel haar best gedaan. Maar in de grond zal zij zich tot nu wel niet veel veranderd hebben. Tenminste, haar schuwheid en geslotenheid zijn nog steeds hetzelfde. Uit het derde antwoord:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Wat u op die dag van de grote schoonmaak beleefd hebt, is precies datgene, waar het nu op aankomt: het gemeenschapsgevoel bij goed georganiseerde arbeid. Er kan geen twijfel over bestaan, of zulke gebeurtenissen zijn voor Inges karakterontwikkeling buitengewoon heilzaam en hoe vaker iets dergelijks zich in het klein of in het groot herhaalt, des te sneller en beter zal zij weer in het goede spoor komen. Maar er is nog iets daarbij in aanmerking te nemen. Inge heeft zich blijkbaar voor haar medeleerlingen geschaamd. En al leert zij nu in huis het meewerken en zelfs wanneer zij haar spanningsboog z zeer vergroot, dat zij het huiselijke negatief in positief kan omzetten en de nood haar tot een taak en tot het inzetten van haar gehele persoonlijkheid voert, - het blijft toch twijfelachtig, of zij zich niet nog steeds geneert tegenover haar schoolmakkers. Men moet het dus zover brengen, dat zij met haar flink aanpakken in het huishouden ook voor de andere meisjes een behoorlijk figuur kan maken. Nu zullen weliswaar genoeg kinderen in de klas hetzelfde huiselijke milieu hebben, maar men zou zich kunnen voorstellen, dat uit valse schaamte - net als onder volwassenen - naar buiten nog steeds de schijn van welgesteldheid gehandhaafd wordt. Heel wat bluf en valse schijn dragen er misschien toe bij, dat het onder kinderen nog steeds als min geldt, dat men dapper zijn plicht doet. Misschien zou u of uw vrouw eens met de klasonderwijzers kunnen spreken. Misschien is het ook in t geheel niet nodig. Men zou zich kunnen voorstellen, dat Inge uit zich zelf langzamerhand moedig genoeg wordt, om haar vriendinnetjes openhartig te zeggen, waar het op aankomt. Dan zou er in de kring van deze meisjes een herziening van alle waarden plaats vinden en Inges aanvankelijke afdwaling zou niet alleen thuis in het gezin, maar ook in de klas en zodoende in de andere gezinnen een opheldering, zuivering en genezing ten gevolge hebben... Uit de vierde brief van de vader: ... Het ging sneller dan wij dachten. Nog voordat uw laatste brief kwam, had Inge een kwestie met een ander meisje uit haar klas. Zij had thuis mijn vrouw al een paar maal flink geholpen, maar op school had zij opgesneden, dat zij het tegenwoordig alle dagen deed en dat ieder behoorlijk mens dat moest doen. Daarover had een ander kind, dat altijd bijzonder deftig wilde zijn, zich vrolijk gemaakt. De twist was tot de klasonderwijzers doorgedrongen en er vond een openbare bespreking in de klas plaats. Daarbij had Inge naar het schijnt de meeste praats gehad. Maar het bleek, dat vele meisjes thuis helpen en dat zij zich alleen geschaamd hadden, er rond voor uit te komen. De onderwijzeres heeft voor huiswerk een opstel opgegeven over het onderwerp: Hoe

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

help ik mijn moeder het best? En daarmee was de zaak in het reine gebracht... Alleen bevalt het mij niet, dat Inge nu net doet, alsof zij de degelijkheid in eigen persoon was. Maar zij doet werkelijk haar best, is gewillig en verstandig. Mijn vrouw zegt, dat zij heus een goede hulp aan haar heeft... Uit het vierde antwoord: Als men een ingedrukte springveer loslaat, springt ze eerst boven haar evenwichtstoestand uit. Maar spoedig neemt ze de vorm aan, die met haar natuur overeenkomt. Het mag ons niet verwonderen, dat Inge voorlopig boven haar doel uitschiet. Haar spanningsboog kan slechts langzamerhand groeien. En zo lang die nog te kort is, zullen allerlei onaangenaamheden haar nog heel wat moeite veroorzaken. Zij redt zich uit haar onderaan zijn (op - 100), doordat zij ongeveer net als vroeger opsnijdt en een rol tracht te spelen. Vroeger wilde ze zo netjes en elegant mogelijk verschijnen, nu wil ze zo degelijk en werkzaam mogelijk zijn. Men moet in deze grootsprekerij niets anders zien dan een symptoom, dat de moed van het kind nog niet zo groot is, als de stand van zaken dit zou vereisen. Men moet geduld hebben en op de eenmaal ingeslagen weg voortgaan. Maar nog eens moet er de nadruk op gelegd worden, dat het succes alleen duurzaam kan zijn, wanneer niet Inge alleen, maar wanneer alle betrokkenen uit deze gebeurtenissen iets leren. Een kind is nooit uit zichzelf en om de wille van zich zelf moeilijk op te voeden, maar er zijn altijd ook in de omgeving fouten aanwezig, die gelijktijdig verholpen moeten worden, wanneer het kind zich zal beteren. En wel zou ik in dit geval denken, dat de algemene fout bestaan heeft in een ongunstige of verkeerde levenshouding tegenover de economische crisis. U was bijv. slecht geluimd, ongelukkig, gedrukt en zenuwachtig. U deed slechts met tegenzin en gergerd dat, waarmee het noodlot u bezwaarde. Deze atmosfeer moest op alle betrokkenen overslaan. En het gevoeligste karakter, namelijk dat van het kleine meisje, moest het eerst onder de druk wijken. De ombuiging van haar tot nu toe oprechte natuur werd zichtbaar, maar de anderen bevonden zich in hetzelfde gevaar. Alleen wanneer het lukt tegenover de crisis een betere, dapperder en meer productieve houding aan te nemen, kan Inge en kunnen ook de anderen aan het noodlot ontkomen, door de druk van de nood in hun karakter geschaad te worden. Als ze er echter aan ontsnapt, komt het tot een tegengesteld resultaat: de nood smeedt de enkelingen aaneen tot een gemeenschap, de spanningsboog groeit, de moed groeit aan en het prestatievermogen groeit eveneens. En hoe meer de nood stijgt, hoe

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

meer ieder afzonderlijk leert zijn persoonlijkheid in te zetten voor de groep, waarvan hij zich een deel voelt. De vader van de twaalfjarige wendde zich op aandrang van een onderwijzer tot ons. Hem zelf waren alle gedachte aan heilpedagogie vreemd; vandaar de voorzichtige uitdrukkingswijze en de keuze van de beelden in de eerste antwoorden. In het geval van de vijfjarige jongen trof de economische crisis alleen de ouders; uitsluitend de positieve factoren kwamen het kind ten goede. De twaalfjarige daarentegen komt wel reeds direct onder de indruk van de economische nood. Haar minderwaardigheidsgevoel neemt geweldig toe en de compensaties ontwikkelen zich bijna tot een kinderzenuwstoring. Maar dat kan enkel gebeuren, omdat de familieleden en vooral de ouders dezelfde ontwikkeling doormaken. Ook zij gevoelen de nood als minderwaardigheid. De voornaamste opgave is, de vader en de moeder over de geestelijke depressie heen te helpen. Maar dat kan slechts indirect geschieden, want de opdracht (het kind te helpen) omvat maar een klein gedeelte van de taak (het gehele gezin te helpen). In de vergelijking uit de dertigjarige oorlog wordt een poging gedaan, op de betrokkenen gezamelijk invloed uit te oefenen. Het begrip noodgemeenschap treedt op de voorgrond. De aanmoediging valt hier ondubbelzinnig samen met de vorming van een productief rijpend Wij. De ontmoediging heeft bestaan in een achteruitgang van het oorspronkelijke Wij en in de terugtocht van de gesoleerde individuen. Dat de proefneming gelukte, is waarschijnlijk toe te schrijven aan de grote bereidwilligheid, die al van te voren bij de broers bestond. Van een crisis bij de vader (die de beslissende factor in het genezingsproces had moeten vormen) is niets te bemerken. Wij zullen dus sceptisch zijn ten aanzien van de duurzaamheid van de genezing, vooral wanneer zich nieuwe moeilijkheden in het huishouden voordoen. Toch is het mogelijk, dat de kinderen dan beter stand houden, dan de volwassenen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

3. EEN TIENJARIGE ERGERT ZICH Uit de eerste brief van de moeder: ... Wij menen, de oorzaken heel goed te zien. Wim was op de lagere school een buitengewoon goede leerling. Sinds Pasen zit hij in de eerste klas van het gymnasium. Maar daar het ons door onze maatschappelijke toestand niet mogelijk is, het schoolgeld te betalen, hebben wij kosteloze plaatsing voor hem aangevraagd. Dit is door een onhandigheid van een leraar in de klas bekend geworden, en Wim heeft zich dat erg aangetrokken. Ook mijn man vond dat erg onaangenaam en heeft er in het bijzijn van het kind veel over gesproken. Nog andere dingen zijn daar misschien bij gekomen, bijv. dat Wim niet zo goed gekleed is als de andere jongens. En vooral zijn eigen gevoeligheid, die reeds door de kwestie met het schoolgeld geprikkeld was. Hij vroeg mij kort geleden: wat zijn proletarirs? En toen ik het hem uitgelegd had, na een poosje: zijn wij ook proletarirs? - Ik wist niet, wat ik zeggen moest, want wij leven feitelijk van de hand in de tand evenals proletarirs, ofschoon mijn man vijf vreemde talen spreekt en als ingenieur een heel goede naam heeft. Ik heb tenslotte geantwoord, dat tegenwoordig de meeste mensen als proletarirs moeten leven, maar dat het er op aankomt, wat te leren en meer te presteren dan de anderen. - Ik weet niet, hoe Wim innerlijk met de situatie klaar gekomen is. In ieder geval heeft hij er thuis niet meer over gesproken. Maar onder zijn schoolkameraden staat hij volkomen alleen, hij wordt dikwijls geplaagd en komt vaak treurig of opgewonden thuis. In het leren is hij net als vroeger zeer ijverig, maar als iets hem niet lukt, verliest hij zijn geduld, wordt woedend of begint te huilen. - Het ergste voor ons is, dat hij met zijn zusje, die nu dertien jaar is, absoluut niet overweg kan. Vroeger leefden ze vreedzaam naast elkaar, zij plaagden elkaar bij gelegenheid, maar ze hadden haast nooit ruzie. Nu is Wim zo prikkelbaar, dat iedere kleine opmerking of iedere onachtzaamheid van zijn zusje hem tot dolle woede brengt. Wij kunnen hem haast niet tot kalmte krijgen en weten ook niet, hoe wij het meisje tegen zijn uitbarstingen van woede moeten beschermen... Het eerste antwoord: Beste Wim, Je moeder heeft mij geschreven, dat je je tegenwoordig heel dikwijls ergert, over je schoolkameraden, over je zusje en nu en dan ook over je werk. Misschien kan men dat in orde brengen. Ik wil ten minste proberen je te schrijven, hoe het met die ergernis eigenlijk staat. Meestal begint het daarmee, dat de een de ander plaagt. Maar wat betekent dit plagen? Waarvoor doet men dat? Men plaagt de ander, om hem de baas te zijn. Hij moet zich ergeren. En als hij zich heel
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

verschrikkelijk ergert en zich toch niet kan wreken, dan voelt men zich als overwinnaar. Men is zelf boven en hij is onder. Hoe meer het geplaag lukt, hoe meer de ander zich ergert, hoe meer heeft men het gewonnen. - Dat is dus het doel van het ergeren. Maar het gaat nog verder. Waartoe heeft de ne (wij zullen hem Frans noemen) het eigenlijk nodig, de ander (die, wij Hendrik willen noemen) te overwinnen? Frans wil boven zijn en daarom wil hij bepaald zien, dat Hendrik beneden is en dat wil zeggen, dat hij zich ergert. Maar kan je je voorstellen, om welke reden Frans altijd de baas wil zijn? Alles moet een oorzaak hebben, dus ook dit. En de reden is haast altijd dezelfde. Frans heeft zich al van te voren over iets anders gergerd. Misschien heeft hij zijn schoenen niet kunnen dicht rijgen, zijn veters zijn stukgegaan en dat heeft hem gergerd. Of hij heeft zijn rekensommen niet uit kunnen krijgen en dat was voor hem een nederlaag. Of zijn zusje heeft hem geplaagd en hij heeft zich niet kunnen wreken. Of hij wilde een of ander speelgoed hebben en zijn ouders hebben geen geld om het te kopen. In ieder geval loopt hij al een hele tijd rond met het gevoel, dat hem een onrecht aangedaan is. Hij voelt zich beledigd of gekrenkt. Wij zeggen dan: hij is onderaan. Als je je een thermometer of een ladder voorstelt en in het midden schrijf je nul en je noemt het hoogste punt + 100 en het laagste - 100, dan zou je in dit geval moeten zeggen: Frans staat op de laagste trap - 100, omdat hij zich al de hele dag gekrenkt voelt. Misschien weet hij zelf niet, dat hij zo gestemd is, maar als men gade slaat, hoe hij zich gedraagt, dan bemerkt men het heel goed. Hij is de nijdas, lijkt een giftige pad. Iedere kleinigheid maakt hem boos. Hij is dan ook ongeduldiger dan anders. Want hij staat immers al op - 100 en als er nu nog een nieuw ongeluk bijkomt, zal hij Op -200 komen te staan. Daarom wordt hij zo licht kwaad en daarom begint hij zo gauw te huilen. Het beste zou zijn, dat men hem de hele dag met rust kon laten. Maar dat gaat niet, omdat hij immers naar school moet. En nu komt Hendrik hem tegen. Hij weet van dat alles niets af en draagt zijn schooltas aan een riem door de klas, net als alle dagen. Maar Frans, die vandaag geladen is als een kanon, voelt zich gergerd, omdat de ene riem van Hendriks tas langs de grond sleept en misschien zelfs Frans zijn voet aanraakt. En dan barst hij los: Kan je je tas niet fatsoenlijk dragen, jij stommerd! En Hendrik stelt zich te weer: Wat gaat jou dat aan, laat mij met rust! Maar Frans heeft nu gevonden, wat hij nodig heeft, namelijk een doel, waar hij op kan losschieten. Het kanonschot buldert. Frans rent namelijk Hendrik achterna en stompt hem met alle kracht op zijn rug. Hendrik kan zich slecht verweren, omdat hij onverhoeds overvallen wordt en overigens ook geen goed bokser is. Hendrik lijdt een nederlaag. Hij begint te huilen. Hij staat op - 100 en
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Frans is nu de grote mijnheer. Hij heeft het gewonnen. Hij staat op + 100. En dat was het doel van de hele geschiedenis. Frans wou weer boven zijn en wilde weer op + 100 staan en daarom heeft hij de arme Hendrik overvallen. En alleen daarom heeft de riem van Hendriks tas hem zo opgewonden. Frans had het dus al van te voren nodig, zich zelf op de een of andere wijze tot + 100 omhoog te brengen. Alleen omdat hij zich op - 100 voelde, was hij zo gemakkelijk te ergeren en alleen om tot + 100 te stijgen, was hij bereid, de een of ander van de medeleerlingen aan te vallen, te treiteren, uit te schelden of hem een pak slaag te geven. Bij je schoolkameraden zal je dikwijls kunnen waarnemen, dat het precies zo gaat. Maar men zou nu de vraag moeten stellen, of die kwestie met de -100 en de + 100 ook niet eens op je zelf toepasselijk is. Hoe is het bijv. tussen jou en je zusje? je komt misschien al een beetje nijdig uit school. Daar is je iets overkomen, dat je een beetje krenkt. je hebt je weer niet schadeloos kunnen stellen en de nederlaag is op je blijven zitten. je voelt je dus - 100. En thuis komt je zusje lachend en vrolijk de kamer binnen. Haar gaat het heel goed en het komt je waarschijnlijk voor, alsof zij trots en gelukkig op+ 100 staat. Dat houdt echter geen mens uit: zelf zal je op - 100 staan, en de ander, die toch niet beter, is dan jij op + 100? Dat is bijna een nieuwe nederlaag. En reeds zegt het zusje: wel, Wim, hoe gaat het? Zij zegt dat heel vriendelijk. Maar omdat je je op - 100 voelt, denk je toch, dat zij je beledigen wil (wie namelijk op -100 staat, denkt altijd, dat de anderen hem nog verder naar omlaag willen drukken). En dan voel je je door deze vriendelijke aanspraak beledigd. Je zegt ruw en boos: houd asjeblief je mond! Het zusje voelt zich aangevallen en wil zich verdedigen. Zij zegt: ,Ik mag het toch zeker wel vragen! Maar reeds is de goede Wim door de toon van dit antwoord geheel en al in vuur geraakt. Hij was immers van te voren al een geladen kanon en nu ontploft hij, precies zo, als ik het zoeven van Frans beschreven heb. Wim weet natuurlijk, hoe hij zijn zusje ergeren kan. En hij doet dat met alle kracht: Je bent maar een meisje, met meisjes behoef je helemaal niet te spreken. Die zeggen toch maar zottepraat. Zo of ongeveer zo valt hij tegen haar uit, en hij heeft heus succes. Zij ergert zich werkelijk. Men zou haast kunnen zeggen: zij vliegt er in. Zij is dom genoeg, om datgene te doen, wat hij hebben wil, namelijk om woedend te worden. Daardoor is zij onder, op - 100 en hij, Wim, staat op + 100. Hij heeft het gewonnen en door deze overwinning op zijn zusje heeft hij de nederlaag weer goed gemaakt, die hij vroeger op school geleden had... Het zusje beklaagt zich echter bitter bij de ouders, dat Wim haar weer treitert, ofschoon zij niets misdaan heeft. Hij is begonnen, zegt ze. Maar hij schreeuwt daartussen: niet waar, lieg niet, lelijke heks, jij bent begonnen. Haar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

eerste vraag - hoe het hem ging, was goed gemeend. Dat was dus van haar kant geen begin van plagerij. Maar hij voelde zich ondanks dat door deze woorden onaangenaam aangedaan, zodat hij nu met volle overtuiging beweren kan, dat zij begonnen was. Het is gemakkelijk in te zien, dat zulke kijfpartijen nooit een einde kunnen nemen. Want nu is het zusje geladen als een kanon en bij de volgende vriendelijke opmerking van haar broertje zal zij zich beledigd voelen. Dan zal zij uitbarsten en hem ergeren, en daardoor zal hij weer een geladen kanon worden en als zij hem vriendelijk tegemoet komt, moet hij weer ontploffen! Wat is er tegen al die ruzie te doen? Het is bijna als een ziekte, een treiterziekte, die men genezen moet. Het is heel eenvoudig te zeggen, maar het is heel moeilijk te doen. Het komt er namelijk op aan, dat men bijtijds merkt, wat er aan de hand is: als je zusje jou ergert, wil zij boven zijn. En dat heeft ze nodig, omdat ze onder is. Als je je niet ergert over wat zij je toeroept - kan zij dan ook van - 100 op + 100 stijgen? - Neen, dan blijft zij voorlopig op - 100 staan. Maar je mag haar daar niet laten blijven. Je moet haar een beetje naar boven helpen, tot ze op nul staat. Dat is de oplossing van al deze raadsels: men moet zelf op nul staan, omdat men zich alleen op nul aangenaam voelen kan. Dat wil zeggen: je mag niet trots willen zijn op + 100, en je mag je ook niet gekrenkt voelen op - 100. Maar je moet weten, dat je een heel behoorlijk mens bent, al beleef je eens een nederlaag, al lachen de anderen ook wel eens om je, en ook, wanneer je minder netjes gekleed bent dan zij. Dat hindert helemaal niets. je bent daardoor niet op - 100 (als je je het zelf niet verbeeldt). je blijft kalmpjes op nul en ze vinden je allen zeer spoedig weer heel aardig, ze kunnen het goed met je vinden en ze zijn tevreden, als je maar werkelijk kalm blijft en je niet onnut opwindt. Als je zo rustig blijft, als ik het hier afgeschilderd heb, dan kan je ook tegen je zusje zeggen: ach, laat dat maar, we zullen vandaag geen ruzie maken, we zullen iets verstandigers doen. Kom, ik zal je wat laten zien - of ik wou je wat vragen - of je moet mij even helpen. Dan is zij plotseling ook op nul. Zij staat niet boven je en niet beneden je. Jullie bent allebei daar, waar je behoort te zijn, namelijk net op nul. Alleen daar kan men elkaar verdragen, alleen daar bestaat vriendschap en alleen daar is alle twist onmogelijk. Je zult zien: hoe beter het je lukt, je niet over de andere kinderen te ergeren, hoe beter zul je er in slagen, je schoolwerk te maken. Men begrijpt alles beter en men onthoudt alles beter, wanneer men zich vr de schooltaak behoorlijk op nul voelt. Als men zich n.l. trots en verwaand op + 100 stelt: ach wat, zulk werk is voor mij een kleinigheid! - dan beleeft men weldra een teleurstelling. De vraagstukken zijn toch niet zo
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

gemakkelijk op te lossen, men verliest zijn geduld, en reeds zit men weer op - 100. En men moppert en klaagt: die sommen zijn veel te moeilijk voor mij. - Wanneer men zich rustig op nul kon plaatsen, dan zou men de sommen kalmpjes oplossen, onverschillig of ze iets te gemakkelijk of iets te moeilijk zijn. Alleen op nul heeft men uithoudingsvermogen, geduld, volharding. Dit is een verschrikkelijk lange brief geworden. En misschien heb ik ook vele dingen onhandig uitgedrukt. Maar erger je niet daarover; plaats je op nul en lees de brief geduldig door. je kan daarvoor alle tijd nemen en telkens bij gelegenheid weer een klein gedeelte er van lezen. En wanneer je alles goed overlegd hebt, dan zou het heel goed zijn, als je je moeder of je zusje er iets van kon vertellen. Misschien zou het hen ook een beetje helpen... Uit de tweede brief van de moeder: ... U hebt me wat moois uitgehaald. Onze Wim houdt nu dag in dag uit voordrachten over boven-zijn en onderzijn. Het is niet meer om aan te horen. Mijn dochter is gisteren ongeduldig geworden en heeft hem gezegd, dat hij enkel maar bluf wil slaan met zijn wijsheid. Maar hij liet zich niet van de wijs brengen. Hij heeft haar dadelijk aangetoond, dat zij dat maar beweerde, om zelf boven te zijn. Ik geloof, dat hij het meeste uit uw brief heel goed begrepen heeft. Hij heeft hem mij maar n keer enige tijd gegeven, om hem door te lezen. Toen moest hij hem terughebben. Ik geloof, dat hij nu helemaal op + 100 staat. - Ik dacht, dat hij u zelf antwoorden zou, maar daartoe heeft hij waarschijnlijk de moed niet. Daarom heb ik hem gezegd, dat ik u schrijven zou en of ik iets uit zijn naam moest mededelen. Maar hij wilde niet. Enkel de groeten moest ik u van hem overbrengen. - Op school schijnt het wel wat beter te gaan. Ten minste hij kwam kort geleden van een schooluitstapje erg voldaan terug. Thuis kan men misschien ook een zekere verbetering daarin zien, dat hij niet meer zoals vroeger door grootspreken en mopperen het + 100 tracht te bereiken, maar dat hij veeleer de meerdere, de verstandigere of - zoals ik het eigenlijk noemen moet - de psycholoog wil spelen. U zult zeggen, dat het hier alleen gaat om een verandering van de methode, terwijl het oude, verkeerde doel hetzelfde blijft. Maar in de huiselijke samenleving is de nieuwe manier van zijn ikzucht aangenamer dan de vroegere. Vroeger wisten wij dikwijls niet, hoe wij de twist tussen de kinderen bedwingen zouden. Nu is het onze voornaamste taak, ernstig te blijven, wanneer Wim geleerde redeneringen houdt. Maar ik denk, dat wij in uw geest handelen, wanneer wij proberen, hem het belachelijke in zijn gedrag voorlopig nog niet te laten voelen...

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit het antwoord aan de moeder: ... Het is het gewone verschijnsel, dat met vrij grote zekerheid te voorspellen was: Als Wim een beetje moediger wordt, schiet hij voorlopig het doel voorbij. Het is, alsof de grote som van alle vroegere nederlagen toch nog in hem nawerkt, zodat hij zich een reeks van triomfen moet verschaffen, ofschoon hij nu haast geen nieuwe nederlagen meer lijdt. Het is volkomen juist, dat men hem de overdrijvingen en ook de groteske manier, waarop, hij nu toneel speelt, nog een heel lange tijd ten goede moet houden. Het kan best zijn, dat hij werkelijk heel wat uit mijn lange brief verkeerd begrepen heeft. Men zou bij gelegenheid in alle ernst en in alle kalmte met hem daarover moeten spreken als met een volwassene. En het zou overigens ook goed zijn, als u de brief eens met hem samen zin voor zin kon doorgaan. Maar het moet meer een levendig gesprek zijn, dan het afwerken van een taak. En omdat de brief heel lang is, zou men hem moeten verdelen, vandaag dit en morgen een ander gedeelte bespreken en vooral heel veel voorbeelden uit Wims eigen leven ter illustratie moeten aanhalen. Ik vermoed, dat heel veel hem dan nog duidelijker zal worden. Maar het eigenlijke genezingsproces gaat in zulke gevallen in t geheel niet langs de weg van het bewustzijn. Wel speelt het begrip van de dingen en het inzicht in het verband ook een belangrijke rol. En u ondervindt immers aan uw Wim, dat kinderen van tien jaar heel goed in staat zijn, zulke kwesties te begrijpen. Maar het beslissende is toch iets anders, namelijk de beleving van het kind, dat het als een mens behandeld, dat het ernstig genomen wordt. Ook zijn afdwalingen en moeilijkheden moeten als ernstig beschouwd worden. Ze zijn niet enkel ondeugden, die men bestraft, of zonden, die vergeven worden, maar het zijn opgaven, die ernstig doorgewerkt moeten worden, zoals het inzepen en baden op zaterdag. Ik geloof, dat alles, wat er nu aan werkelijke verandering in het karakter van uw Wim gebeurt, teruggebracht kan worden tot het feit, dat men zo openhartig en grondig met hem redeneert als met een volwassene. Natuurlijk schrijft hij dit feit direct op zijn rekening + 100. Verscheidene kinderen worden op deze trap van de behandeling bepaald theatraal. Maar ook dat schaadt niets. Men moet slechts zelf ernstig en kalm en eerlijk blijven. Men moet de dingen altijd weer in het rechte licht plaatsen en bij inzinkingen en overdrijvingen niet ongeduldig worden. Dan schommelt de positie van het kind nog enige tijd tussen plus en min, tot zij zich langzamerhand ongeveer op nul stabiliseert. En ik ben overtuigd, dat het in het geval van uw Wim precies zo zal gaan... Uit de derde brief van de moeder:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... In de loop van de laatste weken is er tussen Wim en zijn zusje een heel rustige verhouding ontstaan. Er is nog wel menigmaal verschil van mening, maar zodra de een heftig begint te worden, maakt de ander met de armen een gebaar, dat betekent: wie is boven, wie is onder? En bijna altijd lukt het dan door zich op het eigenlijk gewichtige te bezinnen, de onbelangrijke bijzaken, n.l. het boven of onder zijn, uit te schakelen. Het meest verblijdende echter is, dat Wim nu ook in de klas vriendjes gevonden heeft. Wel ben ik het met zijn keus niet geheel eens. Hij heeft er n.l. enige uitgekozen, wie hij verreweg de baas is. En ook bij het werk zijn enige tekenen van eerzucht, van Strebertum, bemerkbaar. Vermoedelijk wil hij zo onze armoede compenseren. Maar het spreekt vanzelf, dat men niet alle pedagogische problemen tegelijk oplossen kan. Wij zullen er nu toe overgaan, zijn houding ten aanzien van zijn schoolwerk en zijn verdere prestaties wat eenvoudiger te maken en ik denk, dat wij dat ook zonder hulp van anderen klaar spelen... In de beide voorafgaande gevallen kon de verandering in het karakter van het kind alleen bereikt worden via de verandering in het karakter of althans in het gedrag van de volwassenen. In het derde geval scheen het geoorloofd, direct invloed op het kind zelf uit te oefenen, vooral daar de moeder, zoals uit haar uitlatingen, duidelijk blijkt, een bekwame en modern georinteerde opvoedster is. Op te merken valt, dat niet de onderwijzing of de voorlichting van de knaap genezend werkt. De verstandelijke inwerking doet hem slechts de middelen aan de hand, met behulp waarvan hij zijn nieuwe houding verwerven kan a l s de genezing tot stand komt. De stimulerende factor ligt niet in het verstand, maar in de gezamenlijke beleving. Het kind wordt voor vol aangezien, wordt niet tot object gemaakt, maar als subject beschouwd. Door deze ervaring stijgt zijn dapperheid. Nog duidelijker dan in het vorige geval is de geleidelijke verzwakking van het minderwaardigheidsgevoel te herkennen. Met stijgende moed treedt Wim de werkelijkheid nader: hij zoekt vrienden. Maar hij is nog niet in staat in een gemeenschap van zijns gelijken binnen te treden,. Hij stelt zich voorlopig tevreden met een gemeenschap van zwakkeren, tussen welke hij zich de meerdere voelt. In dezelfde geest moeten zijn psychologische voordrachten getaxeerd worden. Zij zijn een vooruitgang tegenover zijn vroegere houding en mogen daarom, niet afgekeurd worden. Maar ze tonen duidelijk aan, dat de pedagogische opgave nog niet opgelost is.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

4. EEN ZESTIENJARIGE DOET AAN POLITIEK Uit de eerste brief van de moeder: ... Kte is mijn jongste kind, nu zestien jaar en lichamelijk goed gezond, ofschoon enigszins gevoelig en gauw verkouden. Ik heb nog twee oudere kinderen, een dochter van drie en twintig en een zoon van twintig jaar, die mij echter beiden nauwelijks ooit moeilijkheden veroorzaakt hebben. Kte was daarentegen altijd al een beetje moeilijk te behandelen, gauw ontstemd, licht opstandig en bovendien, naar het ons voorkwam, een beetje gesloten. Men moest haar behandelen als een ongekookt ei. Ook vriendinnen heeft zij meestal maar voor korte tijd. Zodra er het een of ander voorkomt, dat niet naar haar zin is, trekt zij zich terug. Des te zonderlinger is het, dat zij zich op het ogenblik in een heuse kleine liefdestragedie heeft verwikkeld. Het betreft een jong mens uit de hoogste klas van het gymnasium, ongeveer twintig jaar oud, die zoals men mij vertelde - noch erg intelligent, noch erg mooi is. Elegance en sportieve prestaties, waaraan Kte anders tamelijk veel waarde hecht, zijn bij hem eveneens helemaal niet te vinden. Ik weet niet, wat haar in dit geval bekoort. Maar zij was van de eerste dag af, toen zij hem leerde kennen, heel erg met hem ingenomen. In hoever hij zich voor haar interesseert, kan ik niet zeggen. Zij wandelen samen en spreken, naar het schijnt, hoofdzakelijk over politieke kwesties. Mij en mijn man is deze verhouding zeer onaangenaam. Wij vrezen wel niet, dat Kte een domheid zal begaan, maar tegenover onze kennissen en ook met het oog op de school zouden wij veel liever zien, dat zij deze vriendschap staakte. Aan de andere kant zeggen wij tegen ons zelf, dat een streng verbod waarschijnlijk ten gevolge zou hebben, dat de beiden naderhand in het geheim des te vaker zouden samenkomen en dat zij dan door het gemeenschappelijk front tegen ons, nog slechts steviger verbonden zouden worden. Hoe ver mag men in zon geval het meisje vertrouwen? In hoe ver moet men haar beschermen en op welke wijze kan men bereiken, dat zij althans in het openbaar, rekening houdt met de maatschappelijke eisen, die onze stand nu eenmaal stelt... Uit het eerste antwoord aan het jonge meisje: ... Uw moeder maakt zich erg bezorgd over u. Ik kan niet beoordelen, in hoe ver deze bezorgdheid gerechtvaardigd is. Maar het is mij volkomen duidelijk, dat er toch wel allerlei belangen op het spel staan en dat die wel overdacht moeten worden. In de eerste plaats moet u zelf uw eigen leven opbouwen en wel z, als u zelf het juist acht. Dat u daarbij geen al te grote fouten maakt, is natuurlijk zeer wenselijk en men kan het ook begrijpen, dat uw ouders u daarbij gaarne zouden willen helpen; maar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

dat zijn toch kwesties, die u zelf moet beslissen en waarvan u ook zelf de gevolgen te dragen hebt. Ten tweede echter gaat het ook daarom, dat u met uw bloedverwanten samenwoont en, of u wilt of niet, met hen tot een gemeenschap, een collectief of - als men het zo noemen wil - tot een wij zijn verbonden. U kunt zich uit deze verbinding niet plotseling terugtrekken. Ja, u zou, als het ernst werd, niet eens in staat zijn, enige dagen door eigen arbeid in uw onderhoud te voorzien. Maar het is niet de economische onzelfstandigheid, of de kapitalistische onderdrukking, maar het is het gevoel van de saamhorigheid met het wij van uw familie, dat u dwingt met de levensnoodzakelijkheden van deze familie rekening te houden. Men kan het daarom uw ouders niet kwalijk nemen, wanneer zij ook in dit opzicht bezorgd zijn. Natuurlijk zal men moeten trachten, eventuele tegenstellingen tussen de belangen van uw eigen ontwikkeling en de levensnoodzakelijkheden van uw familie zo lang mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Wanneer er echter een ernstig conflict tussen deze beide noodzakelijkheden ontstaat, moet men zeer zorgvuldig overwegen, welke consequenties getrokken moeten worden... Uit de eerste brief van Kte: ... Ik weet niet, of u een kameraad bent, maar ik merk, dat u iets van deze dingen begrijpt en derhalve mag ik wel aannemen, dat u sympathie voor de zaak hebt. Als dit niet het geval was, zou ik hopen, dat ik u spoedig een aanleiding kon verschaffen om lid van onze partij te worden. Mijn vriend is communist en ik ben het ook. Mijn ouders zijn Duitsnationaal, mijn oudere zuster en mijn broer nationaalsocialisten. U kunt u voorstellen, hoe het mij in dit gat te moede is: Ik kom mij voor als een rode koekoek met een (trouwens onzichtbare) sowjetster onder de vleugels. Maar ik moet u iets over mijn vroegere geschiedenis vertellen, opdat u zult begrijpen, hoe ik als dochter van een administratief ambtenaar tot de keuze van zulk een partij kom. Ook de kameraden in de jeugdgroep zijn wantrouwend vanwege mijn herkomst en eerst, wanneer ik hun de voorgeschiedenis uiteenzet, krijgen ze vertrouwen. Overigens is het mij onverschillig, welk gebruik u van mijn bekentenissen maakt. U kunt ze ook aan mijn vader meedelen, waarbij men trouwens zou moeten bedenken, of men een kleine beroerte bij hem riskeren wil. Dus de voorgeschiedenis: Ik was tot mijn aanneming totaal gedachteloos en versuft, daarbij trouwens vol verwaandheid en met pretenties als een prinses. Het catechisatieonderwijs verveelde mij. Ik begreep helemaal niet, waarom wij allen zondaren moeten zijn. En eerst veel later, toen ik Lenin las, gingen mij de ogen open: dat is opium voor het volk.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Wij hadden veel geld. Maar op zekere dag - ik zou haast zeggen Goddank -als er een God was - verklaarde vader, dat het hele vermogen weg was. Geen rente meer, het kapitaal bevroren en wij slechts aangewezen op zijn salaris, dat voor onze levensstandaard heel erbarmelijk gering is. Een huis met negen kamers, een auto, twee dienstboden, een chauffeur - en de paar honderd mark salaris. Direct was het de zomerreis opgeven, de garderobe door vijf delen, niet meer paardrijden, kortom van alles afstand doen, wat fatsoenlijke mensen nu toch eenmaal moeten hebben, Wij waren allen zo gedeprimeerd, dat het niet te beschrijven is. Nu moet ik er om lachen. Vader liep rond als een lijk en spuwde nu en dan zijn gal uit in donderbuien, waarvoor hij echter helemaal geen talent heeft. Moeder sprak enkel nog heel zachtjes en reageerde over het geheel net, alsof zij reeds in haar graf lag en alleen nog ter wille van de arme kinderen met verlof overgekomen was. Mijn zuster en broer werden onuitstaanbaar. Zij waren al van te voren lid van de Hitlergarde geworden en toonden een onbeschaamd leedvermaak. Zie je, prinses, zei Achim tegen mij, nu moet jij, hoop ik, ook nog eens leren, hoe men heren op kamers bedient en de badkuip schoon maakt! Maar het ergste was, dat ik mij voor mijn klasgenoten verschrikkelijk geneerde. Het liefst was ik niet meer naar school gegaan. In elk geval heb ik nauwelijks nog met iemand gesproken. Ik kon niet slapen en wist eenvoudig geen raad. Ik zag om mij heen niets dan een vreselijke wereld. Maar ik wist niet, wie ik haten moest. Daarom was ik woedend op ieder, die ik zag en het meest op mijn vader en op de andere deftige lui. Zij kwamen mij allemaal voor als bedriegers. Mijn zuster en mijn broer gingen tweemaal per week naar de nazis. Mij wilden ze niet meenemen, omdat ik op Hitler even woedend was als op Hugenberg en Hindenburg en vader en moeder. Maar ik kende op onze school twee meisjes, die tot de jeugdbond van de communisten behoorden. Vroeger hadden wij ze altijd geminacht en uitgelachen. Ik heb toen eens nauwkeuriger op hen gelet en heb ontdekt dat het heel behoorlijke lui zijn. Van de ene heb ik een paar boeken geleend, in de eerste plaats de Anti-Dhring van Engels. Als u het niet kent, moet u het beslist lezen. - Van toen af voelde ik mij weer goed. Ik weet nu, waar mijn plaats is. Ik erger mij niet meer over de anderen, want ik begrijp immers, om welke redenen de arme misdadigers hun zonden begaan. Ik ben in t geheim lid van een jeugdgroep en ik heb een vriend, die zeker eens een grote rol in de partij zal spelen. Mijn ouders en de anderen weten van dat alles zo goed als niets. Als zij het wisten, zouden ze mij waarschijnlijk het huis uit jagen. Wat ik dan doen zou, is mij niet duidelijk. Maar er zou wel een weg te vinden zijn... En nu verlangt u van mij, dat ik rekening houden zal met de standsbelangen van mijn ouders! Wenst u misschien ook, dat ik de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

klassenstrijd zo voorzichtig zal voeren, dat de carrire van mijn vader niet bedorven wordt? - Anderzijds weet ik werkelijk niet, hoe ik mij tegenover mijn ouders zal gedragen. Het is volkomen doelloos, hen zonder enig nut voor het hoofd te stoten. Maar het is onmogelijk, het leven in te richten, zoals zij dat willen hebben... Uit het tweede antwoord aan het jonge meisje: Er zijn twee dingen te overwegen en beide zullen u vermoedelijk onaangenaam zijn. Maar ik kan niets verder doen, dan u mijn mening te kennen geven; of en in hoever u daarop acht wenst te slaan, is uw zaak. Het eerste punt betreft uw verhouding tot het communisme. - Hoe een proletarir tot het marxisme komt of in de vaktaal uitgedrukt, hoe hij zich tot het bewustzijn van zijn klassenpositie opwerkt, is genoegzaam bekend. Hoe echter een burgerlijke een communist wordt, dat is een enigszins neteliger kwestie. Er zijn helaas gevallen genoeg, waarin geheel persoonlijke redenen, vooroordelen en vijandelijke gevoelens de aanleiding vormen. En de ervaring bewijst, dat dan meestal slechts een schijncommunisme tot stand komt. De een ergert zich bijv. over zijn superieuren, en alles, wat zij denken en doen, lijkt hem verkeerd. Staan deze meerderen links, dan gaat hij naar rechts, om zo te zeggen, om hen te treiteren. En staan zij rechts, dan moet hij natuurlijk naar links gaan. Ja, het komt ook voor, dat iemand oudere zusters en broers heeft, die nationaal-socialist zijn en hoe meer men met hen twist, hoe minder kan men hun mening waarderen. Men moet ten slotte, om een eigen gebied te vinden, waarop men zelf thuis is en van waar uit men de anderen bestrijden en verachten kan precies het tegengestelde van een nationaal-socialist worden. Nu zou het heel goed mogelijk zijn, dat men om zulke al te particuliere redenen tot een wereldbeschouwing en een politieke houding komt, die men later door grondige studie en solide ervaringen kan opbouwen, verdiepen en verwijden. En als bij deze latere kritische eigen overtuiging (het woord Selbstverstndigung zult u uit de briefwisseling Marx-Engels wel kennen) het aanvankelijk toevallig en zelfzuchtig gekozen standpunt juist blijkt te zijn, moet men er vanzelf sprekend bij blijven. Vooraf is men echter bij toeval communist of bij toeval nationalist en dat betekent in zekere zin: men is nog helemaal niets. Overigens is zulk een kritische eigen overtuiging alleen betrouwbaar, wanneer er een ware belastingproef met persoonlijke offers en gevaren mee verbonden is. Enkel aan de studietafel en enkel uit boeken kan men niet beslissen, waartoe men behoort. Men moet het beleven. - En daarmee komen wij tot het tweede punt, waarover ik u wenste te schrijven: tot een uiteenzetting met de werkelijkheid.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

U is op het ogenblik - neem mij deze bewoordingen niet kwalijk, zij bevatten geen vernedering, maar een eenvoudige constatering - een toevalscommuniste of, laten we het een beetje beleefder zeggen, een proefcommuniste. De partij stelt in u slechts belang, voor zover u eventueel bij verdere belastingproeven bewijzen kunt, dat u een werkelijke communiste bent. Tot die tijd behoort u, sociologisch beschouwd, tot de kandidaat-leden. Dat u zich in dit stadium grondig en degelijk met de communistische literatuur bezig houdt, spreekt van zelf. De kwestie is echter, of u zich in dezelfde tijd en met dezelfde intensiteit ook aan de studie van de burgerlijke wetenschappen moet wijden. Er bestaat gevaar, dat u, vol geestdrift en overtuiging, als u bent (maar welbegrepen overtuigd om toevallige, particuliere redenen en niet uit sociologische noodzakelijkheid), alle weten en iedere studie veracht, die niet direct marxistisch is georinteerd. Wanneer u aan deze neiging toegeeft, doet u noch u zelf, noch uw partij een genoegen, onverschillig of u eenmaal eindigt als communiste of als nationaliste. Met betrekking tot wis-, natuur-, en scheikunde zult u dat toegeven. Maar het geldt ook voor geschiedenis, aardrijkskunde, biologie en zelfs voor de sociologie. Ook als u communiste blijft, moet u weten, wat de burgerlijke maatschappij denkt en wel niet maar zo in het algemeen en uiterlijk, maar ook in bijzonderheden en zeer speciaal. Hoe denkt men tegenwoordig over Bismarck of over Luther? Welke standpunten zijn er over hen aan de uiterste rechterzijde en in het democratische midden? Hoe nauwkeuriger men de tegenstander kent, hoe juister zal men hem weten te schatten en hoe beter kan men hem bestrijden. Dus is u verplicht, zich in de burgerlijke wetenschap te verdiepen, zich stap voor stap met de daar geldige inzichten vertrouwd te maken en grondig en eerlijk uw verhouding daartoe te bepalen. Men begrijpt op deze wijze langzamerhand, dat de burgerlijke geleerden niet zonder uitzondering en niet volledig versuft zijn, maar dat er ook daaronder verrassend veel heldere koppen, diepe denkers en onberispelijke karakters zijn. Misschien is dat ergerlijk, misschien echter ook verblijdend. In ieder geval moet men met dit feit bekend zijn en er rekening mee houden. Iets uiterlijks komt daar nog bij: wanneer u uit uw tegenwoordige positie de krasse en, naar het mij voorkomt, al te kinderlijke gevolgtrekking zou willen maken, martelares voor uw politiek te worden, dan moest u het huis uitgaan en afstand doen van elke ondersteuning door uw familie. Dat zou het voordeel meebrengen, dat u in volle vrijheid werkzaam kon zijn, waar en hoe het u goed dunkt, zolang u iets te eten zou hebben. Ook de verhouding tot uw vriend zou dan anders worden - misschien niet zoals het met uw wensen overeenkomt, maar zoals het beantwoordt aan de werkelijke situatie tussen u beiden. Het zou heel spoedig blijken in hoever u ook in het particuliere leven solidair bent, dat wil zeggen of u
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

een paar vormt of niet. Honger en dakloosheid zouden de toetsstenen zijn. Maar deze stap zou noch heldhaftig, noch verstandig, noch voor het ogenblik geschikt zijn. U zou zich als halve kracht zonder voltooide opvoeding, zonder werkelijk kunnen en ook wat het karakter betreft zonder enige voorbereiding aan de proletarische strijd om het bestaan overleveren. Niemand zou enig nut daarvan hebben, u zelf niet en nog minder uw partij. Ontspoorde halve mensen zijn er in haar gelederen genoeg. Wanneer u daarentegen volhoudt in uw tegenwoordige positie, als u verder werkt, uw eindexamen doet, studeert en uzelf een volledige academische opleiding, laat ons zeggen in de sociale economie of bijv. in de medicijnen verschaft, zult u met geheel andere krachten en - als men het zo mag uitdrukken - met een geheel andere sociale betekenis in de politieke strijd kunnen ingrijpen. - Zo komt men onafwijsbaar tot de conclusie, dat u volhouden moet op de plaats, waar u nu staat. Dat is nu weer van de zijde van uw gezindheid een zeer moeilijke positie: u staat als een vooruitgeschoven post van het socialisme midden in het burgerlijke kamp. Dat is geen kleinigheid. Het komt er dus op aan een helder hoofd, open ogen en een onomkoopbaar oordeel te bewaren (of te verkrijgen). En vooral: zich geen kortsluitingen meer veroorloven. Ieder losbreken uit persoonlijk ongeduld, gekrenkte ijdelheid of slecht humeur wordt verraad jegens uw overtuiging. Alle lichtgeraaktheid en alle stemmingen, die u als erfenis uit uw prinsessentijd zeker nog lang met u zult ronddragen en alle nieuwe strijdlustige gevoelens, die zich door de solidariteit met de uitgebuite plegen te vormen (de kinderziekten van het radicalisme) - dat alles moet u overwinnen of u schaadt uw partij. Zelfopvoeding, zelfbeheersing, discipline en dergelijke begrippen, zoals wij die uit de Pruisische ideologie kennen, zijn ook in Rusland - de onmisbare fundamenten gebleken van elke sociale orde. Zij vormen ook het fundament in de slagorde van de klassenstrijd. Minderwaardigheidsgevoel en machtsbehoefte hebben hier afgedaan. En wat vloeit uit dit alles voort voor uw verhouding tot uw vriend? Wat voor schouwspel denkt u voor de burgerlijke wereld te vertonen? Tuchteloosheid of tucht, onverantwoordelijkheid of aansprakelijkheid, lichtzinnigheid of bezinning, gedachteloosheid of ernst? Het is geen kleinigheid, om zoals u op een voorpost in het vijandelijk kamp te staan... Uit de tweede brief van het jonge meisje: Acht dagen lang heb ik u voor een burgerlijke ideoloog gehouden, toen acht dagen lang voor een bedrieger, die mij tracht te verschalken en nu is het mij onverschillig, wat u bent en wat u wilt. Ik zal op mijn hoede zijn, om mij niet door u beet te laten nemen en ik zal van u leren, zoveel ik
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

kan. Ik heb uw brief met enige kameraden heel nauwkeurig bestudeerd. Wij vechten de zaak ook met onze tegenstanders, zoals u ziet, eerlijk uit. In verschillende opzichten, komt u ons standpunt zeer nabij en enige van uw formuleringen zijn marxistisch onberispelijk. Dat u naderhand op het beslissende ogenblik weer afglijdt, is begrijpelijk, maar doet voor het hier te bespreken thema niets ter zake. Ik zie het probleem als volgt: Het komt er op aan vol te houden, waar ik sta. De, zoals u zegt, particuliere motivering van mijn communisme moet juist door een eerlijke en consequente volharding op mijn gesoleerde post over geleid worden naar een sociologisch onaantastbare communistische houding. U hebt gelijk, wanneer u er op wijst, dat alle onenigheden met mijn bloedverwanten als stelselloze persoonlijke schermutselingen beoordeeld moeten worden, die het front van de klassenstrijd niet begunstigen, maar op zijn hoogst storen. Ik heb opgehouden, particulier persoon te zijn, of liever, ik wil proberen het niet meer te zijn. Als deze ontwikkeling moeilijkheden oplevert (gemoedsbewegingen, geprikkeldheid, stemmingen en dergelijke), dan zal ik mij weer tot u wenden, daar wij van mening zijn, dat u mij op dit punt als specialist een eind verder kan brengen... Uit de tweede brief van de moeder: ... Ik ken uw briefwisseling met mijn dochter niet en weet daarom ook niet, in hoever de merkwaardige veranderingen van de laatste weken op uw invloed berusten. Misschien komen er nog andere dingen bij. In ieder geval heeft mijn dochter bijna plotseling haar wispelturigheid en lichtgeraaktheid afgelegd. Het is, alsof zij plotseling enige jaren ouder geworden is. Wij waren eerst bang, dat er een catastrofe met haar vriend geweest was. Zij heeft zich van hem los gemaakt, maar dit schijnt in alle vrede en vriendschap afgelopen te zijn. Alleen tegen haar oudere zuster en haar broer toont zij nu en dan een enigszins beledigende hooghartigheid. In haar gesprekken spelen de communistische vaktermen en de papieren frasen een erg grote rol. Het valt ons dikwijls moeilijk, niet om haar te lachen. Maar zij is toch gemakkelijker in de omgang en ook hulpvaardiger geworden. Wij zijn zeer tevreden, ofschoon we natuurlijk nog op verrassingen voorbereid moeten zijn... Uit de derde brief van de moeder: ... Mijn dochter heeft een jonge filosoof leren kennen, die van het begin af een grote indruk op haar maakte. Zij hebben voorlopig heel veel getwist. Toen kwam er plotseling een crisis, waarvan wij trouwens alleen Ktes behuild gezicht en enige dagen lang een gebrek aan eetlust hebben bemerkt. Daarna verdwenen de communistische platen uit haar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

kamer. En nu verklaart zij, dat de antroposofie de enige weg tot de waarheid vormt... Wij weten, dat wij ook deze ontwikkeling rustig en geduldig moeten aanzien. Ook hier is een zekere vooruitgang tot grotere ernst en grotere zelfstandigheid merkbaar. Maar zij zal nog wel vele veranderingen door moeten maken, eer zij zich in het leven op haar plaats voelt. De moeder wendde zich op raad van kennissen tot ons. Het begin van de correspondentie is zeer verkort. Een brief van uitsluitend formele inhoud aan de dochter en haar antwoord daarop zijn weggelaten. Maar reeds het eerste, hier afgedrukte schrijven aan haar bracht de beslissing. Het was een waagstuk, dat boven verwachting goed gelukte. Men kon slechts vermoeden, maar niet precies weten, welke politieke kwesties er in het spel waren. Maar de marxistische wending in onze brief raakte, onmiddellijk haar centraal probleem aan en de reactie was zo eerlijk en grondig als maar mogelijk was: Ik weet niet, of u een kameraad bent ... Hoe meer het lukt, de onderhandeling daarheen te leiden, waar de onopgeloste problemen van de patint liggen, des te meer wordt hij gepakt en des te grondiger ontwikkelt zich de crisis. - Daartoe behoren trouwens twee dingen: een zakelijk vertrouwd-zijn met de te behandelen problemen en het afwezig-zijn van een eigen, bepaalde, met enig gevoel verdedigde positie van de therapeut. Van de crisis van het meisje is wel het een en ander te herkennen. Haar tegenstand uit zich in een vlucht naar haar vrienden: haar tweede brief is een koel verweer in het jargon van de partij. Maar de keuze van een bepaalde houding door de partijgenoten ondersteunt ditmaal de therapie. Men veroorlooft haar ook daar geen verborgen ik-besef, geen gemaskeerd egosme. De crisis gaat voort. Enige vooruitgang is zichtbaar. Maar het tweede gedeelte van de crisis, dat door de ontmoeting met de antroposoof ingeleid wordt, ontsnapt aan onze beoordeling.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

5. EEN ONDERWIJZER HEEFT MOEILIJKHEDEN MET DE ORDE Uit de eerste brief van de onderwijzer: ... In de laatste jaren is de toestand van mijn zenuwgestel voortdurend erger geworden. Met Pasen moest ik helaas een erg lastige klas van twee en veertig leerlingen op mij nemen. Het is een tweede schooljaar. De kinderen komen uit verschillende kringen. Het zijn kinderen van fabrikanten, employs en werklieden, alles door elkaar. Ook de resultaten van het eerste leerjaar zijn zeer verschillend. Enige lezen vlot, andere kunnen nauwelijks spellen. Ik sta radeloos voor deze pedagogische taak, die mij onoplosbaar voorkomt. Iedere morgen ga ik als onder een zware last gebukt naar school. Ik weet vooruit, dat ik te kort zal schieten. Ik weet ook, dat deze manier, om mij in te stellen, verkeerd is, maar ik kan er niets aan doen. En ik schiet dan ook werkelijk te kort. De klas valt uiteen, er heerst een bijna volledige chaos. De kinderen maken lawaai, babbelen en interesseren zich voor alle mogelijke dingen. Ik houd met moeite en met verkeerde middelen (nl. enkel met strengheid en dreigementen) telkens een kleine groep daar, waar ik toevallig sta, bij de zaak vast. Mijn slechte ogen maken voor mij het orde houden nog belangrijk moeilijker. Van de katheder af kan ik nauwelijks onderscheiden, wie op de achterste banken iets verkeerds uithaalt en wie oplettend is. Ik slaap slecht, heb geen eetlust en het ontbreekt mij volkomen aan enige opgewektheid. Ondanks dat geloof ik van huis uit geen slechte opvoeder te zijn. Maar nu is het uit met mij. Ik zou mij het liefst laten pensionneren... Uit het eerste antwoord: ... Uw toestand is zeer zeker niet eenvoudig. Maar er moet toch een uitweg te vinden zijn. Alleen mag men niet verwachten, dat van vandaag op morgen alles anders wordt. Noch aan zich zelf, noch aan een methode, noch aan een psychologie kan men de eis stellen, dat zij een chaos plotseling in een organisch geheel zal veranderen. Maar op deze ommekeer komt het aan. De klas en haar onderwijzer vormen in dit geval zeker geen organische en derhalve ook geen productieve eenheid. En het is de kwestie, hoe men uit twee en veertig kinderen en een volwassene een organisme opbouwt. Uiterlijk moet u nog een paar weken volhouden en wel in de meeste uren voortsukkelen. Daarnaast echter moest u in verscheidene lessen, bijv. in de aardrijkskunde van de omgeving of ook bij het lezen van een of ander verhaal er toe overgaan, de innerlijke organisatie van de klas tot ontplooiing te brengen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Het gaat er mijns inziens niet in de eerste plaats om, of men streng of zacht, met straffen of met toegevendheid te werk gaat. Doet u dat al naar het u goed dunkt, al naar het met uw temperament en de geaardheid van de leerlingen overeenkomt. Maar stelt u alles, wat u doet, iedere berisping en iedere aanmoediging in dienst van het wij, van het gemeenschappelijke. Zie daarbij gerust af van deze of gene stoffelijke vooruitgang. Het is niet van zo groot belang of men het verschil van loofbomen en naaldbomen wetenschappelijk onberispelijk formuleert, als dat de klas zich in haar geheel voor deze vraag leert interesseren. Hoe zou het bijv. zijn, wanneer u bij de een of andere taak, nemen wij de tekening van het klaslokaal, alle aandacht en alle zorg niet op de juiste resultaten, maar op de gemeenschappelijke arbeid wilde richten, dat wil zeggen, het zonder uitzondering meedoen van alle leerlingen. - Ik ken uw onderwijsmethoden niet. Ik weet niet eens, of u meer naar het werkonderwijs of meer naar de methode van gedwongen oplettendheid overhelt. Maar hoe dat ook zij, er moest aan de klasse als taak gesteld worden, dat alle kinderen zonder uitzondering zulk een tekening moeten bezitten. En als het enigen aan lust of vaardigheid ontbreekt, om het doel te bereiken, dan zou een gemeenschappelijke actie vanwege de klas moeten beginnen om hun behulpzaam te zijn. Maar ik denk hierbij niet aan een discussie of nog erger aan een stemming over de vraag.- Wat zullen wij nu doen, om X. te helpen? Integendeel, ik denk aan een onmiddellijk, op het wij-besef gericht ingrijpen van de onderwijzer. Deze zou zelf de vrijwilligers moeten oproepen, die de achterblijvers helpen. En hij moet er ook voor zorgen, dat bij de volgende gelegenheid de nu achtergeblevenen van hun kant weer de vroegere helpers behulpzaam kunnen zijn. Als u soldaat geweest bent, zult u zich de situatie herinneren, die bij een zeer inspannende mars haast altijd ontstond. De compagnie dreigt ten slotte uit elkaar te vallen. Steeds meer blijven er achter. De sergeantmajoor kan hen niet meer bijeenhouden. Het komt er op aan, het gros vooruit te brengen en de afzonderlijke mannen, die niet mee kunnen, niet eventueel aan hun lot over te laten (dat ware trouwbreuk tegenover hen), maar hen te verzorgen, hun de krachtigste kameraden of de hospitaalsoldaten ter ondersteuning mee te geven en alle voorbereidselen te treffen, opdat zij zich zo spoedig mogelijk weer bij de compagnie kunnen aansluiten (dat wil zeggen hen trouw blijven). Ongetwijfeld zal alles daarvan afhangen, dat de aanvoerder zijn zenuwen blijft beheersen. De klas zonder leider, bijv. een arbeidsonderwijs zonder onderwijzer, is bij de tegenwoordige samenstelling van onze klassen een onding. Zo iets kan in de hoogste klasse van een goed geleid landelijk opvoedingsinstituut, dus na veeljarige gemeenschappelijke arbeid, heel goed functioneren. In onze lagere scholen is de zaak juist, de saamhorigheid van de klas in het
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

algemeen nog pas te ontwikkelen. Daarbij speelt de leider de beslissende rol. Hij behoorde fris en vol moed en geladen met tegenwoordigheid van geest en met steeds nieuwe ideen iedere morgen in de klas te komen. Ik ben overtuigd, dat uw zware taak u goed en steeds beter lukken zou, wanneer u deze productieve houding iedere morgen kon meebrengen. De vraag is dus, hoe kan men in een goed humeur zijn, als men een zo moeilijk beroep heeft als u? Maar: is u slecht gehumeurd, omdat u voor onoplosbare opgaven staat of zijn de opgaven onoplosbaar, omdat u slecht gehumeurd bent? Zeker is immers, dat uw werk beter zou opschieten, als uw wanhoop minder groot was, en dit is hetzelfde als wanneer uw vertrouwen, uw moed en uw opgewektheid minder klein waren. Ik geef toe, dat de volmaakte beheersing van uw pedagogische taak zich voorlopig als onmogelijk voordoet. Maar wanneer men wat bescheidener was in zijn eisen ten opzichte van zich zelf en de kinderen, - wanneer men zich bijv. eerst slechts tot taak stelde, dat men nu en dan een iets grotere kring of een allengs aangroeiend gedeelte van de klas wil laten deelnemen aan de gemeenschappelijke arbeid, dan zou men dit doel kunnen bereiken, als men de overige onoplosbare opgaven althans een tijdlang vergat. Men zou aan de orde in de hele klas slechts in zover betekenis hechten, als er geen krasse verstoring mag optreden. Men zou niet tobben, zich geen verwijten maken en er niet onder lijden, als Jan en Piet een tijdje uit het raam kijken, maar men zou alle intensiteit en alle wakkerheid, waarover men beschikt, er aan besteden, om de opgave die men zich nu juist had gesteld, voor zoveel mogelijk kinderen te doen leven. Maar hierin zit een psychologisch probleem. Het zal namelijk onmogelijk zijn, dezelfde leerstof, laten we zeggen het verschil van de boomsoorten, de tweenveertig kinderen elk afzonderlijk voor de geest te stellen. (Dat gaat alleen bij volwassenen, die reeds geleerd hebben ieder voor zich met kalmte en bezadigdheid ten aanzien van een bepaalde kwestie een positie te kiezen). Bij kinderen lukt het slechts, groepsgewijze de belangstelling te boeien. En wanneer u uw klas eens kon verdelen in verschillende kleine vakgenootschappen, die zich als het ware als specialisten in de studie van de verschillen verdiepten, dan was de hele zaak een kleinigheid. U zou zeker een paar leerlingen vinden, die zich heel graag met de vruchtbomen en met de verschillen tussen appelen en peren bezig houden. En andere zouden zich voor de bestudering van dennen en sparren interesseren en nog andere zouden zich wijden aan een onderzoek van kastanjes en eikels. Maar deze manier van werk-onderwijs kunt u zich waarschijnlijk alleen op een uitstapje veroorloven. Gewoonlijk is u er vermoedelijk op aangewezen, het gehele gezelschap in zekere zin als een enkele grote groep te winnen voor de oplossing van een enkel vraagstuk. Maar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

niettegenstaande dat zal telkens weer de vraag opkomen, of men niet de verplichtingen zal verdelen, zodat bijv. een groep terzelfder tijd zal tekenen, terwijl de anderen iets bespreken of uitrekenen. Er zijn een groot aantal didactische problemen, die pas van uit dit gezichtspunt juist gesteld kunnen worden en die daarom ook pas dan juist opgelost kunnen worden, wanneer men het begrip van het wij, van de gemeenschappelijk en vrijwillig voor eenzelfde doel geestdriftige groep, tot het eigenlijke uitgangspunt van alle pedagogische handelingen maakt. Discipline is dan niet de gehoorzame ondergeschiktheid van de kinderen onder de dictatuur van een onderwijzer, maar discipline is de van zelf sprekende, noodzakelijke onderwerping van ieder afzonderlijk aan de bedoelingen van zijn groep. Of ieder zich meer vrijwillig of gedwongen aansluit, is een bijkomstige kwestie. Van belang is, dat hij meedoet, dat hij geen buitenstaander wordt en dat hij in elk geval - ook wanneer hij graag als eenzame dromer zijn eigen weg gaat - steeds opnieuw ondervindt, hoe grondig en onverbrekelijk hij een deel van het boven allen staande geheel vormt. De ervaring van de trouw moet in het middelpunt van de opvoeding staan. Voor alles moet de trouw van de groep tegenover de enkeling verwezenlijkt worden. Het wij, de klas en de van het gevoel van de saamhorigheid vervulde leider mogen de enkeling niet prijsgeven. Zij mogen hem niet loslaten, al is hij nog zo zeer in de oppositie. Dan zal ook de trouw van de enkeling ten aanzien van het geheel het van zelf sprekende resultaat zijn... Uit de tweede brief van de onderwijzer: ... Enkele buitenstaanders bezorgen mij weinig moeite. De individuele psychologie van Alfred Adler de literatuur daarover ken ik tamelijk nauwkeurig - heeft deze problemen buitengewoon duidelijk behandeld en ook zeer bruikbare middelen aangewezen om ze op te lossen. Maar daarbij heeft ze het ook gelaten. Altijd en overal houdt zij zich, zoals haar naam ook zegt, bezig met het individu en met zijn verhouding tot de gemeenschap, maar nooit met de gemeenschap zelf, nooit met de klas als zodanig. En daarom was zij op stuk van zaken voor ons onderwijzers in weerwil van alle bemoedigende gedachten en inzichten, die zij ons aanbood, bijna het tegendeel van wat wij nodig hadden. - Des te belangrijker komt het mij voor, dat u het Wij in het middelpunt stelt. Maar ik moet bekennen, dat de formulering van dit probleem weliswaar lukt schijnt te zijn (en dat is al heel veel), maar dat ik in de praktijk daardoor nog geen enkele stap verder gekomen ben. Vooral zou ik de bedenking willen maken, dat de vergelijking met de marcherende compagnie niet klopt. De leerlingen, die niet mee kunnen, schieten niet te kort wegens slapheid of vermoeidheid trots hun goede wil, maar ze gaan juist omgekeerd hun eigen weg, omdat ze zich te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

krachtig en te overmoedig gevoelen. Zij willen niet meedoen. En vaak genoeg willen ze heel bepaald storen. Desondanks hebt u weer volkomen gelijk, zodra u over een afzonderlijk persoon spreekt, nl. over mij zelf als leider van deze klas, die tot een groep georganiseerd moet worden. En als het u gelukte, mij moed en opgewektheid en productiviteit bij te brengen, zou ik met die opgave vermoedelijk wel in het reine komen... Uit het tweede antwoord: ... Er kan geen sprake van zijn, dat de wetenschap aan de mannen van de praktijk een netjes uitgerekende oplossing levert van alle mogelijke problemen. Dat is misschien mogelijk in de techniek; in de wetenschap van het levende beslist niet. Ik zou daarom de spies willen omkeren en van mijn kant enige vragen tot u willen richten. Maar vooraf moet ik nog eens zo duidelijk mogelijk de stelling formuleren, waarover wij het eens moeten zijn, om verder te kunnen komen. De oude pedagogie, die men bij ons schertsenderwijs met de naamPotsdam aanduidt, heeft ongetwijfeld in vele opzichten gelijk gehad, en toch is ze overwonnen en overleefd. Zij had gelijk met haar onverbiddelijke eis ten aanzien van de op de gemeenschap gerichte verplichtingen van de enkelingen. Niet voor zijn persoonlijk genoegen en ook niet voor zijn individueel voordeel wordt de afzonderlijke mens op school opgeleid, maar met en voor de gemeenschap. Het gaat om een bepaalde noodzakelijkheid en daarom mogen de begrippen van tucht, orde en leiding niet verloren gaan. In zover heeft Potsdam gelijk. Verder echter was dit systeem of zijn althans de huidige vertegenwoordigers er van zo dood en onproductief, dat bijna alleen de autoriteit om de wille van de autoriteit over blijft. Maar autoriteit is afgeleid van autor. Wie is autor? Wie is scheppend? Autoriteit en productiviteit betekenen hetzelfde. En daar het gehele systeem, en nog erger zijn afzonderlijke vertegenwoordigers, niet meer scheppend waren, zo werd de autoriteit een karikatuur van zich zelf en de muiterij daartegen werd bijna een plicht. De reactie daartegen, die zoals iedere zodanige beweging vooreerst het eigen doel voorbijschoot, zocht de productiviteit en dus ook de autoriteit uitsluitend bij de kinderen zelf. Zij behoefden niet in iets in te groeien, in iets rijp te worden, maar zij moesten slechts boven het bereikte uitgroeien, slechts verder rijp worden. Maar men kan niet boven iets uitgroeien, voor men er doorheen gegaan is. Wij noemen deze houding in scherts gewoonlijk Weimar. En wij geloven, dat deze ondanks vele juiste inzichten nu even overleefd en overwonnen is als Potsdam. Het was heel goed, de productiviteit en de levendigheid van de kinderen op te wekken. Maar men kan noch de leiding, noch de orde aan hen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

overlaten. Alle kinderen moeten op de weg van hun ontwikkeling door het individualisme heen. Daarom lost iedere kindergemeenschap zich op in op het ik gerichte atomen, in persoonlijk atomisme, wanneer geen hoger staand gemeenschapsgevoel hen in een en dezelfde richting voert. Zo komt nu de vraag op:, hoe kan men het levende uit Potsdam en Weimar verenigen? Hoe kan men een synthese opbouwen tussen de strenge discipline en de gezonde orde van het oude systeem en de levende productiviteit van de jeugdgroepen, die zich in de vrije scholen meestal chaotisch pleegt te ontwikkelen? Dit is de probleemstelling, waarover wij het, naar het mij voorkomt, eens zullen zijn. En de kinderen zelf beleven hetzelfde probleem: zij snakken naar leiding en dringen overal heen, waar strenge orde heerst. Maar zij doen dat volstrekt niet alleen omdat zij bang zijn voor de verantwoordelijkheid en voor de eigen beslissing en omdat zij plezier hebben in uniformen en vlaggetjes, integendeel zij doen dat vooral, omdat zij een verheven idee nodig hebben, waaraan zij zich geheel kunnen geven. Zij willen met geestdrift bezield zijn en wensen zich geheel en innig te gevoelen als behorende bij een beweging, die ver boven het individu uitgaat. De kritiek en de skepsis van de volwassenen met hun als en maar is ver van hen. Zij hebben behoefte aan een goede zaak, waarvoor zij kunnen leven, dat wil ook zeggen, waarvoor zij kunnen sterven. En nu mijn vraag tot u: acht u het mogelijk, de geestdrift van de kinderen, althans in de eerste schooljaren, op te wekken en levendig te houden, zonder dat men u een verheven en concreet wij, een gemeenschapsgevoel een boven-persoonlijke beweging of, zoals men ook zeggen kan, een zichtbaar idee als het collectieve doel voor ogen stelt? Komen wij er met de kleine doelstellingen: Nu zullen we leren rekenen! of Wij gaan een toneelstukje opvoeren! - of hebben wij toch behoefte aan een strenge, boven-persoonlijke en van zelf sprekende doelstelling, die dan natuurlijk enkel op godsdienstig of politiek gebied zou kunnen liggen? Waarschijnlijk kan iedere onderwijzer op zich zelf pas met succes onderricht geven en genoegen aan zijn onderwijs beleven en gezond worden, als hij dit probleem voor zich zelf heeft opgelost... Uit de derde brief van de onderwijzer: ... Helaas hebt u waarschijnlijk gelijk. Het gaat alleen van uit een verheven doel, en de idee moet zichtbaar zijn. Daarom slaagt misschien, althans in de eerste jaren, de katholieke opvoeding gemakkelijker dan de protestantse, en de communistische gemakkelijker dan de nationale. Nu heb ik echter het ongeluk protestant en nationaal te zijn. Hoe zal ik mijn bedoelingen, die mij zelf slechts onduidelijk en door
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

als en maar verward voor de geest zweven, aan een klas van tweenveertig zevenjarige kinderen zichtbaar maken? En in hoever heb ik het recht, mijn bedoelingen tot die van de groep te maken? Mijn collega, die het derde leerjaar heeft, heeft precies de tegenovergestelde bedoelingen. Zou ik het niet - wat totaal ondenkbaar is - vooraf met hem eens moeten worden? Of zou niet de school als zodanig ondubbelzinnige en zichtbare doeleinden moeten vaststellen, zodat alleen diegene daar onderricht kan geven, die zich volledig met deze doeleinden verenigt? Ik zie duidelijk, dat mijn moeilijkheid volstrekt niet alleen of tenminste in de hoofdzaak niet alleen een particuliere aangelegenheid van mij is. Wanneer we niet midden in een cultuurcrisis stonden, wanneer niet alles in de wereld onzeker geworden was, dan zou ik nog terecht komen en een tevreden, gezonde en waarschijnlijk ook wel een bruikbare onderwijzer worden. Hoe gaarne had ik omstreeks 1200 als monnik of ook wel omstreeks 1700 als pitist geleefd. Toen wist men, waaraan men zich te houden had. Maar tegenwoordig, nu er in deze zin geen autoriteit meer bestaat, wordt men zelf onzeker. Men wordt het slachtoffer van de algemene cultuurcrisis en wat het ergste is, men sleept de kinderen er mee in - wanneer het niet lukt, zich zelf tot klaarheid op te werken. Deze overwegingen houden mij nu ernstig bezig en ik vreesde eerst, dat zij mij nog onzekerder en nog zieker zouden maken dan ik al ben. Maar het tegendeel is het geval. Ik zie nu ten minste, waar het op aankomt, al heb ik ook de uitweg nog niet gevonden. Dat stelt mij enigszins gerust en ik heb mij voorgenomen, in de Kerstvakantie, in plaats van een kuur te doen in een badplaats, liever een paar belangrijke boeken te lezen. Dat zal mij meer helpen. Maar wat het onderwijs in bijzonderheden betreft, ben ik toch heel wat vooruitgekomen. Ik heb nu geleerd, de krachten, die in de klas merkbaar worden - ook al leiden ze aanvankelijk van de weg af -snel te gebruiken in de dienst van de gemeenschap. En ik zie ook in, dat mij vroeger alleen de moed ontbrak voor deze soort van leiderschap. Ik meende werkelijk, dat men f een onverbiddelijke en strenge autoriteit moest zijn - enkel Potsdam, zoals u zegt - of dat men de leiding geheel aan de kinderen moest overlaten - geheel en al Weimar - maar dan ontstond er altijd een jammerlijke chaos. Nu doe ik het zo, dat ik zelf de teugels tamelijk stevig in de hand heb, maar dat ik ook van alle aansporingen, en zoals reeds gezegd is, zelfs van alle van de rechte weg afvoerende krachtuitingen gebruik maak. Wie babbelt, moet hardop spreken, niet alleen, omdat het babbelen stoort, maar ook omdat het geheel, het wij, onze groepsgemeenschap, recht er op heeft, alle goede en slechte invallen van zijn leden voor zich te benutten. De kinderen begrijpen dat voorlopig niet, maar ze doen mee. Het onderwijs is levendiger geworden en ik eveneens. Wel komen er telkens weer storingen voor, en enkele
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

groepen zijn van tijd tot tijd niet geheel te bedwingen. Maar desondanks lukt het steeds beter, het principe van de trouw aan het wij toe te passen. In verscheidene lessen ben ik teruggekeerd tot de oude verdeling, waarvan u ook melding gemaakt hebt en die ik als beginneling in een eenklassige dorpsschool geleerd heb. Sommige kinderen schrijven, terwijl andere rekenen en een derde groep leest. Alleen hebben al deze bezigheden, zoals u waarschijnlijk ook bedoelde, betrekking op hetzelfde onderwerp. Kort geleden hebben wij ons zo met de Kerstboom bezig gehouden. En daarbij hebben zich werkelijk vele groepen specialisten gevormd, van de rekenaars, die de prijs vaststelden, tot de decorateurs en de technici, die er over twistten, hoe men de kaarsen aansteekt. Dat was het eerste grote succes van het collectieve onderwijs, zoals het behoort te zijn. De discipline brengt in zulke tijden geen moeilijkheden meer voor mij mee. Uit de vierde brief van de onderwijzer: ... De Paasrapporten zijn achter de rug. Ik behoud de klas ook in het derde leerjaar. En daar ben ik blij om. Er zijn een paar lastige kinderen bij, maar de anderen (in het geheel zijn er nu zesenveertig) hangen als een klit aan elkaar. Ik geloof, dat men kan zeggen, dat de klas zich als een wij heeft georganiseerd, of liever, dat ze een organisch geheel geworden is van verschillende groepen. Maar die groepen dekken elkaar gedeeltelijk. Er zijn leerlingen van de theorie en van de praktijk, en er zijn bovendien nog tekenaars en zangers en nog vele andere vaklieden. Hetzelfde kind behoort als zanger bij deze kameraden en als practicus of als gymnast weer bij andere. Daardoor wordt alle kliekvorming vermeden. Wat nu uw moeilijke vraag betreft naar het uiteindelijke doel, of zoals ik het zou willen noemen, naar de cultureel-politieke grondidee, lijkt het mij voldoende - althans in de eerste leerjaren -, dat de onderwijzer zelf een vaste positie inneemt en zich daarop instelt. Hij behoeft die niet in woorden uit te drukken. Dat zou voor de kinderen bovendien nauwelijks te begrijpen zijn. Maar hij moet er naar handelen. En het belangrijkste is, dat hij zich zelf altijd gelijk blijft. Hoe beter de kinderen hem kennen en hoe meer zij zich op hem kunnen verlaten, des te zekerder zal hij die wijze van autoriteit verkrijgen, die u terecht als de enig mogelijke laat gelden. Hij zal fris en opgewekt en productief worden, omdat de klas zich aan zijn leiding toevertrouwt, en de klas zal zich des te beter door hem laten leiden, hoe meer hij fris en opgewekt en productief, dat is dus, hoe meer hij autor wordt. - Het probleem van de autoriteit is voor mij persoonlijk opgelost, sinds ik mij zelf heb herkend als - al is het een nog

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zo kleine - factor in onze cultuurcrisis. Ik ken nu tamelijk nauwkeurig de plaats, waar ik behoor te staan... Iedere moeilijkheid in de opvoeding betreft niet alleen de leerling, maar ook de opvoeder. In het onderhavige geval vernemen wij niets omtrent de aard van de karakters van de leerlingen. Wij mogen wel aannemen, dat die overeenkomt met het tegenwoordig gemiddelde. De innerlijke crisis van de onderwijzer echter komt duidelijk aan de dag. Hij mist de moed voor het moderne. Zijn opleiding en zijn karakter zouden voldoende zijn, wanneer niet de, culturele crisis nieuwe productieve prestaties van hem verlangde. Om welke bijzondere redenen de moed tot productiviteit bij hem geremd is, komen wij niet te weten. Een geestelijke analyse kwam niet tot stand, daar de, aanmoediging reeds begon, toen de patint begreep, hoe zeer en hoe onmiddellijk hij zich feitelijk aan het front van de cultuurstrijd bevond. Enige ongunstige karaktertrekken, die vaak met de moedeloosheid samenhangen, in het bijzonder de angst om iets verkeerd te doen, schijnen reeds bij de, overwegingen over een betere onderwijsmethode verdwenen te zijn. De eigenlijke vooruitgang in zijn karakterontwikkeling ontstond echter niet langs de weg van deze nieuwe opvoeding. Hij vloeide pas voort uit de beleving, die men als historische belangstelling kan aanduiden (verwant met de methexis uit de filosofie van Plato). De verdere ontwikkeling van de bijzonderheden wordt beheerst door de verdere ontwikkeling van het geheel. Wie achter blijft, gaat te gronde. Wie mee doet, wordt gezond.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

6. EEN ONDERWIJZERES STRIJDT TEGEN GROEPEN Uit de eerste brief van de onderwijzeres: ... Het ligt waarschijnlijk aan mij zelf. Ik heb vroeger, wat mijn werk voor de school betreft, meer gepresteerd dan tegenwoordig. De moeilijkheden van de tijden en de voortdurend toenemende eisen, die het onderwijs stelt, hebben mij langzamerhand afgemat. Maar niettegenstaande dat zou ik willen beweren, dat de eigenlijke bron van het kwaad niet in mij te zoeken is, maar in de kinderen. Ik moet in vier verschillende klassen les geven. Het beste gaat het nog bij de kleinen. Die kan ik gedeeltelijk met strengheid, gedeeltelijk met vriendelijkheid in orde houden. De meeste moeite heb ik met de dertienjarigen. En ofschoon ik verzocht had, mij juist dit werk te besparen, heb ik toch weer de leiding gekregen van een hogere klas: achtendertig meisjes van twaalf tot veertien jaar, ieder afzonderlijk heel aardig en vlijtig en bijzonder gewillig, maar als het ware omgekeerd, tot wilde kabouters betoverd, zodra ze als massa tegenover mij staan. Ook de verstandigsten zijn dan tot ondeugende streken geneigd, totaal onvatbaar voor alle onderwijs en altijd solidair in het bijstaan van de rustverstoorders tegen de onderwijzers. Daar komt nog bij de vorming van politieke groepen binnen de kring van de klas. Het ergst zijn de partijgangers van de uiterste richtingen. Zij staan bij de geringste aanleiding dreigend en strijdlustig tegenover elkaar. Maar op het volgende ogenblik treden ze natuurlijk weer gemeenschappelijk tegen de een of andere onderwijzer op. In de vergadering zijn wij het er over eens, dat het kiezen van een politieke partij op deze leeftijd nog geen zin heeft. Het is meest een kwestie van toeval, berustende op huiselijke omstandigheden of wel op in de klas bestaande vriendschap of vijandschap. Wij nemen er in de les geen notitie van. Veel erger is het, dat de kinderen door de vorming van politieke groepen zich tot tamelijk vaste bondgenootschappen aaneensluiten. (Een overlopen van de ene partij naar de andere komt slechts zelden voor). En deze vaste klieken, beter gezegd benden, die menigmaal een tamelijk goede discipline kennen en sporen van een innerlijke organisatie vertonen, staan als een vreemdsoortige en dreigende macht tegenover ons. Wij onderwijzers hebben op deze groepen bijna in t geheel geen invloed. Het is echter niet het politieke gehalte, dat tot pedagogische moeilijkheden aanleiding geeft, maar het is de groepvorming in het algemeen. Zo lang een groep op de hand van de onderwijzer is, komt zij voor hem op en belet ook de groepen van de tegenpartij iedere poging tot verstoring van de orde. Zodra echter de onderwijzer in ongenade valt, is hij verloren. Men moet in de klas bijna laveren als een minister, die in zijn parlement een meerderheid zoekt. U zult begrijpen, dat het les geven op deze wijze heel moeilijk en onaangenaam wordt en dat van opvoeding in t geheel
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

geen sprake meer kan zijn. Wij doen nog, wat wij moeten doen. We doen onze tweendertig uur dienst, maar wij bekommeren ons er niet verder om, wat er van ons werk terecht komt. Een eigenlijk opvoedkundige belangstelling is er ten minste bij mij zelf en voor zover ik zie, ook bij het merendeel van mijn collegas niet meer aanwezig... Uit het eerste antwoord: De verschijnselen, die u beschrijft, doen zich tegenwoordig op zeer veel scholen voor. Geheel ontbreken zullen ze waarschijnlijk nergens, en in enkele gevallen schijnen ze een nog krasser vorm aangenomen te hebben dan bij u. En bovendien moeten wij er wel rekening mee houden, dat zij in de loop van de economische crisis nog zeer veel duidelijker aan de dag zullen treden. Maar de opgave, die daardoor voor de pedagogiek ontstaat, moest niet luiden: hoe spelen wij het klaar met deze stand van zaken, hoe kunnen wij die zo onschadelijk mogelijk maken? Maar omgekeerd: wat eist deze feitelijke toestand van ons, tot welke nieuwe pedagogische doeleinden en middelen dwingt die ons? Wat allereerst de groepvorming betreft, lijkt het mij zoals u zelf ook meent -vrij onbelangrijk, onder welke vlag en met welk programma de dertienjarigen zich organiseren. Van belang is alleen, dat er feitelijk een organische gemeenschap, een wij-vorming, tot stand komt. Vroeger bestond de klas uit veertig op zich zelf staande leerlingen, waar mee de onderwijzer niet veel kon beginnen. Het tegenwoordige doel van de opvoedkunde moet zijn, dat de klas een levend organisme wordt, dat bijv. uit vier groepen van ieder tien vaklieden en tegelijk uit vijf groepen van acht verschillende sportlui en tevens nog uit andere groepen met een ander doel samengesteld zal zijn. Maar aangezien wij volwassenen van deze ontwikkeling nog te weinig verstand hebben, komen alleen de spontane groepvormingen van de zijde van de kinderen tot stand. En dan blijft de zaak natuurlijk halverwege steken. Wanneer onder uw veertig meisjes enkel vijf politieke groepen van gemiddeld acht leden ontstonden, dan zou dat een gevaar zijn voor die onderwijzers, die een vijandige of sceptische houding daartegen aannemen. Maar het zou een verblijdende aanwijzing en een opwekking tot voortwerken zijn voor diegenen, die de tekenen van onze tijd weten uit te leggen. - Hoe zou het zijn, wanneer u die politieke groepen rustig liet bestaan, ja ze ronduit erkende? Wanneer u daarenboven nog voor een andere groepvorming zorg droeg, b.v. in de geest van specialisten voor de aparte vakken? Dan zou het heel goed mogelijk zijn, dat er vijf kinderen gevonden werden, die zich heel bijzonder voor wiskunde interesseerden, en dat deze zelfde kinderen in politiek opzicht tot de vijf verschillende groepen behoorden. Dat zou in het karakter van ieder afzonderlijk een enorme vooruitgang naar zakelijkheid tot stand brengen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

en zodoende ook naar innerlijke differentiring. U zou ook commissies kunnen vormen voor een eventuele organisatie van een uitstapje of een uitvoering of ook voor de voorbereiding van een of ander klassikaal werk. En ook deze commissies zouden dan uit vertegenwoordigers van de verschillende politieke groepen samengesteld moeten zijn. Maar laat u door de gelijkenis met parlementaire werk-problemen niet misschien verleiden tot verkiezingen of tot besluiten bij meerderheid van stemmen. De onderwijzer is tegenover de klas a priori iets geheel anders dan de minister tegenover het parlement. Hij is krachtens zijn positie met stevige wortels in het levende organisme ingegroeid (of behoorde dat te zijn). Daarom is hij, parlementair gesproken, onafzetbaar. Anderzijds mag hij echter nooit de houding van een absoluut heerser aannemen. Zelfs het meest verlichte absolutisme is in de school even verderfelijk als de democratie. Alleen door het feit, dat volwassenen en kinderen samenwerken en dat de onderwijzer er ten slotte is voor de kinderen, die zonder hem niet verder komen en dat zij allen samen hun ontwikkeling in de dienst van een hoger staand geheel moeten voortzetten, wordt de rangschikking ondubbelzinnig bepaald: iedere opvoeding is volgens haar innerlijke structuur feudalistisch, of ze is geen opvoeding. - Feudalisme betekent hier de wet van de trouw tussen leider en volgelingen, de onvoorwaardelijke superioriteit van de leider in het praktische werk en de onvoorwaardelijke gelijkheid van alle klasgenoten, in weerwil van hun verscheidenheid. Bovendien behoort echter ook de plicht (en niet alleen het recht) tot groepvorming, dat wil zeggen tot een innerlijke organische structuur van de arbeidsgemeenschap, essentieel tot het feudale levensstelsel. Wij zijn aan deze dingen nog heel weinig gewend. En vaak lijden de eerste pogingen, om met werkonderwijs te beginnen en evenzo die, om tot het oude disciplineonderwijs terug te keren, alleen schipbreuk, omdat wij het geheim van de groepvorming niet kennen. Vermoedelijk zal iedere onderwijzer persoonlijk voorlopig enkel teleurstellingen en onaangenaamheden beleven, wanneer hij zich met een poging in die richting inlaat. En desondanks moet de proef genomen worden. Er blijft u en uw collegas absoluut niets anders over. U moet de leermethode vinden, die met de tegenwoordige omstandigheden overeenkomt en die de levende en stuwende krachten van de tegenwoordige jeugd aanwendt - of u zult in de maalstroom van een chaotische ontwikkeling (omdat die zonder leider is) ondergaan, zoals dat overal gebeurt met de dwalende, die tegen de stroom van de wereldgeschiedenis in wil zwemmen... Uit de tweede brief van de onderwijzeres:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Dat is een hoogst eigenaardige ontwikkeling! Ik weet niet, of het spitsvondig is, wanneer ik aan uw opwekking gevolg gevende, de vergelijking met de ontwikkeling van het Duitse leenstelsel aandurf. Het begin van het feudale piramidegebouw werd, zoals bekend is, door de Frankische hofwaardigheden gevormd. Nu waren er in onze klas ook al altijd enige ambten, zoals dat wel algemeen gebruikelijk is; om de beurt moest ieder kind eens voor het bord zorgen, een ander voor de landkaarten, een derde voor de ramen, enz. Nu hebben wij kleine groepen gevormd, die zich een beetje grondiger met deze dingen bezig houden. De ijverigste geografen hebben zich verenigd, om gezamenlijk het kaartenambt te beheren. Een collega onderwijzeres was zo vriendelijk, om hun op een middag het gehele kaartenmateriaal van de school te laten zien en te verklaren. Deze collega, die ook vanwege de school voor het materiaal aansprakelijk is (zij onderwijst geschiedenis en aardrijkskunde in de hogere klassen), heeft nu haar zware verantwoordelijkheid, voor zover het mijn klas betreft, op mijn vier geografen overgedragen. Zij zijn belast en onderscheiden met de waardigheid van het kaartenleen. En werkelijk kwam het zo uit, als u in de brief schreef: zij behoren tot drie verschillende politieke partijen en ze groeien nu samen tot een nieuwe arbeidsgroep, die boven de partijen staat. Geheel overeenkomstig gaat het met de groep van hen, aan wie het ramen- of luchtleen toevertrouwd is. Het is nl. een technisch kunststuk om onze ramen te openen. Men moet f heel sterk zijn of heel knap in de natuurkunde, om dat te kunnen. Daarom zijn het de fysici en de mechanici, die zich tot heil van de klas over deze zaak erbarmd hebben. - Hier vertoont zich een verdere ontwikkeling. Wanneer de klas zich beklaagt over onvoldoende frisse lucht of er iets in de mechaniek niet in orde is, steekt er direct een hevige storm op tegen de machinisten. Men is blij, als men hun een hak kan zetten. Dat heeft zijn reden in een soort van trots of hoogmoedswaanzin, die de machinisten ten toon spreiden. Ik denk, dat wij dit ambt de rij rond moeten laten gaan, opdat er zich geen blijvende adel en geen duurzame oppositie daartegen vormt. Een ander probleem vloeit voort uit het onderwijs in de wiskunde. Dit moet ik zelf geven en het blijkt nu, dat er altijd een groep van mathematisch belangstellende kinderen als een soort garde ver bij de anderen voor is. Maar juist die anderen, de linietroepen, moeten toch van het onderwijs profiteren. De wiskundige garde echter dringt vooruit. Zij verveelt zich en moppert, zodra ik mij met de gewonen bezig houd. Ik zou nu nog een vraag willen formuleren als volgt: hoe kan men bij de toepassing van de feudale structuur van de gemeenschap op een schoolklas de typische fout van het leenstelsel vermijden, nl. de verdeling in adel en lijfeigenen?...
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit het tweede antwoord: Het komt mij voor, dat de beginmaatregelen voor de Feudale opvoedingsmethode in uw klas zeer verheugend zijn. Maar het mag ons niet verwonderen, als er in de loop van de tijd nog allerlei moeilijkheden en misstanden aan de dag komen. Het eerste probleem, waarover u schrijft, de bijzondere positie als het ware van de wiskundige adel, lijkt mij echter niet al te moeilijk. Ook bij het leenstelsel zijn de ridders er niet alleen, om zich voor eigen rekening tegenover de boeren te verrijken, maar zij moeten ook de militaire bescherming uitmaken voor hen, die zich niet best zelf kunnen verdedigen. Uw aarts-wiskunstenaren zijn dus verplicht, hun eigen kennis te volmaken, maar in de eerste plaats, om daardoor de anderen, minder goed getrainden, behulpzaam te zijn. Ik weet niet, of u het kunt wagen, bijv. de beste wiskundige met de twee zwakste, de beste op n na met de drie volgende zwakke tot kleine werkgroepen te verenigen. Misschien zijn er ook gecombineerde vraagstukken te vinden, waarbij de wiskundige de berekening en de practicus de waarneembare vorm (bijv. een piramide van karton) moet maken. Maar het vraagstuk is nog niet opgelost, wanneer de berekening en de piramide gereed zijn, maar pas, als de theoreticus de praktijk en de practicus de theorie bij deze gelegenheid grondig heeft geleerd. Een blijvende adel tegenover de kleine luiden zou zich alleen dan kunnen ontwikkelen, als enkele kinderen op alle gebieden meer presteerden dan de overige. Men zou er echter voor moeten zorgen, dat er geen mens in de klas is, die niet althans op n gebied goed thuis is. Er behoorde niemand te wezen, die geheel zonder leen blijft. Iets anders schijnt mij minstens even verblijdend als deze kleine verbeteringen in de organisatie van de klas; dat is de ongetwijfeld intussen sterk gestegen productieve vaardigheid van de leidster van de klas. Uw laatste brief bevatte niets meer van klachten en nauwelijks nog een spoor van moedeloosheid. Misschien zijn er nog wel dagen, waarop uw beroep met zijn nieuwe opgaven u nog altijd heel somber voorkomt. Vermoedelijk echter zullen deze aanvallen van pessimisme steeds zeldzamer worden. En hoe meer vertrouwen u krijgt in u zelf en in uw werkzaamheid, des te beter zal de oplossing slagen van de vele problemen, die zich nog steeds kunnen voordoen. De hoofdzaak is zeker wel, dat men beseft een betekenisvolle factor te zijn in de grote gemeenschappelijke arbeid, en dat men de gehele situatie, die ons allen drukt, opvat als een belangrijk overgangsstadium in de grote historische ontwikkeling van de volkeren... Uit de derde brief van de onderwijzeres:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Problemen zijn er nog genoeg. Maar ik ben er niet bang meer voor. En er schijnt mij nog iets belangrijk, wat ik als een positief begeleidend verschijnsel van deze nieuwe werkwijze zou willen aanvoeren. Verscheidene jaren geleden heb ik de proef genomen met het werkonderwijs, en ik had direct alle collegas tegen mij. De proefneming zelf gelukte slechts matig. Ik was niet fris genoeg en, zoals u het zou uitdrukken zeker ook niet productief genoeg, om op eigen hand zulk een waagstuk door te zetten. Na enige maanden moest ik beschaamd en berouwvol tot onze oude autoritatieve leermethode terugkeren. Deze nederlaag heeft mij erg ontmoedigd en een zeker wantrouwen van de zijde van de collegas is sindsdien nooit geheel verdwenen. -Sedert ik nu de groepvorming in de klas ingevoerd heb, of liever gezegd, sedert ik de groepvorming, die vanzelf ontstaat, niet meer hinder, maar stelselmatig tot ontplooiing breng, heb ik met de collegas generlei moeilijkheid. Deze kwestie baart naar buiten geen opzien. De discipline is beter te handhaven dan vroeger, omdat de bescheiden beginselen van zelfbeheer, die met het werk van de groepen gepaard gaan, nauwelijks ooit aanleiding geven tot wanorde. Ik heb een paar jongere onderwijzeressen, die mij om raad vroegen, in mijn geheimen ingewijd en ik zie met verbazing, dat deze methode hun veel sneller vertrouwd is dan mij. Gevaarlijk zou het waarschijnlijk alleen zijn, wanneer men de feudale orde van boven af wilde voorschrijven. Dat is wel het belangrijkste, wat mij in de laatste tijd duidelijk geworden is (overigens een oude wijsheid): het komt er op aan, noch de enkeling noch de groepen iets vreemds van buiten af op te dringen, maar steeds slechts datgene te ontwikkelen, dat van huis uit reeds bestaat. Dan kan men bij dat ontwikkelen tamelijk hoge eisen stellen en een vrij sterke druk uitoefenen. Discipline en dwang worden slechts dan als onverdraaglijk gevoeld en met muiterij beantwoord, wanneer de klas daardoor in een richting gedwongen zou worden, die tegen het leven indruist... Het merkwaardigste echter blijft de ervaring, dat in de kinderen juist dat tot ontplooiing dringt, wat ook in de gemeenschappelijke ontwikkeling van een volk tot rijpheid komt. De groepvorming, de overgang van het individualisme tot het collectivisme is ongetwijfeld het grote thema, dat de wereldgeschiedenis nu behandelt. En mijn klas staat voor dezelfde taak. Het valt niet te loochenen: wat wij in het alledaagse leven en in het kleine werk van ons beroep beleven, verloopt precies in dezelfde richting als de ontwikkeling van de volkeren en van de gehele cultuur... Geheel overeenkomstig met het vorige geval wordt ook hier de patinte door de tekenen des tijds gekweld en ziek gemaakt. Maar het zijn niet de algemene noden van de cultuurcrisis: integendeel zijn het heel
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

speciale verschijnselen, die hier op de voorgrond treden: in de plaats van de houding van het individu en van de buitenstaander, die tot nu toe aan de pedagogiek de moeilijkste opgaven stelde, komt hier het tegengestelde: de samenspanning en de groepvorming, het verpolitieken en de organisatie van de jeugd, waarmee de onderwijzers het niet klaar kunnen spelen. Het receptvoor de genezing is heel oud en heel eenvoudig. Men stelle de groepvorming in dienst van de opvoeding. De opgave bestaat echter niet in de formulering van dergelijke recepten, maar in de wijziging en de nieuwe houding van de opvoeder ten opzichte van zijn stemming en zijn karakter. Hij moet de moed hebben, zijn vroegere waarden te herzien. Wat hem als kwaad voorkwam, moet hij niet slechts als het goede erkennen, maar ook behandelen. - Ook deze aanmoediging lukt hier betrekkelijk gemakkelijk door de historische belangstelling. Hoe het kwam, dat de patinte van het front van de acute cultuurstrijd weggevlucht was, wordt slechts oppervlakkig aangeduid door de mislukking van haar werkonderwijs. Zonder twijfel is er ook in h a a r eerste kinderjaren een ontmoediging geweest en dientengevolge een neiging tot terugdeinzen. Daar een karakteranalyse niet nodig werd, kon dit angstcomplex niet opgespoord en uit de weg geruimd worden. Het gevaar voor latere inzinkingen blijft daarom bestaan.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

TWEEDE DEEL LIEFDE 7. VLUCHT NAAR HET VOLMAAKTE Uit de eerste brief van een student: ... Ik heb de mensen lief. Ik tracht hen te begrijpen en onderzoek hun eigenschappen en hun afdwalingen zo goed als mij maar mogelijk is. Ik doe mijn best, iedereen recht te laten wedervaren en niemand te kwetsen. - Wanneer ik fouten in mij zelf ontdek, houd ik niet op, eer de smet verdwenen is. Zo heb ik het reeds van mijn veertiende jaar af gedaan. En ik ben op deze wijze tot nu heel goed door het leven gekomen. Ik heb een zeer goed eindexamen afgelegd, niettegenstaande ik naast mijn schoolwerk nog geld verdienen moest. Nu studeer ik filologie, ben in mijn derde semester en heb, naar het schijnt, heel goede kansen op een behoorlijk examen. Des te erger en drukkender is het, dat ik n gebrek niet kwijt kan raken. Sinds mijn zeventiende jaar - toen ik eens (tegen mijn principe) een erg prikkelende roman las kwelt mij de zelfbevrediging. Tijdelijk kon ik die onderdrukken. Maar ik kom er niet geheel vrij van. Zij komt telkens weer op en alle pogingen tot onderdrukking, zoals koude wassingen, harde slaapplaats, sobere maaltijden en dergelijke, zijn tot nu zonder resultaat gebleven. Het is een toestand, die ik op de duur niet verdragen kan. Alles, waarnaar ik streef in het leven en alles, wat ik tot nu bereikt heb, wordt door deze voortdurende afdwalingen vernietigd en waardeloos gemaakt. Nu en dan denk ik zelfs: als ik mij van dit kwaad niet bevrijden kan, zal mij niets overblijven, dan mij van het leven te beroven... Uit het eerste antwoord: ... Naar uw beschrijving is de zelfbevrediging bij u een op zich zelf staand verschijnsel, een afdwaling of ziekte, die als iets vreemds en onbegrijpelijks naast de overige karaktertrekken staat, waarbij ze helemaal niet past. Maar deze opvatting zal zeker aan de feitelijke toestand geen recht laten wedervaren. De mens is een eenheid en zijn verschillende eigenschappen moeten op de een of andere wijze - al is het ook indirect en langs omwegen - bij elkaar behoren en elkaar wederzijds in evenwicht houden. Ik zou u een verklaring willen voorstellen, die voorlopig slechts als hypothese zal gelden. U zou op grond van uw zelfwaarneming moeten controleren, in hoever de hypothese doel treft en welke veranderingen er in nodig zijn, opdat zij werkelijk de stand van zaken dekt. U is, naar het mij voorkomt, iemand, die bang is voor mislukkingen en nederlagen en wel een beetje meer dan nodig is. U bereidt zich
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vermoedelijk voor alle opgaven zeer grondig voor. Niet alleen uit nauwgezetheid, maar ook omdat een echec onduldbaar zou zijn. En bij een succes - laten wij zeggen bij de filologische studie - verheugt u zich er niet alleen over, dat een zakelijk probleem zakelijk is opgelost, maar vooral ook daarover, dat juist u degene was, die boven de anderen heeft uitgemunt. Karakterkundig heet dat: u is meer egocentrisch dan zakelijk ingesteld. Wanneer u twijfelt, of en in hoever dit vermoeden juist is, zou het volgende gedachte-experiment u klaarheid kunnen verschaffen. Stelt u zich voor, dat u bij een gemeenschappelijk werk met uw collegas voor een bijzonder belangrijke en vruchtbare probleemstelling komt te staan. Allen doen evenzeer hun best, om een bruikbare oplossing te vinden. U doet een voorstel, dat zeer aannemelijk is. Maar een ander, uw concurrent brengt kort daarna de eigenlijke en uitsluitend juiste oplossing. - U zult u verheugen, dat u zelf zon goed voorstel kon doen, maar zult u zich nog meer verheugen, omdat de ander daarna de opgave werkelijk oploste? Of zou het u aangenamer geweest zijn, wanneer uw eigen voorstel als de beste, ofschoon nog niet volmaakte poging tot oplossing overgebleven was? Anders uitgedrukt: waar komt het er bij u op aan, dat de zakelijke vraagstukken zakelijk opgelost worden of dat u zelf bij uw medemensen een goede indruk maakt? Dat is namelijk de betekenis van de onderscheiding tussen egocentriciteit en zakelijkheid. Nemen wij nu eens aan, dat mijn hypothese juist bleek te zijn. U zou dan iemand zijn, die reeds sedert lang (van de puberteit af?) er op uit is, voor u zelf en voor anderen altijd de mooie rol te spelen. Daarvoor is men vlijtig en nauwgezet. Men houdt zich bijna angstig aan die moraal, die men als de juiste erkent. En iedere fout tegen dit stelsel van waarden veroorzaakt datgene, wat wij minderwaardigheidsgevoelens noemen. Zo iemand wordt noodzakelijkerwijs het tegengestelde van een Columbus. Hij waagt zich niet graag in onbekende gevaren. Hij handelt het liefst naar vaststaande principes, en hij zou graag enkel goed overwogen beslissingen nemen. Zo treedt hij naar buiten en misschien ook wel voor zich zelf op als zeer ordelijk, redelijk en zakelijk. Maar hij wil alleen zakelijk handelen, om zijn eigen geliefde Ik voor nederlagen te bewaren. Daarom wijst hij automatisch alles af, wat plotselinge, productieve en tevens verantwoordelijke beslissingen vereist. Bovenal is te verwachten, dat hij zich niet aan een positieve oplossing van het probleem van de liefde waagt. Hij is ook hier geen Columbus. Maar juist ten opzichte van het andere geslacht blijft er niets anders over, dan een gedurfde en vastberaden overtocht over de oceaan. Men kan zo goed of zo slecht opgevoed zijn, als men wil; op zijn vijftiende jaar kent men het land van de liefde nog niet. De liefde ontdekken betekent dus, zich aan
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

onbekende gevaren blootstellen, - nieuwe antwoorden vinden op nieuwe vragen en zelf de verantwoordelijkheid en de gevolgen dragen van alle fouten, die men - zoals iedere beginneling onvermijdelijk zal begaan. Wanneer men echter als grondtrek van zijn karakter reeds de wet heeft gesteld, dat men volmaakt zou willen zijn en dat men geen fouten mag maken, dan blijft er niets anders over, dan afstand te doen van de ontdekking van werkelijke liefde. Men moet zich opsluiten in zijn tegenwoordige, vanouds bekende wereld en men moet de nieuwe wereld, die lokkend en roepend aan de horizon opdoemt, als zondig verklaren. Dan heeft men een schijnbaar zakelijk recht die uit de weg te gaan. Nu kunnen wij weliswaar deze nieuwe grote wereld, die wij uit louter lafheid slecht noemen, zo lang vermijden, als zij enkel van buiten af naar ons toe dringt. Maar wij zijn aan haar overgeleverd, zodra zij zich in ons zelf doet gelden. En het is eenvoudig niet te loochenen: wij dragen alle mogelijkheden, die tot deze nieuwe grote wereld behoren, n.l. alle mogelijkheden van werkelijke liefde naar ziel en lichaam in ons. Als wij de moed hadden, deze eigenschappen zakelijk (dat wil zeggen in overeenkomst met de liefde) te ontwikkelen, dan zou daaruit lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor liefde ontstaan. Als wij ons echter niet tot die moed kunnen opwerken, omdat wij bang zijn voor de afdwalingen, mislukkingen en gekke figuren in het onbekende land van de liefde, dan moeten wij ons tegen deze mogelijkheden en eigenschappen in ons zelf evenzeer verweren als tegen de gelegenheden en verlokkingen van buiten af. Reeds het verlangen naar een tedere blik of naar een handdruk komt ons dan voor als een zondige wens. Wij strijden daartegen en behalen (helaas) de overwinning. Die akelige en sentimentele aandoeningen, die een jongen man onwaardig zijn, kan men zich afwennen. Maar andere krachtiger aandoeningen, die duidelijk dringen naar een lichamelijke toenadering tot het andere geslacht, laten zich niet zo eenvoudig wegloochenenen en des te meer voelt men zich door deze behoeften en wensen afgestoten. Men noemt ze zondige driften en voelt ze als vreemd en als aan het leven vijandig. En het lijkt haast, of men met deze afwijzing gelijk heeft. Deze wensen en behoeften ontaarden, daar men ze veracht en bestrijdt, in plaats van ze te verzorgen en te cultiveren. Ieder levend wezen gaat ten verderf en wordt een wilde en gevaarlijke karikatuur van zich zelf, als men het verwaarloost en onderdrukt. En het edelste wordt de ergste karikatuur. De geschiktheid tot liefde wordt zinnelijkheid. Het kon zeer goed het geval zijn, dat de geaardheid van uw karakter reeds door het Ik-zuchtige streven naar goed-zijn (= bovenzijn) vastgelegd was, en dat de eigenaardige, daaruit voortspruitende angst
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

voor het nieuwe en onzekere reeds bestond, toen het nieuwe en onzekere gebied van de liefde zich langzaam voor u wilde openen. U kon de lange en moeilijke weg, die tot de werkelijke liefde voert, niet gaan, moest daar wegens het gevaar voor het geliefde Ik a priori van afzien en moest u derhalve begeven in de hopeloze strijd tegen de gewaande zondige driften... De zelfbevrediging zou dan enkel een teken zijn van het egocentrische verstrikt-zijn van deze mens, wat hem tot nu toe het werkelijke liefhebben, de langzame, geleidelijke, zich rijk ontwikkelende toenadering tot een deelgenote onmogelijk heeft gemaakt. Daaruit zou nu echter niet volgen, dat u een partnerin moet naderen, om van de zelfbevrediging af te komen. Maar omgekeerd, u moet uw Ik-zucht afbreken, opdat de onanie verdwijnt. Die wordt voorlopig door iets negatiefs, door het verlangen naar de niet aanwezige deelgenote vervangen. Maar dit verlangen kan nu juist alleen dr echt en eerlijk beleefd en doorgemaakt worden, waar het Ik-besef de weg naar het wij niet langer verspert. Dan eerst, wanneer in de toestand van sterk verlangen alle tederheid en ook het plichtsbesef zich heeft ontwikkeld, dat tot de opbouw van een wij onmisbaar is, kan de toenadering tot een deelgenote verwezenlijkt worden ... Uit de tweede brief van de student: ... U hebt wel de feitelijke toestand tamelijk juist begrepen. Het komt bijv. uit, dat ik mij zeer zorgvuldig voorbereid en dat ik nooit aan een debat deelneem, als ik de stof niet zeer nauwkeurig beheers. Ook vat ik werkelijk nooit een besluit, eer ik mij al het voor en tegen zorgvuldig duidelijk gemaakt heb. Dat is: redelijk en zakelijk handelen! Hoe dat ,Ikzuchtig zou moeten zijn, is mij absoluut onbegrijpelijk. En dat u beweren kunt, dat ik bang ben voor liefde, is eveneens, zacht uitgedrukt, een voorbarige hypothese. Ik schreef u, dat ik de mensen lief heb. En ik zou er deze keer bij willen voegen, dat ik deze algemene mensenliefde in zekere zin als mijn eigenlijke roeping beschouw. De zinnelijke liefde tot het andere geslacht heb ik van jongs af als onrein gevoeld. Ik heb uit de diepste grond van mijn hart een afschuw (zoals u eveneens heel juist vermoedt) van alle flirt en nog veel meer van alle grove erotiek. Ik ben protestant. Maar in dit opzicht schijnt mij de strenge katholieke opvatting veel beter dan de protestantse, die maar al te licht tot waardeloze compromissen geneigd is... Dat ook mijn eerlijke, jarenlange strijd tegen de vleselijke zonden als Ikzuchtig uitgelegd moet worden, zou mij uitermate beledigen, wanneer ik niet zag, hoeveel zorg, nadenken en goede wil u aan de beantwoording van mijn brief besteed hebt. Ik ben dus niet gekrenkt, maar ik constateer, dat de hypothese, die u opgesteld hebt, helaas tot in de grond verkeerd
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

is. Daardoor is mijn hoop, dat men mij langs deze weg zou kunnen helpen, natuurlijk weer een pijnlijk stuk zwakker geworden. Maar niettemin wil ik trachten, door enige verdere gegevens het karakterbeeld, dat u van mij hebt, te corrigeren, zelfs al was het enige resultaat, dat u mij dan voor iets minder zelfzuchtig houdt, dan tot nu. Ik ben de enige zoon van mijn moeder. Mijn vader was postconducteur. Hij stierf, toen ik tien jaar was. Het kleine pensioen was niet voldoende, om mij en de beide jongere zusters de opleiding te verschaffen, die mijn vader ons dacht te laten geven. We moesten alle drie van jongs af mee verdienen. Niettegenstaande dat kon ik het eindexamen doen en de universiteit bezoeken. Mijn zusters hebben dadelijk na hun aanneming een praktisch beroep gekozen. Dit feit drukt mij terneer. Ik zou zo spoedig mogelijk zo ver mogelijk in de wereld willen komen, om dan moeder en zusters alle offers te kunnen vergelden, die zij voor mij gebracht hebben. - Was het egostisch, dat ik mij door veel aandringen liet bewegen, deze offers aan te nemen? Ik verdien nu nog wat geld met lesgeven, zodat ik mijn studie althans voor het grootste gedeelte zelf kan bekostigen. Mijn ene zuster heeft een vriend, die veel voor haar doet. Dit vinden wij heel treurig, omdat wij niet weten, hoe haar verhouding tot hem eigenlijk is. Maar wij durven haar deze vriendschap niet verbieden, gedeeltelijk omdat wij geen onrechtvaardige verdenking willen koesteren, gedeeltelijk echter misschien ook om kleinzielige, materile redenen. Hier geef ik toe, dat egostische of materialistische factoren een woordje meespreken. De jongste zuster is verkoopster. Mijn moeder verdient met verstellen en naaien met veel moeite ook wat. Maar dit alles bij elkaar is nauwelijks toereikend voor het allernodigste. Sinds mijn oudste zuster, die modiste was, werkloos is, staan we onmiddellijk aan de rand van het gebrek. Het meest benauwend is mijn eigen toestand. Ik moet minstens nog een jaar of vier, vijf werken, voor ik in staat ben behoorlijk te verdienen. Maar de tegenwoordige omstandigheden maken het twijfelachtig, of ik dan na alle zorgen en ontberingen een betrekking zal krijgen. Waarschijnlijk moet ik mij vele jaren lang met voorkomende vervangingen tevreden stellen. - Vindt u, dat men in deze situatie met een goed geweten aan een huwelijk kan denken? Zou het niet misdadig zijn, een jong meisje aan zich te boeien? Dit lijkt mij egostisch! Het komt mij ook voor, dat van dit gezichtspunt mijn strijd tegen het leven naar natuurdriften volkomen gerechtvaardigd is. Mijn verzoek luidt dus niet, dat u mij de strijd tegen mijn seksueel gevoel uit het hoofd praat, maar dat u mij zult helpen, die grondiger en met meer succes door te zetten... Uit het tweede antwoord:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Het gaat er niet om, wie van ons beiden gelijk heeft, maar de vraag is, wat de waarheid is. En daarom zou ik nog eens de vraag willen opwerpen, of en in hoever het nu met de algemene mensenliefde in orde is? Wij leven in een algemene economische crisis die meer en meer in een karaktercrisis van talloze individuen overgaat. De oude en gewone wegen zijn niet meer begaanbaar. En de gebruikelijke doeleinden verliezen hun geldigheid. Ook u zelf kunt er niet meer op rekenen, na het examen een staatsbetrekking te vinden, die uw uiterlijk leven verzekert. Wat is dus nu de zin van uw studie? Waarvoor werkt u nog? Rekent u toch nog op de mogelijkheid, een van de weinige gelukkigen te zijn, die eens bij de voederbak terecht komen? Of hoopt u, dat de crisis voorbijgaat? Of zoekt u vr alles de ontwikkeling en ontplooiing van uw geestelijke mogelijkheden? Hoe minder Ik-zuchtig u is, des te meer moest u bereid zijn, uw opleiding onder alle omstandigheden door te zetten en des te meer moest u zich verplicht voelen, uw krachten later (en ook nu al) in dienst van de noodlijdende mensheid te stellen. De een of andere soort van scrupules wegens de vergelding van offers, die uw familieleden voor u gebracht hebben, zouden dan nauwelijks bij u opkomen. Veel belangrijker zou de ernstige poging zijn, om uw familie zo spoedig mogelijk, wat hun karakter of hun beroep betreft, door concrete daden behulpzaam te zijn. Het beslissende echter zou zijn het optrekken naar het front. Ik ben nog steeds van mening, dat u nu nog op elk gebied ongeveer even ver van de gevaarlijke zone verwijderd is. Over het gebied van het partnerschap zullen wij ditmaal niet spreken. Maar op het gebied van een beroep of juister van de levenstaak is het precies zo gesteld. Ik zou willen beweren, dat de wet in het diepst van uw karakter, die het voorttrekken naar nieuwe en onbekende gebieden verhindert, ook in kwesties van politiek, wereldbeschouwing, economie en mogelijkheden om geld te verdienen een toepassing vindt. Het zou echter al veel gewonnen zijn, wanneer u op n van deze gebieden een Columbus werd. Maar dat zal niet gemakkelijk zijn (verondersteld, dat mijn hypothese in weerwil van uw bedenkingen gedeeltelijk juist is). U zou moeten proberen bij de een of andere gelegenheid de innerlijke belemmering, die u in de weg staat, nauwkeurig te onderkennen. Dan moest u vaststellen, dat de tegenwoordige remming (bijv. de vrees om een verzoek tot een superieur te richten) enerzijds heel veel overeenkomst heeft met een overeenkomstige gebeurtenis uit uw kinderjaren (bijv. met de hartklopping, waarmee toenmaals een verzoek aan uw vader gepaard ging). Anderzijds moest u echter ook ervaren, dat de stand van zaken nu heel anders is dan toen. U bent geen kind meer, u beschikt over veel meer middelen en bent lang niet in die mate afhankelijk als toen. De andere is bovendien niet uw vader. Zijn
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

ontstemming is lang niet zo gevaarlijk, maar ook zijn vriendelijkheid en zijn hulp zijn lang niet zo gewichtig, als toentertijd de overeenkomstige gevoelsuitingen van uw vader waren. Het centrale punt van het geheel ziet er gewoonlijk uit als volgt: waarom is men geen Columbus? Waarom waagt men zich niet in de onzekere en gevaarlijke kwestie? Omdat men een te grote angst heeft voor een chec, omdat men te lichtgeraakt is, omdat men een negatieve afloop niet overleven zou, omdat men te weinig verwachting van zich zelf heeft en omdat men niet meer gelooft, dat de wereldorde succes en mislukking betekenisvol verdeelt. Men is niet alleen kleingelovig, maar ongelovig. Men wil zelf overal toezien, of alles goed gaat, alles voorbereiden en alles beslissen om ieder risico uit te schakelen. Dat wil zeggen: men wil zelf voor Voorzienigheid spelen, men wil in het wereldbestuur beunhazen, men wil zelf de goede God zijn. Als dit juist is, zou de uitweg gemakkelijk te ontdekken, maar moeilijk te begaan zijn. Men zou moeten afzien van het mijn wil geschiede. Men zou afstand moeten doen van alle voorafgaande berekeningen en veiligstellingen, waaraan men gewoon geraakt is. Men zou vertrouwen moeten stellen in de wereldorde, in het leven als zodanig en ook in zijn eigen productiviteit. En nog meer: men zou moeten hopen, ook nog door nederlagen te groeien en te rijpen. Met zulk een levenshouding, na het overwinnen van kinderachtige angst en kleinmoedigheid zou men gerust als een nieuwe Columbus naar de onbekende zee van de realiteit uit kunnen varen. De moed - het enige, wat werkelijk helpen kan - is dus daarvan afhankelijk, in hoever men de teleurstellingen overwint, die men in zijn prille jeugd heeft beleefd. Zolang men nog aan de nawerking,van deze teleurstellingen lijdt, zal men altijd op het Ik gericht blijven, d.w.z. zich zelf willen beveiligen, omdat men niet gelooft, dat men van een andere zijde geleid en bepaald wordt, namelijk door de uiteindelijke, ons steeds verborgen zin van de werkelijke samenhang van de dingen. Uit de derde brief van de student: ... Ik heb zes weken lang niets van mij laten horen, niet omdat ik uw standpunt afkeurde, maar integendeel, omdat ik bezig was uw voorstel in praktijk te brengen. De laatste maal hebt u de spijker op de kop geslagen. En ik hoop zelfs (of moet ik zeggen: ik vrees?), dat ook uw mening over mijn stiekumheid in de liefde niet geheel onjuist is. Vast staat vr alles, dat ik naar het front moet. Maar ik zou dit niet begrepen hebben, als ik alleen maar uw brieven had gehad. Er moest nog iets anders bijkomen. En dat kwam ook zo precies, dat het bijna leek op pedagogische Planwirtschaft, Ik genoot een kleine toelage uit het overschot van een particuliere stichting, die in de inflatietijd zeer verarmd was. Deze dertig mark per maand vormden een belangrijk gedeelte van mijn budget. Een week of
(Planwirtschaft = gereglementeerde economie.)

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vijf geleden kreeg ik het bericht, dat door het bankroet van een grote bankinstelling ook nog dit kleine bedrag voorlopig verloren was. Ik moest mij nog meer bekrimpen, wat mij haast onmogelijk scheen -, of ik moest stappen doen, om nieuwe hulpmiddelen te vinden. En toen geraakte ik vrijwel in de situatie, die u in uw laatste brief hebt geschilderd. Ik moest naar de secretaris, de deken en naar de rector van de universiteit. En steeds met verzoekschriften, in uw taal: steeds op -100. Toen deed ik allerlei sprongen naar boven tot + 100, gedeeltelijk in fantastische waakdromen, gedeeltelijk in snoevende gesprekken en brieven, gedeeltelijk ook in hevige uitbarstingen van woede tegen mijn zusters. Dat lag er zo dik op, dat ik mij onuitsprekelijk dwaas voorkwam. Een sprong naar boven - bijv. een bluf in een brief - brengt je in werkelijkheid niet omhoog, zodra je duidelijk inziet, dat dit het enige doel was. Integendeel wordt dat een nieuwe val. Ik werd daarover zo woedend, dat ik het plan opvatte, u te ergeren, door een uitvoerige weerlegging van uw gehele psychologie uit te werken. Maar dat was natuurlijk ook niets dan een poging, u naar beneden en mij zelf naar boven te krijgen. Dat liet ik toen rusten en probeerde daarna liever, hoe ver ik het met uw raadgevingen zou kunnen brengen. En daar ik niet alleen de hoge heren moest bezoeken, maar ook iets van hen gedaan moest krijgen, als ik niet verhongeren wilde, begon ik ten slotte heel simpel en eenvoudig te denken aan de overeenkomstige voorvallen uit mijn kindertijd. En ik merkte heel spoedig, dat u gelijk hebt. Het was alleen minder mijn vader, dan wel mijn moeder, voor wie ik toen bang geweest moet zijn. Ik droomde ook van de rector magnificus, dat hij onder zorgen gebukt bij de haard stond en in een pan roerde. Direct, toen ik wakker werd, wist ik, dat alleen mijn moeder z kon roeren. Om deze droom heb ik een hele tijd gelachen. - Daarna ging ik naar het front. Ik was kalmer en ook dapperder dan anders. En het verliep tamelijk wel tot mijn tevredenheid... Ik weet nu, dat ik u en mijn moeder en de machthebbers aan de universiteit over n kam geschoren heb. Ik voel nu nog meermalen tegen u allemaal dezelfde afwijzende en aanmatigende kritiek. Het is zeker wel datgene, dat in de literatuur als overdracht beschreven wordt... . Maar al bestaat het egocentrische in mij nog steeds, het schijnt toch al iets verzwakt te zijn. In elk geval voel ik mij niet meer vernederd, als ik u schrijf, dat ook uw eerste vermoedens in vrij hoge mate gegrond schijnen te zijn. Ik heb namelijk vroeger iets verzwegen. Ik had al heel lang een meisje lief, dat ik sedert mijn kinderjaren kende, of ik meende althans haar lief te hebben. Maar zij is onbereikbaar voor mij. Haar vader is een hooggeplaatste ambtenaar. In de laatste tijd begint zij mij echter meer onverschillig te worden; ik gevoel mij daardoor enerzijds verontrust, anderzijds echter ook verlicht. En het merkwaardigste is, dat de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zelfbevrediging in dezelfde mate ook minder wordt. De tijdsruimte tussen de afzonderlijke afdwalingen worden groter. Ik voel mij lichamelijk frisser, ofschoon ik over het huwelijk en over de toenadering tot het andere geslacht nog dezelfde rigoureuze denkbeelden heb als vroeger. Slechts op een punt heb ik mijn houding enigszins veranderd: ik zie in, dat men de ware partnerin niet kan vinden, als men niet allen beschouwt, die eventueel in aanmerking komen. Argeloos, zonder begeerte en zonder verstrikkende gedachten zoveel jonge meisjes ontmoeten, als mogelijk is, dat is nodig voor mij. En dat is een moeilijke opgave, voor welke ik mij helaas veel te weinig heb ingespannen. Maar ook in dit opzicht ben ik op mars naar het front en ik zal u verder bericht sturen, wanneer het eens tot trommelvuur en stormaanval mocht komen... De patint kwam via zijn theoretische studie tot ons. Hij kent de psychologische terminologie, wat het wederzijds begrijpen gemakkelijk maakt, maar het eigenlijke genezingsproces, dat zich achter de begrippen afspeelt, bemoeilijkt en vertraagt. In tegenstelling met de vorige gevallen ontwikkelt zich hier een eigenlijke karakter-analyse, waarvan de trappen men als volgt kan onderscheiden: 1. Uitgaande van de symptomen, die de patint onder woorden brengt, (eerste brief) wordt voorzichtig in de vorm van een hypothese de weg gezocht, die de symptomen met het centrale probleem van de karaktervorming verbindt (eerste antwoord). 2. Reeds deze uitlegging, die nog geheel theoretisch blijft,roept een duidelijke tegenstand op (tweede brief:Ik ben niet gekrenkt!). Maar het minderwaardigheidsgevoel, dat in de hypothese slechts in het algemeen aangeduid kon worden, wordt nu door de patint zelf, wat de inhoud betreft, geschilderd. Daarmee verandert hij, wel zonder het te bemerken, zijn theoretisch standpunt: niet meer de moraal, maar de economische crisis dwingt hem tot ascese. 3. De volledige aanwijzing van de samenhang gebeurde van de zijde van de patint in dienst van de tegenstand. Zij bevat weliswaar een eerlijke bekentenis, verplaatst echter in weerwil daarvan de belangstelling naar een minder gewichtig krijgstoneel. Het centrale probleem moet echter ook hier opgespoord kunnen worden. De hypothese van de verhinderde Columbus wordt verder uitgewerkt. Zij geldt zowel op moreel, seksueel als op economisch gebied op dezelfde wijze (tweede antwoord). 4. Tegelijk worden de handelwijzen van tegenwoordig teruggebracht tot de lotgevallen in de vroegste kinderjaren. De parallel tussen de huidige remmingen en de kinderangst van vroeger wordt getrokken, en tevens worden de verschillen geconstateerd, die een, verandering van de tegenwoordige gedragslijn mogelijk maken (tweede antwoord).

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

5. Er verlopen zes weken, gedurende welke de patint strijdt met zijn tegenstand. De invloed van de brieven werkt in dit beslissende stadium slechts indirect. Het noodlot grijpt in, doordat het de patint dwingt, zich onmiddellijk naar het front te begeven. Daar hij hieraan onmogelijk ontkomen kan, moet hij alle hulpmiddelen, die er zijn, te baat nemen en tot deze hulpmiddelen behoort ook het (tot dusver alleen theoretische) resultaat van de karakteranalyse. Hij moet stappen doen en hij doet ze iets beter dan tot nu, op grond van de inzichten (intellectueel) en op grond van de vertrouwdheid met en de gunstige verhouding tot deze inzichten (volgens eigen wil), die gedurende de briefwisseling tot stand zijn gekomen (derde brief). 6. De genezing is daarmee eigenlijk nog niet afgesloten. De innerlijke nieuwe houding is pas begonnen. Haar verdere groei is nog steeds met hevige tegenstand verbonden. De woede tegen de psychologie en de droom, die de rector magnificus tot keukenmeid vernedert, zijn slechts kleine voorbeelden uit een lange reeks van pogingen tot verzet. Hoe krachtiger druk de pedagogische Planwirtschaft van het leven uitoefent, hoe smartelijker en meer vervuld van crises de verdere weg van de patint zal worden. Maar een stilstand of nog erger: een achterwaartse ontwikkeling is niet meer te vrezen; tenzij snelle successen het hem mogelijk maken in voldaanheid op zijn lauweren te gaan rusten - wat de wereldcrisis gelukkig wel zal beletten.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

8. VLUCHT NAAR HET AVONTUURLIJKE Uit de eerste brief van een jong meisje: ... Dat mijn ouders en ook mijn getrouwde broer en zuster bekrompen burgermensen zijn, is te verdragen. Zij hebben geen idee van het leven en denken, dat alles op het oude spoor moet lopen, waarlangs reeds onze grootouders naar hun graf gereden zijn. Maar dat ook mijn verloofde mij niet begrijpt, vind ik onverdraaglijk. Menigmaal denk ik, we moesten maar uit elkaar gaan. Hij moet mij vrij laten en zijn eigen weg gaan. Maar dan doet het mij weer leed, want hij meent het heel goed en als hij wat ruimer in zijn opvattingen was, zouden wij heel goed bij elkaar passen. - Zijn jaloezie maakt mij razend en zijn morele vermaningen ergeren mij, ofschoon men er eigenlijk over lachen moest. Menigmaal denk ik ook, dat ik op mijn kleine avonturen alleen inga, om hem te ergeren of te bestraffen - en hij loopt er telkens weer in. Hij is ongelukkig, als ik zonder hem ga dansen. Uitstapjes, waaraan heren deelnemen, kan hij eenvoudig niet uitstaan. - Maar wat moet ik de hele dag beginnen? Sinds drie maanden ben ik zonder werk, mijn moeder kan ik niet veel helpen, zij doet alles liefst alleen en beweert, dat ik haar maar in de weg loop. Ik lees veel, maak een beetje gymnastiek, zit naar de radio te luisteren - maar daarmee is de dag niet gevuld. Zo komt het, dat je gaat wandelen, kennis met verschillende mensen maakt en avonturen beleeft. Ik ben heus niet slecht, maar ik wil ook wat van het leven genieten. En als mijn verloofde dat niet begrijpt, dan horen wij eenvoudig niet bij elkaar. - Toch zou het wel erg zijn, als onze verloving af raakte. Er is geen kans, dat ik in afzienbare tijd weer werk vind en ik denk, als wij eerst bij elkaar zijn - al hadden wij maar een kamer en een keuken - en er dan een kind was, dat ik misschien helemaal geen lust meer zou hebben om te gaan dansen. Maar het duurt minstens nog twee jaar, voor we zover zijn. En tot zover moest men mij met rust laten... Uit het eerste antwoord: ... Het zal wel juist zijn, dat u menig avontuur enkel maar meemaakt, om uw bloedverwanten te laten zien, dat u zich niets laat welgevallen. Waarschijnlijk bent u een beetje overgevoelig tegenover kritiek, als-kindbehandeld-worden, en tegenover dwang. Als men u iets voorschrijft, hebt u vermoedelijk de neiging, het tegenovergestelde te doen, volgens het kinderachtige recept: nu doe ik het juist! - Maar dat is zeker niet de hoofdzaak. Waarschijnlijk behoort u tot de mensen, die zich niets kunnen laten ontgaan. Er zijn kinderen, die alles willen hebben, wat hun onder de ogen komt. Al hebben zij ook helemaal geen honger, dan kunnen ze toch geen stukje chocolade of geen appel stil laten liggen. Zo lang zij er niet
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

aan denken, is alles in orde. Maar zodra zij op het idee komen, dat hier de mogelijkheid bestaat iets te genieten, kunnen ze aan de verleiding geen weerstand bieden. Het wordt voor hen dadelijk een kwestie van eer, dat hun wens vervuld wordt. Zij zetten er alles op, en zij worden woedend, wanneer men hen hindert. Het heeft er dan alle schijn van, dat het afstand doen van dit genot hetzelfde betekende als het afstand doen van het leven in zijn geheel. Menigeen zegt het ook ronduit: Als jullie mij dat genoegen niet gunt, vind ik het hele leven geen genoegen meer. Als jullie mij dat belet, is het net alsof jullie mij van het leven berooft!Anderen weer vatten elke opoffering, die men van hen verlangt, of die zij van zich zelf moeten eisen, als een bewijs op, dat hun in het geheel niets gegund wordt: Natuurlijk! Niet eens dit kleine, onschuldige genoegen wil jullie mij veroorloven! Alles wordt mij verboden! Nu zie ik al weer, wat ik al lang weet; ik mag in t geheel niets hebben. jullie wilt mijn hele leven bederven! Vraagt men zich af, wat voor mensen zo op een opoffering reageren, dan vindt men altijd hetzelfde: het zijn mensen, die enerzijds in hun kindheid een beetje verwend zijn, zodat zij geleerd hebben: mijn wil moet geschieden. Ik heb het niet nodig, van het een of ander af te zien. Anderzijds echter zijn deze mensen tevens een beetje te streng behandeld, of - juister uitgedrukt, men heeft getracht, de verwendheid door iets grotere strengheid te beperken of te niet te doen. Op deze wijze heeft het kind geleerd, dat het zijn vrijheid en zijn genot tegen voortdurende aanvallen en beperkingen moet verdedigen. Het is als het ware voortdurend op zijn hoede, dat hem toch vooral niets zal ontgaan: men wil mij een genot, waar ik recht op heb, niet gunnen! - Zo wordt de hele zaak, namelijk de kwestie van het genot, veel te gewichtig. Of men het stukje chocolade krijgt of niet, diende toch vrij onverschillig te zijn. Maar omdat het kind reeds gemerkt heeft, dat een principieel je mag alles en een even principieel je mag niets scherp tegenover elkaar staan, daarom moet het reeds bij elke kleinigheid om het geheel vechten. Want iedere kleinigheid is een teken, of het geheel beslist wordt te zijnen gunste of in zijn nadeel. Precies zo gaat het u vermoedelijk op het ogenblik met uw bloedverwanten en vooral met uw verloofde. Als men u enige vrijheid laat, dan voelt u u geheel vrij. En weigert men u de een of andere kleinigheid, dan hebt u dadelijk het gevoel, alsof men u volledig en principieel tot slaaf gemaakt heeft. Men zou nu kunnen denken, dat men in zulke gevallen een jong mens eenvoudig de volle vrijheid moest schenken. Maar deze stap ware niet zonder gevaar. Wanneer het bij u alleen ging om de strijd voor uw zelfstandigheid, dan zou dat een begaanbare weg zijn. Men zou u dan kunnen laten begaan en u zou heel spoedig leren, u van uw
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zelfstandigheid juist en zakelijk te bedienen. Maar het gaat tegelijk om het genot, het alles-willen-hebben en om het onbegrensde profiteren van het eigen boven-zijn. Wanneer uw bloedverwanten u de volle vrijheid lieten, dan zou u automatisch en zonder het te kunnen verhinderen (misschien in weerwil van uw beter inzicht) het ene genot op het andere en het ene avontuur op het andere stapelen. En wel zou deze dwang tot avonturen met besliste noodzakelijkheid voortkomen uit de volgende stand van zaken: Er zijn in uw leven allerlei dingen, waarover u ontevreden bent. U verdient niet, uw huwelijk ligt nog in een vrij verre toekomst, over uw partner is u ontevreden en met uw ouders en uw broer en zusters staat u ook niet op goede voet. Wanneer men echter in zijn kinderjaren geleerd heeft: mijn wil geschiede en men daar nog bij geleerd heeft, dat men zijn eigen zin (en dat wil ook zeggen zijn recht op eigen genot) waakzaam en scherp moet verdedigen, dan zal men geheel van zelf en in zekere zin automatisch tegen al deze lasten gaan muiten. Men zal er op uit zijn, ze zo grondig mogelijk weer op te heffen door zekere vertroostingen en genoegens (zogenaamde compensaties). Hoe meer u zich dus verdrukt voelt, hoe meer zult u het recht op genot nodig hebben. Onthoudt de werkelijkheid mij een gelukkig liefdeleven, dan is zij mij toch een hele reeks avonturen schuldig! Ik heb recht op dans en flirt en liefdesgeschiedenissen, omdat de werkelijke liefde mij zo moeilijk gemaakt wordt! - Maar met dit recept geraakt men natuurlijk in moeilijkheden. De werkelijkheid levert ons datgene niet, waar wij aanspraak op maken en ze levert ook niet de compensaties, die wij in plaats daarvan, (als Ersatz) verlangen. Onze eisen, die in steeds nieuwe vormen optreden, worden door steeds nieuwe hindernissen afgewezen. Maar juist dat kunnen wij niet verdragen. Wij voelen ons steeds opnieuw verdrukt en gekrenkt, en onze innerlijke opstandigheid neemt geen einde. Hoe minder de flirt lukt, des te vuriger verlangt men naar avonturen. En hoe minder de avonturen voldoen, des te wilder wordt de aandrift (namelijk de egostische aanspraak op genotcompensaties). Dat is de vicieuze cirkel. De eerste opgave is dus niet: hoe verschaf ik mij de zelfstandigheid en de vrijheid, die met mijn leeftijd overeenkomt? Maar zij luidt: hoe bevrijd ik mij van de onzakelijke aanspraken op genot en van mijn prikkelbaarheid tegen elke opoffering? Als u zoveel opoffering hebt leren verdragen, als bij uw leeftijd past, als uw spanningsboog lang genoeg geworden is, zal het geen moeilijkheden meer opleveren, de nodige vrijheid en zelfstandigheid te veroveren. Maar de eerste stappen op deze weg zijn de moeilijkste. En wij moeten nauwkeurig overwegen, op welke wijze en in welke richting u daarmee begint...

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit de tweede brief van het jonge meisje: ... Uw vermoedens zijn in vele opzichten juist. Ik kan mij werkelijk van jongs af aan slechts heel moeilijk een genot ontzeggen. Maar ik zie volstrekt niet in, waarom dat een slechte eigenschap zou zijn. Heeft niet iedereen recht op levensgeluk? Wanneer mijn bloedverwanten verstandiger waren, zouden er geen conflicten zijn. Ik zou mijn leven genieten, mijn verloofde kon hetzelfde doen en alles ware in de beste orde. Ik zie niet in, waarom men zijn hele leven lang n enkele man trouw moet zijn. Ik heb al voor mijn verloving met een andere man geleefd, tot wij ruzie kregen (hij was ook jaloers). En nu heb ik sedert enige dagen een vriend, die mij erotisch veel gelukkiger maakt dan mijn verloofde. Onaangenaam is alleen de geheimzinnigheid. Maar daar de enghartige moraal van mijn bloedverwanten mij daartoe dwingt, neem ik ook dat op de koop toe. Veel liever zou ik hun ronduit vertellen, waar ik s avonds naar toe ga. Ik zie daar niets in en als zij evenzo dachten, zou het heerlijk zijn... Ik heb uw lange brief tweemaal gelezen. Ik vind hem heel interessant, en veel daarin klopt heel goed. Maar de gevolgtrekkingen en de opgaven, die ten slotte ontstaan, komen mij wel zeer gedwongen voor... Uit het tweede antwoord: ... Het schijnt, alsof de werkelijkheid met haar ondubbelzinnige logica zich al doet gevoelen. U bent tot heimelijkheid genoodzaakt, omdat er geen mogelijkheid bestaat, uw bloedverwanten datgene duidelijk te maken, wat u zelf volkomen duidelijk schijnt te zijn. U meent, de verantwoordelijkheid voor uw leven te kunnen dragen, maar u hebt geen gelegenheid, u te verantwoorden; integendeel moet u iedere verantwoording zorgvuldig uit de weg gaan. Hoe ontstaat deze zonderlinge tegenstrijdigheid? Wij kunnen bij deze overwegingen van de onaangenaamste mogelijkheid afzien, namelijk dat u de partner B (uw nieuwe vriend) uitsluitend benut, om in de geheime strijd tegen de partner A (uw verloofde) een bijzonder sterk wapen te hebben. Maar men moet toch aannemen, dat u zich nu geheel boven voelt, d.w.z. als meester van de situatie. U hebt een verloofde, die u dient te trouwen. En u hebt een vriend, die u genot bereidt. Huwelijk met de een en genot met de ander. U staat aan het schakelbord en kunt het groene of het rode licht inschakelen, net zoals het u behaagt. U kunt in stilte om uw verloofde lachen, als hij morele betogen tegen u houdt. U kunt dan denken: arme kerel, als je alles wist. En u kunt evenzo uit de hoogte met uw geliefde spelen. U kunt denken: als je mij niet meer bevalt, laat ik je lopen. Ik heb immers

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

mijn verloofde. Men zou haast kunnen geloven, dat dit een benijdenswaardige situatie was. Maar als men de zaak nader beziet, is uw situatie toch erg fataal. U moet uw verloofde het belangrijkste in uw leven verheimelijken. U kunt over het geluk en het ongeluk van uw erotische ontwikkeling niet met hem spreken. Uw verbinding heeft een breuk. Het is niets dan een schijnverbinding, die op heimelijkheid en leugen berust. U moet altijd bang zijn om u te verraden. Daarom mag u zich in zijn tegenwoordigheid niet laten gaan. En deze eeuwige waakzaamheid moet u op de duur zeer lastig worden. De politiek komt in de plaats van de liefde. Dat is geen goede basis voor een huwelijk. Maar ook tegenover uw nieuwe vriend kunt u geen behoorlijke houding aannemen. Wel kunt u hem vertellen, dat u verloofd bent en u kunt hem verzoeken, dit feit te respecteren. Maar is u tevreden met een man, die van zijn kant met een halve geliefde tevreden is? Op deze wijze kan er slechts een voorlopige en onvoldoende gemeenschap ontstaan, een oppervlakkig spel, een toevallige ontmoeting, waarbij de ene of de andere zijde van de partner egostisch uitgebuit wordt. Maar nooit speelt de gehele mens een rol daarbij. U verdeelt uw vriend. U neemt enkel zijn erotiek aan en misschien zijn vriendelijkheid of zijn vrolijkheid. Maar van zijn verder bestaan kunt u niet veel mee beleven, precies zoals u van de vierentwintig uur van zijn dag slechts aanspraak kunt maken op het achtste of het zesde gedeelte. Het is de vraag, hoe lang deze halfheden u voldoen. Noch de moraal, noch de wetenschap, noch het strafwetboek, noch de openbare mening kunnen op uw houding invloed hebben. U zult blijven, zoals u bent en voortleven, zoals u dat doet, tot de werkelijkheid met haar bedenkingen zich aanmeldt. En het is te verwachten, dat dit: het gaat niet zich automatisch ontwikkelt uit het feit dat men een mens niet verdelen kan. U echter verdeelt uw mannen, neemt van ieder de helft en zult dan inzien, dat u geen van beiden geheel en daarom allebei in het geheel niet bezit. En u verdeelt ook u zelf, u leeft tweemaal half, en er zal noodzakelijk blijken, dat u in t geheel niet leeft. Maar het is doelloos over deze dingen te praten, eer men ze beleefd heeft... Uit de derde brief van het jonge meisje: ... Ik ben zo woedend, als ik het nooit mogelijk geacht had. Mijn vriend heeft mij op de meest smadelijke wijze bedrogen. Ik heb hem een scne gemaakt, die hij zijn leven lang niet zal vergeten. Maar het ergste is, dat ik mijn verloofde een dergelijke scne gemaakt heb, niettegenstaande hij mij ditmaal niets gedaan heeft. Maar misschien heeft hij mij toch wel iets gedaan. Hij heeft mij genoodzaakt, mijn beetje geluk en plezier elders te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zoeken. Hij is de schuld van mijn vernedering! Ik heb hem dat allemaal gezegd. Ik weet, dat het dom was. Maar hij heeft het verdiend. Bekrompen en kleingeestig als hij is, wil hij nu niets meer van mij weten. Ik weet niet, of ik hem liefheb. Ik weet ook niet, of ik van de ander werkelijk gehouden heb. Het kan mij niets schelen. In ieder geval is nu alles uit. Had ik mij kunnen beheersen en had ik verder gelogen, dan was ik ten minste een goede huisvrouw geworden. Ik had mijn man bedrogen, zoals ze het allemaal doen en hij had mij misschien ook bedrogen. Maar ik zou er om gelachen hebben. Nu is het anders uitgekomen en misschien is het goed zo. Hij kijkt van het standpunt van zijn kleinburgerlijke moraal op mij neer en daarmee is onze toekomst definitief weg. Mijn ouders en mijn broer en zuster staan aan zijn kant. Echt kleinsteeds! Het is mij onverschillig! - Ik heb geen werk, geen geld, geen vrienden en geen opleiding. Men heeft mij niet eens een behoorlijke school gegund. Het enige doel was, mij aan de man te brengen. Nu moet ik van huis weg. Ik kan hier niet blijven, waar men mij als een gevallen Magdalena behandelt. Ik weet nog niet, waar ik naar toe ga. Ik zal ook geen mens om hulp vragen. Wat er van mij terecht komt, is immers ook onverschillig. Het is mijn schuld niet... Uit het derde antwoord: ... Alles komt er nu op aan, dat u een weg vindt naar de toekomst. Er zijn slechts twee mogelijkheden: f u deinst terug, verliest de moed, wordt wanhopig en ziek, begaat de een of andere dwaasheid, - f u neemt een geheel nieuwe houding aan, ziet af van uw vroegere doeleinden, begint geheel opnieuw en komt rijker, verstandiger en meer geschikt voor het leven uit deze crisis te voorschijn. Het heeft absoluut geen nut, er over te piekeren, wat men zelf misschien beter had moeten doen of hoeveel verkeerdheden de anderen begaan hebben. Alle peinzen over het verleden heeft nu uitsluitend zin, wanneer u zich daarbij afvraagt, wat het leven op dit ogenblik van u verlangt. Welke nieuwe gedragslijn, welke verandering, welk nieuw begin is nu vereist? U is op een dwaalspoor geraakt, nu zit u in het moeras en u kunt er alleen uitkomen, wanneer u ontdekt, in welke richting u weer vaste grond vindt. Maar u kunt in geen geval terug. Wanneer u eventueel wilde beproeven, weer een lief, goed kind te worden (zoals u misschien zes of acht jaar geleden geweest bent), dan zou dat het ergste zelfbedrog zijn, dat uw moedeloosheid op het ogenblik tot stand zou kunnen brengen. U moet na de crisis vanzelfsprekend een ander mens zijn dan vroeger, namelijk verstandiger, rijper, rustiger, levendiger, productiever en vr alles dapperder. Anders zou dezelfde of een dergelijke crisis zich over enige tijd moeten herhalen. Want wie niets leert, wie niet verder komt,

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

wie zich niet aanpassen kan, moet natuurlijk altijd weer in dezelfde dwalingen vervallen. Het voornaamste is nu, vast te stellen, waartoe u eigenlijk behoort, waar u innerlijk thuis bent. En daartoe zou ik u het volgende willen voorstellen: In het eerste stadium van uw leven hebt u zich met meer of minder geschiktheid gevoegd in de omlijsting van het gezin. U stond ook toen zeker wel heel dikwijls in oppositie, bijv. met uw moeder, als zij een opoffering van u verlangde. Maar dat waren op zich zelf staande gevallen. Over het geheel hebt u voorlopig de lijst, die u insloot, als van zelf sprekend aanvaard. Dat doen de meeste kinderen. Men leert de taal, de denkwijze, de gewoonten en de appreciaties van zijn omgeving, ook al handelt en denkt men telkens in bijzonderheden weer anders. Toen echter ontstond er een principile oppositie, vermoedelijk zo ongeveer in het vijftiende of zestiende levensjaar. U zag, dat het leven anders verloopt, dan men bij u thuis veronderstelde. U liep met vliegende vaandels tot dat andere leven over. Het bestaan, zoals dat zich in uw ouderlijk huis afspeelde, leek u dood. Het andere leven was verlokkend, avontuurlijk, opwindend en gevaarlijk. Daar was het hoogste geluk en het diepste ongeluk te vinden. Thuis echter verliep alles gelijkmatig, grijs, leeg, veilig en vervelend. Het nieuwe doet zich voor als revolutionair, het oude als kleinburgerlijk. Zo was het moediger, het nieuwe aan te hangen. Maar het nieuwe is nu ook aan-het-leven-vijandig gebleken, of beter uitgedrukt, het bleek, dat u voor dit andere leven slecht voorbereid was. U speelde met de mogelijkheden en de gevaren als een argeloos kind. Zo gaat een tienjarige jongen met geladen pistolen om. Hij speelt soldaatje, maar hij kent zijn wapens niet. En als er een schot afgaat, begint hij jammerlijk te huilen. - Moet deze jongen eens voor al van de wapenen afzien, moet hij eeuwig tien jaar blijven? - Moet hij niet maar liever het gevaarlijke speelgoed bestuderen met alle eerbied, alle zorg en alle voorzichtigheid, die hierbij nodig is? U moet nu begrijpen, wat de ontmoeting van man en vrouw te betekenen heeft. U kunt niet meer met het vuur spelen, zoals vroeger, maar u kunt ook niet terug naar de onwetendheid en de onverschilligheid van het tienjarige meisje. U moet zich uw leeftijd en uw opgaven bewust worden, en moet u zelf en het leven en de mannen en vr alles datgene, wat er zijn kan en er zijn moet tussen man en vrouw, zo grondig mogelijk begrijpen. U hebt iets daarvan beleefd en moet voor de toekomst iets daarvan leren. Wanneer u deze stap vooruit ook maar enigermate lukt, zal het u niet moeilijk meer vallen, met uw familie en met uw verloofde tot overeenstemming te komen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit de vierde brief van het jonge meisje: ... Dat zou allemaal goed en best wezen, als ik maar rust had. Ik zou wel een half jaar in een klooster willen leven, ergens in een woestenij. Tussen de bezorgde en pedante gezichten van mijn lieve bloedverwanten houd ik het niet langer uit. Zij brengen mij tot razernij, juist omdat zij mij geen verwijten maken. Zij stempelen mij door hun zwijgen en door hun gedachten, die ik maar al te goed ken, tot een berouwvolle zondares - en juist daarom kom ik geen stap vooruit. Ik moet mij bezinnen, dat is waar. Veel moet anders worden. Ik moet opnieuw beginnen, moet mij van het oude losmaken. Maar dat alles gaat niet, als ik de vervloekte, farizees naar beneden getrokken mond van mijn broer ontmoet, om van zijn blikken maar in het geheel niet te spreken... Uit het vierde antwoord: ... Niettegenstaande alles! U leeft, naar het schijnt, werkelijk in een woestenij. U hebt uw kluizenaarswoning inwendig. De weg, die u gaat, leidt nu eenmaal door de uiterste eenzaamheid. Of de anderen om u heen zijn of niet, dat kan u geheel onverschillig zijn. U moet zich zo onafhankelijk maken, dat ook de gedachten van de anderen u niet meer raken. Dat moet lukken, omdat er geen andere weg is. Dan echter zal de volgende stap vermoedelijk van zelf komen: u zult ontdekken, dat de mensen om u heen ook mensen zijn. Ten spijt van alle bekrompenheid, alle dwalingen en alle schijnheiligheid of wel juist door deze tekortkomingen zijn het zeker tch mensen, die hun eigen lot dragen en daarom recht hebben op uw achting en op uw begrip. U zult zien: eerst wanneer men werkelijk tot op het uiterste eenzaam geweest is, is men in staat zich zelf te zijn. En eerst dan wordt het mogelijk, zijn medemensen recht te laten wedervaren. De vroegere liefde, de onmiddellijke samenhang van bloed met bloed, zoals die nog tussen moeder en kind bestond, is definitief voorbij. De nieuwe saamhorigheid, de liefde van de rijp geworden mensen, ziet er heel anders uit. Zij stelt als voorwaarde de weg door de eenzaamheid, door welke ieder individu op eigen risico heen moet... Uit de vijfde brief van het jonge meisje: ... Ik heb mijn verloving verbroken. Het was een moeilijke stap. Mijn verloofde wilde mij ondanks alle teleurstellingen niet in de steek laten. Maar ik heb gezien, dat het niet gaat. Ik ben in dit laatste jaar toch wel verstandiger geworden. Maar mijn leven gaat voort zonder vreugde, zonder werk en zonder verdienste... Uit het vijfde antwoord:
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Waarbij behoort u? Waar ligt uw taak? Er is veel te doen in deze wereld. Voor welk werk bent u geschikt? Al verdient u niets, u moet werken... Uit de laatste brief van het jonge meisje: ... Ik ben als secretaresse werkzaam bij een politieke organisatie. Ik heb goede vrienden en het gaat zelfs thuis enigszins, sedert ik overdag ten minste bezigheid heb (van geld verdienen kan geen sprake zijn). Maar de hoofdzaak is: ik heb iemand gevonden, op wie ik mij geheel verlaten kan. Wij kunnen niet trouwen, omdat wij allebei geen geld hebben. Maar wij zullen ons leven inrichten, zo goed het gaan wil. En het gaat beter, dan ik ooit gedacht heb... De schriftelijke raadgeving geschiedde naar aanleiding van een lezing, die de patinte gehoord had. Ook hier bestond onze taak allereerst in het uitleggen van de symptomen. Het niets-willen-ontberen als gevolg van een tegelijk verwennende en vitterige opvoeding bleek al spoedig het centrale probleem bij de patinte te zijn. Het milieu, de bloedverwanten en de verloofde bleven heel onduidelijk getekend, waren echter ondanks alle beperktheid zeker wel verstandiger, dan de patinte veronderstelde. Het eerst gelukte de verlenging van de spanningsboog of, wat hetzelfde is, het te-niet-doen van de verwendheid. Dit proces werd in de loop van enige maanden afgewikkeld (tussen het eerste en het tweede antwoord). De tegenstanden, die hierbij overwonnen werden, deden zich slechts terloops voor. Misschien behoorde ook de verbinding met de nieuwe vriend daartoe. Hoe meer de patinte zich in haar egocentrische richting ontwikkelde, hoe groter moesten de moeilijkheden worden, die het leven haar in de weg legde. Haar derde brief berichtte de catastrofe. Nu eerst werd de karakteranalyse acuut. Intussen was het inzicht, de zelfbewustwording bij de patinte reeds zo ver doorgedrongen, dat de nieuwe wilsbeslissingen niet meer blind en star in de oude richting genomen konden worden. Zij moesten rekening houden met het betere begrip van de situatie en ook met de intussen bereikte verlenging van de spanningsboog. De positieve training leidde nu in weerwil van alle moeilijkheden stap voor stap vooruit. Maar er was veel tijd voor nodig. Tussen de eerste en de laatste brief van het jonge meisje was een vol jaar verlopen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

9. EEN ZACHTAARDIG HUWELIJK Uit de eerste brief van de vrouw: ... Wij zijn sinds zes jaar getrouwd en ik kan wel haast zeggen, gelukkig getrouwd. Wij hebben twee kinderen, en het ging ons ook eerst financieel heel goed. Mijn man is advocaat en vrij flink in zijn vak. Maar hij moest zich in de laatste jaren buitengewoon inspannen, om zijn inkomsten tenminste enigszins op een behoorlijk peil te houden. Hij zelf meent, dat deze grote druk van zijn beroep de voornaamste reden van alle moeilijkheden is. Maar ik vrees, dat hij de zaak op deze wijze te licht opneemt, of, zoals men ook zeggen kan, te rustig beoordeelt. Hij verstaat ook overigens de kunst, van alle dingen de goede kant te zien. Maar in dit geval is het een heel gevaarlijke proefneming. Reeds sedert verscheidene jaren - ik kan de tijd niet precies aangeven misschien ook reeds sedert de eerste maanden van ons huwelijk, heb ik een zwak gevoel, dat mijn leven - trots alle behaaglijkheid - niet geheel gevuld is. Mijn bestaan was op de een of andere wijze leeg. Maar ik zou toen niet hebben kunnen zeggen, waar dat aan lag. Nu weet ik het maar al te goed. Verleden jaar in de zomer heb ik een collega van mijn man leren kennen, en zodra wij elkaar zagen, wisten wij, dat wij iets voor elkaar konden zijn. Sinds die dag is het mij duidelijk, dat in mijn huwelijk het voornaamste in het geheel niet bestond. ik weet, dat het daarbij om erotiek gaat, maar toch ook om iets meer dan dat. Ik zou haast willen zeggen, dat ik nog nooit bemind geworden ben, of, wat misschien hetzelfde is, dat ik nog nooit vrouw ben geweest - ofschoon mijn man mij van ganser harte liefheeft en ofschoon ik mij volkomen aan hem heb overgegeven. Wat moet ik nu doen? Mijn leven is in ieder geval verwoest. Blijf ik mijn man trouw - wat volgens mijn karakter en mijn opvoeding, kortom volgens mijn gehele wezen vanzelfsprekend zou zijn. - dan zal ik nog maar half, mat en onvoldaan voort vegeteren. Ga ik van mijn man weg, dan zal er een rijk en wild liefdeleven beginnen, misschien iets zo heerlijks en geweldigs, als slechts weinig mensen ten deel valt - maar het zou gekocht zijn met het levensgeluk van drie mensen: mijn man, die in deze kwestie onschuldig is, zou geheel gebroken zijn en mijn kinderen, die van dat alles natuurlijk niets zouden kunnen begrijpen, zouden hun leven geheel in de war gebracht zien. Ik kan noch de ene, noch de andere weg gaan. Ik ben totaal radeloos en hulpeloos. Ik geloof, dat ik in deze strijd ten gronde ga... Uit het eerste antwoord: ... In elk geval is er voor deze afwikkeling veel moed en geduld nodig. Reeds de eerste stap, van welks duidelijke en zuivere uitvoering
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

waarschijnlijk al het verdere afhangt, zal u heel wat moeilijkheden verschaffen. U kunt alleen verder komen, wanneer u uw man zo spoedig en zo grondig mogelijk in het conflict inwijdt. Maar dat wil niet zeggen, dat u hem direct vandaag nog alles moet vertellen. Men kan de waarheid op zeer verschillende wijze uitspreken. Men kan zijn medemensen daardoor verwonden en bestrijden, maar men kan hen daardoor ook voorthelpen. Het is de vraag, of en in hoever u in staat is, uw echtgenoot de werkelijke stand van zaken (of liever gezegd uw tegenwoordige opinie omtrent de stand van zaken) zo ernstig en duidelijk en liefdevol af te schilderen, dat hij voor onzakelijke gemoedsaandoeningen en persoonlijke wraakgevoelens in het geheel geen gelegenheid meer krijgt. Misschien zal hij u die opgave heel moeilijk maken. Maar het hangt van u af, van de positie, die u zelf inneemt en vooral van uw ernst, of u de juiste termen, de juiste toon en het goede ogenblik vindt, om met uw man te spreken. Het zou verkeerd zijn, als u hem wilde ontzien, om hem dit leed te besparen. Daar hebt u het recht niet toe. Maar het zou k verkeerd zijn, wanneer u uw eigen leed op hem wilde afwentelen. Daartoe hebt u het recht nog minder. In het eerste geval zou u zich boven hem plaatsen, in het tweede geval zou u zich aan hem ondergeschikt maken. Maar reeds in het gewone leven en nog meer in de kritische gevallen kan een huwelijk alleen gedijen, wanneer beide partijen trots alle verschil gelijkwaardig naast elkaar staan. Probeert u dus, deze eerste moeilijke stap, zo eenvoudig, zo eerlijk en ook zo spoedig als maar mogelijk is, te doen. En haalt u zich eventueel niet de voorstelling in het hoofd, dat u door uw neiging tot een andere man a priori als de schuldige zou moeten fungeren (verscheidene mensen willen de moeilijkheid van een dergelijke situatie verlichten, door alle schuld op zich te nemen, als het ware om daardoor toch nog het zoete kind te zijn). Dat zou even verkeerd zijn als het tegendeel, namelijk de poging, alle schuld op uw man te schuiven (bijv. dat hij niet mans genoeg zou zijn, u werkelijk tot vrouw en wel tot zijn vrouw te maken). In het huwelijk is alles gemeenschappelijk, ook de schuld, precies zoals de verantwoordelijkheid gemeenschappelijk is, en ook het gevaar en het leed... Uit de eerste brief van de man: ... Ik ben diep geschokt door de mededelingen, die mijn vrouw mij gedaan heeft. Voorlopig zou ik willen aannemen, dat een groot gedeelte van de conflicten op rekening te schrijven is van de romantische neigingen, die bij mijn vrouw altijd al een lelijke rol gespeeld hebben. Ik ben door mijn beroep in de gelegenheid, mij een oordeel te vormen over
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

goede en slechte huwelijken en ik zou willen beweren, dat er in onze kringen maar weinig paren te vinden zijn, die zo harmonisch met elkaar leven als wij. Als mijn vrouw het gevoel heeft, onvoldaan of zelfs ongelukkig te zijn, dan ligt dit klaarblijkelijk aan het feit, dat ik haast iedere dag tot laat in de nacht voor mijn beroep bezig ben. Zondags ben ik natuurlijk zeer vermoeid en zo heeft zij een zeker recht om zich over mij te beklagen. Wanneer mijn opvatting juist is, zal het ongetwijfeld moeilijk zijn, een uitweg te vinden. Ik zie in dit geval geen andere mogelijkheid, dan dat mijn vrouw zich in de feiten schikt, zoals die nu eenmaal zijn. De schuld ligt noch aan mij, noch aan haar, maar in de troosteloze toestanden van het tegenwoordige bedrijfsleven. Ik heb het erg druk - goddank - maar ik verdien nauwelijks het vierde gedeelte van wat ik vroeger in de helft van mijn werktijd verdienen kon. - Het probleem is dus, hoe leert een jonge knappe vrouw, die behoefte heeft aan tederheid, zich er in schikken, dat haar man in de strijd om het bestaan langzaam gesloopt wordt? Mocht mijn opvatting echter toch verkeerd zijn, dan ben ik gaarne bereid, van mijn kant alles, wat een mens mogelijk is, te doen, om de conflicten uit de wereld te helpen... Uit het tweede antwoord: Het is goed, dat uw man mij geschreven heeft. Nu kan ik mijn antwoord tot u beiden richten. Het doet er niet toe, of u deze brief eerst alleen voor u zelf, of dat u hem direct samen leest. In ieder geval zou het zeer geschikt zijn, indien u alle vragen en overwegingen, die zich voordoen, telkens weer met elkaar besprak. Het is opvallend, hoe verschillend in uw beide brieven de feitelijke toestand beoordeeld wordt. De vrouw meent zich in een crisis te bevinden, zoals die onmogelijk ernstiger gedacht kan worden. De man ziet in dezelfde stand van zaken slechts een uitdrukking (al is het misschien een bijzondere krasse uitdrukking) voor het vraagstuk, dat reeds sinds jaren en principieel in dit huwelijk aanwezig is - niet als bijzonder probleem van dit huwelijk, maar als een huwelijksprobleem in het algemeen in deze tijd. Ook als men toegeeft, dat de koele denk- en schrijfwijze van de jurist deze indruk nog versterkt (ofschoon zijn gemoedsbewegingen aanvankelijk veel heftiger geweest zullen zijn), blijft er toch iets als een dissonant over: de beide echtgenoten zijn het niet eens over de historische betekenis van de tegenwoordige moeilijkheid. Zo komt de vraag op, of dit verschil van opvatting niet karakteristiek is voor het verschil in oorspronkelijke houding, in temperament of in levensbeschouwing van de beide belanghebbenden. Het antwoord moet waarschijnlijk luiden: ja, er bestaan op het ogenblik sterke tegenstellingen; maar aanvankelijk, toen men elkaar leerde
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

kennen en in de eerste tijd van het huwelijk traden de gelijke en de overeenkomstige eigenschappen meer aan de dag. Vermoedelijk kwam men zozeer met elkaar overeen, dat men zich dikwijls daarover verwonderde. Wanneer bijv. dezelfde tegenzin tegen psychologische schokken in de beide echtgenoten aanwezig was, of zoals men ook zou kunnen zeggen: een vrees voor ontwikkelingscrises - dan groeide daaruit een gelijkenis, die men als sympathie, liefde of ook als trouw kon opvatten, die echter in werkelijkheid - houd u mij ten goede -voor het grootste gedeelte uit lafheid bestond. Een zekere onbeweeglijkheid en de bereidheid, om zich met de geregelde herhaling van wat men reeds gewend was, voldaan te gevoelen, moest zich als resultaat van deze gemeenschappelijke zwakte ontwikkelen. Feitelijk zijn dan beide partijen leeg. Zij hebben geen ontwikkeling. Ze zijn zelf te zachtaardig, zij vergen van zich zelf en daarom ook van elkaar geen moeilijkheden en daarom blijft het huwelijk zonder ontwikkeling en zonder innerlijke gebeurtenissen als een stilstaand moeras. In zulk een geval hangt het enkel van het toeval af, wie van de beide partners het eerst de ontdekking doet, dat hij langs het leven heen leeft. Meestal is dat tegenwoordig de vrouw, omdat zij meer tijd heeft, omdat zij iets minder door de zorgen van het beroep (of ook van de werkloosheid) kapot gemaakt wordt, en vooral, omdat zij bij de geboorte van haar kinderen een denkbeeld krijgt van de stormen, die het leven kunnen schokken. In andere gevallen is het de man, die door een crisis in zijn beroep of door de ontmoeting met levende personen van betekenis in beweging komt. (Maar in geen geval kan een oppervlakkig, galant avontuur de stoot geven tot een dergelijke ontwikkeling. De flirt vermindert de levendigheid in plaats van die te verhogen). Het is dus principieel onverschillig, wie van de beide partijen het eerst in de kalmte van zijn geweten geschokt wordt. Het is ook enerlei, of hij te zeer geschokt wordt, zodat hij de dingen tragischer opneemt dan ze werkelijk zijn, - of dat hij te weinig geschokt wordt, zodat hij alles nog luchtig kan opnemen. Belangrijk is alleen dat de innerlijke ontwikkeling van het echtpaar een begin heeft. Is een zodanig punt bereikt, dan zijn de vooruitzichten van dit huwelijk, niet ondanks, maar juist wegens de inwendige kans op gevaar, veel gunstiger, dan zij vroeger waren. Het is nog maar de vraag, of de moed van de beide partijen voldoende is, om elkaar trouw te blijven door alle belastingproeven en ontwikkelingscrises heen. U moest begrijpen - niet in de zin van een laf zich-aan-elkander-vastklampen, maar in de zin van een dappervoorwaarts-trekken - dat de trouw bij het huwelijk niet bijv. betekent, dat men de echtgenoot of nog erger zich zelf alle leed besparen moet, maar dat trouw hetzelfde beduidt als krijgskameraadschap: hoe meer de partner in gevaar is, hoe krachtiger moet men hem steunen. Men mag
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

hem echter niet uit het gevaar terugroepen, maar men moet hem midden door alle noden heen tot voorwaarts gaan en tot de overwinning voeren. Wanneer beide echtgenoten in de eerste plaats en principieel aan de trouw van het wij, van de gemeenschappelijkheid, vasthouden, zal de nieuwe ontdekking, dat aan dit wij-besef nog heel wat ontbreekt, zich in een zeer heftige kritiek, in ontstemming of ook in klachten doen gelden. Juist om de wille van dit huwelijk (en niet misschien voor zijn persoonlijk geluk), moet men de partner flink de oren wassen. Daardoor komt er iets nieuws, iets lastigs en gevaarlijks in het vroegere vreedzame samenleven, dat bijna is als dat van zuster en broer. Er ontstaat een spanning, er komen tegenpartijen met eisen, aanspraken, gemoedsaandoeningen, ogenblikken van treurigheid en van toorn. Het stille, onbewogen evenwicht wordt grondig verstoord en wel aanvankelijk in negatieve zin. Het is onverschillig, of de vrouw de man zijn lauwheid, zijn gebrek aan manlijkheid verwijt, of dat de man zijn vrouw over te hoge eisen, te weinig consideratie, te veel zucht tot vermaak of zelfs wegens overspelige wensen berispt. Belangrijk is alleen, dat over de klachten en aanklachten heen de trouw aan het wij, aan de saamhorigheid voort bestaat. Dan moet de negatieve verstoring van het evenwicht weldra in een positieve omslaan. De liefde behaalt de overwinning over alle bedenkingen en alle kritiek en wel des te meer, hoe minder de kritiek in de dienst van het ik en hoe meer zij in de dienst van het Wij uitgeoefend werd. De voorafgegane spanning, die in al haar gevaar en haar zwaarte door beide partijen als door gelijkgerechtigde en vrije mensen doorleefd werd, verkeert in een heftig een-zijn, vol van natuurlijkheid. Uit het geslachtloze, spanningloze echtpaar ontstaat via de vijandigheid en het gevaar van vervreemding misschien voor het eerst in het leven een werkelijk liefdespaar. Er bestaat bij zulk gebeuren geen vermoeidheid en geen overlading. Het gaat in ernst om het gehele toekomstige leven. En daarom is geen inzet te hoog. Gemakzucht is er hier evenmin als bij een brand. - Al het andere kan men getroost aan de natuur overlaten. Waarschijnlijk ligt voor u beiden deze ontwikkeling voorlopig nog tamelijk ver weg. Mijn beschrijving zal u als een utopie voorkomen. Maar hoe meer moed u hebt, hoe duidelijker het zal worden, dat u van weerszijden uiterst ontevreden over elkaar bent. En hoe meer u durft afwijken van de vroegere tactiek van de vriendelijkheid, het koste wat het wil, en van de vermijding van alle spanningen, hoe meer u dus met uw gemeenschappelijke en ook met uw egostische wensen voor de dag komt, hoe duidelijker zal het beslist worden, of het negatieve, de ontevredenheid, overheerst - zodat het huwelijk werkelijk steeds meer verbroken wordt - of dat het positieve, de saamhorigheid (die nu niet
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

meer een lafhartig alles-bij-het-oude laten kan zijn), de overwinning behaalt. Men moet het gevaar van het leven op zich nemen, als men leven wil. Men moet de belastingproef van het huwelijk wagen en het gevaar van een scheiding op zich nemen, wanneer men een echtverbond en niet een door de wet beschermde gedwongen gemeenschap wil opbouwen. Uit de tweede brief van de man: ... Eerst kwamen uw uiteenzettingen mij werkelijk voor als een roman, die slechts tussen romantische idealisten verwezenlijkt zou kunnen worden. Intussen echter is er iets gebeurd, dat mij toch zeer tot nadenken stemt. Mijn vrouw kreeg een grote verzameling bloeiende planten thuis gestuurd. Zij was zichtbaar ontsteld en ik ook. Ik dwong mij er nog toe, haar schijnbaar onschuldig te plagen. Maar zij liep de kamer uit en sloeg de deur dicht. En ik merkte, dat ik erg tactloos geweest was. Toen kwam de wens bij mij op, alle bloempotten op straat te gooien. Ik deed het niet, maar ik schreef mijn vrouw, dat het zo niet verder kon gaan, en dat een van ons beiden dadelijk het huis moest verlaten. Gelukkig had ik uw brief intussen geheel vergeten. Anders had mijn onaangename neiging tot zelfwaarneming en tot vergelijking van mijn reacties met de psychologische schilderingen van andere mensen, ook ditmaal waarschijnlijk alles bedorven. Zo echter heb ik eenvoudig mijn koffers gepakt. Ik vond het vanzelf sprekend, dat ik het veld moest ruimen, niet zij. Toen ik afscheid van mijn vrouw wilde nemen, vond ik haar niet. En misschien was ook dit een geluk. Want, als ik haar had zien huilen, was ik waarschijnlijk weer als een goede broer tegen haar geweest. Ik reisde naar de Lneburgerheide en zwierf daar een paar dagen rond, eerst treurig en toen steeds woedender. Tenslotte kwam de gedachte bij mij op, dat er beslist nog niets gebeurd was, wat een terugkeer onmogelijk zou maken en dat ik in t geheel geen reden had, mijn vrouw zo zonder strijd een ander in de armen te jagen. Ik verzocht haar telegrafisch, bij mij in Lneburg te komen. Zij kwam dadelijk, geheel ontdaan en gebroken. Maar nog eer ik haar op het perron zag, beleefde ik iets, wat ik slechts als een soort van tweede huwelijksinzegening kan aanduiden. Tot dusver wist ik niet, of ik toornig of vriendelijk, medelijdend of verwijtend tegen haar spreken zou. Maar al deze vragen kwamen helemaal niet meer in aanmerking, toen ik haar zag. Ik was helder en vastberaden. - Niettegenstaande dat heb ik mij heel onhandig gedragen. Ik wist nog niet, dat men actief, verlangend, veeleisend en toch tegelijk zacht en begrijpend en bijna wijs kan zijn. Terugziende zou ik willen zeggen, dat het er voor de man op aan komt, zo wakker te zijn, dat hij niet alleen zich zelf, maar ook zijn partnerin en daarenboven nog, zoals u het noemt het wij in volle helderheid beleeft.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Mijn vrouw heeft zich eerst verschrikt en wantrouwend willen verweren. Maar ik begreep al, dat haar afwijzende houding door het nieuwe en ongewone in mijn optreden veroorzaakt was. Ik liet mij niet van de wijs brengen. En dat ik de laatste dagen van te voren niet op het bureau, maar buiten op de heide had doorgebracht, was waarschijnlijk ook van belang. - In elk geval ging alles goed. We zijn naar Kopenhagen gereisd, ofschoon wij helemaal geen geld hebben voor zulke slippertjes en wij staan nu op het standpunt, dat het met het huwelijk waarschijnlijk ongeveer zo is als met doop en aanneming. De doop wordt bij zuigelingen toegepast, die nog niets begrijpen en eerst later, als ze enigermate verstandig zijn, moet de ceremonie nog eens vollediger en grondiger verricht worden. In deze zin kan men waarschijnlijk bij vele tegenwoordige huwelijken van een achterna komende inzegening spreken. En het zou goed zijn, wanneer de betreffende paren vr de aanneming een jaar lang een catechisatie moesten volgen. - Ons is onze bevestiging goed bekomen... De uiterlijke aanleiding tot deze briefwisseling lag in de toevallige ontmoeting van de vrouw met een individualpsycholoog. De economische crisis werkt hier slechts indirect, ofschoon zij naar de mening van de man de eigenlijke oorzaak van alle moeilijkheden vormt. Het eigenlijke probleem van dit huwelijk, het gebrek aan seksuele spanning bij de echtgenoten, had zich ook in een andere vorm kunnen uiten, bijv. door een liefdesavontuur van de man buitenshuis. Zijn potentie is alleen verzwakt binnen het huwelijk en slechts zolang de polariteit tussen de echtgenoten gebrekkig blijft. Reeds de eerste poging, om, schriftelijk invloed uit te oefenen, lukt. De vrouw speelt niet meer, zoals tot nu, met bedekte kaart. Door haar moed tot openhartigheid raakt de crisis aan de gang. De man weet nu, waar het om gaat, al durft hij het nog niet in alle krasheid bekennen. Het eerste uiterlijke voorval, de toezending van de bloemen, vernietigt ieder zelfbedrog. De kinderlijke houding van de man, zijn niet op het wij, op het gemeenschappelijke, gericht verlangen naar harmonie, waarachter zich een groot stuk Ik-zuchtige verwendheid laat herkennen, is plotseling verdwenen. De innerlijke crisis brengt hem, al spoedig door een paar sterke egostische, reacties tot het punt, waar hij het rijpende wij begint te beseffen, dat in dit huwelijk beslist reeds in geringe mate aanwezig was. In de dienst van dit wij handelt hij nu snel en vastberaden en zijn vrouw reageert, alsof zij met haar gehele liefdestragedie geen andere bedoeling had gehad. Een verdere karakterontleding was niet nodig. De dynamiek van de ontwikkeling is aan het werk gegaan en nieuwe moeilijkheden, die wel niet kunnen uitblijven, zullen vermoedelijk tot een versterking van die
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

dynamiek bijdragen. De in het verborgen nog bestaande belemmeringen kunnen stap voor stap verdwijnen, zodat de prognose, die voor dit rijpende wij gesteld mag worden, redelijk goed is.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

10. EEN HARD HUWELIJK Uit de eerste brief van de man: Ik ben koopman, negenenveertig jaar, evangelisch (waaraan ik weinig waarde hecht), sinds twaalf jaar getrouwd, heb drie kinderen en kan het over het geheel met mijn vrouw goed vinden. Helaas ben ik zo sterk seksueel aangelegd, dat ik mijn vrouw niet trouw kan zijn. Mijn vrouw is eenenveertig jaar oud, katholiek (waaraan zij grote waarde hecht), zeer gevoelig, vol temperament, tot romantische ideen en sterke uitbarstingen van gevoel geneigd. Zij beweert, dat ik om zo te zeggen een barbaar ben. Vroeger heb ik er geen doekjes om gewonden, dat ik in andere dingen belang stel als zij, en ook nu en dan met andere vrouwen samen ben. Ik houd van wedrennen, wintersport en lees haast nooit iets anders dan detectiveromans. Mijn vrouw houdt van Stephan George en dergelijke schoonheden. Zo zijn we steeds meer van elkaar vervreemd, ofschoon we in vele opzichten goed bij elkaar passen. Sedert enige jaren doe ik mijn best, haar zo weinig mogelijk te prikkelen. Ik heb haar ook van mijn kennismakingen met vrouwen niets meer verteld. Maar ik veronderstelde daarom nog niet, dat zij nu plotseling aan mijn trouw geloofde. En toch schijnt het zo geweest te zijn. Want toen zij onlangs in mijn jaszak een brief vond, waarin een totaal onontwikkelde maar zeer charmante vrouw mij om een rendez-vous verzocht, kreeg zij een soort van zenuwtoeval. Ik zou haar wel willen helpen, maar ik weet niet, hoe ik dat doen zal... Uit het eerste antwoord: ... Het is u vermoedelijk nog niet lukt, uw vrouw in de eigenlijke betekenis van het woord te ontdekken. De buitenkant, die zij u laat zien: romantiek, beschaving, literaire geest of ook, wat u verder bij haar beleeft: temperament, grillen, ook lichamelijke hartstocht en erotiek - dat alles zijn immers slechts enkele zijden en misschien zelfs maskers van haar wezen. De vrouw zelf is u klaarblijkelijk nog niet tegemoet getreden. Ja, ik vermoed - en ik verzoek u de vermetelheid of indringerigheid van dit vermoeden te willen verontschuldigen - dat u over het geheel nog nooit een vrouw gezien hebt. Al die vrouwelijke wezens, met wie u op sportplaatsen, in de danszaal of ook in bed te maken hebt gehad, tonen u altijd maar n kant en wel die, die u nu juist interesseert of ook wel ergert. Het is altijd alleen de seksualiteit of het mondaine, of de moraliteit, waarmee u u tevreden moet stellen. Maar u vergenoegt zich blijkbaar heel graag met zulke halfheden. En daar hebt u gelijk aan. Want het is buitengewoon lastig, een mens geheel tegemoet te treden. Men zou dan namelijk ook meer dan slechts n zijde van zijn eigen wezen op het spel moeten zetten. Tot nu belegt u in deze zaken altijd
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

maar een klein gedeelte van uw leven. Of een beetje geld, f een beetje gevoel, f een beetje lust in avonturen of ook in het beste geval een beetje hartstocht. U zelf hebt u zeker nog nooit op het spel gezet. En derhalve hebt u nog nooit een geheel mens ontmoet, het allerminst een vrouwelijk en derhalve weet u ten spijt van al uw amours dangereux zo goed als niets van de betrekkingen tussen man en vrouw. Nu staat u voor de keuze, f uw huwelijk te schuiven op het spoor van de amours dangereux - en dan kunt u niet verlangen, dat uw vrouw dit huwelijk voortzet - f uit al deze amourettes n enkele, als totaliteit te beschouwen levensaangelegenheid te doen ontstaan, dat wil zeggen een werkelijke huwelijksverbintenis. Maar denk niet, dat het huwelijk een levensverzekering of een absoluut veilige belegging van het gehele vermogen beduidt. Het tegendeel is het geval. Een werkelijk huwelijk beduidt een absoluut risico. Men moet zich zelf en de ander en de wederzijdse gemakzucht volledig op het spel zetten - en dat is een houding, waartoe een voorzichtig, op genot en gemak bedacht koopman wel het aller-moeilijkste besluit. Maar er blijft u niets anders over: ontdek uw vrouw, begrijp, dat het gaat om een mens, die u nog in het geheel niet kent, beleg uw gehele leven mt dit risico - of laat u zich scheiden... Uit de tweede brief van de man: ... Ik ben niet helemaal zo onervaren als u denkt. Ik heb heel wat met vrouwen beleefd, dat toch ver boven het enkel seksuele uitging. Maar u hebt in zover gelijk, dat ik in de laatste jaren door de zaken zodanig in beslag genomen werd, dat vrouwenliefde nauwelijks nog iets anders zijn kon, dan een sportieve ontspanning. Hier ligt misschien een fout, waarvan voornamelijk de economische crisis de schuld is. Ik wil die graag verbeteren, zodra ik tijd en kracht daartoe heb. Maar het zal mij niet lukken, de diepere zin van de gebeurtenissen, zoals u dat bedoelt, binnen het gebied van mijn huwelijk te bereiken. Ik gevoel een al te grondige tegenzin. Sedert minstens zes jaar gaat het mij als met de klassieke Fransen: alleen faute de mieux on couche avec sa femme. Zulk een ontwikkeling laat zich niet eenvoudig annuleren... Uit het tweede antwoord: ... Dit huwelijk bestaat al lang niet meer. En daar u zelf van mening bent, dat er ook geen sanering mogelijk is, blijft er nog maar n weg over, hoe u tegenover uw vrouw of beter gezegd tegenover uw huwelijk weer tot een duidelijke en ondubbelzinnige houding kunt geraken: u moet zich laten scheiden. Dat zou de eerste daad zijn in de geest van echtelijke trouw, die u zou kunnen lukken. En zonder deze eerlijkheid zult u het noch binnen noch buiten het huwelijk kunnen uithouden. Natuurlijk moet u deze stap zo doen, dat uw vrouw zo weinig mogelijk daaronder te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

lijden heeft. En tot dat doel - niet meer om haar gelukkig te maken, niet meer om het huwelijk te saneren, maar enkel nog maar om het uiterste en moeilijkste draaglijk voor haar te maken, en om haar de terugweg naar een eerlijk en helder de leven te banen, moet u nu deze vrouw zo grondig mogelijk bestuderen. U moet trachten te ontdekken wat zij eigenlijk nodig heeft, wat zij wil en wat zij bedoelt, als zij kritiseert of klaagt en moppert. Al haar gevoelsuitingen zijn natuurlijk slechts de buitenkant. Men moet echter het gehele gebouw, dat er binnen ligt, kennen, wanneer men tegen onaangename verrassingen beschut wil zijn. Het huwelijk is u niet lukt. Probeer ten minste, dat de scheiding slaagt. Maar het ene is precies even moeilijk als het andere. Ja, misschien is een behoorlijke en voor beide partijen vruchtbare scheiding noch moeilijker (zij veronderstelt nog meer onbaatzuchtigheid en trouw) dan een voorspoedig en vruchtbaar huwelijk. In een huwelijk kan men als groeiend en wordend mens nog vele fouten maken, die eerst langzamerhand worden overwonnen. Voor een scheiding moet men helder en rijp en wijs zijn. Anders wordt het leven van de gescheidenen precies zon vagevuur, als het leven van de getrouwden was ... Uit de derde brief van de man: ... Ik heb alles werkelijk zo goed geregeld, als ik maar kon. Maar het is op rampspoedige wijze mislukt. Ik had natuurlijk al vaak aan scheiding gedacht, en uw beschouwingen hebben het besluit in mij tot een daad gebracht. Ik was bereid alle schuld op mij te nemen, de financile positie van mijn vrouw te verzekeren en de kinderen aan haar over te laten. Ongelukkig kwam plotseling de val van een bevriende bankfirma daartussen. Ik heb zeer veel geld verloren en moest mijn beloften nog op het laatste ogenblik intrekken. Wanneer wij de scheiding nu doorzetten, zullen we ons beiden erg moeten bekrimpen. Het zou dus veel verstandiger zijn, als wij bij elkaar bleven en als goede kameraden, die wij toch jaren lang waren, de strijd tegen de economische crisis samen uitvochten. Maar mijn vrouw heeft reeds na mijn eerste zinspeling op een scheiding, die ik zo vriendelijk en voorzichtig mogelijk heb ingekleed, met een merkwaardige koelheid en gelatenheid geantwoord. Haar exaltatie en haar romantiek schenen verdwenen te zijn. Ook de nawerkingen van haar eerste instorting zijn zonder invloed. Zij schrijft heel koele en zakelijke brieven. Van een hervatting van het echtelijke leven wil zij niets weten en ook een uiterlijk samenleven om financile redenen, zoals ik haar voorgesteld heb, wijst zij met kracht af. Ik ben tegenover deze houding totaal radeloos. En daar de bedreiging met een onmiddellijk verzoek om scheiding mij niet meer helpt (want zij wil de scheiding nu blijkbaar zelf), weet ik niet, hoe ik haar tot rede zal brengen...

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit het derde antwoord: ... Het helpt u allemaal niets. U moet uw vrouw bestuderen, u moet zich in haar karakter verdiepen en haar eigenaardigheden leren kennen. Al doet u het maar in de geest, zoals een politicus de bijzondere aard, de positie en de macht van zijn tegenstander naspeurt. In de eerste plaats moet u ontdekken, wat de tegenwoordige gereserveerdheid van uw echtgenote betekent. Zit daar nog altijd een verlangen naar liefde achter? Is zij door de ervaringen van de laatste tijd alleen schuw en onzeker geworden, zodat zij neen zegt, omdat zij niet de moed vindt voor een ja? Of staat zij al geheel op het standpunt van het neen? - Maar hoe het ook zij, u zult niets kunnen bereiken door een of andere diplomatie of door menslievende gebaren. U kunt deze vrouw niet meer verleiden als een bakvis en u kunt ook niet met haar spelen als met een courtisane. Daarvoor heeft zij te veel met u beleefd en te veel door u geleden. U moet haar oprecht tegemoet treden en op voet van gelijkheid als met een ernstige partner met haar onderhandelen... Uit de vierde brief van de man: ... Deze vrouw is veel verstandiger en in haar instinct veel zekerder, dan u of ik of iemand anders ook maar vermoeden kan. Ik moet bekennen, dat ik haar volkomen bewonder. Zij heeft mij zo duidelijk en openhartig geschreven, hoe zij mij ziet, hoe zij over mij denkt en wat zij voor de toekomst verwacht, dat ik ernstig geschrokken ben. Zij verwacht niets van mij en niets voor mijn toekomst. Zij heeft mij dieper doorzien dan ooit n ander mens. - Maar zij vergist zich toch. Ik zal niet los laten, eer zij begrijpt, wie ik ben. Misschien ben ik precies het tegengestelde van dat, wat ik scheen te zijn. Ik laat mij niet scheiden en ik zou het ook niet doen, zelfs al had ik geld genoeg daarvoor. Nu is het in de eerste plaats werken en geld verdienen. De avonturen met de oppervlakkige vrouwen hebben geen aantrekkelijkheid meer voor mij. Ik zou ze misschien ook versmaden, als ik er tijd en geld genoeg voor had... Uit de laatste brief van de man: ... Wij hebben bijna een jaar gescheiden geleefd. Ik heb het zeer druk gehad, de tijden waren buitengewoon ernstig en zijn het nog steeds. Ook met vrouwen heb ik nog heel wat beleefd, maar het liet mij meer en meer onbevredigd. Sedert acht weken leven wij weer samen. Mijn vrouw heeft zich verzet, zo lang zij maar kon. En ze heeft goed daaraan gedaan. Waarschijnlijk heeft zij als alle anderen tot nu de fout gemaakt, dat zij zich te goedkoop, n.l. om zo te zeggen zonder mijn tegenprestatie (f enkel voor geld, f enkel voor zinnelijkheid, f enkel voor de maatschappelijk hogere positie) aan mij overgegeven heeft. Ik heb toentertijd niet begrepen, wat u bedoelde, toen u over de belegging van
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de gehele persoonlijkheid sprak. Maar er is toch veel anders geworden in dit afschuwelijke jaar. Ik weet niet, of het ook anders geworden zou zijn, als ik nog mijn beide autos en de villa in Zwitserland tot mijn beschikking had. Ik heb me tot een handvaliesje moeten beperken. Ik sta voor de bijna onuitvoerbare taak, mijn zaak en mijn huwelijk geheel van voren af aan te beginnen. Maar er blijft mij geen andere weg open, en daar ik niet gewend ben, mij door moeilijkheden te laten neerdrukken, zal ik ook ditmaal slagen. Misschien is het juist dat, wat u bedoelde: ik beleg deze keer noodgedwongen mijn gehele persoonlijkheid... De correspondentie begint op verzoek van de, vrouw. Slechts om haar een genoegen te doen, onderwerpt zich de man aan zoveel moeite, waarvan hij nauwelijks iets anders verwacht dan van bijv. een slaappoeder of een massage. De ontmaskering van zijn liefdeloosheid moest tamelijk kras beginnen, om het pantser van zijn burgerlijke zelfingenomenheid te kunnen doorboren. Wel bestond dan ook het gevaar, dat hij reeds in de eerste heftige tegenstand de briefwisseling afbrak. Men kon niet veel doen, om dit gevaar te verminderen: een vriendelijke tegemoetkoming en een beetje vleiende ironie in de stijl (eerste antwoord). Maar men mocht van deze poging niet veel verwachten. Dat deze toch gelukte, lag waarschijnlijk daaraan, dat de man niet helemaal zo hard en egostisch was als hij zich voordeed. Het aandringen op eerlijkheid en zuiverheid leidt hier onafwijsbaar tot de raadgeving: laat u scheiden! Terwijl in de mondelinge behandeling de directe raadgeving door de meeste scholen en methoden van de psychotherapie als artistieke fout veroordeeld wordt, blijkt die in de schriftelijke behandeling onvermijdelijk. Deze raad is de definitieve uitdrukking voor de constatering, dat het huwelijk al niet meer bestaat. Maar belangrijker dan dit aandringen op eerlijkheid is de formulering van de nieuwe, opgave: ook de scheiding vereist gemeenschapsgevoel (wij-besef). De nederlaag van de patint wordt uiterlijk door de economische crisis bewerkt. Waarschijnlijk zou die echter anders ook onder een ander voorwendsel plaats gevonden hebben. Zijn vrouw is echter verstandig of wanhopig genoeg, om deze terugtocht niet te veroorloven. Zij blijft onverbiddelijk en brengt hem daardoor - zeker voor de eerste maal in zijn leven tot een egostisch beneden-zijn. Het blijkt nu, dat deze man aan zijn vrouw, ofschoon hij haar bedriegt en slecht behandelt, gebonden is als een jongen aan zijn moeder. Verbindingspersoon blijft gedurende de gehele briefwisseling niet de, psycholoog, maar de vrouw. Zij dwingt hem, een andere houding aan te nemen. Hij moet naar haar liefde dingen, zoals een man een vrouw tracht te winnen, en hij mag niet meer over haar beschikken, zoals het
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

eigenzinnige kind over de moeder beschikt. Aan de voortschrijdende karakterontwikkeling en rijping van zijn vrouw, heeft de man ook zijn volwassen-worden te danken. De correspondentie heeft dit proces hier en daar wat gezuiverd en misschien ook versneld. Overigens weerspiegelt zij enkel de gebeurtenissen, die zich niet in hem, maar naast hem, namelijk tussen de beide partijen, afspelen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

11. HEILZAME SCHEIDING Uit de eerste brief van de vrouw: ... Dolgraag zou ik mijn man willen helpen, reeds om der wille van de kinderen. Maar alle pogingen, die ik tot nu toe ondernomen heb, zijn mislukt. Waarschijnlijk kan ik de juiste toon niet vinden. Daarbij is de stand van zaken heel eenvoudig, mijn man bezit zoveel bekwaamheden en talenten, dat hij beslist de sterkste van ons beiden zou zijn, als hij er zich maar toe kon opmaken, de leiding stevig ter hand te nemen. Maar het ontbrak hem van het begin af aan zelfvertrouwen of juister aan vastheid. Ik weet, dat u vooral waarde hecht aan de karakterontwikkeling in de kinderjaren en daarom wil ik u het een en ander over zijn en daarna ook over mijn afkomst meedelen. Mijn man was de enige zoon van een hogere ambtenaar. Hij had drie zusters en werd als stamhouder enerzijds verwend, anderzijds echter ook door allerlei eisen schuw gemaakt. Zijn vader stierf vroeg en zijn moeder, die hem nog tegenwoordig ieder genoegen doet, was volstrekt niet in staat hem op te voeden. Zij vertelt, dat hij al heel vroeg tekenen gaf van onoprechtheid, snoepachtigheid en ijdelheid. Trots alle moeite gelukte het niet, hem deze slechte eigenschappen af te wennen. In de grond van de zaak is het nu nog precies hetzelfde: hij kan werken en hij heeft succes, als hij zich ernstig inspant. Maar hij is haast als een kind aan zijn eigen luimen en wensen overgeleverd. Als de zon schijnt, gaat hij naar buiten in plaats van naar zijn bureau. Naderhand schaamt hij zich, zodat hij leugens moet verzinnen, om zich te verontschuldigen. En als ik dan toch de waarheid verneem, zakt hij in elkaar. Hij zit vaak uren lang zich verwijten te maken en zweert dure eden, dat hij zich zal beteren. Maar ik kan hem niet meer geloven. Dat is wel het allerergste. Sinds ik geen vertrouwen meer in hem heb, is ons huwelijk geen huwelijk meer. Ik kom mij zelf voor als een politiebeambte. Zo gaat het niet verder. Van kind af stond mij niets mr tegen, dan heimelijkheid en onoprechtheid. Bij ons thuis bestonden er slechts zuivere en openhartige betrekkingen. Men behoorde bij elkaar en was eensgezind, of men twistte en dan vond er een eerlijke uiteenzetting plaats. Maar achterbaksheid of leugen - nee, dat was in onze kring onmogelijk geweest. Er waren zes kinderen. Mijn vader was onderwijzer op een dorp. U kunt u voorstellen, dat het er vrij schraal toeging en dat ieder moest doen, wat hij kon. Ik was het oudste meisje; n broer was twee jaar ouder dan ik. Moeder was ziekelijk (ze stierf aan een longziekte). Ik deed voor mijn broers en zusters, toen wij wat groter waren, in de stad de kleine huishouding. Slechts zo was het voor ons allen mogelijk een

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

middelbare school te bezoeken. Wij leden heel wat ontberingen, maar we hebben het klaargespeeld. Toen ik mijn man leerde kennen, had ik al twee semesters filologie gestudeerd. Ik moet bekennen, ik was het lesgeven, het hongerlijden en ook het studeren van harte moe. Mijn man stond voor zijn kandidaatsexamen in de rechten. Hij beschikte geregeld over geldsommen, die mij kolossaal hoog toeschenen. Bovendien was hij fris, overmoedig, zorgeloos en geestig. Zijn leven scheen vol te zijn van al die dingen, die in mijn leven ontbraken. Het was als een droom voor mij, toen hij begon zich met mij bezig te houden. Ik ben niet mooi en het was zeker de eerste keer, dat ooit een man een poging deed, mij ernstig te naderen. Maar als ik mij goed herinner, heb ik toen toch al geweten, welke fouten en gevaren hij in zich droeg. Alleen meende ik, dat het mij niet moeilijk zou vallen, hem te veranderen. Intussen zijn er acht jaar voorbijgegaan. Wij hebben twee kinderen, meisjes van vier en zes jaar. Mijn man heeft de studie opgegeven en is koopman geworden. Maar hij heeft slechts korte tijd zoveel verdiend, als wij nodig hebben om te leven. Nu leven we op kosten van zijn moeder, die haar vermogen al lang verloren heeft. Zij onderhoudt van haar pensioen zich zelf, ons vieren en nog twee dochters, die geen betrekking kunnen vinden. Het kan in geen geval zo voortgaan... Mijn man moet anders worden, hij moet wat verdienen, of we gaan allemaal ten onder... Uit het eerste antwoord: ... Er moeten twee voorwaarden vervuld zijn, als er ook maar enigszins hulp mogelijk zal wezen. Ten eerste moet men open kaart spelen - dat wil bijv. zeggen, dat deze brieven beide echtgenoten bekend moeten zijn; en ten tweede mag de schuldvraag nooit eenzijdig gesteld worden, dat wil zeggen, het doet er niets toe, wie de grootste of de kleinste schuld heeft. In het huwelijk zijn altijd beide partijen schuldig. Want als de een geen fouten maakt, is ook de andere spoedig niet meer in staat, zijn verkeerde gedragslijn verder te volgen. Van dit standpunt uit moeten wij nu trachten, de oorzaken op te sporen, waaruit de moeilijkheden van uw huwelijk ontsproten zijn. Of wij ons daarbij op het goede spoor bevinden of wel ons vergissen, zal heel spoedig duidelijk worden. Want hoe juister wij de stand van zaken inzien, hoe helderder de opgave, die nu opgelost moet worden, zich zal voordoen. En deze opgave zal weer des te beter en grondiger op te lossen zijn, hoe juister de toestand van te voren ingezien werd. - Maar gemakkelijk zijn de opgaven, die het leven ons stelt, nooit. Laat ons aannemen, dat de karakteristiek van beide echtgenoten, zoals die in uw eerste brief aangeduid was, juist is. Dan zou het dus bij uw man gaan om een verwend mens, die wel veel talenten heeft, maar geen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

daarvan nuttig kan toepassen, omdat het hem aan de hoofdzaak ontbreekt, namelijk aan die karaktereigenschap, die wij een lange spanningsboog noemen. Dat wil zeggen: zolang het hem goed gaat, zolang hij boven is, heeft hij goede invallen en heldere gedachten; zodra hem echter iets in de weg komt en wel in t bijzonder, wanneer hij tegenspoeden, ontberingen of een ongunstig oordeel van de kant van zijn medemensen moet verdragen, is alle manlijkheid, alle genialiteit plotseling verdwenen. Hij begint direct de terugtocht en wel naar een soort van regel of eigenschap, die hij zich reeds in zijn vroegste kindheid heeft aangewend: hij verwent zichzelf als de anderen hem niet verwennen. Waarschijnlijk heeft hij ook de een of andere geheime trooster, die hem op zulke ogenblikken weer naar boven helpt. Misschien heet die cognac of sigaret of chocolade. Misschien is het ook een gewillige en zwakke vrouw (het tegendeel van zijn werkelijke) of een jong meisje, dat hij gemakkelijk imponeren kan. De taak voor deze man is ondubbelzinnig. Hij moet zijn spanningsboog verlengen. Hij moet leren volhouden. Zijn, heldere en vrije productiviteit mag niet voor hem verloren gaan, als hij de stemming van zijn bovenzijn kwijt raakt. Hoe beter hij leert kalm te blijven en door te werken, ook al zijn de tijden slecht en al maakt hij in de ogen van zijn medemensen (inclusief zijn vrouw) een nog zo erbarmelijk figuur - des te eerder en grondiger zal het succes tot hem terugkeren. - Hoe echter zijn taak er uit zal zien speciaal binnen de omlijsting van zijn huwelijk, dat is op dit ogenblik nog niet uit te maken. Men moet het er vooraf over eens worden, hoe het met de innerlijke opgave van zijn echtgenote gesteld is. Volgens uw voorgeschiedenis moet u in het gevaar verkeren, voor alle mensen uit uw omgeving en dus ook voor uw man een gouvernante te worden. Natuurlijk valt er aan uw goede bedoeling en ook aan uw juist inzicht niet te twijfelen. Maar u handelt ondanks dat zo verkeerd als maar mogelijk is. U zou willen, dat alles rechtuit, betrouwbaar en in orde was en daar u van uw jeugd af in dit opzicht haast niet anders dan teleurstellingen hebt beleefd (omdat de mensen altijd weer alles in de war sturen), hebt u vermoedelijk de gewoonte aangenomen, steeds zelf toe te zien, of alles in orde is en een aangelegenheid alleen dan als afgedaan te beschouwen, als u zelf het laatste onderzoek hebt verricht en de laatste kwitantie hebt ondertekend. Wanneer deze veronderstelling juist is, moet uw man zich noodzakelijk altijd juist zo gedragen, als u het niet wilt. Als hij zich namelijk in de goede en rechtvaardige wil van deze welmenende gouvernante wilde schikken, moest hij zich als de mindere, de onvrije, de met succes bewaakte voelen - en daartoe is zijn spanningsboog niet lang genoeg. Hij zal automatisch (vaak onbewust of tegen zijn wil) een sprong doen,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

die hem van dit gewaande - 100 naar een evenzeer gewaand,+ 100 verplaatst. Ja, juist wanneer de bewaking eens succes heeft, wanneer hij het een of ander tot uw tevredenheid bezorgd heeft, kan hij deze toestand niet uithouden. Hij moet weer bij zijn oude, verkeerde trooster steun zoeken. Hij moet heimelijk iets verkeerds uitvoeren, omdat hij door zijn zoet zijn zich zelf op - 100 en zijn gouvernante op + 100 geplaatst heeft. Alleen door een catastrofale afdwaling kan hij zich althans voor enkele ogenblikken weer tot ~+ 100 opwerken en de gouvernante naar 100 neerstorten. - Door deze ontsporingen, die automatisch voorkomen en die de beide partners voorlopig niet kunnen verklaren, wordt echter de fout van de echtgenote natuurlijk weer vergroot. Haar wantrouwen krijgt nieuw voedsel en de plicht op alles en nog wat zelf te letten, treedt nog dringender naar voren. Uw taak is dus: verzwakking van het politietoezicht, ook op gevaar af, dat er fout op fout gemaakt wordt. Ja, in geval van nood is het beter, van dit huwelijk afstand te doen, dan de voogdij over de zo te zeggen minderjarigen partner te handhaven. Iedere voogdijschap verstoort en vernietigt het huwelijk. Het huwelijk gaat uit van wederzijdse mondigheid. Daarom is het meermalen beter, het huwelijk te ontbinden, opdat de mondigheid (d.i. huwelijksgeschiktheid) - al is het met nog zo grote kosten - toch nog tot stand komt, dan dat men de voogdij handhaaft om de eer te redden, waarvan de herstel men juist op deze wijze belet... Uit de gemeenschappelijke brief van man en vrouw: Het is moeilijk tegenover deze dingen samen een positie te kiezen. Wij vinden zowel de theorie van het verwende kind, als die van de gouvernante wel gedeeltelijk juist. Mijn man (in wiens naam en bijzijn ik dit schrijf) heeft als een schooljongen om mij heen gedanst, zo reusachtig beviel hem mijn ontmaskering. Hij was op + 1000, maar ik zelf voelde mij daardoor volstrekt niet op - 1000. Ik geef toe, dat ik dikwijls in gevaar ben als een gouvernante op te treden. Maar ik weet het en ik doe het door de nood gedwongen. Ik ben een gouvernant tegen wil en dank. En als ik een weg wist, waarop mijn verschrikkelijke pupil mondig kon worden, zonder dat hij zich zelf en zijn kinderen ongelukkig maakte, dan zou ik die weg dolgraag gaan. Geen offer zou mij te groot zijn. Ook van het huwelijk zelf zou ik, als het zijn moest, afstand doen, verondersteld, dat mijn man op deze wijze een echte man werd. Ik spreek er dikwijls over, maar mijn man wil er niets van weten. Nu kom ik aan de beurt, want wat er nu gezegd moet worden, kan mijn vrouw ondanks al haar waarheidsliefde toch niet waarheidsgetrouw schilderen. Ik sta werkelijk op + 1000, niet alleen, omdat de gouvernante ontmaskerd is, maar vooral, omdat ik zelf doorzien ben. Er is geen groter geluk dan doorzien te worden, maar men moet een aan de muzen gewijd
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

mens zijn (gouvernantes hebben niets met de muzen gemeen), als men deze roes van zelfdoorlichting genieten wil. Of men er beter van wordt, is een andere vraag. - Ook ik ben bereid, alles te doen, alles te eisen (zelfs mijn vrijheid) en alles in de steek te laten (zelfs mijn huwelijk), als ik mij daardoor aan de tegenwoordige tijd kan aanpassen. Voorlopig heb ik nog het gevoel een pauw te zijn, al is het dan een erg gehavende, een schoon, nutteloos, overbodig, zonderling dier, dat op het kippenerf rondloopt en zich met het vlijtig eieren leggende volk van de hennen helemaal niet bevrienden kan. Het doel van mijn bestaan is vermoedelijk: trots lopen te pronken. Maar men moet een pauw zijn, om dat te begrijpen... Uit de tweede brief van de vrouw: Er is iets verschrikkelijks gebeurd. Mijn man heeft in aansluiting aan onze besprekingen allerlei plannen ontworpen. En ten slotte heeft hij zich naar aanleiding van een advertentie, met een speculant in huizen in verbinding gesteld. Ik had gewichtige bezwaren, maar wilde hem niet te zeer onder curatele stellen. En eindelijk heb ik mij zelfs laten verleiden, hem het laatste geld, dat wij nog hadden, af te geven. Het was 400 Mark, die wij vroeger gerfd hadden. Hij reisde daarmee naar Keulen en ofschoon hij mij vast beloofd had, ze niet zonder mijn toestemming uit te geven, heeft hij ze in twee nachten eenvoudig verspeeld. Om ze terug te winnen, heeft hij toen schulden gemaakt en zelfs wissels ondertekend. Nu ligt hij totaal uitgeput te bed en kijkt, alsof hij krankzinnig was. Hij zegt, zich te willen doodschieten. Gisteren beweerde hij zelfs, dat er nog andere schuldeisers zouden komen, aan wie hij onze meubelen verpand had, maar hij heeft mij bekend, dat hij mij daarmee alleen angst had willen aanjagen. Feitelijk schijnt hij 800 Mark schulden gemaakt te hebben. - Is hij werkelijk krankzinnig? Of is hij een misdadiger? Of is hij werkelijk zo onmondig, als hij zich gedraagt? - Hij bidt en smeekt mij, dat ik hem onder curatele zal laten stellen, en er blijft, naar het mij voorkomt, ook niets anders over. Hij moet in een gesticht geplaatst worden, of hij geraakt in de gevangenis... Uit het tweede antwoord: ... De opgave voor u beiden is nu ondubbelzinnig: van elkaar af gaan. Alleen zo kan ieder zijn eigen taak vinden en zich eerlijk en grondig daarmee bezighouden. Maar het komt er op aan, de weg, die zich steeds duidelijker aftekent, in kalmte en vastberadenheid te gaan, zonder voorbehoud en zonder berouw. Het is niet nodig, dat men zich dadelijk voor de rechtbank laat scheiden. Alleen moet overeengekomen worden, dat het ieder van beiden vrijstaat, zijn leven opnieuw te beginnen, wanneer hij meent, de geschikte partner te vinden. Intussen moet er voor
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

d kinderen gezorgd worden en vermoedelijk zal de gunstigste regeling deze zijn, dat de moeder bij de kinderen blijft, en dat de man of diens moeder financieel voor het huishouden opkomt. Op deze wijze wordt het zijn moeder naar ik hoop, onmogelijk gemaakt, hem zelf nog te ondersteunen. Dan zou dit eeuwige kind eindelijk eens van zijn kinderjuffrouw verlost zijn. Pas wanneer er geen hennen meer zijn, die men door zijn trotse gepronk kan ergeren, zal het blijken, hoe het eigenlijk met de pauw gesteld is. Zolang hij nog in het hoenderpark verzorgd wordt, blijft zijn hoofdberoep toch slechts de morele overwinning op de kippen. Eerst wanneer hij geheel alleen op zich zelf aangewezen is, zal zijn hoofdberoep bestaan uit een uiteenzetting met de werkelijkheid. Maar het is vooruit te zien, dat nog lange tijd het gevaar van wederinstorting zal blijven bestaan. Hij zal zich in een ernstig geval toch altijd weer tot zijn vrouw of tot zijn moeder wenden, om zich te laten troosten en hij zal redenen genoeg vinden, om die over te halen. En pas wanneer die vlucht naar de voogdijschap niet meer lukt, bestaat de mogelijkheid, dat hij zich tot mondigheid opwerkt. En hetzelfde geldt voor de echtgenote. Eerst wanneer zij werkelijk afziet van de uitoefening van haar voogdij d.w.z. eerst wanneer zij de gelijkheid van de rechten van haar man, en zijn aanspraak op lijden, crisis en rijping ook in de werkelijkheid erkent - eerst dan kan zij de toon vinden, die niet meer bij de voogdijschap, maar bij de gelijkgerechtigdheid past. Men kan iemand een mark geven en hem daardoor tot een minderjarige stempelen, maar men kan hem diezelfde mark ook z geven, dat hij daardoor zelfstandig wordt. Dit verschil kan men niet voor de spiegel leren, het ontstaat onmiddellijk uit de gezindheid. In het eerste geval is de gezindheid deze, dat de gever de ontvanger verplicht, met deze mark op bepaalde wijze te handelen. Het geldstuk behoudt in zekere zin de stempel van zijn herkomst, alsof het zeggen wilde: je moet mij fatsoenlijk besteden of je bent mij en de gever onwaardig. Die mark regeert over de nieuwe bezitter en dwingt hem daardoor die zo snel en zo verkeerd mogelijk uit te geven, enkel om de voogdijschap kwijt te raken. Het geld uitgeven is dan niet anders dan muiterij. - In het andere geval echter zegt de mark: nu ben ik van jou, het is totaal onverschillig, aan wie ik vroeger behoorde. Als je mij bespaart, dan heb je mij, en als je mij uitgeeft, heb je het goed, dat ik waard ben. Jij zelf moet beslissen, jij zelf draagt de gevolgen: je bent meerderjarig. Wie een geldstuk zo kon geven, zou in staat zijn, door geld geven zelfstandig te maken. Maar zoveel respect voor zijn medemensen, zoveel vertrouwen in de wereldorde, kortom zoveel liefde kunnen tegenwoordig slechts weinigen presteren. - Te leren liefhebben in deze geest is de opgave voor de vroegere gouvernante. Zij heeft haar man niet te weinig, maar zij heeft hem verkeerd liefgehad. Zij heeft hem eerst als meerdere en later als
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

mindere gevoeld. Zij moet hem liefhebben als haars gelijke. Zijn zwakheden en zijn fouten zijn niet erger dan de hare, al blijken die van hem ook financieel minder gunstig. Hoe juister zij hem liefheeft, hoe meer zal zij hem zijn eigen gang laten gaan... Uit de derde brief van de vrouw: ... Wij leven sinds acht maanden gescheiden. - Nu eerst begrijp ik langzamerhand, waaruit mijn fout bestaat. Ik heb werkelijk voor mijn man gezorgd als voor een minderjarig kind. En hoe meer hij zich als gevolg van mijn optreden als onmondig betoonde, des te meer heb ik mijn fout versterkt. Als hij de deur binnen kwam, ging mijn eerste blik naar zijn kleding, of hij netjes genoeg was, en de tweede naar zijn gezicht, of hij weer iets voor mij geheim hield. Hoe zeer deze bangelijkheid mij beheerste, bemerk ik nu pas, nu het anders begint te worden. Wij zien elkaar ongeveer om de vier weken en onlangs gelukte het mij voor het eerst hem als een zelfstandig mens te zien, namelijk als iemand, voor wie ik niet aansprakelijk ben. Dat was een belangrijk voorval. - Nu zie ik met schrik, hoe sterk ik mij voor alle mensen in mijn omgeving verantwoordelijk voel. Ook voor de dominee op de kansel schijn ik aansprakelijk te zijn. Ik ben altijd bang, dat hij blijft steken! - Nu begint zeker datgene, dat u in uw taal de positieve training noemt. En wel biedt de eerste gelegenheid zich daartoe in de opvoeding van de kinderen. Het is belachelijk, hoe weinig zelfstandigheid ik hun tot nu toestond, ofschoon ik mij verbeeldde een heel moderne moeder te zijn. Dat liep tot aan de tekeningen op het papier en de bouwwerken in het zand. Alles wilde ik beoordelen, alles moest zo wezen, als ik het goed vond. - Ik heb nog oneindig veel te leren, eer ik rijp ben voor het huwelijk... Uit de laatste brief van de man: ... Nu leven wij al meer dan een jaar gescheiden. Wij zien elkaar maar zelden en ik heb meer en meer het gevoel, alsof ik met mijn vrouw verloofd ben. Toentertijd, toen wij trouwden, begreep ik helemaal niet, hoe alles was. Ik liet mij vroeger door mijn moeder verwennen en later door mijn vrouw. Even lang als breed. Nu moet ik goed- of kwaadschiks beginnen, volwassen te worden. Ik was dikwijls ongelofelijk woedend over deze scheiding. Ik heb mij daartegen verzet met alle middelen, die er bestonden, maar mijn vrouw bleef gelukkig onverbiddelijk.- een gouvernante, ook nog aan het einde van haar beroep! Een tijdlang dacht ik, dat ik gek zou worden, en als ik geld genoeg had gehad, was mij dat ook wel lukt. Maar, daar ik werken moest en wel afschuwelijk hard, om toch maar mijn karigste levensonderhoud te verdienen, bleef mij voor een zenuwaandoening in t geheel geen tijd over. Ik was s avonds
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

doodmoe, en terwijl ik aan mijn gemoedsaandoeningen lucht wilde geven, viel ik al in slaap. Maar in mijn dromen heb ik mij gewroken! - Dat is nu voorbij. Ik verdien nog steeds heel weinig, maar ik betaal met telkens drie mark mijn schulden af. Ik heb het zeer druk, maar ga nog steeds, zoals u toentertijd heel juist vermoedde, naar de een of andere vrouw, om mij te laten troosten. Maar ik doorzie deze onzin zo goed, dat het bijna nooit meer lukt. En ik denk, dat ik, als het daarmee uit zal zijn, mijn vrouw zal vragen, of wij weer samen willen leven, verondersteld, dat ik tegen die tijd mijn schulden betaald heb. Uit de laatste brief van de vrouw: ... Sedert veertien dagen wonen wij weer samen. Mijn man heeft een betrekking gevonden, die verschrikkelijk veel werk eist, maar goede vooruitzichten voor de toekomst biedt. Hij heeft zijn schulden werkelijk afbetaald. Ik help hem, zo goed ik kan, en het schijnt goed te gaan. Wij staan heel anders tegenover elkaar dan vroeger, en al zijn er ook nog verscheidene moeilijkheden te overwinnen, wij denken toch, dat wij het met elkaar wel zullen vinden. In het werk is mijn man nu zo correct en kalm, dat ik er haast om lachen moet. Dikwijls lijkt het precies, of we onze rollen verwisseld hebben. Ik geloof, dat ik in de lange, zware periode van onze scheiding begrepen heb, wat het eigenlijk zeggen wil, een vrouw te zijn ... Ook hier ging het initiatief voor de schriftelijke behandeling van de vrouw uit. Zij had psychologische lezingen gehoord, die bij haar de hoop levendig deden worden, op deze wijze een beter opvoedingsmiddel voor haar man te vinden. Waarschijnlijk moest zij zelf een heel stuk innerlijke wijziging en ontwikkeling doormaken, voor zij zich kon verenigen met de eerste eis van de therapie, de gelijkheid van het recht en van de schuld bij echtgenoten. Van deze inwendige strijd zijn trouwens slechts zwakke nagalmen te vinden in het begin van de gemeenschappelijke brief van man en vrouw. Intussen is de nood zo groot, dat de pijnlijke dwang tot eigen innerlijke ontwikkeling ten slotte door beide partijen gewillig wordt aanvaard. Ongeveer vier weken later volgt de catastrofe, die de tweede brief van de vrouw schildert. De nood stijgt tot het alleruiterste. Consequent en onverbiddelijk leidt de vicieuze cirkel tussen man en vrouw tot de crisis, en wel voor beiden tegelijk. De raad om te scheiden ontstaat hier nog duidelijker dan in het vorige geval. Hoe duidelijker de psychologische betekenis van zulk een stap door beide belanghebbenden wordt ingezien, hoe sneller en zuiverder moeten de gevolgen ten opzichte van de karakters zichtbaar worden.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Vermoedelijk was de ontwikkeling ook zonder de briefwisseling op analoge wijze verlopen, maar de houding van de vrouw, van wie ook hier alles afhangt, had nauwelijks zo ondubbelzinnig en standvastig kunnen zijn, als zij nu op grond van het zielkundige inzicht in werkelijkheid werd volgehouden. De briefwisseling is gedurende de acht maanden van scheiding, om redenen buiten de kwestie niet voortgezet, anders was de innerlijke ontwikkeling van beide partijen vermoedelijk nog sneller en grondiger tot stand gekomen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

12. DE ONGEHUWDE STAAT Uit de eerste brief van een verpleegster (bij maatschappelijk hulpbetoon): ... Het beslissende is, dat ik mij met mijn beroep niet langer verenigen kan. Misschien ligt het aan mij zelf, omdat ik hogere eisen stel en omdat ik steeds minder bereid ben, mij bij compromissen neer te leggen. Maar misschien ligt het er ook aan, dat de voorwaarden voor ons werk gaandeweg ongunstiger worden. Vroeger kon men nu en dan nog werkelijk helpen, maar nu hebben we, zoals een collega het onlangs uitdrukte, niets anders te doen, dan de ellende officieel te registreren. Hoe schaarser de openbare geldmiddelen worden, des te meer moet volgens de verordening - de geestelijke verzorging op de voorgrond treden. Maar de zaak loopt anders. Hoe minder ik in staat ben, mijn kraamvrouwen ook maar het aller-noodzakelijkste te verschaffen, hoe minder kan ik hun iets zeggen, dat werkelijk goed doet. Mijn hersenen zijn bevroren, zoals van de andere mensen de kredieten bevroren zijn. Al het gepraat over betere tijden, over het einde van de crisis en over meer werk lijkt mij leeg en, wat nog erger is, de patinten geloven het net zo min als ik. Er blijft mij niets anders over dan te bekennen, dat wij niet helpen kunnen. We zijn eenvoudig uitgepraat; noch economisch, noch moreel, noch religieus komen we verder. Wij zijn totaal bankroet of beter gezegd: ik ben bankroet. Het betreft allereerst alleen mij zelf en enkele van mijn collegas, maar niet alle. Nog is het persoonlijke wanhoop en geen algemene. Steeds weer zijn er sociale werkers, manlijke zowel als vrouwelijke, die ondanks alle mislukkingen en alle beperktheid in het verlenen van hulp toch nog goede moed houden. En dat zijn niet zo maar de oppervlakkigen, maar de anderen, de grondigen en onafhankelijken, namelijk diegenen, die een wereldbeschouwing hebben. - Ik ben daar niet bij. - Vroeger zeiden wij, een wereldbeschouwing is luxe. Wij lachten om onze collegas, die zich de last van christendom of communisme oplegden. Wij geloofden aan de vooruitgang en aan de beschaving. Maar nu blijkt, dat wij op een verkeerd nummer gezet hebben. Ik ben achtendertig jaar, heb een aardige, kleine woning, een klein inkomen, dat voor mij voldoende is - maar ik ben zo eenzaam en ongelukkig dat ik vaak denk: ik kan dit leven niet lang meer verdragen. Ik heb wel veel kennissen. Ik zou dikwijls bezoek kunnen hebben of op bezoek kunnen gaan, maar ik ben na mijn werk zo kapot, dat ik liefst niets meer zou willen zien of horen. Ik slaap slecht en eet bijna niets, dit laatste echter alleen, omdat ik het vervelend vind, voor mij alleen iets te koken. - Van tijd tot tijd heb ik al gedacht, dat ik mijn paar dubbeltjes, mijn woning en mijn vrije tijd geheel voor de werklozen behoorde te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

geven, dat ik behoorde te handelen, zoals een gelovig mens in de middeleeuwen gehandeld zou hebben. Maar daarna komt dit idee mij weer abnormaal en ziekelijk voor. Misschien ontwikkelt er zich bij mij een paranoia (Verstandsverbijstering). Ik weet niet, of men mij helpen kan. - Maar ik weet, dat het zo niet verder gaat... Uit het eerste antwoord., ... Uw brief begint met een uiteenzetting van de moeilijkheden in uw beroep en eindigt met de klacht over uw persoonlijke eenzaamheid. U is waarschijnlijk van mening - al spreekt u dit niet direct uit -, dat deze eenzaamheid en vreugdeloosheid, die gaat tot angst voor een psychose, voortspruit uit de ongunstige voorwaarden van uw dagelijkse arbeid. Maar u zegt zelf, dat er onder uw collegas toch enige zijn, die zich in weerwil van de beroepsmoeilijkheden onaangetast in hun karakter staande houden. Ja, er zijn er zelfs, die door hun moeilijke uiterlijke taak innerlijk groeien. (Het is voorlopig nog onverschillig, naar welke kant zij groeien, of ze christenen of communisten, nationaalsocialisten of antroposofen worden). Zij groeien, voor hen is er beweging en rijping, en alles, wat hen drukt en benauwt, de stijgende nood van buiten en van binnen, maakt hen niet zwakker, maar integendeel steeds sterker. Stelt u zich twee mensen voor op een bureau van een crisiscomit. Beide staan voor dezelfde onoplosbare opgaven. De een wordt gedeprimeerd, hij verliest de moed, hij zou het liefst vluchten, maar hij weet niet waarheen. Het eten smaakt hem niet meer, hij slaapt slecht, trekt zich van zijn vrienden terug en spint zich in in een suf getob en in wanhopige gedachten. (Het gevolg is, dat hij zich iedere morgen met minder moed en geringer weerstandsvermogen stort in de hopeloze strijd tegen de zondvloed van de economische crisis). Wat hij nog doet, geschiedt tegen zijn eigenlijke overtuiging, hij is in de grond reeds apathisch. Hij heeft het bijltje er bij neergelegd. Alleen om te voldoen aan de uiterlijke vorm schrijft hij nog steeds rapporten, doet voorstellen en vult vragenlijsten in en bijna net als een papegaai zegt hij de hulpbehoevenden steeds dezelfde frasen, die hij zelf afgezaagd vindt. Het is geen wonder, dat hij de hulpzoekenden ergert en dat hij zelf steeds meer tot wanhoop geraakt. Maar de andere, die naast hem zit en voor dezelfde opgaven staat, bevindt zich innerlijk op een andere weg. Ook hij lijdt, als hij niet kan helpen. Ook hij doet in vele gevallen zijn voorstellen alleen nog, om aan de vorm te voldoen. Het is hem al duidelijk geworden, dat de nood, die niet meer de enkele mens en niet meer honderden, maar nu miljoenen mensen drukt, een andere zin moet hebben, dan de beschaafde burger zich in het tijdperk van de vooruitgang heeft voorgesteld. Hij luistert ontsteld en zoekende naar de nood van het volk, zoals de geneesheer
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

naar de longen van de tuberculoselijder. En als hij jaren lang niet ziet, waar het heen gaat, en als telkens weer de zin van de nood, die hem net even iets duidelijker begon te worden, voor zijn verschrikte ogen verdwijnt - dan komt hij toch niet op de gedachte, dat dit afgrijselijke gebeuren zonder zin zou kunnen zijn. En menigmaal begint hij te vermoeden, dat er ook een betekenis in ligt, dat juist hij - deze enkele mens met zijn voorgeschiedenis, zijn grenzen en mogelijkheden - op deze plaats gesteld is, waar het willen helpen en het niet-kunnen-helpen het aller-krast tot uitdrukking komt. - Zo gaat hij s avonds, met raadselen zwaar belast naar huis, bijna zoals een oogstwagen beladen is met ongedorst graan. Het dorsen, malen en verwerken begint nu pas, en hij mag nog zo vermoeid zijn, hij kan niet slapen, wanneer hij niet althans een deel van zijn oogst die een eindeloze taak is - bruikbaar gemaakt heeft. Misschien leest hij vandaag de Bijbel en morgen Het Kapitaal van Karl Marx (nog beter zou het zijn als hij de kracht bezat, ze allebei tegelijk te lezen). Misschien gaat hij vandaag naar de communisten, morgen naar de nationaalsocialisten en overmorgen naar de antroposofen (en het beste zou zijn, wanneer hij de kracht had, niet voorbarig een bepaalde keus te doen). In ieder geval echter blijft hij in actie, vormt zich een oordeel, blijft subject, antwoordt levend op de levende nood, die hem dag in dag uit in de oren schreeuwt. En zo, vervuld met steeds nieuwe gedachten en steeds diepere en moeilijker op te lossen problemen, gaat hij naar bed, wel wetende, dat noch een enkeling, noch een groep, noch een partij aanspraak kan maken op de absolute waarheid. En in het besef, dat hij midden in de stroom van de geschiedenis staat, en overtuigd, dat hij een beslissing moet nemen en dat hij zelf geschiedenis moet maken, slaapt hij in. En de slag, waarheen hij morgen zal optrekken, deze altijd gelijke dienst in de loopgraven van onze mensheidscrisis, komt hem voor als de verplichting tot nieuwe ontdekkingen, nieuwe inzichten, nieuwe uitgangspunten en groeiende rijpheid. En als zijn meningen over de crisis de volgende morgen anders zijn dan de vorige avond, of als ze dezelfde zijn als twee jaar geleden, dan zal hij deze meningen ook nu weer, zoals reeds zo dikwijls - aan de harde werkelijkheid toetsen. Hij zal iets van vroeger bevestigd vinden of iets nieuws beproeven, hij zal resultaten hebben of mislukkingen beleven, in ieder geval echter zal hij leren, groeien en rijpen. - En menigeen, die overigens niet geholpen kon worden, zal na de ontmoeting met deze sociale werker begrijpen, dat hij niet voor niets door een dom toeval tussen de molenstenen van de economische crisis geraakt is. - Hier draait niet meer een vicieuze cirkel, maar, als men het zo noemen mag, een noodlotscirkel: de uiterlijke crisis wordt vruchtbaar, doordat zij in de innerlijke crisis omslaat. En de rijping langs de weg door de innerlijke crisis heen leidt tot nieuwe werkzaamheid naar buiten.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Politiek, economisch en cultureel brengt de inwendige crisis op deze wijze steeds nieuwe werktuigen voort tot haar eigen overwinning: zij verheft steeds meer mensen op een hogere trap van de politieke cultuur. Misschien zult u deze beschouwing in haar grondtrekken aanvaarden. Maar u zult tegenwerpen, dat er nu juist twee soorten van mensen zijn, namelijk zulke, die door de crisis groeien en zulke, die er aan te gronde gaan, en u zou u zelf dan tot de laatste rekenen. U bevindt zich in de vicieuze cirkel, die tot wanhoop voert. En naar ik hoop, hebt u gelijk. Want alleen langs deze weg kan de uiterlijke crisis ook voor u persoonlijk een innerlijke worden. Maar het lijkt wel, alsof uw persoonlijke houding tegenover uw gehele leven achter deze vicieuze cirkel zit. Uit uw mededelingen is op te maken, dat u in een atmosfeer van liberale en individualistische beschaving bent opgegroeid. Vermoedelijk behoorden Schopenhauer, Nietzsche, Wagner en misschien ook Haeckel tot de doopvaders van uw geestelijk leven. Uw beroep moest u waarschijnlijk de vervulling brengen van uw persoonlijke wensdromen, dat wil zeggen een compensatie voor al het andere, dat het leven u onthield. Misschien hebt u zelf helemaal niet willen trouwen, maar des te meer moest u dan verwachten van de werkzaamheid in uw beroep. Ons aller streven is er in de eerste plaats op uit, om de vervulling van onze doeleinden, van ons Leitbild, te veroveren en onze innerlijke crisis en zodoende ook onze rijping uit de weg te gaan. Wij moeten trachten het erover eens te worden, of en in hoever uw beroep (of juister uw beroepsideaal) deze betekenis voor u had. Hoe meer dat uitkomt, hoe gemakkelijker is het te begrijpen, dat een innerlijke crisis u nu bedreigt, omdat het beroep zijn oorspronkelijk doel in het raderwerk van uw persoonlijk leven niet meer vervult. Misschien komt het niet geheel, maar toch ongeveer met de waarheid overeen, wanneer men het vermoeden uitspreekt, dat u een huwelijk ontweken hebt om aan de crisis te ontkomen en dat uw beroep u evenzeer tegen een echtverbintenis als tegen een crisis moest beveiligen. Nu echter blijkt het, dat ook het beroep een middel wordt, dat de crisis teweeg brengt, in plaats van die te verhinderen; en men zou haast kunnen geloven, dat nu het verlangen naar kameraadschap en de smart van de eenzaamheid opkomen, om het beroep en daardoor de crisis toch weer uit de weg te gaan. Maar dat zijn slechts vermoedens. U moet zelf beslissen, hoeveel waarheid ze bevatten... Uit de tweede brief van de verpleegster: ... Bijna drie maanden zijn verlopen, zonder dat ik op uw uitvoerige brief antwoorden kon. In het eerst ging het heel zonderling met mij: ik meende de eerste dag de gehele brief begrepen te hebben, daarna echter scheen hij mij weer geheel zonder zin te wezen. Ten slotte begon ik te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

bedenken, dat er altijd wordt beweerd, dat ieder in de psychologie juist die dingen onbegrijpelijk vindt, die op zijn eigen zwakke plaatsen betrekking hebben. Ik vroeg mij daarom af, of er ook bij mij van zulk een tegenstand sprake zou kunnen zijn. Ik las voor de derde maal Freuds Verhandelingen over de leer van de zenuwstoringen, en het gevolg was, dat ik een hevige tegenzin kreeg tegen de psychotherapie en ten slotte zelfs een wilde toorn tegen u persoonlijk gevoelde. Ik sliep haast helemaal niet meer en als ik ten slotte eens indommelde, werd ik door woeste dromen weer opgeschrikt. Ik wilde mij laten pensionneren en u schrijven, dat u de schuld was van al mijn ongeluk. (Als ik niet wist, dat zulke dingen u telkens weer overkomen, zou ik mij schamen daarover te spreken). Het is zonderling, hoe kinderachtig men zich in zulk een toestand gedraagt en hoezeer men, niettegenstaande dat, gelijk meent te hebben. Ik heb mij in volle ernst afgeschilderd, dat ik u aanklagen en voor de rechtbank in een lange redevoering vernietigen wilde. Maar ik stelde mij iets later ook uw antwoord voor en ten slotte bemerkte ik, dat u mijn houding als een typisch geval van verzet en dus precies als een succes voor uw therapie kon uitleggen. Van dit standpunt uit kon ik al om mij zelf lachen. Woede op u en woede over mijn woede wisselden met elkaar af, Langzamerhand begon ik mijn dromen te begrijpen en nu merkte ik, dat mijn gemoedsaandoeningen niet alleen tegen u, maar ook tegen mijn vader en mijn oudste broer gericht waren ... ... Ik ben in tamelijk ongelukkige huiselijke omstandigheden opgegroeid. Mijn vader was een tiran, mijn oudste broer een schoelje. Allebei hadden heel wat geschiedenissen met vrouwen. Ik geloof nu, dat de keuze van mijn beroep en de correcte, bijna puriteinse vorm van mijn particulier leven ontstaan zijn als protest tegen het gedrag van deze beide mannen. Ik beschouwde alle mannen als slecht en alle vrouwen als martelaressen. Mijn moeder was - wat ik ook nu nog geloof - werkelijk een martelares. De voorvechtsters voor de rechten van de vrouw waren mijn ideaal -maar ik vraag mij nu af, of en in hoever dit alles slechts zelfbescherming, ik-zucht en, zoals u zegt, angst voor de eigen crisis is geweest. Ik heb nooit een man gevonden, die ik had durven liefhebben. Allen schenen mij te onbeduidend en te karakterloos op twee of drie na, die ik voor werkelijke genien hield, onbereikbaar voor mij. Misschien had ik juist dat moeten wagen, wat ik het meest vreesde... ... Ik kwam mij voor als zeer slecht en egostisch, toen dit hele verband mij duidelijk werd. Ook mijn toorn tegen u en uw verschrikkelijke brief vond ik absoluut ik-zuchtig. Ik meende, dat ik verplicht was, direct anders te worden en wel zonder enige hulp en ook zonder u. Daar kwam bij, dat de uiterlijke nood steeds groter werd. Ik sliep in het geheel niet meer en hield mij alleen door sterke koffie op de been. Mijn werk werd steeds slechter en bij de crisisverpleging, waar ik een heel goede reputatie heb,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

begon men het hoofd over mij te schudden. - Maar daarna werd de stand van zaken vrij snel anders, zonder dat ik een reden daarvoor op weet te geven. Ik heb wel een dozijn maal uw beschrijving gelezen van degene, die zich in de noodlotskring beweegt. Ik weet, dat ik nog ver van deze toestand verwijderd ben, maar ik hoop, dat ik de weg langzamerhand vinden zal. Het voornaamste is, dat ik alleen vooruit kom. Ik zou het smadelijk vinden, wanneer ik mij ook verder moest laten helpen... Uit het tweede antwoord: ... U hebt Freuds Geschriften over de leer van de zenuwziekten gelezen. Dan zal het u waarschijnlijk ook duidelijk zijn, hoe het op het ogenblik met uw toestand gesteld is. U hebt de weerstanden tegen de psychologie en tegen mijn verschrikkelijke brief gaandeweg overwonnen. De slechte opinie, die u over de mannen had, is - althans in n geval doorbroken. Ik ben haast bang, dat u nu enige psychologen rekent tot de weinige genien, die u nog laat gelden en die onbereikbaar voor u zijn. In de vaktaal uitgedrukt: de negatieve overdracht is in de positieve omgeslagen. In het begin was de psycholoog een man zoals uw vader en uw broer, dus een man, voor wie men zich in acht moet nemen. Nu is hij vermoedelijk een man, zoals uw grootvader of de een of andere heilige, dus als iemand, met wie men zich niet vergelijken kan. Maar dat is in elk geval een vooruitgang. De innerlijke eenzaamheid is niet meer zo erg als vroeger. Er valt een beetje licht in de schijnbaar zinloze duisterheid van uw lot. Het werk verschaft een beetje meer vreugde en de slaap wordt iets beter. Men beweegt zich in een stijgende lijn - omdat ergens in de verte een profeet zit, die men erkent. - Dat betekent, zoals gezegd is, een vooruitgang, maar de volgende opgave luidt: ontzetting van de profeet, nl. van mijn persoontje, uit zijn ambt. Zo zit er een heel gezonde kern in uw wens, nu zonder de helper vooruit te komen. Het zou werkelijk fataal zijn, wanneer u een helper nodig had, die op de duur als profeet of als leider of als voogd zou functioneren. Dat zou een schijngenezing zijn, die wij babyficatie noemen. Men functioneert goed maar - als een zuigeling, alleen onder voorwaarde, dat de min haar plicht doet. Maar iedere profeten-min faalt vroeger of later. Ieder mens maakt fouten, wij zijn allen gelijk in de grandioze tekortkoming van ons mens-zijn. Iedere profeet, iedere geestelijke voedster wordt op zekere dag als onvrijwillige bedrieger ontmaskerd. En dat leidt tot een catastrofe, die tienmaal erger is dan de zenuwstoring, waaraan men vroeger leed. De vraag blijft dus, of uw vlucht voor de leider niet behalve de gezonde kern (de wens naar zelfstandigheid) ook nog een heel dikke ik-zuchtige schil bevat (nl. de wens naar een verre profeet). U bevindt zich van kind af aan op de vlucht voor een levensgezel. De verre profeet is een
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

uitweg of een schijnoplossing van dit probleem, daar u immers op deze wijze een soort tegenpool verkrijgt een medespeler in het spel des levens - die u erkent en laat gelden, die echter zover van u verwijderd moet blijven, dat er generlei teleurstelling meer te vrezen zou zijn. Laat u met deze bedriegerij niet in. Ik ben noch een profeet, noch een leider, noch een voedster, maar een doodgewoon mens met alle ondeugden en zwakheden van de huidige aardbewoners. In dit feit moet u zich schikken. De verering van de geliefde naaste is even verkeerd als zijn veroordeling. Hij is geen blanke engel en geen zwarte duivel, maar (zo luidt een oude psychotherapeutische spreuk) zijn kleur is grauw als die van een ezel of zwart en wit gestreept als een Pruisisch schildwachthuisje. Bekijkt u als t u blieft de mensen in uw omgeving nog eens nauwkeuriger en in het bijzonder de mannen. Wij zijn allemaal hetzelfde. Ook uw vader en uw broer waren geen zwarte duivels, en uw grootvader was geen blanke engel, maar (vergeef mij) wij zijn allemaal grauwe ezels, precies zo (vergeef mij ook deze grofheid) als u zelf. - Wanneer deze gelijkstelling u lukt, hebt u een goed stuk waarheid en naar het mij voorkomt ook een goed stuk socialisme en christendom gewonnen. En dan - maar ook eerst dan - kunt u beginnen, de verschillen tussen de mensen te bestuderen. En u zult ontdekken, dat de verschillen verbazend groot zijn, juist op grond van de algemene, voor ons allen gelijke onvolmaaktheid. - En wanneer u op deze weg verder gaat, verdwijnt de vrees voor de partner of liever: verdwijnt de vrees voor de ontmoeting met de gelijkgestelde gelijkgerechtigde en toch andersoortige medespeler in het spel des levens. U hebt waarschijnlijk nu nog een wet in uw geest, die zo ongeveer luidt: geen gevoel laten blijken of althans: de eventuele partner geen gevoel tonen. En eer deze wet verdwijnt, zult u innerlijk niet tot rust komen. Maar denk nu niet, dat ik u (zoals verscheidene onhandige dokters doen) de raad zou willen geven, u met de een of anderen willekeurige man in te laten. De juiste weg is precies de tegenovergestelde. Laat u zich met niemand in! Speel met niemand de komedie van een grotere intimiteit, dan er werkelijk bestaat. Maar beschouw de mensen open en argeloos en treed iedereen zo vrij en eerlijk tegemoet, als de geaardheid van deze mens en uw eigen geaardheid dat wenselijk maken. Dan zult u zien, dat u duizend mensen kent, met wie men een verstandig woord kan spreken. En onder deze duizend zijn er honderd, met wie bij gelegenheid zeer ernstige en diepzinnige gesprekken tot stand komen. En onder deze honderd zijn er tien, die werkelijke vrienden kunnen zijn. En onder deze tien weer drie, voor wie men ook lichamelijke sympathie voelt. De vriendschap met hen leidt tot tederheid, en de eerlijkheid en de zuiverheid van de vriendschap stelt aan deze tederheid een
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vanzelfsprekende grens. (Maar alleen wie de lange weg gegaan is, die naar de top van deze trappenpiramide voert, kan de grenzen juist beseffen. Hij zal datgene bezitten, wat men abusievelijk instinct noemt en wat in werkelijkheid erotische cultuur beduidt). - Alleen wie nauwkeurig de verschillen voelt, die in zijn verhouding tot de duizend, de honderd, de tien en de drie merkbaar zijn, kan ook voelen, dat er onder deze drie zich een bevindt, die tot werkelijke levensgezel geschikt is. De weg is lang en de ontwikkeling gaat langzaam, maar zonder al deze tussentrappen zijn de hoogten des levens niet te bereiken... Uit de derde brief van de verpleegster: ... Al weer heb ik lange tijd nodig gehad, en al weer heb ik etappen van twijfel en haat doorleefd, eer ik begrepen heb, wat u bedoelt. Allereerst had ik het gevoel, dat u mij diep beledigd had. Ik voelde mij, zoals men dat noemt, in mijn eer als vrouw gekrenkt. Daarna dacht ik, dat u een therapeutische fout gemaakt had, want het tedere plantje van mijn vertrouwen in u - het eerste vertrouwen, dat ik sinds vele jaren ooit in een mens kon stellen - was door uw brief als door een hagelbui plotseling vernietigd. Maar toen hielp mij de harde werkelijkheid. Ik moest goedschiks of kwaadschiks mijn dienst doen en de psychologische en sociologische kijk, die ik mij intussen aangewend had, hielp mij steeds meer. Ik had mij intussen reeds met Marx en Engels bezig gehouden en had talrijke geschriften van de nationaalsocialisten, de jongduitse orde en de aanhangers van nationaal grondbezit gelezen. Aanvankelijk was dat alles in mijn hoofd nog zeer verward. Maar mijn dagelijks werk leverde mij steeds nieuwe voorbeelden voor dat, wat ik las. Ik dacht menigmaal een vast standpunt te hebben, dan sprak ik met anderen, trad arrogant op en mijn betweterij stortte erbarmelijk in elkaar. Men weerlegde mij grijnzend en ik moest woedend en vol schaamte op nieuw studeren. Maar allengs groeide mijn handigheid. Ik formuleer geen beweringen meer, maar ik stel vragen, en de antwoorden, die ik krijg, breng ik - volgens de socratische methode - door nieuwe vragen aan het wankelen. En plotseling heb ik dan werkelijk duizend mensen, met wie ik praten kan, en daaronder zijn er minstens honderd, met wie het bij gelegenheid tot ernstige gesprekken komt. Of ik nu tot de tien vrienden doordring of zelfs tot de drie tederen, weet ik nog niet. Ik heb er niet veel lust toe en vooral voor het eigenlijke partnerschap ben ik totaal ongeschikt, en als u mij zag, had u nog een reden te meer aan te voeren, waarom ik aan de verre profeet de voorkeur geven moet boven een nabij zijnde vriend. Ik ben klein en een beetje vergroeid, mijn neus staat scheef en mijn benen vertonen erge sporen van vroegere Engelse ziekte. Ik zie er uit als een vogelverschrikker. Maar ik wacht nu maar af. Het goede van de trappenpiramide lijkt nl. dat iedere trap reeds op zich
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zelf een zekere bevrediging schenkt. Zolang men enkel naar de levensgezel snakt, verstoort men door de opdringende gedachte aan de hoogste intimiteit reeds de eerste ontmoeting op de trede van de argeloze kennismaking. Ik heb deze fout tientallen jaren lang gemaakt, ofschoon ik steeds overtuigd was, dat ik tot non ben gepredestineerd. Nu ben ik in staat met allerlei mensen te schertsen en ik presteer al heel wat dapperheid en argeloosheid, die de anderen in verbazing brengt, zonder dat ik in mijn fantasie in het minst invloed daarvan ondervind. De hogere trappen van de piramide staan leeg als welbehoede heiligdommen. Ik voel nu wat de lichamelijke en geestelijke intimiteit te betekenen hebben. En hoe moeilijk het moge zijn daarvan afstand te doen, op deze wijze is het uitvoerbaar. En nu pas begin ik een bruikbare medespeelster te worden op het toneel van deze aardse treurspelen. Nu pas zijn christendom en socialisme niet meer wapenen voor mijn geliefd Ik, maar problemen van de werkelijkheid. Ik geloof, dat ik een gedeelte van mijn eigen crisis doorgemaakt heb ... Het was een nare tijd, maar hij heeft vrucht gedragen. Ik ben bereid de komende tijden aan te pakken. De vrees voor mijn medemensen, de angst voor mijn gevoelens is verdwenen. Ik kan mij vrij en eerlijk bewegen tot aan de vriendschap. - Welke vorm de volgende opgaven zullen aannemen, of toch nog de kwestie van de levensgezel opgelost zal moeten worden (wat God verhoeden moge) of dat ik naar de politiek gedrongen word, dat laat ik gerust aan de verdere loop van zaken over... De patinte heeft alles gelezen. Aan haar onbewuste tegenstand staat het gehele wetenschappelijke materiaal ter beschikking. Daarom duurt het zo lang, eer het lukt, het centrale probleem ondubbelzinnig vast te stellen. Haar eerste brief spreekt van de zorgen van het beroep en van het particuliere leven. Gebrek aan werklust en eenzaamheid schijnen als twee polen het stelsel van alle symptomen te beheersen. De eerste poging tot historische medewerking schijnt te mislukken (eerste antwoord). Eerst in het tweede antwoord lukt het, de juiste probleemstelling, die al vroeger aangeduid was, te doen erkennen: achter arbeidsschuwheid en eenzaamheid verbergt zich de steeds gelijk blijvende techniek van de vrees voor de crisis, de zelfbescherming van het egosme. Intussen echter heeft zich het spel van de overdracht ontplooid. De leek zal misschien verbaasd zijn, dat op de korte uitlatingen tegen het einde van de tweede brief van de patinte van de zijde van de therapeut (in het tweede antwoord) een zo uitvoerige analyse van de overdracht plaats vindt. Maar men stelle zich voor, met welke schuchterheid en terughoudendheid zulk een vrouw haar gevoelens zal uitspreken. Wat zij

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

beleeft, is veel meer dan wat zij bekent, en wat zij zich zelf bekent, is veel meer dan wat zij schrijft. Dat de therapeut de stand van zaken juist geraden heeft, bewijst de derde brief van de patinte, waarin zij de verzwakking van de overdracht betreurt. Zij moet er zich, of zij wil of niet, in schikken, dat de psycholoog geen engel en geen duivel is. Zodra haar instelling op het feit, dat allen slechts mensen zijn, lukt, doet de hulp van de harde werkelijkheid zich gelden. De druk van het beroep en de eenzaamheid werkt van nu af positief. Wat vroeger haar wanhoop enkel vergrootte, dwingt haar nu tot een positieve training, d.w.z. tot een ernstiger opvatting van haar beroep en tot meer eerlijke menselijkheid in haar omgang.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

DERDE DEEL HET BEROEP 13- MISLUKT BEROEP Uit de eerste brief van een bankbeambte: Waarschijnlijk kan niemand mij helpen. Ik weet heel goed, waar mijn ziekelijke toestand vandaan komt. Ik ben sedert bijna tien jaar tot een bezigheid gedwongen, die ik vrijwillig geen dag lang zou uitoefenen. Dit werken zonder enige belangstelling en geheel tegen mijn zin verwoest langzamerhand ook de sterkste zenuwen. Daar helpt geen broom en geen aspirine tegen. Maar ook langs psychotherapeutische weg zal men rnij niet kunnen helpen, omdat men mij geen andere werkzaamheid kan verschaffen. Ik heb in 1920 mijn eindexamen gedaan; ik wilde economie studeren. Maar reeds in het eerste semester ben ik verloofd geraakt en om zo spoedig mogelijk te kunnen trouwen, ging ik naar een bank. Toen begon de inflatie. Ik had goede connecties, ofschoon ik van eenvoudige afkomst ben (mijn vader was onderwijzer) en zo kreeg ik al gauw een goede betrekking. Ik verbeeldde mij, dat ik in een jaar of wat een Morgan of een Rothschild zou worden. In plaats daarvan mocht ik blij wezen, dat ik in de deflatietijd niet op straat gezet werd. Ik kwam ten slotte te land in een heel ondergeschikt baantje, zonder zelfstandigheid, zonder eigen initiatief en enkel met die verantwoordelijkheid die alle bankbeambten hebben: ik ben verplicht, bij het optellen zo weinig mogelijk fouten te maken. Mijn salaris is juist voldoende, om mijn vrouw en mijn kind te onderhouden en om elke maand een goedkoop boek te kopen. Ik lees graag historische werken, maar ook deze belangstelling, het laatste restje van mijn academische illusies, dreigt gaandeweg in te dutten. Ik, zal versuffen en tenslotte tot degenen behoren, die wij koelies noemen, kantoorbedienden met tientallen jaren lange, onberispelijke dienst, zonder belangstelling, zonder geest, maar bestuursleden van de kegelclub en de zangvereniging. Ik geloof dus niet, dat iemand mij helpen kan. Maar misschien is er een of ander verdovingsmiddel, waardoor het iemand ten minste bespaard wordt, dit langzame verval bewust en kritisch te moeten aanzien. - Ik sta iedere dag voor het vraagstuk, hoe ik mijn werkkracht voor vrouw en kind kan behouden, zonder over de minderwaardigheid en onbenulligheid van mijn werk tot wanhoop te geraken... Uit het eerste antwoord: ... U hebt gelijk: het zal u niet lukken, binnen afzienbare tijd ander werk te vinden. Maar u hebt niet gelijk, wanneer u denkt, door deze stand van
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zaken tot een vreugdeloos en ledig leven veroordeeld te zijn. U deelt uw lot met honderdduizenden vakgenoten, die vermoedelijk voor verreweg het grootste gedeelte met hun werkzaamheid, hun salaris en hun maatschappelijke positie even ontevreden zijn als u. Hoe groter de ontevredenheid is, des te sterker wordt de aandrang, een andere werkzaamheid te zoeken. Maar deze vlucht uit het beroep lukt natuurlijk slechts in uiterst zeldzame gevallen. Alle anderen blijven in hun onbevredigende betrekkingen en hun vlucht komt nog slechts daardoor tot uiting, dat zij hun grootste belangstelling op de een of andere liefhebberij richten. Sommigen verzamelen postzegels, anderen kweken cactussen, nog anderen doen aan sport of gaan kegelen. Psychologisch is het onverschillig, of men zijn schijnbevrediging zoekt op een cultureel erkend gebied of op een minderwaardig. Men is desondanks een koelie, een buitenstaander, iemand, die in werkelijkheid niet meetelt. U zelf bent dat ook in weerwil van uw historische studies. U legt er telkens weer de nadruk op, dat u geen hoop meer hebt. U gelooft niet meer aan een principile verandering van uw situatie, omdat een verbetering van uw maatschappelijke positie - bijv. door alsnog examens te doen -voor u onmogelijk is. Hoe zou het echter zijn, wanneer u binnen het gebied van uw beroep uw eigen innerlijke gesteldheid principieel zou kunnen veranderen? U bezit historische en economische belangstelling en kennis. Hoe komt u van een cultureel, politiek standpunt de situatie van de tegenwoordige bankemploys voor? Hoe groot of hoe gering is hun culturele betekenis? In hoever zijn zij politiek van belang? Waarschijnlijk zijn er ook bij hen organisaties op de wijze als bij vakbonden, en men mag wel aannemen dat deze bonden allerlei gebreken hebben (want alle verenigingen hebben gebreken) en men zou de vraag kunnen stellen, waar het aan ligt, dat deze organisatie haar leden niet kan helpen. In hoever ligt de schuld bij de organisatie, in hoever aan de leden, aan de economische toestand van het bankwezen, aan de staathuishoudkundige verhoudingen in het algemeen? Vermoedelijk zult u vele van deze vragen direct kunnen beantwoorden, en vermoedelijk zal uw ondervinding in deze zaken uw pessimisme nog versterken. Maar ik zou u op een gelijkenis attent willen maken, die misschien toch als wegwijzer kan dienen. Op een afgelegen eiland breekt een besmettelijke ziekte uit. De gewone huismiddeltjes schieten te kort. De wijze vrouw van het dorp kan ook niet helpen. Wat zal het gevolg zijn? Velen zullen wanhopig worden. De anderen echter zullen onderzoekingen en proefnemingen beginnen, ieder naar zijn krachten en naar zijn geestelijke ontwikkeling. En misschien gaan die pogingen dikwijls niet in de goede richting en maken ze het kwaad nog erger. Maar enkelen zullen toch het juiste ontdekken. Zij zullen allereerst zich zelf en de hunnen en daarna ook de anderen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vermogen te helpen en de geneeskunde zal in het algemeen een belangrijke ervaring rijker worden. -Tegenwoordig zijn het niet alleen de bankbeambten, maar het zijn haast alle mensen in bijna alle beroepen en nog meer de mensen zonder beroep, die door de besmettelijke ziekte overvallen zijn. Tegenwoordig geldt dus voor ons allen het bevel: geneesheer, genees u zelf! Men moet eens om zich heen zien, waar de ellende vandaan komt. Men moet onderzoeken en overleggen. Men moet de bacillen opsporen, die de ziekte veroorzaken. En wel moet ieder op die plaats zoeken, waar hij op het ogenblik staat. Men onderzoeke zijn eigen sociologische verhouding, dan wordt het eigen ongeluk nog slechts een symptoom van de algemene, sociale nood, en de bestudering van deze nood maakt het eigen dagelijkse werk tot een invloedrijke gewichtige proefneming. Men beleeft de mogelijkheden en de grenzen van zijn werkkring dan niet meer enkel persoonlijk, maar van het standpunt van de cultuurpolitieke navorsingen. Men begrijpt, wat men niet kan doen, en men begrijpt ook, wat er zou moeten gebeuren, opdat men meer zou kunnen doen. Men begrijpt op welke plaats men behoort te staan. Men beleeft zich zelf in zijn saamhorigheid met een sociale klasse, met een culturele groep en met een volk. Het beroep omvat meer, hoewel het hetzelfde blijft. U bent nu evenals vroeger een employ van uw bank, maar u bent ook een van zo en zo veel duizenden bankbeambten, een van de twee of drie miljoen, die tegelijk werknemers en beschaafde mensen zijn. En bovendien nog een van de twintig miljoenen Duitsers, die aan de huishouding van de staat medewerken. In dit veelzijdige beroep ligt zoveel zelfstandigheid, zoveel initiatief, zoveel historische roeping, dat de verantwoordelijkheid haast neerdrukkend wordt, als men maar de moed heeft, die te zien. Wanneer u de moed hebt, u zelf te zien, dan ziet u ook uw weg... Uit de tweede brief van de bankbeambte: ... Dat klinkt allemaal heel mooi. Men zou er een wonderschoon politiek pamflet van kunnen maken. Maar helaas falen al deze redeneringen voor de grijze, vreugdeloze en zinloze werkelijkheid. Op deze wijze kan men mij niet helpen. - Wij hadden hier op onze bank, in een andere afdeling, een jongmens die zo iets als een historische roeping meende te hebben. Hij hield redevoeringen en schreef verhandelingen - en toen er weer eens een golf van bezuiniging opkwam, werd hij het eerst ontslagen. Wie minder aangenaam opvalt, vliegt er uit. - Vijf of zes jaar geleden zou dit romantische lot mij aangetrokken hebben, maar de gedachte aan mijn vrouw en kind zou mij ook toen reeds voor zulke dwaasheden hebben beschut. Nu ben ik bovendien nog afgestompt, zodat ik in het geheel geen lust bespeur tot dergelijke experimenten. Men zegt immers ook van een tuchthuisboef, dat hij alleen in de eerste
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

jaren probeert te ontvluchten. Naderhand is hij te onverschillig geworden. Ik moet helaas bij mijn overtuiging blijven, dat men mij en mijns gelijken niet helpen kan. Wij zouden alleen een kalmerend middel willen hebben, dat werkt zoals morfine, of alcohol, dat echter onze werkkracht niet schaadt. Een soort van halve versuffing zou het beste zijn, maar er moest nog iets anders daarbij in acht genomen worden. De halve versuffing en de indommeling, die zich bij de meeste van mijn collegas langzamerhand voordoet, is van die aard, dat zij elkaar over en weer zenuwachtig maken en dikwijls prikkelen om er wanhopig onder te worden. In verscheidene afdelingen heerst van de verantwoordelijken leider tot aan de piccolo een zodanig systeem van spanning en vijandigheid, dat elke kleine onachtzaamheid de gehele vulkaan tot uitbarsting kan brengen. Mij persoonlijk doen deze dingen weinig. Maar men kan er uit zien, dat het versuffingsproces niet alleen het intellect, maar ook het karakter in het grootste gevaar brengt. Het zoeken naar een middel tot bedwelming is niet ironisch bedoeld, maar (helaas) maar al te ernstig. Doch ook de psychotherapie schijnt (helaas) over zulk een middel niet te beschikken... Uit het tweede antwoord: Het zou mogelijk zijn, dat de weg, die ik voor de geest heb - de van zelf sprekende sociologische en cultuurpolitieke verantwoordelijkheid binnen het gegeven beroep later toch nog eens de juiste weg blijkt te zijn. Maar vooraf dringt de vraag naar voren, waarom deze weg voor u tot nog toe onbegaanbaar was en waarom u nu nog deze weg niet op wilt. Het eerste antwoord, dat uit onze voorafgegane briefwisseling volgt, zou ongeveer moeten luiden: u bent misschien van huis uit een eenling, een dromer of een theoreticus, iemand die liever met veel boeken eenzaam in zijn dakkamer zit, dan dat hij met vele mensen samen de werkelijkheid verandert. Deze neiging tot ideologie is misschien door vroegere teleurstellingen ontstaan en de latere teleurstellingen op het gebied van uw beroep hebben er zeker toe geleid, ook nog de moed voor de ideologie te schokken. Als de zaak zo of ongeveer zo staat, zou men trouwens moeten zeggen: goddank, dat het zo gekomen is. Want de vrees voor de werkelijkheid (die overigens min of meer bij ieder mens aanwezig is) kan in zulke gevallen alleen overwonnen worden, wanneer alle wegen tot ontvluchten zonder uitzondering onbruikbaar blijken. Ook uw collega, wie de vlucht naar de politiek zo slecht bekomen is, kan hier als afschrikkend voorbeeld aangehaald worden. Zijn optreden in de politiek, dat zijn ontslag teweegbracht, was nog lang niet dicht genoeg bij de werkelijkheid. Hij had nog een jaar of twee voor zich zelf en voor zijn medemensen de economische en politieke verhoudingen moeten
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

doorvorsen, eer hij zijn mond open deed. Het gaat er niet om, zo spoedig en zo luid mogelijk enige willekeurige meningen na te praten, maar het gaat er om, op eigen hand en eigen risico te begrijpen, hoe de werkelijkheid is. De uitdrukkingen vrees voor de werkelijkheid en vlucht naar de ideologie of zoals het in de politiek genoemd moet worden, vlucht naar de partij, betekenen voor ieder afzonderlijk een geheel persoonlijk probleem van de eigen rijping. Hier is het punt, waar de uiterlijke crisis moet omslaan in de eigen nood en in de particuliere crisis van het individuele karakter. Wie deze crisis niet doormaakt, kan de werkelijkheid in t geheel niet ontdekken. Hij zal enige -ismen, vooropgezette meningen, door de partij geleverde vooroordelen of zelfs leuzen verwarren met zijn eigen onverbiddelijke werkelijkheid. De vlucht voor de werkelijkheid blijkt de vlucht voor de eigen crisis te zijn. Zo kan het niet uitblijven, of men maakt fouten, de nood stijgt en het leed vermeerdert, totdat steeds meer mensen de moed vinden tot hun eigen crisis, ook al zou het voorlopig slechts de moed van de wanhoop zijn. Voor u persoonlijk zal het nu zeker zaak zijn, iets te doen, met iets bezig te zijn of zich ergens in te verdiepen, dat u vervelend en overbodig toeschijnt. Uw vlucht voor de werkelijkheid was stellig een vlucht omhoog. Uw vader was onderwijzer, u leefde van de aanvang af in een milieu, waar in ieder soort van beschaving, studie en geestelijk leven als het wenselijke, het belangrijke en het eigenlijk waardevolle beschouwd werd. De ruwe werkelijkheid, de wrijving met de domme mensen, het banale, geesteloze werk golden zeker a priori als minderwaardig. Heb ik gelijk, wanneer ik vermoed, dat u bovendien nog een zwak kind (althans in zielkundig opzicht) geweest bent? Hoe beter deze veronderstelling uitkomt, des te begrijpelijker wordt uw levensloop. De echtverbintenis is vermoedelijk een zeer ideale stap geweest, maar deze stap bracht u zo dicht bij de werkelijkheid, dat de vlucht omhoog niet best meer voortgezet kon worden. In de plaats van het academische beroep, dat men werkelijk had kunnen bereiken, trad toen de droom van de enorm kapitaalkrachtige bankdirecteur, die natuurlijk niet anders dan een droom kon blijven. Juist op het punt, waar wens en werkelijkheid schenen samen te vallen, n.l. bij het huwelijk, liepen deze beide zijden van het leven zo ver uit elkaar, dat een nieuwe vereniging niet meer te verwachten was. Sindsdien werd het dromen en klagen uw voornaamste bezigheid. Het is geen wonder, dat u zich nu er tegen verzet, nog eens de strijd op te nemen tegen uw vrees voor de werkelijkheid. Volgens al uw vroegere ervaringen zou dit streven immers toch enkel tot nieuwe teleurstellingen moeten leiden. Maar helaas, of liever gelukkig, is de situatie zo, dat u het op uw oude weg niet meer kunt uithouden. Er zal niets anders over

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

blijven, dan toch op een of andere dag de vrees voor de werkelijkheid en voor de eigen innerlijke crisis als het kleinste kwaad te beschouwen. Op deze dag zou de positieve training aanvangen. U zou moeten beginnen, met uw beroep en uw collegas (die u tot nog toe als minderwaardig, alledaags voorkwamen) met alle zorg en liefde en met alle hulpmiddelen van uw geest (om zo te zeggen van een ideologisch zondags-standpunt uit) te bestuderen, te begrijpen en te beinfluenceren. Deze ernstige toewijding aan de vraagstukken van uw alledaags bestaan (maar van uit het standpunt van uw ideologie of van uw Zondag) moet een nieuwe synthese tussen wens en werkelijkheid tot stand brengen. Beide moeten van weerszijden anders worden. Waar u tot nu toe dode en geesteloze versuffingsprocessen gezien hebt, moet zich thans het lot van vele mensen in verbazingwekkende volheid en diepte onthullen. En waar tot nu alleen de geestelijke aanspraak op wetenschappelijk succes of het vurig verlangen daarnaar heerste, zal zich dan een levende volheid van begrippen en vraagstukken ontplooien. Slechts door de ontdekking van de eigen werkelijkheid kan men ook zich zelf ontdekken en zowel het een als het ander lukt alleen, als men de vrees en de vooroordelen overwint, die men sedert zijn kindheid met zich omdraagt. Ook hier kan men zeggen: men moet zich zelf offeren, eer men zich zelf als een geschenk ontvangt. Maar de weg is moeilijk en er behoort menigmaal een bijna oneindige keten van altijd weer herhaalde pogingen toe, om ook maar de eerste stappen van deze weg te vinden. En als de nood er niet was, die ons onophoudelijk voortdrijft, zouden wij waarschijnlijk in t geheel geen stappen doen... Uit de derde brief van de bankbeambte: ... Nu krijgt de zaak een heel ander aanzien. In het begin heb ik werkelijk gedacht, dat u politiseren en moraliseren wilde, zoals alle anderen ook doen. De psychologische wending, die daarachter zit, wordt mij nu pas duidelijk. U is dus van mening, dat mijn tegenzin tegen geesteloos werk of juister gezegd mijn onvermogen om achter het geesteloze werk iets levends en lonends te ontdekken, reeds in de vroege kindheid ontstaan moet zijn. Misschien hebt u gelijk. Ik herinner mij, dat ik reeds op school geprotesteerd heb tegen het overschrijven en tegen het stompzinnig uithet-hoofdleren. Ik wilde altijd maar begrijpen en zelfstandig doordenken. Mijn ideaal was (toen ik 13 of 14 jaar was) eenmaal een kluizenaar te worden, tot wie de mensen van ver weg zouden komen, om hem om raad te vragen. U zult nu wel zeggen, dat ook dit doel reeds de vrees voor de werkelijkheid te kennen geeft. Dat klopt, want de werkelijkheid was toen: vechtpartijen met straatjongens en bedriegerij tegenover de leraren. Daar wilde ik niets mee te maken hebben. Ik voelde mij alleen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

op mijn gemak, wanneer ik eenzaam door de bossen kon lopen of op een veilige schuilplaats mijn boeken kon lezen. Ook kende ik geen andere vriendschap dan wanneer wij samen filosoferen konden... ... Nemen wij dus aan, dat uw diagnose over het geheel juist is. Wat vloeit daaruit voort voor de positieve training? Ik moet bekennen, dat ik mij daar nog absoluut niets van kan voorstellen. En steeds weer dringt de gedachte zich aan mij op, dat al die schone zaken, die de psychologen schrijven, zonder enige invloed moeten blijven, als men acht uur voor de kantoorboeken zit, posten inschrijft of getallen optelt. Van de geesteloosheid van zulk werk en van de stupiditeit, die in zulke vertrekken heerst, waar de koelies hun aantal uren afwerken, kunt u zich ondanks alle psychologisch aanvoelen, nauwelijks enig begrip vormen. Ik heb eerlijk geprobeerd mijn collegas te beschouwen, zoals u mij aangeraden hebt, maar het is niets geworden. Er is niets veranderd en mijn wanhoop is nog steeds dezelfde... Uit het derde antwoord: ... De positieve training bestaat uit steeds nieuwe proefnemingen. Het belangrijkste daarbij is, dat de mislukte poging meer helpt dan de goed geslaagde. Het is n.l. bij iedere mislukking de vraag wat de oorzaak is, dat men de juiste weg niet gevonden heeft. En wanneer de waarnemingen, die men tijdens de proeven doet, niet voldoende zijn, moet men er dromen en herinneringen bij nemen. Men moet met zichzelf geheel overeenkomstig te werk gaan, als een psycholoog gedurende een analytische behandeling zou doen. En in de eerste plaats: men mag zijn geduld niet verliezen. Schrijf uw dromen op en noteer, wat u uit uw kindheid misschien weer te binnen schiet... Uit de vierde brief van de kantoorbediende: ... Ik droom zelden, en sedert ik er op let, vergeet ik bovendien nog het weinige, dat mij anders bij bleef. Maar lang geleden heb ik eens gedroomd, dat ik een toren op moest klimmen om een vlag te hijsen. De trap was zo gevaarlijk, dat ik er eerst niet op dorst. Enkele treden liepen buiten om de toren heen als een wenteltrap. Ten slotte klauterde ik een paar meter omhoog. Maar toen moest ik blijven staan. Ik kon niet meer voor- of achteruit en werd met grote schrik wakker... Uit het vierde antwoord: ... Vermoedelijk hebt u minder vertrouwen in u zelf, dan u weet. Tot dusver hebt u alleen van uw doeleinden en uw respect voor geestelijke arbeid verteld. Uit uw droom kunnen wij echter opmaken, dat de weg de toren op u te moeilijk voorkomt. U verwacht waarschijnlijk van u zelf niet meer, dat u de hoogten van het geestelijke leven ooit bereikt. En als u
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

het geluk had, plotseling toch nog te kunnen studeren - dan zou dat verschrikkelijk wezen! Dan zou n.l. moeten blijken, of u degene bent, die u zijn wilt. Nu moet men achterna ook nog de vraag opwerpen, waarom u bij uw huwelijk naar de bank ging. Was dat werkelijk enkel een middel, om het huwelijk mogelijk te maken? Was daar toch misschien niet een beetje angst bij voor het intellectuele beroep? Vanzelfsprekend had u rechtskundig adviseur of redacteur kunnen worden, even goed als ieder ander. Maar voor u was studeren (althans onbewust) toentertijd hetzelfde als binnentreden in de reeks van geestelijke leiders. En de geschiktheid voor het leiderschap dorst u zich zelf niet toeschrijven. Was het misschien zelfs een vlucht naar het huwelijk? ... Uit de vijfde brief van de kantoorbediende: ... Uw laatste brief heb ik slecht begrepen. Ik was nijdig en hield hem voor woorden-zifterij. Spoedig daarna heb ik echter vreemde angstdromen gehad. Een keer zat ik in een vliegtuig, dat op wielen reed. Ik was bang, dat het zich van de grond zou verheffen, maar ik dorst er ook niet uit te springen. Een andere maal hield ik een wild dier bij de teugel, dat als een paard gezadeld was. Het wilde mij bijten en de enige mogelijkheid, mij te redden, bestond daarin, dat ik er op ging zitten. Toen schoot mij te binnen, dat ik altijd al graag had willen rijden, maar het nooit gewaagd had, en verder, dat ik als kind dikwijls snoefde over griffioenen en gevleugelde paarden. De Pegasus was om zo te zeggen een stuk speelgoed voor mij. Ik speelde, dat ik op hem naar sprookjeslanden vloog. - Ik geloof te begrijpen, dat dit alles de vlucht voor de werkelijkheid betekende... ... En hoe zou het zijn, wanneer ik mij werkelijk het geestelijke vermogen niet durfde toekennen, dat naar mijn mening als onmisbare voorwaarde nodig is voor een leven, dat de moeite van het leven waard is? Zou het dan niet hoog tijd zijn, dat ik mij een kogel door het hoofd schoot? ... Uit het vijfde antwoord: ... Het gaat niet om de mate van de geestelijke geschiktheid, de vraag is alleen, of men meer wil, dan men kan. U kunt zeer beslist veel meer dan u nu doet. U behoeft volstrekt niet bang te zijn voor een uitbreiding of een verdieping van uw werkkring. Maar wanneer u zich verplicht voelt, met Goethe, Kant en Beethoven te concurreren, dan zult u uw doel zeer zeker nauwelijks bereiken. Wacht toch rustig af, hoe ver de vleugels van de geest u drager. En zelfs, als u mocht neerstorten, zou dat toch nog niet beter zijn, dan zich van te voren dood te schieten? De angst voor de werkelijkheid betekent feitelijk de angst voor de eigen, inwendige crisis; dat is voor u: de angst voor de beslissing, of de overdreven idealen van
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

uw kindheid verwezenlijkt zullen worden, of dat u een gewone geest zult blijken te zijn, zoals wij andere mensen. - De positieve training kan dus alleen lukken, wanneer u de vraag naar uw eigen geestelijke betekenis geheel ter zijde laat. Bekommer u om de werkelijkheid, lees boeken, onderzoek het verband en kijk niet op zijnaar de thermometer, waarop zogenaamd uw eigen genialiteit aangewezen moet zijn. Wie zich vergelijkt met anderen, is nog niet echt. Want al het echte is onvergelijkbaar... Uit de laatste brief van de kantoorbediende: ... Er moet toch iets anders geworden zijn. Ik voel mij wel wat vrijer dan vroeger. Ik lees boeken, niet op het gebied van de cultuurpolitiek, maar op het gebied van de coperatie. Het is de innerlijke structuur van het geldwezen, die mij altijd genteresseerd heeft. De techniek van het bedrijf en de werkzaamheid van de employs, hun salariring en hun gezindheid zijn klaarblijkelijk afhankelijk van de algemene structuur van met financiewezen. Ten tijde van het kleinbedrijf in het vroege kapitalisme was dit heel anders en wel veel menselijker dan tegenwoordig in de bedrijfsvorm van het grootkapitalisme. In de eerste plaats is het dus de vraag of en hoe de coperatie verder zal doordringen en of er langs deze weg een nieuwe vorm van kapitalisme of van staatssocialisme ontstaat. En pas in de tweede plaats komt de kwestie, in hoever de werkzaamheid en de mentaliteit van de employees de invloed daarvan ondergaat... ... Ik heb verder ook een kring van personen gevonden, die zich voor deze dingen interesseren en ik heb op mij genomen, binnenkort een voordracht daarover te houden. Het is niet te ontkennen: ik begin langzaamaan, ook mijn suffe, alledaagse arbeid, met andere ogen te beschouwen. Ik erger mij meer dan vroeger, ik bemerk meer dtails en begrijp hun diepere betekenis, maar ik kom daarbij ook op allerlei gedachten, die heel goed schijnen te zijn... De patint begint de briefwisseling, zoals dikwijls het geval is, op aandringen van zijn vrouw. De eerste poging, om hem zonder omwegen tot een historische medewerking te brengen, mislukt (tweede brief). Zo moet dus de karakteranalyse - tenminste een klein stuk - verder doordringen. De vlucht voor de werkelijkheid blijkt een vlucht voor de eigen crisis te zijn, en ook het schijnbare verlangen naar geestelijke arbeid bewijst hetzelfde: het is eveneens vlucht voor de crisis (tweede antwoord). Het lager stellen van de te hoge schijndoeleinden lukt slechts, als tegelijk de vrees voor de beslissing verzwakt wordt. Deze opgave wordt schijnbaar vanzelf opgelost, zonder dat al te groot verzet optreedt en
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zonder dat er een noemenswaardige overdracht merkbaar wordt. De kalme diepgaande bespreking van mens tot mens werkt hier reeds als een aanmoediging. Ook de invloed van het huwelijk schijnt deze ontwikkeling te ondersteunen. Ofschoon deze in de aanvang wel enigszins door de vlucht voor beslissingen mede bepaald was, zal zij denkelijk in de loop van de tijd wel een tamelijk op-hetgemeenschappelijke-gerichte vorm hebben aangenomen. Zij maakt een stuk gezondheid uit in het leven van de patint. De gezonde uiteenzetting met de therapeut komt daar nog bij en dit is voldoende om de gunstige ontwikkeling in beweging te brengen. Het grootste gedeelte van de crisis had de patint waarschijnlijk reeds achter de rug, toen de correspondentie begon. Hij was rijp voor de genezing en had nog slechts een laatste stoot nodig, om in beweging te geraken.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

14- GEDWONGEN BEROEP Uit de eerste brief van een jonge landbouwer: ... Men heeft altijd te veel van mij geist. Ik sta voor een taak, die ik niet kan volbrengen. Mijn vader en ook mijn grootvader waren eigenaars van een landgoed. Het sprak voor hen van zelf, dat ik ook landheer werd, maar ik heb er van kind af aan geen lust in gehad. Anderzijds heeft het mij ook aan kracht ontbroken, mij tegen deze dwang te verzetten. Ik werd dus landbouwer, was leerling en volontair en studeerde drie semesters in Halle. Deze tijd in Halle was de enige, waarin ik mij prettig gevoeld heb. Ik heb haast geen enkel college bezocht. Maar ik heb veel gelezen en veel gefotografeerd. Fotografie, schilderkunst en cinematografie zijn het enige, waarvoor ik mij interesseer. Ik zou een klein ambtenaartje willen zijn met geregelde dienst en vast salaris. Dan zou ik mij na kantoortijd aan mijn liefhebberijen wijden, en het leven zou gelijkmatig en mooi zijn. - Maar mijn vader werd toen ziek. Ik moest mijn verblijf in Halle afbreken en hem bij het beheer van het landgoed helpen. Een jaar later stierf hij en sedert die tijd ben ik de alleenverantwoordelijke bestuurder van het goed. De zaak wordt nog gecompliceerder, doordat mijn moeder en mijn twee zusters mede-eigenaar zijn. Zij praten bij gelegenheid mee, wat mij zeer irriteert. Maar ik kan mij niet van hen losmaken, omdat ik hun het erfdeel niet uitbetalen kan. - In de eerste jaren vr en nog tijdens de inflatie ging het in de landbouw nog vrij goed. Ik had wel geen plezier in mijn beroep, maar ik spande mij ten minste niet vergeefs in. Sinds echter het landbouwbedrijf zo bovenmate sterk door de economische crisis getroffen is, gaat het uiterlijk en innerlijk van dag tot dag slechter met mij. Ik moet mij elke morgen dwingen, om zelfs maar op te staan. Menige brief en menig onaangenaam gesprek stel ik weken lang uit, zodat daardoor reeds dikwijls grote nadelen voor het goed ontstaan zijn. - Mijn moeder ziet natuurlijk, hoe het met mij gaat. Zij heeft mij eerst berispt en vermaand, waardoor zij het tegendeel van een verbetering bereikte. Daarna werd zij bezorgd. Zij stuurde mij naar een badplaats, hield besprekingen met de dokter en heeft zelfs een magnetiseur voor mij in huis gehaald. Zij gelooft aan astrologie en aan alle mogelijke geesten. Ik heb er dikwijls om gelachen, maar nu denk ik menigmaal, dat zij misschien toch wel gelijk kon hebben. Eer ik mij echter met lichaam en ziel aan de magie overgeef, wil ik in elk geval nog eens een beroep doen op de wetenschap. Misschien zal de psychotherapie een weg vinden, waarop ik geholpen kan worden... Uit het eerste antwoord:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Men kan uit uw verhaal al heel wat leren kennen ten opzichte van uw remmingen en moeilijkheden. Het is ook volkomen duidelijk, dat deze remmingen reeds in uw kinderjaren door invloeden bij de opvoeding zijn ontstaan. (En vermoedelijk zullen beide ouders wel deel daaraan hebben). Men kan nu reeds uw probleem formuleren als de taak, alle ontmoedigingen van uw opvoeding te niet te doen. Maar de andere zijde van uw leven n.l. al datgene, wat aan vermogens en wensen niet geremd is en ook dat wat aan eisen en vernietigde verwachtingen in de remming begraven ligt (de zogenaamde verdrongen bedoelingen) - deze zijde, die voor de psycholoog nog belangrijker is dan de andere. kwam in uw schrijven nog te kort. U fotografeert graag en het schijnt, dat u zich voor artistieke vragen interesseert. Maar ook dat is slechts een liefhebberij. - Wat zou u doen, als alle uiterlijke moeilijkheden plotseling verdwenen? Zou het ideaal van een ondergeschikte ambtenaar met recht op pensioen (het typische ideaal van een lafhartig mens) ook dan nog blijven bestaan? Misschien hebt u toch ook wel eens dromen, fantasien of wensen, die over de nauwe omlijsting van een kalm bestaan zonder risico heen grijpen. Wij moeten weten, welke mogelijkheden en neigingen in u verborgen liggen, eer wij kunnen vaststellen, van welke aard de innerlijke belemmeringen zijn, die u in de weg staan. En eerst dan kunnen wij de weg vinden, langs welke deze belemmeringen overwonnen kunnen worden. Op het ogenblik kunnen wij alleen zeggen, dat uw moeilijkheden niet op het ongunstige van de uiterlijke omstandigheden, maar op de starheid van uw innerlijke grenzen berusten. Het wegnemen van deze beperkingen is niet alleen gewenst, maar ook mogelijk. Het gaat dus om een opgave voor de psychotherapie of, als u wil, voor de zelfopvoeding... Uit de tweede brief van de jongen landbouwer: ... Het zal het beste zijn, wanneer ik allereerst het een en ander uit mijn jeugd vertel. Ik bespeur wel een verband tussen deze invloeden en de belemmeringen van tegenwoordig, maar ik kan mij niet voorstellen, hoe het met dit verband in bijzonderheden gesteld is en nog minder, hoe men het kan verklaren en overwinnen. Mijn moeder is een zonderlinge vrouw, zeer rechtvaardig, zeer welmenend, maar ook zeer eigenzinnig. Als zij een opinie heeft, duldt zij geen tegenspraak en als zij iets besloten heeft, is er geen verbetering meer mogelijk. Ik herinner mij, dat ik haar lange tijd het liefst uit de weg gegaan ben. Zodra zij mij in het oog kreeg, tilde zij haar zwartgerande lorgnon omhoog en begon mij te kritiseren. Ik haat die lorgnon nu nog en ook de deftige manier van zich te bewegen en zich uit te drukken, die mijn moeder - trouwens een geboren gravin - over zich heeft. - Mijn vader was in zijn jeugd beroepsofficier, hij had een vrolijke, ruwe, maar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

goedbedoelde manier, om met zijn mensen en met zijn kinderen om te gaan. Maar ik was zeker te zwak voor zijn pedagogie. Hij tilde mij bijv., toen ik nog heel klein was op een of ander paard en lachte hard en hartelijk, als ik er af viel. Berispt of gestraft heeft hij mij zelden, maar wegens mijn bangheid heeft hij mij vaak belachelijk gemaakt. Ik begreep, dat hij van mij hield. Maar de angst voor zijn ruwe grappen was bij mij groter dan de liefde. Met mijn zusters, die beide ouder zijn dan ik, heb ik haast altijd getwist. Zij beweerden, dat ik verwend en voorgetrokken werd. En in mijn boosheid heb ik hun op zekere dag gezworen, dat zij, als ik het landgoed erfde, in het tuinmanshuis zouden moeten wonen. Wegens deze bedreiging klaagden zij mij bij onze moeder aan en die hield eindeloze, moraliserende lessen over de slechtheid van de mannen in het algemeen en over die van mij in het bijzonder. Daardoor werd mijn haat tegen mijn zusters nog vergroot en ik bedacht, dat ik ze later, als ik groot was in hondenhokken zou opsluiten. - Misschien mag ik hier het een en ander over dromen en fantasien invoegen, wat voor onze bedoelingen nuttig zou kunnen zijn. Ik geloof, dat ik een sadist ben. In elk geval heb ik mij reeds als jongen voorgesteld, dat ik een hele harem van vrouwen met grote strengheid en geraffineerdheid regeerde. Ook nu nog spelen sadistische fantasien van tijd tot tijd een grote rol. Ook mijn voorliefde voor het fotograferen komt gedeeltelijk uit deze bron voort. In Halle, waar ik geheel onopgemerkt bleef, verschafte ik mij allerlei afbeeldingen van gemartelde en gestrafte mensen. Meest waren dat vrouwen, maar toch niet uitsluitend. - Ik geloof, dat deze sadistische houding mij ook iedere toenadering tot het vrouwelijk geslacht onmogelijk maakt. Als ik werkelijk eens een vrouw leer kennen, word ik zo verlegen en onbeholpen, dat zij mij uitlacht en er vandoor gaat. Daarvan zijn mijn vele sadistische voorstellingen de schuld. Tegenover mijn arbeiders en vooral tegenover de meisjes ben ik eerder te toegevend dan te hard. Het sadisme beperkt zich dus absoluut tot de fantasie. - Ik begrijp, dat deze uitspattingen in de fantasie en de geremdheid in de werkelijkheid van elkaar afhankelijk zijn en ik begrijp ook, hoe allebei in mijn kinderjaren moesten ontstaan; maar ik begrijp nog niet, hoe men een verandering in deze ongunstige houding bereiken kan... Ten slotte nog een droom, die ik de laatste nacht had (na het schrijven van deze brief) : ik maak een kist klaar, om die naar de spoor te sturen. Er zijn wijnflessen in. Mijn moeder en mijn zusters staan er honend bij te kijken. Plotseling ontploft er iets in de kist. Ik schrik vreselijk en verwacht, dat mijn moeder mij een standje zal geven, maar dan bedenk ik, dat in de ene fles misschien de Geest uit de 1001 nacht opgesloten was. Ik zeg een beetje pathetisch: dat is psychologie! De geest neemt de gedaante van een reus aan, precies zoals in het sprookje. Mijn moeder en mijn
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zusters worden bang en lopen weg. Wij beiden, de geest en ik, lachen hartelijk. Ik word wakker met het gevoel van verwondering, dat het mij zo goed gaat en met de twijfel, of de reus ook werkelijk mijn vriend is... Uit het tweede antwoord: In uw kindheid hebt u, naar het schijnt, niets dan tegenstanders gehad. U moet innerlijk heel eenzaam en verlaten geweest zijn. Misschien echter was er toch wel iemand, die af en toe aan uw zijde stond. Of misschien is deze machtige vriend een product van uw dromen. Op het ogenblik is (ten minste in uw onderbewustzijn, misschien ook in uw bewustzijn) de vraag acuut, of u werkelijk enkel vijanden hebt of dat er ook vrienden zijn, op wie u zich verlaten kunt. En waarschijnlijk heeft die vriendschap of dat bondgenootschap, dat het allereerst in aanmerking komt, iets met psychologie te maken. Het zou mij niet verwonderen, wanneer de geest uit de fles er ongeveer uit heeft gezien, als ik er naar uw voorstelling moet uitzien. Het klopt dan k, dat dit bondgenootschap door het verzenden van een kist - dat zal wel betekenen van een brief vol geheimen - tot stand komt. Hoe meer van zulke kisten u mij stuurt, hoe meer u zich aan mij toevertrouwt, hoe vaster het bondgenootschap wordt, maar ook hoe gevaarlijker. De verwondering over uw nieuwe toestand, de twijfel aan de betrouwbaarheid van de helper en ook het feit, dat de helper geen mens is, maar een dampachtige geest - dit alles moet ons wantrouwen opwekken. Het is immers ook duidelijk, dat iemand die ongeveer dertig jaar lang tegen alle mensen zonder uitzondering wantrouwend geweest is, niet plotseling een volledig vertrouwen in een ander kan stellen. En het vertrouwen, dat voorlopig ontstaat, is niet alleen met voorzichtigheid en twijfel gemengd, maar het is ook kinderlijk en van de wereld vervreemd. Het komt ongeveer overeen met de genegenheid van een kind van twee of drie jaar voor een volwassene. Daarom is het ook buitengewoon gemakkelijk weer verstoord. Ik zou mij bijv. kunnen voorstellen, dat de een of andere onvoorzichtigheid of een klein misverstand in mijn brieven mij plotseling van een goede geest in een boze demon verandert - precies zoals toen 30 jaar geleden uw vader en toch zeker ook uw moeder eerst als goede reuzen en later als boze demonen moesten opgevat worden. U ziet nu, hoe het genezingsproces verloopt. De verkeerde en ongunstige geesteshouding van de kindertijd wordt gecorrigeerd door de concrete nieuwe verhouding tot de therapeut zelf. Het algemene wantrouwen en de geremdheid (waarschijnlijk de drang om aan niemand zijn vertrouwen te schenken) is tegenover de therapeut reeds doorbroken. Hij behoort niet meer tot de boze, maar tot de goede geesten. Maar de tweede stap moet nog gedaan worden. Nu moet blijken, dat de geneesheer geen reus, geen damp, geen geest en geen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

demon is, maar een heel gewoon mens - en dat men ook vertrouwen kan hebben in heel gewone mensen. Wanneer dan de welgemeende verbinding met de therapeut blijft bestaan, niettegenstaande hij een gewoon mens vol gebreken geworden is, dan kan er natuurlijk ook vertrouwen ontstaan tegenover enige andere mensen. Dan kan men kennissen krijgen, vriendschap sluiten en zelfs verliefd worden. Tot nu was het wantrouwen zo groot, dat men zich aan erotische gevoelens alleen mocht overgeven, wanneer men de absolute macht in handen had. (Sadisme is moedeloosheid van het hart). Nu zal het langzamerhand lukken, in de vrouwelijke partij niet meer de gevaarlijke vijandige macht, maar de onvolmaakte aardse levensgezellin te zien, en op deze wijze zal de liefde mogelijk worden... Uit de derde brief van de jonge landbouwer: .. . De laatste veertien dagen waren moeilijk. Uw brief kwam mij zeer theoretisch voor. Maar nu geloof ik, dat u toch gelijk hebt. Ik heb mij meermalen er op betrapt, dat mijn sadistische neigingen zich ook tegen u richten. Een paar dagen geleden heeft mijn moeder mij voor het eerst van mijn leven werkelijk opvallend gevonden. Ik heb haar waarheden gezegd, die ik vroeger niet eens durfde denken en die toch, zoals ik ook nu nog bekennen moet, beslist waar zijn. Ik heb haar een heerszuchtige oude heks genoemd, heb haar hoogmoedswaanzin verweten en haar er van beschuldigd, alles te willen regeren en alles beter te willen weten en haar uiteengezet, dat zij niet alleen mij, maar ook haar beide dochters te gronde gericht heeft. Naderhand had ik spijt van mijn heftigheid. Ik ben naar haar toe gegaan en heb veel van mijn woorden weer teruggenomen, maar het voornaamste liet ik toch zo, namelijk dat zij egostisch en heerszuchtig was. Zij was tot mijn grote verbazing volstrekt niet beledigd, maar ontvankelijk en bijna zachtaardig. Ze zei, dat zij iets dergelijks in de laatste tijd al vaak gedacht had, en dat zij mij voor het dispuut dankbaar was. In de nacht daarop ben ik ontzettend bang geweest. Ik weet niet waarom, en ik weet ook niet waarvoor, maar het was een angst, zoals ik nog nooit beleefd heb. Daarna ging het mij merkwaardig goed. Ik reed naar de stad en deed enige zaken af op het ministerie van financin, wat mij tot dusver bijna onmogelijk voorgekomen was. Ik heb die morgen achthonderd mark, die ik al als verloren beschouwd had, om zo te zeggen teruggekregen. Het gaat mij dus beter, maar toch in zeker opzicht ook weer slechter dan vroeger. Ik vind alles nog zo vreemd en ik heb ook geen vertrouwen in de voortduring van deze toestand. Uit het derde antwoord:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... Het gaat waarschijnlijk om een soort van ridderslag. De zogenaamde verbindingspersoon - de mens, aan wie men altijd denkt, of die men in het oog houdt bij alles, wat men doet of laat - deze verbindingspersoon was oorspronkelijk uw moeder. Toen werd ik het. U droeg deze rol over op mij. Ik wees de overdracht af. Want de overdracht, die altijd met de rol van de verbindingspersoon verenigd is (de goede of de slechte demon), stond veel te zeer buiten het leven, dan dat wij die niet hadden moeten doorzien. U hebt de afbraak van de overdracht geaccepteerd. Uw vertrouwen en de openhartigheid tegenover mij bleven bestaan misschien niet zonder veelvuldige schommelingen - ofschoon ik een zondig en onbetrouwbaar mens ben. Daarmee was de overgrote angst voor de verbindingspersoon, zijn gewichtige betekenis en zijn geheel bijzondere geaardheid principieel overwonnen. U kon het nu wagen, ook tegen uw moeder openhartiger te zijn dan vroeger. De onbewuste wet: vertrouw u aan niemand toe! verloor haar geldigheid. En zo kwam het onderhoud met uw moeder tot stand; eerst nog fanatiek en gelijk een uitbarsting, als tussen een zwakkere en een sterkere tegenstander, daarna echter kalm en vredelievend als tussen twee gelijkgerechtigde volwassenen. U werd een man, u beleefde direct, dat de volwassene au srieux genomen wordt. En het gesprek op het ministerie van financin verschafte u nu als het ware nog een officile bevestiging van de reeds volbrachte ridderslag. - Het merkwaardige daarbij schijnt echter te zijn, dat ook uw moeder in deze dagen een soort van crisis heeft doorgemaakt. Of acht u het mogelijk, dat haar bereidwilligheid om de volwassen zoon te erkennen, al lang aanwezig was en dat alleen de uiteenzetting van de kant van de laatste heeft ontbroken? - In de toekomst zal het er vooral op aankomen, dat men deze ontwikkeling, die in haar grondtrekken duidelijk is, niet uit het oog verliest. Er zullen schommelingen en instortingen volgen, waaruit nog heel wat te leren zal zijn. Gevaarlijk in de zin van een ontmoediging zullen deze naween nauwelijks nog zijn... Uit de laatste brief van de landbouwer: ... Ik heb nog een harde strijd met mijn moeder gehad. Waarschijnlijk heb ik het heel onhandig aangelegd. Maar het is mij toch lukt, feitelijk de teugels in handen te nemen. Ik ben geen enthousiaste landbouwer en zou nog altijd veel liever een artistiek beroep willen hebben, bijv. als schriftkundige of tekenaar. Maar ik vind er geen genoegen in, het bedrijf in orde te brengen en de mensen langzaam aan naar die verhouding tegenover mij te leiden, die hun toekomt. Ze zijn meest tevreden en dikwijls bepaald blij over deze verandering. Alleen mijn moeder liet het zich nog niet welgevallen, zij werd sentimenteel en klaagziek, (wat zij vroeger nooit geweest is). Ten slotte praatte zij alleen nog over haar
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

hoge leeftijd en haar spoedige dood. Ik ben nog een paar keer ontspoord en sindsdien noemt zij mij de ergste nagel aan haar doodkist. Maar ik hoop, dat ik toch langzamerhand de goede houding vind. Ik denk nu veel aan mijn vader en ik begrijp allengs, hoe moeilijk zijn huwelijk was. Ik heb het veel beter dan hij: ik ben aan het bloed van zijn vrouw verwant en daarom begrijp ik ook deze mateloze, onbuigzame hoogmoed, die haar het hele leven lang ongelukkig gemaakt heeft. - Ik ben sinds enige dagen met haar samen bezig met astrologische studies, en ik ben verbaasd, hoeveel kennis en hoeveel helder inzicht zij bovendien nog bezit. Zij kent zich zelf en mij veel beter dan ik dacht. Zij is gelukkig, dat zij mij nog iets leren kan; en ik moet bekennen, dat ik even gelukkig ben. Weliswaar komen er nog steeds heel moeilijke ogenblikken, mijn functie als doodkistennagel is nog niet afgelopen. Maar de goede uren nemen in aantal belangrijk toe, en zo hoop ik, dat de nagel aan de kist weldra veranderd zal kunnen worden in een mooie ijzeren broche voor de levende. De behandeling begint op aandrang van de huisdokter en bijna tegen de wil van de patint. Terwijl in het vorige geval het beroep onbevredigend blijkt, omdat het te geringe eisen stelt, is het hier onbevredigend, omdat het te veel verlangt. Het terugbrengen van de uiterlijke moeilijkheden tot de innerlijke belemmeringen lukt snel en de overdracht begint stormachtig. Maar ook haar afwikkeling wordt tamelijk goed volbracht. De therapeut ontmaskert zich zelf: hij is geen magische geest (net zo als in geval 12), en de patint went aan deze teleurstelling. Het verzet schijnt echter nu pas te beginnen en wel als angst van de patint voor zijn eigen dapperheid. Hij gaat er van door, maar naar voren, tegen de vijand, dat is dus tegen zijn moeder in. De moeder geraakt klaarblijkelijk zelf in een crisis, maar zij treedt beter op dan te vrezen was. -Vier maanden later heeft de zoon de leiding bijna geheel op zich genomen. Hij is volwassen geworden. (Tussen zijn voorlaatste en zijn laatste brief zijn drie andere berichten weggelaten).

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

15. SLECHTE VRIENDEN Uit de eerste brief van een kantoorbediende: ... Sinds negen jaar ben ik bij deze firma werkzaam. Er waren goede en slechte tijden, maar over het algemeen is de toon en het samenleven van de bedienden geregeld onaangenamer geworden. Sedert de periode van de rationalisering en de voortgezette bezuiniging durft niemand meer zijn collega te vertrouwen. Vooral de ouderen, die met het oog op hun gezin bijzonder bang zijn voor ontslag of die op grond van langdurige dienst op bevordering rekenen, tonen een hemeltergend egosme. Ik heb hier een vriend die ik al acht jaar ken. Wij waren aanvankelijk goede kameraden. Nu is hij mijn afdelingschef. Ik weet het een en ander over hem, dat niet geheel in orde is en dat hem in diskrediet brengen zou, als ik hem verried. Hij weet, dat ik dat weet, maar hij weet niet, of en hoe lang ik zwijgen zal. En hij weet ook niet, of hij mij beter door vriendelijkheid of door intimidatie tot stilzwijgen noopt. Dat is een heel lelijke situatie. Maar helemaal onverdraaglijk werd het, toen ik twee jaar geleden een stuk inzond, waarin ik de bedrijfsleiding een technische wijziging voorstelde voor het verkeer van de afdelingen onderling. Ik zit in het commercile bureau. De technische instellingen van de firma worden door het technische bureau gecontroleerd. De wijziging, die ik voorstelde, zou de firma veel geld besparen, maar daar het voorstel van het commercile bureau komt, moet het technische bureau zich natuurlijk daartegen verzetten. Wij zouden de verandering echter kunnen doorzetten, als mijn afdelingschef - mijn vijandige vriend - zich daarvoor wilde inspannen. Dat doet hij echter alleen, wanneer het voorstel anoniem van zijn afdeling uitgaat, zodat hij zelf de roem daarvan oogst. Maar daar kom ik niet in. Het is de enige kans om de aandacht van de bedrijfsleiding op mij te laten vestigen. Het zou dwaas zijn, als ik mij die kans liet ontgaan. De afdelingschef vreest echter niets zo zeer als juist dit. Ik heb wel minder dienstjaren dan hij, maar ik zou toch wel eens de voorkeur boven hem kunnen hebben, en dat zou hij niet kunnen verdragen. Zo kwam het, dat hij mijn voorstel eerst eenvoudig liet liggen en dat hij het ten slotte, toen hij er niet meer aan kon ontkomen, als een waardeloos bagatel aan het centraal bureau doorgaf. - Men kan zich voorstellen, dat er tegen deze achtergrond dag in dag uit een eindeloze reeks conflicten, verdachtmakingen en intriges ontstaat. Men wordt door en door wantrouwend en meent vaak chicanes of vijandigheden te zien, waar enkel gedachteloosheid bestaat. Mijn vrouw, met wie ik deze dingen bespreek en die daarbij een roerend geduld ten toon spreidt, heeft mij al enige keren gezegd, dat ik tot een soort van vervolgingswaanzin zou vervallen, als ik overal slechts kwaadwilligheid en vijandschap bespeurde. Dat het werk voor mij en ook voor de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

collegas in mijn afdeling geen genoegen is, spreekt vanzelf. Ik ben vergeetachtig en prikkelbaar geworden. Ik maak fouten, die anders een beginneling nauwelijks overkomen, en ik krijg aanvallen van woede, als men mij daarop attent maakt. - Ik heb gehoopt, dat het zomerverblijf mij goed zou doen, maar de kalmering van mijn zenuwen hield nauwelijks veertien dagen stand; nu ben ik sedert zes weken weer in dienst en is alles weer bij het oude. Er is zelfs nog een zeer hinderlijk symptoom bijgekomen, namelijk een maagstoring, die de doktoren eenstemmig, als zuiver nerveus verklaren. Ook mijn overigens gezonde constitutie schijnt het nu op te geven. Het enige, wat mij nog zou kunnen helpen, is, dat ik mij een zo dik mogelijke huid aanschafte, maar in plaats daarvan word ik steeds prikkelbaarder... Uit het eerste antwoord: ... Het is de kwestie, of u niet tegenover uw vijandige vriend toch een gunstiger houding zou kunnen vinden. Men moet toegeven, dat hij verkeerde dingen doet of dat hij gebreken bezit. Maar u kent hem immers al lang en zult wel ongeveer weten, hoe zijn gedrag ontstaan is, wat het betekent, hoe het eventueel anders kan worden. Ook al is uw sympathie voor hem niet voldoende, om ter wille van hem zelf belangstelling te koesteren voor zijn karakter - u bent nu eenmaal om zo te zeggen met hem getrouwd en u moet zich wel om hem bekommeren, wanneer er uit uw gemeenschappelijk werk iets goeds zal voortspruiten. U hebt enkele trekken in hem ontdekt, die u zeer onsympathiek zijn; hij heeft u iets gedaan, wat u absoluut niet verdragen kunt. Maar niettegenstaande dat moet de vraag gesteld worden, hoe deze afdwalingen opgevat moeten worden en of er niet nog heel wat veranderd kan worden, wanneer u de oorzaak opspoort en wegneemt... Uit de tweede brief van de kantoorbediende: ... Ik schreef u reeds, dat wij eerst goede vrienden geweest zijn. We hoopten allebei op een snelle promotie. Maar hij was drie jaar langer bij de firma en hij is ook iets ouder dan ik. Daarom nam hij gaarne de houding van een beschermheer aan, wat ik mij in het begin lachend liet welgevallen. Later bleek echter, waarin zijn protectie bestond. Hij hielp mij een beetje, maar hij zorgde er tegelijk voor, dat ik nooit boven hem uit kon komen. Dezelfde soort van protectie valt ook anderen van hem ten deel. Hij geldt als welwillend en rechtvaardig, maar bij nadere kennismaking ziet men, dat er een radicaal egosme achter al zijn kameraadschappelijke woorden verborgen is. - Deze achterbaksheid is het juist, wat ik niet verdragen kan. Ik ben zelf, naar ik meen, openhartig en ga recht door zee en ik verwacht hetzelfde van de anderen. Maar in de laatste jaren heb ik geleerd, dat men daar niet ver mee komt, althans
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

niet in de tegenwoordige omstandigheden. Ik moet beginnen zelf achterbaks en sluw te worden. Juist dat, wat ik niet verdragen kan, vind ik overal om mij heen, en ik zie in, dat ik dat mij zelf ook aanwennen moet. Het leergeld, dat ik voor deze wijsheid betaald heb, is mijn gezondheid... Uit het tweede antwoord: ... Schijnbaar voert het ons van de weg af, maar het is toch onvermijdelijk, eens te onderzoeken, waar bij u zelf en bij uw afdelingschef de gevoelige plekken zich bevinden. Het schijnt, dat u elkaar over en weer precies datgene aandoet, wat u het minst verdragen kunt. U zegt zelf, dat stiekumheid en veinzerij u boven alles gehaat zijn. De vraag zou zijn, hoe deze krasse afkeuring ontstaan is. Hebt u misschien als kind reeds onder dergelijke dingen te lijden gehad? Waarom lukt het u niet, deze gebreken eenvoudig af te keuren, ze te doorzien en er zich tegen te beveiligen? Waarom bent u zo hulpeloos daaraan overgeleverd, dat u alleen nog maar met gevoelens reageert, in plaats van met weloverwogen daden? En evenzo moet men bij uw chef vragen, hoe deze schijnbare kameraadschap en het daarachter liggende egosme toch ontstaan zijn (aangenomen, dat uw beoordeling juist blijkt te zijn). Heeft hij misschien als kind deze houding noodgedwongen moeten aannemen, om zich tegen zekere slimmere tegenstanders te beschermen? Zou het niet kunnen lukken, het minderwaardigheidsgevoel, dat toch zeker aan zijn streven, om zich te doen gelden, ten grondslag ligt, enigszins te verzwakken? - Maar zeer zeker moet u in ieder geval vriendelijk tegen hem zijn, niet in de zin van een vals gespeelde rol, die u vervult voor uw eigen voordeel, maar in de zin van besliste sympathie, die men noodzakelijk voor ieder mens moet voelen, als men niet in eenzaamheid en haat en angst te gronde wil gaan... Uit de derde brief van de kantoorbediende: ... Uw vragen hebben mij bevreemd. Ik zie niet in, wat deze intieme dingen met de toestanden in mijn beroep, te maken hebben. Mijn zenuwstoring is een gevolg van de toestanden in mijn beroep. Deze zijn het gevolg van de algemene economische crisis. De goede of slechte karakteraanleg van mijn chef en ook van mijn eigen persoon heeft er niet het geringste mee te maken... Uit het derde antwoord: ... Uw eerste brieven vertonen beslist de neiging, om ook naar de psychologische zijde het onderlinge verband na te speuren. De plotselinge afwijzing van de zielkundige formulering van het probleem,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

zoals die in uw laatste brief uitgesproken wordt, zal dus bezwaarlijk passen bij de richting van uw karakter. Zij moet een bijzondere reactie zijn, waarvan de betekenis onderzocht zou moeten worden. Wanneer het lukt, deze gevoelsuitingen goed te begrijpen dan moet niet alleen dit gevoel zelf overwonnen kunnen worden, maar ook het verdere verband zal doorzichtiger worden. Waarschijnlijk gaat het om datgene, wat wij in onze vaktaal een tegenstand noemen. Ik had er al vroeger op willen wijzen, dat zulke tegenstanden meestal juist daar optreden, waar een bijzonder gekwetste en daarom ook bijzonder gevoelige plek in het karakter wordt aangeraakt. Ik schreef u, dat u misschien als kind reeds onder onoprechtheid geleden hebt. Dat was de meest opdringerige vraag, die ik u gesteld heb. U antwoordde, dat u met psychologische vragen in het algemeen niets te maken wilde hebben. Deze afwijzing betekent ongetwijfeld, dat u zich tegen een intiem binnendringen in de geheimen van uw karakter automatisch en heftig moet verdedigen. Dat versterkt het vermoeden, dat u als kind zeer veel geleden hebt en wel door uw openhartigheid, die reeds toen en ook later door valse vrienden is misbruikt. Het verzet, dat in uw brief uitgesproken wordt, zou dus een automatische beschutting zijn tegen een herhaling van dat ongeluk uit uw eerste kinderjaren. Waarschijnlijk hebt u in weerwil van uw voorzichtigheid later nog een reeks herhalingen beleefd. Uw afdelingschef is zeker maar een van deze voorbeelden en mijn persoon staat vermoedelijk nu in dezelfde reeks. Ook ik weet iets van u of zou iets van u willen gewaar worden, en u weet niet, of ik u trouw bewaren of dat ik u verraden zal. (Een merkwaardig pendant van uw chef, die nu van u niet weet, of u hem verraden zult.) - Het grote thema waarom alles draait, is: trouw of verraad. Tussen ons beiden gaat het echter feitelijk om iets anders. Wij wensen niet vriendelijkheid of intimiteit om de wille daarvan, maar wij hebben een zeer bepaalde opgave op te lossen. Verraad in die zin, dat men bekende, intieme bijzonderheden achterna tegen een ander uitspeelt, komt hier helemaal niet in aanmerking. Vooral echter staan hier niet twee kinderen en ook niet n kind en een volwassene tegenover elkaar (zoals het zou moeten wezen, wanneer de gevoelsuitingen van uw verzet hier nog op hun plaats zouden zijn), maar wij zijn twee volwassenen. Wij kunnen kalm en zakelijk een oordeel over deze dingen uitspreken. Wij kunnen ons afvragen, met wat voor gekwetste plekken in uw karakter wij te maken hebben en hoe men eventueel alles zou kunnen verhelpen. Alle appreciaties, alle morele oordeelvellingen en alle zelfoverschatting komen in dit verband te vervallen... ... Wanneer u in het bereik van uw bewustzijn geen voldoende toelichting van uw huidige toestand vindt, dan moet u uw dromen en invallen, de

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

voorbijglijdende stemmingen en vooral ook de herinneringen uit uw kindheid te hulp nemen... Uit de vierde brief van de kantoorbediende: ... Ik ben op de psychologie zo woedend geweest, als ik vroeger nooit mogelijk geacht had. Ik kwam zelfs op de gedachte, dat u met mijn chef onder n hoedje zou kunnen spelen, om mij uit te spioneren. Mijn vrouw lachte mij uit en zei mij telkens weer, hoe dom zulke verdachtmakingen zijn. Ten slotte hebben we een hele nacht over al deze dingen gepraat. Ik heb mijn woede gekoeld door eens flink te schelden en toen was het helemaal duidelijk, dat ik u, de chef en mijn vrouw en nog een paar andere mensen, zodra ik maar wantrouwend werd, telkens precies zo beschouwd heb als mijn stiefbroer. - Wij hebben intussen psychologische boeken gelezen, wat mijn woede tegen de psychologen nog aangewakkerd heeft. Maar heel veel is ons toch duidelijk geworden. Het gaat hier om een identificatie (Een opgaan in een ander, met verlies van eigen persoonlijkheid.) . - Ik had een stiefbroer, die vier jaar ouder was dan ik en die tegen mijn moeder erg lief deed, net als de afdelingschef tegen de firma. En ook u behoort tot deze reeks, omdat u de kunst verstaat tegen de lieve God lief te doen. Dat klinkt hard, maar het is een feit. Daar is niets aan te veranderen! Het is flikflooierei. En als ik u nu niet verder beschuldig, dan doe ik dat alleen, omdat mijn vrouw beweert, dat het onbeleefd is, de waarheid te zeggen. Eigenlijk is u geen uitzondering. Alle mensen, die zich vriendelijk en liefdevol met de armen, de zwakken en de afgedwaalden bemoeien, zijn niets anders dan flikflooiers, zijn sadistische schoften en zwijnen. Als het er op aan komt, laten ze hun beschermelingen grijnslachend stikken. - Als u soms denkt, dat ik niet de moed zal hebben, deze brief weg te sturen, dan vergist u zich deerlijk! - Houd mij mijn ruwe uitdrukkingen ten goede, maar ik moet mij eindelijk eens lucht geven! - Overal is flikflooierei, huichelarij en leugenachtigheid. Ik ben van vroeg af het slachtoffer van zulke schurkenstreken geweest, maar ik heb geen lust, het nog verder te zijn. Ik heb lang genoeg gezwegen, eindelijk zullen de mensen zien, dat zij maar niet op mij kunnen blijven trappen... P.S. Mijn vrouw verzoekt mij dringend, deze brief niet af te zenden. Ik vind hem zelf bijna gek, maar ik doe het toch, ik wil eindelijk eens eerlijk zijn!... Uit het vierde antwoord: ... Bravo! Wees maar zo eerlijk als enigszins mogelijk is. Laat uw gevoelens eindelijk eens de vrije loop, dan zal het blijken, dat u helemaal niet die tegenstander bedoelt, tegen wie u te velde trekt. Het kan wel zijn, dat er werkelijk een zakelijke mug is (bijv. mijn ogendienerij
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

tegenover God), maar wat u bestrijdt, is een door uw zenuwstoring geschapen olifant (nl. uw onschuldig lijden onder de bovenmatige laagheid van uw medemensen). Anders uitgedrukt: u bent een mens, die als Don Quichote tegen een windmolen vecht (op het ogenblik tegen mij), omdat u mij voor een reus houdt. Ik ben echter een molen, die bewijzen kan, dat hij geen reus is, - of een mug, die niet eens verbaasd is, wanneer zij als een olifant behandeld wordt. Maar u zult niet lang meer tegen het spook van uw stiefbroer strijden. Weldra zult u beter kunnen onderscheiden tussen de vijanden uit het verleden (de neurotische olifant) en de werkelijke tegenstanders (de zakelijke muggen). Dan zullen uw bij de zaak passende gedragingen geheel van zelf komen. U zult zien, dat alle mensen gebreken hebben en dat iedereen onder zijn naasten te lijden heeft. Natuurlijk stelt men zich te weer, maar men doet dat des te verstandiger en met te meer succes, hoe vriendelijker en dat wil zeggen hoe juister men de gebreken van de anderen doorvorst en begrijpt. U zult telkens weer schijnheilige stiefbroeders en ogendienaars ontmoeten en zult telkens weer in gevaar zijn, onder deze onvermijdelijke ontmoetingen zinloos te lijden, tot u er in slaagt, de karaktertrekken van de ander als uitdrukking van zijn eigen nood te begrijpen en tot u geleerd zult hebben, deze nood van uw naaste (zijn minderwaardigheidsgevoel, waaruit zijn streven om zich te laten gelden ontstaat) door uw eigen duidelijke en vriendelijke houding te verzachten. - Dan zult u zien, dat wij in een eenheidsfront staan tegenover de algemene nood van onze tijd, en dat alle concurrentie, alle afgunst, alle valsheid en alle laagheid in laatste instantie enkel uit misverstanden en uit gebrek aan moed voortspruit. Maar zeer zeker hebt u de ontmoediging en ook de dwalingen reeds in de eerste kinderjaren ondervonden en daarom komt men daar ook niet zonder persoonlijke crisis uit... Uit de laatste brief van de kantoorbediende: ... Nog nooit in mijn leven heb ik zulk een kwaad geweten gehad als onlangs, toen ik mijn brief met de beledigingen tegen u in de bus gestopt had. Ik wilde u telegraferen, dat u hem niet openen moest. Maar ik geneerde mij toch te zeer. En ten laatste besloot ik, half in toorn en half reeds bewust, waar het eigenlijk om ging, dat ik eindelijk maar eens afwachten wilde, wat er van kwam. Tot nu toe had ik nooit gewaagd te laten zien, hoe ik ben. Ik heb mijn medemensen en in het bijzonder mijn superieuren altijd maar een onberispelijke oppervlakte toegekeerd. Ja, ik geloof ronduit gezegd, dat de flikflooierei aan mijn kant was. - Deze brief betekende mijn eerste manlijke daad, hoe kinderachtig ook zijn vorm moge geweest zijn. Langzamerhand begreep ik ook, dat u hem juist zou
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

opvatten, nl. als een schrede naar grotere eerlijkheid. Ik geloof haast, dat ook wanneer u mij de brief kwalijk genomen had, de vooruitgang toch niet meer verloren gegaan zou zijn. Ik had uitgeraasd (mijn vrouw heb ik nog heel andere dingen gezegd dan u) en het duurde niet lang, of wij konden al over de zaak lachen. Kritiek werd het alleen nog eens op de volgende dag, toen ik met de leider van onze afdeling sprak. Mijn vrouw ried mij dringend aan, dat ik hem nog enige dagen uit de weg zou gaan. Maar ik had geen rust, ik moest met hem spreken. En het is goed gegaan. Wel kwamen wij onderweg langs een paar lelijke klippen. Maar hij was vrij handig in het sturen en ik was kalmer dan ik gevreesd had. Ten slotte voelden wij ons beiden belangrijk opgelucht. Zakelijk klopt het, dat hij een beetje bang was voor mijn concurrentie. Hij is eerzuchtig en een Streber, iemand, die, het koste wat het wil, promotie wil maken, zoals hij mij zelf lachend verzekerd heeft. Zelfs, dat hij minderwaardigheidsgevoelens bezit gaf hij toe, trouwens eerst, nadat ik hem mijn onzekerheid en prikkelbaarheid toegegeven had. Wij zijn overeengekomen, dat ik zelf mijn voorstel in het centraal bureau zal verdedigen en, dat wij elkaar wederzijds zullen helpen, zover het maar kan. Concurrenten blijven we in elk geval. Maar de doffe drukking en de geheime spanning zijn ter zijde gesteld. - Ik geloof, dat de moed tot openhartigheid, die ik nu geleerd heb, niet meer voor mij verloren kan gaan. En ik bespeur ook reeds aan de duizend kleinigheden van alledag, hoe zeer die mij helpt. - Het was werkelijk het spook van mijn stiefbroer, dat ongemerkt overal tussen mij en mijn collegas onheil stichtte, eerlijker gezegd, het was mijn eigen prikkelbaarheid en lafheid. Maar dat alles wordt nu afgebroken... De behandeling begint op initiatief van een dokter die zich daarover met de vrouw van de patint had verstaan. Hij was bang voor het uitbreken van een paranosche vervolgingswaanzin. De voorzichtigheid in de eerste brieven van de therapeut is aan deze waarschuwing toe te schrijven. Eerst de vraag naar de gevoelige plekken maakt de tegenstand vrij (derde brief) en de analyse van dit verzet, die wel wat erg kras uitvalt laat de negatieve overdracht doorbreken. De therapeut wordt met de stiefbroeder gelijk gesteld en de negatieve gevoelsuitingen breken zich baan (vierde brief). Maar niet het afreageren helpt verder, maar het inzicht, dat de eigenlijke zondebok noch de therapeut, noch de kameraad, noch de vrouw, noch iemand anders is, maar alleen de stiefbroeder. Niet echter omdat deze gelijkstelling foutief is, moet ze verdwijnen, maar omdat ze het leven tot een hel maakt. De vlucht voor de zakelijke uiteenzetting met de mensen betekent hier de vlucht voor de permanente herhaling van het verraad door de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

stiefbroeder. Zo ontstaat het alternatief, de tang van het noodlot: f men durft deze uiteenzetting aan en leert de tegenwoordige mensen van de toenmalige verrader (ook wat het gevoel betreft) onderscheiden - dan houden de teleurstellingen op - f men laat de oude verwisseling voortbestaan, durft niet te voorschijn komen en geraakt van de ene teleurstelling in de andere (vierde antwoord). Ongeveer drie maanden heeft de tang gewerkt. Toen werd ze weggenomen door haar eigen resultaat.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

16. SLECHTE ONDERGESCHIKTEN Uit de eerste brief van de directrice: .. . Ik ben 42 jaar en heb sinds acht jaar de leiding van de huishoudelijke afdeling van een groot ziekenhuis. Daarvr heb ik al vele jaren dergelijke betrekkingen bekleed, maar eigenlijk ben ik er nooit in geslaagd, de opgaven van mijn beroep op bevredigende wijze op te lossen. Wat het huishoudelijke betreft, de organisatie, het gebruikmaken van alle bestaande mogelijkheden, de discipline en ook de betrouwbaarheid van het bedrijf - dat alles beheers ik tot volle tevredenheid van de leiding van de inrichting en van de patinten. Maar ik ben socialiste en wel met hart en ziel, sinds mijn eerste jeugd, en derhalve is mij alles gelegen aan de solidariteit met de medewerkers. De werkende groep was van jongs af aan mijn ideaal - en juist hier heb ik schipbreuk geleden van het begin af. In plaats van gemeenschap van belangen heb ik slechts schijnheiligheid en in plaats van solidariteit enkel verkapt egosme gevonden... Ik moet mijn gehele ontwikkelingsgang schilderen, opdat mijn houding van dit ogenblik begrijpelijk wordt. Alleen zo kan het lukken de fouten, die in mijn gedrag of in mijn karakter verborgen moeten liggen en die ik in mijn twintigjarige ervaring niet ontdekken kan, langs psychologische weg vast te stellen - en zo mogelijk, uit de wereld te helpen. - Als ik er niet in slaag, ze uit de weg te ruimen of althans ze te verminderen, dan zou ik op mijn oude dag nog van beroep moeten veranderen. Reeds mijn vader was socialist. Als meesterknecht in een grote fabriek had hij een zeer geziene positie en als leider in een werkliedenvereniging was hij met de politieke stromingen en ook met vrij wat politieke personen goed bekend. Wij drie kinderen, twee jongere broers en ik, groeiden op in het bewustzijn, dat ons een grote culturele taak wachtte. Mijn vader had niet veel op met de burgerlijke beschaving. Hij beweerde, dat een socialistisch geschoolde arbeider tienmaal verstandiger was dan een burgerlijke universiteitsprofessor. Daarom hinderde het ons ook niet, dat wij niet studeren konden. Het geld was slechts voldoende voor de studie aan middelbare scholen. Ik ging op een huishoudschool en was vervolgens in verschillende inrichtingen als kookster en leidster van de huishoudafdeling werkzaam. Natuurlijk weet ik, dat ik mijn tegenwoordige betrekking niet alleen aan mijn bekwaamheid, maar ook aan mijn partijlidmaatschap en vooral aan de goede connecties van mijn vader te danken heb. Maar ik had toch niet in deze betrekking kunnen blijven, als ik mij niet daartegen opgewassen getoond had. Dat zeg ik niet uit ijdelheid, maar om er de nadruk op te leggen, dat ik althans aan deze ene zijde van mijn leven geen reden tot minderwaardigheidsgevoelens heb. En ik kan mij nog op iets beroepen.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Dat is op mijn autodidactische vorming. Ik heb zeer veel gelezen, vooral op historisch en psychologisch gebied. Ik ken bijna de gehele marxistische en een groot gedeelte van de burgerlijke literatuur. Maar dat alles baat mij weinig. Mijn ongeluk en de daarbij behorende minderwaardigheidsgevoelens komen uit een andere bron: ik ben niet geschikt, goed om te gaan met mijn medemensen en het minst met mijn ondergeschikten. Aanvankelijk heb ik natuurlijk gedacht, dat de schuld aan de anderen lag. Toen heb ik ingezien, dat de vele gemployeerden, die onder mij werkten, onmogelijk allen even slechte mensen konden zijn. En zo kwam ik op de goede marxistische gedachte, dat ook deze pijnlijke toestand, die mij alle vreugde aan de arbeid verbitterde, op rekening van het kapitalisme geschreven moest worden. In het tijdperk van het kapitalisme en in t bijzonder in dit bedrijf - dat immers ten slotte op zuinigheid en uitbuiting van de werkkrachten is aangewezen - dacht ik, dat ieder afzonderlijk noodgedwongen zich zelf de naaste moest zijn. Daarom zou iedereen trachten, zich zelf en zijn werk zoveel mogelijk in een goed daglicht te stellen en tevens elk werk, waar het maar kon, van zich af te schuiven. Plichtsbesef, betrouwbaarheid, accuraatheid of zelfs arbeidsvreugde en geestdrift voor de gemeenschappelijke arbeid, dat waren - dacht ik toen - louter idealen, die pas op de dag na de revolutie verwezenlijkt konden worden. Tot zolang zouden het slechts frasen blijven. En wie probeerde, die nu te verwezenlijken, of wie er rekening mee hield als met realiteiten, die leek mij een utopist of een dichter, die aan het paradijs op aarde geloofde. Met deze theorie stelde ik mij jaren lang tevreden. Zij belette mij - zoals ik later begreep - de belangrijkste van alle ontdekkingen, n.l. de constatering, dat de fout in mijn eigen karakter moest liggen. - De conflicten en teleurstellingen hielden niet op. Telkens weer was er ruzie en twist. Mijn bekwaamste medewerkers gingen in toorn bij mij vandaan. En wanneer iemand eens goed bij mij scheen te passen en lang bij mij bleef, dan bleek het later, dat hij mij van het begin af had bedrogen en uitgebuit. Ten slotte werd ik ziek. Ik leed aan hoofdpijn en aan een ergerlijke vergeetachtigheid, die mij bijna ongeschikt maakte voor mijn beroep. Men verklaarde dat als een gevolg van voortdurend overwerken en men gaf mij drie maanden verlof. Ik werd tamelijk wel beter, maar niet geheel. En toen ik terugkwam, geschiedde het belangrijkste, wat er tot nu in mijn leven gebeurd was: de ogen gingen mij open. - Mijn plaatsvervangster, die ook socialiste was en die toch ook in het kapitalistische tijdperk leefde, kon met mijn mensen verbazend goed overweg. Helder en vrolijk en haast beledigend goed had het grote mensenapparaat in mijn afwezigheid gefunctioneerd. Ik bespeurde allereerst een algemene spijt over mijn terugkomst. De dienstboden konden het maar slecht verbergen. De zusters verborgen het achter nietszeggende woorden en de dokters verrieden het door al te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

grote nadruk te leggen op het tegengestelde. Toen de chef-arts zei, dat de gehele inrichting vol verlangen op mij gewacht had, wist ik plotseling met zekerheid, dat het omgekeerd was. Mijn plaatsvervangster had, wat de huishouding betreft, evenveel en ten opzichte van de humaniteit veel meer gepresteerd dan ik. Toen begreep ik, dat het beroep op het kapitalistische stelsel en op de algemene verdorvenheid, die daarmee samenhangt, enkel lafhartigheid betekent. Aan ons zelf ligt het, als wij slecht functioneren. Het kan zijn, dat de opgaven tegenwoordig moeilijker zijn dan op de dag na de revolutie. Het kan zijn, dat ze nooit helemaal volmaakt vervuld kunnen worden. Maar men kan zijn werk beter of slechter doen - dat geldt voor nu en voor alle tijden. Ik heb echter mijn werk heel slecht gedaan. Ik heb pessimisme in plaats van vreugde, onoprechtheid in plaats van openhartigheid en schijn in plaats van echtheid gekweekt. Ik heb de mensen bedorven, in plaats van hen te ontwikkelen en wel ten spijt van mijn beste bedoeling en mijn grootste inspanning. Ik ben totaal ongeschikt voor de post, waarop ik sta... Uit het eerste antwoord: ... Het gevaar schijnt bij u altijd en overal hetzelfde te zijn, nl. dat u alle kinderen met het badwater wegwerpt. Eerst waren uitsluitend de ondergeschikten de schuld, en u zelf bleef een onschuldig lam. Toen werd er een nieuwe zondebok ontdekt; nu was uitsluitend het kapitalisme schuldig en uw ondergeschikten waren even onschuldige lammeren als u zelf. Nu draagt uitsluitend u de schuld en misschien wilt u nu beweren, dat het kapitalisme een even onschuldig lam is als uw ondergeschikten. Het is de vraag, of de Prinzipienreiterei, de beginselmanie, die uw sterke zijde is, niet mede schuld heeft aan de misstand, welks oorzaak wij zoeken. Misschien laat u de mensen en hun onvermijdelijke eigenschappen nooit gerechtigheid wedervaren, omdat u te principieel, te absoluut of te veel in uitersten oordeelt. Ik vermoed, dat u in uw waarderingssysteem slechts twee categorien kent, u vindt een medewerker f absoluut goed f absoluut slecht. U bent f over u zelf geheel tevreden of geheel ontevreden. Wanneer dit uitkomt, zult u ook zeker bij de overgang van de ene naar de andere beoordeling enkel krasse sprongen maken, zodat u bijv. iemand tot nu toe voor absoluut wit houdt; enige kleine vlekjes hebt u misschien al opgemerkt, maar ze,voor onbeduidend verklaard; deze vlekjes doen er nog niets toe, de mens is en blijft wit. Plotseling echter ontdekt u nog een nieuwe vlek aan hem; dat is te veel, nu slaat het oordeel om, hij is niet meer helemaal wit, maar van nu af helemaal zwart; wel ziet u nog steeds witte plekken, maar die worden niet meer in aanmerking genomen, want nu is het beslist: deze mens is en blijft zwart!

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Mochten de gebeurtenissen zich zo of op dergelijke wijze afspelen, dan zou het verder de vraag zijn: hoe komt het, dat deze merkwaardig kinderachtige of (neemt u mij niet kwalijk) primitieve wijze van beoordeling nog steeds geldt? Op de meest uiteenlopende gebieden hebt u een vergaande differentiring van begrippen, onderscheidingen en beoordelingen bereikt. Waarom is juist het samenleven met de mensen en het oordeel over de geliefde naaste in uw ontwikkeling te kort gekomen? Kan de oorzaak daarvan ook in uw kindheid liggen? Houdt u het voor mogelijk, dat er een gebrek aan zelfstandigheid, - dat zou dan betekenen een gebrek aan moed, hieraan ten grondslag ligt?... Uit de tweede brief van de directrice: ... Ik geloof niet, dat u gelijk hebt. Ik ben van jongs af zelfstandig geweest en heb mij nauwelijks ooit door iemand laten imponeren. Integendeel, mijn gebrek schijnt te zijn, dat ik aanspraak maak op te veel zelfstandigheid. Ik heb nooit graag onder een ander gestaan, en ik presteer des te meer, hoe minder voorschriften en beschikkingen van anderen ik op te volgen heb. - Ook van een gebrek aan moed kan geen sprake zijn. Ik zeg iedereen de waarheid in het gezicht. Onze chef-arts is bang voor mij, en het beslissende lid van het gemeentebestuur staat mij alles toe, omdat hij weet, dat hij mij op geen andere wijze kwijt raakt. Wanneer ik iets als juist erkend heb, zet ik het door, ook tegen mij zelf, en u kunt het geloven, dat laatste is niet gemakkelijk. Dat ik besloten heb, een psycholoog om raad te vragen, moet ook zeker op de rekening moed gesteld worden. Maar nu heb ik het eenmaal gedaan en nu zullen we ook volhouden. De eerste diagnose was verkeerd, er is geen sprake van onzelfstandigheid en gebrek aan dapperheid, maar veeleer van het tegengestelde. Het andere gedeelte van de diagnose echter kan eerder juist zijn: de dingen en de mensen zijn f goed f slecht. Maar dat ligt niet aan mij, maar aan de dingen en aan de mensen. En als men mij overtuigen wilde, dat het anders is en dat men een zowel dit als ook dat, en een enerzijds zo - anderzijds zo in de plaats van het duidelijke en solide ja of neen moest stellen, dan zou dat niets voor mij zijn. Vr alles, zal ik nooit geloven, dat mijn moeilijkheden en tegenspoeden uit deze manier om de mensen te beoordelen voort zouden komen. - Dus het tweede gedeelte van de diagnose komt wel uit - ik ben beslist en misschien extreem in mijn oordelen - maar dat kan de oorzaak van het kwaad niet zijn. - U moet verder zoeken. Ik ben nieuwsgierig, waarop u nu zult komen. De herkomst van de genoemde eigenschappen uit mijn jeugd is mij zeer duidelijk. Mijn vader was een vastberaden man, helder, rustig en dapper. Hij gebruikte niet veel woorden, maar wat hij zei, trof de spijker op de kop. Mijn moeder was daarentegen goedig, angstig en een beetje
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

sentimenteel. Wij kinderen zagen in die beiden als het ware, een voorbeeld van twee uitersten. Vader was zo als men zijn moet, om in het leven vooruit te komen. En moeder was zo, als men zijn moet, om te verongelukken. Haar afhankelijkheid van vader, haar onzelfstandigheid en moedeloosheid traden slechts al te duidelijk aan de dag. Bovendien was zij vroom, ging naar de kerk en waagde het toch niet haar geloof tegen onze aanvallen te verdedigen. Zo kwam het, dat wij ondubbelzinnig en geheel en al vader tot voorbeeld kozen, en ik denk, dat ik dit voorbeeld geen schande aandoe... Uit het tweede antwoord: ... De beide brieven, die u mij tot nu geschreven hebt, zijn zo verschillend, dat ze van twee tegengestelde karakters afkomstig schijnen. De eerste is nadenkend, zoekend, twijfelend, en tot concessies bereid. Hij bewijst, dat de briefschrijfster over zichzelf ontevreden is en bovenal, dat zij lijdt. De tweede brief schijnt het tegendeel te bevatten. De schrijfster voelt zich veilig, zij weet, waar het op aan komt, zij weet, wat goed en wat slecht is. Zij heeft een voorbeeld, dat zij ijverig navolgt. En wat het merkwaardigste is, zij heeft succes daarmee. Zij is op de juiste weg. De eerste brief echter schreef zij, omdat ze niet op de juiste weg was! Tussen de beide brieven ligt mijn antwoord en waarschijnlijk is dit antwoord de schuld van de verandering in stijl en inhoud van de brieven. Wat in mijn brief kan nu die verandering veroorzaakt hebben? Toch zeker datgene, wat u in uw tweede brief bars en beslist afwijst, nl. mijn vermoeden, dat er onzelfstandigheid en moedeloosheid in het spel waren. Ten gevolge daarvan hebt u in uw antwoord niet alleen de nadruk er op gelegd, hoe sterk uw zelfstandigheid ontwikkeld is, maar u hebt ook geschilderd, hoe groot uw afhankelijkheid van het voorbeeld van uw vader is. - En daarmee hebt u eigenlijk uw onzelfstandigheid bekend. Maar nog meer: u hebt ook gezegd, dat uw vader een sterke en gesloten persoonlijkheid was. Vermoedelijk heeft hij in zijn gezin geen tegenspraak geduld; of nog waarschijnlijker: een tegenspraak zal in t geheel niet in aanmerking gekomen zijn. Zijn superioriteit zal a priori zo gewerkt hebben, dat noch de kinderen noch de vrouw voor een eigen mening ook maar de geringste kans kregen. Daarmee zou dan uitgesproken zijn, dat u slechts een orgaan van uw vader, maar geen eigen persoonlijkheid geworden bent. - Mochten deze vermoedens bevestigd worden, dan zou het zeer zeker op het eerste ogenblik heel wreed zijn, zich zelf te moeten bekennen, dat men juist datgene niet is, dat men altijd meende te zijn. Maar in deze zin was uw gehele leven een teleurstelling.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

De psychologen verzekeren, dat er niets belangrijkers en beters is dan de teleurstellingen, omdat nl. -door deze de dwalingen, waarin wij anders zouden blijven steken, opgeheven worden. Waarom zou u er ook zoveel waarde aan willen hechten, een vastberaden en dappere persoonlijkheid te zijn, wanneer u er toch anderzijds van overtuigd bent, dat u de behandeling, de leiding en de vorming van uw medewerkers niet kon doorzetten? Laat ons dus eens aannemen, dat het vermoeden bevestigd werd: juist door uw geharnast protest zou het waarschijnlijk worden, dat u de moed tot zelfstandigheid ontbreekt. Dan zou men ongetwijfeld nog moeten vaststellen, hoe de werkelijke zelfstandigheid, die u niet bezit, zich onderscheidt van de schijnbare zelfstandigheid, die u in bijzonder hoge mate eigen is. En ik zou u willen voorstellen, dat wij deze onderscheiding door de woorden starheid en levendigheid, proberen te kenmerken. Het werkelijke leven stelt voorop, dat wij ons altijd opnieuw aanpassen, dat wij steeds iets nieuws er bij leren en het alleen ware, waaraan wij tot nu geloofd hebben, telkens weer corrigeren. Onze vroegere meningen dieper en vollediger te maken (ook als wij overtuigd zijn, dicht bij de absolute waarheid te wezen), behoort mede tot de opgaven van ons leven. Al het nieuwe echter en in het bijzonder iedere afwijking van een vroeger ingenomen standpunt moeten wij zelfstandig en op eigen risico ondernemen. Wij kunnen ons niet aan voorbeelden vastklampen. Tenzij wij iemand vonden, die altijd op nieuw bereid zou zijn, zich aan de moeilijke en onverwachte opgaven, die hem opgedragen werden, aan te passen, zodat zijn standpunt en ook zijn opinie omtrent zich zelf zich tot verbazing en tot ergernis van zijn vrienden telkens weer veranderde en verder ontwikkelde. - Al het andere is starheid, bangheid en dood vasthouden aan principes, die eenmaal goed bleken te zijn, waarvan de juistheid echter in de loop van de ontwikkeling al lang achterhaald is. Wie in zijn kindheid niet geleerd heeft, op eigen hand en op eigen verantwoordelijkheid tegenover ongewone en onvoorziene opgaven positie te kiezen, die hangt nog aan een verbindingspersoon, d.w.z. die zou altijd zo willen handelen, als in de ogen van een bepaalde mens, bijv. van de vader of van een onderwijzer, wenselijk schijnt. Daarbij stelt men zich echter de verbindingspersoon voor als star, als onveranderlijk. Wanneer bij u de vader deze rol speelt, dan is dat nauwkeurig genomen, in t geheel niet de werkelijke vader (die zou nu zeker van u verlangen, dat u het tegendeel deed van dat, wat u tot nu gedaan hebt), maar het is een star beeld van hem, dat u zich (onbewust) van hem hebt gevormd. Men kan ook zeggen, het is uw eigen starheid, die u uw vader toedicht, zodat het nu reeds precies hetzelfde is, of we over zijn of over uw meningen spreken. Belangrijk is slechts, dat deze

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

meningen star, onveranderlijk, ongeschikt voor aanpassing en ontwikkeling, onproductief en in zekere zin dood zijn. U waagt het niet, tegenover een mens of een bepaalde stand van zaken nieuw en onbevangen uw houding te bepalen. Misschien vreest u, uw waardigheid te kort te doen, wanneer u uw oordeel op een goede dag wijzigt. Misschien echter dringt het helemaal niet tot u door, hoe star u is. Dat deze starheid hetzelfde betekent als gebrek aan moed of - zoals men ook kan zeggen - gebrek aan vertrouwen (namelijk aan vertrouwen in het leven), dat zal nu, denk ik, wel duidelijk geworden zijn. Maar u zult tegenwerpen, dat een vaag weifelen in zijn eigen oordelen en inzichten u voor het werk ongeschikt en onbetrouwbaar zou maken. En u zult mij niet geloven, wanneer ik u het tegendeel verzeker en wanneer ik beweer, dat juist de geschiktheid tot aanpassing en de bereidheid steeds iets nieuws te leren, tot een consequente en productieve opbouw van het eigen karakter leidt. Het consequente ligt niet in de afzonderlijke mens (wie zich de zaak zo voorstelt, komt tot dode machines in plaats van tot levende karakters); de machtige en onverbiddelijke consequentheid, waaraan wij ons moeten onderwerpen, ligt in de werkelijkheid zelf, namelijk in de grote samenhangende feiten en de zinvolle wendingen van ons leven, waarvan wij tot nu toe nauwelijks een vaag idee hebben. Verheven uitgedrukt: zij ligt in de wereldgeschiedenis. Er zijn dus twee verschillende geesteshoudingen: men is star en onproductief, als men niet de moed vindt, zich door de werkelijkheid te laten opvoeden, of men is levend en productief, wanneer men zich aan het leven toevertrouwt, dat groter en wijzer is dan wij. In het eerste geval wil men zelf overal nagaan of alles in orde is, wil zelf alles beter weten en wil er zelf voor zorgen, dat alles en nog wat werktuigelijk, star en onveranderlijk binnen de eenmaal vastgestelde omlijsting voortgaat: de wereld moet een mechanisme zijn, waarop men zich verlaten kan. En als de mechaniek niet functioneert, ontsteekt men in woede en als de woede niets helpt, wordt men ziek van ergernis (de meest voorkomende ziekten van deze soort zijn galkolieken). In het geval van de levendigheid en het vertrouwen lijdt men weliswaar ook aan de misstanden en de tegenstrijdigheden van de werkelijkheid, maar men weet, dat men slechts zelden en alleen door het wegnemen van de ergste dwalingen iets kan helpen; de eigenlijke ontwikkeling en rijping van de mensen en hun verhoudingen tot elkander moet men aan een hogere instantie overlaten. Men zal handelen als de tuinman, die giet en mest en hier en daar een dorre twijg afsnijdt, - die echter overigens de groei van zijn bomen geheel en al aan de natuur overlaat. Ik geloof dus nog steeds, dat u tot nu toe te star geweest bent en dat het er op aankomt, dapperder, plooibaarder en productiever te worden. Maar dat zal pas lukken, als het lijden aan de starheid en aan de gevolgen
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

daarvan zo geweldig toeneemt, dat er in het geheel geen andere weg overblijft dan de ineenstorting van uw vroegere karakter. Men zou moeten proberen, reeds nu alle tegenspoeden en teleurstellingen tot deze starheid terug te brengen. Daarvoor zou het trouwens nodig zijn, dat u enige van uw onaangenaamheden uitvoerig vertelde, opdat men de samenhang tot in de laatste vertakkingen zal kunnen aantonen... Uit de derde brief van de directrice: ... Het komt mij voor, dat de starheid aan uw kant is. Ik schreef u, dat er van moedeloosheid geen sprake kan zijn. Als u dat niet gelooft, is het mij niet mogelijk, u beter op de hoogte te brengen. Het spijt mij, dat ik u zoveel moeite veroorzaakt heb, en dat wij desondanks niet tot een bruikbaar resultaat gekomen zijn... Uit het derde antwoord: ... Misschien is het toch de moeite waard de veronderstellingen, die ik uitgesproken heb, nu en dan met het verdere verloop van uw levensgeschiedenis te vergelijken. Hoe meer het blijkt, dat ik ongelijk heb, des te beter zal het voor u zijn. Want wanneer u moed genoeg hebt, de strijd met de werkelijkheid op te nemen, zult u toch ten slotte de overwinning behalen. Mocht het echter tegen de verwachting blijken, dat ik althans gedeeltelijk gelijk krijg, dan zou er op grond van deze feitelijke toestand misschien een weg te vinden zijn, die uit de netelige toestand voert... ... Het spreekt van zelf, dat het onverschillig is, wie gelijk of ongelijk heeft. Van belang alleen is, dat er geholpen wordt. Daarom zou ik de raad willen geven, dat u onze briefwisseling beschouwt als handelende over een hypothese of een vermoeden, waarvan eerst langzamerhand zal blijken, hoe groot of hoe klein het gehalte aan waarheid is ... Uit de laatste brief van de directrice: ... Reeds twee jaar geleden, toen ik u het laatst schreef, had ik het vage bewustzijn, dat mijn innerlijke zekerheid niet veel meer waard was. Maar ik was liever gestorven, dan dat ik het toegegeven had. Toen volgde er een noodlottige slag die alles in mij verbrijzelde, wat nog star en eigenzinnig was. - Ik schrijf u heden in zekere zin als de andere mens, die u l te vroeg reeds toentertijd in mijn eerste brief had vermoed. Ik kan mij nu begrijpen, hoe de ontwikkeling gegaan is. Al heeft de belangrijkste factor van een andere zijde gewerkt (ik kan het niet anders noemen dan een bestiering), zo hebben uw brieven toch ook deel daaraan. Door uw brieven werd het begrip voor mijn wezenlijke taak in mij voorbereid; en om die reden gevoel ik mij ook verplicht, u nu te schrijven.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

De bestiering was een uitvloeisel van de economische crisis. Ons ziekenhuis werd met een ander, dat vlak in de nabijheid ligt, verenigd. Men vroeg mij, of ik mijn betrekking met verlaging van het salaris en onder beperking van de zelfstandigheid onder de leidster van de huishouding van de andere inrichting (die meer dienstjaren had dan ik) verder zou willen bekleden of niet. Ik meende, dat ik onmisbaar was en zei daarom, dat ik alleen blijven wilde, als ik de opperste leiding over het geheel kreeg. Daarop volgde mijn ontslag. Ik was als geslagen. En om de maat van mijn ongeluk vol te maken, kreeg ik op zekere dag de papieren met de correspondentie in handen, die zich over deze kwestie ontsponnen had. Daar las ik zwart op wit, dat men mij weliswaar als zeer bekwaam beschouwde, dat men echter mijn onverdraagzaamheid en starheid (het woord starheid stond er letterlijk!) als zeer hinderlijk gevoelde en dat men blij was, mij op een behoorlijke manier kwijt te raken. Wat ik doorgemaakt heb, kan niemand zich voorstellen. Ik dacht, dat ik gek werd. Lang liep ik met de gedachte rond, mij van het leven te beroven. Vervolgens wilde ik het land verlaten. Weken lang hebben mij wraakplannen gekweld, tot ik het bijna niet meer uithouden kon. Maar juist, toen het op zijn ergst was, ontmoette ik een zonderling iemand. Dat was mijn opvolgster. Ik wilde mijn woede op haar koelen, maar zij was onkwetsbaar. Al wat ik haar zei, beledigde haar niet en de moeilijkheden, die ik haar veroorzaakte, schoof zij glimlachend weer op mij terug. Ik ging zo ver, dat ik een huishoudboek wegstopte, zonder het welk zij niets kon beginnen. Maar zij geraakte ook daardoor niet van streek. Zij zei mij heel vriendelijk en zonder verwijt, dat ik zeker wel wist, waar het boek was. Ik voelde mij geblameerd. De volgende dag heb ik het boek voor haar gevonden. Een tijd lang was ik werkelijk verliefd op dat meisje. Zij was zeer beschaafd en stamde uit een adellijke familie. Ik was zo op, dat ik mij over haar von tegelijk ergerde en verheugde. Een grotere flauwiteit kan men zich niet voorstellen. - Ik ging met verlof en liep eerst een paar weken geheel apathisch rond. Daarna begreep ik, dat ik nu tot de werklozen behoorde. Dat gaf een nieuwe crisis. Maar toen schoot mij de stelling te binnen, dat alleen de verdienstenloosheid, maar niet de werkloosheid onvermijdelijk is. Ik begon te lezen en ik begreep plotseling vele boeken heel anders dan vroeger. Ik heb mij vervolgens bij de christensocialisten aangesloten, maar zonder enig fanatisme en zonder de sektarische hoogmoed, die mij mijn gehele leven had vergezeld. Meer behoef ik zeker niet te schrijven. U ziet, dat ik mij op een redelijk goede weg bevind. Al het overige zult u zich wel kunnen voorstellen. Maar nog n opmerking. Ik geloof, dat mijn lot geen uitzondering is. Waarschijnlijk zullen vele puursocialisten door de ondervinding van de economische crisis een beetje wijzer worden. Hen zou het misschien
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

enigszins kunnen helpen, wanneer zij van mijn levensweg iets af wisten. Het zou mij genoegen doen, als u van mijn geval in deze geest gebruik kon maken. Ik schaam mij over deze gang van zaken zo weinig, dat u bij een publicatie al mijn gebreken gerust bij de ware naam kunt noemen... De briefwisseling begint naar aanleiding van een voordracht. - Het terugbrengen van de symptomen tot de daaraan ten grondslag liggende fout, het radicalisme roept een hevige tegenstand op (tweede brief). Maar er wordt in weerwil daarvan zoveel materiaal verzameld, dat de verdere herleiding van het radicalisme tot de afhankelijkheid van de verbindingspersoon lukt (tweede antwoord). Nu wordt het verzet sterker en leidt tot het afbreken van de correspondentie (derde brief). Waarschijnlijk was de analyse van de tegenstand ondanks alle voorzichtigheid en uitvoerigheid voor de zelfbeveiliging van de patinte toch een al te sterke eis. Men had nu ook het afbreken kunnen analyseren, maar daardoor had men in een ongunstig geval de mislukking bezegeld (al was in een gunstig geval het succes zeer goed geworden). De therapeut zoekt een middenweg door zijn voorstel de verdere loop van zaken rustig af te wachten (derde antwoord). Ook zo zijn de vooruitzichten voor de toekomst niet gunstig. Een slag van het noodlot moet te hulp komen. En die komt - twee jaar na het voorlopige afbreken van de correspondentie - gedeeltelijk door de economische crisis, gedeeltelijk door het ik-zuchtige gedrag van de patinte teweeggebracht. Nu is de druk van buiten af sterk genoeg en het feit, dat door de voorafgegane karakteranalyse de weg reeds is gebaand, is voldoende, om de ontwikkeling door de karaktercrisis heen te leiden.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

17. SLECHTE SUPERIEUREN Uit de eerste brief van een correspondente: ... Het is maar een kleine vraag, maar voor mij even belangrijk als die naar de basis van mijn gehele bestaan. Ik durf, wat mij van rechtswege toekomt, niet te nemen of het mij te verschaffen. Een paar jaar geleden moest er een salarisverhoging voor mij ingaan. Het betrof slechts drie en een halve mark per maand. Ik hoopte, dat die automatisch van kracht zou worden, maar dat gebeurde niet. Ik dorst er niet om vragen en zo duurde het bijna tien maanden, tot eindelijk een collega het voor mij opnam. Ik heb altijd iemand nodig, die voor mij spreekt. Op deze manier kom ik altijd te kort. Daarom heb ik n enkele vraag: wat moet ik doen om vrijpostiger te worden?... Uit het eerste antwoord: ... Waarschijnlijk is uw gebrek aan vrijpostigheid nog met vele dergelijke eigenschappen verbonden. Het zal wel gaan om een tamelijk algemeen gebrek aan moed. Wij moeten eerst eens vaststellen, in welke omstandigheden u een voogd nodig hebt, - of het altijd en overal het geval is of alleen tegenover uw meerderen, of alleen bij bepaalde gelegenheden, bijv. wanneer het geld betreft. - Wij zouden in de tweede plaats moeten weten, of het verschil maakt, wanneer u voor andere mensen iets wilt bereiken. Verscheidene mensen zijn zeer schuw, in het bijzonder tegen superieuren of critici, als zij voor zich zelf een of ander voordeel willen behalen. Maar voor hun collegas of hun bloedverwanten trekken zij onverschrokken ten strijde, alsof zij helden waren. - Ten derde moet men onderzoeken, of deze eigenschap altijd bestaan heeft of sinds wanneer die merkbaar geworden is. Ingeval er ongeveer een tijdstip voor het begin opgegeven kan worden, moet men opsporen, met welke gebeurtenissen of veranderingen in uw leven dit begin samenvalt. Bij de meeste mensen is het de puberteit, nu en dan zijn er echter ook vroegere gebeurtenissen aan te wijzen, zoals bijv. het betrekken van een nieuwe woning, een sterfgeval in het gezin of iets dergelijks. Het wordt dan min of meer waarschijnlijk, dat de betreffende karaktertrek op de een of andere wijze als gevolg van die verandering moet opgevat worden. Meestal echter is dit verband alleen te begrijpen, wanneer de bedoelde gebeurtenissen een teder gemoed, dus een in zekere mate voorbereid karakter getroffen hebben. Het gebeurt bijv, dat een gezin met enige kinderen van Mnchen naar Berlijn verhuist. Drie kinderen verdragen de verandering goed, het vierde evenwel blijkt een teder gemoed te zijn en reageert met sterke ontmoediging, geslotenheid, angsttoestanden of dergelijke symptomen. Dit vierde kind moet, zoals wij zeggen een neurotische dispositie in zich zelf gehad hebben. Men kan zijn neurose
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

niet genezen, wanneer men niet tot de grond van deze dispositie doordringt. Dan vindt men geregeld reeds in de vroege kindheid zekere aanwijzingen voor deze gesteldheid. En vooral: men vindt een pedagogische situatie, die het ontstaan van een teder gemoed begrijpelijk maakt. Het is dus niet voldoende, eenvoudig van een nerveuze of zwakke of ziekelijke aanleg te spreken. Oneindig veel mensen hebben zulk een aanleg, maar de mate en de soort van de nerveuze moeilijkheden hangen volstrekt niet alleen van die dispositie af, maar evenzeer van de situatie, waarin het kind met die aanleg geraakt. Voor een zeer gevoelig kind kan reeds de gewone robuuste manier, waarmee iets oudere- broers en zusters of neven en nichten plegen op te treden, als ziek makende factor werken. Andere gedijen heel goed, tot er zich in hun omgeving een ongunstige verandering voordoet. En men heeft, zoals bekend is, dikwijls de geboorte van jongere broertjes of zusjes ontdekt als een eerste zodanige belastingproef. U zou dus moeten aangeven hoe de situatie in uw gezin geweest is, of u meer een verwekelijkt dan wel een bedeesd gemaakt kind was. Of u bijzonder tere en gevoelige of zelfs bezeerde plekken in uw karakter had. Het eerstvolgende echter, dat verder beschreven zou moeten worden, laat zich wel raden, n.l. hoe u op een aanraking of bedreiging van deze gevoelige plekken hebt gereageerd. U is zeker wel bijna altijd teruggedeinsd. Misschien zijn er ook enkele uitzonderingen bekend, zoals eventueel woeste uitbarstingen tegen uw belagers. Zulke uitzonderingen konden evenwel alleen voorkomen, wanneer u de sterkste was, of wanneer u helemaal geen andere weg meer had, zodat de moed van de wanhoop en het in wilde woede aanwenden van alle krachten de enige redding bleef. Maar u zult daarbij wel altijd weer slechte ondervinding opgedaan hebben, zodat u er steeds grondiger van overtuigd werd, dat u alleen door stil zijn, door de terugtocht en door bescheidenheid iets kon bereiken. Ten slotte zou er nog n vraag overblijven. Bestaat er iemand, naar wie u zich lange tijd gericht hebt? Menigmaal is het de vader, menigmaal een onderwijzer, ook wel de een of andere profeet, aan wie men zich vastklampt. Bij u zou het (figuurlijk gesproken) slechts een reus kunnen betreffen, voor wie u als het ware altijd weer op de knien valt. En men moet wel aannemen, dat het een zwarte reus was. - De opgave luidt dus: afzetting van de zwarte reus, of, wat hetzelfde is, het op zich nemen van de eigen verantwoordelijkheid. U ziet, hoe veelzijdig en moeilijk het onderzoek is, dat voorafgaan moet, eer men n enkele karaktertrek veranderen kan. Als het gemakkelijker was, had u het al lang klaar gespeeld, want geprobeerd hebt u het zeker

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

dikwijls genoeg. Er blijft niets anders over, men moet zich helemaal veranderen, wanneer men zich in n enkel punt veranderen wil... Uit de tweede brief van de correspondente: ... Ik wil proberen de vragen op de rij af te beantwoorden, maar in omgekeerde volgorde. - Het klopt werkelijk, dat er altijd zo iets als een zwarte reus in mijn leven bestaat. Eerst was het mijn vader, daarna een onderwijzeres en vervolgens de geestelijke, bij wie ik aangenomen ben en nu is het al sinds vele jaren mijn patroon. Ik weet ook precies, waar het aan ligt. Deze mensen hebben iets heerszuchtigs en onverbiddelijks aan zich. Als men niet doet, wat zij bevelen, valt men zo zeer in ongenade, dat men niet verder leven kan. Zodoende kom ik op mijn vader te spreken. Hij is nu oud en ziekelijk, en de verhouding is nu bijna omgedraaid. Hij doet tegenwoordig alles wat ik zeg. Vroeger was hij streng, ofschoon hij mij tegelijk verwend heeft. En mijn moeder, die hem in alles nadeed, behandelde mij evenzo. Ik zou willen beweren, dat ik tegelijk verwend en gentimideerd werd. - Ik was enig kind. Een broertje, dat ouder was dan ik, is gestorven. Daarom letten mijn ouders angstig op mijn gezondheid. Ik herinner mij, dat ik dikwijls treurig was, dat ik niet evenals de andere kinderen na de regen op blote voeten door de plassen mocht lopen. Maar men maakte mij bang, dat ik ziek zou worden en dood zou gaan. Bovendien verlangde men, dat ik een modelkind zou worden. Ik mag er niet meer aan denken. Mijn tante zei later eens, dat ik zo lief moest zijn als twee kinderen en dat ik mij maar bewegen mocht als een half. Daarom heb ik dikwijls naar broertjes of zusjes verlangd, maar ik kreeg er geen. Bovendien had ik een zwakke constitutie: De doktoren beweerden, dat ik sporen vertoonde van Engelse ziekte. Een bijzonder voorval, dat met het begin van mijn moeilijkheden samenviel, kan ik niet opnoemen. Ik weet alleen, dat ik in mijn puberteitsjaren steeds verlegener werd. Te voren had ik nog vaak met andere kinderen gespeeld en gestoeid, vooral als mijn ouders ons niet zagen. Maar naderhand, zo ongeveer van mijn zestiende jaar af, hield ik dat allemaal voor zonde. Ik wilde graag heel vroom zijn, maar dat gelukte mij niet. Ik merkte bijvoorbeeld, dat ik uit louter bedeesdheid onoprecht was en ik wilde toch graag om jezus wil de waarheid zeggen. Maar het ging niet. Als ik een vlek op mijn schort of nog erger op mijn jurk gemaakt had, vertelde ik onder tranen, dat een ander kind zo onhandig geweest was. Maar n keer heb ik ook het omgekeerde gedaan. Vader had vier grote peren meegebracht, later was er n weg en toen hij vroeg, wie die weggenomen had, zei niemand iets. Ik was onschuldig, maar ik beweerde plotseling, dat ik het gedaan had. Misschien kon ik het pijnlijke zwijgen niet langer verdragen. Misschien wilde ik ook een goede daad verrichten, om daar later trots op te zijn. In
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

elk geval loog ik. Maar toen vond mijn vader de peer, die hij zelf in verzinning ergens neergelegd had. Hij verwonderde zich zeer over mij, lachte en noemde mij een gekke meid. Ik zwoer, nooit meer een onwaarheid te zullen zeggen en ik geloof, dat ik het ook nooit gedaan heb. Daarentegen heb ik nog meer dan vroeger de waarheid verzwegen en dat is natuurlijk net zo slecht als liegen. - Nu weet ik, dat ik aan angst voor de zwarte reus lijd en ik kan mij voorstellen, hoe deze angst zich in mijn jeugd heeft ontwikkeld. Maar wat moet ik doen om daarvan af te komen? Ik weet, hoe onredelijk deze vrees en deze afhankelijkheid is. Ik zeg tegen mij zelf als tegen een paard: Truitje, je bent haast dertig jaar en je gedraagt je nog als een klein kind. Wees toch tenminste even dapper als de anderen. Men zal jou evenmin het hoofd afslaan als hun! - Maar het helpt niets. Tot dusver heb ik nog geen uitweg gevonden... Uit het tweede antwoord: ... Zoek zo spoedig mogelijk een gelegenheid, om naar uw chef te gaan. Dan zult u, naar ik hoop, heel erg bang voor hem zijn. Voor zijn deur, zo bij het kloppen, zal uw hart stil staan. U weet nu, dat deze angst helemaal niets te maken heeft met uw chef, maar alleen met de zwarte reus. U bent nu, bijna dertig jaar oud, bang om voor uw chef te komen, precies zo erg als toen u als klein kind (bijna drie jaar oud) naar de zwarte reus moest gaan. Er bestaat dus een tweeledig verschil: ten eerste bent u niet drie jaar, maar dertig en ten tweede is hij niet uw vader, maar uw chef. Niet de banden des bloeds en de autoriteit van de volwassene, maar alleen de officile of de economische organisatie maakt hem tot uw superieur. Overigens is hij geheel uw gelijke. Maar ook door dit tweede verschil is de stand van zaken nog niet uitgeput. Ook uw vader was in de tijd, toen u zelf nog klein en hulpeloos rondliep, volstrekt geen zwarte reus. U hebt zich ook toen al vergist. U hebt uw afhankelijkheid, uw onmacht en uw hulpeloosheid veel sterker gevoeld dan nodig was. Denkt u eens aan andere kinderen, die juist van hun kinderlijkheid een wapen maken, waarmee zij hun omgeving overwinnen. De Engelsen hebben daarvoor het aardige beeld: his Majesty the Baby. Waarom hebt u dus reeds als klein kind de voorkeur gegeven aan de passieve weg? Deze weg moest toen wel de enige juiste zijn. Vermoedelijk kon men bij uw ouders alleen door zoet-zijn tot macht en aanzien komen. Als men willoos en gedwee was, werd men vermoedelijk geprezen en gewaardeerd en op de arm genomen en aangehaald. Men voelde zich enerzijds klein, zwak, hulpeloos overgeleverd tegenover de zwarten reus (= - 100), anderzijds echter, wanneer men zich nog kleiner, nog gewilliger, nog toegevender en gehoorzamer betoonde, werd men geprezen, gewaardeerd en beloond (= + 100). In die lijdzaamheid ligt
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

dus niet alleen het minderwaardigheidsgevoel en de angst voor de boeman, maar tegelijk ook het streven, om zich te doen gelden, n.l. de aanspraak op beloning en onderscheiding. Uw wens, om heel braaf te zijn, waarvan u verteld hebt, zal waarschijnlijk ook langs deze baan lopen. Men maakt zich zo klein mogelijk om zo groot mogelijk te worden, men verlaagt zich om verhoging te bereiken, men maakt van zich zelf de minste, om de eerste te worden. Dat is het kinderlijke farizeerdom van al degenen, die al vroegtijdig naar de weg van de passiviteit gedrongen worden. De valse schuldbekentenis in de kwestie van de peren kan als schoolvoorbeeld daarvan dienen. Wat moet er dus gebeuren, opdat de vrees voor de zwarte reus overwonnen wordt? - Het antwoord is nu gemakkelijk te geven: De aanspraak op de hulp en de bescherming van de witte reus moet verdwijnen. Men moet afstand kunnen doen van beloning en beschutting en begenadiging door de vader of door de plaatsvervanger van de vader. Eerst dan behoeft men voor zijn ongenade, zijn ontstemming of zijn afkeuring niet meer bang te zijn. U hebt deze reus, wiens zwartheid u vreest en naar wiens wijsheid u snakt, als een afgod tussen u en het leven geplaatst. Hoe meer u deze afgod van zijn waardigheid ontdoet, hoe beter zal het u gaan. Wanneer u dus aanklopt, om uw chef te spreken, dan zegt u tegen u zelf niet alleen, dat hij helemaal uw vader niet is en dat u derhalve niet bang voor hem behoeft te zijn, maar u zegt er nog iets bij: hij is geen afgod, geen reus, wiens witte of zwarte kleur over uw leven beslist, maar hij is een heel gewoon mens. Deze gewone mens heeft natuurlijk ook zijn zwarte en witte zijden (waarschijnlijk zijn voor het ontbijt de zwarte en naderhand de witte iets groter) maar u kunt van u zelf uit er toe bijdragen, welke zijde hij u toekeert. Zolang hij een afgod was, was u een machteloos, overgeleverd niets. De poging u nog kleiner te maken, om zijn welwillendheid te winnen, deed zich a priori als hopeloos voor. Nu is hij een mens, als ieder ander. Men kan hem eens nauwkeurig bekijken, kan deze of gene zijde van hem ontdekken en haast naar goeddunken met hem handelen. Als hij dat volstrekt wenst, kunt u zelfs doen, alsof u hem nog steeds voor Bal of Moloch of Jupiter hield. Maar achter de hoogdravende formule: Zou het de verheven Jupiter behagen... moet ondubbelzinnig en duidelijk de van zelf sprekende en banale alledaagsheid staan: laten wij elkaar niets wijs maken. Ik wil verlof hebben en u wilt de vervanging besparen. Ieder heeft van zijn standpunt gelijk en wij zullen het wel eens worden, eerlijk en oprecht, zoals bij iedere tegenstelling van belangen tussen verstandige mensen het geval is. Maar nmaal of zelfs tienmaal dit verband te overdenken, is nog niet voldoende. Het komt aan op lange, geduldige training. Telkens weer zal
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de oude dwaling, die u in vlees en bloed overgegaan is, de overhand krijgen. Dat betekent echter, dat telkens weer het gemakkelijke idee: de ander is een afgod en men is zelf niets, verlokkender is dan de lastige werkelijkheid, dat men als geheel verantwoordelijke volwassene tegenover een andere eveneens volwassene staat (waarbij de andere meestal de feitelijke macht bezit en bovendien nog de ijdelheid van Bal en Moloch en Jupiter samen). De werkelijkheid is lastig. Het is weliswaar raadzaam er rekening mee te houden, omdat dit de enige mogelijkheid betekent tot een reel succes. Maar op het beslissende ogenblik komt het ons toch telkens weer aangenamer, raadzamer, kinderlijker en liever voor, ons aan de vanouds gewende afgodendienst over te geven. Wij moeten deze zwakheid van ons met mislukking, schade en ongerechtvaardigde uitbuiting van onze arbeidskracht betalen, tot wij door voortdurend herhaalde oefening langzamerhand de afgodendienst te boven komen... Uit de laatste brief van de correspondente: Begrepen heb ik alles heel goed, maar ten uitvoer brengen kon ik de training niet. Ik heb er vele maanden nauwelijks meer aan gedacht. Ik heb verder geleden, mij gergerd en gezwegen, net als vroeger. Toen echter werd het ernst. Mijn vader was al lange tijd ziek. De ondersteuning, die hij ontvangt, is zeer gering. Wij leven van mijn salaris. Plotseling hoorde ik, dat de helft van de bedienden in onze zaak ontslagen zouden worden. Het was mij te moede, alsof ik zonder te kunnen zwemmen, in zee geworpen werd. Toen begon ik na te denken over mijn afgodendienst. Misschien was er toch reeds het een en ander in de laatste tijd beter geworden. De hoofdzaak bleef echter nog te doen. Ik heb akelige weken doorleefd. Vooral in de nachten, dat ik haast in t geheel niet slapen kon, heb ik tegen mijn afhankelijkheid van de witte reus gevochten. Ik dacht altijd, dat ik de chef enkel door inschikkelijkheid en bescheidenheid voor mij zou kunnen winnen. Reeds het gaan naar hem toe kwam mij voor als een gevaarlijke krenking, waardoor ik zijn ontstemming op mij zou laden. Mijn verstand zei mij, dat ik ontegenzeggelijk mijn ontslag zou krijgen, als ik niet naar hem toe ging. Maar mijn gevoel zei het tegendeel. Ik besefte, dat mijn gevoel in de richting ging, die in mijn vroegste kindheid ontstaan was. De eerste reus, namelijk mijn vader, was vriendelijker, als men hem niet lastig viel. De tegenwoordige reus, namelijk mijn chef, hielp mij alleen, als ik hem op mij opmerkzaam maakte. Hoe langer ik vocht, des te dwazer kwam de hele zaak mij voor en des te afgrijselijker was het, omdat immers de toekomst van mij en van mijn vader daarvan afhing. Ten slotte ging ik naar hem toe en ik was verbaasd, hoe eenvoudig alles verliep. Daar was geen witte reus, die mij beloonde, en ook geen zwarte, die mij vertrapte,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

geen Bal, geen Moloch, geen Jupiter, enkel een zenuwachtige, overwerkte, kleine man, die zo weinig mogelijk kwaad bloed bij de gemployeerden wenste. Ik vertelde hem, hoe het er bij ons thuis uitzag. Hij luisterde en was blij, dat ik niet dreigde en niet huilde. Ik begreep hem best, toen hij ten slotte antwoordde, dat hij zelf en ook de directie alles zou doen, om de werkloosheid zoveel mogelijk te verminderen, maar dat hij niet optreden kon, zoals hij wel graag wilde. Hij zei: het is ons economisch stelsel, waaraan wij lijden. Ik wist al wat dat betekent. Het was mij te moede, alsof ik een werkelijk slagveld voor de ogen kreeg. Mijn lot en dat van mijn vader is een stuk, een nietig klein stukje van deze veldslag. De ontslagbrieven zijn verzonden. Ik heb er geen ontvangen. Voor deze keer is het gevaar afgewend. De chef heeft mij in de laatste dagen brieven opgegeven, die anders uitsluitend zijn priv-secretaresse schrijven mag. Dat verheugt mij natuurlijk. Maar nog meer ben ik verrast door de verandering, die ik innerlijk bespeur. De druk en de angstige bedeesdheid, die ik altijd voelde, zijn verdwenen. Telkens weer zeg ik mij zelf: zelfs de chef is geen afgod, maar slechts een mens. Er zijn in t geheel geen afgoden, integendeel, er zijn enkel mensen! - Ik heb het gevoel, alsof ik nu eerst begrijp, wat het zeggen wil, een mens te zijn of, wanneer ik het zo mag uitdrukken, de werkelijkheid of God tegemoet te treden. Maar ik kan het slagveld niet meer vergeten. De collegas die hun ontslag gekregen hebben, komen mij altijd weer voor de geest. De ledige bureaustoel naast mij laat mij geen rust. Ik lees nu voor het eerst met open ogen de kranten. Het hindert mij verschrikkelijk, dat ik in de Vlkischen Beobachter en in de Rote Fahne dezelfde dingen zo verschillend voorgesteld zie. Ik begrijp dat het lastig is, zijn afgod steeds weer zijn cong te geven... Ook deze correspondentie begint als gevolg van een voordracht. - Het terugbrengen tot het centrale probleem lukt snel: er is gebrek aan zelfstandigheid. De verdere vraag naar het wezen en de herkomst van de ondergeschiktheid dwingt tot een diepere karakterontleding, die niet meer louter theoretisch kan blijven, maar overeenkomstig de levensloop langs de weg van de overdracht voortgezet moet worden. Hier blijkt, dat - zoals in al dergelijke gevallen - de analyse langs schriftelijke weg slechts de eerste en grofste lagen van de karaktercultuur kan doorgronden. Maar ook zo lukt het, de opgaven voor de training met voldoende helderheid vast te stellen. De tegenstand van de patinte is gering, de positieve overdracht op de therapeut wordt weliswaar duidelijk (daarom begrijpt zij zo vlug, waar het om gaat), maar dit verzet laat zich niet wegnemen, omdat de negatieve overdracht op de chef te sterk blijft.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

De druk van het lot is nog niet voldoende, om de positieve training tegen deze grote mogendheid in beweging te brengen. Pas wanneer er ontslag dreigt, krijgt de tang invloed. Nu begint de training ernstig. De onderscheiding tussen de psychologische macht van de reus en de werkelijke macht van de chef lukt eindelijk. En tegelijk ontstaat als een bijkomstig voordeel de historische belangstelling - zeker wel een duidelijk teken van de gelukte genezing.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

SLECHTE VRIJE TIJD Uit de eerste brief van een ambtenaar: ... Ik heb altijd heel slecht kunnen slapen. Ik moet meestal tot in de nacht werken en kan mij naderhand niet losmaken van de problemen, die mij letterlijk dag en nacht vervolgen. Ik houd wel van mijn beroep en ik houd in zekere zin ook wel van de problemen, die het meebrengt. Maar het is te veel. Men heeft ons reeds verscheidene jaren de hulp van een klerk ontnomen, zodat ik alle brieven en alle schrifturen zelf moet schrijven. Dat veroorzaakt zon massa stompzinnige bezigheid, dat er naderhand geen kracht overblijft voor de bewerking van de belangrijke en interessante dingen... ... Mijn dokter heeft mij verleden jaar al dringend aangeraden, met mijn werk op te houden en in een sanatorium te gaan. Ik dacht echter, dat ik daar niet ziek genoeg voor was. Ik reisde eerst naar de Harz en later naar de Oostzee, maar geen van beide is mij goed bekomen. Ik wist om zo te zeggen niet, wat ik met mijzelf en met mijn vrije tijd beginnen moest. Het is waar: ik was daarna wel wat frisser, maar dat duurde niet lang. Toen traden de oude tekenen van mijn zenuwachtigheid weer op: ik sliep slecht, mijn stemming werd minder en de prikkelbaarheid nam weer de overhand. - Zo leefde ik onder allerlei kwelling drievierde van een jaar voort. - Op het ogenblik ben ik genoodzaakt, weer eens iets te ondernemen. Ik moet gezond worden of de dienst verlaten. - Wat moet ik dus doen? Welk sanatorium kan mij helpen? Of ben ik al zo versleten, dat er niets anders dan pensionnering over blijft?... Uit het eerste antwoord: U schrijft ongetwijfeld terecht uw zenuwachtigheid en al, wat daarmee samenhangt, toe aan de ongunstige werkzaamheden in uw beroep. Waartoe moet men echter het feit terugbrengen, dat het werk in uw beroep te moeilijk voor u is? Onder uw collegas zijn er beslist enigen, die daar beter mee overweg kunnen, al zijn misschien vele anderen in ongeveer dezelfde moeilijkheden geraakt als u zelf. U zou nu kunnen antwoorden, dat iedere dag een overlading betekende, die het zenuwstelsel schaadt en uw prestatievermogen voor de volgende dagen vermindert, zodat ook de gemiddelde arbeid in de volgende dagen weer als overlading gevoeld wordt. Een zodanig verband zal er misschien bestaan. Wij noemen dat een vicieuze cirkel (een duivelskring). Maar daarmee is uw ziekelijkheid nog niet verklaard, want de vraag blijft, waarom er gedurende uw vrije tijd niet een definitief herstel zou intreden, dat die cirkel eens voor al onmogelijk maakt. Uw aanduiding, dat u met uw vrije tijd niets wist te beginnen, geeft echter te kennen, dat er in deze zenuwachtigheid nog een dieper
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

gebied is, dat de wortels voor de verschillende symptomen en tevens de grondslag voor de vicieuze cirkel bevat. Eer men een weg kan aanwijzen, die uit de moeilijkheden voert, moet men dit diepere gebied onderzoeken. Men moet vaststellen, hoe die zenuwachtigheid met de andere eigenschappen van uw karakter samenhangt, op welke gebieden zij zich uit (of ook het particuliere leven, het huwelijk, de sport en de liefhebberijen daarbij betrokken zijn) en vooral wanneer, hoe en waarom ze begonnen is.* Wij mogen er ons dus niet toe bepalen, het verband tussen beroep en zenuwachtigheid te behandelen, want wij kunnen dat verband slechts verklaren, wanneer wij van te voren het verband tussen de zenuwachtigheid en de gehele persoonlijkheid onderzocht hebben... Uit de tweede brief van de ambtenaar: ... Het is mij duidelijk, dat de zenuwachtigheid niet met een gedeelte, maar met het geheel van de mens in verband moet staan. Maar de eigenlijke wortel zal bij mij toch wel aan de zijde van het beroep liggen. Toch kan ik u het een en ander meedelen, wat de verergering van mijn kwaal door zorgen in de familie, economische druk en maatschappelijke ergernis begrijpelijk maakt. Ik ben 43 jaar en sedert acht jaar getrouwd. Het huwelijk is kinderloos gebleven. Mijn vrouw is, zoals de dokters zeggen, een hysterica. Zij voelt zich bijna altijd ongelukkig, geraakt door de kleinste onaangenaamheden in hevige opwinding en overlaadt dan haar verwanten met zinloze verwijten. Ik weet, dat haar gedrag ziekelijk is. Maar het grijpt mij toch aan. In de eerste plaats ontbreekt mij thuis elke mogelijkheid tot rust en ontspanning. Ik ga soms na de diensttijd naar een lunchroom, om eens een uurtje in algehele rust door te brengen. Mijn huisdokter heeft niet geheel ongelijk, als hij beweert, dat ik alleen daarom zoveel stukken mee naar huis neem, omdat ik mij daardoor aan de verplichting onttrek, halma met mijn vrouw te spelen. Ik geef toe, dat hier een tweede belangrijke bron van mijn nervositeit te vinden is. Maar ik zie hier nog minder een mogelijkheid tot hulp dan wat mijn beroep betreft... ... Over het begin van mijn kwaal kan ik geen nauwkeurige opgaven doen. Ik herinner mij, dat ik reeds gedurende mijn voorbereiding tot assessor slecht geslapen heb. Prikkelbaarder dan andere mensen ben ik misschien altijd al geweest. Maar ik heb mij toch redelijk goed gevoeld en vooral heb ik mijn beroep met genoegen en in zekere zin grondig uitgeoefend tot ongeveer mijn veertigste levensjaar. Ook mijn huwelijk valt dus enige jaren voor het begin van mijn eigenlijke ziekte... Uit het tweede antwoord:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

De werkelijke oorzaken kunnen pas duidelijk worden, wanneer wij tot de kindheid teruggaan. Schrijf als t u blieft, uw herinneringen eens op uit de eerste acht of tien levensjaren en vertelt u ook, hoe u het gezinsleven en de pedagogische situatie, waarin u zich toen bevond, van uw tegenwoordig standpunt beoordeelt... Uit de derde brief van de ambtenaar: Mijn vader had een behoorlijke positie bij het gerecht. Hij had zich in het hoofd gezet, zijn drie jongens te laten studeren. Maar alleen de middelste, namelijk ik zelf, kon het tot iets brengen. Lichamelijk was ik heel zwak. Ik herinner mij, dat ik onder mijn robuuste broers nog al wat te lijden had, en dat mijn moeder mij dikwijls tegen hen in bescherming moest nemen. Ik was beslist de meest begaafde, en de beide anderen lieten het mij zwaar ontgelden, als vader hen over hun slechte rapporten onderhield. Waarschijnlijk was ik ook eerzuchtig. Ik herinner mij nog, dat het mij een zekere genoegdoening gaf, toen mijn broers na hun examen voor de njarige dienst de school verlieten. Maar ik ergerde mij over dat gevoel en heb het niemand verteld. Een bloedverwante, die ik enige tijd geleden toevallig ontmoette, vertelde mij, dat ik als klein kind al erg prikkelbaar geweest was. Ik lette er nauwkeurig op, dat ik evenveel compte en lekkernijen kreeg als de anderen en eens moet ik een soort huilkramp gekregen hebben, omdat het stuk taart, dat mijn moeder mij gaf, kleiner was dan dat van de anderen. - Misschien is er uit deze kleinigheden de gevolgtrekking te maken, dat ik reeds met een nerveuze aanleg op de wereld gekomen ben. Maar daardoor wordt het probleem nog slechts moeilijker... Uit het derde antwoord: ...Men kan met grote waarschijnlijkheid aannemen, dat u in uw kindheid twee dingen geleerd hebt, nl. ten eerste, dat u zwakker bent dan de anderen (d.w.z. allereerst dan uw broers) en ten tweede, dat u meer presteert dan de anderen (al weer allereerst dan uw broers). Wie zwakker is en meer presteert dan de anderen, moet natuurlijk tegen allerlei ruwheden en onaangenaamheden beschermd worden: en daar heeft uw moeder zeker wel in tamelijk hoge mate voor gezorgd. Zo zou men kunnen vermoeden, dat zich in uw karakter allengs een waardebepaling heeft vastgezet, waarvan de hoogtepunt (+ 100) bijv. luidt: ik presteer iets en daarom zorgt men voor mij. Het laagste punt van deze waardebepaling (- 100) kon dan ongeveer met de volgende woorden uitgedrukt worden: men zorgt niet voor mij en daarom kan ik niets presteren. - Het is de vraag, hoever u in uw jeugd en in uw latere leven bewijzen er voor kunt vinden, dat er zulk een waardebepaling heeft

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

bestaan, of dat u zich enige feiten herinnert, die dit vermoeden weerleggen. Nemen wij voorlopig aan, dat dit vermoeden terecht bestaat. Dan zou het begin van de zenuwstoring in uw veertigste levensjaar op te vatten zijn als een val van ~+ 100 op - 100. De een of andere voorzorg of bescherming, die u tot die tijd ten deel viel, moet toen opgehouden zijn... Uit de vierde brief van de ambtenaar: ... Ik ben zeer verrast. Deze gedachte, dat ik op een zekere bescherming van de zijde van mijn omgeving aangewezen zou zijn, is voor mij even nieuw als onaangenaam. Maar het komt uit. En nog iets anders klopt, wat mij buitengewoon moeilijk valt, u mee te delen: in de tijd, toen mijn neurose uitbrak, viel er werkelijk een soort bescherming weg, die mij vroeger ten deel gevallen was. Ik zelf was onbemiddeld en uit een eenvoudige omgeving afkomstig, zoals ik u reeds schreef. Maar mijn vrouw is de dochter van een Zwitserse bankier. Het grootste gedeelte van haar vermogen was in buitenlandse effecten belegd, die de Duitse inflatie hadden overleefd. Maar de zeer gewaagde speculaties van mijn schoonvader waren oorzaak, dat reeds de eerste stormseinen van de aanbrekende economische crisis hem runeerden. Van dat ogenblik was mijn vrouw even arm als ik. Zekere luxe, die wij ons konden veroorloven - een auto, een groot huis, enz. - verviel radicaal. ...Het is mij nog niet allemaal duidelijk, maar ik geef toe, dat er een zeker verband bestaat. Telkens, als men mij verwent, is mijn werk goed. Wanneer mijn superieuren mij prezen, kon ik iets buitengewoons presteren. Dat was al zo, toen ik nog op school ging en nog veel meer in de eerste jaren van de werkzaamheid in mijn beroep. Wanneer ik daarentegen gekritiseerd word of enige zaken mislukken, dan verlies ik niet alleen de lust tot werken, maar ook de bekwaamheid er toe. Ik word dan moe, gedrukt en prikkelbaar. De dokters duiden deze toestand altijd aan met het woord neurasthenie. - Maar aangenomen, dat al deze overwegingen juist zijn - wat moet ik doen, om gezond te worden?... Uit het vierde antwoord: ... De waarschijnlijkheid, dat wij op de juiste weg zijn, wordt steeds groter. - En de logische formule, die de uitweg aanwijst, is al duidelijk te herkennen. Zij luidt: Men moet iets presteren, ook als men niet verwend wordt! Iets nauwkeuriger kan de opgave beschreven worden met behulp van de waardebepaling, die zich in uw kindheid heeft ontwikkeld. Het toppunt (+ 100) is: men verwent mij en dan kan ik iets presteren. In plaats daarvan moet men er aan wennen, dat de prestatie helemaal niet op + 100, maar op nul gesteld moet worden. Het is een heel gewone, alledaagse en natuurlijke zaak, dat men iets verricht. Men behoeft
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

daarom nog niet verwend te worden en niet op + 100 te staan. Iedere werkelijke prestatie behoort in het systeem van onze waardebepalingen op nul. Alleen vertroebelen, verwennen, ijdelheid, trots of hoogmoed hebben tot de constructie + 100 geleid. Nog belangrijker is het tweede: u hebt geleerd zich op - 100 te voelen, als u niet meer de nodige verzorging of juister de u toekomende graad van verwenning geniet. Het komt er nu op aan te leren, dat men ook zonder verwenning en zonder comfort op nul kan staan. U kende tot nu toe alleen de stemming van het verheven zelfgevoel op + 100 en de depressie op - 100. Het rustige, stille, behaaglijke werken op het nulpunt is u vermoedelijk geheel vreemd. En daar u het werk op het nulpunt niet kent, bleef u ook de ontspanning op nul onbekend. Werkelijk herstel echter is er op + 100 nog minder dan werkelijke prestatie. Een goed getrainde werker kan het een paar jaar uithouden, tussen + 100 en -100 op en neer te bewegen. Maar een werkelijke ontspanning is in dit levenssysteem niet mogelijk. - De opgave is dus ondubbelzinnig: men moet zich op nul stellen. Hoe eenvoudig deze logische formule ook zijn moge, haar verwezenlijking in de praktijk pleegt verschrikkelijk moeilijk te zijn. Er behoort namelijk een grote mate van vertrouwen toe in de eigen werkkracht, in de juiste reactie van de anderen en vooral ook in de zinvolle ordening van de boven het persoonlijke heersende betrekkingen. Of nog sterker uitgedrukt: op nul kan alleen diegene staan, die op de een of andere wijze aan de zin van het leven gelooft. De weg daarheen moet in talloze kleine stappen afgelegd worden. En wel zijn het de meest alledaagse opgaven, die het eerst opgelost moeten worden. (De grote woorden zijn toch maar zwendel). Wanneer u een onaangename brief te schrijven hebt, doet u vooraf in een alleenspraak uitdrukkelijk afstand van de aanspraak op verwend worden. Zie af van + 100. En hoe beter het afstand-doen lukt, hoe minder u zich door de onaangename noodzakelijkheid tot - 100 neergedrukt voelt. U slaagt er dan ook in, aan de depressie te ontsnappen. Stel u op het nulpunt als op een gemakkelijke stoel en begin te werken. En als het mislukt, wees dan blij. Want dan hebt u gelegenheid verder te zoeken, waar de valse waardebepaling misschien nog verankerd kan zijn en welke kinderlijke vooroordelen nog uit de weg geruimd moeten worden. Het criterium, hoe ver u het al gebracht hebt, zal steeds zijn: de ontspanning. Hoe beter u er in slaagt, u over een vrij kwartiertje zo echt te verheugen, hoe meer frisheid en werkkracht zult u in dit kwartier winnen, hoe beter zal de ademhaling en de bloedsomloop functioneren en hoe minder kracht zal u de oplossing van de volgende opgave kosten. De vicieuze cirkel loopt dan in omgekeerde richting. Hij is om zo te zeggen een gelukskring geworden...
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Uit de vijfde brief van de ambtenaar: ... Ik voel mij ongelukkig. Ik had een tijd lang werkelijk de indruk, dat men langs deze weg vooruit kon komen. Maar ik zie toch, dat alle welgemeende raadgevingen niets dan grauwe theorie zijn. Een geestige, idealistische, echt Duitse fantasmagorie! Ik heb eerlijk mijn best gedaan, maar alles is mislukt; ik zie ook niet, waarom het mislukt is en daarom kan ik mij ook niet over de mislukking verheugen. - Het spijt mij, dat ik u deze teleurstelling bereiden moet. Maar ik zou moeten liegen, als ik om u plezier te doen, zeggen wilde, dat het beter met mij ging... ... Het fataalste is, dat ik aan deze briefwisseling gewoon geraakt ben; ik zit dadelijk op enig antwoord van u te wachten, zodat ik mij zelf daarover verwonder... Uit het vijfde antwoord: ...In welke nieuwe gedaante hebt u mij gefantaseerd? Hebt u mij de rol toebedeeld, die vroeger uw moeder gespeeld heeft? - Mijn brieven en mijn bemoeiingen voor u zijn u aangenaam. Waarschijnlijk behoort ook dat tot de verwendheid, die u nodig hebt, om op + 100 te staan. Gezond worden echter betekent op nul staan en dat betekent afstand doen van de warmtegeving van alle mensen, die de moeder enigszins vervangen... Uit de zesde brief van de ambtenaar: ... Ik vind de toon van uw laatste brief erg bitter... Alsof u vergeten bent dat ik als een ernstige zieke tot u kom ... U moet weten, dat ik geheel en volledig afhankelijk van u ben... Uit het zesde antwoord: ... Deze afhankelijkheid houdt de nieuwe opgave in zich omvat. Eerst was het de aanspraak op + 100 afbreken. Nu is het, de afhankelijkheid van de therapeut opgeven. Beide zijn in de grond hetzelfde, want beide betekenen, een zelfstandig mens worden, die in staat is alleen en op eigen verantwoordelijkheid te handelen. - Slechts wie alleen kan staan, kan ook in bondgenootschap treden, zodat hij met andere mensen in een wij, in een gemeenschap, kan groeien... ... Ook de verhouding tussen ons moet uit een voogdijschap of een moeder-en-kind-verhouding in een zakelijke en heldere relatie tussen volwassenen overgaan. Alleen op nul kan men gelijkgerechtigd naast elkaar staan... Uit de voorlaatste brief van de ambtenaar: ... Ik begin de zaak te begrijpen, en ik zou ook van een klein succes kunnen vertellen. Maar, als ik eerlijk zijn moet, heb ik dit succes enkel
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

behaald, omdat ik om u een plezier te doen minder prikkelbaar was dan anders. Mijn vrouw heeft mij weer een scne gemaakt en ik ben zo rustig en liefdevol gebleven als nooit te voren. Zij was daar helemaal ontdaan van, liep weg en sloeg de deur dicht. Maar toen kwam zij terug, zachter en vriendelijker dan ooit. - Ik wilde u in de eerstvolgende weken niet schrijven, omdat ik trachten wil, op eigen benen verder te komen... ... Het moeilijkste zal zijn, dat ik de zakelijke en redelijke houding, die ik trouwens heel goed ken, om haar zelfs wil en niet meer zoals in de laatste tijd om uwentwil in praktijk breng. En ook deze poging onderneem ik eigenlijk alleen om u een plezier te doen!... Uit de laatste brief van de ambtenaar: ... Het gaat nog wel niet geheel, zoals het behoorde, maar de beterschap is toch onmiskenbaar. Ik kan met mijn vrouw tamelijk goed overweg. Het huiselijke leven vergt veel minder tijd en kracht dan vroeger... Natuurlijk ben ik daardoor ook in mijn beroep veel minder -zenuwachtig. Alle vervelende rommel doe ik af zo goed het gaat, zo terloops, en de eigenlijke problemen, de juridische beslissingen, die dikwijls met vrij grote verantwoordelijkheid gepaard gaan, doen mij weer genoegen... Het beste is echter, dat ik kan wandelen, zonder over mijn ongeluk of over de moeilijkheid van de wereldtoestand bezorgd te wezen. Onlangs heb ik zelfs een gehele zondag in blijde, ontspannen stemming doorgebracht. Toen heb ik besloten, u te schrijven, want intussen is wel duidelijk geworden, dat ik toch niet gezond word om u een plezier te doen, maar om van de wille van de zaak zelf. Ik durf nu al bijna te zeggen: ik groet u van nul tot nul... De patint werd door een dokter naar de psycholoog verwezen. - Het terugbrengen van de symptomen tot het centrale probleem van de gehele persoonlijkheid gelukte zowel in de breedte (ongelukkig huwelijk) als in de diepte (de situatie in de kinderjaren). De tegenstand blijft voorlopig uit. Daarom is er een sterke positieve overdracht te verwachten, al komt die ook niet open tot uitdrukking. Pas de definitieve formulering van het centrale probleem, die tegelijk de dwang tot karakterverandering bevat, wekt het verzet (derde antwoord). Maar de kracht van de overdracht is voldoende. De tegenstand wordt overwonnen. En de uiterlijke aanleiding tot het uitbreken van de zenuwstoring, het arm worden van de schoonvader, kan nu eindelijk aan de dag komen Van dat ogenblik af beperkt de therapeutische opgave zich tot het wegnemen van de overdracht. De positieve training geschiedt aanvankelijk nog om de therapeut een plezier te doen. Maar een kleine tegenslag geeft de patint voldoende aanleiding om de moed te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

verliezen. De overdracht dreigt in het negatieve om te slaan (vijfde brief). Daaraan kan de analyse van de overdracht vastgeknoopt worden. Deze lukt langzamerhand, en in dezelfde mate wordt de genezing van de patint merkbaar.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

VIERDE DEEL WERKLOOSHEID 19. EEN STUDENT ZONDER VOORUITZICHTEN Uit de eerste brief van de student: Toen ik op het gymnasium was, koesterde men, zoals men zegt, van mij de stoutste verwachtingen. Maar sedert ik op de universiteit ben, is dat veranderd. Het eindexamen heb ik in de meeste vakken (behalve in lichamelijke oefeningen) gedaan met goed en zeer goed. Mijn bijzondere voorliefde was wiskunde en muziek. Als mijn vader nog leefde, had ik wiskunde gestudeerd, om privaatdocent te worden. Maar mijn vader, die advocaat was, is acht jaar geleden gestorven. Mijn moeder heeft mij en de drie andere kinderen met hulp van familie met veel zorg groot gebracht. In het bijzonder komt mijn ene oom op voor mijn studie. Maar hij heeft zelf niet veel geld en het is voor mij uiterst onaangenaam, zijn ondersteuning aan te nemen. Langer dan ongeveer twee jaar kan ik op deze geldbron niet rekenen. Zo spreekt het van zelf, dat ik de zuivere wiskunde slechts als bijvak beoefenen kan. Ik studeer natuurwetenschappen om leraar te worden. Maar het is zeer twijfelachtig, of het geld zover strekt. Al deze moeilijkheden zou ik overwinnen, als mijn werkkracht en mijn belangstelling nog zo levendig waren als vroeger. Maar ik voel mij haast altijd moe en lusteloos. Ik dwing mij nog altijd tot de studie, maar ik onthoud weinig. Moeilijke dingen moet ik driemaal lezen en dikwijls begrijp ik ze dan nog niet helemaal. Wat ik zelf denk of bij gelegenheid opschrijf, is verschrikkelijk dun. Ik kom mij zelf voor als half slapend of ook als half dood en deze toestand wordt van maand tot maand erger. Vroeger was dat allemaal anders. Ik kon de moeilijkste redeneringen begrijpen en het was een genot voor mij, alle fijnheden van een schrijver na te speuren. - Nu en dan geloof ik, dat er een zware en misschien ongeneeslijke ziekte in mij ontstaat. Ik heb mij enigszins georinteerd en houd het volgens mijn symptomen voor mogelijk, dat ik aan een jeugdige waanzin ten prooi val. Mijn vrienden willen het mij uit het hoofd praten: maar ik kom van deze gedachte niet los... Uit het eerste antwoord: Eer men zich een volledig beeld van uw toestand kan maken, moet u nog meedelen, hoe het u op andere gebieden van het leven gaat. Uw betrekking tot de studie hebt u geschilderd, maar hoe uw verhouding is tot uw kameraden, tot uw moeder, uw professoren en de andere mensen, kan men uit uw opgaven nog niet opmaken. En over uw relaties met het andere geslacht hebt u nog generlei aanwijzingen gegeven.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Intussen zal het nog niet voldoende zijn, wanneer u deze vragen enkel met het oog op uw tegenwoordige toestand beantwoordt. Wij moeten ook weten, hoe het vroeger was, en in het bijzonder, of er aan die zijden van het leven dezelfde verandering of beperking waar te nemen valt, die sinds het begin van de studie op het gebied van het werk is ingetreden. Eerder kan men nauwelijks een diagnose stellen. Alleen dat een beginnende jeugdwaanzin niet in aanmerking komt, moet als volkomen zeker gelden. Er is een hele reeks van symptomen aanwezig, die duidelijk daartegen spreken. Veel waarschijnlijker is, dat het begin van de studie een ernstige ontmoediging voor u heeft opgeleverd. U was tegen deze belastingproef niet opgewassen en hebt in zekere zin de terugtocht aanvaard. Natuurlijk is deze terugtocht niet als een welbewuste stap of een bepaald besluit op te vatten, maar als een onvrijwillige en onbewuste verandering van uw karakter op grond van innerlijke wetten of eigenschappen, die al van te voren aanwezig waren. Als dit vermoeden juist is, zou men dergelijke innerlijke wetten, die er naderhand toe hebben geleid, u af te keren van de geestelijke waarden (en misschien ook nog van andere waarden), zeker reeds vroeger in uw gedragingen moeten kunnen aantonen. Men moest bijv. kunnen vaststellen, dat dezelfde neiging tot de terugtocht of dezelfde prikkelbaarheid reeds de leerling uit de hoogste klasse van het gymnasium eigen was. En daarom is het dubbel belangrijk, zoveel mogelijk details over uw karakter en uw gedrag uit uw kindheid en uit de jaren van ontwikkeling te verzamelen... Uit de tweede brief van de student: ... Uw verzekering, dat er bij mij van een schizofrenie geen sprake is, vind ik wel heel vriendelijk, maar zij heeft mij helaas volstrekt niet overtuigd. Intussen wil ik proberen uw vragen te beantwoorden, zo goed mijn verzwakte geestelijke krachten het mij nog toestaan. - Zon zin als de vorige had ik vroeger nooit geschreven. Het is een onmuzikaal monster, en ik vrees, het is nog meer, namelijk een teken van de uitbrekende geestesziekte. In het bijzonder echter de door een dwang opgelegde zelfwaarneming, die mij tegen mijn wil en tegen mijn beter oordeel in noopt, deze stilistische opmerking neer te schrijven, moet wel onberispelijk schizofreen genoemd worden. Op de andere levensgebieden vertoont zich bij mij hetzelfde verval. Van mijn vrienden heb ik mij geheel teruggetrokken. Vroeger stond ik op goede voet met bijna al mijn klasgenoten en een kring van vijf of zes artistiek en filosofisch belangstellende leerlingen uit de hoogste klas, was eigenlijk mijn geestelijk tehuis. Twee van deze vrienden gingen met mij naar Freiburg, maar wij hebben elkaar daarna spoedig uit het oog verloren. Nu ga ik met niemand meer om. Alleen een andere wiskundige
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

uit een ouder semester, die door en door een pessimist en een cynicus is, is vrij dikwijls met mij samen. Wij tappen flauwe moppen over onze jammerlijke toestand en doen dik met de laatste vonken van onze geest. Het treurige avondrood volgt onmiddellijk op de veelbelovende zonsopgang. (Dat is weer een schizofrene zin). Dat ik steeds oppervlakkiger, smakelozer en banaler word, dat is het voornaamste kenteken van mijn geestelijk verval. Hetzelfde is het geval in de erotiek. Ik was vroeger een ernstig mens. Als gymnasiast had ik een goede en degelijke vriendschap met een klasgenote, die nu muziek studeert. Ik noemde haar Luna - dat was de enige sentimentaliteit in onze verhouding - maar voor mij is deze maan al lang ondergegaan. Zij bleef op de lichtzijde van de aarde en ik, een sombere Saturnus, begaf mij op de schaduwzijde. Nu ken ik geen behoorlijke vrouw. Ik ga nu en dan naar een kermispret en begin met een paar willekeurige meisjes te stoeien. Maar zij merken dan al gauw, dat zij met een zenuwzieke te doen hebben. Zij lachen mij uit en laten mij staan. Dat is ook helemaal in orde. Maar de gevolgen maken mij steeds zieker. Ik omgeef mij geheel met perverse fantasien en kom ten slotte tot zelfbevrediging. Als ik geld had, zou ik mij alle dagen bedrinken. De Steppenwolf van Hermann Hesse is de beste uitbeelding van mijn wezen, afgezien van de werkkracht en de geestelijke betekenis, die de Steppenwolf nog heeft, terwijl mijn versuffing snellere vorderingen maakt. Heel belangrijk is mijns inziens het feit, dat Hesse voor zijn Steppenwolf geen uitweg gevonden heeft. Het mystieke theater, waarmee het boek eindigt, is zulk een jammerlijke faillietverklaring, dat men die eenvoudig kan weergeven met de woorden: Vanuit de lijdensweg van de Steppenwolf is geen doorbraak naar de vrijheid. Ook de roerendste cocotte kan iemand niet helpen... Wanneer u nu nog aan de diagnose durft twijfelen, dan mag u mij niet kwalijk nemen, als er een eerste zwakke twijfel in mij opkomt aan uw psychiatrische scherpzinnigheid. Uit het tweede antwoord: ... De vlucht naar de krankzinnigheid is zo moeilijk, dat die slechts uiterst weinig mensen lukt. Daartoe behoort een eigenaardigheid in het systeem van de inwendige secretie die volstrekt niet bij iedereen te vinden is. Uw schizofrenie is zelfbedrog. Maar van het standpunt van de karakterkunde is het helemaal niet zo belangrijk of iemand naar de stompzinnigheid of ergens anders heen vlucht. Het komt er in hoofdzaak op aan, waarvoor hij vlucht en wat er moet gebeuren, om hem zo moedig te maken, dat hij geen vlucht meer nodig heeft. Waarvoor wijkt u terug? Wat was u ook vroeger al zo onaangenaam, dat u het niet verdagen kon? Is het de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

pijnlijke afhankelijkheid van uw oom? Is het het gevaar, dat u in uw vakstudie zou kunnen falen? U is blijkbaar een zeer eerzuchtig mens. U moet alles grondig en kolossaal hebben. Zelfs indien u faalt, moet het gebeuren in de vorm van een schokkende catastrofe. Een ongeneeslijke krankzinnigheid is het minste, dat u verlangt. Minder doelt u het niet. Wanneer u echter niet faalt, moet een doctorsbul summa cum laude en de benoeming op de leerstoel van een Gausz of een Helmholtz daarop volgen. Minder zult u het niet doen. En als u verliefd wordt, moet het f een heel grote, diepe en volmaakte hartstocht zijn of wel een perverse afdwaling naar het allerergste vuil. Minder zult u het niet doen. Waarvoor bent u dus bang? Vermoedelijk voor de middelmatigheid, voor de normale zone, die tussen de extremen ligt, voor de solide gemiddelde prestatie van de kleine burger. Omdat de middelmatigheid onverdraaglijk voor u is (= - 100), verlangt u voor u zelf het meest buitengewone (= + 100). Omdat u de maximale prestatie langs de normale weg van u zelf niet durft verwachten, stort u van + 100 in wanhoop neer op - 100 (in de voorgewende krankzinnigheid), en men krijgt de indruk, dat ook in dit 100 nog het + 100 gezocht wordt, n.l. het record van het ongeluk, daar het record van het geluk niet bereikbaar was (= + 100)... Uit de derde brief van de student: U kunt mij niet helpen. Misschien ben ik werkelijk niet krankzinnig. Maar wat baat mij dat? Ik kan niet werken en kan niets presteren. En al kon u mij zo ver helpen, dat mijn werkkracht weer toereikend was en al zou ik mijn examen summa cum laude doen - dan zou alles toch vergeefs zijn. Ik zou later toch op straat staan, mijn oom zou mij niet meer kunnen ondersteunen, kans om geld te verdienen is er niet, dus zal ik moeten gaan bedelen. Ik geloof niet aan dit verband, maar als het bestond, zou het mij helemaal niet verwonderen: men gaat liever naar een gekkenhuis, dan naar een asiel voor daklozen. En het zou een laagheid zijn, als de deur naar een genees- en verplegingsinrichting voor iemand gesloten bleef door de een of andere ongunstige constellatie in het systeem van de inwendige klieren. Onlangs heb ik met mijn vriend, de cynicus, in alle ernst overlegd of men niet een prik in de hersenen kon uitvinden, die een kleine, maar onberispelijke schizofrenie teweeg brengt, zonder het vermogen om te genieten te storen. Men moest met een chirurgische sonde door een klein aseptisch gaatje in het schedeldek de bedoelde plek in de grote hersenen trachten te bereiken. Dat zou een allerhoogste prestatie in de geneeskunde zijn, zoals die aan de ondergang van het Westen zou beantwoorden. Nog eenvoudiger zou het trouwens wezen, als hetzelfde door een medicament te bereiken was.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Ik ben niet bang voor de middelmatigheid (daar lach ik enkel maar om), noch voor het allerhoogste werk, noch ook voor de diepste instorting. Hoe meer beweging er in het leven is, hoe beter. Ik ben hoogstens bang voor beweegloosheid. En juist die ligt voor mij als een lange, grauwe, verlaten straat. Ik zal niets te doen hebben behalve de bezoeken voor de smeekbeden, waardoor ik mijn brood bij elkaar sjacheren zal. Als ik niet aan de waanzin ten prooi val, blijft mij niets anders over dan om Boeddhist te worden. Het ene is net even negatief als het andere... Uit het derde antwoord: ... Men zou kunnen denken, dat de psychologische stand van zaken nu duidelijk wordt. De gedachte aan de economische moeilijkheden, die u na het examen te wachten staan, belemmert u in uw belangstelling en in uw vreugde aan de arbeid. Dat is maar al te begrijpelijk en het is tegenwoordig het lot van vele duizenden jonge mensen. Maar bij deze verklaring mag men zich niet rustig neerleggen. Er staan nog heel andere dingen op het spel. Hetzelfde gebrek aan vooruitzichten werkt op de verschillende studenten, zoals ieder weet, heel verschillend. De een wordt mat, verliest de werklust en verzinkt in volledige passiviteit. De ander wordt woedend, probeert zich zelf en zijn lotgenoten te helpen en geraakt in een fanatiek activisme (de politiek!). De derde wordt oppervlakkig en genotzuchtig op de wijs van: Daarom laat ons heden leven, morgen kunnen wij t niet meer. En er schijnen er zelfs nog enkelen te zijn, die door hun lot rijper en steeds ernstiger, werkzamer en productiever worden. Voor deze weinigen is het bijna onverschillig, waar zij de paar dubbeltjes vandaan nemen, die hen voor verhongering beschutten. Belangrijk is voor hen de gelegenheid tot werken, die zij des te beter kunnen benutten, hoe groter de werkloosheid wordt. Maar over deze harde weg, die even rijk is aan wederwaardigheden als aan ontberingen, wil ik vandaag niet spreken. Nu is het allereerst de vraag, waarom u aan het passieve spleen ten prooi gevallen is en niet ten minste aan het fanatieke. De reden moet in uw kindheid te vinden zijn. Ik vraag u daarom nog eens, net zoals onlangs: is u ook vroeger al voor moeilijkheden naar de passieve kant uitgeweken? En welke soort van moeilijkheden kwam daarvoor in aanmerking? En nog een andere vraag zal mijns inziens intussen heel belangrijk geworden zijn. Hoe denkt u over onze briefwisseling? Ergert u zich over mij? Stelt u er prijs op, ook hierin een goede indruk te maken? Of is het werkelijk alleen maar een middel om uw werkkracht te herstellen?... Uit de vierde brief van de student:

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Dat de economische toestand de eigenlijke grond van mijn depressie vormt, was mij, zoals ik moet bekennen, reeds sedert lange tijd duidelijk. Maar mijn brieven zijn ondanks dat toch niet eigenlijk oneerlijk geweest. Ik heb zelf alles geloofd, wat ik schreef en wel om de eenvoudige reden, dat ik niet de moed had, mij zelf en u in volkomen openhartigheid te zeggen, hoe armzalig en eenvoudig de verklaring van mijn noodtoestand was. Deze neiging, mijn eigen lot te dramatiseren, heb ik reeds als kind gehad. Ik herinner mij, dat ik na de dood van mijn vader een hoog dramatische weemoed beleefde, zo dikwijls ik mij duidelijk maakte, dat ik een arme weesjongen was. U hebt dus gelijk, indien u vermoedt, dat ik de terugtocht naar de passiviteit of juister de verwisseling van de uiterlijke activiteit met een geheel innerlijke, onwezenlijke en fantastische dramatiek, altijd al uitgevoerd heb. Ik geloof, dat u dat in uw vaktaal de negatieve training noemt. Hoe ongelukkiger ik mij gevoelde, hoe meer aanspraak had ik op een hoge plaats in de wereld van de geest. Dit hangt op de een of andere wijze met mijn vader samen. Hij kwam mij voor als de geest zelf in levende lijve. Mijn moeder daarentegen belichaamt meer de materile, praktische belangen des levens. Dat lijden en geest-zijn bijna hetzelfde is, stond van oudsher voor mij vast en ik geloof het nu nog. Maar ik zie in, dat dit verband slechts daar met recht kan worden verondersteld, waar het lukt, door het lijden tot prestaties te komen. Vroeger heb ik menigmaal gedacht, dat de hoogste cultuurwaarden in de muziek lagen en wel daar, waar een ongelukkige zijn innerlijke wezen in tonen heeft uitgedrukt. De oude Beethoven was mijn voorbeeld. Ik had geen goed geweten, toen ik de wiskunde koos. Het was een vlucht naar een objectief, smartloos geestesgebied, waarin men eigenlijk niets beleven kan. - Daarmee is openhartig bekend: ik ben bang voor het lijden. En daar ik in een situatie vol leed ben, ben ik ook bang voor mijzelf. Wat moet ik doen om deze vrees te overwinnen? Ik heb mij bijna tien jaar lang gedacht als de beroemde violist, die de hele wereld toejuicht, die alleen eerste klas reist en die door mooie, harmonische dingen omringd is. Het leven van een werkloze afgestudeerde kan ik mij nog altijd niet voorstellen - omdat ik daar bang voor ben... Als u mij vraagt, wat ik van onze briefwisseling denk, dan wil ik eerlijk antwoorden: twee dingen. In mijn hoofd verklaar ik die voor een geestig spel, waarmee men zich een tijdje kan amuseren, zonder dat er invloed of betekenis aan toegeschreven zou kunnen worden. Maar in mijn hart klamp ik mij aan u vast als aan mijn geestelijke vader. U komt mij precies voor als mijn werkelijke vader: een vertegenwoordiger van de wereld van

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de geesten. En daarom vraag ik u nog eens: wat moet ik doen om deze bodemloze angst te overwinnen? ... Uit het vierde antwoord: ... Alles wat u toescheen waarde te hebben, lag op het gebied van de geest. Maar enerzijds schijnt geest haast dezelfde betekenis te hebben als lijden en anderzijds werd de meest vergeestelijkte mens, n.l. de grote violist (die het meest leed) als onaangevochten en gelukkig gedacht. Hier ligt een tegenstrijdigheid, die opgelost moet worden. De these: leed brengt geest, en de antithese: geest is zonder leed, moeten zich aaneensluiten tot de synthese: het leed, dat onloochenbaar bestaat, kan langs geestelijke weg productief gemaakt worden, het kan in daden en prestaties worden omgezet, zodat de overwinning van het lijden lukt of althans voorbereid wordt. De leuze is: daden in plaats van gevoelens. Maar niet de overijlde daden en de onrijpe besluiten van de fanatici zijn bedoeld, die zonder kritiek achter hun leuzen aan lopen, maar de langzaam groeiende op eigen verantwoordelijkheid verworven oordelen en besluiten van een zelfstandig mens, die overal de tegenstrijdigheden en de antithesen van onze werkelijkheid productief en synthetisch tracht te verwerken. Daarbij blijkt weliswaar, dat er geen sprake kan zijn van volmaaktheid. Alle meningen zijn noodzakelijkerwijze verkeerd. Ook het historisch juiste besluit is slechts relatief juist. De moed van de onvolmaaktheid hebben wij tegenwoordig meer nodig dan ooit. En het is maar een schijnbare tegenstrijdigheid, als de moed voor een onvolmaakte mening zich met de moed voor een onvolmaakte daad verbinden moet tot een volle vastberaden inzet voor een voorlopig en gebrekkig doel. Deze gezindheid is de enige, die tegen een kortstondig fanatisme en een doffe passiviteit in gelijke mate behoedt. Maar u zult deze weg alleen vinden, wanneer u zich van alle geestelijke vaders vrij maakt. Het is overigens toch al duidelijk geworden, dat u de autoriteiten omfantaseert en omvormt, f in de zin van het verheerlijkte lijden (Beethoven) of van het stralende Olympirdom (uw vader). Aardse autoriteiten in de zin van feilloze wegwijzers kunnen en mogen er niet zijn. Autoriteit in de zin van een bovenpersoonlijke wijsheid, een diafanie (transparantie), een doorlichten van geestelijke samenhangen, is bij alle levende mensen te vinden... Uit de laatste brief van de student: ... Mijn werkkracht neemt enigszins toe en wel naar het mij voorkomt, om de volgende redenen: ik interesseer mij voor het leven, inclusief het lijden. Ik bestudeer zelfs rechtstreeks de betekenis van het lijden als cultuurfactor. Ik heb mij in Hegels Dialektik verdiept en ik speur het

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

merkwaardige verband na, dat zich daar uitdrukt in de gelijkstelling van de negativiteit en de productiviteit. Het zijn zware en donkere golven, die mijn gedachten bewegen en die herinneren aan Beethovens negende symfonie of aan de Atlantische Oceaan. Dat lijden met onvolmaaktheid en met ontwikkeling onafscheidelijk verbonden is, spreekt van zelf, maar ook deze eenvoudige samenhang wordt mij nu pas duidelijk. Reeds is het zo ver, dat de sociale noden van mijn kameraden mij niet meer doen schrikken. Wij zullen geen werk en geen beroep hebben. Wij zullen geen vast inkomen voor ambtelijke werkzaamheden in de zak steken. Maar wij zullen ook niet verhongeren. Wij zullen geen behoeften hebben en misschien dikwijls in gevaar verkeren. Duitsland heeft de Dertigjarige oorlog doorstaan, en wij zullen het beter maken dan de mensen van toen. Wij zijn landsknechten in de strijd van de ondergaande en de opkomende cultuur. Wij zullen ons er door heen slaan. Daar ben ik niet bang voor. Maar een andere nood breekt boven onze hoofden los: de onvolmaaktheid van onze wapenrusting is angstwekkend. Wij zijn noch filosofisch, noch sociologisch, noch politiek geschoold. Domme leuzen uit domme brochures vormen onze gehele bewapening. Er blijft niets anders over, dan te lezen en te werken nacht en dag en ons oordeel terug te houden, tot wij rijp geworden zijn. Het zal niet lang meer duren, of ik zal beginnen met mijn medestudenten te spreken. Ik zou hen willen overtuigen, dat wij in de eerste plaats een grondige vorming nodig hebben. (Maar ik weet, dat zij mij stenigen zouden). - Ik zie in, dat er oneindig veel te doen is, juist voor werkloze academici, wanneer men zich bevrijdt van zijn sentimentele dromen, wanneer men de onvolmaaktheid van al het historisch gewordene erkent en de vrees voor de eigen groei overwint... De patint heeft heel wat gelezen. Of hij de correspondentie meer op grond van deze literaire aansporing begonnen is of op aandringen van, een bloedverwant, is niet uit te maken. Zijn negativisme kan een zodanige invloed gehad hebben, dat de raadgevingen van bloedverwanten zijn besluit eerder vertraagd hebben. Reeds de poging, de overijlde diagnose schizofrenie door het terugbrengen tot het centrale probleem te vervangen, roept een hevig verzet wakker. Wie het wereldbeeld van de patint niet erkent en zijn opvattingen niet deelt, is zijn tegenstander, want hij brengt het systeem van zijn veiligstellingen in gevaar (tweede brief). De terugleiding moet voor de tweede maal een beetje voorzichtiger beproefd worden. Alleen de techniek van de vlucht wordt aangetoond en de vraag, wrvoor men vlucht, in het middelpunt geplaatst (tweede
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

antwoord). De tegenstand groeit aan, maar de n laag diepere geestesgesteldheid komt aan de dag: de voorgewende schizofrenie was enkel een onbewust verstoppersspel, om de troosteloze werkelijkheid niet onder de ogen te moeten zien (derde brief). Het terugleiden kan nu een stap verder gaan. En de vraag naar de overdracht, die al lang had moeten gedaan zijn, wordt gewaagd (derde antwoord). Nu volgt er een bruikbaar stuk analyse. De gelijkstellingen leed = geest en geest = zonder-leed-zijn worden verduidelijkt. Uit de opgave, die tegenstrijdigheid op te lossen, ontstaat de noodlots-tang vierde antwoord). De positieve training treedt in werking. De overdracht wordt opgelost, zonder dat er nieuwe weerstanden zichtbaar worden. De historische belangstelling ontstaat van zelf, voorlopig in filosofisch gekleurde en nog echt egocentrische vorm. -Het is niet uit te maken, wanneer de crisis het keerpunt heeft overschreden, vermoedelijk tussen het derde antwoord en de vierde brief. Onthulling en afbraak van de overdracht zullen waarschijnlijk wel met dit keerpunt in nauw verband staan. De prognose is onzeker.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

20. EEN ANALISTE ZONDER VOORUITZICHTEN Uit de eerste brief van de analiste: ... Wij zijn allen werkloos: mijn moeder, die reeds sedert lange tijd lijdende is aan een ernstige oogziekte, mijn broer, die mecanicien is, mijn zuster, die correspondente was en ik zelf, de jongste van de drie kinderen. Ik ging tot Pasen als leerlinge naar een laboratorium. Aanvankelijk had men ons gezegd, dat men voor betrekkingen voor ons zou zorgen, wanneer wij afgestudeerd waren. Maar de tijden zijn steeds slechter geworden. Van mijn zeven medeleerlingen heeft geen enkele werk gevonden. Onze steun is samen juist genoeg voor de huur en voor het noodzakelijkste eten. Iets nieuws aanschaffen gaat helemaal niet. En daaruit ontstaat de eigenlijke nood. Ofschoon wij het in ons gezin tot dusver altijd goed met elkaar hebben kunnen vinden, is er nu haast iedere dag twist over de een of andere aankoop. Mijn broer zegt, dat hij een boord of nieuwe zolen voor zijn schoenen nodig heeft. Mijn zuster moet een riem of een zakdoek kopen. Mijn arme moeder heeft geen enkele pretentie. Door haar ontstaat er nooit twist. Ik zelf probeer net te doen als zij. Maar het lukt mij niet. Ik heb toch ook wel eens iets nodig en dan zeggen de anderen, dat er geen geld voor is, dat ik nog wat wachten moet. Maar ik heb van te voren al gewacht, zolang het mogelijk was. Deze onenigheden zijn zo verschrikkelijk, dat ze ons leven verbitteren. Mijn moeder heeft zich tenslotte tot de dominee gewend en die heeft ons aangeraden u eens te schrijven. Hoe men ons helpen zal, weten wij niet. Maar als het niet gebeurt, gaan wij te gronde. Mijn broer is een goede jongen. Ik zou niet graag iets kwaads van hem zeggen; hij is tweentwintig jaar, was eerst communist, heeft daar echter slechte ervaringen opgedaan. Hij wilde wel tot de nazis overgaan, maar doet het tot nog toe niet, omdat hij vreest, dat zij naderhand toch niet werkelijk socialiseren. Daardoor is hij voortdurend uit zijn humeur. Moeder zegt, dat men hem de innerlijke wanhoop kan aanzien. Zij is haast blind, maar zij kent het menselijke karakter heel goed. Mijn zuster was altijd wat meer op zich zelf. Tegenover ons toont zij dikwijls een hardheid, waarover wij ons ergeren. Sinds zij zonder werk is, gaat zij veel uit, maar zegt niet waarheen. Soms heeft zij geld, zonder dat wij weten waar vandaan. Wij zijn bang, dat zij op slechte wegen gaat. Ik zelf ben vaak treurig, zonder te weten waarom. Ik zorg haast alleen voor de huishouding en ik doe het ook graag, omdat ik geen lust heb om uit te gaan. Het liefst zou ik mij helemaal niet op straat vertonen, ook al niet wegens mijn oude kleren. Ik doe mijn best kalmerend te spreken, als de andere kinderen ruzie krijgen. Maar nu en dan overvalt het mij, zonder dat ik het weet. Dan word ik woedend en zeg woorden, waarvan ik later
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

spijt heb. Zelfs tegen mijn arme moeder heb ik kort geleden aangegaan en heb haar voor oude heks gescholden, waar ik nu berouw over heb. Als u ons helpen kunt, doe dat dan als t u blieft. Wij zouden niet schrijven, wanneer wij nog een uitweg wisten... Uit het eerste antwoord: ... Zolang men nog het noodzakelijkste heeft, is het niet moeilijk, met zijn familieleden in vrede te leven. Maar in die het ook daaraan hapert komt het egosme van ieder afzonderlijk sterker aan de dag. Omdat men al vooruit weet, dat de ander bij gelegenheid te veel eist, zorgt men er voor, dat men zelf niet te kort komt - daarover is de ander weer verontwaardigd en hij let er op, dat hij zijnerzijds het nodige er uit slaat. Zo worden de egostische eisen van weerskanten des te meer aangewakkerd, hoe groter de nood wordt. De nood smeedt niet de gemeenschap vaster aaneen, maar maakt die los - tenzij ieder afzonderlijk een crisis doormaakt. U zult tegenwerpen, dat in uw gezin in het geheel geen grote eisen gesteld worden. U zult allen met de noodtoestand in zover rekening houden, dat u slechts het meest onmisbare verlangt. Dat is juist. Maar de voorafgaande schildering komt toch uit. Men eist wel niet veel, maar wanneer men eindelijk met een wens voor de dag komt, waakt men er buitengewoon gevoelig en prikkelbaar over, of die wens nu ook vervuld wordt of niet. Juist, omdat men zo zelden en zo weinig eist, zet men er al zijn eer op, dat men dat weinige nu ook verkrijgt. En wanneer broer en zuster het weigeren, lijdt men niet enkel onder het gemis van het benodigde voorwerp maar nog meer onder het feit, dat deze wens, die men toch voor gerechtvaardigd hield, op zo liefdeloze wijze wordt afgeslagen. De reden voor de krenking is dus de liefdeloosheid of de onrechtvaardigheid of wel het egosme van de anderen en niet eigenlijk het gemis. Wanneer ik het goed begrijp, doet u allen het weinige geld, dat u als steun ontvangt, in een gemeenschappelijke kas, waaruit u dan de noodzakelijkste inkopen doet. U leeft ongeveer als de eerste christenen in Jeruzalem, of wel zoals verscheidene (niet alle) communisten zich het toekomstige collectieve bestaan voorstellen. En het blijkt, dat het kolossaal moeilijk is zo te leven. Ook in de kloosters uit de middeleeuwen was het leven op dergelijke wijze ingericht. Maar ook daar kon het alleen verwezenlijkt worden, indien een autoriteit, namelijk de abt, even tactvol als goedhartig en streng voor het nakomen van de kloosterregels zorgde. Waar de autoriteit te kort schoot, ontstonden net zulke conflicten en kwesties als in uw familie. Ook bij vele expedities in de nieuwere tijd, bij poolonderzoekingen en reizen dwars door Afrika, heeft men dezelfde ondervindingen opgedaan. Maar er zijn drie
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

verschillen, waardoor uw taak nog moeilijker wordt dan die van de monniken: Ten eerste is u niet vrijwillig tot deze levensvorm toegetreden. Misschien zou u ook onder gunstiger economische verhoudingen een tijd lang samengeleefd hebben, maar dan had ieder zijn eigen verdiende geld gehad, waarvan hij slechts een gedeelte voor woning en voeding behoefde af te geven. Hoe hij met zijn wensen en levensbehoeften uitkwam, zou zijn persoonlijke zaak geweest zijn. Nu echter dwingt de economische crisis u tot een onvrijwillig kloosterleven. U moet een groep, een collectief vormen, of u wilt of niet. En de aanpassing aan de noodzakelijkheden van dit leven wordt door de stijgende nood afgedwongen. Hoe slechter u zich aanpast, des te meer moet u lijden. En hoe beter de aanpassing lukt, des te meer kunt u trots alle nood en ontbering nog van uw leven maken. Het tweede verschil ligt in de autoriteit. Wie in het klooster trad, kende reeds de regels, waaraan hij zich moest onderwerpen. Hij deed de gelofte van armoede, celibaat en gehoorzaamheid en had goede redenen, die hem aanleiding gaven die eed te doen. Het komt op hetzelfde neer, of het meer wereldlijke of meer godsdienstige redenen waren. Hij deed in elk geval afstand van zijn eigen wil, bewust en opzettelijk en stelde zich onder de collectieve wil van de kloostergemeenschap, die zich in de abt belichaamde. - Maar uw moeder is geen abdis, en als zij het probeerde te wezen, zouden vermoedelijk de beide nonnen en nog meer de monnik ontzettend aan het muiten gaan. Zij willen zich helemaal niet aan een autoriteit ondergeschikt maken, daar zij immers ook niet vrijwillig in deze armzalige levensgemeenschap binnengegaan zijn. En toch is er een dwang werkzaam, waarin zij zich moeten schikken. Zij moeten van een groot gedeelte van hun wil afzien, of zij jagen elkaar wederzijds door hun eisen en geprikkeldheid naar de wanhoop. Maar deze dwang, waarin zij zich onvrijwillig moeten schikken, wordt juist niet door een mens en het minst door uw moeder belichaamd. En ook, als uw broer wilde beginnen, de abt te spelen, zou u hem duidelijk moeten maken, dat hij geen recht daartoe heeft. De opgave luidt dus: de noodzakelijkheden van uw leven, de kloosterregels of de levensregels, waaraan u nu eenmaal niet kunt ontkomen, gemeenschappelijk te ontdekken, ze naar alle kanten toe te passen en er een steeds redelijker vorm aan te geven. Het wij, waarin u leeft, is een noodgemeenschap van geheel nieuwe aard. Wij weten nog niet, hoe dit het best is in te richten, maar wij moeten het in gemeenschappelijke arbeid opsporen, als het leven geen hel zal worden. Het derde verschil ligt in de soort van armoede. In het klooster deed men afstand van het persoonlijke bezit. Het klooster zelf echter kon welgesteld zijn. Van een bestaansminimum was men verzekerd en vaak
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

genoeg leefde men zelfs heel weelderig. Hier is uw toestand meer met die van een moderne expeditie te vergelijken. Ieder afzonderlijk heeft niets, maar de gemeenschap heeft ook zo goed als niets. Uw wij is er op aangewezen, alle uitgaven tot het uiterste te beperken en aan ieder lid zware ontberingen op te leggen. De expeditie echter, die in zodanige nood geraakt, heeft een bepaalde weg voor zich. Men weet, na een mars van 300 of 400 kilometer zal men aan een doel komen, dat aan alle ontbering een einde maakt. U kunt zich aan een dergelijke verwachting niet overgeven. Ook wanneer u communist of nationaalsocialist was, zou u er op moeten rekenen, dat de economische moeilijkheden nog jaren lang zullen aanhouden. Ik zou u zelfs aanraden, dat u zich al van te voren er op instelt, tien jaar of langer met de werklozenondersteuning rond te komen. Door deze drie verschillen is het wij, dat u scheppen moet, duidelijk afgescheiden van de gemeenschappen, die er vroeger bestonden. De opgave is zeer urgent, zeer moeilijk en eist veel tijd. En ook wanneer men die opgave enigszins oplost, is er daarom nog niet meer te eten. Men heeft dan enkel bereikt, dat men samen met de velen, wie het evenzo gaat, beginnen kan met het uit de weg ruimen van de gemeenschappelijke nood. Maar dat zal weer vele jaren duren. Daarin ligt het gevaar van alle hoop te verliezen en zodoende het gevaar, valse vertroostingen te gaan zoeken. Hoe minder men een uitweg ziet, hoe gemakkelijker gelooft men de een of anderen profeet, die het einde van al het lijden belooft. Hoe duidelijker men echter zijn eigen toestand inziet, hoe minder men zich door de eigen nood schrik laat aanjagen, laat intimideren of verblinden, des te kalmer kan men alle recepten en leuzen onderzoeken, die tegenwoordig als uitweg en geneesmiddel worden aangeprezen. U ziet het aan uw broer, hoe belangrijk het is, dat men helder en rustig de lessen in politiek en wereldbeschouwing nagaat, die iemand aangeboden worden, en dat men pas beslist, nadat men alles bestudeerd en tegen elkaar afgewogen heeft. Dan pas kan men - en dan moet men voor de verbetering van de toestanden politiek optreden. Zeg u dat aan uw broer. Hij moet zich niet door de daden of de woorden van enkele tweederangs leiders laten verlokken of afschrikken; er zijn overal domkoppen en egosten. Hij moet de zaak zelf onderzoeken. Hij zelf draagt immers de verantwoordelijkheid en de gevolgen, als hij naar de verkeerde kant beslist. De voorwaarde voor iedere verbetering bestaat dus daarin, dat men eerst elkaar goed leert verdragen. En de vraag is, hoe men dat klaar krijgt. Maar het antwoord is nu al duidelijk te zien: de onderlinge verdraagzaamheid bestaat niet meer daarin, dat men als bij een handelszaak iets aanbiedt en van de ander de tegenprestatie verlangt.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

(Zo worden afzonderlijke mensen het met elkaar eens, die niets met elkaar te maken hebben, die niet tot een gemeenschappelijk Wij behoren. Wanneer u het zo probeerde, zou u schipbreuk moeten lijden). U moet het op een andere en betere wijze met elkaar eens zien te worden, namelijk van het wij uit, van de noodgemeenschap uit, waarin u leeft. Men mag dus niet vragen: hoeveel heb jij gekregen en hoeveel komt mij met het oog daarop toe?, maar men moet vragen: wat heeft het wij, wat heeft onze gemeenschap op het ogenblik nodig en wat kan zij zich permitteren? Uw onenigheden ontstaan, doordat de enkeling eisen stelt voor zichzelf en dan ook zijn eigen verdediger is om deze eisen door te zetten. U komt echter alleen goed uit, als u omgekeerd denkt en elkaar wederzijds vraagt: wat kunnen wij ieder afzonderlijk voor dienst doen en welke dienst is het meest nodig? Wanneer u allen samen van mening bent, dat uw broer nieuwe schoenen nodig heeft, worden de schoenen gekocht, zodra daar gelegenheid voor bestaat. Het belang bij het feit, dat uw broer nieuwe schoenen heeft, is dan echter niet meer zijn particuliere zaak, maar een gemeenschappelijke aangelegenheid van allen of juister: een aangelegenheid van het wij. Wanneer men zulke beraadslagingen op de juiste wijze beleeft, bestaat er geen stemmen en geen besluit van de meerderheid, maar men wordt er gemeenschappelijk van bewust wat er gebeuren moet en wat niet. Men moet alleen leren, rustig en vriendelijk over de dingen te praten, zonder zich te ergeren en zonder zich op te winden. - En hier ligt, denk ik, de eigenlijke moeilijkheid. U kunt alleen nog niet zo met elkaar spreken, als men in een wij spreken moet. En wat staat er in de weg? Waarom leert men dat zo moeilijk? Omdat men toch altijd weer aan zichzelf denkt, ook al geeft men zich nog zoveel moeite, om van zijn egosme afstand te doen. Ten slotte dringt toch de gedachte zich op: ja, maar nu zouden ze ook wel eens iets voor mij kunnen doen. Ik heb er zo dikwijls voor gezorgd, dat de anderen iets krijgen, waarom zorgen de anderen ook niet eens voor mij? Van deze gedachten los te komen en werkelijk in te zien, dat het wij belangrijker is dan het Ik, dat is de eigenlijke opgave, waar u nu mee zit. Maar als u nu begon, deze opgave op te lossen en als u dan tegen uw broer zei: ,Ik kan het al beter dan jij! jij bent nog niet genoeg op het Wij ingesteld!, dan zouden deze woorden weer een bewijs zijn, dat u nog helemaal ik-zuchtig was. Wie besef van het wij heeft, spreekt er niet over, maar handelt er naar. Wie er over praat, is nog niet van het begrip wij vervuld. En als hij er naar schijnt te handelen, dan is het ook juist maar schijn. Schrijft u mij eens, in hoever u denkt, dat ik de zaak juist zie. En schrijf mij vooral, als u iets niet begrijpt of als u van andere mening bent. En probeert u dan in het alledaagse leven, bij het middageten en bij de
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

besprekingen over de gelduitgaven zoveel mogelijk het gevoel van saamhorigheid, het besef van het Wij toe te passen. Let u er dan op, tot welke grens u daarin slaagt en van waar af het niet meer lukt. Dan moeten wij onderzoeken, wat dat voor een grens is en hoe men die overwinnen kan... Uit de tweede brief van de analiste: Ik antwoord u pas na zo lange tijd, omdat ik het pijnlijk vind van de uitwerking te vertellen, die uw schrijven in onze kring teweeggebracht heeft. Alleen mijn moeder was er zeer door gesticht. Zij meende, dat deze gedachten zo juist waren, dat wij gewone mensen ze samen niet zouden kunnen begrijpen. Omdat zij dat vond, was mijn zuster er al dadelijk tegen. Zij vond alles onzinnig en ledige praatjes. Mijn broer heeft de brief heel nauwkeurig gelezen, maar hij zegt, dat u een slechte marxist bent. Ik zelf begrijp wel, wat u bedoelt, maar ik weet niet, wat ik er mee beginnen moet. Reeds uit de verschillende wijze, waarop wij uw antwoord beoordelen, kunt u zien, wat voor verschillende geesten bij elkaar opgesloten zijn. Wij verdragen elkaar slechter dan ooit en het gaat zo, als u aan het slot van uw brief vooruit zag: nu denkt ieder van zich zelf, dat hij vol Wij-besef is en dat de andere met zijn ik-zucht de schuld van alle ongeluk is. - U moet zich de moeite geven, om precies te schrijven, wat men doen moet. Anders wordt het slechter in plaats van beter... ... Over het klooster hebben we erg gelachen. En een paar maal heeft mijn broer de verwijten, die mijn zuster tegen mijn moeder inbracht, ontzenuwd en er een grap van gemaakt, door met pathos te verhalen, waarom de nonnen zich over de abdis beklaagden... Uit het tweede antwoord: ... Het helpt allemaal niets, u moet de op het wij gerichte levenshouding leren. Maar het is niet zo, dat juist de werklozen veroordeeld zijn, zich behoorlijk te gedragen, terwijl alle anderen, wie het nog iets beter gaat, zich kunnen veroorloven, egostisch hun leven te genieten. Het is omgekeerd. Alle mensen zijn veroordeeld, om aan hun ik-zucht te lijden. In verscheidene bijzondere toestanden, die de moeilijkheid van de levenstaak nog vergroten, treedt de dwang tot de van het wij bewuste karakterontwikkeling sterker aan de dag. Lichamelijke ziekten, de nabijheid van de dood (bijvoorbeeld in de oorlog) en al die talloze noden, die men als zenuwstoringen aanduidt en evenzeer ook de economische ellende, vormen zulke verscherpingen. Nu treedt de werkloosheid in zo grote omvang op, dat miljoenen mensen zich niet meer aan de opvoedkundige taak kunnen onttrekken, f de weg van het ik naar het wij (juister van de ik-zucht tot het wij-besef) te vinden, f te gronde te
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

gaan. Dat is onze cultuurhistorische situatie en u zelf staat als een nietig klein deeltje daar midden in. De belangrijkheid van uw persoon voor de crisis in onze cultuur is niet groot. De overgang naar het nieuwe komt tot stand, ook als u te kort schiet. Maar de belangrijkheid van de culturele crisis voor uw persoon is reusachtig groot. Of u begrijpt deze crisis en maakt die mee, door de overgang naar het begrip van gemeenschap te vinden, f u begrijpt die niet, maakt ze niet mee en gaat te gronde. Wij-besef bezitten beduidt onder andere, zich aan de fouten van zijn medemensen niet storen. Dat lukt echter slechts, wanneer men deze fouten begrijpt. Bestudeert u uw broer en uw zuster. Vraag u af, bij elke onaangenaamheid en iedere kwestie, waarom de betreffende het nu juist heden nodig vindt zich van - 100 op + 100 te verheffen (ook als u zelf de betrokken persoon bent). Dan is er meestal wel een eenvoudig middel, om zijn behoefte aan boven zijn ook zonder twist en zonder onenigheid te bevredigen. Daardoor wordt de rust voor het ogenblik gemakkelijk weer hersteld. Wanneer hij treurig en gekrenkt is, zal de gekrenktheid weldra verdwijnen, als hij voelt, dat men de treurigheid met hem deelt. Maar dat is nog niet voldoende. Wij-besef bezitten beduidt niet alleen, de afzonderlijke geschillen bezweren, maar het beduidt ook bij verschil van mening, zonder de tegenstander te krenken en zelf ontstemd te zijn tot een zakelijk juist resultaat komen, dat beter is dan de beide tegengestelde meningen samen. Groepsbewustzijn bezitten is ook productief zijn. Daarmee is uitgedrukt, dat men zijn eigen remmingen en gebreken grondig moet opsporen (en dat zou u niet lukken, indien niet de nood en de aan alle kanten toenemende geprikkeldheid u daartoe dwongen). U moet zich afvragen, waarom u niet op het juiste ogenblik het juiste woord te binnen schiet, waarom u geen tegenwoordigheid van geest, geen kalmte en zekerheid genoeg bezit, om de onzakelijke conflicten in het gezin zakelijk op te lossen. - Vermoedelijk ligt het daaraan, dat u de jongste bent. De jongste kinderen maken meestal (vaak zonder het te weten) aanspraak op een bijzondere verzorging en attentie, of wel een bijzonder zorgvuldig toegepaste rechtvaardigheid. Dat moet men zich afwennen. Men moet leren, dat men door een onrecht, dat men verdragen moet, niet op - 100 neergedrukt wordt. Men moet ondervinden, dat men een behoorlijk mens blijft, ook als de anderen eens een stukje vlees meer gekregen hebben. Hoe beter men dat leert, hoe langer de spanningsboog wordt, des te rustiger blijft men bij alle onenigheden en in alle gevaren. En hoe kalmer men blijft, des te betere invallen heeft men, des te juister treft men de toon, waarop men met iemand, die woedend is, spreken moet en des te meer groeit de productiviteit en de tegenwoordigheid van geest. - Maar ook dat is nog niet genoeg.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Het op de gemeenschap gerichte gevoel beduidt in de derde plaats: de moeilijkheden in het karakter van zijn medemensen niet alleen begrijpen en verdragen, maar ook veranderen. Maar dat gaat natuurlijk niet door een aanmatigend gemoraliseer en geschoolmeester, maar het lukt eerst dan, wanneer men de ander ondanks zijn gebreken beslist en volledig als zijnsgelijke beschouwt. Indien de ander onrechtvaardig is en u bent rechtvaardig, dan staat u niettegenstaande dat toch gelijk. Want wanneer u zich zelf op grond van uw rechtvaardigheid beter voorkomt, dan maakt u door deze zelfverheffing dezelfde fout, die de ander door zijn onrechtvaardigheid begaat: beiden dienen slechts hun geliefd Ik. - Als het u daarentegen lukt op nul te blijven, de ander op zijn fouten te wijzen, zonder hem te veroordelen; of u zelf te verweren, zonder hem aan te vallen, dan zult u hem door uw kritiek aanmoedigen en zijn gebreken zullen afnemen; terwijl u hem anders door uw verwijten slechts prikkelt en tot versterking van zijn egocentrische zelfbescherming aanspoort. U hebt verschrikkelijk veel te doen, als u op deze weg verder gaat. Maar er blijft voor u niets anders over. De onvrijwillige kloostergemeenschap brengt zulk een versterking van alle egostische karaktertrekken mee, dat zij tot een ramp leidt, of tot een innerlijke crisis. En eerst wanneer langs de moeilijke weg door de innerlijke crisis heen het eigen persoonlijke probleem althans gedeeltelijk opgelost is, kan men gevoegelijk en met recht en met kans op succes er ook toe overgaan, het openbare, sociale of politieke probleem, althans gedeeltelijk, op te lossen. Al het andere is radicaal fanatisme, d.w.z. egostisch en blind jagen naar schijnoplossingen, die als opium en cocane bedwelmen, zonder te helpen... Uit de derde brief van de analyste: ... Het is een moeilijke weg. Maar u hebt gelijk, er blijft niets anders over. Ik probeer het nu in stilte, zonder er over te spreken. Het mislukt heel dikwijls, maar nu en dan gaat het toch een beetje beter dan anders. Ik begrijp in het bijzonder mijn broer. Ik twist haast nooit meer met hem. Hij begint ook mij meer te vertellen; klaagt mij zijn leed en vraagt mij zelfs om raad. Met moeder had ik toch maar zelden kwestie. Dat is nu helemaal opgehouden. Maar met mijn zuster is het een moeilijk geval. Zij is erg onverdraagzaam en verlangt altijd bijzondere consideratie. Daarbij verlies ik nog dikwijls mijn geduld. Ik probeer haar te begrijpen, maar daarvoor zou ik van haar moeten houden. En daarom mislukt het... Uit de laatste brief van de analiste: Het is nu bijna een jaar geleden, dat ik u voor het eerst schreef. Intussen is er heel wat anders geworden. Wij zijn nog steeds werkloos,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

maar wij hebben ons zo goed en zo kwaad het ging aan onze treurige toestand aangepast. Ook met mijn zuster gaat het nu beter. Zij heeft een zware slag beleefd. Een vereerder heeft haar bedrogen en op lage wijze van haar geprofiteerd. Zij was daarna tamelijk erg ziek. Maar wij hebben haar partij getrokken en dat heeft haar geholpen. Ik geloof, dat dt besef van het wij toonde... Ik verwacht nauwelijks nog werk in de eerstkomende tijden. Het zwaarste was, deze hoop in te tomen en toch in het zoeken niet te verzwakken. Nu kan ik dat en ik ben begonnen niettegenstaande dat boeken te lezen. Het leek mij vroeger onmogelijk, nu gaat het heel goed. Ik lees alles, wat de economische crisis betreft. Ik spreek veel met mijn broer daarover en ook met zijn vrienden. Ik kan voorlopig nog geen keus doen voor de nationaalsocialisten of voor de communisten. Ik geloof telkens weer, dat zij allebei hetzelfde willen. Daardoor ben ik gedwongen steeds meer te lezen. Als de werkloosheid nog lang duurt, word ik een geleerde bol... De patinte schrijft op aandringen van de jeugdpredikant. Zij speelt tot het einde toe de deugdzame. Een karakterverandering schijnt zich in haar zelf niet te ontwikkelen. Misschien heeft de ontwikkeling van de broer (die naar een latere mededeling van de geestelijke een erg stormachtig verloop had) tot een innerlijke crisis en daardoor tot verbetering van het samenleven geleid. De uitvoerige uiteenzetting, die tot historische medewerking moet voeren, is toch al meer voor de broer bestemd dan voor de schrijfster zelf (eerste antwoord). En hetzelfde geldt voor de noodlots-tang, die slechts uitwerking kan hebben, als de historische belangstelling reeds in beginsel aanwezig is (tweede antwoord). De analiste schijnt zich in een zwakke positieve overdracht te bevinden. Het is mogelijk, dat het feit van het bestaan van de correspondentie haar een weinig bemoedigt, maar voor de verbetering, die ten slotte optreedt en die volgens de opgave van de geestelijke nog gestadig voortschrijdt, is in haar innerlijk leven geen reden te bespeuren. Er volgt wel enige tegenstand, die overwonnen wordt, maar van een diepere karakterontleding is geen sprake. - Wanneer wij aannemen, dat de verbetering van een crisis in het karakter van de broer afhankelijk geweest is, dan moeten wij er bijvoegen, dat de analiste zelf en evenzeer haar zuster nog steeds vr deze crisis staan. Zij moeten wachten, tot zij opnieuw in de greep van het noodlot geraken.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

21. EEN SCHIPPER Uit de eerste brief van de schipper: ...Sinds twee jaar werkloos, zonder familie, bij arme kameraden (ook werklozen) te leven en bovendien nog ziek, dat is geen kleinigheid. Het is bij mij op mijn maag geslagen, ik kan niet veel verdragen en dan nog enkel bepaalde dingen, nooit iets met vet klaar gemaakt, ook geen margarine, maar alleen boter, die echter voor ons mensen te duur is. - Ik heb langer dan drie maanden in het ziekenhuis gelegen, werd een beetje opgelapt, maar mijn kwaal is niet helemaal genezen. Door onderzoek met instrumenten is vastgesteld, dat er nerveuze storingen bestaan, ook te weinig maagzuur, zodat ik innemen moet, wat echter niet helpt. - Ik zou u dringend willen verzoeken, mij een middel voor te schrijven, waarop ik vertrouwen kan. Anders zal ik niet in staat zijn, ook als er werk komt, weer te beginnen... Ik heb van mijn veertiende jaar op houtvlotten gevaren. Ik wou voor mij zelf beginnen, wat mijn vader ook gedaan had. Dat lukte echter niet. Ik moet als eenvoudig schipper sterven. - Ik ben niet getrouwd, 42 jaar oud en woon, na het ziekenhuis, bij kameraden in voor weinig geld. Ik krijg steun, die echter te weinig is. Misschien zou ik werk vinden, als ik gezond was. Daarom moet ik goede medicijnen hebben... Uit het eerste antwoord: ... U denkt, dat u geen werk kunt doen, omdat u een maagkwaal hebt en u zich zwak voelt. En omdat u niet werken kan, verdient u niets. En omdat u niets verdient, kan u zich niet goed voeden en ook niet gezond worden. Maar zo is de zaak niet. Ook al was u helemaal gezond, dan zou u op het ogenblik geen werk hebben. En een goede voeding, zoals die nodig zou zijn, zou u dan ook niet kunnen betalen. De kwestie is dus: hoe kunt u gezond worden in de tegenwoordige omstandigheden, bij de werkloosheid en bij de geringe bedragen van de steun? Dat moet mogelijk zijn. Anders zou uw ziekte te lang duren. U zegt, dat u op bepaald voedsel aangewezen is of op een bepaalde manier van toebereiding en dat u de middelen daartoe ontbreken. - Ik weet niet, in hoeverre u verstand hebt van koken, maar denkt u niet, dat men voor het weinige geld, dat u hebt, toch zo kan koken, dat u er ten minste geen nadeel van ondervindt? U hebt de tijd en misschien ook enige ervaring en handigheid in deze dingen. Begin zelf eens, de voor u juiste kookkunst uit te zoeken. Het moet lukken, al is het met grote ontberingen, uw voeding in orde te brengen. - Dat is de ene kant van de zaak.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Maar de andere zijde is net zo belangrijk: u moet er op letten, dat uw spijsvertering niet door andere dingen, bijv. door ergernis of zorgen gestoord wordt. Zoals u weet, hebben ergernis, kwaadheid, treurigheid en dergelijke gemoedsaandoeningen heel wat met de ingewanden te maken, vooral met de gal. Misschien weet u uit ondervinding, dat u op een dag, dat u goed gehumeurd bent en geen ergernis hebt, minder last van uw maag hebt dan op een dag, die vol twist en boosheid is. Maar wanneer men twee jaar lang werkloos geweest is en weinig kans heeft, weer eens wat te verdienen, en als men zich bovendien nog ziek voelt, dan is het heel moeilijk, niet treurig te zijn en niet te mopperen. Het helpt ook niets, als u zich voorneemt, ter wille van uw gezondheid, alle opwinding te vermijden. Dan zult u zich nog des te meer ergeren, bijv. over de een of anderen huisgenoot, die u hindert; want u zult denken, dat hij u door zijn hinderen ziek zou kunnen maken. Dan windt u zich al op uit angst voor de opwinding. En de hele geschiedenis is dan nog slechter dan te voren. Nu hebben we dus de vraag: hoe speelt men het klaar, dat men zich niet opwindt? Waarover ergert u zich wel het meest? Gewoonlijk zijn het in de eerste plaats de huisgenoten en dan in de tweede plaats natuurlijk de economische toestanden, de werkloosheid en de te geringe ondersteuning. Schrijft u eens precies, wat u allemaal ergert. En ook, hoe de opwinding er uitziet. Of het meer kwaadheid is of meer treurigheid, meer wanhoop of meer woede. - Eerst dan kunnen wij een weg vinden, die tot de genezing leidt... Uit de tweede brief van de schipper: ... Ik heb er veel over nagedacht en geloof, dat het klopt. Zo kan de steun voor een goede voeding nooit voldoende zijn. Maar als de vrouwen meer verstand van koken hadden, kon er heel wat vermeden worden. Misschien zou de stemming en het leven van de werklozen en ook van de anderen veel gezonder worden. Maar vrouwen zijn onverstandig, laten zich ook niets zeggen, dadelijk krijg je ruzie. Al gauw na de oorlog heb ik de scheepsvrouw gezegd, dat ze verkeerd kookte, ze begreep er echter niets van. Ik heb bij de vrouwen nooit enig begrip gevonden. Ook nu niet. De vrouw, bij wie ik woon, is altijd beledigd, als ik begin. Ik mag geen woord meer zeggen en moet de kost slikken die zij kookt, of ik wil of niet. Of ik ten onder ga of niet, is onverschillig. Zij zegt, dat zij dat doet uit socialisme, dat kreng. De kameraad, haar man, is beter. Weet ook geen steek van maag en van koken. Maar hij meent het goed en helpt mij. Ik erger mij over zijn vrouw, wat ongezond voor mij is. - Daarin heeft mijnheer gelijk. - Ik kan dat niet tegen mijn kameraad zeggen. Hij trekt partij voor zijn vrouw, in plaats van haar eens geducht
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de waarheid te zeggen. - Wat moet ik tegen die ergernis doen? Verhuizen is onmogelijk. Ik heb geen onderdak, moet dankbaar zijn voor de slaapplaats en goedkope kost. Maar, dat is waar ook, ergernis maakt ziek, en ziekte geeft ergernis... Uit het tweede antwoord: U zegt, dat u bij de vrouwen nog nooit behoorlijk verstand van koken gevonden hebt. Misschien kunt u het echter nog een beetje slimmer aanleggen dan vroeger, om tenminste het allernodigste gedaan te krijgen. Vooral mag men niet te veel verlangen. Wanneer men net doet, alsof men alles weet en alsof de vrouw helemaal niets wist, dan wordt zij natuurlijk woedend en is er met haar niet te praten. Wanneer men echter doet, alsof men maar die ene kleinigheid beter wist, terwijl men haar verdere kookkunst rustig waardeert, dan gaat het al beter. Maar het allerbest lukt het, als men niet met wijze lessen en eisen aankomt, maar met bescheiden vragen om inlichting. Men zou bijv. kunnen zeggen: hoe zit dat, ik kan deze soort vet niet goed verdragen; is er geen mogelijkheid, zonder meer kosten, dit ene vet door een ander te vervangen? - Wanneer men zijn wens als vraag uitspreekt, voelt de ander zich niet vijandig aangevallen, maar integendeel bijna vereerd. En dan gaat hij veel liever op de zaak in. Het is maar een kwestie van beleefdheid of, als u het zo wilt noemen, een kwestie van socialisme. Tot het socialisme behoort, dat niemand een ander in zijn dienst stelt. Als u de vrouw, die kookt, voorschriften geeft, dan stelt u u zelf boven haar. En dan kookt zij over. Als u echter alleen informeert en met haar beraadslaagt, dan spreekt u met elkaar als gelijken. Dan onderdrukt niet de een de ander en dan gaat het goed. Dat is hetzelfde onder socialisten en christenen en mohammedanen. Maar het zal u evenals alle mensen heel moeilijk vallen als gelijke met zijns gelijken te spreken, en vooral met de vrouwen. Daar komt nog een bijzondere moeilijkheid bij. Wanneer het iemand namelijk slecht gaat, wat zijn gezondheid en zijn geldzaken betreft, dan wil men zich graag laten verzorgen. Men maakt zich zelf heel graag ondergeschikt, als de verzorger het goed meent. Men verlangt vurig naar een moeder of een zuster, die het verplegen het best moest verstaan. Indien men echter bemerkt, dat men niet zo verzorgd wordt, als men het graag wilde of het hebben moest, dan is men gekrenkt, dan wordt men heel boos of heel treurig. Dan zegt men: de anderen hebben er geen verstand van, zij benadelen iemand maar, ze zijn geen goede socialisten. Men windt zich op, meent daarbij in zijn recht te zijn en wordt door de opwinding steeds zieker. De schuld voor deze verergering schuift men weer op de anderen, over wie men zich opgewonden heeft. En omdat men nu nog zieker is, meent men nog meer recht op bijzondere attentie en op
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

verpleging te hebben. En als men nu zijn verzorging niet krijgt, voelt men zich nog meer gekrenkt, windt zich nog meer op, wordt nog zieker, voelt nog veel meer de onbillijke behandeling, windt zich nog veel meer op en wordt nog veel zieker. Dit is allemaal verkeerd en heeft geen zin. Wij hebben van nature in t geheel geen recht op verzorging, ook niet, als het ons slecht gaat. Noch de werkgever, noch de staat, noch de kameraden, noch de groep, noch ook onze eigen vrouw of onze moeder is verplicht, voor ons te zorgen. Waar een zodanige gerechtelijke aanspraak bestaat, zoals bijv. bij ziekenfondsen en verzekeringen of ook bij werklozenondersteuning, daar gaat het om een werkelijk contract, maar niet van de natuur uit, integendeel van de politiek uit. Deze verdragen en deze politiek kunnen goed of slecht zijn, wij kunnen ons best doen, ze te verbeteren en wij kunnen op hun fouten mopperen. Maar door opgewondenheid wordt dat alles niet beter. Integendeel, als de opwinding ons ziek maakt, lukt het nog minder dan anders, deze verdragen en deze politieke instellingen in orde te brengen - omdat wij abusievelijk aanspraak hebben gemaakt op een natuurlijk recht, waar geen natuurlijk recht bestaat. - Wij moeten onderhandelen in plaats van ons op te winden. Nog slechter is het in de dagelijkse samenleving met de kameraden. Men denkt: dat de staat en dat de werkgevers ons in de steek laten, dat staat in verband met de klassenstrijd. Maar dat de eigen kameraden niet behoorlijk voor ons zorgen, dat bijv. de vrouwelijke kameraad altijd weer met het verkeerde vet kookt, ofschoon men er haar al honderd maal op gewezen heeft en ofschoon zij weet, dat men er ziek van wordt, dat is geen socialisme meer. Dat is eenvoudig een onrechtvaardigheid en een persoonlijke belediging! En reeds begint hier dezelfde dans als zoeven met de ziekenfondsen. Men ergert zich over de vrouw, men wordt daardoor nog zieker en heeft het goede koken nog meer nodig. Men zegt haar nog heftiger, waar het op staat en beledigt haar daardoor nog meer. Zij doet je nog minder een genoegen en kookt nog akeliger. Daarover ergert men zich weer opnieuw, wordt opnieuw zieker, stelt opnieuw eisen en beleeft zo steeds grotere teleurstellingen. Dat is echter verkeerd en heeft geen zin. Men schaadt daarmee alleen zichzelf en wat nog erger is, men verstoort de eensgezindheid onder de kameraden. Het zou geen wonder zijn, wanneer men ten slotte als rustverstoorder van de groep uitgesloten werd. - En alles alleen, omdat men bij vergissing aanspraak wilde maken op een natuurlijk recht, waar zulk een recht niet bestaat. Nu zult u zeggen, dat uw gedrag toch niet kwaad bedoeld is. Men wil geen rustverstoorder zijn, maar men moet zijn eis doen gelden, omdat de ziekte dat zo verlangt. Het antwoord luidt: neen! De ziekte verlangt niet, dat men zich ergert, en nog minder, dat men zijn ergernis tegenover
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de vrouwelijke kameraad lucht. Al is zij nu ook weerspannig geworden, dan is het toch nutteloos, haar verwijten te maken; men moet integendeel met haar praten, zoals ik dat in het begin voorstelde. Men moet haar vriendelijk vragen en als gelijke met haar onderhandelen, in plaats van te bidden en te smeken of haar een grote mond te geven. (Ook als men bidt en smeekt maakt men zich niet eigenlijk ondergeschikt, maar men stelt de ander in zijn dienst. Men verzoekt zo lang, tot men hem vermurwd heeft en dan moet hij doen, wat men verlangt. Dat is een soort van tedere uitbuiting, maar uitbuiting is het toch). U staat dus voor deze opgave: wanneer u niet steeds zieker wilt worden, moet u zich het eisen en het smeken afwennen. De openlijke en de geheime manier, om medemensen uit te buiten, moet ophouden. U moet een werkelijke socialist, een echt medemens worden, u moet eindelijk leren, als gelijke met uw kameraden om te gaan - dan zult u u niet meer ergeren; dan zult u inzien, dat er nog altijd fouten voorkomen; dan zult u de juiste weg vinden, om verbetering te brengen; en omdat u zich dan minder opwindt, zal uw maag beter haar werk doen, en omdat uw maag beter werkt, zult u u beter voelen; en omdat u u beter voelt, zult u ook slecht gekookt eten beter verdragen; en daarom zult u op de kookster niet zo boos zijn en daarom zult u vriendelijker met haar kunnen praten en daarom zal zij aardiger voor u zijn en zal u eerder een plezier doen en daarom zult u ook beter de goede manier van koken en in het algemeen de juiste wijze van samenleven ontdekken. Hoeveel kracht en tijd u dan bespaart, wanneer al deze ergernis en al de openlijke en geheime beledigingen verdwijnen, dat kan men zich misschien in t geheel niet voorstellen. Nu is de ergernis, de krenking, de ziekte en de kwestie van de maag uw voornaamste bezigheid. Wat zult u naderhand met al de vrije tijd beginnen, wanneer u deze bezigheid niet meer nodig hebt?... Uit de derde brief van de schipper: ... Ik heb niet alles begrepen. Ik meen ook beleefd, dat niet alles klopt. Maar het is juist, dat men met kalmte meer begrip vindt dan met opwinding. Ik heb het meermalen geprobeerd en daarbij goede ondervinding opgedaan. De vrouw, die kookt, is niet dom, maar hardhorend en wilde niets aannemen. Ik heb uw raad opgevolgd en lief met haar gepraat. Zij was verwonderd en ik heb haar uitgelegd, dat het door de brieven komt. Ik moet u van haar zeer bedanken. Dat was woensdag. Maar vrijdag was er weer ruzie, trots alle briefschrijven. En nu moeten wij van voren af aan beginnen. Mijn maag plaagt mij erg. Ik weet niet, of ik wachten kan, tot het koken beter wordt, of al eerder te gronde ga. Ik zal het proberen en de hoop niet opgeven. - Dat van het
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

socialisme begrijpen wij niet. Onderricht moet er zijn en gehoorzamen ook, net zo goed als op het schip. Wat moet dat: allemaal gelijk zijn, als ik het stuur houd en bevelen geef? Maar buiten het schip en thuis en in de kroeg vriendelijk zijn, dat is goed, daar is gelijkheid nodig en zal niet ontbreken... Uit de laatste brief van de schipper: ... Ik erger mij nog maar zelden, ofschoon ik de vrouw van mijn kameraad niet wijzer heb kunnen maken. Ze kookt nog altijd verkeerd en zal het wel doen tot haar graf. Maar het kan mij niets schelen, al heb ik dikwijls maagpijn en krimp ik in elkaar. Ik kan er niets aan doen en wil geen herrie maken. Ik weet ook, dat de vrouw het goed meent, maar ongeduldig is en koken wil, zoals het haar man bevalt. Heeft ook groot gelijk. Het is haar keuken. - Ik ga in het voorjaar weg, naar de Oder, zien, of ik iets vind. Socialisme is goed, maar laat mij koud. Ik wilde graag weer op het water. Anders, als het kan, werk bij een boer. Ik zal het proberen... De briefwisseling begint op instigatie van een verpleegster bij maatschappelijk hulpbetoon, die ook de diagnose van de dokter meedeelt: de patint lijdt aan een maagneurose. Het terugbrengen van de symptomen op het centrale probleem moet hier drastisch en concreet door de feiten zelf gebeuren. Abstracte meningen zouden geen uitwerking hebben. Maar dat de spijsvertering door ergernis gestoord wordt, is duidelijk. De verdere samenhang is niet moeilijk te raden. De patint staat nader bij het oorspronkelijke groepsbesef dan alle vroegere gevallen. Zijn probleem is niet overwinning van het ik-bewustzijn door overgang tot het rijpende wijbesef, maar nog pas: uittreden uit het oorspronkelijke gemeenschapsgevoel door overgang tot een zo bruikbaar mogelijke vorm van het individualisme. (Dat is het cultuurvraagstuk van de renaissance en misschien ook van het tegenwoordige Rusland). Verbindingspersoon is de moeder, en in haar plaats de vrouwelijke kameraad, die kookt. De uiteenzetting met haar vormt het centrale probleem. Daarom komt een overdracht op de therapeut nauwelijks in aanmerking. Een stuk verzet treedt in, maar niet, zoals men verwachten zou, tegen de stelling van de renaissance: wij hebben geen recht op verzorging, maar tegen de stelling van het socialisme: wij hebben allen gelijke rechten. Hier slaat de groeiende individualiteit aan het muiten: ... als ik het stuur houd en bevelen geef! De tegenstand wordt opgelost in de zakelijke houding van de therapeut. Het Ik-bewustzijn van de patint schijnt een gunstiger vorm aan te nemen. Zijn sociale rangschikking wordt beter, al duurt de maagneurose
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

voorlopig nog voort. De prognose zal wellicht gunstig mogen zijn, vooral omdat aan het slot een historische belangstelling - weliswaar van zeer onverwachte aard - te voorschijn komt: de schipper interesseert zich weer voor water en wind. Onze sociale strijd doet hem niet veel. Hij probeert weer op het water te komen. Hij weet, op welke plaats hij behoort.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

22. EEN MEISJE VAN DE STRAAT Uit de eerste brief van het meisje: ... Ik ben ziek en het gaat mij steeds slechter. De doctores in het ziekenhuis, waar ik drie weken in observatie was, zei, dat het de zenuwen zijn. Ik moest mij laten hypnotiseren, maar dat ging niet, omdat er geen geld voor toegestaan wordt. Ik zou u willen vragen, of er een mogelijkheid bestaat, zich te laten hypnotiseren, zonder dat het wat kost ... ... Mijn ziekte is slapeloosheid, drukking in het hoofd en dat ik dikwijls moet huilen, zonder te weten, waarom... Ik ben al drie jaar zonder werk. Familie heb ik niet. Steun krijg ik ook niet meer. Alleen van de armenraad nu en dan een mark... Uit het eerste antwoord: ... Uit uw opgave kan men nog niet opmaken, om welke ziekte het gaat. Daarom kan ook de raad, dat u zich moet laten hypnotiseren, niet zonder meer herhaald worden. Misschien is er nog wel een andere weg om u te helpen. Daartoe zouden wij echter moeten weten, hoe oud u is, wat u vroeger gedaan hebt en wat u nu doet tijdens de werkloosheid; sedert wanneer de slapeloosheid bestaat, of er vroeger nog andere nerveuze toestanden waren en zelfs ook, hoe u in de kinderjaren gestemd was, of u vrolijk of treurig was, of u eenzaam was of met velen bevriend, of u broers en zusters had en hoe het uw ouders ging. Wat u over de ondersteuning schrijft is ons onbegrijpelijk. Waarschijnlijk hebt u fouten gemaakt. Hoe komt het anders, dat het kantoor u helemaal niets meer uitbetaalt? Misschien staat dat ook op de een of andere wijze met uw zenuwen in verband. In elk geval zou het goed zijn, wanneer u dat duidelijk wilde maken... Uit de tweede brief van het meisje: ... Ik heb de hoofdzaak nog niet geschreven. Reeds sinds anderhalf jaar krijg ik niets meer, ga ook niet meer stempelen, omdat het te weinig is. Ik leef van iets anders. Ronduit gezegd: ik ga om geld de straat op. Zo verdien ik ook in slechte tijden op n avond meer, dan de steun mij voor twee weken geeft. Ik weet, dat men dat slecht noemt, ik ben daardoor ook met mijn moeder kwade vrienden geworden, maar het ging niet anders. Gaan stempelen vond ik nog naarder. De mensen op het stempelbureau zijn zo giftig en gemeen, ik bedoel niet de juffrouw van het kantoor, maar de werklozen - geen mens gunt de ander iets. Als ik nette schoenen aan had, dat was het: Wat moet die hier, die ziet er zo keurig uit! En als mijn schoenen slecht waren: Haar vriend heeft haar zeker in de steek gelaten, hij betaalt niet eens de schoenmaker meer
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

voor haar! Er werd altijd gescholden en getwist en gelasterd. Toen begon dat met mijn zenuwen... Van vroeger weet ik niet veel. Maar als het voor mijn gezondheid noodzakelijk is, zal ik het ronduit zeggen: ik ben een onecht kind. Mijn zuster ook. Mijn moeder is naderhand getrouwd, maar heeft haar man slechts gesproken over n kind vr het huwelijk. Dat was mijn zuster. Mij heeft ze uit angst verzwegen. Ik bleef bij mijn grootmoeder, mocht niet bij mijn stiefvader in huis komen, wat mij altijd gegriefd heeft. Daarom heb ik als klein kind dikwijls moeten huilen, ofschoon mijn grootmoeder goed voor mij was. Ook op school was het akelig, als de onderwijzer naar de ouders vroeg. Vaak heb ik mijn moeder gevraagd, mij in huis te nemen, maar zij durfde het niet. Haar man weet tot nu toe van niets. Daarom kan ik niet naar huis. Grootmoeder is dood... Eerst had ik een vriend, die mij trouwen wilde. Maar er kwam niets van, omdat er geen geld was. Hij wou een eigen zaak beginnen, waarvoor hij een meisje met wat geld nodig had. Later was ik in betrekking, maar niet lang. Mevrouw was tevreden, had mij wel willen houden, maar het inkomen werd kleiner, nu is mijnheer ook zonder betrekking. Toen moest ik weg. En toen begon dat op straat... Ik ben ook ziek, was in het ziekenhuis en werd met kwik behandeld. Nu zeggen de dokters, dat ik gezond ben. Maar de hoofdpijnen en de zenuwen komen daar vandaan. - Het wordt ook niet beter. Ik heb weinig succes op straat, omdat ik er slechter uitzie. Een treurig meisje wil geen mens. Daarom moet ik genezing zoeken, omdat ik anders verhonger. Maar het moet gauw gebeuren, anders is alles uit... Uit het tweede antwoord: ...Wat u uw zenuwen noemt, de sombere stemming, de drukking in uw hoofd en de slapeloosheid, dat zal hoofdzakelijk daar vandaan komen, dat u alleen in de wereld staat en geen uitweg meer weet. Het zou u beter gaan, als u een bezigheid vond, waarmee u genoeg geld verdienen kon en als u bovendien naar uw familie, kennissen en vrienden terug kon keren. Maar het eerste, een goede bezigheid, zal nu in het geheel niet te krijgen zijn en het tweede, de aansluiting bij de kennissen, is heel moeilijk voor u. U was zeker van jongs af eenzaam, niet hard en gesloten, zoals vele eenzamen zijn, maar veeleer zachtaardig en vol verlangen. Wanneer zulke gemoederen lang in eenzaamheid leven, spinnen zij zich altijd in in totaal valse dromen. Dan wensen zij zich namelijk goede vrienden en na bloedverwanten, die zo aardig en goedig en vriendelijk zijn, als het in de werkelijkheid helemaal niet mogelijk is. En hoe langer de eenzaamheid duurt, des te groter wordt het verlangen en des te lieflijker worden de wensen en de luchtkastelen, die men zich afschildert. En als men dan werkelijk eens een verstandig
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

mens ontmoet, dan is hij toch lang niet zo goed en aardig als hij in de luchtkastelen en de wensdromen voorkomt. (Want zo iets volmaakts bestaat er niet). En daarom is men teleurgesteld of zelfs gekrenkt, er volgt misverstand en ruzie - kortom, de vriend of de bloedverwant wordt weggejaagd. Men is weer alleen, men heeft opnieuw verdriet, krijgt medelijden met zich zelf en begint weer luchtkastelen te bouwen. Dat men op deze wijze dikwijls moet huilen, spreekt van zelf. Men komt zich zelf voor als de ongelukkigste van alle mensen, voelt zich door het lot onrechtvaardig behandeld (namelijk onrechtvaardiger dan alle andere mensen) en meent toch een veel betere levensweg te hebben verdiend. En omdat men op bijzondere wijze ongelukkig is, voelt men zich niet gelijkwaardig en gelijkgerechtigd met zijn lotgenoten en daarom is men ook niet in staat, zich bij hen aan te sluiten. Men kan noch in een vereniging, noch in een of andere bond of in een partij gaan en daarom kan men ook niet meehelpen aan de verbetering van de algemene nood. Zo wordt men steeds eenzamer en daardoor steeds treuriger. En met de treurigheid groeit ook weer de eenzaamheid, tot eindelijk de zenuwen het niet meer uithouden en tot men gelooft, dat men tenminste als ziek mens toch aanspraak kan maken op vriendelijkheid en medelijden en verzorging. Maar op deze wijze kan men nooit gezond worden. De eerste schreden naar de gezondheid zijn moeilijk. Men moet zich bij zijn lotgenoten aansluiten, ook als men er geen lust in heeft en ook als men er bepaald zenuwachtig van wordt. Men moet meedoen en zich mede verantwoordelijk voelen voor de nood, die allen gemeen is. Het leven wordt dan eerst nog moeilijker dan het al was. De zenuwen worden niet dadelijk beter, er komt heel wat nieuwe ergernis en teleurstelling. Maar het is in weerwil van alles de juiste weg. Ga naar de mensen, maar niet naar de paar rijken, die er nog zijn. Daar vindt u toch maar uitbuiting en koude berekening. Ga rechtstreeks naar diegenen, die u op de stempelbureaus zo tegenstonden. Het zal heel moeilijk zijn en u zult boos op ons zijn, dat wij u zulk een raad geven, maar het is ondanks alles het enige, wat u helpen kan... Uit de derde brief van het meisje: ... U stoot mij in de ellende! Zeg u toch eenvoudig, dat ik ongeneeslijk ben en dat ik aan dit vervloekte leven een einde moet maken. Het water in of op de rails, als de D-trein komt, waarmee de fijne lui naar hun zomerverblijf reizen. De laatste brief van u was de ergste belediging, die het leven en de wereld en de deftige mensen mij aangedaan hebben ... Naar de hoeren moet ik gaan? Neen, ik ben niet een van die ... Uit het derde antwoord:
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

... U snakt naar geluk en warmte, maar zo, zoals u zich geluk en warmte voorstelt. U verlangt naar mensen, die het goed met u menen, die u begrijpen en die u helpen, als u ongelukkig bent. En u hebt gelijk, de meisjes van de straat zijn daartoe niet geschikt. Maar als u zich tot de zogenaamde deftige lui wendt, dan moet dat onder alle omstandigheden tot een verschrikkelijke teleurstelling leiden. Want tegenover deze deftige lui zult u u altijd voorkomen als een patint of als een arm, klein kind, dat verzorgd moet worden. U zult u nooit als gelijke tegenover hen kunnen stellen. En als u het toch probeerde, dan zou het blijken, hoe verschillend u bent en dat er tussen u bijna zo iets als vijandschap bestaat. Werkelijk blij en vrij en zorgeloos, als gelijke, kunt u alleen bij zulke mensen leven, wie het net zo gaat als u. Daar lukt het, al is het in t begin moeilijk. U bent volstrekt niet ongeneeslijk. Maar de enige weg, die naar het doel voert, is nog erg ongewoon voor u. U hebt zich jarenlang een heel andere weg voorgesteld en al deze verwachtingen en dromen moeten nu begraven worden. Daarom bent u nu eerst zo boos op ons, omdat wij als doodgravers van deze dromen optreden. U had ook van ons verwacht, dat wij als deftige lui een verplichting zouden voelen, u te helpen en dat wij u als het ware bij beide handen in onze wereld binnen zouden trekken. Maar wij weten maar al te goed, dat wij u daarmee een slechte dienst zouden bewijzen. Juist omdat wij het eerlijk menen, raden wij u zulke proefnemingen af. Dat zou toch altijd liefdadigheid blijven en dat is iets zeer onvoldoends. Wij kunnen u alleen de andere weg wijzen, die veel lastiger is, maar ten slotte tot gezondheid voert. Kent u geen vereniging, geen groep, geen partij, waarbij u zich zou willen aansluiten? Waar behoort u toe? Waar voelt u zich thuis? - Waar denken de mensen zo als u zelf denkt, wanneer u eens geen luchtkastelen bouwt? Hebt u nog nooit iemand ontmoet, die als gelijke met u sprak? ... Uit de vierde brief van het meisje: ... Ik ken de mensen precies, alle verschillende soorten. Kort geleden kwam er een, toen ik met de meisjes op de hoek van de straat stond en wilde ons bekeren. Hij zei, dat wij anders moesten worden, dat het evangelie ook voor ons een weg had. Toen heeft er een geantwoord: Man, klets niet. Als wij de straat niet opgaan, heb jullie zoveel werklozen meer, dat je er benauwd van wordt. Wees blij, dat wij jullie de zorg voor ons afnemen! Toen hield hij stil en ging weg ... ... Dikwijls komen er heren, die net doen, alsof ze mij helpen willen. Zij menen het ook eerlijk, maar naderhand weten ze geen raad. Werk is er niet en mannen, die voor geld naar ons toe komen, zijn er haast ook niet

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

meer. Trouwen zal ons helemaal niemand. Er blijft toch alleen maar de Spree over of de spoorrails... ... Nu en dan komt er iemand, die zegt, dat wij lid van de partij moeten worden. Wij zouden dan toch verder op straat kunnen gaan. Maar wij moeten de uitbuiters uitbuiten en iedere week in de cel komen. Dat klinkt niet kwaad. De cel is een vereniging, een club. Men vindt aansluiting. Maar het is als op school. Men moet lezen en wordt overhoord. Dat is geen plezier... Uit de vijfde brief van het meisje: ... Nu weet ik, wat u bedoelt. Ik moet naar mijns gelijken gaan. Hij was er weer, die van de partij. Ik heb hem gevraagd, of daar die zijn, die net denken als ik. Hij zei: neen, ze denken zo, als ik denken moest, maar nu nog niet denken kan. Hij ging niet meer weg. Hij zei, dat ik proberen moet, later een nieuwe cel op te richten voor de meisjes van de straat. Maar eerst moet ik in de andere cel komen en de partij leren kennen... Ik heb gedacht: meent hij het goed? - ja, dat doet hij. Denkt hij zoals ik? -ja. - Is dat mijn tehuis? - Ik moet er eens rondkijken. .. Uit de zesde brief van het meisje: ... Ik weet, dat u geen kameraad bent. Maar ik zou u willen bedanken, dat u mij tegen mijn wil en tegen uw overtuiging deze weg gewezen hebt. Ik ga nog altijd op de straat, maar nu weet ik, wat dat is, de uitbuiters uitbuiten. Misschien zal ik spoedig iets beters te doen hebben... Ik moet lachen, als ik denk, hoe ik geprobeerd heb, goed burgerlijk te leven. Mijn zenuwen zijn over. Een proletarir moet strijden, die mag geen zenuwen hebben. Dat mogen alleen burgerlijken. Ik slaap heel goed, behalve als ik niet kan begrijpen, wat ik in de cel leren moet. Maar dat komt wel terecht mettertijd. - Ik heb ook weer succes bij de mannen, kan zelfs een arme kameraad, die ook in de cel is, ondersteunen... Waarom komt u niet bij ons? Het zou goed zijn, als u ook meedeed... De correspondentie begint op initiatief van een ambtenares van maatschappelijk hulpbetoon. - Zoals in het vorige geval geschiedt ook hier het terugleiden van de symptomen naar het centrale probleem niet door theoretische inductie, maar door een raden van concrete moeilijkheden. Ook dit meisje zit juist als de schipper nog stevig gevangen in het oorspronkelijke gemeenschapsgevoel, het oorspronkelijke wij. Daarom is het onverdragelijkste voor haar de innerlijke vereenzaming. De vicieuze cirkel, die haar door vereenzaming tot de prostitutie en door de prostitutie tot vereenzaming voert, was gemakkelijk te ontdekken. Ook de luchtkastelen, die haar enerzijds

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

troosten en anderzijds verhinderen, om uit de eenzaamheid weg te komen, kon men met vrij grote zekerheid vermoeden. Door dit begrepen worden voelt de patinte zich de therapeut verplicht en waarschijnlijk neemt haar hoop op hulp en verzorging heel fantastische vormen aan (wat overigens in de brieven tot uitdrukking komt). De afwikkeling van deze overdracht wordt de voornaamste opgave (tweede antwoord) en uit de heftige reactie van het meisje kan men opmaken, dat de therapeut zich hier niet vergist heeft (derde brief). Overeenkomstig de luchtkastelen en de overdracht richt de tegenstand zich vooral tegen de positieve training, namelijk tegen de toenadering tot de sociaal gelijkstaanden. Vermoedelijk zou de analyse hier doodgelopen zijn, wanneer er niet een toeval ingegrepen had. De propagandist van een politieke partij helpt de patinte over haar verzet heen. Hij brengt haar niet het oorspronkelijke wij, dat zij zoekt, maar het rijpende wij en de historische belangstelling, die de vertegenwoordiger van het evangelie haar niet vermocht te geven. Aan het lot van dit eenvoudige meisje van de straat is te zien, hoe men de vraagstukken van onze tijd moet oplossen. Begrip voor de sociologische situatie, kennis van het innerlijke gebeuren in het individu, groeiende gemeenschapsgevoel in kleine, straffe organisaties, historische belangstelling en toetreden tot het politieke front - dat zijn de dingen, die zowel de enkeling als de gemeenschap verder helpen. Wie dat alles weet te hanteren, beslist over de toekomst. Wie niets daarvan begrijpt wordt in de hoek geduwd. Twee geestelijke richtingen, zo verschillend als maar mogelijk is, maar in haar kennis van de psychische samenhang na aan elkaar verwant, vertegenwoordigd door een psychotherapeut en door een functionaris van de partij, werken hier samen, vullen elkaar aan en begrijpen elkaar, zonder elkaar te zien. Het resultaat is het psychische herstel van een meisje, dat aan het verderf van onze vroegere cultuur ten offer gevallen was. Hoe ver dit gezond worden reikt, of er een overwinning op de nieuwe afhankelijkheid en een zelfstandige, politieke houding tot stand zal komen, is overigens niet te voorzien.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

23. EEN REVOLUTIONAIR Uit de eerste brief van de redacteur: ... Ik lijd aan spierkrampen in de rug, de schouders en de armen, die mij ongeschikt voor mijn beroep maken. Ik was functionaris van een politieke partij, had veel te schrijven en in het openbaar te spreken. Daarbij kwam allerlei opwinding en strijd. Mijn zenuwen weigerden, ik moest mijn betrekking opgeven. Sindsdien ben ik werkloos. Mijn zenuwkwaal is niet over, ofschoon ik al het mogelijke daartoe geprobeerd heb. Ik kan echter in geen geval met een goed geweten naar ander werk omzien, eer de pijnen uit de weg geruimd zijn. Een studiegenoot, die arts is, ried mij aan, mij met u in verbinding te stellen... Uit het eerste antwoord: ... Wanneer uw vriend u aanried, zich tot ons te wenden, dan moet hij van mening zijn, dat uw symptomen, de spierpijnen, met uw algemene toestand ten aanzien van uw stemming, uw prikkelbaarheid en gevoeligheid, kortom met alles, wat men zenuwachtigheid noemt, in oorzakelijk verband staan. Daarom moet u ons nog het een en ander meedelen, eer wij ons een opinie kunnen vormen. Sinds wanneer bestaan die symptomen? Waren er reeds vroeger tekenen van nervositeit, zoals bijv. verhoogde gevoeligheid, gestoorde slaap, snelle verandering van humeur of depressies? En hoe zou u de opvoedkundige situatie van uw kinderjaren aanduiden? Werd u te streng of te zacht opgevoed? Waren er moeilijkheden met de opvoeders of met de broers en zusters? En waarop was uw belangstelling gericht? Deze en dergelijke dingen moet men weten, om zich een beeld te kunnen vormen van de gehele persoonlijkheid. Want ten slotte zal het nerveuze symptoom enkel als deel of als uitdrukking van de moeilijkheden, die men als totaliteit heeft, te begrijpen zijn. En pas, nadat men het zo begrepen heeft, zal er een weg te vinden zijn, om het ter zijde te stellen. Maar dan is wederom duidelijk, dat de terzijdestelling van deze gedeeltelijke verschijnselen (de symptomen) alleen door een verandering in de totale persoonlijkheid (in het karakter) bereikt kan worden. Uit de tweede brief van de redacteur: ... Allereerst het antwoord op uw vragen: De spierpijnen begonnen ongeveer in 1924. Ik had toen enorm veel te doen, kon nauwelijks vier of vijf uur slapen en moest ook zondags werken. Eerst bemerkte ik een zwaarte of vermoeidheid in mijn rechter arm, die ik bij voordrachten of in debatten veel beweeg. Vroeger had ik zoiets nooit. Ik was nerveus en ben van huis uit licht prikkelbaar. Mijn
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vrienden noemen dat een woedend temperament. Mogelijk, dat dit temperament mij te veel zenuwkracht kost. Maar daar is niets aan te doen. Depressies had ik nooit, daarentegen aanvallen van plotselinge toorn tamelijk dikwijls. Ook mijn vader was driftig. Dat gaf, zoals men zegt, moord en doodslag bij ons thuis. Maar wij meenden het in de grond goed met elkaar. Ik heb mij in mijn leven nooit iets laten welgevallen. Ook toen ik mijn betrekking verloor, was het minder de schuld van mijn zenuwziekte, dan van mijn hardnekkigheid. De partijleiding werd toenmaals nieuw georganiseerd. Men sloeg de tegenwoordige koers in, die ik voor verkeerd houd. Ik verzette mij en werd voor de heren zo lastig, dat zij tenslotte blij waren, in mijn voortdurende ziekmeldingen een reden voor ontslag te hebben. Hiermee geloof ik de omtrekken van mijn karakterbeeld te hebben aangeduid. En nu ten slotte nog n opmerking: ik hoop, dat het u met uw bedreiging ten opzichte van de karakterverandering niet al te zeer ernst is. U kunt eerder de wereldrevolutie tegenhouden, dan mij in mijn karakter veranderen. Ik verzoek u, deze zijde van het vraagstuk geheel buiten beschouwing te laten. Het komt er alleen op aan, dat ik mijn spierof zenuwpijnen of wat het anders is, zo gauw mogelijk kwijt raak... Uit het tweede antwoord: ... Men kan zich nu voorstellen, hoe uit uw woedetemperament allengs een starre doelstelling en een buitengewoon hevige worsteling om deze starre doeleinden ontstaat. Vermoedelijk treedt u dan voor het eenmaal genomen besluit zo krachtdadig op, dat een nederlaag niet alleen betekent het afzien van dit doel, maar direct een bankroet van uw gehele politiek. Zo zou het verklaard zijn, dat ik elk afzonderlijk geval een grote mate van inspanning of zenuwkracht of temperament of gevoel nodig wordt. Hoe meer men zijn persoonlijkheid inzet voor een zaak, hoe meer identificeert men zich met haar verloop en hoe meer lijdt men eventueel onder de mislukking. Maar mislukkingen kunnen niet uitblijven. Ook bij de grootste krachtsinspanning en bij het moedigste inzetten van de eigen persoonlijkheid zullen er altijd weer mislukkingen voorkomen. Maar ze zijn dan moeilijk te verdragen, goed genomen kan men ze helemaal niet overleven. In ieder geval kosten ze veel meer zenuwkracht dan de overwinningen. Op deze wijze pleegt zich bij vele mensen een onwillekeurige, onbewuste, automatische houding te vormen, die zowel het psychische als het lichamelijke leven beheerst. Men is altijd levendig, maar altijd gespannen, altijd met alle kracht werkzaam, altijd tot het uiterste besloten en altijd strijdvaardig voor de overwinning van de eigen zaak. Op zon manier komt men nooit tot ontspanning, nooit tot rust en nooit tot innerlijk evenwicht. Het is geen wonder, dat het organisme ten slotte
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

tegen die al te grote inspanning in opstand komt. En steeds behoort daar tegelijk bij het tekortschieten van psychische functies. Bij enige mensen is plotseling het geheugen weg en wel des te meer, hoe ijveriger zij zich inspannen, bij anderen faalt op zekere dag de anders aanwezige slagvaardigheid en bij een derde categorie zijn afdwalingen in de vorm van bovenmatige gevoelsuitbarstingen merkbaar. Men moet deze psychische symptomen met de lichamelijke als een eenheid behandelen, zodat men voor de opgave staat: de evenwichtstoestand, de kalme gelatenheid moet teruggevonden worden, omdat alleen van daar uit de genezing, de juiste manier van reageren en de productiviteit van de mens weer beginnen kan. De volgende stap moet daarin bestaan - altijd in de veronderstelling, dat onze hier uitgesproken vermoedens juist blijken -, zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen, in welke richting uw gemoedsaandoeningen en de uitbarstingen van uw temperament verlopen. Wat is het laagste punt, dat u onder alle omstandigheden vermijden wilt (- 100), en wat is het einddoel, waarvoor men bewust en onbewust strijdt (+ 100)? Beide punten zullen nu nog bijna dezelfde zijn als ze ongeveer in de puberteitsjaren waren. Alleen treden ze gewoonlijk in vroegere jaren duidelijker aan de dag, terwijl ze later vaak zorgvuldig gemaskeerd zijn. Onze vraag luidt dus: wat was toenmaals in de puberteitsjaren en wat is nu het aller-verschrikkelijkste, wat er zou kunnen gebeuren? Wat zou het onverdraaglijkste voor u zijn? Een gek figuur, een mislukking, een ontmaskering, een toestand van hulpeloosheid of overgeleverd zijn? Kent u dromen of fantasien, die zich met zulke gedeprimeerde toestanden bezig houden? - Wanneer wij de pool - 100 kennen, kunnen wij de tegenpool + 100 gemakkelijk berekenen... Uit de derde brief van de redacteur: ... Ik zie niet in, hoe dit criminele onderzoek mij van mijn pijn in de rug af moet helpen. Maar ik wil wel eens zien wat er van terecht komt. Het minus, waarvoor ik het meest bang ben, zowel wakend als in de slaap en bij het begin van een narcose, is de tandarts. Wanneer ik een fascistische dictator was (waarop ik helaas geen kans heb), liet ik alle tandartsen ter dood brengen. U wilt fantasien van mij leren kennen? Hier hebt u er een: alle tandartsen worden op het Alexanderplein bij elkaar gedreven en hun benen vastgebonden. Al hun hoektanden worden met lange draden aan de locomotief van de Orintexpres vastgemaakt, die ginds op het grote station staat. Hier breekt de fantasie af. Het doet mij plezier, de tandartsen zo te zien. Het volgende bedrijf, het aanzetten van de locomotief en de gebeurtenis in de monden van de dentisten, kan ik mij niet voorstellen. Het interesseert mij ook niet meer.
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

Waar ik verder nog bang voor ben? Als gymnasiast kon ik er niet tegen, om dwars door een balzaal op een meisje af te gaan. Dat heb ik echter intussen heel goed geleerd. Als student was ik bang, om in het seminarium voor de gezamenlijke toehoorders dom te lijken. In de droom vrees ik nu nog menigmaal, dat ik als spreker op het podium in de Rijksdag sta en geen broek aan heb. - Op het ogenblik vrees ik in de eerste plaats, dat deze schrijverij mij niets baat. De pijnen in mijn rug kwellen mij meer dan ooit. Mijn oude huishoudster heeft mij een tovermiddel gebracht, dat opodeldok heet, uit de tijd van de Wilhelms stamt en zo geneeskrachtig moet zijn als Ottegebes bloed. Uit het derde antwoord: Het - 100 beduidt bij u zeker wel: overgeleverd zijn, zich niet kunnen verweren, tot object vernederd worden. Die tandartsgeschiedenis laat dat duidelijk erkennen. Vele mensen komen zich in de stoel van de tandarts voor, alsof ze slechts een ding zijn, alsof zij geheel van hun menselijke waardigheid zijn beroofd. De wraakfantasie op het Alexanderplein keert de situatie om. De zondaars zijn daar zelfs het object van objecten. Ze worden niet door mensen, maar door een locomotief mishandeld. Voegt men aan deze overweging nog toe, wat u over uw verhouding tot uw vader meegedeeld hebt, dan ziet men, dat door uw leven van jongs af n rode draad liep, die men als de strijd om het vrij-zijn, het onbeperkt-zijn, het uitsluitend-subject-zijn kan aanduiden. Overeenkomstig daarmee moet u tegen alles te velde trekken, wat als onderdrukking, knechting of beperking van uw persoon of uw persoonlijke vrijheid te beschouwen is. Bij voorbeeld moet u een vrijheidsberoving, lichamelijk opgevat, of ook de kneveling van de vrijheid van spreken als het ergste van alle kwaden zien. Wanneer u dergelijke bedoelingen ook maar van verre bespeurt, zult u met een onmiddellijke mobilisatie van al uw afweermiddelen antwoorden. Daarmee is echter ook uitgesproken, dat het u onmogelijk is, zich in een of andere discipline te schikken. Ook uw eigen partij en zelfs uw eigen groep, die u gesticht hebt, komt u al spoedig voor als een insnoering van uw vrijheid. U moet daartegen muiten of u wilt of niet. U beoefent revolutie m de revolutie en als de revolutie overwonnen heeft, blijft u niets anders over, dan ook nog te revolteren tegen de overwinning Hoe ontembaar deze vrijheidsdwang is, hij is toch in zich zelf onvrij. Uw streven komt hierop neer, nooit het object van een ander, maar altijd slechts uw eigen object te willen zijn. (U is individualist en gros en en dtail). Maar u kunt niet anders, u moet. U bent een knecht, een slaaf, een object van uw karakterapparaat, dat u telkens automatisch van - 100 tot + 100 laat opspringen. Uw karakter is een mechanische wip, die door
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de een of andere uiterlijke gebeurtenis (een tegenspoed of een aanval) tot - 100 omlaag gedrukt wordt en dan prompt tot + 100 omhoog springt. U zelf echter, uw bewustzijn, uw stemming, uw innerlijke beleving is slechts een spook, dat op deze wip op en neer gaat. U verbeeldt zich te leven, maar u wordt geleefd. U wordt gewipt, omlaag naar - 100, als men u zegt, dat u ongelijk hebt, dom bent of uw mond moet houden en omhoog naar + 100, als u automatisch tegen deze ongehoorde aanval op uw persoonlijkheid met alle batterijen, waarover u beschikt, een wilde schietpartij begint. Maar de munitie raakt eens op, de lopen zijn warm geschoten en de trefzekerheid wordt minder. Zonder resultaat gaat het spook op de wip weer naar beneden. Nog eenmaal raapt het met bovenmenselijke inspanning al zijn krachten samen, maar waar anders kracht was, vertoont zich nu kramp. Het ballen van de vuisten, anders zo echt en indrukwekkend, doet van nu af zeer in de vermoeide spieren. Iedere armbeweging trekt in de schouder, alsof er niet vlees, maar leer bewogen moest worden. De hele rug zegt: wij willen gaan slapen. Waarom doet men dat niet, waarom rust men niet uit? - Omdat het er uit zou zien als een opgeven van de strijd, als een blijvende belijdenis van 100. - Men moet zich omhoog rukken en als het lichamelijk niet meer gaat moet het geestelijk gebeuren, men moet mopperen en vloeken en beweren, dat de anderen de schuld er van zijn. Men moet net doen, alsof men nog altijd op + 100 stond. Nu is dat slechts een akelige komedie, een bedrog, waaraan men zelf niet meer gelooft. (De anderen geloven er al lang niet meer aan). Er is maar n uitweg: men moet uitrusten, de leden lui uitstrekken, zich aan het leven toevertrouwen als een zwemmer, die zich op de stroom laat drijven. Maar dat betekent: men moet subject en object tegelijk zijn. U kent tot nu alleen de toestand van zuiver subject te zijn, waarnaar u streeft en die op aarde niet verwezenlijkt kan worden (want dat zou willen zeggen: almachtig zijn). En u kent de tegengestelde situatie, die u vreest als de pest: het enkel-object-zijn, dat ook in werkelijkheid niet bestaan kan (want dat zou willen zeggen: een lijk zijn). Maar feitelijk is men in zon situatie enkel passief subject. De belangrijkste toestand, waarin wij ons dag in dag uit bevinden, kent u in t geheel niet. Die is subject en object tegelijk wezen. Wanneer u dat gelukte, zou u ook de ontspanning lukken. Men kan alleen goed uitrusten, wanneer men bereid is, subject en object tegelijk zijn. En alleen, wanneer u goed uitrusten kunt, wordt u gezond... Uit de vierde brief van de redacteur: ... Dat is het toppunt! Ik zou u bij de kladden pakken en u vernielen, als ik niet zoveel schik in de zaak had. Het mooiste is, dat u niet zo helemaal ongelijk hebt, ondanks alle scheve voorstellingen, verkeerdheden,
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

overdrijvingen en verdraaiingen. Een heel klein korreltje waarheid hebt u gevonden! - Ik heb twee nachten lang niet geslapen en onophoudelijk met u getwist. Zoveel eer heb ik anders hoogstens mijnheer Streseman of Lenin bewezen... Wat het uitrusten betreft, dat is een beroerde geschiedenis. Ik heb altijd op het standpunt gestaan, dat ik geen rust nodig heb. Ik vind bij het ene werk ontspanning van het vorige. Maar u hebt gelijk, dat is op de duur niet mogelijk. - Dat mijn spierpijnen met het probleem van mijn temperament in verband staan, schijnt mij weliswaar niet geheel onmogelijk, maar toch zo goed als uitgesloten. De andere dingen daarentegen, die u gedeeltelijk beledigend juist geraden hebt (gedeeltelijk goddank ook verkeerd), hangen duidelijk zichtbaar samen met mijn eeuwige spanning en opwinding. Ik functioneer ongeveer als een dynamo, die niet stopgezet kan worden... Zo iets stoms is mij nog nooit overkomen. Iets walgelijkers dan deze psychologie is niet denkbaar. Men moet er ten slotte van houden, om ze niet te moeten haten (zo ongeveer heeft Goethe eens gesproken). Natuurlijk is mij deze liefde, waardering en verering voor de zielenvivisectie al weer alleen mogelijk met knarsende tanden en krampachtig gebalde vuisten. Ik zou er nooit iets van aanvaarden, wanneer niet heel klaarblijkelijk mijn gezondheid daarvan afhing... Wat zegt dus de verheven wetenschap? Hoe raak ik de onrust en het eeuwige innerlijke gejacht nog eens kwijt? En vooral, wat moet er gebeuren, opdat mijn woede over deze vivisectie mij niet in nieuwe krampen verstrikt? Ik kom mij werkelijk voor als bij de tandarts. U kunt zich wel indenken, dat ik nog ver van de genezing verwijderd ben... Uit het vierde antwoord: ... Nu kunnen wij de stier bij de horens pakken. U voelt zich door de psychologie in een noodtoestand verplaatst als bij de tandarts (u - 100, wij + 100). Naar de tot nu geldige wetten van uw karakter moet u door uitbarstingen van woede, dat wil zeggen door nieuwe krampen boven ons uit komen (u + 100, wij - 100). Deze nieuwe krampen betekenen een verergering van de ziekte (u - 100, wij en alle gezonden + :100). Daardoor geniet u ongetwijfeld de triomf, dat ook wij ons tegenover u blameren, (wij - 100, u + 100). Maar dat is een slechte troost. U blijft invalide. En de economische crisis gaat koelbloedig over uw tegenwoordige ellende en over uw vroegere verdiensten heen (u - 100, alle anderen + 100). U kunt zich het vervolg van deze tragikomedie in uw eerstvolgende,slapeloze nacht voorstellen... Feitelijk zijn dat allemaal inbeeldingen, ficties, enkel subjectieve lotgevallen. Alfred Adler heeft boven zijn eerste boek, waarin hij deze verbindingen schildert, als motto de uitspraak van Seneca geplaatst: ad
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

opinionem dolemus. Alleen onze persoonlijke meningen en waardebepalingen maken een kwaad tot kwaad en een geluk tot geluk. Wie zijn waardebepalingen andersom stelt, beleeft het tegendeel van dat, wat hij vroeger beleefde... Wij zijn geen tandartsen. Maar al waren wij dat, dan zouden we u niet als hoogmoedige tirannen tot object vernederen, maar wij zouden u dienstvaardig en angstig zo goed mogelijk verzorgen, omdat uw geerde klandizie ons niet verloren zou gaan. U hebt dus reeds de verhouding tussen u en de tandarts op kinderlijke wijze misverstaan, of juister: de oude, kinderlijke wederwaardigheid bepaalt nog steeds uw gevoel, terwijl uw verstand al lang daarboven verheven is.. .. Al uw woede, al uw worstelen om de superioriteit heeft alleen zin, wanneer u zich zelf als een dwerg of als een baby voorkomt en tegen een reus of een opvoeder (die u tot object wil maken) uw heiligste goederen verdedigt. Onthoud als t u blieft, de volgende gelijkstelling (het beste zou zijn, dat u het reusachtig groot op de wand van uw kamer schreef): Woede = babyficatie. Al uw goede vrienden zouden zich moeten verplichten, u telkens, wanneer u in opwinding geraakt, wanneer u zich te veel inspant en als de wilde hartstocht uit u losbreekt, vriendelijk te zeggen: baby, hoe oud ben je al? Wil men je weer tot object maken? Laat je niets welgevallen en stampvoet, tot je je wil doorgezet hebt! Nog beter zou het trouwens zijn, als u op dit ogenblik voor de spiegel ging staan en deze redevoering zelf kon houden. Probeer als t u blieft, door zo of ongeveer zo te werk te gaan, u van uw gemoedsaandoeningen weg te trainen... Uit de vijfde brief van de redacteur: Nu moet ik u eens ernstig de les lezen. U hebt wel in vele opzichten gelijk. Maar ten slotte is u de hoofdzaak, het kernpunt van de samenhang, ontgaan. (Ik + 100, u - 100).- Ik ben zonder werk, zonder verdienste, zonder werkkring, zonder daden. Hebt u er een flauw idee van, wat dat zeggen wil? Uw hoge wijsheid in ere, maar is Seneca (samen met Alfred Adler) niet misschien toch een idioot? Gaat u naar het stempelkantoor, maakt u een buiging voor de werklozen en zegt u met uw allerbeminnelijkste lachje (dat zeker uw sterkste zijde is) : ad opinionem doletis, het is enkel uw subjectieve mening, dat werkloosheid een kwaad is. Kies een andere waardebepaling, en het zal blijken neen, neem de proef maar niet, het zou jammer zijn, als men nutteloos hachee van u maakte... Uw raad is volstrekt niet slecht. Hij helpt mij nu en dan een beetje. Ik zou heel goed vooruitgaan en zelfs gezond worden, als dat ene er niet was:
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

ik ben sinds twee jaar werkloos, zonder verdienste, zonder werkkring, zonder daden. Potver ... ! Het is een wonder, dat niet alle spieren in kramp tot klompen samentrekken, dat men niet dood gaat als een dolle hond! - Zo, nu weet u het. Nog niemand heb ik de waarheid bekend, ook mij zelf niet. Nu is mijn - 100 duidelijk aan de dag gekomen. - Het gezond worden, de ontspanning, de karakterverandering, dat zou prachtig en schoon zijn - als ik maar werk had! Wat moet ik echter doen, zoals ik nu ben, schaakmat gezet, uitgeschakeld, in een hoek geduwd, op straat gezet? Wat te doen? ... Uit het laatste antwoord: ... Bij vele werklozen is de stelling, dat zij noodzakelijkerwijs alleen zonder verdiensten zijn, maar niet noodzakelijk zonder werk, reeds een zinledige spreekwijze geworden. Toch konden velen werkelijk arbeiden, zonder te verdienen, wanneer zij maar volgens hun karakter een bruikbare houding en een lonende aansporing daarvoor vonden. Bij u echter is de stelling geen spreekwijze, maar een feit. juist omdat u - een criticus van de tegenwoordige inrichting van de maatschappij, - uit de tegenwoordige maatschappij (waartoe naar het schijnt, ook uw kameraden behoren) uitgeschakeld en in een hoek geduwd is, kon u de geschikte man zijn, om de uitgeschakelden en in een hoek geduwden te verzamelen, hun duidelijk te maken, waar het om gaat en hen weer in te schakelen in de werkelijkheid, namelijk in de bemoeiingen voor een grondig inzicht en grondige verbetering van het tegenwoordige systeem. Wat verhindert u? Waarom hebt u niet al lang iets dergelijks gedaan? Omdat u een - 100 beleefd hebt, waartegen al uw goedgetrainde middelen niet meer hielpen. De mechanische wip in uw karakter heeft volledig gefaald. Het minus was te sterk, al het streven naar plus bleef zonder resultaat. U is een puur object geworden en vindt geen weg naar het puur subject zijn. Wie zo grondig beleeft, dat hij object van het leven moet zijn, kan zich van alle kramp vrij maken. Hij kan zeggen: goed, ik ben object, maar niet enkel object, ik blijf object, maar gedraag mij toch bovendien gelijktijdig als subject. - Wanneer u nu handelend optreedt en invloed op de werkelijkheid uitoefent, zult u niet meer op + 100 omhoog springen (want deze aardigheden zijn als doelloos en schadelijk al te duidelijk doorzien), maar u zult eindelijk eens subject en object - vrij en onvrij - tegelijk zijn. U zult op nul staan en wat u doet, zal om de wille van de zaak geschieden en niet meer als vroeger ter verheffing van uw Ik. Uit de laatste brief van de redacteur: ... Eigenaardig! Voor uw antwoord kwam, had ik al lang tegen mij zelf gezegd, dat mijn ongelukkige toestand weliswaar ontegenzeggelijk aanwezig is, dat die echter geen - 100 betekent. Ik begreep zelf niet
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

meer, waarom mijn slecht humeur en mijn woede tegen alle mogelijke vijanden niet reeds gedurende mijn werkloosheid verdwijnen zou. In twee of drie dagen raakte iets als een knoop in mij los en wel, omdat ik de moed gevonden had, u openhartig en zonder gemoedsaandoeningen te zeggen, hoe miserabel het mij gaat. De gevoelsuitbarstingen waren dus maskers, die mijn eigenlijk gevoel moesten verbergen. Dat was een vervloekte laagheid, die ik mij al vele jaren aangewend had. Toen uw brief kwam, werd ik nog weer eens woedend. Maar daarna moest ik lachen... Nu genoeg van al die onnozelheden. En ook genoeg van de vivisectie. Ik heb mij met de autoriteiten in verbinding gesteld en ik denk, dat het niet lang meer zal duren, of ik krijg wel bezigheid. Ik zal cursussen voor werklozen oprichten en al word ik op deze wijze ook geen volkscommissaris (mijn kinderdroom, die mij 30 jaar lang vervolgd heeft!), het zal toch wel het een en ander opleveren, zowel voor de leraar als voor de studerenden. Mijn pijn in de rug is er nog. Maar ik heb die al een paar maal vergeten. Het gaat hierbij om een kwestie van gymnastiek. Als men zich een scheve houding heeft aangewend, met vooruit geschoven schouder en gespannen biceps als een bokser, dan trekt de hele rug scheef en dat geeft ten slotte pijn. Dat heeft iemand mij al drie jaar geleden gezegd. Maar ik heb het niet begrepen of het niet geloofd. Nu is het mij volkomen duidelijk. Ik zal mij een andere houding aanwennen en een beetje gymnastiek doen, dan zal de zaak wel in orde komen... Misschien zal ik ook gymnastiekcursussen voor werklozen kunnen oprichten... Er is zo veel te doen, dat ik van louter mogelijkheden en plannen nauwelijks tijd heb om rustig te overleggen. Maar ik zal niet meer in oude fouten vervallen. Er moet goed en solide werk gedaan worden... De briefwisseling begint door tussenkomst van een vriend. - Reeds de eerste poging tot het terugbrengen op het centrale probleem roept de tegenstand wakker (tweede brief). De stap was te groot. Daarom moet de therapeut zich vooreerst met een kleinere stap - in zekere zin met de halve herleiding - tevreden stellen (tweede antwoord). Zo treedt het vraagstuk van de ontspanning in het middelpunt. Het verzet wordt iets geringer, zodat de weg al vrij wordt voor verdere mededelingen (nu reeds in de geest van een karakteranalyse). De spottende vorm verenigt de behoefte, om zich uit te spreken en de tegenstand (derde brief). Nu is het mogelijk het centrale probleem bloot te leggen: de vrijheid, die deze revolutionair bedoelt, is niet de sociale rangschikking van allen, maar de antisociale persoonlijke vrijheid van de individualist (derde antwoord). Daartegen komt zeer begrijpelijk een geweldig verzet (vierde brief) en tegelijk enkel uit woede de bekentenis van een belangrijk tot
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

nu verzwegen verband: de werkloosheid levert de stuwende en opvoedende dynamiek voor deze crisisachtige ontwikkeling. De heftigheid van het verzet leidt tot uitingen, die op grond van de voorafgaande meningen maar al te gemakkelijk doorzien kunnen worden. De patint ontmaskert zich zelf, daar hij zijn gevoelsuitbarstingen niet meer misverstaan kan. Hoe toorniger hij wordt, hoe minder ernstig wordt zijn toorn. De overgang van de egocentrische tot de zakelijke houding is begonnen.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

24. EEN CHRISTEN Uit de eerste brief van een meubelhandelaar: ... De grote economische nood, waarin ik enige jaren geleden geraakt ben, heeft mijn zenuwen gesloopt. Ik ben het einde nabij. Alles is in de war, de slaap, de eetlust, ook de spijsvertering. Sedert lange tijd heb ik geneesmiddelen gebruikt, in t bijzonder om te slapen, maar zij helpen niet... Het is een beproeving, zoals die maar weinigen opgelegd wordt. Ik wil trachten, die gehoorzaam te dragen. Maar het is onze plicht voor ons gezin te blijven leven en daarom vraag ik: hoe kan men de verzwakte zenuwen weer versterken, hoe kan men een slapeloze man aan goede slaap helpen? ... Uit het eerste antwoord: ... Wij moeten eerst nog heel wat weten ... Schrijf ons eens, hoe oud u bent, sinds wanneer de nerveuze verschijnselen optreden, wat er toen gebeurd is en hoe uw toestand van te voren was... ook herinneringen uit uw kinderjaren... de toestanden in het huis van uw ouders... de gang van uw ontwikkeling... Uit de tweede brief van de meubelhandelaar: Ik ben 57 jaar... Mijn ouders waren vrome mensen. Mijn vader, een meubelmaker, heeft 18 jaar het ambt van ouderling bekleed. Hij was streng, maar rechtvaardig. Evenzo was mijn moeder en de gehele opvoeding, streng, maar rechtvaardig. Ik bezocht een U.L.O. school met goed succes, ging toen in de leer en leverde op de juiste tijd mijn proefstuk als gezel en meester meubelmaker. In mijn vrije tijd heb ik veel in de Bijbel gelezen en ook dikwijls nagedacht over de toestanden in de wereld. In genoegens en drinkgelagen had ik geen lust. Ik ben ook in de vreemde geweest, in Zuid-Duitsland, bij verscheidene patroons. Toen ik 28 jaar was, stierf mijn trouwe vader. Ik nam zijn werkplaats en zijn kleine zaak over. In de loop van de tijd was het mij vergund, overeenkomstig zijn wens het meubelmagazijn meermalen te vergroten. De werkplaats gaf ik geheel op. Dat was, zoals ik nu weet, een vermetelheid en was in strijd met de plannen van mijn vader. Ik woonde eerst met mijn oudere zuster samen. Toen ging zij naar Hamburg en trouwde. Mijn jongere zuster was al vroeger het huis uitgegaan. Daarom moest ik trouwen, wat ik ook deed. Het was mij beschoren, een trouwe en degelijke vrouw te kiezen, die ook heden nog alles met mij draagt. Wij hebben door Gods genade drie zoons en twee dochters. Helaas veroorzaken zij ons heel wat zorg. Maar daar wil ik hier niet over spreken. Ik zelf was gezond en kalm, tot de tijden zo slecht werden en
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

de zaak totaal verliep. Al het worstelen en werken was vergeefs. Er kwam geen geld binnen. Ten slotte kon ik de huur niet meer opbrengen. Schulden wilde ik niet maken, het zou ook niet mogelijk geweest zijn, daar er geen krediet te krijgen was. Zo kondigde ik mijn faillissement aan en begroef het werk, dat mijn vader bijna 30 jaar geleden begonnen was. - Het is mijn schuld niet en het is toch mijn schuld. Ik heb eerlijk gewerkt en gestreden, maar ik wilde te hoog op. Ik heb de werkplaats er aan gegeven en mij alleen op de verkoop van fabrieksgoed toegelegd, ik wilde een groot meubelmagazijn worden. Dat heeft God mishaagd. Hij heeft mijn plannen vernietigd, Maar ook met mijn gezondheid ging het niet goed. De zorgen knaagden aan mij. De ziekte begon, toen ik de huur niet meer kon betalen. Mijn vader was nooit iets schuldig gebleven en ik ook niet tot dusver. Nu werd mijn eerlijke naam bevlekt; zoals ik eerst dacht, buiten mijn schuld, maar zoals ik nu weet, toch door mijn schuld. - Ik wil mijn kruis dragen en mij er niet tegen verzetten. Maar om het te kunnen dragen, moet ik blijven leven. Ik moet tenminste zo ver gezond zijn, dat ik weer werk kan zoeken, om vrouw en kinderen eerlijk door de wereld te helpen. Dit zijn de dingen, die u weten wilde... Uit het tweede antwoord: Het zal zeker wel zo zijn, dat u in de eerste slapeloze nachten er over nagedacht hebt, hoe u uw zaak boven water zou kunnen houden. Dat waren zorgen, zoals in deze tijd de meeste mensen hebben. Toen het echter steeds erger werd, schijnen uw gedachten om iets anders gedraaid te hebben, namelijk om de vraag, of en in hoever u aan de instorting schuld had. In deze soort van zorgen zit meestal een juiste kern - men wil het eigenlijke verband van oorzaak en gevolg opsporen maar er zit bovendien nog een heel verkeerde schil van zorgen om de terecht gevoelde kern van zorgen heen. En dit verkeerde is de altijd door herhaalde spijt over de eigen fouten. Het is natuurlijk goed, dat onze fouten ons leed moeten doen, opdat wij ze een volgende keer vermijden, maar het is verkeerd, wanneer zij ons z zeer leed doen, dat wij door louter spijt en berouw niet kunnen slapen en niet meer kunnen werken. Dit verkeerde berouw maakt het geheel nog maar erger, ja het maakt de mensen vaak genoeg ziek en ongeschikt voor het leven. En zo schijnt het u gegaan te zijn. U bent niet in het goede berouw, maar in het valse berouw verstrikt geraakt. Maar het is, om iets te noemen, niet zo, dat het verkeerde berouw enkel een overdrijving, enkel een te veel van het juiste berouw zou wezen, maar de karakterhouding van de berouwhebbende is in beide gevallen al dadelijk geheel tegenovergesteld. Bij het juiste berouw heet het: het is vreselijk jammer, dat zulk een fout voorgekomen is. Men moet er beslist voor zorgen, dat het niet meer gebeurt. Bij het valse berouw heet het
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

daarentegen: het is voor mij ondraaglijk, dat ik een mens met fouten moet zijn. Ik moet er beslist voor zorgen, dat ik in de toekomst zonder gebreken zal zijn. Bij de juiste geesteshouding betreurt men de fout, die de wereldorde stoort, bij de verkeerde geesteshouding beklaagt men zichzelf, omdat men in de rangschikking een plaats naar beneden gegleden is. De juiste houding leidt tot rustige overwegingen en succesvolle veranderingen in het karakter; de verkeerde houding leidt tot slapeloosheid en tot nutteloos, dikwijls alles overheersend getob. Maar ze verandert het karakter in t geheel niet. Wij zijn genoodzaakt de vraag te stellen, of niet uw tegenwoordige lijdensperiode voor het grootste gedeelte uit deze verkeerde geesteshouding te verklaren is. Dan zou weliswaar het valse berouw slechts een gedeelte zijn van de begeleidende verschijnselen, waarmee u te kampen hebt. Er moeten nog verschillende andere tekenen zijn, die de principieel onjuiste houding aantonen. Misschien behoren de zorgen, die uw kinderen u veroorzaken, ook tot deze samenhang. Meestal is ook de verhouding tot vrienden en kennissen om dezelfde reden tamelijk sterk gestoord. Het zou dus goed zijn, wanneer u ons ook over deze dingen nog iets kon schrijven, alvorens wij trachten een weg aan te geven, die u uit de moeilijkheden voert... Uit de derde brief van de meubelhandelaar: ... Wat u over de twee soorten van berouw zegt, is van belang en komt bij vele mensen ook wel uit. In hoever het bij mij zo is, kan ik niet uitmaken. Zeker ben ik een mens vol fouten en gebreken, maar dat de psychologische basis van mijn geesteshouding verkeerd zou zijn, komt niet uit. Mijn vader heeft mij zo opgevoed en het latere leven in een kring van ernstige, kerkelijk gezinde mensen heeft mij een grondslag van geloof en vast vertrouwen gegeven, die door alle stormen van de boze wereld niet geschokt kon worden. De verhouding tot mijn kinderen is helaas niet al te best. Ook hier heb ik erge fouten gemaakt. Ik heb hun niet met voldoende strengheid bijgebracht, dat hun vader en zijn beslissing meer waard moet zijn dan alle inzichten en verlokkingen, die van buiten tot hen komen. De zachtheid van mijn gemoed heeft mij verleid, een al te toegevend opvoeder voor hen te zijn. Zo zijn ze eigenzinnig en hoogmoedig geworden. Zij gaan hun eigen wegen en laten zich niet meer beteugelen; een erge misstap mijnerzijds, die niet meer goed te maken is. Hoe zal ik dat verantwoorden, wat ik hierin verzuimd heb? Dikwijls grijpt de angst mij aan en schudt mij als met vuisten heen en weer. Ik ben een verloren en verdwaald schaap - maar ik weet ook, dat de Herder mij zoekt en reeds gevonden heeft. Ik ben vol

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

vertrouwen en getroost. Ik weet, dat ik op de goede weg ben, en daar blijf ik ook... Met mijn vrienden en kennissen ga ik goed om. Dat spreekt volgens uw mening ook voor de juistheid van mijn principile houding. Ik wil mij zelf niet prijzen, maar kan zonder zelfverheffing getuigen, dat zij mij als rechtschapen en ernstig man waarderen. Mijn reputatie in de Gemeente - dat mag ik wel zeggen - is ook na mijn financile tegenspoed smetteloos gebleven. Daarvoor kan ik God niet genoeg danken... Een verkeerde basis van mijn karakter is het dus niet, ofschoon er misschien van het verkeerde berouw, dat u zo treffend beschrijft, wel heel dikwijls iets bij mij te vinden is... Uit het derde antwoord: ... Wij hebben ons niet begrijpelijk genoeg uitgedrukt. Van onze kant was met de verkeerde basis van het karakter iets bedoeld, dat heel veel overeenkomst heeft met datgene, dat in de theologie als de algemene, menselijke neiging tot zonde aangeduid wordt. Er is, zoals u weet, geen mens die geen deel heeft aan deze innerlijke nood. En zo zeggen wij ook in de karakterkunde: er is, zover wij weten, geen mens die niet betrokken zou zijn bij een verkeerde basis van zijn karakter. Maar dat is een algemene zin, die ons weinig baat, wanneer wij niet nauwkeurig bepaalde plaatsen ontdekken, waarvan wij kunnen zeggen: hier vertoont zich bij mij de verkeerde basis en van hier uit ontstaat voor mij de taak, mij te veranderen. Bij het valse berouw komt aan de dag, waarin de verkeerdheid bestaat. Zij bestaat daarin, dat het eigen-ik belangrijker wordt dan al het andere op de wereld. Men draait om zijn eigen as, in plaats van om de grote as van de wereldorde. Men vindt het bedroevend, dat men niet zonder gebreken is, men ergert zich, wanneer men (bijv. door zijn kinderen) niet voldoende gerespecteerd wordt, men is bezorgd, dat men zijn goede naam zou kunnen verliezen, men hecht waarde aan het aanzien en de positie, die men onder zijn medemensen heeft. Al deze dingen zijn ook voor de beter ingestelde, meer zakelijke mens niet zonder betekenis. Maar voor de zelfzuchtige zijn ze het begin en het einde van al zijn streven. De zelfzuchtige bidt, dat God hem voor het verlies van zijn goede naam moge bewaren. De zakelijke bidt, dat God het zo moge schikken, als het voor de grote zaak het beste is. Of zijn particuliere naam daarbij beter of slechter is, mag geen rol spelen. Onze vraag luidt dus: kan niet misschien toch uw tegenwoordige droevige toestand uit een overmaat van egocentriciteit (zo noemen wij de verkeerde basis) voortgesproten zijn? Maar ook wanneer op deze vraag nu nog geen beslist antwoord gegeven kan worden, blijft toch het feit bestaan, dat er een vrij grote bijmenging van zelfzuchtigheid in uw
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

karakter aanwezig is en dat u uw harde lot beter zou kunnen dragen, wanneer het u gelukte, deze ik-zucht te verzwakken... Uit de vierde brief van de meubelhandelaar: ... Wat u van het gebed zegt, heeft mij getroffen. Ik heb nachten lang God aangeroepen, dat Hij mijn goede reputatie in stand mocht houden. Daarbij heb ik weliswaar niet alleen aan mij zelf gedacht, maar ook aan mijn gezin en mijn ambt, dat ik in de Gemeente bekleed. Maar het is waar, aan de zaak van God heb ik daarbij weinig gedacht... Hoe staat het echter met de kinderen? Ik trek het mij erg aan, dat zij niet geleerd hebben hun vader te eren en te achten. Zij noemen mij een fijne en een egost! Is dat niet verschrikkelijk? Zou mijn verdriet over deze ongepastheid ook egostisch zijn? Dat kan ik niet geloven! - Maar ja, wanneer ik mij zelf ernstig onderzoek, of daarbij de zaak van God of mijn eigen zaak mij ter harte gaat, dan is het toch weer mijn eigen zaak, waar het er bij mij op aankomt, en ik geloof haast, dat ik niet eens zou kunnen zeggen, wat de zaak van God in dit geval zou kunnen wezen. Het doet mij ten zeerste leed, dat mijn kinderen niet naar de kerk gaan, want men zal in de Gemeente zeggen, dat ik geen goede huisvader ben. En daar Paulus de vrede in huis en de voorspoedige opvoeding van de kinderen als voorwaarde stelt voor het bekleden van een kerkelijk ambt, voel ik mij onwaardig, zulk een ambt te vervullen. - Is dat egostisch? ja, en duizendmaal ja! Het is egostisch! Ik denk alleen aan mij zelf en niet aan God!! Ik ben de erbarmelijkste straathond, die ooit geblaft heeft!!! Alles waar ik trots op was, stort in! Waaraan zal ik mij vastklampen? Waarop mag ik nog trots zijn? Nu is alles uit!... Als ik krachtig genoeg was, zou ik met Gods hulp ook deze strijd doorstaan. Nu ik echter zo p ben, enkel nog vel en been, weigert het lichaam mij de dienst. - Ik kan niet meer denken en niet meer werken. Ik ben zieker en ellendiger dan ooit. - Wat zal er nu van een genezing terechtkomen?... Uit het vierde antwoord: ... Wanneer het zelfzuchtige gebouw van ons karakter, waaraan wij bewust en onbewust tientallen jaren gebouwd hebben, plotseling instort, ontstaat er een toestand van volslagen hulpeloosheid en wanhoop. Het kan onmogelijk anders. Met iets minders is niets te beginnen. Maar weet u werkelijk de weg niet? Ik zou uw eigen vragen nog eens voor u willen herhalen: waaraan zal ik mij vastklampen? Waarop mag ik nog trots zijn? Lees deze vragen telkens weer, tot u het antwoord weet. Maar vraag niet andere mensen daarnaar, vraag u zich zelf... De geestelijke dingen, waar het op aankomt, zijn natuurlijk belangrijker dan de lichamelijke gezondheid. Nog meer, ze zijn de voorwaarde voor
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

iedere genezing. Maar men mag niet zeggen: wat de geestelijke kant betreft, zou het wel met mij gaan, als de lichamelijke maar in orde was. Maar omdat ik lichamelijk niet in orde ben, gaat het geestelijk ook slecht met mij. Dat zou een kinderlijk materialisme zijn. In werkelijkheid is het omgekeerd. Eerst wanneer wij lichamelijk niet meer in orde zijn, wordt het ernst met de geestelijke vragen. Tot zover is alles slechts voorbereiding en meestal een zeer ontoereikende en oppervlakkige voorbereiding. Maar hoe erger het stoffelijk gesteld is, hoe belangrijker wordt de geestelijke beslissing. En wie op zulk een ogenblik wilde beweren, dat hij voor een geestelijke beslissing de kracht niet bezat -die heeft al beslist, en wel voor de donkere kant. Waarom zou er voor een geestelijke beslissing kracht nodig zijn? Wanneer u zei, dat er moed voor nodig was, zou men dat kunnen toegeven. Maar moed heeft geen kracht nodig. De zwakste mens, een totaal uitgeput mens kan nog altijd de moed hebben tussen twee dingen te kiezen. Daarvoor heeft hij geen kracht nodig. En ook voor de toepassing in het praktische leven heeft hij niet kracht maar moed nodig. Hij moet van zijn vroegere veiligstellingen afstand doen. Hij moet juist datgene op zich nemen, waarvoor hij tot nu gevlucht is. (U moest bijv. boze praatjes of een openbare schande rustig onder de ogen zien). Maar daarvoor is u te egostisch en daar wij ons egosme niet willen bekennen, zeggen we, dat we te ziek of te zwak zijn. Het Ik kan niet beduidt altijd, wanneer men het nauwkeurig bekijkt: Ik kan geen afstand doen. - Men moet leren afstand te doen. Men moet leren het zakelijk juiste te doen, ook wanneer men daardoor zijn goede naam, de achting van zijn medemensen en de bewondering van zijn vrienden definitief verliest. Eerst als men deze weg inslaat, zal het andere ook terechtkomen. U schijnt te geloven, dat de genade, waarop u vertrouwt, u in de schoot valt, ondanks alle openlijk en heimelijk egosme. En als u de zaak goed overlegt, is dat zelfs juist. Niet ondanks, maar juist omdat u in uw principile houding zoveel egosme hebt, stort de genade zich op u en wel zo, dat u van alle kanten ingeranseld en ingehamerd wordt, hoe verkeerd u ingebakerd bent. De zonderlingste middelen worden in beweging gesteld, zelfs uw eigen kinderen zeggen u de waarheid (ofschoon om zelfzuchtige redenen), zij weigeren de gehoorzaamheid, omdat u een femelaar en een egost bent. (Hebben ze geen gelijk daarin? Vervullen zij daarin niet het vierde gebod, door u te helpen, al begrijpen zij het zelf niet?) De zaak stortte in. De trots op uw werk, uw degelijkheid en eerlijkheid is weg. Maar dat alles is nog niet voldoende. Ook uw gezondheid moet nog ondermijnd worden, omdat de oude Adam zich met eten, drinken en slapen nog voldoende vet mesten kan. En werkelijk leidt de overspannen zelfzuchtigheid met
CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

onontkoombare consequentie naar de zogenaamde instorting van de zenuwen. - Zoveel voorbereiding (zoveel genade) is er nodig, om de weg te banen, die ons uit de zelfzucht wegvoert... Uit de vijfde brief van de meubelmaker: ... Ik kon er alleen niet meer uitkomen. Alles stond op zijn kop. Wanneer ik uw gedachten naging, kwam mijn gehele leven, dat ik tot nu zo ernstig geleid had, mij voor als een duivels bedrog. Ik probeerde het omgekeerd. Ik hield uw gedachten voor een hels bedrog en ik beschouwde mijn vroeger leven weer als goed en Gode welgevallig. Maar ook dat hielp niets. Mijn slaap was slechter dan te voren. En de pastilles, die ik nog had, hielpen niet meer en nieuwe tabletjes, die de apotheker mij gaf, evenmin. Ten slotte hield ik het niet meer uit. Ik wilde naar mijn geestelijke gaan en hem alles duidelijk maken. Maar nu was de vraag, naar wie ik zou gaan. De dominee, tot wiens Gemeente ik behoor, is mij goed bekend, maar ik weet, dat er met hem over zulke dingen moeilijk te praten valt. En de ander in de naburige Gemeente, die er begrip van zou hebben, was van mij vervreemd. Hij heeft mij vroeger verwijten gemaakt, die ik verwierp. Nu weet ik, dat hij met andere woorden iets soortgelijks gezegd heeft, als in de brieven staat... Ik moest iets voor mijn gezondheid doen, anders ging ik te gronde. Dat zag ik wel in. De nood steeg innerlijk en uiterlijk, mijn zenuwen werden steeds zwakker. Plotseling vond ik bij het bladeren in de Bijbel de plaats in de eerste brief van Johannes, waar hij zegt, dat men een leugenaar is, wanneer men zegt: ik heb God lief, terwijl men zijn broeder haat. Toen nam ik een besluit en schreef hem een brief - de dominee, die ik zo lang nauwelijks gegroet had. Daarna ging ik naar hem toe. Het was een heel lang en grondig onderhoud. Hij pakte krachtig aan en hielp mij veilig over de afgrond, die voor mij lag. Ik kon alleen de brug niet vinden, ofschoon ik wel wist, waar die te vinden was... Nu zie ik in, wat voor verschillende werktuigen er in beweging gesteld moesten worden, belegeringsmachines zei de dominee, eer de poorten van de vesting weken. Ik ben nog niet aan het einddoel, maar pas halverwege. Het is niet gemakkelijk, dat kunt u geloven. Ik val honderdmaal in een uur terug in de oude hoogmoed, alsof mijn mening de enig juiste was en alsof ik alleen gelijk had en de anderen allemaal ongelijk. - De poorten zijn open gebroken, de vesting is niet meer te verdedigen. Ik verlaat die, ik geef ze, zover ik maar kan, over in de handen van de Opperste Krijgsheer, en ik hoop, dat ik de overgave ten uitvoer brengen zal... Mijn slaap is nog steeds niet beter. Ik heb nog veel met mijn zenuwen te stellen. Ik ben bijna net zo ellendig als vroeger. Maar het bedroeft mij nu weinig. Ik weet dat ik er weer boven op zal komen. Ik kan al pogingen

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

ondernemen, om weer werk te zoeken en ik zal niet verzwakken, eer ik kans zie, de mijnen met het werk van mijn handen te onderhouden... De briefwisseling begon op raad van een geestelijke, maar pas een jaar, nadat deze raad gegeven was. Reeds vr het begin was er heel wat verzet te overwinnen. De oude Adam had er een voorgevoel van, dat het hem slecht zou gaan. Het terugbrengen van de slapeloosheid op het verkeerde berouw en hiervan op het zelfbewustzijn lukt na het overwinnen van enige typische weerstanden (tweede antwoord). Maar het egostische naast elkaar bestaan van schijnbaar schuldbesef (- 100) en schijnbare zekerheid van de verlossing (+ 100) duurt nog voort. De volgende stap lukt door de concrete opvatting. Door het voorbeeld van het gebed wordt de zelfzuchtigheid aangetoond. Van nu af werkt de tang van het noodlot en wel zo, dat de ene kant door een reeds bestaande radicale verplichting gevormd wordt, n.l. door het christendom. (Deze soort van noodlotsdwang heeft alleen bij zeer ernstige christenen en enkele malen ook bij communisten uitwerking). De analyse verloopt nu binnen het gebied van de christelijke overtuigingen. De vraag, of krachteloosheid de genezing kan verhinderen, wordt daarom sneller en grondiger opgelost, dan het anders mogelijk zou geweest zijn (vierde antwoord). Het geheel toevallige bondgenootschap tussen de geestelijke en de therapeut werkt nog gunstiger dan in het geval 22 dat tussen de politicus en de therapeut. Er blijft een vanzelf sprekende gelijkheid van de ingenomen positie te bestaan, een soort van cultureel eenheidsfront, dat het genezingsproces aanzienlijk bevordert.

CRISISBRIEVEN VERBAND TUSSEN ECONOMISCHE CRISIS EN KARAKTERCRISIS DR. FRITZ KNKEL UITGEVERIJ DE DRIEHOEK, BOSCH EN DUIN 1933

You might also like