You are on page 1of 764

Van fysicochemische processen tot

de cel – deel II
Bachelor geneeskunde – academiejaar 2013-2014

1
Referentiekader opleiding geneeskunde
CanMEDS rollen

de 7 rollen van de arts


• Medisch deskundige
• Wetenschapper
• Communicator
• Samenwerker
• Manager
• Gezondheidsbevorderaar
• Professional

2
Van fysicochemische processen tot de cel
Situering in opleiding geneeskunde

 Behoort tot de lijn „kennis en grondslagen van de geneeskunde‟


 In 1e semester van 1e fase van de bachelor geneeskunde
 Draagt bij aan CanMEDS rollen:
 Wetenschapper / Medisch deskundige / Communicator

3
Van fysicochemische processen tot de cel
Situering in opleiding geneeskunde

 Verwante opleidingsonderdelen:
 Van cel naar weefsel: structuur & functie
 Geïntegreerd metabolisme
 Bereidt voor op orgaansystemen: ademhaling, nier, neuro, bloedsomloop…

4
Doelstellingen
 Inzicht verschaffen in de grondslagen van de cellulaire
structuur en functie in het menselijk lichaam
 Met klemtoon op fundamentele processen die in nagenoeg elk
celtype van het menselijk lichaam voorkomen
 Integreren van verschillende wetenschappelijke disciplines
 Chemie, biologie, fysica, histologie, biochemie, genetica, fysiologie…
 Aandacht voor de wisselwerking tussen structuur en functie.
 Aanbrengen van translationeel denken door celbiologische
inzichten in een medische context te plaatsen.
 Begrijpen van ziektemechanismen: mutaties, toxines, virussen…
 Ontwikkeling en werkingsmechanisme van geneesmiddelen
 Kennismaking met de wetenschappelijke methode

5
Didactisch team
hoorcolleges monitoraat

Thomas Jan Rudi Peter Valerie


Voets Eggermont Vennekens Vangheluwe Van Emelen

werkzittingen

6
Studiemateriaal
 Handboeken
 Becker‟s World of the Cell, 8th edition (Pearson)
 Cellular Physiology and Neurophysiology, 2nd edition (Elsevier Mosby)

 Syllabus: Illustraties bij de hoorcolleges van TV en JE


 Uitgegeven door Medica
 Indien extra slides in hoorcollege  verspreiding via Toledo

 Toledo: elektronisch leerplatform van K.U.Leuven


 Bijkomende illustraties, voorbeelden
 Discussiefora
 Link naar monitoraat
 Praktische aankondigingen

7
activiteit docent datum hoofdstuk onderwerp
HC-1 JE 24/sep 4 cellen en organellen: algemene eigenschappen van cellen
HC-2 JE 27/sep 4 cellen en organellen: de opbouw van een eukaryote cel
HC-3 JE 30/sep 7 membranen: structuur en functie
HC-4 JE 1/okt 7 membranen: membraanlipiden
HC-5 JE 7/okt 7 membranen: membraaneiwitten
WZ-1 JE 8/okt 7 intro: structuur en functie van membranen
HC-6 TV 11/okt 8 membraantransport: eenvoudige diffusie
HC-7 TV 14/okt 8 membraantransport: osmose
HC-8 TV 15/okt 8 membraantransport: energetische aspecten van transmembranair transport
HC-9 JE 16/okt 8 membraantransport: gefaciliteerde diffusie
HC-10 JE 18/okt 8 membraantransport: actief transport
WZ-2 JE/PVG 22/okt 7/8 responsie: structuur en functie van membranen / intro: transmembranair transport
HC-11 JE 25/okt 12 endomembraan: endoplasmatisch reticulum en Golgi apparaat
HC-12 JE 28/okt 12 secretorische route: modificering en sortering van eiwitten
HC-13 JE 29/okt 12 endocytotische route: sortering en vertering van eiwitten
HC-14 JE 4/nov 12 vesiculair transport
WZ-3 PVG/PVG 5/nov 8/12 responsie: transmembranair transport / intro: secretorische en endocytotische route
HC-15 TV 8/nov 13 signaaltransductie in prikkelbare cellen: de cel als elektrisch circuit
HC-16 TV 12/nov 13 signaaltransductie in prikkelbare cellen: selectiviteit en schakeling van ionenkanalen
HC-17 TV 15/nov 13 signaaltransductie in prikkelbare cellen: spanningsgeschakelde ionenkanalen en de actiepotentiaal
HC-18 TV 18/nov 13 signaaltransductie in prikkelbare cellen: voortgeleiding en modulatie van de actiepotentiaal
WZ-4 PVG/RV 19/nov 12/13 responsie: secretorische en endocytotische route / intro: prikkelbaarheid
HC-19 JE 22/nov 13 signaaltransductie in prikkelbare cellen: synaptische communicatie
HC-20 JE 25/nov 14 signaaltransductie: signaalmoleculen en receptoren
HC-21 JE 26/nov 14 signaaltransductie: GPCR & signaaltransductie via cAMP
HC-22 JE 29/nov 14 signaaltransductie: GPCR & signaaltransductie via IP3 en DAG
HC-23 JE 2/dec 14 signaaltransductie: proteïnekinase-geassocieerde receptoren
WZ-5 RV/PVG 3/dec 13/14 responsie: prikkelbaarheid / intro: signaaltransductie
HC-24 JE 6/dec 15 cytoskelet: microtubuli
HC-25 JE 9/dec 15 cytoskelet: actinefilamenten en intermediare filamenten
HC-26 JE 10/dec 16 beweging: kinsesine en dyneine motoren
HC-27 JE 13/dec 16 beweging: myosine motor en sarcomeer
WZ-6 8 PVG 16/dec 14 responsie: signaaltransductie
HC-28 JE/TV 17/dec 16 herhalingsles
Werkzittingen
 Werkzittingen
 Structuur en functie van membranen  Jan Eggermont
 Transmembranair transport  Peter Vangheluwe
 Secretorische/endocytotische route  Peter Vangheluwe
 Prikkelbaarheid  Rudi Vennekens
 Signaaltransductie  Peter Vangheluwe

 Wat?
 Voorbeelden
 Toepassingen
 Gelegenheid tot vragen stellen

 Studiemateriaal via Toledo

9
Helpdesk
 Vragen stellen aan docenten
 Tijdens of na het hoorcollege

 Monitoraat:Valerie Van Emelen


 Afspraak maken bij monitor: zie Toledo

 Discussieforum op Toledo
 Opvolging door studenten en docent

10
Examen
 Geïntegreerd meerkeuzevraag examen
 50 vragen
 Leerstof verwerkt doorheen alle vragen

 Meerkeuzevragen
 Voor elke vraag is er slechts 1 correct antwoord.
 Keuze tussen 4 antwoordmogelijkheden
 Quotering:
 Correct antwoord: +1
 Fout antwoord: -0.33
 Geen antwoord: 0

11
Goede afspraken maken goede vrienden
 We beginnen stipt op tijd.
 We zitten neer bij het aanvangsuur van het hoorcollege.

 Een aula is geen cafetaria.


 Blikjes, andere dranken, wafels enz zijn uit den boze.

 Spreken mag, maar na het vragen van het woord.


 Bij problemen, steek de hand op.

 Tijdens het hoorcollege concentreren we ons op de


leerstof.

12
Cellen en organellen (BWC4)

1. Eigenschappen en strategieën van cellen

13
Eigenschappen en strategieën
van cellen
 Essentiële vraag
 Hoe functioneren cellen in hun
specifieke context?

 Antwoord
 Door variaties in algemene
karakteristieken
 Complexiteit van organisatie
 Moleculaire componenten
 Grootte en vorm
 Specialisatie

Figure 1-1
14
Indeling van cellen in functie van
organisatie en functie
 Fundamenteel verschillende types van cellulaire
organisatie
 Morfologisch
 Moleculair Celbiologie
 Functioneel

 Klassieke indeling: prokaryoten  eukaryoten


 Op basis van aan/afwezigheid van membraanomgeven kern

 Huidige indeling: bacteria  archaea  eukarya

15
Prokaryoot Eukaryoot

Fig 4-3

Fig 4-5
Probleem: te simpele indeling
• Te sterke nadruk op morfologische karakteristiek: +/- kern
• Houdt geen rekening met moleculaire/functionele diversiteit van prokaryoten
16
Huidige indeling in 3 domeinen
Bacteria  Archaea  Eukarya
3 domeinen ifv vorm, moleculaire samenstelling, functie
Bacteria Archaea Eukarya

Vorm Klein, geen kern Klein, geen kern Groot met kern

Voorbeelden Klassieke bacteriën: Extreme levensvormen: Planten, gisten,


- Escherichia coli - Methanogenen dieren
- Pseudomonas - Halofielen
- … - Thermofielen

Evolutionaire verwantschap: gemeenschappelijke voorouder: “oercel”

17
18
Algemene eigenschap: celgrootte

Variaties in celgrootte: mmeter schaal

1 mm 5 mm 10 mm 100 mm

Bacteria/archaea Eukarya
Uitersten: tot 0,2 mm Uitersten: neuronen met meter(s)lange axonen

19
Waarom beperking in celgrootte?
Waarom is mmeter schaal ideaal voor cellulaire functie?

Oppervlakte/volume verhouding  capaciteit van membraantransport

Diffusiesnelheid van moleculen  verspreiding in de cel

Voldoende hoge concentraties van moleculen  snelheid van enzymatische reacties


20
Oppervlakte/volume verhouding
 Volume van cel
 Hoe groter de cel, des te meer moleculen uitgewisseld moeten
worden: opname en afgave van ionen, glucose, AZ,…
 Oppervlakte van de cel
 Bepaalt de transportcapaciteit voor uitwisseling met de
extracellulaire ruimte

 Grotere cel  kleinere oppervlakte/volume verhouding


 Dus proportioneel kleinere transportcapaciteit in vergelijking
met de cellulaire nood

21
Figure 4-1 Unlabeled

22
Figure 4-1 Labeled

23
Q: hoe capaciteit van membraantransport vergroten?

A: vergroten van membraanoppervlak door uitstulpingen


 Microvilli in cellen met absorptiefunctie: darmepitheel, nierepitheel, ….

Figure 4-2 Labeled

24
Diffusiesnelheid van moleculen
 Moleculen in cytoplasma bewegen door diffusie
 Passief proces: van hoge naar lage concentratie
 Willekeurig in 3 dimensies
 Hoe groter de afstand, des te groter de diffusietijd

𝑥2
t = diffusietijd

t= x = lineaire diffusieafstand (in 1 dimensie)


D = diffusiecoëfficient (bepaald door MW)
2𝐷

x2
Lengte (mm) 10 20
Afstand tot centrum (mm) 5 10
Dglucose 5 X 10-6 cm2/s 5 X 10-6 cm2/s
x4
Diffusietijd (ms) 25 100
25
Behouden van voldoende hoge concentraties
 Snelheid van enzymatische reactie
 Concentratie aan reagentia
 Concentratie aan enzyme
  bepaalt kans op succesvolle binding van R aan E

x2
Lengte (mm) 10 20
Volume (mm3) 1000 8000
Concentratie (mM) 5 5
x8
Aantal nmol 5 40
26
Q: hoe concentraties in stand houden bij grotere celvolumes?

A: compartimentalisering van cel dmv organellen lokale domeinen met hoge


concentraties van ionen, enzymen, …  functionele specialisatie

 pH 4,5

Ca2+ 1 mM 

Figure 4-5

27
Verschillen tussen bacteria, archaea en
eukarya

28
Bacteria  Eukarya
Bacteria Eukarya
- Geen membraanomgeven kern - Membraanomgeven kern
- DNA  nucleoid; geen histonen - DNA  chromosomen; histonen
- Expressie: geen RNA processing - Expressie: RNA processing

Figure 4-3 Figure 4-5

29
Bacteria  Eukarya
Bacterie Eukarya
- Geen organellen - Organellen: endoplasmatisch
reticulum, Golgi, lysosomen, …
-  functionele specialisatie

Figure 4-3 Figure 4-5

30
Bijkomende specifieke eigenschappen van
eukarya
Figure 4-23 Figure 4-7

Cytoskelet  structuur en vorm van cel Vesiculair transport langsheen cytoskelet


- Microfilamenten (actine) - Transport tussen organellen
- Microtubuli - Endocytose: opname van moleculen
- Intermediaire filamenten - Exocytose: afgave van moleculen

31
Virus: structurele eigenschappen
 Grootte: 25 tot 300 nm

 Opbouw
 Kern = genoom
 DNA of RNA
 Enkelstrengig of dubbelstrengig
 Capside of eiwitmantel
 Eén eiwit of verschillende types eiwitten
 Optioneel: membraanenveloppe
 Geen cytoplasma, geen organellen, geen
ribosomen

Figure 2-20

32
Virus: infectieuze cyclus
 pathogene eigenschappen
 Binnendringen van gastcel
 Specificiteit of tropisme
  bepaalt ziektepatroon

 Ontmanteling van virus


 Replicatie van virale componenten
 Via processen van gastcel
 Assemblage van nieuwe viruspartikels

 Vrijstelling van viruspartikels


 Verspreiding naar andere cellen

33
Figure 21 A1
Diversiteit in virussen Figure 4-26

 Grootte en vorm

 Opbouw
 DNA  RNA; ss  ds
 Eiwitmantel: component(en)
 Membraanenveloppe

 Infectieuze cyclus
 Gastcel
 Bacterie, plant, dier, mens
 Effect op gastcel
 Lysis, …

34
Even filosoferen…
 Leeft een virus?

 Wie is het meest geëvolueerd: de mens of de bacteriën?

 Welke voor- en nadelen hebben bacteriën in vergelijking


met een meercellige eukaryoot?

 De mens bevat meer bacteriële cellen dan lichaamscellen.


 Microbioom = het collectief genoom van micro-organismen die
in een bepaalde niche leven.

35
Het menselijk
microbioom

36
Cellen en organellen (BWC4)

2. Overzicht van een eukaryote cel

37
Indeling van eukaryote cel
Compartimentalisering van de cel
 Plasmamembraan
 Kern
 Cytoplasma = interne volume
van cel behalve de kern
 Cytosol 
semifluide vloeistof
 Organellen 
compartimenten
met specifieke functies
 Cytoskelet

Figure 4-5a

38
Figure 4-5a

39
Table 4-2

40
Plasmamembraan
 Elke cel is omgeven door plasmamembraan Figure 4-9a

 Grens tussen intracellulair en


extracellulair compartiment
 Permeabiliteitsbarrière
 Behoudt samenstelling van intracellulair
compartiment

 Samenstelling:
 Membraanlipiden
 Membraaneiwitten

41
Amfipathische moleculen

42
Figure 2-10 Figure 2-11

43
Figure 4-9

44
Samenstelling van plasmamembraan
(zie ook hoofdstuk 7)

Membraanlipiden Membraaneiwitten

 Amfipathische moleculen  Amfipathisch (integrale


 Spontane vorming van membraaneiwitten)
lipidendubbellaag  Functies
 Grote diversiteit  Signaaltransductie
Figure 2-12
 Transport
 Celadhesie
 Metabolisme

45
Kern
(zie ook hoofdstuk 18)
 Meest prominente structuur in eukaryote cel
 Bevat DNA  chromosomen  chromatine
 Omgeven door
kernenveloppe
 Dubbele
membraan Figure 4-10

 Kernporien
 Transport van
RNA, eiwitten
 Nucleoli
 rRNA synthese

46
Figure 4-10

47
Mitochondria
 Aanwezig in alle eukaryote cellen ( tot > 100/cel)
 Structuur
 Dubbele membraan
 Buitenste mitochondriale membraan
 Binnenste mitochondriale membraan  cristae (instulpingen)
 Matrix = intern compartiment
 Bevat circulair DNA, RNA, eiwitten
 Expressie van beperkt aantal mitochondriale genen
 Maar: meeste eiwitten geïmporteerd vanuit cytosol
 Functie: synthese van ATP
 Cellulaire ademhaling

48
Figure 4-11

Voordeel van cristae?

49
Variatie in aantal en locatie van
mitochondria

spermatozoön spiercel

Figure 4-12 Figure 4-13

50
Endosymbiont theorie
Oorsprong van mitochondria en chloroplast
 Structurele gelijkenis met bacteriën
 Grootte en vorm: 1 mm, langwerpig
 Bevat circulair DNA zonder histonen
 Gelijkaardige ribosomen: rRNA, eiwitten
 Genexpressie

 Endosymbiont theorie
 Initieel: protoeukaryoot zonder
mitochondria en chloroplasten
 Fagocytose van bacteriën
 Later: evolutie tot mitochondria
en chloroplasten

Figure 11 A

51
Endoplasmatisch reticulum
 Structuur
 Netwerk verspreid over ganse cytoplasma
 Omgeven door enkelvoudige membraan
 Membraan continu met buitenste membraan van kernenveloppe
 Lumen: interne ruimte omgeven door ER membraan
 Twee functionele types
 Ruw ER: bekleed met ribosomen
 Synthese van membraaneiwitten en secretorische eiwitten
 Glad ER: zonder ribosomen
 Synthese van lipiden en steroiden
 Detoxificatiereacties: inactivering van toxische stoffen,
 Opslagplaats van Ca2+  signaaltransductie

52
Figure 4-15

53
Golgi apparaat
 Structuur
 Stapel van cisternae = platte vesikels met enkele membraan
 Perinucleair gelegen
 Onderverdeling in
 Cis-, mediaal- en trans-Golgi
 Functie
 Onderdeel van secretorische route
 Modificering van secretorische en membraaneiwitten
 Voorbeeld: afwerken van glycosylering
 Sortering van eiwitten in functie van bestemming:
plasmamembraan, endosomen, lysosomen

54
Figure 4-16 Labeled

55
Secretorische route
 Ruw ER
 Synthese van secretorische
en membraaneiwitten
 Golgi complex
 Modificatie van eiwitten
 Sortering van eiwitten
 Secretorische vesikels
 Opslag en transport van
eiwitten
 Plasmamembraan
 Afgave van eiwitten
Figure 4-17

56
Lysosoom
 Structuur Figure 4-18

 Vesikels met enkelvoudige


membraan
 Lumen
 pH: 4,5
 Bevat zure hydrolasen
 Functie
 Eindpunt van endocytotische en
(auto)fagocytotische route
 Afbraak van DNA, RNA, eiwitten,
lipiden, suikers,…
 Vrijstelling van afbraakproducten in
cytosol

57
Peroxisoom
 Structuur Figure 4-19

 Vesikels met enkele membraan


 Lumen
 Catalase: 2 H2O2  2 H2O + O2

 Functie
 Afbraak van H2O2
 Oxidering van lange vetzuren
 Afbraak van toxische producten

58
Cytoskelet
 Driedimensioneel netwerk van „kabels‟ Figure 4-23

 Microfilamenten  actine
 Microtubuli  tubuline
 Intermediaire filamenten
 desmine, keratine

 Functie
 Geeft vorm en stevigheid aan de cel
 Kabels voor vesiculair transport
 Kern- en celdeling: transport van chromosomen, dochtercellen
 Cellulaire beweging van cel  cilia,flagella
 Contractie van spiercellen

59
Figure 4-24 Labeled

60
Figure 4-24

Microtubuli
 Structuur
 Holle cilinder opgebouwd uit 13
protofilamenten
 Diameter 25 nm
 Protofilament: seriële aaneenschakeling
van tubuline dimeren
 Polariteit - dynamisch
Cellulaire structuren
Figure 4-23

 Cilia, flagella
 Delingsspoel
 3D netwerk
 centrum  periferie

61
Microfilamenten Figure 4-24

 Structuur
 Dubbelhelix van actinefilament (F-actine)
 Diameter: 7 nm
 F-actine: polymerisatie van actine
monomeren (G-actine)
 Polariteit - dynamisch
 Cellulaire structuren
 Stress fibers Table 15-1
 Corticaal cytoskelet (onder de
plasmamembraan)
 Sarcomeer in spiercellen

62
Figure 4-24

Intermediaire filamenten
 Structuur
 Kabel van 8 protofilamenten
 Diameter: 8 – 12 nm
 Protofilament: seriële aaneenschakeling
van tetrameren
 Verschillende subtypes  celtype
specifiek
 Stabiele structuur
 Cellulaire rol Table 15-1

 “stelling” waaraan de ganse cel ophangt

63
Membranen: structuur, functie en
samenstelling (BWC7)
3. Structuur en functie

64
Functies van membranen

Figure 7-1 Figure 7-2

65
Afbakening en permeabiliteitsbarrière
 Afbakening Figure 7-2

 Intra- versus extracellulair


 Intracellulaire organellen
Figure 2-12

 Permeabiliteitsbarrière
 Niet doorlaatbaar
voor hydrofiele
en grote moleculen
 Ionen
 Glucose, aminozuren,…
 Eiwitten, DNA, RNA
 Doorlaatbaar voor apolaire stoffen

 Ontstaan van compartimenten


met verschillende samenstelling (en dus functie)
 Ionen, metabolieten, eiwitten, DNA, RNA, …

66
Antimicrobiële peptiden
Aangemaakt in huid, darm,
luchtwegen

Structuur
- peptiden: 10 à 50 AZ
- kationisch, amfipathisch

A B

Wikipedia
67
Antimicrobiele peptiden
Werkingsmechanisme

68
Nature Reviews Microbiology 3, 238-250 (March 2005)
Subcellulaire localisering van specifieke
functies
 Membranen bevatten
specifieke set van eiwitten
 Plasmamembraan
 ER membraan
 …

 Gevolg: specifieke functies


in organellen
 ER: synthese fosfolipiden
 Golgi: synthese sfingolipiden
Figure 7-2

Hoe ontstaat specifieke eiwitsamenstelling van membranen?


69
Transmembranair transport van moleculen
 Permeabiliteitsbarrière
 Lipidendubbellaag: niet
doorlaatbaar voor
hydrofiele en grote Figure 2-12

moleculen

 Transportsystemen in
membraan voor
 Ionen: Na+, K+, Ca2+ …
 Glucose, AZ, …
 Eiwitten, DNA, RNA…
Figure 7-2

70
Cellulaire communicatie
 Cellulaire communicatie
 Ontvangen en doorgeven
van signalen
 Chemisch: hormonen, …
 Elektrisch: zenuwimpuls

 Signaaltransductie
 Omzetten van extracellulair
signaal in cellulaire respons
 Membraanreceptoren 
binden van signaalmolecule
 Resulteert in respons Figure 7-2

71
Celadhesie
 Vasthechting aan
extracellulaire matrix
 Binding aan collageen, …

 Cel-cel interactie: adhesie


en communicatie
 Tight junctions  epitheel
 Gap junctions  hart
 Adhesive junctions

Figure 7-2

72
Membraanstructuur
Observaties - 1

Selectieve permeabiliteit van membraan Figure 7-3

- Apolaire stoffen gaan door membraan


- Polaire stoffen gaan niet door membraan

Elektronenmicroscopie van membraan Figure 7-4

- Dikte: 6 a 8 nm
- Tramspoorpatroon
- 2 donkere, perifere lijnen
- Centrale heldere zone

73
Membraanstructuur
Observaties - 2
Samenstelling van membraan
- Basiscomponenten: lipiden en eiwitten
- Wisselende verhouding eiwitten/lipiden ifv type van membraan

74
Membraanstructuur
Observaties - 3
Laterale mobiliteit van lipiden en eiwitten in membraan
 Fluïde natuur van membraan

Figure 7-11

Nota: fluïditeit lipiden >> fluïditeit eiwitten

75
Membraanstructuur
Fluid mosaic model (Singer & Nicolson)
 Fluïde lipidendubbellaag: 6 a 8 nm
 2 bladen van amfipathische lipiden
 Cytosolisch blad
 Exoplasmatisch blad
 Centrale hydrofobe kern
 Perifere polaire hoofdgroepen

 Mozaiek van membraaneiwitten


 Integrale membraaneiwitten
 Transmembranair(e) segment(en): hydrofoob
 Membraaneiwitten met vetanker
 Perifere membraaneiwitten
Figure 7-5

76
Fluid mosaic model
Bouwstenen: membraanlipiden
 Amfipathische structuur Figure 2-11

 Hydrofiel hoofd
 Hydrofobe staart

 Voorbeeld: fosfoglyceride
 Glycerol ruggengraat
 Hydrofobe staart: 2 vetzuurketens
 Veresterd op C1 en C2 van glycerol
 Hydrofiel hoofd
 Negatief geladen fosfaat op C3
 Bijkomende polaire elementen op P

77
Fluid mosaic model
Bouwstenen: integrale membraaneiwitten
 Amfipathische structuur Figure 7-5

 Hydrofiele domeinen aan beide zijden


van de membraan
 Exoplasmatisch domein: covalent
gebonden suikers

 Hydrofoob domein ingebed in


lipidendubbellaag
 1 of meerdere
transmembranaire a-helices
 Structurele verankering in membraan
 Functionele rol:
 Vb: vorming van transmembranaire porie…

78
Fluid mosaic model
Eigenschappen
 Spontane vorming van lipidendubbellaag
 Zelfassociatie van amfipathische
lipiden (cfr infra)
 Drijvende kracht: hydrofobe interactie

 Hydrofobe barrière
 Centrale lipidendubbellaag

 Fluïditeit
 Laterale beweging van lipiden en eiwitten

 Vorming van microdomeinen, vb lipid rafts


 Specifieke associatie van lipiden en eiwitten
Figure 7-5

79
Spontane vorming van lipidendubbellaag
Niet-covalente zelf-associatie van lipiden
Figure 2-11 Figure 2-12 “ONS KENT ONS”

 Laterale interacties tussen


hydrofiele hoofdjes
 Laterale associatie van  H-bruggen
hydrofobe staarten  Elektrostatische interacties
 Hydrofobe interactie
1-80
Membranen: structuur, functie en
samenstelling (BWC7)
4. Membraanlipiden

81
Membraanlipiden Figure 7-6

3 klassen
 Basisstructuur: amfipathisch
 Hydrofiel hoofd
 Hydrofobe staart

 3 klassen
 Fosfolipiden
 Hydrofiel hoofd bevat fosfaat
 Meest frequente membraanlipide
 Glycolipiden
 Hydrofiel hoofd bevat suiker(s)
 Sterolen
 4-ring koolwaterstofstructuur

82
Figure 7-6

83
Fosfolipiden
 Hydrofiel hoofd: fosfaat + …
Figure 7-6
 Hydrofobe staart:VZ ketens

 Grote moleculaire
diversiteit
 Structuur van hoofd  lading!
 Lengte en saturatie van VZ

 2 grote types ifv structuur


 Fosfoglyceride:  glycerol ruggengraat
 Sfingomyeline:  sfingosine als ruggengraat
84
Figure 7-6

85
Fosfoglyceriden
Wikipedia
 Glycerol ruggengraat Figure 3-29

 Hydrofobe staart: 2 VZ ketens


 Veresterd op C1 en C2 van glycerol
 Variatie in
 Lengte: C14  C20
 Verzadiging

 Hydrofiel hoofd
 Fosfaat veresterd op C3
 Bijkomende restgroep: -P-O-R
 Variatie in lading: neutraal of -

86
Table 7-2 Labeled

87
Vetzuren in membraanlipiden
 Hydrofobe onderdeel van fosfolipiden en glycolipiden
 Verantwoordelijk voor hydrofobe barrière van membraan

 Variatie in lengte  bepalend voor dikte van membraan


 C12 tot C20
Figure 3-28

 Variatie in saturatie
 bepalend voor
fluïditeit van membraan
 Verzadigde VZ: dichte
opeenstapeling
 Onverzadigde VZ: slechte
laterale stapeling

88
Table 3-5 Labeled

laurinezuur
myristinezuur
verzadigd

palmitinezuur
stearinezuur

palmitoleinezuur
onverzadigd

oliezuur
linolzuur
linoleenzuur
arachidonzuur

89
Essentiële vetzuren
niet aangemaakt in lichaam  voeding

Linolzuur
C18:2(w-6)

Linoleenzuur
C18:3(w-3)

Wikipedia
90
Sfingomyeline
 Ruggengraat: sfingosine
 Amino-alcohol

 Hydrofobe staart
 Alifatische keten van sfingosine
 VZ: amidebinding op sfingosine
 Lange keten: C18, C20 Figure 7-6

 Verzadigde keten

 Hydrofiel hoofd
 -P-choline: veresterd op –OH van sfingosine

91
Figure 7-6

92
Diversiteit in fosfolipidensamenstelling van
membranen

Figure 7-7

93
Glycosfingolipiden
 Ruggengraat: sfingosine

 Hydrofobe staart
 Alifatische keten van sfingosine
 VZ: amidebinding op sfingosine
 Lange keten: C18, C20
 Verzadigde keten
galactocerebroside
 Hydrofiel hoofd
 1 of meerdere suikers op –OH van sfingosine Figure 7-6

 2 grote types ifv identiteit van suikerhoofdje


 Cerebroside  1 neutrale suiker, vb galactose
 Ganglioside  negatief geladen oligosaccharide
Opmerking: sfingolipiden = sfingomyeline + glycosfingolipiden
94
Sterolen  cholesterol
 Basis: 4-ring koolwater
stof structuur
 Beperkt amfipathisch
 Klein hydrofiel hoofdje: -OH

Figure 7-6
 Vormt geen lipidendubbellaag op zich
 Schuift in tussen fosfolipiden en glycolipiden
 Vermindert de fluïditeit van membraan

 Precursor voor steroidhormonen en galzouten

95
Figure 3-30 Labeled

96
Wikipedia

97
cholesterol ergosterol

nystatine

Wikipedia
98
Asymmetrische verdeling van lipiden
Verschillen tussen membranen: PM  ER
15% SL

50% 35%
GL C

95% GL

5% C

1-99
Asymmetrische verdeling van lipiden
Verschillen tussen bladen: exo  cyto
Asymmetrische
samenstelling

Exo = PC / SL / C

Cyto = PS / PE / PI / C

Cyto = PC / PS / PE / C

Exo = PC / PS / PE / C

Symmetrische verdeling

1-100
Asymmetrische verdeling van lipiden

Plasmamembraan Endoplasmatisch reticulum

 Asymmetrische verdeling  Symmetrische verdeling


van fosfoglyceriden van fosfoglyceriden
 PE, PS, PI: cytosolisch  Cytosolisch blad =
 PC: exoplasmatisch exoplasmatisch blad
 Glycolipiden en  Weinig of geen
sfingomyeline in sfingolipiden
exoplasmatisch blad
 Extracellulaire suikers  Weinig cholesterol
 Rijk aan cholesterol
 In beide bladen

101
Asymmetrische verdeling van lipiden
Mechanismen
 Plaats van biosynthese:
organel en blad
 Fosfoglyceriden
 Synthese in cytosolisch blad van
ER
 Volgen transport naar Golgi en
PM via secretorische route
 Glycolipiden en sfingomyeline
 Synthese in exoplasmatisch blad
van Golgi apparaat
 Volgen transport naar PM via
secretorische route

Figure 4-17

1-102
Asymmetrische verdeling van lipiden
Mechanismen
 Flip-flop
 Translocatie tussen 2 bladen
 Spontane flip-flop: zelden (<1x/week)
 Thermodynamisch ongunstig

 Flippasen
 ATP-gedreven transporters die
flip-flop catalyseren
 Selectiviteit inzake Figure 7-10

 Substraat
 Richting: uni- versus bidirectioneel
 Voorbeelden
 ER: flippase voor PC, PS, PE: cytosolisch  exoplasmatisch
 PM: flippase voor PS en PE: exoplasmatisch  cytosolisch

103
Asymmetrische samenstelling van
membranen: implicaties en belang
Flipflop van PS tijdens apoptose Glycolipiden in E-blad:
-Scramblase: bidirectionele flipflop -Celrecognitie
-PS in E-blad: herkend door macrofagen -Celadhesie
-Signaal voor fagocytose

Apoptose
(scramblase)

Segregatie van eiwitten tussen fluid / gel fase


PS en PI: negatief geladen lipiden in C-blad -Preferentiële assocatie gel fase = rafts
-Bindingsplaats voor eiwitten -Vorming van signaaltransductiecentra in rafts
-PI = precursor voor second messengers

1-104
Fluïditeit van membraan
Observatie
Laterale mobiliteit van lipiden en eiwitten in membraan
 Fluïde natuur van membraan

Figure 7-11

105
Fluïditeit van membraan
 Laterale mobiliteit van lipiden
en eiwitten in membraan
 Spontaan
 Temperatuurafhankelijk
 Lipiden
 snel: 1 mm/s (37 °C)
 Eiwitten: trager
 Grotere massa Figure 7-10

 Restrictie door binding aan cytoskelet

 Bij 37 °C: membraan als 2-dimensionele vloeistof 


essentieel voor membraanfuncties

106
Fluïditeit van membraan
Fasetransitie: “gel-like”  “fluid-like”

Structuur van Geordende associatie van Niet-geordende associatie,


membraan lipiden, dense stapeling minder dense stapeling

Beperkte mobiliteit Hoge mobiliteit


1-107
Fluïditeit van membraan
Effect van temperatuur
Tm = transitietemperatuur: overgang gel  fluïde fase
- <Tm: gel
- >Tm: fluid Figure 7-12

108
Fluïditeit van membraan
Effect van vetzuursamenstelling
 Lengte van vetzuurketen
 Langere VZ ketens  minder
fluïde
 Tm,C20 = 76 °C
 Tm,C10 = 32 °C

 Verzadiging
 Hoe meer cis-dubbele
bindingen  meer fluïde
 Tm,C18:0 = 70 °C
 Tm,C18:2 = 5 °C

Figure 7-13

109
Fluïditeit van membraan
Effect van vetzuursamenstelling

Figure 7-14

Fosfolipiden met verzadigde vetzuren Fosfolipiden met onverzadigde vetzuren


- Recht verloop van VZ keten - Knik in verloop van VZ keten
- Dichte laterale stapeling - Slechte laterale opstapeling
-  minder fluïde -  fluïde
110
Fluïditeit van membraan
Effect van cholesterol
 Aanwezig in beide bladen van Figure 7-15

membraan
 Schuift in tussen fosfolipiden en
glycolipiden
 -OH  H-brug met hydrofiel deel
 4-ring KWS  interactie met hydrofoob

 Stabiliserend effect op fluïditeit


 Bij hoge T  stabilisering van VZ
 Vermindert fluïditeit
 Bij lage T  verstoort laterale stapeling VZ
 Beperkt gelvorming

111
Lipid rafts
Microdomeinen in de plasmamembraan
 Eilandjes in plasmamembraan
 Lipidensamenstelling
 Glycolipiden en fosfolipiden
 Bevatten lange, verzadigde VZ  stapeling+
 Cholesterol
 Vorming van „gel-achtige‟ lipidendomeintjes
 „drijven‟ rond in de fluïde membraan
 Eiwitsamenstelling
 Associatie van specifieke eiwitten met raft: receptoren, kinasen,
transporteiwitten

 Vorming van lipideneilandjes met specifieke functies

112
Membranen: structuur, functie en
samenstelling (BWC7)
5. Membraaneiwitten

113
Membraaneiwitten: de „mozaiek‟ component
van de membraan
- Ingebed of geassocieerd met
lipidendubbellaag
- Verschillen tussen membranen
- Hoeveelheid van eiwitten
- Myeline PM: 18%
- Binnenste mito: 76%
- Identiteit van eiwitten

Figure 7-16

Figure 7-17

114
Figure 7-18 Labeled
Klassen van membraaneiwitten
Figure 7-19

Indeling in functie van wijze van associatie met lipidendubbellaag:


- Integrale membraaneiwitten  inbedding in hydrofobe deel van membraan
- Perifere membraaneiwitten  niet-covalente associatie met lipidenhoofdjes of eiwitten
- Membraaneiwitten met vetanker  associatie via een covalent gebonden lipide

116
Integrale membraaneiwitten
Figure 7-19
Amfipathische eiwitten
- Hydrofoob deel 
inbedding in membraan
- Hydrofiel deel  steekt
uit aan beide zijden van
membraan

 Transmembraaneiwitten bevatten 1 of meerdere


segmenten die doorheen lipidendubbellaag gaan
 Singlepass / multipass ifv aantal transmembranaire segmenten
 Cytoplasmatische en exoplasmatische domeinen

117
Transmembranaire peptideketens
Probleem

Membraan = apolaire kern Peptideketen = polaire structuur


• Peptidebinding: CO-NH polair
Figure 2-12

• Zijgroepen: polair, geladen, ....

2-118
Figure 3-2

119
Subtype van integrale membraaneiwitten
Transmembraaneiwitten
 Transmembranaire a-helix: 1 of meerdere
 20 a 30 aminozuren lang
 Hydrofobe R-groepen Figure 7-21

 Inbedding in
lipidendubbellaag

 Exoplasmatisch deel
 Hydrofiel
 Eventueel suikergroepen
 glycocalix

 Cytoplasmatisch deel
 Hydrofiel

120
Figure 3-8 Labeled

121
Figure 3-2

122
Perifere membraaneiwitten
Figure 7-20 Figure 7-19

Hydrofiele eiwitten:
geassocieerd aan 1 zijde
van membraanoppervlak

 Niet-covalente interactie met membraanlipiden of andere


membraaneiwitten
 Elektrostatische interacties / H-bruggen
 Vb corticaal cytoskelet in rode bloedcel
 Spectrine, ankyrine, band 4.1 eiwitten  verbinden
transmembraaneiwitten met actine cytoskelet

123
Figure 7-20 Labeled
Membraaneiwitten met vetanker
Figure 7-19

GPI = glycosylfosfatidylinositol Hydrofiele eiwitten:


- glycolipide in - Covalent gebonden
exoplasmatisch blad lipide = vetanker
- Vetanker  schuift in
de lipidendubbellaag
- Peptidedeel:
exoplasmatisch ofwel
cytoplasmatisch

 Type van vetanker: verschilt naargelang blad van membraan


 GPI anker  exoplasmatisch blad
 Vetzuurketen (C14:0 of C160)  cytosolisch blad
 Isoprenylanker (farnesyl of geranylgeranyl)  cytosolisch blad
 Covalente binding van vetanker aan eiwit
 Vereist enzymatische reactie  farmacologisch doelwit!

125
Topologie van transmembraaneiwitten
 Aantal transmembranaire segmenten + oriëntatie tov
membraan
 Wordt bepaald bij biosynthese; nadien geen verandering Figure 7-21

 Exoplasmatische  cytoplasmatische delen


 Vb bacteriorhodopsin
 7 transmembranaire a-helices
 Inbedding in membraan
 Vorming van kanaal voor H+
 Exoplasmatisch deel
 N-terminus van peptideketen
 Lussen tussen a-helices
 Cytoplasmatisch deel
 C-terminus van peptideketen
 Lussen tussen a-helices

126
Topologie van transmembraaneiwitten
 Voorstelling aan hand van
hydropathieplot
 Score van AZ ifv aard van R-groep
 Hydrofobe R-groep  score > 0
 Hydrofiele R-groep  score < 0
 Positieve zone  voorspeld
transmembranair segment
 Negatieve zones 
exoplasmatische of
cytoplasmatische delen

Figure 7-23

127
Functies van membraaneiwitten
 Staan in voor biologische activiteit van membraan
 Enzymatische reacties
 Vb Gluclose-6-fosfatase
 Transporteiwitten
 Carriers, kanalen, pompen,
symporters, antiporters
 Receptoren en
signaaltransductie-eiwitten
 Celadhesie aan
extracellulaire matrix
 Cel-celinteractie  adhesie en communicatie Figure 7-2

128
Glycosylering van membraaneiwitten
 Aanwezigheid van suikers in
exoplasmatisch blad tgv
 Glycolipiden: suiker(s) als hoofd
 Glycoproteinen: covalente binding van
suikergroep aan AZ
 N-linked: aan N van Asn
 O-linked: aan O van Ser of Thr

 Glycosylering = covalente binding


van suiker aan AZ
 Gebeurt in ER tijdens biosynthese
 Nadien modificatie van suikers in
Golgi apparaat
 Verschillend tussen eiwitten
Figure 7-25

129
Glycosylering van membraaneiwitten
voorbeeld: glycoforine
 Singlepass
membraan
eiwit in RBC
 Extracellulaire
N-terminus
 16 suiker-
groepen
 1 N-linked
 15 O-linked
 Negatieve
lading 
afstoting van
RBC Figure 7-26

Figure 7-21

130
Glycocalixlaag
 Extracellulaire suikerlaag
aan celoppervlak
 Glycolipiden en glycoproteïnen
 Moleculaire diversiteit ifv
samenstelling van suikers
 Functie
 Celadhesie
 Celrecognitie
 ABO bloedgroepensysteem
 Binding van antilichamen
 Signaaltransductie: binding van
signaalmoleculen
Figure 7-27

131
Toepassing glycocalix
ABO bloedgroepen
 ABO bloedgroepsysteem
 Bepaald door
oligosaccharidesamenstelling
van glycocalix
 Variatie in ABO bloedgroepen
 Aan- of afwezigheid van
specifiek glycoslytransferase
voor aanhechting van terminale
suiker
 Genetisch bepaald: allellische
diversiteit

132
Mobiliteit van membraaneiwitten

 Laterale mobiliteit van membraaneiwitten


 Temperatuurafhankelijk, zie ook mobiliteit van lipiden
 Grote variatie in snelheid van beweging
133
Mobiliteit van membraaneiwitten
Beperkingen
 Observatie
 Sommige membraaneiwitten bewegen trager dan andere
 Clustering van membraaneiwitten in groepjes/domeinen
 Conclusie: mobiliteit van sommige eiwitten is beperkt
 Mechanisme van beperkte mobiliteit
Figure 7-20 Figure 17-9

Indeling van membraan in compartimenten


Vb tight junctions  scheiding van apicale
Associatie van eiwit met cytoskelet en basolaterale regio
134
Transmembranair transport (BWC8)

6. Eenvoudige diffusie

135
136
Diffusie: spontane beweging van moleculen
in en rond de cel

Theoretische aspecten van diffusie


 Microscopische aspecten – random beweging
 Macroscopische aspecten – wet van Fick

Cellulaire implicaties van diffusie


 Diffusie van moleculen binnen een compartiment
 Transmembranaire diffusie (passief transport)
 Osmose

137
Random beweging van partikels in vloeistof

Robert Brown (1773-1858) Jan Ingenhousz (1730-1799)


138
Brownse beweging

139
Random beweging van 1 partikel in 1-D

Per tijdsdeel ∆t legt het


deeltje een afstand ∂ af, naar
links of naar rechts.

CPN 2-3
140
Random beweging van 2000 partikels in 1-D

CPN 2-4

Initieel zijn alle partikels op positie x=0


Per tijdsdeel ∆t legt elk deeltje een afstand ∂ af, naar links of naar rechts.

Distributie wordt steeds breder


Gemiddelde positie blijft op x=0

141
Gemiddelde verplaatsing (1-D)
“Hoe ver van het vertrekpunt diffundeert een partikel gemiddeld na tijd t?”

xi (n) : positie van partikel i na n stappen van lengte 

xi (n)  xi (n  1)  
=0
N N N

  x (n  1)     x (n  1)    
i i
xi (n)  i 1
 i 1
 i 1

N N N

xi (n)  xi (n  1)  xi (0)
Gemiddelde positie blijft op x=0  we leren niets over werkelijke verplaatsing

Oplossing: gemiddelde kwadratische verplaatsing


142
Gemiddelde kwadratische verplaatsing (1-D)
(Root-Mean-Squared (RMS) Displacement)

xi (n)   xi (n  1)     xi2 (n  1)  2xi (n  1)   2


2 2

N N N =0
 i (n  1)
x 2
 2xi (n  1)   2

xi2 (n)  i 1
 i 1
 i 1

N N N
xi2 (n)  xi2 (n  1)   2  xi2 (n  2)  2 2  ...  xi2 (0)  n 2

t 2
t  n  t  n  Diffusie-coefficient  D 
t 2t
xi2 (t )  2 Dt
1 D
RMS displacement1-D  drms  xi2 (t )  2Dt
143
Simulatie: gemiddelde verplaatsing

28t

24t

20t

16t
Tijd

12t

8t

4t

0t

-8 -6 -4 -2 0 2 4 6


Positie
144
Simulatie: kwadratische verplaatsing

28t

24t

20t

16t
Tijd

12t

8t

4t

0t
2 2 2 2 2 2 2 2
0 8 16 24 32 40 48 56
2
Positie
145
28t

24t

20t
gemiddelde
kwadratisch gemiddelde
16t
Tijd

12t

8t

4t

0t

-2 0 2 4 6
Positie
146
Gemiddelde kwadratische verplaatsing
(2-D en 3-D)
1 D
drms  2Dt

d   d   d 
2 D 2
rms
1 D 2
x
1 D 2
y  2Dt  2Dt

Stelling van Pythagoras


CPN C-1
2 D
drms  4Dt

Op gelijkaardige wijze, in 3-D…

3 D
drms  6 Dt

147
Conclusie: Random diffusie ~√t

CPN 2-5

148
149
150
Typische diffusie-constanten voor opgeloste
moleculen in water

D (in cm2/s)
O2 20×10-6
CO2 19×10-6
glucose 6×10-6
ethanol 15×10-6
Na+ 12×10-6
Cl- 20×10-6

151
Rekenvoorbeeld: snelheid van diffusie
Voorbeeld: hoe lang duurt het eer glucose gemiddeld 10 mm heeft gediffundeerd? En 1cm?

3 D
d rms  6 Dt  10 μm  0.001 cm

d 
2
3 D
 0.001 cm 
2

t   0.027 s  27 ms
rms
6
6D 6  6 10 cm /s2

3 D
d rms  6 Dt  1 cm

d 
2
3 D
1 cm 
2

t   7 uur en 42 minuten!!
rms
6
6D 6  6 10 cm /s 2

152
Diffusie van gassen: O2 en CO2

In haarvaten (capillairen) in weefsels:


O2 diffundeert van haarvat naar weefsel
CO2 diffundeert van weefsel naar haarvat

In de longen:
O2 diffundeert van lucht naar haarvat
CO2 diffundeert van haarvat naar lucht

Meeste cellen in
hersenen of hart liggen
op 10-20 mm van capillair!

153 WotC 8-3


Macroscopische diffusie: de wetten van Fick

Adolf Eugen Fick Adolf Gaston Eugen Fick


(°1829 in Kassel, †1903 in Blankenberge) ( 1852-1937)

154
1ste wet van Fick

dC
J  D 
dx

J : flux (mol m-2 s-1)


D : diffusiecoefficient (m2 s-1)
C : concentratie (mol/m3)
x : lengte (m)

155
1ste wet van Fick: richting van flux

CPN 2-2

156
Diffusie doorheen membranen

Wordt in belangrijke mate bepaald door de partitie-coëfficient

Cmembraan

Cwater

Coc tan ol

C water

157
Diffusie doorheen membranen
Comem =Co

Cimem =Ci

dC C
J  D   D 
dx x
C  Co
mem mem
 D  i
x
C  Co
  D i
x
  P   Ci  Co 
CPN 2-6

D
P  Permeabiliteitsconstante 
x
158
Diffusie doorheen membranen

CPN 2-6

=0 J=0!
159
Toepassing: gas transport in long

CPN B2-2

  D
 pb  pa 

Vgas  A  
 th 

Vgas : volume gas getransporteerd per tijdseenheid
A : oppervlakte
th : dikte van barriere

160
Transmembranair transport (BWC8)

7. Diffusie en Osmose

161
Afname van concentratie-gradient over de
plasmamembraan

Co

J   P  Ci  Co 
Ci
Extracellulair volume >> celvolume  Co blijft constant.

Aantal mol dat per tijdseenheid door de PM diffundeert: J  ACell


dCi d C ACell
 J
dt dt VCell
ACell
: oppervlakte/volume verhouding (surface-to-volume ratio)
VCell
162
Afname van concentratie-gradient over de
plasmamembraan
d C ACell ACell
J   P  C 
dt VCell VCell
d C ACell
 kdt (met k  P  )
C VCell
d C
t t

t 0 C  t 0 kdt
ln C (t )  ln C (0)  kt
t
 1
 kt
C (t )  C (0)e  C (0)e 
(met   )
k
163
Afname van concentratie-gradient over de
plasmamembraan
t

C (t )  C (0)e 

VCell

ACell  P

t =  ∆C = ∆C(0)/e
= 0.37∆C(0)

CPN B2-3

164
Typische waarden voor P en 
Molecule P (cm/s) τ*
Water 10-4-10-3† 0.5-5 sec
Ureum 10-6 ∼8 min
Glucose, 10-7 ∼1.4 hr
aminozuren
Cl- 10-11 ∼1.6 yr
K+, Na+ 10-13 ∼160 yr
*Voor een cel met een diameter van 30 mm

ACell 4r 2 3 6 6
     2000 cm-1
VCell 4 r 3 r d 0.003 cm
3

165
Diffusie van opgeloste stoffen  osmose

Scheidingswand permeabel
voor opgeloste stof

diffusie

Scheidingswand enkel
permeabel voor water

osmose
WotC 8-4

166
Osmotische druk en osmolariteit
Wet van van’t Hoff

  RTCSolute

 : osmotische druk
R : universele gasconstante (8.314 J K -1mol-1 )
T : absolute temperatuur (in Kelvin)
CSolute : totale concentratie aan opgeloste stof
Jacobus Henricus van 't Hoff
(1852-1911)
Nobelprijs chemie 1901 =Osmolariteit
167
Osmotische druk en osmolariteit
Osmolariteit (in Osm) = concentratie aan opgeloste particels (molecules of ionen)

Vb. 200 mM glucose-oplossing : 200 mOsm

200 mM NaCl –oplossing: 400 mOsm


(200 mM Na+ en 200 mM Cl-)

200 mM MgCl2 –oplossing: 600 mOsm


(200 mM Mg2+ en 400 mM Cl-)

Typische waarde voor plasma: ~290 mOsm

168
Osmotische druk en osmolariteit

WotC 8-4

    RT CSolute
A B

Is gelijk aan hydrostatische druk nodig om


netto waterverplaatsing tegen te gaan.

169
Watertransport wordt bepaald door
osmotische en hydrostatische druk
Starling-vergelijking
J K V f

 P 
h
 

JV : waterdebiet doorheen membraan (volume/t)


Ph : verschil in hydrostatische druk
 : verschil in osmotische druk
K f : waterdoorlaatbaarheid
 : reflectie-coefficient

Corrigeert voor permeabiliteit van opgeloste stof

170
Toniciteit versus osmolariteit
PSolute
  1 =0 : opgeloste stof diffundeert even gemakkelijk door de membraan als water
Pwater =1 : opgeloste stof is membraan-impermeabel

Osmolariteit:
Totale concentratie aan opgeloste particels, zonder onderscheid.
Membraan-permeabele stoffen zoals ureum of ethanol
dragen wel bij aan Osmolariteit

Toniciteit:
Concentratie aan membraan-impermeabele opgeloste particels.
Membraan-permeabele stoffen zoals ureum of ethanol dragen
niet bij aan Toniciteit  leiden niet tot waterverplaatsing

171
Gevolgen van anisotone oplossingen

WotC 8A-1
172
Gevolgen van anisotone oplossingen
Isotoon Hypertoon Isotoon

V0

V finaal C0

V0 Cnieuw
Vfinaal
CPN 3-5

V0

Isotoon Hypotoon Isotoon

173
Isotone oplossingen in de kliniek

174
Transmembranair transport (BWC8)

8. Energetische aspecten van transmembranair transport

175
1ste wet van Fick

dC
J  D 
dx

J : flux (mol m-2 s-1)


D : diffusiecoefficient (m2 s-1)
C : concentratie (mol/m3)
x : lengte (m)

Deze wet houdt geen rekening met de invloed


van een elektrisch veld op geladen deeltjes!
176
Kracht van een elektrisch veld op een lading

dV
F  q
V dx
dV
0
dx

F
+
F
- F: kracht (in Newton)
q: lading (in Coulomb)
V: Elektrische spanning (in Volt)
177
Flux van een geladen deeltje in elektrisch veld

J total  J diffusie  J elektrisch


dC zDFC dV
J total  D 
dx RT dx

R = 8.315 J K-1 mol-1


F = 96500 C mol-1
z: valentie

178
Energetische beschouwingen bij de beweging
van moleculen doorheen membranen

G : verandering in vrije energie

G  0 : reactie zal spontaan opgaan

G  0 : omgekeerde reactie zal opgaan

G  0 : reactie is in evenwicht

179
WotC 8

180
Wij gebruiken SI-eenheden…
De 7 SI-basiseenheden
SI-basiseenheid
Grootheid
naam symbool
Lengte meter m
massa kilogram kg
tijd seconde s
elektrische stroom ampère A

absolute temperatuur kelvin K

hoeveelheid stof mol mol


lichtsterkte candela cd

Prefixen:
G, M, k, m, m, n, p, f, a: 109, 106, 103, 10-3, 10-6, 10-9, 10-12, 10-15, 10-18
181
Wij gebruiken SI-eenheden…
Afgeleide SI-eenheden
(Kunnen uitgedrukt worden in termen van SI-basiseenheden)

Voor Energie: Joule (J) = kg.m2/s2

1 cal (calorie) = 4.184 J (Joules)

! In voeding/dieet: 1 Calorie = 1 kcal

182
Voorbeeld 1
[K+]o = 5 mM

[K+]i = 150 mM
Vm =-80 mV
K+

G  G c Gm R = 8.315 J K-1 mol-1

Ci F = 96500 C mol-1
G  RT ln  zFVm
Co z: valentie (+1 voor K+)

G = +8484 J mol-1 –7720 J mol-1


= +764 J mol-1

Energetisch ongunstig
183
Voorbeeld 2
[Na+]o =150 mM

[Na+]i = 10 mM
Vm =-80 mV
Na+

G  G c Gm R = 8.315 J K-1 mol-1

Ci F = 96500 C mol-1
G  RT ln  zFVm
Co z: valentie (+1 voor Na+)

G = -6755 J mol-1 –7720 J mol-1


= -14475 J mol-1

Energetisch zeer gunstig


184
Evenwichtspotentiaal voor ionen
G  0
als
Gc  Gm
dus als
RT Ci
Vm   ln
zF Co
Evenwichtspotentiaal voor een ion X:

RT [ X i ]
EX   ln
zF [ X o ] Walther Hermann Nernst
Nobelprijs Chemie (1920)
« Nernst-vergelijking »

185
Evenwichtspotentiaal voor ionen

Vm = EK

186
Lipidendubbellaag = condensator

Q  V C
Grootheden: Capaciteit (C), lading (Q)
Eenheid van capaciteit: Farad (F)
Eenheid van lading: Coulomb (C)
Capaciteit van een condensator ~ oppervlakte van de platen
Capaciteit van een biologisch membraan: ~0.01 pF/mm2
187
Ladingverplaatsing en membraanpotentiaal

Rekenvoorbeeld:
Een bolvormige cel heeft een diameter van 10 mm, en een initiele Vm van 0 mV. De
intracellulaire K+ concentratie, [K+]i, bedraagt 150 mM. Door het openen van K+-
kanalen stromen K+-ionen naar buiten. Hoeveel K+-ionen moeten de cel verlaten om
een Vm van -80 mV te bereiken? Welk effect heeft dit op [K+]i?

Conclusie: (relatief) weining ionenverplaatsing


volstaat voor veranderingen in Vm
188
De Nernst-vergelijking praktisch
RT [ X i ]
EX   ln
zF [ X o ]
RT [ X o ]
EX  ln
zF [ X i ]
RT [Xo]
EX  2.304 log
zF [Xi ]
60 [Xo]
E X  log (in mV)
z [Xi ]

189
Elk ion heeft zijn evenwichtspotentiaal
Typische richtwaarden voor zoogdiercellen

Ion Ci (mM) Co (mM) EX

K+ 150 5 -87 mV

Na+ 10 150 +69 mV

Ca2+ 10-4 2 +127 mV

Cl- 30 150 -40 mV


190
Asymetrische ionenverdelingen ontstaan
door actief transport

Actief transport = transport tegen elektochemische gradient in

Ci
G  G c Gm G  RT ln  zFEm
Co

Transport van ion/molecule X met GX > 0


gekoppeld aan proces Y met GY < 0
Gtotaal (= GX+ GY) < 0

191
Primair  secundair actief transport
Primair actief transport:
ATP ADP + Pi
G  -30000 J mol-1

Pompen

Secundair actief transport:

Na+buiten  Na+binnen
G  -15000 J mol-1

Symporters Antiporters Afhankelijk van Vm en Ci/Co


192
Transmembranair transport (BWC8)

9. Gefaciliteerde diffusie

193
Transmembranair transport in eukaryote
cel
 Overkomen van de
permeabiliteitsbarrière van
de lipidendubbellaag
 Gassen: O2, CO2, NO, …
 Ionen: Na+, K+, Ca2+, Cl-,…
 Metabolieten: glucose, AZ, …

 Doorheen lipidendubbellaag
 Eenvoudige diffusie
 Via transporteiwit
 Gefaciliteerde diffusie
 Actief transport Figure 8-1

194
Table 8-1 Labeled

Eenvoudige diffusie: OK voor gassen en hydrofobe moleculen (en ook beperkt voor H2O)

Lukt niet voor ionen, polaire moleculen (glucose, AZ, …)


 vergt een transporteiwit

195
Energetische beschouwingen bij de beweging
van moleculen doorheen membranen

G : verandering in vrije energie

G  0 : reactie zal spontaan opgaan

G  0 : omgekeerde reactie zal opgaan

G  0 : reactie is in evenwicht

196
Asymetrische ionenverdelingen ontstaan
door actief transport

Actief transport = transport tegen elektrochemische gradient in

Ci
G  G c Gm G  RT ln  zFEm
Co

Transport van ion/molecule X met GX > 0


gekoppeld aan proces Y met GY < 0
Gtotaal (= GX+ GY) < 0

197
Eenvoudige diffusie
Diffusie doorheen membranen

Comem =Co

Cimem =Ci

dC C
J  D   D 
dx x
C  Co
mem mem
 D  i
x
C  Co
  D i
x
  P   Ci  Co 
CPN 2-6

=0 J=0! P  Permeabiliteitsconstante 


D
x
198
Gefaciliteerde diffusie
 Passief: volgens elektrochemische gradiënt (G < 0)
 Transmembranair transport via membraaneiwit

 Functionele indeling ifv transporteitwit en mechanisme

Carriers Ionenkanalen
Transporteiwit Transmembranair eiwit Transmembranair eiwit (porie)
Mechanisme Reactiecyclus Schakelproces
- Binding aan ene zijde - Gesloten  open
- Conformatieverandering - Indien open: stroom van
- Dissociatie aan andere zijde verschillende ionen
Snelheid 100 a 1000 moleculen/s 106 tot 108 ionen/s

199
Gefaciliteerde diffusie via carrier eiwitten
Mechanisme
Figure 8-7

Se + carrier  S-carrier  Si + carrier

 Carrier  Transport = enzymatische reactiecyclus


 Transmembranair eiwit: integraal  Binding van S aan ene zijde van membraan
 Bindingsplaats voor transportsubstraat S  Conformatieverandering
 2 conformaties in functie van oriëntatie  Afgave van S aan andere zijde
van bindingsplaats van membraan
 Bindingsplaats naar binnen  Conformatieverandering
 Bindingsplaats naar buiten
 Spontane overgang tussen beide
conformaties

200
Eigenschappen van gefaciliteerde diffusie
via carrier eiwitten: passief transport
Figure 8-7

Se + carrier  S-carrier  Si + carrier

 Passief transport volgens elektrochemische gradiënt (G < 0)


 Voor neutrale substraten
  transport van hoge naar lage concentratie
 Preferentiële binding aan zijde met hoogste concentratie
 Preferentiële dissociatie aan zijde met laagste concentratie

201
Voor influx van neutraal molecule: wanneer is G < 0
o
Gtotaal  Gconcentratie  Gelektrisch
i

 Ci 
 RT ln    zFVm
 Co 
Vermits z = 0
 Ci 
 RT ln  
 Co 

G  0  Co  Ci

202
Eigenschappen van gefaciliteerde diffusie
via carrier eiwitten: specificiteit
Figure 8-7

Se + carrier  S-carrier  Si + carrier

 Specificiteit van transport


 Bepaald door selectieve binding van substraat
aan bindingsplaats in carrier
 Discriminatie tussen
 Verwante moleculen
Figure 6-5
 Stereoisomeren

203
Eigenschappen van gefaciliteerde diffusie
via carriers: saturatie
Se + carrier  S-carrier  Si + carrier

Carrier  enzyme
 volgt Michaelis-Menten kinetica
- v= initiële transportsnelheid (mol/s)
- [S] = substraatconcentratie
Figure 6-8

 Vmax = maximale transportsnelheid  saturatie van transport


 Bepaald door aantal uniporters in de membraan
 kcat = turnover number  102 a104 s-1
 Km = [S] waarbij v= Vmax/2
 Maat voor affiniteit van uniporter voor S
Figure 6-9

204
Toepassing: onderscheid eenvoudige versus
gefaciliteerde diffusie

Figure 8-5
205
Eigenschappen van gefaciliteerde diffusie
via carriers: inhibitie
Figure 6-14

 Competitieve inhibitie  Niet-competitieve inhibitie


 Inhibitor bindt op zelfde  Inhibitor bindt op andere
plaats als substraat plaats als substraat

206
Carrier eiwitten
Uniporters versus gekoppelde transporters
Figure 8-6

 Uniporter  Gekoppelde transporter


 Transporteert 1 substraat  Transporteert 2 substraten in
gekoppelde wijze
  gefaciliteerde diffusie  Symporters: zelfde richting
 Antiporters: tegengestelde
richting

207
Primair  secundair actief transport
Primair actief transport:
ATP ADP + Pi
G  -30000 J mol-1

Pompen

Secundair actief transport:

Na+buiten  Na+binnen
G  -15000 J mol-1

Symporters Antiporters Afhankelijk van Vm en Ci/Co


208
Voorbeeld: cellulaire opname/afgave van
glucose via GLUT

Figure 8-7

 Probleem: plasmamembraan is  Oplossing: glucosetransporter


weinig permeabel voor glucose (GLUT) in PM
 Pglucose = 10-8 cm.s-1  Uniporter voor glucose
 Eenvoudige diffusie van glucose:  Snelle opname/afgave van
zeer traag verloop glucose via gefaciliteerde
diffusie
209
[glucose]bloed
10
GLUT isovormen 8

V (rel)
6
Isovormen = groep van eiwitten
- structureel verschillend
4 GLUT1
- gelijkaardige functie
GLUT2
2 GLUT3
GLUT4
0
0 10 20 30 40 50
glucose [mM]
Isovorm Expressie Km (mM) Opmerking

GLUT1 Erythrocyten, … 3

GLUT2 Lever, -cel 17 [glucose]bl << Km  V ≈ [glucose]bl

GLUT3 Hersenen 1 [glucose]bl >> Km  werkt aan Vmax

GLUT4
210
Spier, vetweefsel 5 Regelbare Vmax
GLUT-gemedieerd transport van glucose
Eigenschappen
 Passief volgens concentratiegradiënt van glucose
 Extracellulaire concentratie  5 mM
 Indien [glucose]intracellulair < [glucose]extracellulair  opname
 Indien [glucose]intracellulair > [glucose]extracellulair  afgave
 Specificiteit
 D-glucose >> L-glucose
 GLUT-1: Glucose ≥ galactose > mannose
 Saturatie en maximale transportsnelheid
 Bepaald door aantal GLUT uniporters in plasmamembraan
 GLUT-4: regelbare Vmax
 Inhibitie
 Competitieve inhibitie door glucose-analogen

211
Eigenschap
Specificiteit van GLUT-1 transport

212
Eigenschap
Saturatie van GLUT transport

213
Functie van GLUT-1
Cellulaire opname van glucose

[glucose] ~5 mM [glucose] ~1 mM

glucokinase
G G G-6-P

ATP ADP

Glucokinase
- Km,glucose 1,5 mM
- Exergonische reactie

214
[glucose]bloed
[glucose]bloed +Insuline
V Skeletspier en adipocyt:
V GLUT4

Vmax -Insuline

Km [glucose]
[glucose]

-cel pancreas: GLUT2

[glucose]bloed
V

Km [glucose]
neuron:
215
GLUT3
neuron: GLUT3

Vmax  S K m  S
v v  Vmax
Km  S

[glucose]bloed

Km [glucose]

216
-cel pancreas: GLUT2

Vmax  S K m  S v
Vmax
v S
Km  S Km

[glucose]bloed

Km
[glucose]

217
Skeletspier en adipocyt: GLUT4

[glucose]bloed
+Insuline
V

Vmax -Insuline

[glucose]

218
Gefaciliteerde diffusie via kanalen
 Kanaal = membraaneiwit met transmembranaire porie waardoor
moleculen/ionen diffunderen volgens elektrochemische gradiënt 
passief transport
porie

Stimulus

gesloten open
poort

Eigen- 1. Selectiviteit Discriminatie tussen ionen


schappen  porie Na+ kanalen, K+ kanalen, Ca2+ kanalen...
2. Schakeling Conformatieverandering door stimulus Open
 poort versus gesloten

3. Transport indien ionentransport  elektrische stroom


219
Soorten van kanalen
Ionenkanalen Porines Aquaporines
Selectiviteit Zie later Neen H2O, glycerol
Schakeling Zie later Neen Neen
Stroom Zie later Ja Neen
Structuur Zie later -barrel Tetramer
Functie Zie later Bacteriën, mitoch Transport van H2O

Figure 8-8

220
Transmembranair transport (BWC8)

10. Actief transport

221
Transmembranair transport in eukaryote
cel
 Overkomen van de
permeabiliteitsbarrière van
de lipidendubbellaag
 Gassen: O2, CO2, NO, …
 Ionen: Na+, K+, Ca2+, Cl-
 Metabolieten: glucose, AZ, …

 Doorheen lipidendubbellaag
 Eenvoudige diffusie
 Via transporteiwit
 Gefaciliteerde diffusie
 Actief transport Figure 8-1

222
Table 8-1

Eenvoudige en gefaciliteerde diffusie: passief, volgens elektrochemische gradiënt

Lukt niet tegen concentratiegradiënt of elektrische gradiënt


 vergt input van energie = actief transport

223
Toepassing: onderscheid eenvoudige versus
gefaciliteerde diffusie

Figure 8-5
224
Table 8-1

Eenvoudige en gefaciliteerde diffusie: passief, volgens elektrochemische gradiënt

Lukt niet tegen concentratiegradiënt of elektrische gradiënt


 vergt input van energie = actief transport

225
Actief transport
 Actief: tegen elektrochemische gradiënt  vergt energie
 Transmembranair transport via membraaneiwit

 Functionele indeling ifv energievoorziening

Primair/direct actief Secundair/indirect actief


Transporteiwit Pomp = transport ATPase Gekoppelde transporter
Energievoorziening ATP hydrolyse Gelijktijdig transport van 2
- Pomp bevat ATPase domein stoffen
- Energie ATP hydrolyse  - Stof 1: volgens gradiënt
transport - Stof 2: tegen gradiënt
Snelheid < 1000 moleculen/s 102 tot 104 ionen/s

226
Actief transport

Actief transport = transport tegen elektochemische gradient in

Ci
ΔG  Gc  Gm ΔG  RT ln  zFVm
Co

Transport van ion/molecule X met GX > 0


gekoppeld aan proces Y met GY < 0
Gtotaal (= GX+ GY) < 0

227
Primair  secundair actief transport
Primair actief transport:
ATP ADP + Pi
G  -30  -50 kJ mol-1

Pompen

Secundair actief transport:

Na+buiten  Na+binnen
G  -15 kJ mol-1

Symporters Antiporters Afhankelijk van Vm en Ci/Co


228
Voorbeeld 2
[Na+]o =150 mM

[Na+]i = 10 mM
Vm =-80 mV
Na+

G  G c Gm R = 8.315 J K-1 mol-1

Ci F = 96500 C mol-1
G  RT ln  zFVm
Co z: valentie (+1 voor Na+)

G = -6755 J mol-1 –7720 J mol-1


Indien Vm -40 mV is, hoe groot is G
= -14475 J mol-1 (bij benadering)?
a. 0 J mol-1
b. -5 kJ mol-1
c. -10 kJ mol-1
Energetisch zeer gunstig d. -15 kJ mol-1
229
Figure 8-9 Labeled

230
Primair actief transport
Overzicht van ATPasen
P-type ATPase V-type en F-type ATPase ABC-type ATPase

a-subeenheid 2 transmembranaire domeinen


Vo/F0: transmembranair
- Transmembranair 2 ATP bindende cassettes (ABC): ATP
V1/F1: ATP hydrolyse
- ATP hydrolyse hydrolyse

Autofosforylering op Asp F-type: reversibele Primair actief transport


in cytosolisch domein werking behalve CFTR = Cl- kanaal
Ionen: Na+, K+, Ca2+, H+ Uitsluitend H+ Lipiden, AZ, suikers, peptiden, ionen,
Lipiden (P4-type) F-type: ATP synthese ....
231
Table 8-2 Labeled

232
P-type ATPasen
Familie van transport ATPasen

 Structurele gelijkenissen: a-subeenheid = catalytische subeenheid


 Functionele overeenkomsten: :E1  E2 reactiecyclus
 Autofosforylering op cytolisch Asp residu: overdracht van energie
 Verschillen in
 Selectiviteit: ionen, lipiden
 Subcellulaire lokatie: plasmamembraan, ER, Golgi, lysosomen, …

233
Voorbeelden van P-type ATPasen bij
zoogdieren
 Na+/K+ pomp K+ 2 K+
 Plasmamembraan
 Na+ efflux/K+ influx ATP ATP ATP
 H+/K+ pomp
 Plasmamembraan 1 Ca2+ H+ 3 Na+
 H+ extrusiepomp PMCA H+-K+ pomp Na+-K+ pomp
 PMCA
 Plasmamembraan Golgi Endoplasmatisch
 Ca2+ pomp reticulum

 SERCA: SERCA
 Sarcoplasmatisch/endo- ATP SPCA ATP
plasmatisch reticulum
 Ca2+ pomp 2 Ca2+ 2 Ca2+
 SPCA
 Golgi apparaat  P4 ATPase
 Ca2+ pomp  Plasmamembraan
 PS/PE flippase: exoplasmatisch  cytosolisch blad
234
P-type ATPasen
Opbouw van concentratiegradiënten
2 K+
Extra- en intracellulaire Na+-K+ pomp
ionenconcentraties bij zoogdieren ATP

Ce Ci 3 Na+
Na+  K+ 
Na+ (mM) 145 10
Golgi
K+ (mM) 5 140 Endoplasmatisch
reticulum
Ca2+ 1 mM 100 nM SERCA
ATP SPCA ATP

2 Ca2+ 2 Ca2+
Cl- (mM) 120 5 – 40 Ca2+ 
Noot: Cl- gradiënt opgebouwd door
transporters en kanalen 1 Ca2+

ATP

235
PMCA
V-type en F-type ATPasen

 V-type  F-type
 Intracellulaire organellen  Bacteriën
 Endosomen, lysosomen  Mitochondriën: binnenste
 Vacuool (plant en gist) membraan
 Aanzuring van lumen van  In mitochondriën:
organellen omgekeerde werking
 Lysosoom: pH 4,5
 H+ gradiënt  ATP
synthese

236
ABC-type ATPasen
Familie van importers en exporters

 Multigen familie
 ≈ 48 genen bij de mens
 ATP-gedreven pompen (behalve CFTR = Cl- kanaal)
 Gemeenschappelijke eiwitstructuur
 2 transmembraan domeinen (T1/2)  transmembranaire porie
 2 ATP bindende cassetten (ABC1/2)  Binding en hydrolyse van ATP
 Actief transport (import/export) van ionen, suikers, AZ, peptiden, lipiden
237
MDR1: extrusie van hydrofobe stoffen via
flippase-activiteit
 MDR1: multidrugresistentie-eiwit
ABC
 Actief transport: ATP hydrolyse
 Exporter van amfipathische kationen: X+
 Toxines ATP ADP
 Farmaca: bv. chemotherapeutica
 Brede substraatspecificiteit
 Transporteert brede reeks van
amfipathische kationen

 Overexpressie in tumoren multidrug resistentie


 Opregeling van MDR1 tijdens chemotherapie
 Therapieresistentie tegen breed spectrum van chemotherapie
238
Tumor: heterogene celpopulatie Selectie van tumorcellen met hoge Multidrug-resistente tumor
(genetische variatie) MDR1 expressie

chemotherapie groei

Lage MDR1 expressie Resistent tegen verschillende


chemotherapeutica
Hoge MDR1 expressie
4-239
Secundair actief transport bij zoogdieren
Na+ gedreven secundair actief transport
 Passief transport van Na+ drijft actief transport van X
 Elektrochemische gradiënt van Na+: inwaarts  afhankelijk van
Na+/K+ pomp
145 mM Na+ X
GNa + GX < 0 kJ mol-1 GNa  -15 kJ mol-1 GX > 0 kJ mol-1

Vm = -80 mV

10 mM Na+

ATP
Figure 8-10

K+
240
Secundair actief transport bij zoogdieren
Types van gekoppelde transporters
 Indeling ifv richting van transport
 Symporter: Na+ en X in zelfde richting  influx van X
 Antiporter: Na+ en X in tegengestelde richting  efflux van X

Na+ X Na+ X

Na+ Na+ X
ATP ATP
K+ K+
Symporter Antiporter

241
Na+-gekoppelde cotransporters
Voorbeelden
 Symporters: inwaarts transport van Na+ en X
 Na+-glucose cotransporter: SGLT
 Na+-K+- 2Cl- cotransporter: NKCC; Na+-Cl- cotransporter: NCC
 Na+-fosfaat cotransporter: NaPi
 Na+-aminozuur
cotransporter Na+ glucose Na+ Pi Na+ AZ Na+ K+ Cl- Na+ HCO3-
 Na+-HCO3- : NBC
 ...

K+
ATP

Na+-K+ pomp
Na+

Na+ H+ Na+ Ca2+


 Antiporters: transport van Na+ en X in tegengestelde richting
 Na+-Ca2+ antiporter: NCX
 Na+-H+ antiporter: NHE
 ....
242
Voorbeeld primair actief: Na+/K+ pomp
Structuur en functie
 Multimer eiwitcomplex
in plasmamembraan
 a-subeenheid = transporteenheid
 /g-subeenheden: regelende functie
 a-subeenheid
 Cytoplasmatisch domein
 ATP-bindend domein
 Autofosforyleringsdomein: Asp
 Transmembranair domein
 Bindingsplaatsen voor Na+ en K+
 Extracellulair domein
 Bindingsplaats voor digitalis Figure 8-11

 Functie: actief transport van Na+ en K+ tegen elektrochem gradiënt


 GNa,efflux  +15 kJ mol-1 en GK,influx  +0,8 kJ mol-1
 GATP-hydrolyse  -30 tot -50 kJ mol-1

243
Na+/K+ pomp
E1 versus E2 conformaties
E1
Figure 8-12
E2

Stoichiometrie van binding


- 3 Na+ (intracellulair)
- 2 K+ (extracellulair)
- 1 ATP  hydrolyse

Bindingsplaatsen Cytoplasmatisch Extracellulair


voor ionen Affiniteit: Na+ >> K+ Affiniteit: Na+ << K+
Binding van 3 Na+ Afgave van Na+
Afgave van K+ Binding van 2 K+
E1~P: hoog-energetische E2-P: laag-
Fosforylering
binding energetische binding
244
Na+/K+ pomp: E1 –E2 transportcyclus
Figure 8-12

245
3Nai  2Ke  ATP  H 2O  3Nae  2Ki  ADP  Pi
Na+/K+ pomp
Functioneel belang
[Na+]=145 mM
2 K+
Gekoppeld transport Actiepotentiaal: depolarisering
ATP

3 Na+

[Na+]=10 mM [K+]=140 mM [K+]=5 mM

i=RTScs,i Actiepotentiaal: repolarisering

 Creëren van transmembranaire  Behoud van celvolume


Na+ en K+ gradiënt  Na+ = osmoliet
 Membraanpotentiaal  [Na+]cyto  celvolume 
 Prikkelbaarheid en actiepotentiaal
 Gekoppelde transporters
246
Na+/K+ pomp: farmacologie
Digitalis
O
C O
OH
CH3

CH3 digoxine
OH
O
(digitoxose) 3
 Digitalis: extract van blad van D. purpurea
 Bevat 2 glycosiden: digoxine en digitoxine
 Sterol ringstructuur
 Oligosaccharidestaart
 Inhibitor van Na+/K+ pomp
 Bindt aan extracellulaire plaats op a-subeenheid
 Effecten
 Accumulatie van Na+ in cel, verlies van K+
 Stop gekoppelde transporters, celzwelling, verlies van
prikkelbaarheid
Digitalis purpurea
 Geneesmiddel  gif
(vingerhoedskruid)
247
Voorbeeld secundair actief transport
Na+/glucose cotransporter (SGLT)
 SGLT = Plasmamembraan  Transportcyclus
eiwit  Binding van 2 Na+ EN glucose
 Bindingsplaatsen voor aan extracellulaire zijde:
 2 Na+ ionen coöperatieve binding
 1 glucosemolecule  Conformatiewijziging:
 2 conformaties bindingsplaatsen extracellulair
 Bindingsplaatsen extracellulair  intracellulair
 Hoge affiniteit voor glucose  Intracellulaire afgave van Na+
 Bindingsplaatsen intracellulair EN glucose: coöperatieve
 Lage affiniteit voor glucose dissociatie
 Functie: opname van glucose  Conformatiewijziging:
in cel tegen bindingsplaatsen intracellulair
concentratiegradiënt  extracellulair

248
SGLT: transportcyclus
Figure 8-13

249
Toepassing: opname van
glucose in dundarm
 Transepitheliaal transport
 Transcellulair: doorheen
apicale en basolaterale
membraan
 Paracellulair: tussen de cellen
door
 In functie van type van tight
junctions
 Niet doorlaatbaar voor
glucose
 Epitheel = gepolariseerd
 Transepitheliaal transport  Apicale zijde  lumen
van glucose  Basolaterale zijde  lichaam
 Transcellulair  Gescheiden door tight
junctions = diffusiebarrière
250
Toepassing: transepitheliale opname van
glucose in dundarm

H2O

251
Model for glucose and galactose transport across enterocytes.

Wright E M et al. Physiol Rev 2011;91:733-794

©2011 by American Physiological Society


Toepassing

253
Endomembranen (BWC12)

11. Endoplasmatisch reticulum en Golgi apparaat

254
Het endomembraansysteem in eukaryote
cellen
 Membraan- Figure 12-1

omgeven
compartimenten

 Endoplasma-
tisch reticulum
 Golgi apparaat
 Endosomen
 Lysosomen

 Peroxisomen

255
Secretorische en endocytotische route
Secretorische route: ER  Golgi  SV  PM
Figure 12-8

Endocytotische route: PM  EV  endosoom  lysosoom


256
Endoplasmatisch reticulum
Figure 12-2

lumen

 Continu netwerk van  Functies


membraanomgeven cisternen  Aanmaak van eiwitten voor
 Verspreid in ganse cytoplasma secretorische route
 Ruw versus glad ER  Aanmaak van lipiden
 Metabole reacties
 ER lumen  Ca2+ opslag  signaaltransductie

257
Ruw versus glad endoplasmatisch reticulum
Figure 12-2

 Ribosomen vastgehecht aan  Geen ribosomen  glad


cytosolische zijde  ruw  Sarcoplasmatisch reticulum
 Synthese van eiwitten voor  Gespecialiseerde structuur in
secretorische route spiercellen
 ER  Golgi  PM  Ca2+ opslag

258
Ruw endoplasmatisch reticulum
biosynthese en modificering van eiwitten
 Cotranslationele translokatie
 Import van eiwitten tijdens
translatie

 Glycosylering: initiële stappen N


 Vorming van disulfidebruggen
 Vouwing van peptideketen
S-S
 Multimerisatie
 Knippen door proteasen

N
 Kwaliteitscontrole
 ERAD: ER associated
degradation S-S

259
Glad endoplasmatisch reticulum
Detoxificatie van geneesmiddelen en toxines
 Cytochroom P-450 superfamilie: +/- 60 genen
 Enzymes aanwezig in glad ER  vooral in lever
 Oxidering van organische moleculen
 Endogene moleculen: intermediairen in steroid en lipidensynthese
 Xenobiotica: geneesmiddelen, toxines

 Frequente P450 reactie: mono-oxygenase reactie


 RH + NADPH + H+ + O2  ROH + NADP+ + H2O
 Hydroxylering  hydrofieler  bevordert excretie via urine
 Voorbeeld: eliminatie van geneesmiddelen (fenobarbital,… )
 Problemen
 Inductie van mono-oxygenase  tolerantie tav geneesmiddel
 Interactie met andere geneesmiddelen

260
RH + NADPH + H+ + O2  ROH + NADP+ + H2O

Wikipedia

261
CYP17A1

CYP19

Wikipedia

262
Interactie tussen geneesmiddelen
Inhibitie van cytochrome P450 enzymes

antihistaminicum
antibioticum

The Scientist 2010

263
Interactie met voedingsstoffen
Inhibitie van cytochrome P450 enzymes
bergamottin

Wikipedia

264
http://goo.gl/uiykU
265
1998

http://scienceblog.com/community/older/archives/M/1/fda0462.htm
266
Glad endoplasmatisch reticulum
Koolhydratenmetabolisme
Figure 12-3

 Glucose-6-fosfatase
 Aanwezig in ER van lever, nier,
darm
 G-6-P + H2O  G + Pi
 Vrijstelling van glucose uit de
cel via GLUT

267
Glad endoplasmatisch reticulum
Ca2+ opslagplaats
 Ca2+ concentratie in
lumen: +/- 1 mM
 Vrijstelling in cytosol
na stimulering

 Gespecialiseerde
eiwitten
 SERCA pomp  opname van Ca2+ Figure 14-12

 Ca2+ vrijstellingskanalen  vrijstelling van Ca2+


 Ca2+ bindende eiwitten in lumen  bufferfunctie
 Sarcoplasmatisch reticulum: gespecialiseerde Ca2+
opslagplaats in spiercellen

268
Glad endoplasmatisch reticulum
Biosynthese van steroiden
 HMG CoA reductase
 Catalyseert cruciale stap in cholesterolsynthese
 Statines
 Inhibitoren van HMG CoA reductase  remt biosynthese van C
 Wordt gebruikt bij hypercholesterolemie
Figure 3-30

 Cytochroom P450 mono-oxygenase


 Biosynthese van cholesterol
 Conversie van cholesterol
 steroid hormonen

269
atorvastatine

Wikipedia

270
Endoplasmatisch reticulum
Biosynthese van membranen
 Biosynthese van fosfoglyceriden
 Cytosolisch blad van ER
 Vereiste enzymes voor aanmaak van verschillende fosfoglyceriden
 Vetzuren: synthese in cytosol  incorporatie in lipiden via cytosolisch
blad van ER
 Verdeling tussen 2 bladen van membraan
 Vereist tussenkomst van flippasen (ATP-afhankelijk)

 Biosynthese van cholesterol Figure 7-10

 Nadien verspreiding naar andere membranen


 Vesiculair transport: ER  Golgi  PM
 Fosfolipiden transfereiwitten: ER  mitochondria, peroxisoom
271
Golgi apparaat
Figure 12-4

 Tussenstation in de secretorische route: ER  Golgi  PM


 Opgebouwd uit cisternae die samen een stack vormen
 Cisterna: afgeplatte membraanomgeven structuur met holte (lumen)
 Perinucleaire locatie

272
Golgi apparaat
Gepolariseerde structuur van stack
Figure 12-4
Cis-Golgi netwerk (CGN) = ingang
- Ontvangt vesikels van ER 
fusie met CGN cisternae
- Aanvoer van eiwitten en lipiden
die in ER aangemaakt zijn

Mediale cisternae = transit zone


- Modificering van eiwitten en lipiden
- Synthese van sfingolipiden (lumen)

Trans-Golgi netwerk (TGN) = uitgang


- Afsplitsing van vesikels  sortering
Secretorische route
naar eindbestemming
ER  Golgi  PM / lysosoom / endosoom
- Verdeling van eiwitten en lipiden naar
PM, endosomen, lysosomen

273
Golgi apparaat
Gecompartimentaliseerde structuur
 CGN, mediale cisternae
en TGN
Figure 12-5

 Verschillende samenstelling
qua enzymes, receptoren,…
  verschillende functies

 Voorbeeld: modificering
van suikerketens op
eiwitten en lipiden
 Specifieke verdeling van
enzymes
Kleuring voor N-acetylglucosamine transferase I
 mediale cisternae

274
Golgi apparaat
Transport doorheen Golgi apparaaat
 Bidirectioneel transport van eiwitten en lipiden
 Anterograad: CGN  TGN
 Transport van eiwitten en lipiden in secretorische route
 Retrograad: TGN  CGN (en ER)
 Terugbrengen van „ontsnapte‟ ER- en Golgi-specifieke eiwitten

 Mechanisme
 Stationaire cisterna model (NOT)
 Anterograad transport dmv vesikels die afsnoeren van cisternae
 Cisternal maturation model (YES)
 Antergraad transport dmv cisterna die in haar geheel opschuift in
Golgi stack

275
Cisternal maturation model
retrograad anterograad
TGN: cisterna splitst op in
Via vesiculair transport vesikels voor verschillende
eindbestemmingen
Splitsen af van distale
cisterne en versmelten maturatie van cisternae
met proximale cisterne - cisterna schuift in zijn
geheel op
Terugbrengen van - Verwerft progressief
„ontsnapte‟ eiwitten naar enzymes en eiwitten nodig
proximale cisterne

CGN: nieuwvorming van


cisterna door fusie van
inkomende vesikels uit ER

276
Golgi apparaat: maturatie van eiwitten in
secretorische route
 Verdere maturatie van eiwitten in
Golgi
 Bijwerken van suikerketen
 Trimmen
 Toevoegen van suikers
 Klieving van eiwitten
 Proteasen, ...

 Gecompartimentaliseerde
maturatie van eiwitten
 Spatiële verdeling van maturatie-
enzymes tussen cis/mediale/trans
cisternen
 Progressieve maturatie van eiwitten
tijdens anterograad transport
doorheen Golgi apparaat Figure 12-6

277
Ruw endoplasmatisch reticulum
biosynthese en modificering van eiwitten
 Cotranslationele import
 Import van eiwitten tijdens
translatie

 Glycosylering: initiële stappen N


 Vorming van disulfidebruggen
 Vouwing van peptideketen
S-S
 Multimerisatie
 Knippen door proteasen

N
 Kwaliteitscontrole
 ERAD: ER associated
degradation S-S

278
Sortering van eiwitten (hoofdstuk 22!!!)
Probleemstelling
 Sortering = aanvoer van Figure 12-1

eiwit naar correcte


bestemming

 Default bestemming is
cytosol
 Translatie in cytosol
op vrije ribosomen

 Afwijking van default lokatie vergt sorteersysteem


 Cotranslationeel versus posttranslationeel
279
Sortering van eiwitten
Cotranslationeel versus posttranslationeel
Figure 22-13

 Cotranslationeel  Postranslationeel
 Ribosomen in ruw ER  Vrije ribosomen in cytosol
 Tijdens translatie  Na translatie
  secretorische route   Cytosol, kern, mitochondria

280
Sorteersignalen = adreslabel voor eiwit
 Sorteersignaal
 Aminozuursequentie in peptideketen
 Bevat informatie voor correcte sortering van eiwit naar
eindbestemming
 Vereist herkenning door receptor

 Voorbeelden van sorteersignalen (zie ook verder)


 Signaalpeptide = hydrofobe sequentie aan NH2-terminus van
peptide  cotranslationele import in ER
 Mannose-6-fosfaat  sorteersignaal voor lysosomale enzymes
 KDEL sequentie  sorteersignaal voor luminale ER eiwitten

281
Cotranslationele import van eiwitten in
endoplasmatisch reticulum
 Sortering van
 Secretorische eiwitten 
extracellulair
 Eiwitten in lumen van ER,
Golgi en lysosoom
 Membraaneiwitten

 Mechanisme: cotranslationele import in ER Figure 12-2

 Sorteersignaal = signaalpeptide aan NH2-terminus


 Receptor: Signaal Recognitie Partikel (SRP)
 Translocon: eiwitkanaal in membraan van ER

282
Cotranslationele import: overzicht
Figure 22-16

Start: translatie Cotranslationele


in cytosol translocatie

Einde:
gevouwen eiwit
in lumen ER

283
Cotranslationele translocatie
Binding van SRP-ribosoom aan ER
 Start translatie in cytosol
 NH2-ter: hydrofoob
signaalpeptide
 Binding van SRP aan
signaalpeptide en ribosoom
Figure 22-16  Onderbreken van translatie

 Binding van SRP/ribosoom/peptide complex aan SRP receptor


in ER membraan
 Overdracht van ribosoom naar translocon
 Openen van translocon
 Invoegen van peptideketen in translocon
 Dissociatie van SRP en receptor  hervatten van translatie

284
Cotranslationele translocatie
Binding van SRP-ribosoom aan ER
 Start import van groeiende
peptideketen in lumen van
ER
 NH2-ter beweegt door
translocon en verschijnt in
lumen
Figure 22-16
 Signaalpeptidase: klieft
signaalpeptide in lumen ER
 Verdere import van peptide
 Stoppen cotranslationele translocatie
 Stop translatie aan stop codon in mRNA
 Ribosoom dissocieert van ER
 Sluiten van translocon zodra peptideketen door translocon
 Resultaat: peptideketen in lumen van ER

285
Signaal Recognitie Partikel
 SRP = Eiwit-RNA complex
 Lokatie
 Vrij SRP: cytoplasmatisch
 SRP/ribosoom complex 
ER
 Bindingsplaatsen voor Figure 22-16

 Hydrofoob signaalpeptide
 Ribosoom: stop translatie
 SRP receptor
 Membraaneiwit in ER
 SRP receptor in ER  Deel van translocon
 GTPase activiteit  Binding van SRP/Ribosoom/
 Controle van translatie peptide complex
 Hervatten van translatie
 GTPase activiteit
 Controle van translatie
286
Translocon
 Complex van membraaneiwitten in rER Figure 22-16

 SRP receptor
 Ribosoomreceptor
 Kanaal met transmembranaire porie
 Signaalpeptidase
 Klieving van signaalpeptide

 Schakeling van translocon


 Vrij translocon = gesloten
 Binding van ribosoom/peptide complex 
open

287
Insertie van eiwitten in membraan van
endoplasmatisch reticulum
Topologie van membraaneiwit: aantal en oriëntatie transmembranaire segmenten

Aantal TM 1 1 1 2 of meer

NH2-ter Exoplasma Cytoplasma Exoplasma Exo- of cytoplasma

COOH-ter Cytoplasma Exoplasma Cytoplasma Cyto- of exoplasma

Signaalpept Start- Start- Start-transfer


Mechanisme
288 Stop-trans transfer transfer stop-transfer
Insertie van membraaneiwitten via stop-
transfersequentie

 Start cotranslationele import: NH2-terminaal signaalpeptide


 Signaalpeptide  SRP  binding aan ER  openen translocon
 Klieving van signaalpeptide  NH2-ter vrij in lumen van ER
 Stop cotranslationele translocatie: stop-transfersequentie
 Hydrofobe sequentie  bindt in translocon  stop translocatie
289
Insertie van membraaneiwitten via stop-
transfersequentie

 Verankering van stop-transfersequentie in membraan


 Translocon: laterale opening  stop-transfersequentie schuift in
membraan  vormt transmembranair segment van eiwit
 Verdere translatie: peptideketen aan cytoplasmasmatische zijde
 COOH-ter van eiwit blijft in cytosol
290
Insertie van membraaneiwitten via start-
transfer sequentie

 Start translatie in cytosol  Geen NH2-ter signaalpeptide!


 Start-transfersequentie
 Fungeert als ER signaalpeptide  binding aan SRP en rkrutering naar ER
 Hydrofobe sequentie  schuift uit translocon  vorming van
transmembranair segment
 Geen klieving door signaal-peptidase
291
Endomembranen (BWC12)

12. Secretorische route

292
Secretorische route
ER  Golgi  SV  PM

Figure 12-8

• Modificering van eiwitten


• Sortering van eiwitten
293
Ruw endoplasmatisch reticulum
biosynthese en modificering van eiwitten
 Cotranslationele translokatie
 Import van eiwitten tijdens
translatie

 Glycosylering: initiële stappen N


 Vorming van disulfidebruggen
 Vouwing van peptideketen
S-S
 Multimerisatie
 Knippen door proteasen

N
 Kwaliteitscontrole
 ERAD: ER associated
degradation S-S

294
Correcte vouwing van eiwitten in ER
 Verwerven van correcte  Assistentie door
tertiaire structuur  Chaperone eiwitten: binden
 Gebeurt in lumen van ER: aan groeiende keten en
co- en posttranslationeel beletten verkeerde vouwing
 “spontane” vouwing en aggregatie
 AZ sequentie bevat  BiP (Binding Protein)
voldoende informatie voor  Calreticuline en calnexine:
correcte structuur lectines
 Maar: spontane vouwing  “Vouwenzymes”
verloopt traag (uren)  Proteïne disulfide isomerase
 Gefaciliteerd door eiwitten  Peptidyl-prolylisomerase:
in lumen van ER cis/trans isomerisatie van
peptidyl-prolylbinding

295
Figure 3-5 Labeled
Vorming van disulfidebruggen in luminale
peptideketens
 Vorming van –S-S- brug  PDI: proteïne disulfide
 Oxidering van –SH groepen isomerase
 Vereist oxiderende  Oxidoreductase in lumen
omgeving van ER
 ER bevat oxiderende  Vorming van
factoren in lumen disulfidebruggen
 Cytosol: reducerende  Aanleggen van nieuwe –S-S-
omgeving! bruggen
 Herschikking van reeds
gevormde –S-S- bruggen
 Cotranslationele activiteit

297
N-Glycosylering van eiwitten in ER en Golgi
 Covalente vasthechting van
suikergroep op Asn residu
 Secretorische eiwitten
 Membraaneiwitten:
exoplasmatische zijde
 Suikergroep
 Eerst aanhechten van kerngroep
van 14 residu‟s in ER
 Glc3Man9(GlcNAc)2
 Daarna modificering in ER en Golgi
 Knippen en bijvoegen van suikers
 Diversifiering van suikergroep

 Via oligosaccharyl transferase


 Membraaneiwit in ER: associeert
met translocon complex
 Cotranslationele werking

298
Synthese van oligosaccharide precursor
 Precursor = glycolipide in
membraan van ER
 Dolichol pyrofosforyl
oligosaccharide

 Biosynthese in ER
 Sequentiële reacties...
 Start in cytosolisch blad van
ER
 Flipflop van precursor
 Afwerking in lumen van ER

Figure 12-7

299
Figure 12-7

300
N-Glycosylering en initiële modificering van
suikergroep in ER
 N-glycosylering door transfer
 Cotranslationele aanhechting
van kerngroep
 Donor: dolichol precursor
 Acceptor: Asn residu in
luminaal deel van peptideketen

 Modificering
 Verwijderen van terminale
glucose residu‟s
 Belangrijk voor
kwaliteitscontrole
 Verwijderen van 1 terminale
mannose
Figure 12-7

301
Rol van suikergroep in kwaliteitscontrole
van eiwitten in ER

Calnexine, calreticuline
- Binden aan terminale monoglucose van suikergroep
- Bevorderen correcte vouwing van eiwitten

302
Rol van suikergroep in kwaliteitscontrole
van eiwitten in ER

Glucosidase II
- Verwijdert terminale glucose
- Eiwit dissocieert van calnexine, calreticuline

303
Rol van suikergroep in kwaliteitscontrole
van eiwitten in ER

Indien eiwit correct gevouwen  export naar Golgi


Indien eiwit verkeerd gevouwen  retentie in ER
- UGGT herkent verkeerde vouwing  glycosylering van eiwit
- Calnexine en calreticuline binden eiwit via glucose  herstel vouwing
304
Rol van suikergroep in kwaliteitscontrole
van eiwitten in ER

Indien eiwit onherstelbaar verkeerd gevouwen  afbraak


- Export naar cytosol
- Afbraak door proteasoom

305
Kwaliteits-controle
in ER
ERAD
Proteasoom

Ubi

Golgi
Kwaliteitscontrole in ER
Verkeerde vouwing Correcte vouwing
• Chaperones binden eiwit
• Assistentie bij vouwing

Retentie in ER en poging tot hervouwing • Dissociatie van chaperones


Bij mislukking: translocatie naar cytosol • Cargo in transportvesikel
• Via translocon: retrograde beweging! • Exit uit ER
• Poly-ubiquitinylering in cytosol  afbraak door • Transport naar Golgi
proteasoom
Glycosylering van eiwitten: modificering van
suikergroep in Golgi apparaat
 Progressieve modificering van
suikergroep in Golgi apparaat
 Compartimentalisering in lumen van
enzymes voor toevoegen/verwijderen
van suikerresidu‟s
 Cis Golgi
 Trimmen van mannose residu‟s
 Mediaal Golgi
 Verdere trimming
 Toevoegen van andere suikers
 Trans Golgi
 Verder toevoegen
van suikers

 Diversifiëring van suikergroep


 Eiwitspecifieke modificering Figure 12-6

307
Glycosylering van membraaneiwitten
voorbeeld: glycoforine
 Singlepass
membraan
eiwit in RBC
 Extracellulaire
N-terminus
 16 suiker-
groepen
 1 N-linked
 15 O-linked
 Negatieve
lading 
afstoting van
RBC Figure 7-26

Figure 7-21

308
Glycocalixlaag
 Extracellulaire suikerlaag
aan celoppervlak
 Glycolipiden en glycoproteïnen
 Moleculaire diversiteit ifv
samenstelling van suikers
 Functie
 Celadhesie
 Celrecognitie
 ABO bloedgroepensysteem
 Binding van antilichamen
 Signaaltransductie: binding van
signaalmoleculen
Figure 7-27

309
Congenital Disorders
of Glycosylation

Human diseases
caused by genetic defects
in N-glycosylation pathways

Freeze HH (2006). Nature Reviews Genetics 7: 537-51. Aebi M and Hennet T (2001). Trends in Cell Biology 11: 136-41

310
Transport van eiwitten in ER en Golgi
apparaat
Figure 12-8

311
Transport van eiwitten in ER en Golgi
apparaat: probleemstelling
 Stroom van eiwitten doorheen endomembraansysteem

 Anterograde stroom: ER  Golgi  eindbestemming


 Onderdeel van de secretorische route
 ER: aanmaak + modificiering van eiwitten
 Golgi: modificering van eiwitten
 TGN: finale sortering van eiwitten
 Eindbestemming: plasmamembraan, endosoom, lysosoom

 Retrograde stroom:
 Trans Golgi  mediaal Golgi  cis Golgi
 Golgi  ER

312
Transport van eiwitten in ER en Golgi
apparaat: probleemstelling
 Hoe bereikt eiwit de juiste bestemming?
 Tag = adreslabel die eiwit naar eindbestemming stuurt
 Korte aminozuursequentie in eiwit
 Oligosaccharideketen
 Hydrofoob domein: lengte van transmembranaire helix
 Vereist herkenning van tag door sorteersysteem

 Hoe behouden ER en Golgi een constante


eiwitsamenstelling?
 Retentie van specifieke eiwitten: belet ontsnappen uit ER, Golgi
 Terugbrengen van ontsnapte eiwitten via retrograad transport

313
Retentie en terugbrengen van eiwitten in ER
Figure 12-8
 Retentie
 Tag: RXR
 Regelbaar door maskering
 Multimere complexen
 Belet inclusie van eiwit in
transportvesikels naar CGN

 Terugbrengen: CGN  ER
 Tag: -KDEL
 in CGN: -KDEL eiwitten
ingesloten in
transportvesikels naar ER

314
Retentie en terugbrengen van eiwitten in
Golgi apparaat
Tags
Figure 12-8

 Retentie van Golgi eiwitten?
 Terugbrengen van Golgi eiwitten

 Multimere complexen

 Lengte van transmembranaire


helix van membraaneiwitten
 Dikte van membraan neemt
progressief toe: cis  trans
 Lengte van helix neemt progressief
toe: cis  trans
 Match tussen dikte  lengte

315
Eiwit sortering in TGN: sortering van
solubele lysosomale eiwitten
Solubele lysosomale eiwitten
Figure 12-8

 Zure hydrolasen  afbraak van
lysosomale inhoud

 Volgen secretorische route


 ER: aanmaak + modificering
 Golgi: modificering  suikergroep!
 TGN: sortering naar endosomen 
lysosomen

 Cruciale tag: mannose-6-fosfaat


 Tag voor sortering in TGN  opname in
transportvesikels voor endosomen
316
Eiwit sortering in TGN: sortering van zure
hydrolasen via mannose-6-fosfaat tag
ER
Figure 12-9

 Aanmaak van zure
hydrolase
 N-glycosylering van
zure hydrolase

 Golgi
 Modificering van
kernsuikergroep
 Trimmen
 Toevoegen van
mannose-6-fosfaat tag
 Specifiek voor ZH

317
Eiwit sortering in TGN: sortering van zure
hydrolasen via mannose-6-fosfaat tag
TGN
Figure 12-9

 M6P tag wordt herkend
door specieke receptor
 Inclusie in transport-
vesikel naar endosoom

 Endosoom
 M6P tag dissocieert van
receptor door lage pH
 ZH stromen door naar
lysosoom
 Receptor terug naar
TGN

318
Eiwit sortering naar de plasmamembraan
Geregelde versus constitutieve secretie
TGN  secretorische vesikel 
Figure 12-8

plasmamembraan
 Afgave van eiwitten bestemd voor
extracellulaire ruimte
 Collageen, elastine,…
 Stollingsfactoren, albumine..
 Aanvoer van eiwitten en lipiden
naar plasmamembraan
 Exocytose = fusie van vesikel
met plasmamembraan

 2 routes
 Constitutieve route
 Geregelde route

319
Constitutieve secretie
Figure 12-8
 TGN  vesikel  PM

 Continu proces
 Vereist geen bijkomend
signaal
 Default pathway
 Voorbeeld
 Afgave van collageen, elastine,
mucus voor extracellulaire
matrix
 Aanvoer van eiwitten en
lipiden naar plasmamembraan
320
Geregelde secretie
TGN  vesikel  PM
Figure 12-8

 Geregeld proces
 Fusie van vesikel met PM
vereist bijkomend signaal
 Voorbeeld
 Secretie van insuline door -
cellen van pancreas
 Signaal = glucoseconcentratie
in bloed
 Secretie van zymogen
granulen door pancreas
 Signaal = hormoon, NT,

321
Geregelde secretie: sortering van eiwitten in
zymogen granulen
 Zymogen granule Figure 12-11
 Secretorische vesikel in
exocriene cellen
 Pancreas, dundarm
 Geregelde secretie

 Sortering van eiwitten in ZG


 TGN: condensatie van eiwitten
 Aggregatie van ZG eiwitten door
lage pH in TGN
 Aggregaat  inclusie in ZG
 Modificering in ZG
 Proteolyse

322
Exocytose
Sluitstuk van de secretorische route
Secretorische route: ER  Golgi  SV  PM
Figure 12-8

Figure 12-12

Exocytose = fusie van SV met plasmamembaan


323
Mechanisme van exocytose
 SV: transport van TGN naar
PM
 Actief transport via
microtubuli
en moleculaire motor

 Aanmeren aan
plasmamembraan
 Contact tussen SV en PM
 Vergt herkenning van PM
 Eiwit-eiwitinteracties tussen SV
en PM Figure 12-12

324
Mechanisme van exocytose
 Fusie van membranen van SV
en PM
 Vergt signaal in geregelde secretie
 Ca2+ signaal  start fusie
 Behoud van topologie
 Lumen vesikel  extracellulaire
ruimte

 Afgave van inhoud van vesikel


 Solubele eiwitten 
extracellulair
 Membraaneiwitten 
plasmamembraan Figure 12-12

325
Gepolariseerde secretie in epitheelcel
 Gepolariseerde epitheelcel
 Apicale membraan
 Basolaterale membraan
 Differentiële sortering van
eiwitten en lipiden in TGN
 TGN  apicale membraan
 TGN  basolaterale
membraan

Nature Cell Biology


2003

 Belang
 Verschillende eiwitsamenstelling van apicale en basolaterale
membraan
 Functionele diversiteit van apicale en basolaterale membraan
326
Endomembranen (BWC12)

13. Endocytotische route

327
Secretorische en endocytotische route
Secretorische route: ER  Golgi  SV  PM
Figure 12-8

Endocytotische route: PM  EV  endosoom  lysosoom


328
Exocytose en endocytose
Transport doorheen plasmamembraan
Figure 12-12 Figure 12-13

Ca2+

Exocytose Endocytose
Afgave van intracellulair materiaal Opname van extracellulair materiaal

329
Endocytose
Startpunt van de endocytotische route
Endocytotische route: PM  endocytotische vesikel 
endosoom  lysosoom
Verschillende vormen van opname van
extracellulair materiaal
• Fagocytose: opname van grote
partikels (> 0,5 mm)
• Endocytose: opname via kleine
vesikels
• Pinocytose: opname van
vloeistof en opgeloste stoffen
• Receptor-gemedieerde
endocytose: opname van ligand
Figure 12-13

Endocytose = vorming van endocytotische vesikel thv PM


330
Fagocytose: opname van grote partikels
 Voorkomen
 Gespecialiseerde cellen: macrofagen,
neutrofielen (WBC)
 Opruimen van bacteriën, parasieten,
dode en apoptotische cellen…

 Mechanisme
 Binding van bacterie aan PM van
 Vorming van pseudopodia
 Membraanuitsteeksels die bacterie insluiten
 Afsnoering en vorming van fagosoom
 Fusie met endosoom/lysosoom
 Afbraak van bacterie in lysosoom
Figure 12-14

331
Molecular Cell Volume 14, Issue 3 2004 277 - 287

Figure 6 The Three Steps of Apoptotic Cell Removal (A) The dying cell releases soluble find-me signals in order to attract professional
phagocytes. (B) Once at its site of action, having close contact to the apoptotic cell, the phagocyte is abl...

http://www.tumblr.com/tagged/digit-formation
http://goo.gl/LaUvh

Fagocytose van mycobacterium tuberculosis


 Blok van fagocytoseproces

333
Nature Reviews Immunology 1, 20-30 (October 2001)
Receptor-gemedieerde endocytose
 Opname van
extracellulaire moleculen
 Eiwitten
 Vitaminen, Fe2+
 Lipiden (cholesterol)
 Virussen, toxines…

 Mechanisme
 Binding aan receptor in PM
 Instulping van PM
 Afsnoering en vorming van
endocytotische vesikel
Figure 12-15

334
Receptor-gemedieerde endocytose
Mechanisme
1. Binding van
extracellulaire ligand (L)
aan receptor (R)
 Receptor = PM eiwit
 Selectieve binding

2. Rekrutering van
manteleiwitten aan
cytosolische zijde 
polymerisering tot
mantel
 Concentratie van LR
complexen in coated pits
Figure 12-15

335
Figure 12-15

336
Receptor-gemedieerde endocytose
Mechanisme
3. Instulping van PM
 Assemblage van
manteleiwitten aan cyto-
solische zijde  membraan
curvatuur

4. Afsnoering en vorming
van endocytotische
vesikel
 Omgeven met mantel aan
cytosolische zijde
 Behoud van topologie!
Figure 12-15

337
Receptor-gemedieerde endocytose
Mechanisme
5. Ontmanteling van vesikel
 Depolymerisering van
manteleiwitten
 Vorming van „naakte vesikel‟
 Recyclage van
manteleiwitten naar PM
voor volgende cyclus
 Naakte vesikel  transport
langs microtubuli

Figure 12-15

338
Receptor-gemedieerde endocytose
Mechanisme
6. Fusie van vesikel met
vroeg endosoom (uit
TGN)
 Dissociatie van LR complex
door zure pH in endosoom
 Scheiding van L en R in
verschillende domeinen van
endosom

7. Transport
 Receptor  PM
 Ligand  laat endosoom
en lysosoom  afbraak
Figure 12-15

339
Receptor-gemedieerde endocytose
Voorbeeld

Figure 12-16

340
Receptor-gemedieerde endocytose
Voorbeeld: opname van virus

16-341
Receptor-gemedieerde endocytose van
Low Density Lipoprotein partikels
 LDL partikel ≈ vetbol
 Samenstelling
 Fosfolipiden monolaag
 Cholesterolesters: in centrum
van partikel
 1 eiwit: ApoB-100
 Transportvehikel voor cholesterol
in bloed
 Opname door cellen via RME Figure 12-B1

 LDL-receptor
 Integraal plasmamembraaneiwit
 Extracellulair deel
 Binding van LDL partikel via ApoB100
 Intracellulair deel
 Binding van manteleiwitten

342
Receptor-gemedieerde endocytose van
Low Density Lipoprotein partikels
Figure 12-B2

 Opname van LDL partikel  Afbraak van LDL partikel


via LDL-receptor in lysosoom
 Differentiële sortering  Vrijstelling van cholesterol
 LDL-receptor: recycling  Cholesterol transport naar
naar PM cytosol
 LDL partikel  lysosoom
343
Familiale hypercholesterolemie
 Erfelijke aandoening
 Normaal [cholesterol]bloed < 190 mg/dl
 Vooral LDL –cholesterol telt: < 130
mg/dl
 Indien cholesterol stijgt  slaat neer
in vaatwand  atheromatosis
 Hoge morbiditeit en mortaliteit
 Hartinfarct
 Cerebrovasculair accident:
hersenthrombose

 Genetica
 Mutaties in gen voor LDL receptor
 Defect cytosolisch domein
 Mutaties in gen voor
AP2 subeenheid

344
Nature 2008

345
Lysosomen en cellulaire vertering
 Lysosoom = terminaal‟ organel
 Eindpunt voor endocytotische route
 Samenstelling van lysosoom
 Zure luminale pH: ~5
 ATP-gedreven protonpomp
 Zure hydrolasen: afbraak van
eiwitten, DNA, suikers, lipiden, ....
 pH optimum ~5
 Membraantransporters: vrijstelling
van afbraakproducten
 Functie
 Opruimen van moleculen aangevoerd via endocytose,
(auto)fagocytose  vrijstellen van afgebroken moleculen

346
Sortering van zure hydrolasen naar
lysosoom
ER: aanmaak van zure
Figure 12-9

hydrolase
 N-glycosylering
 Golgi: modificering van
kernsuikergroep
 Vorming van mannose-6-
fosfaat tag
 TGN: sortering naar
endosoom via M6P-R
 Clathrine vesikels
 Endosoom: verdere
sortering naar lysosoom

347
Vorming van lysosomen
Aanvoer van materiaal naar lysosomen
 Endocytose Figure 12-21

 Aanvoer van
extracellulaire
moleculen
 Fagocytose
 Aanvoer van
extracellulaire
partikels
 Autofagocytose
 Aanvoer van
intracellulaire
componenten

348
Vorming van lysosomen
Endosoom  heterofaag lysosoom
 Vroege endosomen Figure 12-21

 Ontstaan door fusie


van endocytotische
vesikels
 Fusie van TGN
transport vesikels
 pH = 6
 Maturatie tot laat
endosoom
 pH = 5.5
 Fusie met lysosoom
 pH < 5  activering
van hydrolasen

349
Vorming van lysosomen
Fagocytose  heterofaag lysosoom
 Fagosoom Figure 12-21

 Ontstaat door
omsluiting van
extracellulair
materiaal
 Fusie met vroeg
endosoom
 Maturatie tot laat
endosoom
 pH = 5.5
 Fusie met lysosoom
 pH < 5  activering
van hydrolasen

350
Vorming van lysosomen
Autofagocytose  autofaag lysosoom
 Autofagosoom Figure 12-21

 Ontstaat door
omsluiting van
intracellulair
materiaal
 Fusie met vroeg
endosoom
 Maturatie tot laat
endosoom
 pH = 5.5
 Fusie met lysosoom
 pH < 5  activering
van hydrolasen

351
Figure 12-22

Autofagie
 Opruimen van oude/beschadigde
organellen

 Vorming van autofagosoom


 Vorming van membraanfragment
dat organel omsluit
 Identificatie van beschadigde
organellen?
 Herkomst van membraan: ER?
 Fusie van autofagosoom met
endosoom  lysosoom

352
Eindproducten van lysosomale vertering
 Vrijstelling van Figure 12-21

individuele
moleculen naar
cytoplasma
 Transmembranair
transport
 Residual bodies
 Opstapeling in
cytosol
 Afgave aan
extracellulaire ruimte

353
Lysosomale
stapelingsziekten
Endomembranen (BWC12)

14. Vesiculair transport

355
Vesiculair transport: overzicht
1. Vorming van vesikel 3. Fusie van vesikel

2. Anterograad transport

4. Retrograad transport

14-356
Donorcompartiment Doelwitcompartiment
Vesiculair transport via coated vesikels
Figure 12-8

 Transport van een „vracht‟


(cargo) via een
membraanomgeven vesikel

 Cargo
 Solubele eiwitten in lumen
 Membraaneiwitten
 Membraanlipiden
 Secretorische route: ER 
Golgi  plasmamembraan
 Tussen membraanomgeven
 Endocytotische route: PM 
celorganellen en
endosoom  lysosoom
plasmamembraan
357
Coated vesikels
 Transportvesikel in secretorische en
endocytotische route

 Aan cytosolische zijde bekleed met


mantel
 Gepolymeriseerde eiwitten

 Functie van mantel(eiwitten)


 Selectie van cargo van vesikel
 Inductie van curvatuur van membraan 
vorming van vesikel
 Interactie met microtubuli  transport
Clathrin coat Coated
vesicle
Figure 12-16

358
Functie van manteleiwitten
Opladen van vesikel met cargo-eiwitten
 Selectieve inclusie van cargo door
interactie met manteleiwitten Cargoreceptor

 Sorteersignalen in cargo bepalen


interactie met mantel
 Cargo-membraaneiwitten: bevatten
sorteersignaal in cytoplasmatisch deel
 Rechtstreekse binding aan mantel
 Cargo luminale eiwitten: binden aan
cargoreceptor in membraan
 Cargoreceptor bindt aan mantel

 Niet-selectieve inclusie van cargo


 Bulk flow of massatransport Cargo

2011-12
Indeling van coated vesikels op basis van
manteleiwitten

 Indeling van vesikels in functie van eiwitsamenstelling van


mantel
 Clathrine, COPI, COPII
 Type van mantel verschilt naargelang transportstap
 Specifieke vorming van coated vesikels in verschillende routes

360
Indeling van vesikels op basis van
manteleiwitten

 Manteleiwitten: evenwicht  Indeling van vesikels in


tussen functie van
eiwitsamenstelling van
 Vrije vorm in cytosol mantel
 Gepolymeriseerde vorm  COPII, COPI, clathrine
aan cytoplasmatische zijde  Verschillend naargelang
van uitstulpende vesikel transportstap

361
Clathrine vesikel
 Transportvesikel met clathrinemantel
aan cytosolische zijde

 Betrokken in
 TGN  endosoom transport Figure 12-16
 Vorming van endocytotische vesikel Clathrin coat Coated
vesicle

 TGN  PM?

 Samenstelling van clathrinemantel


 Clathrine triskelia  buitenzijde van mantel
 Polymeriseren tot korfstructuur
 Adaptoreiwit (AP): binnenzijde van mantel
 Tussenstuk tussen clathrine en membraan

362
Clathrine triskelion

Figure 12-17

 Multimere samenstelling van eiwit  triskelion


 Polymerisering van triskelia  hexagon of pentagon
363
Vorming van clathrine netwerk

 Assemblage van hexagonen 


vlakke structuur

 Assemblage van mix van


hexagonen en pentagonen 
korfstructuur
Figure 12-18

364
365
Adaptoreiwitten

 Verschillende types AP  Binden aan membraan-


naargelang transportroute eiwitten (receptoren)
 AP1: TGN  endosoom  Concentratie van vesikelcargo
 AP2: PM  endosoom  Platform voor vasthechting
 AP3 van clathrine triskelia
 GGA

366
Vorming van een clathrine vesikel
Opladen van cargo en afsnoering

 Opladen van cargo:  Afsnoering van hals van


 Selectieve inclusie door instulping door dynamine
interactie met AP eiwitten  Ontstaan van een
 Inductie van clathrinevesikel in cytosol
membraancurvatuur  Ontmanteling van vesikel
 Vorming van clathrinekorf  Naakte vesikel  fusie met
trekt membraan mee doelwitmembraan

367
Vorming van een COPII vesikel

368
Vorming van coated vesikel
GTPasen als timers voor (de)polymerisering
 Vesikelvorming: gecontroleerd door monomere GTPasen
 Sar1: COPII vesikels
 ARF: COPI en clathrine vesikels
GDP GTP
GEF

Sar1-GDP = uit Sar1-GTP = aan

•Dissociatie van membraan •Associatie met membraan


•Depolymerisering van GAP •Start polymerisering van
mantel manteleiwitten
Pi H2O
369
COP II vesikels: anterograad ER  Golgi
transport
Figure 12-8
 ER: vorming van COPII vesikels
 Vorming van mantel door
polymerisering van COPII
 Opladen van cargo door
interactie met COPII mantel

 COPII mantel
 Multimere samenstelling
 Sar1 = trigger voor
polymerisering

370
COP I vesikels: retrograad Golgi 
ERtransport
Figure 12-8
 Golgi: vorming van COPI vesikels
 Vorming van mantel door
polymerisering van COPI
 Opladen van cargo door
interactie met COPI mantel
 Vb KDEL receptor

 COPI mantel
 Multimere samenstelling
 ARF = trigger voor
polymerisering

371
Vesiculair transport: overzicht
1. Vorming van vesikel 3. Fusie van vesikel

2. Anterograad transport

4. Retrograad transport

14-372
Donorcompartiment Doelwitcompartiment
Aanmeren van vesikel en fusie met
doelwitmembraan
Figure 12-19

 Aanmeren  Fusie
 Herkenning van  Versmelting van
doelwitmembraan membranen
 Binding aan membraan  Afgave van cargo
373
Aanmering en fusie van transportvesikel
Rab
Figure 12-19  Rab GTPase: moleculaire
schakelaar voor aanmering
 Rab-GTP: bindt aan
cytoplasmatische zijde van
transportvesikel
 Rab-GDP: dissocieert van
membraan (na fusie)
 Rab-GTP bindt aan
tethering eiwitten in
doelwitmembraan

 Aanmering-stap 1: specifiek contact tussen vesikel en doelwitmembraan


door Rab interactie
 Specifieke binding van Rab-GTP in vesikel aan tethering eiwit in doelwit
 Specifiek Rab/Rab-effector paar voor elke transportstap
 Voorbeeld: Rab5/EEA1: fusie van endocytotische vesikels

374
375
Aanmering en fusie van transportvesikel
v-SNARE/t-SNARE interactie
Figure 12-19
 SNARE eiwitten:
membraaneiwitten met
cytoplasmatische a-helix
 v-SNARE: vesikel
 t-SNARE:
doelwitmembraan
 Complementaire eiwitten
 vorming van v/t
SNARE complex

 Aanmering-stap 2: specifiek contact tussen vesikel en


doelwitmembraan door SNARE interactie
 Vorming van specifieke v/t SNARE complexen
 Specifiek v-/t-SNARE paar voor elke transportstap

376
v/t SNARE complex

 SNARE eiwitten in presynaps


 v-SNARE = VAMP en t-SNARE = SNAP-25 en syntaxin
 Verstrengeling van 4 cytoplasmatische a-helices
 Stabiel complex: Smelttemperatuur > 70 °C  Opheffing
vergt energie!!!
377
Aanmering en fusie van transportvesikel
Versmelting van membraan
Figure 12-19  Fusie van membranen van
vesikel en
doelwitcompartiment
 Versmelten van
lipidendubbellaag
 Afgave van cargo aan
acceptor
 Koppeling aanmering-fusie
 Automatisch bij vesiculair
transport tussen organellen
 Ca2+ afhankelijk in presynaps,
endo/exocriene secretie
 Mechanisme van fusie:
 Bijeenbrengen van membranen door v/t-SNARE complexen
 Versmelting van cytoplasmatische bladen en exoplasmatische bladen
 Incorporatie van vesikel in doelwitmembraan

378
Aanmering en fusie van transportvesikel
Dissociatie van SNARE complex
Figure 12-19
 Ontrafelen van v/t-SNARE
complex
 Vergt cytoplasmatische
eiwitten
 NSF: ATPase
 a-SNAP: bindt aan SNARE
complex
 Vergt energie wegens
stabiliteit
van SNARE-complex

 Mechanisme van ontrafeling


 NSF bindt aan SNARE complex via a-SNAP
 NSF: hydrolyse van ATP  vrijgekomen energie benut voor
ontrafeling van SNARE‟s

379
Botulisme &
BOTOX

14-380
Peroxisomen
 Organel met enkele Figure 12-23

membraan
 Samenstelling
 Catalase: afbraak van H2O2
 Oxidase: aanmaak van H2O2
 Uraatoxidase  kristalkern
 ….

 Functie
 H2O2 metabolisme
 Vetzuur oxidering
 Detoxificatie

381
Functie van peroxisomen
H2O2 metabolisme
 Afbraak van H2O2 in lumen van peroxisoom

O 2 + 2 H2 O
oxidase catalase
2 RH2 + 2 O2 2 R + 2 H2O2
peroxidase

R‟H2 R‟ + 2 H2O

 H2O2 = oxidans  schadelijk voor cel


 Aanmaak en afbraak in lumen van peroxisoom  bescherming
van rest van cel tegen H2O2

382
H2O Niet-reactief  goed oplosmiddel omwille van polariteit

H2O2 Zeer reactieve stof  zeer schadelijk


- Oxidans
- Vorming van hydroxyl radicaal
Waterstofperoxide

www.kennislink.nl
Wikipedia
383
ROS = Reactive Oxygen Species
- O-bevattende moleculen: superoxide anion, waterstofperoxide, hydroxyl radicaal
- Zeer reactief  celbeschadiging  ziekteprocessen, verouderingsproces
- Oxidantia
- Vrije radicalen
- Nevenproduct van metabolisme
- Nood aan eliminatie van ROS: superoxide dismutase, catalase, anti-oxidantia

Nedeljkovic Z S et al. Postgrad Med J 2003;79:195-200

Copyright © The Fellowship of Postgraduate Medicine. All rights reserved.


ROS: vriend of vijand?

PNAS 2008

Nature 2008
 Gelocaliseerde aanmaak  Veralgemeende afbraak

385
Functie van peroxisomen
Detoxificatie
 Peroxidase reactie
oxidase peroxidase
2 RH2 + 2 O2 2 R + 2 H2O2 R‟ + 2 H2O
R‟H2
 Oxidering van R‟H2 tot onschadelijk eindproduct
 Afbraak van methanol, ethanol … in lever en nier

 Eliminatie van Reactive Oxygen Species (ROS)


 ROS = O2- , OH°
 Ongepaard elektron  heel reactief  oxidatieve stress voor cel
 Eliminatie door catalase, superoxide dismutase, ..

386
Functie van peroxisomen
Vetzuuroxidering
 Peroxisomen
 Oxidering van
 Long chain vetzuren: C16 tot C22
 Very long chain vetzuren: C22 tot C24
 Vertakte vetzuren
 Eindproducten
 Acetyl-CoA  Krebs cyclys
 C16-CoA  verdere oxidering in mitochondria

 Mitochondria
 Oxidering van korte vetzuren (<C16)

387 Figure 10-11


Signaaltransductie: prikkelbaarheid
(BWC8)
15. De cel als electrisch circuit

388
389
Signaaltransductie: prikkelbaarheid

Componenten en eigenschappen van elektrische circuits


 Weerstand, capaciteit, spanningsbron
 Wetten van Kirchhoff, wet van Ohm

De cel als elektrisch circuit


 Membraanstroom en het begrip drijvende kracht
 Het begrip membraanpotentiaal
 Passieve voortgeleiding van elektrische signalen

Ionenkanalen
 Meten en beschrijven van ionenkanalen
 Selectiviteit en schakelmechanismen
 Ontstaan en voortgeleiding van actiepotentialen

390
Componenten van elektrische circuits
1) (constante) spanningsbron

( )

( )

Grootheid: Elektrische spanning (V, E)


Eenheid van elektrische spanning: Volt (V)

391
Componenten van elektrische circuits
2) (constante) stroombron

Grootheid: Elektrische stroom(I,i)


Eenheid van elektrische stroom: Ampere (A)

392
Componenten van elektrische circuits
3) weerstand

Grootheid: Weerstand (R,r)


Eenheid van weerstand: Ohm ()

Grootheid: Conductantie (G,g,g) = /R


Eenheid van conductantie: Siemens (S) of soms ook mhO
393
Eigenschappen van elektrische circuits

Georg Simon Ohm (1787-1854) Gustav Robert Kirchhoff (1824-1887)


394
Eigenschappen van elektrische circuits

R1

Wet van Ohm:

Georg Simon Ohm (1787-1854) V = IR = I/G


395
Eigenschappen van elektrische circuits

De eerste wet van Kirchhoff


In elk punt in een elektrisch circuit is de
som van de stromen die in dat punt
samenkomen gelijk aan de som van de
stromen die vanuit dat punt vertrekken.

I i 0 Gustav Robert Kirchhoff (1824-1887)


396
Elektrische stroom in een gesloten circuit

CPN D-2

397
Elektrische stroom in een gesloten circuit

I I

V R
10 V 100 
I I

I=V/R = 0.1 A
398
Eigenschappen van elektrische circuits

De tweede wet van Kirchhoff


De som van de elektrische
potentiaalverschillen (rekening houdend
met de richting) in elke gesloten lus in
een circuit is gelijk aan nul.

V  0 i Gustav Robert Kirchhoff (1824-1887)


399
Elektrische stroom in een gesloten circuit

Ia Ib

V
10 V

100 
Ia = Ib = V/R = 0.1 A
Itot=Ia+ Ib = 0.2 A
400
Elektrische stroom in een gesloten circuit

CPN BOX D-1

Vb = 10 V
RA = RB= 10 
RC = 20 
401
Weerstanden in parallel of in serie

G1
G1 G2

G2

Gtot = G1 + G2 Rtot = R1 + R2
Rtot = 1/(1/R1+ 1/R2) Gtot = 1/(1/G1+ 1/G2)

402
Componenten van elektrische circuits
4) condensator

Grootheid: Capaciteit (C)


Eenheid van capaciteit: Farad (F)

403
Componenten van elektrische circuits
4) condensator

dV
Q  V C I C
dt
404
Capaciteit en weerstand in parallel

CPN D-4

405
Capaciteit en weerstand in parallel

IT  I R  IC
t
V dV
IT   C IC  IT  e RC

R dt

t t
V  IT  R  (1  e ) RC
IR  IT  (1  e ) RC

CPN D-4

406
Analogie uit de hydraulica

CPN D-5

Stroming door dunne buis


Waterneveau in tank

CPN D-3

407
Capaciteit en weerstand in parallel

CPN D-4

408
Signaaltransductie: prikkelbaarheid
(BWC8)
16. Selectiviteit en schakeling van ionenkanalen

409
Elektrische stroom doorheen
plasmamembraan: directionaliteit
Flux (J) Elektrische Effect op Vm
stroom (I)

+
Inwaarts Inwaarts Depolarisatie
J>0 I<0 Vm 

Uitwaarts Uitwaarts Repolarisatie


+
J<0 I>0 Vm 

Inwaarts Uitwaarts Repolarisatie


 Vm 
J>0 I>0

Uitwaarts Inwaarts Depolarisatie



J<0 I<0 Vm 
410
Equivalent circuit voor een ionenkanaal

Een ionenkanaal is een weerstand met een


welbepaalde ionenselectiviteit!

411
Het begrip “drijvende kracht”
De drijvende kracht voor een ion wordt bepaald door de concentratie-gradiënt
(vervat in EX) en door de spanning over de membraan (Vm).

Drijvende kracht voor ion X :Vm - EX


De macroscopische stroom gemedieerd door ion X is dan

IX = gX•(Vm- EX)
(gx : membraanconductantie voor ion X)
De stroom gemedieerd door ion X doorheen een enkel kanaaltje is dan

iX = gX•(Vm- EX)
(gX : single-channelconductantie)

IX (iX) = 0 wanneer Vm = EX !!
412
Elektrische stroom doorheen ionenkanalen

WotC 13-7

413
Equivalent circuit voor een ionenkanaal
4 Vm = +60 mV
i (pA)

2
0
-2
0 200 400 600 800 1000

4
i (pA)

Vm = 0 mV
2
0
-2
0 200 400 600 800 1000
EXX Vm
4
i (pA)

2 Vm = -60 mV
0
-2
0 200 400 600 800 1000

4
i (pA)

2 Vm = -120 mV
0
-2
0 200 400 600 800 1000
tijd (ms)

414
Equivalent circuit voor een ionenkanaal
4 Vm = +60 mV Stroom-spanningsdiagramma
i (pA)

2
0
4
-2
0 200 400 600 800 1000
3
4
i (pA)

Vm = 0 mV
2 2

i (pA)
1
-2
0 200 400 600 800 1000
0
4
i (pA)

2 Vm = -60 mV -1

0
-2
-2
0 200 400 600 800 1000
-120 -80 -40 0 40 80
4 Vm (mV)
i (pA)

2 Vm = -120 mV
0
-2
0 200 400 600 800 1000
tijd (ms)

415
Equivalent circuit voor een ionenkanaal

[Na+]i = 15 mM
[Na+]o = 150 mM 4

[K+]i = 150 mM
[K+]o = 15 mM 3

2
EK ENa
i (pA) 1

-1

-2

-120 -80 -40 0 40 80


Vm (mV)

Selectief voor K+-ionen!


416
Equivalent circuit voor een ionenkanaal

iK = gK•(Vm- EK)
4

y
g  rico
3

x 2

i (pA) 1

gK = 33 pS
-1

-2

-120 -80 -40 0 40 80


Vm (mV)

417
Ladingsverplaatsing door elektrische stroom

Q   I  dt
time (ms)
0 20 40 60 80 100 120 140
0

-20

-40
I (pA)

-60
Q=I•t
-80

-100

418
Ladingsverplaatsing door elektrische stroom
4 Vm = +60 mV
4
i (pA)

i (pA)
2
0
2
-2
0 200 400 600 800 1000
0
4
i (pA)

Vm = 0 mV
2 -2
0
-2
0 200 400 60
0 200 400 600 800 1000

4 Q4= it

i (pA)
i (pA)

Q2= 4 pA  60 ms
2 Vm = -60 mV
0
-2 Q0= 240 fC
0 200 400 600 800 1000

4 -2
i (pA)

2 Vm = -120 mV
0 0 200 400 60
-2
0 200 400 600 800 1000 ~1500000
4 K+ ionen
i (pA)

tijd (ms)
2
419
Open probabiliteit (Popen)
Fractie van de tijd dat het kanaal ionen doorlaat (open is).
t open t open
Popen  
t totaal t open  t closed
60 ms 40 ms 15 ms
4 Vm = +60 mV
i (pA)

2
0
-2
0 200 400 600 800 1000
tijd (ms)
4
i (pA)

2 Popen=115ms/1000 ms = V0.115
m
= 0 mV

420
0
Van gX naar gX

421
Van gX naar gX

IX = N  Popen  iX IX = gX•(Vm- EX)

Aantal kanalen

gx= N  Popen  gX
422
De rustpotentiaal
In rust is de som van alle stroomcomponenten 0:

IK + INa + ICa + ICl (+ …) =0

Dan geldt dat


 g K  EK  g Na  ENa  gCa  ECa  gCl  ECl  ... 
Vm   
 g K  g Na  gCa  gCl  ... 

Vm benadert Ex van het ion met de


hoogste conductantie!
423
Rustpotentiaal en stroom-spanningsdiagramma

Een zenuwcel bevat 2000 K+-kanalen met een conductantie van 80 pS (gK) en een
open probabiliteit van 0.05, en 1000 Na+ kanaaltjes met een conductantie (gNa) van 20
pS en een open probabiliteit van 0.2. De volgende condities gelden:
Temperatuur: 37 °C
Intracellulaire concentraties: [Na+]i = 15 mM; [K+]i = 150 mM
Extracellulaire concentraties: [Na+]o = 150 mM; [K+]o = 1.5 mM
(Andere ionen mogen buiten beschouwing gelaten worden)

Wat is de rustpotentiaal van deze cel?


Teken een stroom-spanningsdiagramma voor de macroscopische Na+ en K+ stroom en
de totale membraanstroom.

424
Elektrische stroom doorheen ionenkanalen

425
Patch-clamp techniek

“Single-channel” metingen
- Openen en sluiten van 1 of enkele kanalen
- pA grootteorde (10-12 Ampère)

426
Patch-clamp techniek

“Whole-cell” metingen
- Stroom doorheen de gehele membraan
- nA grootteorde (10-9 Ampère)

427
Patch-clamp techniek

Erwin NEHER Bert SAKMANN

Nobelprijs in Geneeskunde en Fysiologie (1991)


428
Selectiviteit en schakeling

Selectiviteit: welke ionen kunnen


doorheen de kanaalporie diffunderen?

EXX

Schakeling: welke signalen regelen het


openen/sluiten (schakeling, “gating”)
van de kanaalporie?

429
Selectiviteit en schakeling

EXX

WotC 13-8

430
Selectiviteit van ionenkanalen
• Selectieve kanalen voor K+, Na+, Ca2+, Cl-
• Niet-selectieve kationenkanalen permeabel voor K+, Na+, Ca2+, …

Mechanismen:
1. Op basis van grootte ~zeef
2. Op basis van lading
3. Op basis van binding

Deze drie factoren bepalen samen de kanaalselectiviteit


431
Selectiviteit op basis van zeefwerking

Niet-selectief
K+-kanaal kanaal

Silhouetten van
permeante
kationen

432
Selectiviteit op basis van lading

Positief
Negatief
CLC KcsA

Cl- kanaal K+ kanaal

433
Selectiviteit op basis van binding

Roderick MacKinnon
Nobelprijs chemie
2003

434
435
Bindingsplaatsen voor K+ in K+-kanaal

436
Basis voor K+-selectiviteit

Na+-ionen zijn 100x minder permeabel dan K+-ionen


437
K+-flux doorheen K+-kanaal

438
Gevolgen van het openen van ionenkanalen

1. Effect op de membraanpotentiaal (« Electrogenese »)


• Openen van K+-kanalen: K+-efflux  Vm 
Repolarisatie
• Openen van Na+- of Ca2+-kanalen: Na+-(Ca2+-)influx Vm 
Depolarisatie/excitatie

2. Effect op ionenconcentratie
• Openen van Ca2+-kanalen: [Ca2+]i 
Cellulaire response (spiercontractie, secretie…)
• Gelijktijdig openen van K+- en Cl--kanalen :
Efflux van KCl  daling van celvolume

Verschillende functies vereisen verschillende schakelmechanismen!


439
Schakelsignalen voor ionenkanalen
• Geen signaal nodig: achtergrond- of lekkanalen
(background/leak channels)
• Warmte of koude: temperatuurgeschakelde kanalen
(heat-, cold-sensitive channels)
• Intra- of extracellulaire liganden: ligandgeschakelde kanalen
(ligand-gated channels)
• Mechanische stress: mechanogevoelige kanalen
(mechanosensitive channels)
• Vm: spanningsgeschakelde kanalen
(voltage-gated channels)
• Kanalen geschakeld door [Ca2+] in het ER
(store-operated channels)
440
Achtergrond- of lekkanalen

Voorbeeld: K+-lekkanalen
-permanent open  gK >0
-zorgen ervoor dat in rust Vm  EK

 g K  EK  g Na  ENa  gCa  ECa  gCl  ECl  ... 


Vm   
 g K  g Na  gCa  gCl  ... 
Meeste dierlijke cellen hebben een negatieve
rustpotentiaal (-60 mV)
441
Temperatuurgeschakelde ionenkanalen

Hoge temperatuur opent TRP-kanalen in zenuwuiteinde  depolarisatie


(TRP = Transient Receptor Potential)
442
Temperatuurgeschakelde ionenkanalen
°F °C

TRPM3
140 60

50

TRPV1
120

TRPV3
40

TRPV4
100
30
80
20

TRPM8
60

TRPA1
10
40
0
20
10
0

443
Leven zonder koude-gegeschakeld kanaal

444
Leven zonder hitte-geschakeld kanaal

445
Sommige TRP-kanalen zijn ook ligand-geschakeld!

TRPM8: geactiveerd door TRPV1: geactiveerd door


koude en menthol hitte en capsaicine

446
Mechanogevoelige kanalen
Voorbeeld: transductiekanaal in het slakkenhuis

Beweging van de haartjes opent een kationenkanaal.


447
Spanningsgeschakelde kanalen

WotC 13-9

448
Activatie – inactivatie - deactivatie

activatie

deactivatie inactivatie
Deactivatie: repolarisatie  voltage sensor terug naar rusttoestand (OC)
Inactivatie: depolarisatie  « ball » blokkeert de open porie (OI)
449
Signaaltransductie: prikkelbaarheid
(BWC8)
17. Spanningsgeschakelde ionenkanalen en actiepotentiaal

450
451
Neuronen (zenuwcellen): enkele termen

Centraal zenuwstelsel (CZS):


Hersenen + ruggenmerg

Perifeer zenuwstelsel (PZS):


Neuronen buiten CZS

Afferent neuron: informatie vanuit PZS (huid, mond, organen, …) naar CZS
Interneuron: informatie binnen CZS
Efferent neuron: informatie vanuit CZS naar PZS
Effectorcel: zet input van efferente neuronen om in “actie” (vb. Spiercel, kliercel…)
452
Algemene structuur van een typisch neuron

Motorneuron
PNS spier

WotC 13-1

453
Algemene structuur van een typisch neuron

Input van multipele neuronen!


454
http://www.youtube.com/watch?v=omXS1bjYLMI

455
Squid giant axon – reuzeneuron van de pijlinktvis

WotC 13-2

456
Vm metingen in de squid giant axon

WotC 13-3
457
Elektrische stimulatie van squid giant axon

WotC 13-3
458
Elektrische stimulatie van squid giant axon

~
WotC 13-3 CPN D-4

459
Elektrische stimulatie van squid giant axon

Vm  EK
gK

EK

t
gK I
V  m (1  e RCm )
EK gK

CPN 6-3 CPN 6-5

460
Elektrische stimulatie  actiepotentiaal
“Subthreshold”

“Suprathreshold”

CPN 7-1

461
De actiepotentiaal
« Een snelle, transiente depolarisatie van de plasmamembraan»

0 mV

-70 mV

1 ms
462
De actiepotentiaal: alles-of-niks!

463
Na+- en K+-kanalen bepalen AP

WotC 13-10
464
Na+- en K+-kanalen bepalen AP

Alan Lloyd
HODGKIN

Andrew Fielding
HUXLEY

Nobelprijs in Geneeskunde en
Fysiologie (1963)
WotC 13-10
465
Activatie – inactivatie - deactivatie

activatie

deactivatie inactivatie
Deactivatie: repolarisatie  voltage sensor terug naar rusttoestand (OC)
Inactivatie: depolarisatie  « ball » blokkeert de open porie (OI)
466
Structuur van spanningsgeschakelde kanalen
bovenaanzicht

Cluster van positieve


ladingen in S4 vormt
spanningsensor

467
Activatie: beweging van spanningssensor

uit
+++++ ++ --- ---------

in --------- --- ++ +++++

closed open

a-helix (S4) beweegt o.i.v. transmembranair elektrisch veld

Positie van S4 is gekoppeld aan opening/sluiting van centrale porie

468
Spanningsafhankelijke activatie
Membraan

469
Spanningsafhankelijke activatie

Zicht vanuit
exoplasmatische
zijde

470
Spanningsafhankelijke activatie: Popen ~Vm

1.0

0.8 1
Popen   V V 
0.6  m 1 / 2 
1 e  
Vs
Popen

0.4

V1/2 : potentiaal waarbij Popen=0.5


0.2
Vs: maat voor steilheid van curve

0.0
-100 -80 -60 -40 -20 0 20 40 60
Vm (mV)

471
Oorsprong van de I actiepotentiaal

-100 -50 50 100

Vm (mV)

EK

IK=gK•(Vm-EK)

Achtergrond gK (vb. Lekkanalen)


Oorsprong van de I actiepotentiaal

-100 -50 50 100

Vm (mV)

ENa

INa=gNa•(Vm-ENa)
gNa= N  Popen  gNa
Spanningsgeschakelde Na+-kanalen
Oorsprong van de I actiepotentiaal

-100 -50 50 100

Em (mV)

Itotaal = IK+ INa


Oorsprong van de actiepotentiaal
I

-100 -50 50 100

Em (mV)

drempelpotentiaal

rustpotentiaal
piek van
actiepotentiaal
Na+-kanalen inactiveren tijdens AP

476
Oorsprong van de actiepotentiaal

-100 -50 50 100

Inactivatie
Signaaltransductie: prikkelbaarheid
(BWC8)
18. Voortgeleiding en modulatie van de actiepotentiaal

478
Voortgeleiding en modulatie van de
actiepotentiaal

 Voortgeleiding van de actiepotentiaal


 Passieve voortgeleiding – kabelmodel
 Actieve voorgeleiding
 Belang van myeline

 Modulatie van de actiepotentiaal


 Toxines
 Lokale anesthetica
 GABA-agonisten

479
Hoe halen we de drempel?

• Stroominjectie (=artificieel)
• Activatie van depolariserende stromen (gNa en/of gCa)
vb. thermoTRP in sensorisch zenuwuiteinde
• Passieve verspreiding van depolarisatie (kabelmodel!)
480
Voortgeleiding van actiepotentiaal

481
Passieve voortgeleiding van elektrische signalen

482
Passieve voortgeleiding: het kabelmodel

483
Passieve voortgeleiding: het kabelmodel

484
De lengteconstante 
x

V  V0  e 

Op afstand  van
stroominjectie is V nog
1/e (37%) van V op
plaats van stroominjectie.

=2 mm
Grote waarde voor  
depolarisatie verspreidt
zich over grotere afstand.
485
Soortelijke weerstand ()


R
A

486
Factoren die  bepalen

a  m

2  i

a: straal van axon


ρm : stijgt bij betere isolatie / minder actieve ionenkanalen
487
Actieve voortgeleiding van actiepotentiaal

488
Actieve voortgeleiding van actiepotentiaal

489
Actieve voortgeleiding van actiepotentiaal

490
Effecten van veranderende geometrie

2
1 3

0.5 mm

491
Myelineschede

492
Myelineschede – knoop van Ranvier

Louis-Antoine Ranvier
(1835-1922)

493
Saltatorische voortgeleiding

Voorwaarde:

 int ernode

Vrust  V  e 
 Vthreshold

int ernode : afstand tussen 2 knopen


ΔV: depolarisatie tijdens AP

494
Saltatorische voortgeleiding

Niet -gemyeliniseerd
axon

495
Voortgeleidingssnelheden in axonen

Type Myeline? Diameter Snelheid

Motorneuron + 15 mm 120 m/sec

C-vezel - 0.5 mm 1 m/sec


(pijnzenuw)
Squid giant - 500 mm 25 m/sec
axon

496
Multiple Sclerose

497
Multiple Sclerose: daling van 

498
Voortgeleiding en modulatie van de
actiepotentiaal

 Voortgeleiding van de actiepotentiaal


 Passieve voortgeleiding – kabelmodel
 Actieve voorgeleiding
 Belang van myeline

 Modulatie van de actiepotentiaal


 Toxines
 Lokale anesthetica
 GABA-agonisten

499
Toxines

Dagelijkse kost - Japan

http://www.youtube.com/watch?v=hBxdsv9THH8

500
Dood na sushi
Elk jaar sterven ~50 Japanners na het eten van sushi van de fugu vis
(puffer fish/blowfish; kogelvis) bereid door een slechte kok.

$200/maal

Symptomen:
• Gevoelloosheid
• Zwakte, “een licht hoofd”
• Verlamming der ledematen
• hartritmestoornissen
• dood (~50 % der gevallen)
501
Tetrodotoxin (TTX)

TTX is aanwezig in geslachtsdelen, lever,


ingewanden en huid van fugu
TTX is een zeer efficiente (Kd ~1 nM) blokker
van spanningsgeschakelde Na+-kanalen
0.5 mg volstaat om een volwassene te doden

Blokkade van actiepotentialen in neuronen en hart


Geen effect in hersenen => “Zombie”

Beroemde haiku van Yosa Buson (1716-1783):


“I cannot see her tonight
I have to give her up
So I will eat fugu.”
502
Tetrodotoxin (TTX)

503
Locale anesthetica

504
Locale anesthetica

Lidocaine

Procaine
Cocaine
505
Locale anesthetica blokkeren
spanningsgeschakelde Na+-kanalen

506
Aconitine

Monnikskap
507
Aconitine vertraagt inactivatie van Na+-kanalen

508
Schorpioen-toxines inhiberen

509
Modulatie van actiepotentiaal

A: lokale anesthetica
B: TTX
C: Aconitine
D: KTX
50 mV

5 ms

510
GABA-receptor: een ligand-gestuurd Cl--kanaal

g-aminoboterzuur (GABA)

511
Voor activatie van GABA-Receptor

-100 -50 50 100

IK
INa
Itotaal
ECl  EK

512
Na activatie van GABA-Receptor
gCl = 3gK

-100 -50 50 100

IK
INa
ICl
ECl  EK Itotaal
Itotaal zonder Cl
513
Na activatie van GABA-Receptor
gCl = 7gK

-100 -50 50 100

IK
INa
ICl
ECl  EK
Itotaal
Itotaal zonder Cl
514
Barbituraten activeren de GABA-receptor

Nembutal

Secobarbital

515
Benzodiazepines activeren de GABA-
receptor

Valium(diazepam) Rohypnol (flunitrazepam)

516
Signaaltransductie: prikkelbaarheid
(BWC13)
19. Synaptische communicatie

517
Synaptische communicatie
 Synaps: plaats van communicatie van presynaptisch neuron
met postsynaptische cel:
 Neuron  synapsen in centraal zenuwstelsel
 Spiercel  neuromusculaire junctie in skeletspier
 Kliercel

 2 verschillende types
 Elektrische synaps
 Actiepotentiaal loopt rechtstreeks door van pre- naar postsynaps
 Voordeel: snelle communicatie
 Chemische synaps
 Presynaptische actiepotentiaal  neurotransmitter 
postsynaptische respons

518
Elektrische synaps
Figure 13-15

 Continuïteit tussen pre- en  AP in presynaps


postsynaptisch neuron  Depolarisering verspreidt
 Via gap junctions = zich via gap junction
intercellulaire ionenkanalen
 AP in postsynaps
 Elektrische koppeling

519
Figure 17-12 Labeled
Chemische synaps
 Geen continuïteit tussen pre- en
postsynaps

Figure 13-16

521
Chemische synaps: actiepotentiaal 
neurotransmitter  actiepotentiaal

Figure 13-16

Axoneinde Actiepotentiaal  Ca2+ influx


Presynaps
vesikels met NT Exocytose  Vrijstelling van NT

Extracellulaire ruimte
Synaptische speet Diffusie van NT
(20 à 50 nm)
Binding van NT  ionenstroom
Dendriet/Cellichaam
Postsynaps Depolarisering  Ontstaan van AP
Receptoren voor NT
522 Hyperpolarisering  inhibitie
Receptoren voor neurotransmitters

Figure 13-17

 Ligand-gestuurde  Metabotrope receptoren


ionenkanalen  NT  signaaltransductie
 NT  ionenstroom  (second messengers) 
verandering Vm ionenstroom  Vm

523
Gevolgen van het openen van ionenkanalen

1. Effect op de membraanpotentiaal (« Electrogenese »)


• Openen van K+-kanalen: K+-efflux  Vm 
Repolarisatie
• Openen van Na+- of Ca2+-kanalen: Na+-(Ca2+-)influx Vm 
Depolarisatie/excitatie

2. Effect op ionenconcentratie
• Openen van Ca2+-kanalen: [Ca2+]i 
Cellulaire response (spiercontractie, secretie…)
• Gelijktijdig openen van K+- en Cl--kanalen :
Efflux van KCl  daling van celvolume

Verschillende functies vereisen verschillende schakelmechanismen!


524
Neurotransmitters
 Signaalmoleculen: prikkeloverdracht
van presynaps naar postsynaps

 Presynaps
 Aanmaak en opslag in synaptische
vesikels
 Vrijstelling door exocytose Figure 13-16

 Diffusie door synaptische spleet


 Postsynaps
 Binding aan receptor  respons
 Afbraak of heropname in presynaps
525
Indeling van neurotransmitters
 Excitatorische NT
 Postsynaptische
depolarisering 
AP
 Ach, glutamaat

 Inhibitorische NT
 Postsynaptische
hyperpolarisering
 inhibitie van AP
 GABA, glycine

526
Neurotransmitter
Presynaptische aanmaak en opslag
 Presynaptische aanmaak in cytosol
 Enzymatisch gecatalyseerd
 Neuron-specifiek
 Indeling van neuronen ifv NT
 Ach  Cholinerg
 GABA  GABA-erg
 (Nor)adrenaline  adrenerg
H+
 Opslag van NT in synaptische vesikel NT

 Actief transport  accumulatie in lumen


 Via H+-antiporter H+
pH ≈ 5
 Vesikel:V-type
H+ pomp
 H+-gradiënt drijft opname van NT

527 ATP ADP + Pi


H+
Organisatie van presynaps
Actieve zone
 „docking‟ of aanmeren van
synaptische vesikels
 Binding aan plasmamembraan via
eiwitcomplexen
 Klaar voor fusie met
plasmamembraan
 Vergt Ca2+ stimulus

Actieve zone = complex thv


Figure 13-19

presynaptische membraan
 Dubbele rij van aangemeerde
vesikels
 In nabijheid van Ca2+ kanalen

528
Presynaps: vrijstelling van
NT door exocytose
 AP komt aan in presynaps 
depolarisering
 Activering van spanningsafhankelijke
Ca2+ kanalen
 Influx van Ca2+  locaal Ca2+ signaal
 Fusie van vesikel met PM =
exocytose
 v/t-SNARE gemedieerd
 Ca2+-afhankelijk  synaptotagmine
 Afgave van NT in synaptische spleet
 Recyclering van vesikel
 Endocytose: clathrine-gemedieerd

529 Figure 13-18


Botulisme &
BOTOX

14-530
Tetanus & tetanus toxine

Tetanus toxine
• Inhibeert vrijstelling van NT (vgl BOTOX)
• Werkt in op inhibitorische interneuronen

531
Source: Korean Medical Library Engine (http://www.kmle.co.kr)
Stopzetten van neurotransmitter signaal
acetylCoA

Ach

choline NT

Na+
NT
Serotonine Na+
Ach acetaat + choline
AchE
Ach Zenuwgassen Prozac
NT

 Acetylcholine: afbraak en  Glutamaat, glycine, GABA,


opname noradrenaline... : opname
 Afbraak door acetylcholine-  Opname in presynaps
esterase  Na+ gekoppelde symporter
 Presynaptische opname van  Opslag in synaptische vesikel
choline
 Na+ gekoppelde symporter
532
Postsynaps: activering van
receptoren
 Binding van NT aan receptor in
postsynaptische membraan

 Ligand-gestuurde ionenkanalen
 Binding van NT  openen van kanaal
 ionenstroom  Vm

 Excitatorische synaps
 NT  depolarisering  AP
 Inhibitorische synaps
 NT  hyperpolarisering  geen AP

533 Figure 13-18


Nicotine acetylcholinereceptor (nAchR)
 Heteropentamer plasmamembraaneiwit
 Opgebouwd uit 5 subeenheden
 a2g: volwassenen isovorm in skeletspier
 a-subeenheid: bindingsplaats
voor acetylcholine

 Transmembranaire porie
 Niet-selectief voor cationen
 PNa  PK
 Niet-permeabel voor anionen
Figure 13-20
 Ring van negatieve ladingen in porie  afstoting van anionen
 Schakeling door acetylcholine
 Binding aan extracellulaire zijde  conformatieverandering  open

534
Nicotine-acetylcholine receptor
Farmacologie
 Curare: pijlgif van indianen uit Amazone
oerwoud
 Bereid uit schors van lianen in
Amazonewoud
 Zeer toxisch: dood binnen enkele minuten
 Titratie: prikken van kikker en tellen van aantal Chondrodendron tomentosum
sprongen Liaan in tropisch regenwoud
 Actief bestanddeel: tubocurarine
 Blokkeert nAch receptor
 Verlamming  ademhalingsstilstand
The usual method of preparation was to combine young-bark
scrapings of Strychnos and the menisperms with other cleaned plant
fragments and sometimes snake venom or venomous ants. This
mixture was boiled in water for about two days and then strained
and evaporated to become a dark, heavy, viscid paste with a very
bitter taste.
535
Nicotine-acetylcholine receptor
Pathologie: myasthenia gravis

536 Conti-Fine, B. M. et al. J. Clin. Invest. 2006;116:2843-2854


Copyright ©2006 American Society for Clinical Investigation
GABA receptor
 Heteropentamer plasmamembraaneiwit
 Opgebouwd uit 5 subeenheden
 Extracellulaire bindingsplaats voor GABA
 Transmembranaire porie
 Niet-selectief voor anionen: Cl-
 Niet-permeabel voor kationen

 Schakeling door GABA


 Binding aan extracellulaire zijde  open  Cl- stroom
 Influx van Cl-  hyperpolarisering  belet ontstaan van
actiepotentiaal

537
GABA-receptor: een ligand-gestuurd Cl--kanaal

g-aminoboterzuur (GABA)

538
Voor activatie van GABA-Receptor

-100 -50 50 100

IK
INa
Itotaal
ECl  EK

539
Na activatie van GABA-Receptor
gCl = 3gK

-100 -50 50 100

IK
INa
ICl
ECl  EK Itotaal
Itotaal zonder Cl
540
Na activatie van GABA-Receptor
gCl = 7gK

-100 -50 50 100

IK
INa
ICl
ECl  EK
Itotaal
Itotaal zonder Cl
541
Excitatorische en inhibitorische synapsen
epsp: excitatorische postsynaptische potentiaal
- postsynaptische depolarisering door neurotransmitter Vm
- indien epsp > drempel  AP

drempel

epsp

ipsp: inhibitorische postsynaptische potentiaal


- postsynaptische hyperpolarisering door neurotransmitter
- belet bereiken van drempel  geen AP
Vm

drempel

ipsp

542
Neuron
Integratie van synaptische input

 Centraal zenuwstelsel
 Neuronen: multipele synaptische contacten
 Excitatorische synapsen en inhibitorische synapsen
 Summatie van excitatorische en inhibitorische input  integrator

543
Neuron
Integratie van synaptische input

 Indien epsp > ipsp  Indien ipsp > epsp


 Depolarisering  Hyperpolarisering
 AP indien drempelpotentiaal  Geen actiepotentiaal
overschreden

544
Signaaltransductie (BWC14)

20. Signaalmoleculen en receptoren

545
Cellulaire communicatie
 Informatie-uitwisseling in multicellulair organisme
 Cel-cel
 Zenuwstelsel
 Hormonaal stelsel
 ....
 Cel-buitenwereld
 Zintuigelijke waarneming: visus, gehoor, smaak, reuk, tast
 Cel-interne omgeving
 Bloeddruk, glycemie, pO2, pCO2, ...

 Doel
 Ontwikkeling en embryogenese, groei
 Functionele integratie van organen
 Homeostase: constant houden van intern milieu, metabolisme
 Interactie met omgeving

546
Intercellulaire communicatie
Overzicht
Figure 14-1
 Signaalcel
 Aanmaak en opslag van
signaalmolecule
 Afgave van signaal
molecule door stimulus
 Transport van
signaalmolecule

 Doelwitcel
 Binding van signaalmolecule aan receptor
 Activeren van signaaltransductie
 Cellulaire respons: korte termijn versus lange termijn
 Beëindigen van signaal
547
Chemische identiteit van signaalmoleculen
= primary messengers
 Eiwitten en peptiden  Nucleosiden: adenosine
 Insuline, groeifactoren  Steroïden (< cholesterol)
 Aminozuren of derivaten  Glucocorticoïden
 Glutamaat, GABA, glycine  Estrogeen, testosterone,
 Biogene amines progesterone
 Acetylcholine  Eicosanoïden (<
 Adrenaline, noradrenaline arachidonzuur)
 Dopamine  Prostaglandines,
leukotriënen
 Serotonine
 Histamine ...  Gassen: NO, CO
 Nucleotiden: ATP, ADP

548
Endocriene interactie

Figure 14-1

Endocriene cel  endocriene -cel


Signaalcel Bijnier
organen (klieren) pancreas
Hormoon
Signaalmolecule insuline Adrenaline
Transport op afstand: bloedbaan
Bevindt zich op afstand van Spiercel,
Doelwitcel Hart
endocriene cel vetcel, …
549
Paracriene en autocriene
interactie

Opmerking: autocriene interactie


 signaalcel = doelwitcel
 autostimulatie, auto-inhibitie
 Vb. tumorcel: secretie van groeifactor
 ongecontroleerde groei van tumor
Figure 14-1

Signaalcel Paracriene cel Vasculaire endotheelcel

Paracriene factor NO, prostaglandines,


Signaalmolecule
Lokaal transport via diffusie endotheline

Doelwitcel In nabijheid van paracriene cel Gladde spier in vaatwand

550
Juxtacriene interactie

Signaalcel Neuron, epitheelcel… Neuron

Membraaneiwit
Signaalmolecule Delta
Direct contact met doelwitcel
Neuron met Notch
Doelwitcel Naburige cel
receptor
551
Membraanreceptoren versus intracellulaire
receptoren

Figure 14-2
Figure 14-24

 Hydrofiel signaalmolecule  Hydrofobe signaalmoleculen


 Extracellulaire binding aan  Diffusie doorheen
receptor in plasmamembraan plasmamembraan
 Nood aan intracellulaire  Binding aan intracellulaire
signalen  second messenger receptor

552
Steroïdhormonen en intracellulaire
receptoren
Figure 3-30

Figure 14-24

 Diffusie door plasmamembraan


 Binding aan intracellulaire
 Steroid hormonen receptor
 Afgeleid van cholesterol  Translocatie naar kern
 Hydrofoob karakter  Activering/inhibitie van
genexpressie
553
CYP17A1

CYP19

Wikipedia

554
Overzicht van informatiestroom in doelwitcel
Membraanreceptoren
 Binding aan membraanreceptor
 Signaalmolecule = first messenger
 Aan extracellulaire zijde

 Signaaltransductie: omzetting
van extracellulair signaal in
intracellulair signaal
 Via second messengers
 Via eiwitten: G proteïnen, kinasen
en fosfatasen
Figure 14-2

 Cellulaire respons
 Verandering in functie en/of identiteit van de cel
 Korte termijn versus lange termijn respons
555
Overzicht van informatiestroom in doelwitcel
Second messengers
 Kleine intracellulaire moleculen die
aangemaakt of vrijgesteld worden
na binding van primary
messenger aan
receptor
 Ca2+, cAMP, cGMP, IP3, DAG,…

 Brengen informatie over van


plasmamembraan naar interne
deel van cel
 Cytosol  verandering van activiteit van enzymes Figure 14-2

 ER  vrijstelling van Ca2+


 Kern  verandering in genexpressie

556
Membraanreceptoren voor signaalmoleculen
 Bindingsplaats in extracellulaire
domein van receptor
 Complementaire vorm tov
signaalmolecule
 AZ in bindingsplaats interageren
met signaalmolecule
 H-bruggen, ionische interactie…

 Eigenschappen van binding


 Reversibel ifv concentratie Figure 14-2
 Selectief  discriminatie tussen structureel verwante liganden
 Affiniteit en saturatie van binding
 Vgl met Michael-Menten kinetica

557
Betekenis van dissociatieconstante KD
𝑅∙𝐿 ⟺𝑅+𝐿 met R = vrije receptor
RL = gebonden receptor
KD = evenwichtsconstante van de
dissociatiereactie

𝑅 × 𝐿
𝐾𝐷 =
𝑅∙𝐿
𝐿 = 𝐾𝐷
Er is evenveel
𝑅 = 𝑅∙𝐿 vrije receptor als
gebonden receptor
558
Binding aan membraanreceptor
Affiniteit
[RL] (rel)
KD = [ligand] waarvoor 50% van receptoren bezet zijn
1,5

1,0 KD = 0,5 Kd,controle

controle

0,5

0,0
0 Kd Kd 2 4 [Ligand] (relatief)
 KD = maat voor de affiniteit van receptor voor ligand
 KD   affiniteit van receptor voor ligand
 Grootte-orde: 10-7 tot 10-10 M

559
Binding aan membraanreceptor
Saturatie
[RL] (rel)
RT = R + RL
RT = 2 RT,controle

RL  RKT 
1,5

1 D
1,0
L Indien [L] >>> KD
controle
 [RL][RT]
0,5

0,0
0 Kd 2 4[Ligand] (relatief)
 Bezettingsgraad van receptor: bepaald door concentratie van ligand
 Indien alle receptoren bezet  saturatie van receptor
 Maximaal aantal bezette receptoren
  Bepaald door aantal receptoren in de plasmamembraan  kan varieren
560
Binding aan membraanreceptor
Gevoeligheid van doelwitcel
[RL] (rel)
Respons RT = 2 RT,controle
1,5

1,0 Kd = 0,5 Kd,controle

controle
Drempel
cellulaire
0,5
respons

0,0
0 2 4 [Ligand] (relatief)
 Gevoeligheid van cel bepaald door
 Affiniteit van receptor voor ligand: Kd   gevoeligheid 
 Aantal receptoren in de plasmamembraan: RT   gevoeligheid 
 Drempel voor cellulaire respons: minimum aantal geactiveerde R
561
Verlies van gevoeligheid van doelwitcel
 Verminderde gevoeligheid van doelwitcel voor
signaalmolecule
 Onderbreking van signaaltransductie

 Desensitisering = structurele veranderingen in receptor


 Fosforylering van receptor
 Gefosforyleerde receptor
 Minder affiniteit voor ligand  geringere binding
 Minder stroomafwaartse effecten  minder second messengers…

 Internalisering van receptor


 Internalisering van receptor via endocytose (clathrine)

562
Figure 12-15

563
Binding aan membraanreceptor
Agonist versus antagonist
Kd

Hormoon ≈ 5 10-5 M

Agonist ≈ 5 10-6 M

Antagonist ≈ 3 10-9 M

 Moleculen met structurele gelijkenis tov endogeen signaalmolecule


 Binden aan de receptor met vergelijkbare of grotere affiniteit
 Indeling ifv effect op doelwitcel: agonist versus antagonist

564
Binding aan membraanreceptor
Agonist versus antagonist

Agonist Antagonist

 Activeert receptor zoals  Bindt zonder de receptor


endogeen signaalmolecule te activeren
 Resulteert in cellulaire  Geen cellulaire respons
respons  Bezet de bindingsplaats van
de receptor
 Toepassing: farmaca die
werking van endogene  Toepassing: inhibitoren van
signaalmoleculen endogene signaalmoleculen
nabootsen  Competitieve inhibitie

565
Agonist versus antagonist
Voorbeeld
 2 agonist  astma  1 antagonist  hypertensie
 Farmaca die 2 receptoren  Farmaca die 1 receptoren
activeren inhiberen
 2 receptor = GPCR; zie  1 receptor = GPCR; zie
verder verder

 Toepassing  Toepassing
 Activering van 2 receptoren  Inhibitie van 1 receptoren 
 relaxatie van gladde spier hart klopt minder krachtig en
in luchtwegen  verwijden trager  daling van bloeddruk
van luchtwegen  1 antagonist  behandeling
 2 agonist  behandeling van hypertensie
van astma

566
Integratie van signaaltransductie
 Cel staat bloot aan
verschillende types
signaalmoleculen
 Integratie van deze
signalen door
 Activering van verschillende
transductiecascades
 Convergentie op één
transductiecascade
 Cross talk: ene transductie-
cascade beïnvloedt andere
Figure 14-2

567
Amplificatie van extracellulair signaal
 Signaaltransductiecascade
 Amplificatie van signaal
door opeenvolgende
reacties

 Voorbeeld
 1 molecule adrenaline

 104 moleculen cAMP

 106 moleculen actief


fosforylase

Figure 14-2

568
Signaaltransductie (BWC14)

21. GPCR & signaaltransductie via cAMP/PKA

569
Signaaltransductie via G proteïne
gekoppelde receptoren: overzicht

 G proteïne
 Moleculaire schakelaar
 Aan/uit in functie van GPCR
 Activeert effector
 G proteïne gekoppelde receptor
 Effectoren
 Binding van extracellulair
signaalmolecule  Enzymes: vorming/afbraak van second
messengers
 Activeert G proteïne
 Ionenkanalen
570
G proteïne gekoppelde receptor
Structuur
 Integraal
membraaneiwit
 Extracellulair deel
 Binding van
signaalmolecule
 7 transmembranaire
a-helices
 Inbedding in membraan
 Binding van
signaalmolecule
 Intracellulair deel
 Interactie met trimeer
G proteïne
 Lus C3 en COOH-ter
staart
Figure 14-4

571
G proteïne gekoppelde receptor
Functie: activering
 Start van
signaaltransductie

 Binding van
extracellulair
signaalmolecule
 conformatie van
receptor
 Activering van
trimeer G proteïne
Figure 14-4

572
G proteïne gekoppelde receptor
Functie: desensitisering
 GRK
 GPCR kinase
 Fosforyleert
C-terminus van GPCR
 alleen ACTIEVE
GPCR

 -arrestine
 Cytosolisch eiwit
 Bindt aan gefosforyleerde
C-terminus

 Geen interactie met G


proteïne
 Onderbreken van
signaaltransductie Figure 14-4

arrestine
573
GPCR activering: moleculair mechanisme

574
Binding van adrenaline aan 2-AR

575
Activering van GPCR door binding van
ligand

576
G-proteïne gekoppelde receptoren
Structurele en functionele diversiteit
 >1000 verschillende receptoren
  1000 genen (3% van genoom)
 Alternatieve splitsing

 Verschillen in
 Aminozuursequentie  eiwitstructuur
 Expressiepatroon: cel- en orgaanspecifiek voorkomen
 Ligand
 Signaaltransductie

577
Voorbeelden van GPCR
Ligand Receptor Opmerking
Noradrenaline, adrenaline Adrenerge receptoren Subtypes:
- a1, a2
- 1, 2, 3
Acetylcholine Muscarine receptoren Subtypes: M1  M5
Dopamine Dopaminerge receptoren
ATP, ADP Purinerge receptoren Subtypes: P2X, P2Y
Reukmoleculen Odorantreceptoren +/- 1000 subtypes
TSH TSH receptor
Endorfines Opioid receptoren Subtypes: m, k, 
Anandamide Cannabinoid receptor Subtypes : CB1, CB2
… … …

578
Nicotine receptor Muscarine receptor

AGONIST

nicotine muscarine

acetylcholine

ANTAGONIST

tubocurarine atropine

579 Receptor diversiteit  verschillend farmacologisch profiel!!!


Diversiteit membraanreceptoren
Receptoren voor acetylcholine
Receptor Type Expressie Respons

Nicotine AchR Ionenkanaal Neuromusculaire junctie Postsynaptische


Centrale synaps depolarisering

Muscarine R GPCR Hart, gladde spier, klieren, Bepaald door


5 subtypes: M1 neuronen... subtype,
 M5 transductie...
M2 GPCR Hartspier: SA knoopcellen Vertraging van
hartritme

M3 GPCR Gladde spier: luchtweg Contractie

Exocriene klier: pancreas Secretie

Respons op signaalmolecule bepaald door:


• Receptortype voor signaalmolecule en signaaltransductiecascade
10-580
• Celtype: neuron, spier, kliercel...
Ziekten door disfunctie van GPCR
loss-of-function  gain-of-function
Loss of function
ligand

inactief

Gain of function
geen ligand

Altijd
actief
581
G-proteïne gekoppelde receptoren
Farmacologie/Toxicologie
 Farmacologie:  Toxicologie: receptoren voor
agonisten/antagonisten drugs
 2 agonisten  astma  Heroïne  opioid receptoren
 Farmaca die 2 receptoren in gladde  Receptoren voor endorfines
spier activeren  relaxatie van  CZS: pijnbeleving, ....
gladde spier (dilatatie van
luchtwegen)  Probleem: desensitizering 
afhankelijkheid

 1 antagonisten  hypertensie
 Receptor voor (nor)adrenaline in  Cannabis  cannabinoid receptor
hart  Receptor voor endocannabinoiden:
 Farmaca die 1 receptoren in hart anandamide, 2-arachidonylglycerol
blokkeren  hart klopt trager en  CZS: rol in geheugen, pijnbeleving
minder krachtig

582
Trimeer G proteïne
Structuur
Figure 14-5

of

Subeenheid Ga G Gg
Aantal genen 27 5 13
Eiwit Gsa, Gia,… Gg: stabiel dimer
Vetanker in membraan + + (Gg subeenheid)
Interactie met GPCR + -
GTPase activiteit + -
Interactie met effector + +

583
Trimeer G proteïne
Moleculaire schakelaar

Rust = Uit L*R = GEF +Stimulus = Aan


• Gag trimeer • Ga + Gg dimer
L+R
• Ga: GDP binding • Ga: GTP binding
GTP GDP
Figure 14-5

L*R

Spontane
GTPase
Pi activiteit H2 O

GEF = Guanine nucleotide Exchange Factor RGS


L*R = Ligand-receptor complex Effector Effector
RGS = Regulator of G protein signaling Kanalen, enzymes, ....
584
GTPase cyclus van trimeer G proteïne

Figure 14-5

585
Signaaltransductie via G proteïne
gekoppelde receptoren: overzicht

 G proteïne
 Moleculaire schakelaar
 Aan/uit in functie van GPCR
 Activeert effector
 G proteïne gekoppelde receptor
 Effectoren
 Binding van extracellulair
signaalmolecule  Enzymes: vorming/afbraak van second
messengers
 Activeert G proteïne
 Ionenkanalen
586
Signaaltransductie via GPCR
Activering van ionenkanalen

Figure 14-15

 Sino-atriale knoopcel in  Binding Ach


hart  Activering Gi eiwit
 Muscarinereceptor (M2)  Gg activeert K+ kanaal
voor Ach  Uitwaartse K+stroom

587
Signaaltransductie via GPCR
cAMP als second messenger
 cAMP = second messenger
 Aanmaak door adenylaatcyclase in plasmamembraan
 Regeling door trimeer G proteïne: Ga
 Gsa  stimulering
 Gia  inhibitie

 Cholera toxine
 Permanente activering van Gs
 Continue stimulering van AC
Figure 14-6
588
Signaaltransductie via cAMP
Afbraak van cAMP
 Afbraak door fosfodiesterase
 Cytoplasmatisch enzyme
 Basale activiteit  continue afbraak
 Inhibitie door methylxanthines

 [cAMP]cyto
 Balans aanmaak/afbraak
 Snelle veranderingen
Figure 14-6
589
Cellulaire effecten van cAMP

590
Proteïnekinase A (PKA)
Structuur
 Ser/Thr kinase
 Fosforyleert meerdere eiwitten in
 Cytosol
 Plasmamembraan, ER, …
 Kern

 Structuur: heterotetramer
 2 Catalytische subeenheden 
Kinase
 Binding en hydrolyse van ATP
 2 Regulatorische subeenheden
 Inhiberen kinase activiteit
 2 bindingsplaatsen voor cAMP
Figure 14-8

591
Proteïnekinase A (PKA)
Werking
 In afwezigheid van cAMP
 Heterotetramere configuratie
 Inactief
 Inhibitie van kinase door
regulatorische eenheid

 Bij stijging van cAMP


 cAMP bindt aan Reg eenheid
 Dissociatie van Reg en Cat
 Kinase actief
 Activering door de-inhibitie
Figure 14-8

592
cAMP/PKA signaaltransductie
Extracellulair signaalmolecule

GPCR
Diffusie
Afbraak
Gsa-GTP
Cholera toxine

Desensi- Adenylaatcyclase
tisering
Gsa -GDP
cAMP
Caffeïne
cAMP PDE
Proteïne Kinase A
STOP
AMP
Fosforylering
Fosfatase van eiwitten Figure 14-7

593 Defosforylering van eiwitten


Cellulaire respons
Toepassing
Effecten van (nor)adrenaline
 (Nor)adrenaline  fight or flight reactie
 Adrenerge boodschappers
 Reactie bij stress

 Adrenaline = hormoon
 Vrijstelling door bijniermerg
 Noradrenaline = NT
 Vrijstelling door orthosympathisch
zenuwstelsel

 Inwerking op doelwitorganen
 Hart, lever, luchtwegen, …

594
Figure 14-21 Labeled
GPCR  G proteïne  Effector
Adrenerge receptoren
Ligand GPCR G proteïne Effector Second messenger

(Nor)adrenaline IP3  Ca2+ 


a1 Gq PLC 
(Nor)epinefrine DAG  PKC 
cAMP 
a2 Gi Adenylaatcyclase 
Ca2+ kanaal  (g)

1, 2, 3 Gs Adenylaatcyclase  cAMP 

Noradrenaline Adrenaline
595
Toepassing
Effecten van (nor)adrenaline
 Respons van doelwitorgaan: bepaald door
 Type receptor  signaaltransductiecascade
 Functie van doelwitcel

 Hart
 1receptoren  cAMP/PKA
 Versnelling van hartritme
 Krachtiger contractie

 Lever
 2 receptoren  cAMP/PKA
 Vrijstelling van glucose

596
Figure 14-21 Labeled
Activering van glycogeenafbraak in de lever
Figure 14-22 Labeled

Figure 14-21 Labeled

597
Toepassing
Cholera

Field, M. J. Clin. Invest. 2003;111:931-943

Cholera toxine: ADP-ribosylering van Gsa  inhibitie van GTPase activiteit


GTP GDP

L*R

Spontane
GTPase
598
Pi activiteit H2O
Signaaltransductie (BWC14)

22. GPCR: signaaltransductie via IP3 en DAG

599
Signaaltransductie via G proteïne
gekoppelde receptoren: overzicht

 G proteïne
 Moleculaire schakelaar
 Aan/uit in functie van GPCR
 Activeert effector
 G proteïne gekoppelde receptor
 Effectoren
 Binding van extracellulair
signaalmolecule  Enzymes: vorming/afbraak van second
messengers
 Activeert G proteïne
 Ionenkanalen
600
Signaaltransductie via PLC
 Binding van ligand aan GPCR

 Activering van trimeer G proteïne = Gq

 Activering van effector = PLC

 Vorming van second messengers


 IP3  Ca2+ vrijstelling uit ER

 DAG  activering van PKC

601 Figure 14-10


Voorbeelden van signaaltransductie via
PLC
Cel/weefsel Ligand GPCR Respons
Bloedplaatjes Thromboxane A2 TP receptor Aggregatie van plaatjes
Bronchiale gladde Acetylcholine M3 Contractie
spier
Vasculaire gladde Noradrenaline a1 contractie
spier
Vasculaire gladde Endotheline ET1 Contractie
spier
Lever ADH V1 Glycogeen afbraak
Exocriene pancreas Acetylcholine M3 Secretie van enzymes
Speekselklier Acetylcholine M3 Speekselsecretie
Maag Acetylcholine M3 HCl secretie
… … … …
602
Fosfolipase C: splitsing van PIP2
 PLC = plasma-
membraan enzyme
 Activering door GPCR
via Gqa
 Splitst PIP2  IP3 + DAG

 PIP2: PI(4,5)bisfosfaat
 Membraanlipide in
cytoplasmatisch blad
van PM
 Aanmaak door PI-kinasen
(lipidekinasen) Figure 14-9

603
Second messengers IP3 en DAG
 IP3:
inositol(1,4,5)trisfosfaat
 Hydrofiel: diffundeert in
cytosol
 Bindt aan receptor in ER
 DAG: diacylglycerol
 Hydrofoob: blijft in
membraan
 Activering van Proteïne
Kinase C (PKC)
 Activering van
ionenkanalen
Figure 14-9

604
IP3 receptor in endoplasmatisch reticulum
 IP3 receptor
 Membraaneiwit in endoplasmatisch reticulum
 Ligand-gestuurd Ca2+ kanaal
 Binding van IP3
 Kanaal opent  Ca2+ vrijstelling uit ER
 Ontstaan van intracellulair Ca2+ signaal  [Ca2+]cyto stijgt

Figure 14-12 Figure 14-11

605
IP3 en DAG: activering van multipele
transductiecascades: Ca2+, kinasen, Vm

PKC Na+, Ca2+


Figure 14-9
Ionen
kanalen
Ca2+ vrijstelling
uit ER

Ca2+ signaal Fosforylering Depolarisering


Figure 14-12

606
Kalzium macht alles
(L.V. Heilbrunn)

607
Ontstaan van een intracellulair Ca2+ signaal

Figure 14-12

608
Cellulaire Ca2+ transportsystemen
Terminologie

[Ca2+]e= 10-3 M
Rustsituatie

[Ca2+]cyto=10-7 M
endoplasmatisch reticulum

influx vrijstelling [Ca2+]ER


=
efflux opname 10-3 M

609
Cellulaire Ca2+ transportsystemen
Actieve transportsystemen  Ca2+ ↓
[Ca2+]e= 10-3 M PMCA Na+-Ca2+ uitwisselaar Na+-K+ pomp
3 Na+ K+

Rustsituatie ATP ATP

1 Ca2+ 1 Ca2+ Na+

endoplasmatisch reticulum

[Ca2+]ER= 10-3 M

[Ca2+]cyto=10-7 M

SERCA
ATP

2 Ca2+

610
Cellulaire Ca2+ transportsystemen
Ca2+ kanalen  Ca2+ ↑
 Plasmamembraan: Ca2+
[Ca2+]e= 10-3 M
influxkanalen
 Spanningsafhankelijk Ca2+ Ca2+ Ca2+ Ca2+
 Ligand-gestuurd
 Receptor-geactiveerd
 Mechano-gevoelig
endoplasmatisch reticulum

[Ca2+]cyto=10-7 M [Ca2+]ER= 10-3 M


 Endoplasmatisch
reticulum: Ca2+
Ca2+ vrijstellingskanalen
 IP3 receptor
 Ryanodine receptor [Ca2+]cyto> 10-7 M

611
Ca2+ signaal in prikkelbare cel
Actiepotentiaal  [Ca2+]cyt 
 Neuron: AP  Ca2+ influx PMCA NCX
Ca2+
 Depolarisering 3 Na+
 Activering van spannings-
afhankelijke Ca2+ kanalen ATP

 Influx van Ca2+ 1 Ca2+ 1 Ca2+


2 Ca2+
 Skeletspier en hartspier: Ca2+ ATP
AP  Ca2+ vrijstelling SERCA
 Depolarisering
 Activering van RyR
Ryanodine receptor Ca2+
 Vrijstelling van Ca2+

612
DHPR
Ca2+ signaal in niet-prikkelbare cel
Ligand  [Ca2+]cyt 
 Ligand  Ca2+ vrijstelling PMCA NCX
 Ca2+ influx Ca2+
3 Na+
 Binding aan GPCR  PLC
 Vorming van IP3 en DAG ATP
 Vrijstelling van Ca2+ 1 Ca2+ 1 Ca2+
uit ER
 Initiële respons 2 Ca2+
 Beperkt in tijd: depletie Ca2+ ATP
van ER SERCA
 Influx van Ca2+ via
TRP en SOC kanalen
 Langdurige respons IP3R
 Activering van Ca2+
 TRP: DAG en IP3
 SOC: leeg ER G
PLC PIP2

613
Ca2+ als second messenger
Signaaltransductie via Ca2+

Cel in rust: [Ca2+]cyt < 10-7 M


Stimulus Ca2+ vrijstelling/influx

[Ca2+]cyt > 10-7 M

Ca2+ sensoren Ca2+ geactiveerde Calmoduline Synaptotagmine ...


ionenkanalen

Ionenkanalen Enzymes: Kinasen: Fosfatasen:


Ionenpompen eNOS CaM kinase Calcineurine
Transporters ... MLC kinase
614 ...
Gentranscriptie
Ca2+ als second messenger
Intracellulaire Ca2+ sensoren
 Ca2+ bindende eiwitten in  Reversibele binding
cel  Aan/uitschakelen van
 Binding van Ca2+ in functie signaaltransductie in functie
van cytoplasmatische Ca2+ van cytoplasmatische Ca2+
concentratie concentratie
 10-7 M Ca2+  apo-eiwit
 Vrije vorm  Voorbeelden
 Inactief
 Calmoduline
 > 10-7 M Ca2+ : binding van
 .....
Ca2+
 Ca-eiwit complex
  cellulaire respons

615
Ca2+ als second messenger
Calmoduline
apo-CaM Figure 14-14

Ca2+ bindingsplaatsen

 Calmoduline Figure 14-14

 Cytoplasmatisch eiwit  Ca-Calmoduline


 4 bindingsplaatsen voor Ca2+  Conformatieverandering
 KD: 5 10-7  5 10-6 M  Blootstelling van hydrofobe
 Leeg bij [Ca2+]cyt 10-7 M
residu‟s
 Progressieve opvulling indien  Binding aan doelwiteiwitten
[Ca2+]cyt   Via hydrofobe interactie

616
Calmoduline: Ca2+ afhankelijke
binding aan doelwiteiwitten
 Ca-CaM geactiveerde
enzymes
 NO synthase: eNOS en nNOS
 NO productie in endotheel en
neuronen
 Myosine lichte keten kinase:
MLCK
 Contractie van gladde spier
 CaM kinases: CaMKinase II Figure 14-14

 Geheugen
 Ca-CaM
 PMCA  Bindt aan doelwiteiwitten
via hydrofobe interacties
 Extrusie van Ca2+
 Activering/inhibitie van
 Calcineurine = fosfatase
doelwiteitwit
617
Addendum: selectiviteit van interacties
GPCR  G proteïne  Effector
G
Ligand GPCR Effector Second messenger
proteïne
(Nor)adrenaline IP3  Ca2+ 
a1 Gq PLC 
(Nor)epinefrine DAG  PKC 
cAMP 
Adrenerge a2 Gi AC 
Ca2+ kanaal  (g)
receptoren
1, 2, 3 Gs AC  cAMP 

IP3  Ca2+ 
Acetylcholine M1, M3, M5 Gq PLC
DAG  PKC 
Muscarine cAMP 
receptoren M2, M4 Gi AC 
K+ kanaal  (g)

Adenylaatcyclase: ATP  cAMP

Fosfolipase C: PIP2  IP3 + DAG / IP3  vrijstelling van Ca2+ uit ER
618
Addendum: Celspecifieke respons
GPCR  G proteïne  Effector

Vasculaire Spier
gladde spier a1 receptor Ca2+ signaal Vasoconstrictie
contractie

Adrenaline
Noradrenaline

Bronchiale Spier Broncho


2 receptor cAMP signaal
gladde spier relaxatie dilatatie

619
Signaaltransductie via NO/cGMP
 Vaatwand
 Endotheelcel
 In direct contact
met bloed
 Reageert op
chemische en
mechanische stimuli
 Gladde spierlaag
 Contractie/relaxatie
 Bepaalt diameter
van lumen van
bloedvat

620
Figure 14-A1
Aanmaak van NO in endotheelcel
 Stimuli
 Ach  GPCR
 Muscarine receptor
 Shear stress
 Signaaltransductie
 NO = klein,
 Activering PLC apolair gas
 IP3  Ca2+signaal 
 Verlaat cel door
CaCaM
eenvoudige
 Activering van NO diffusie
synthase (eNOS)
 Lokale
 Aanmaak van NO verspreiding
 L-Arg  NO +  Korte levensduur
citrulline  Vrij radicaal

621
Figure 14-A1
NO: signaaltransductie via cGMP in gladde
spiercel
 NO diffundeert in
gladde spiercel
 Signaaltransductie
 Receptor voor NO =
guanylaatcyclase
 Cytosolisch enzyme
 GTP  cGMP
 cGMP  activering
van PKG
 Ser/Thr kinase
 Fosforylering
 Respons: relaxatie van
vaatwand

622
Figure 14-A1
Signaaltransductie via NO/cGMP
Aan- en uitschakelen van cascade
NO
Sildenafil
•Inhibitor van cGMP
fosfodiesterase
Afbraak Solubel guanylaatcyclase
•Remt afbraak van cGMP
•Bevordert vasodilatatie
Sildenafil cGMP
cGMP fosfodiësterase

Proteïne Kinase G
GMP

Fosforylering
STOP Fosfatase van eiwitten

623 Defosforylering van eiwitten


Cellulaire respons
Signaaltransductie (BWC14)

23. Receptor proteïnekinasen

624
Groeifactoren

 Signaalmoleculen
 Structuur: peptiden of eiwitten
 Hormonale, paracriene, autocriene werking
 Binden aan receptor proteïnekinasen
 Cellulaire respons: celgroei en celdeling  gecontroleerd!
 Embryonale groei, wondheling, weefselhomestase,…

625
Receptor tyrosinekinase
Structuur
 Integraal membraaneiwit in plasma-
membraan
 1 transmembranaire a-helix
 Extracellulair domein
 Bindingsplaats voor ligand
 Cytoplasmatisch domein
 Tyrosinekinase domein
 Fosforylering van Tyr residu‟s
 Inactief door auto-inhibitie
 Staart met Tyr residu‟s  autofosforylering

626
Figure 14-16
627
Receptor tyrosinekinase
Activering
 Vrij monomer: auto-
inhibitie van
kinasedomein

 Binding van ligand 


dimerisering van
receptor

 Dimer  opheffen van


auto-inhibitie
 Kinase actief

628
Figure 14-16
Receptor tyrosinekinase
Activering
 Actief receptordimer

 Autofosforylering
 Kruisfosforylering van Tyr
residu‟s in cytoplasmatische
staart

 Tyr-P staart
 Platform voor binding van
signaaltransductie-eiwitten
 Binding verloopt via SH2
domein  herkent Tyr-P
629
Figure 14-16
SH2 domain

Binding van fosfotyrosine door SH2 domein


630
Signaaltransductie via RTK
 Rekrutering van signaaleiwitten
door Tyr-P staart
 Binding via SH2 domein

 Activering van verschillende


transductiecascades
 Grb/Sos  Ras  MAP kinase
 Celgroei en -proliferatie
 PLCg
 Ca2+ signaal  respons
 PI3Kinase
 Cell survival
Figure 14-17

631
Signaaltransductie via MAP kinase cascade
Activering van Ras
 GRB2 = adaptoreiwit
 SH2 domein: binding aan Tyr-P in
geactiveerde RTK
 SH3 domeinen: recrutering en
activeringvan Sos
 Sos = Ras GEF
 GRB2-Sos: interactie met Ras
 Induceert GDP/GTP wissel in Ras
 Ras = monomeer G proteïne
 Membraangebonden: vetanker
 Moleculaire schakelaar
 Ras-GDP = inactief
 Ras-GTP = actief
 Ras-GTP: dissocieert van Sos
Figure 14-17

632
Ras als moleculaire schakelaar
GEF = guanine-nucleotide
exchange factor
- Induceert GDP/GTP wissel

GDP GTP Figure 14-17

Sos = GEF

Ras-GDP = uit Ras-GTP = aan


GAP
GAP = GTPase Activating Protein MAP Kinase
- vereist voor GTP hydrolyse door Ras

633 Pi H2 O Celproliferatie
Ras: activering van
MAP kinase cascade
 Raf kinase: cytosolair
 Recrutering en activering door Ras-GTP
 Fosforyleert en activeert MEK
 MEK
 Fosforyleert en activeert MAP kinase
 MAP kinase = effector kinase
 Actief MAP kinase
 Translocatie naar nucleus
 Fosforylering van transcriptiefactoren: Ets, Jun
 Activering van gentranscriptie
 Expressie van genen vereist voor
opstarten van celcyclus

 Resultaat: start celproliferatie


 Kerndeling  celdeling

634
Figure 14-17
Figure 19-42 Labeled
Figure 19-39 Labeled
Algemene principes: MAP kinase cascade
Diversiteit aan signaaltransductiecascades
 Extracellu
laire
stimulus

 Kinase
cascade

 Veranderi
ng in gen- MEK

expressie
MAPK
 Respons
637
Algemene principes: scaffold eiwitten
in signaaltransductie
 Organisatie van
functioneel complex
 Rekrutering en binding
van meerdere eiwitten
 Facilitering interactie
tussen eiwitten
 Mogelijkheid tot
regeling

 Voorbeelden
 KSR / STE5
 Arrestine

638 Cellular Signalling 2012 vol 24


Signaaltransductie via PLCg  Ca2+ signaal
 Rekrutering van PLCg door PMCA NCX
RTK Ca2+
3 Na+
 PLCg: bindt aan Tyr-P via SH2
domein ATP
 Activering van PLCg door
RTK 1 Ca2+ 1 Ca2+

 PLCg splitst PIP2 2 Ca2+


 Vorming van IP3 en DAG Ca2+ ATP

 Ontstaan van Ca2+ signaal SERCA

 Vrijstelling van Ca2+ uit ER


 Initiële respons IP3R
 Beperkt in tijd: depletie van ER Ca2+
 Influx van Ca2+ via IP3
kanalen in PM P P PLCg
PIP2

639
Signaaltransductie via PI 3-kinase
 RTK

 PI 3-kinase

 Akt kinase

 Respons
 Cell
survival

Figure 14-23

640
Signaaltransductie via PI 3-kinase
 PI 3-kinase
 Lipidekinase
 Fosforylering van PI op positie
3 van inositolring
 PIP2  PIP3

 PIP3 = membraanlipide Figure 14-23

 Rekruteert Akt kinase 


activering
 Cellulaire respons
 Cell survival pathway
 Akt kinase = PKB
 Ser/Thr kinase
 Multisubstraat kinase

641
Figure 19-43 Labeled
Serine/threone kinase receptoren
TGF signaaltransductie: activering van receptor
 TGF = groeifactor
 Belangrijke rol in embryogenese
 Differentiatie, celdood, …

 TGF receptor
 Plasmamembraaneiwit
 Multimeer complex
 Type I  fosfodomein
 Type II  kinase domein

 Binding van TGF


 Multimerisering van receptor
 Autofosforylering: type II  type I
Figure 14-20

643
Serine/threone kinase receptoren
TGF signaaltransductie: inductie van genexpressie
 Signaaltransductie via SMAD
eiwitten
 Fosforylering van R-SMAD door
TGF receptor
 Vorming van multimeer SMAD
complex
 Translocatie naar nucleus
 Associatie met
transcriptiefactoren

 Inductie van genexpressie

Figure 14-20

644
Toepassing: RTK signaaltransductie en
tumoren

645
RTK signaaltransductie en tumoren
Overexpressie of HER2 in borsttumoren
 HER2 (ERBB2) = RTK
 Dimer met andere
HER receptoren

 Overexpressie
van HER2 in 25%
van borsttumoren
 Snellere groei
 Meer agressieve
vorm van kanker

 Therapie: trastuzumab (Herceptine™)


 Monoclonaal antilichaam  inhibitie van HER2

646
RTK signaaltransductie en tumoren
Oncogene mutaties: voorbeeld Ras
 Wild-type Ras
 GDP/GTP uitwisseling  aan GDP GTP
 GTPase  uit

 Mutant Ras Ras-GDP = uit Ras-GTP = aan


 GDP/GTP uitwisseling  aan
 GTPase uitgeschakeld door
mutatie
 Geen binding van GAP
 Permanent actief  gain of function
Mutatie in Ongecontroleerde
 Klinisch belang Ras celproliferatie
 Mutaties in Ras: 20 tot 30% van
humane tumoren

647
RTK signaaltransductie en tumoren
Drug targets voor chemotherapie - 1

FT = farnesyltransferase  enzyme dat farnesylvetanker aan Ras bindt


FTI =
649farnesyltransferase inhibitor  remt tumorgroei
RTK signaaltransductie en tumoren
Drug targets voor chemotherapie - 2

650
Cytoskelet
(BWC15)
24. Microtubuli en intermediaire filamenten

651
Tabel 15-2

652 dynamisch statisch


Indeling van microtubuli
 Cytoplasmatische MT  Axonemale MT
 Dynamisch netwerk  Stabiele en geordende
doorheen cytosol subcellulaire structuren

 Diverse functies  Functies


 Cellulaire architectuur  Cellulaire beweging
 Axonen  Cilia, flagella, basale lichamen
 Vorming van delingsspoel
tijdens mitose & meiose
 Beweging van chromosomen
 Kabel voor transport van
vesikels en organellen
Tabel 15-2

653 Figure 16-6


Basiseigenschappen van MT: structuur
Figure 15-2 Labeled

 Holle structuur  Gepolariseerd: + en – einde


 Diameter: 25 nm (extern)  Singlet/doublet/triplet
 Variabele lengte: nm  mm
654
Figure 15-1

Opbouw van microtubulus


 Bouwsteen = tubuline-eiwit
 Heterodimer: a-
 Gemeenschappelijke eigenschappen a en 
 Bindingsplaats voor GTP (of GDP) + GTP hydrolyse
 Bindingsplaats voor taxol, colchicine

 Vorming van protofilament


 Longitudinale associatie van a- dimeren
 Asymmetrische structuur
 a--a--a--a-

 13 parallelle protofilamenten  microtubulus


 Gepolariseerde structuur
 a-einde = min einde: stabiele pool
 -einde = plus einde: dynamische pool

655 Figure 15-2


Vorming van MT door reversibele
polymerisering van tubuline dimeren
 Polymerisering van tubuline dimer vereist
 GTP  bindt aan tubuline dimer
 Voldoende tubuline dimeren  kritische concentratie
 Indien [tubuline] < kritische concentratie  vrij dimer
 Indien [tubuline] > kritische concentratie  polymerisering

 Stapsgewijs proces
 Dimer  oligomer  groeiende MT  stop van groei
 Nucleatie : dimer  oligomer
 Elongatie: groei van MT door polymerisering
 Plateaufase: stoppen van groei (polymerisering = depolymerisering)

656
Figure 15-3

657
Asymmetrische groei van MT aan plus einde
 MT groeit vooral aan plus einde
 Plus einde: lagere kritische concentratie
dan min einde

 Indien [kritische]min einde > [tubuline] >


[kritische]plus einde
 Polymerisering aan plus einde groei
 Depolymerisering aan min einde  krimp

 Min einde: indien verankerd in


centrosoom  geen MT dynamiek

658 Figure 15-4


Treadmilling van MT
Figure 15-5

659
Dynamische instabiliteit van MT

http://youtu.be/9ICqcZ99qGk http://youtu.be/E1XczyCkN20

660
Dynamische instabiliteit van MT
 Continue groei en krimp van microtubuli Figure 15-6

 In hoofdzaak via plus einde


 Weinig of niet via min einde

 Polymerisering treedt op
indien voldoende GTP-tubuline
 Vorming van GTP-cap aan plus einde
 GTP-cap stabiliseert MT structuur  groei

 Indien hydrolyse van GTP  GDP-tubuline


 MT met eindstandige GDP-tubuline
 Instabiel plus einde  uit elkaar vallen van MT

661
Dynamische instabiliteit van MT
 Afwisselende fasen van Figure 15-6

groei en krimp van MT


 Vooral aan (+) pool

 Groei door
polymerisering
 Catastrofe
 Indien GTP-cap te klein
 Hernemen van groei

662
Microtubule Organizing Centre MTOC
 Plaats waar MT assemblage van start gaat in de cel
 Verankering van min einde van MT en nucleatie van MT
 Bij interfase cellen: perinucleaire ligging  centrosoom
 Opbouw
 2 centriolen + pericentriolair materiaal
 g-tubuline  nucleatieplaats voor MT

663
Figure 15-8
g-tubuline in centrosoom

Figure 15-9

 g-TuRC = g-Tubuline Ring Complex


 Onderdeel van centrosoom
 Opgebouw uit g-tubuline en GRiPs

 Nucleatieplaats voor MT
 Polymerisering van tubuline a- dimer aan plus einde van g-
tubuline
 indien geen g-tubuline  geen vorming van MT in cel

664
Cellulaire organisatie van MT

665 Figure 15-10


Cellulaire organisatie van MT
Interfase cel
 Radiaal netwerk van MT in
cytoplasma
 Verspreiding vanuit centrale
structuur = centrosoom (MTOC)
 Inplanting met min einde in MTOC
 Plus einde  celperiferie

 Dynamische instabiliteit van MT


 Centraal min einde in MTOC: stabiel
 Perifeer plus einde: ctu groei en
krimp

666 Figure 15-10


Microtubule Associated Proteins (MAPs)
MAP
Figure 15-10

 Binden aan MT  stabilisering van MT

 Tau = MAP in neuronen


 Stabilisering van MT in axonen 
hoge densiteit aan MT in axonen
 MAP2 = MAP in dendrieten

 Tauopathie
 Aggregatie van tau eiwit  verstoring
van neuron  afsterven van neuron

667
Tauopathie  neurodegeneratie
Neurofibrillar tangles in ziekte van
Alzheimer  Tau aggregaten
Eiwitten die MT (de)stabiliseren
 +-TIP eiwitten
 Binden aan plus einde
 Verhinderen MT catastrofe

 Destabilisering door
catastrofins
 Binden aan plus einde
 Uit elkaar vallen van
protofilamenten aan plus
Figure 15-11
einde

670
Geneesmiddelen die ingrijpen op MT

 Onderdrukken van MT  Stabiliseren van MT


vorming  Taxol
 Colchicine
 Verhindert polymerisering
van tubuline Toepassing: chemotherapie
 Vinblastine, vincristine • Te weinig/te veel MT
 Aggregatie van dimer 
• Delingsspoel vormt niet
geen polymerisering • Verstoring van mitose

671
Delingsspoel

Figure 19-22

672
Intermediaire filamenten

673
Toepassing : profiling van tumorcellen op basis van IF
Structuur en functie van intermediaire
filamenten
 Structuur
 Stabiel zonder
polariteit
 Dimer  tetramer
 protofilament
 IF

 Functie
 Mechanische
sterkte van cel

674
Figure 15-23 Labeled
vimentine cytokeratine

Bron: Olympus

675
Figure 15-24 Labeled

676
Cytoskelet
(BWC15)
25. Microfilamenten

677
Tabel 15-2

678 dynamisch statisch


Bouwsteen van microfilamenten: actine
Figure 15-12 Labeled

 G-actine = monomer  Isovormen


 42 kDa eiwit  a-actine  spier
 Bindingsplaats voor ATP/ADP  - en g-actine  niet-
 ATP hydrolyse spiercellen

679
G-actine-ATP

680
Microfilamenten = F-actine
Figure 15-12

 F-actine = polymer van G-  Polymerisatie van G-actine


actine  Inbouw van G-actine-ATP
 7 nm diameter  Reversibel proces
 dubbelhelix  Stapsgewijs proces
 +/- 14 monomeren/winding  Nucleatie  elongatie

681
F-actine: gepolariseerde structuur
Figure 15-12

 G-actine: asymmetrische
structuur
 Minus einde (pointed)
 Stabiele pool
 Plus einde (barbed)
 Dynamische pool: groei en
krimp
 Groei door toevoeging van G-
actine-ATP
 Nadien ATP hydrolyse

Figure 15-13
682
Toxines die ingrijpen op microfilamenten

683
Toxines die ingrijpen op microfilamenten

Bron: Invitrogen
684 Cytochalasine D Phalloidine
Architectuur van microfilamenten
Stress fibers
Figure 15-14

Bundels van microfilamenten die als


Bron: Invitrogen

parallelle kabels doorheen cytosol lopen
 Kunnen associëren met
plasmamembraan  focale adhesies
 Vasthechting aan extracellulaire matrix
 Bevatten myosine  contractie
 Stevigheid van de cel
685
Architectuur van microfilamenten
Celcortex
Figure 15-14
 3-dimensioneel netwerk
van F-actine onder de
plasmamembraan
 Verleent vorm en stevigheid
aan plasmamembraan

http://drosophila-images.org/2009.shtml

686
Architectuur van microfilamenten
Lamellipodium en filopodium
Figure 15-14

http://youtu.be/LjXSHn4g3GI

 „leading edge‟ van bewegende cel


 Dynamische actinestructuur  beweging
 Lamellipodium
 Brede zone van 3D-actinenetwerk
 Filopodium = dynamische structuur
 Vingervormige actine-uitstulping vanuit lamellipodium
 Plus einde georienteerd naar plasmamembraan  groei

687
Figure 15-15

http://youtu.be/WWGObUUD8Y4

688
http://youtu.be/HhdiGIkr7RI
Regeling van microfilamenten door
actinebindende eiwitten
 Regeling op Figure 15-16

verschillende niveau‟s
 Nucleatie van nieuwe
filamenten

 Elongatie/inkorting
van bestaande
filamenten

 Associatie van
microfilamenten
689
Regeling van microfilamenten door
actinebindende eiwitten
 Polymerisering vereist Figure 15-16

 Voldoende vrij G-actine-ATP


 Vrije plus einden

 Thymosine 4
 Bindt G-actine
 Remt polymerisering door sequestratie van G-actine

 Profiline
 Bindt G-actine en bevordert ATP binding door G-actine
 Bevordert polymerisering door aanbieden van G-actine-ATP
aan plus einde van F-actine

690
Regeling van microfilamenten door
Figure 15-16

actinebindende eiwitten
 Opbreken van filamenten (severing)
 Gelsoline
 Bindt aan F-actine waardoor filament opbreekt
 Heeft ook capping activiteit
 Verstoren van actinenetwerk

 Bedekken van filamenten (capping)


 CapZ
 Bindt aan plus einde van F-actine
 Verhindert verdere elongatie van microfilament

691
Regeling van microfilamenten door
actinebindende eiwitten
 Bundelen van F-actine Figure 15-16

 a-actinine  focale adhesies


 Fascin  filopodia
 Fimbrine en villine  microvillus

 „crosslinken‟ van F-actine


 Filamine
 Vorming van driedimensioneel F-actine
netwerk

692
Structuur van microvillus
 Uitsteeksels aan apicale pool Figure 15-17

van epitheelcel
 Tot >1000/cel
 Oppervlaktevergroting
 Centrale as van gebundelde
microfilamenten
 Plus pool aan uiteinde
 Crosslinking eiwitten
 Fimbrine en villine
 Ingeplant op
terminaal web

693
Eiwitten die actine met membraan
verbinden
 Verbinding actine met plasmamembraan
 Indirect via linkereiwitten
 Functie
 Overdracht van kracht cytoskelet  PM
 Connectie cytoskelet  extracellulair
 Voorbeeld: spectrine-ankyrine-actine
netwerk in rode bloedcellen

694
Figure 7-20 Figure 15-19
Sferocytose: fragiele RBC door mutaties in
spectrine/ankyrine netwerk  anemie

695 http://goo.gl/l67JW
Eiwitten die actine met membraan
verbinden: integrines
 Integrines = integrale membraaneiwitten
 Cytosolisch: bindt F-actine via linkereiwitten
 Exoplasmatisch: bindt aan extracellulaire matrix
eiwitten
 Fibronectine, laminine
 Collageen…
Figure 17-22

 Focale adhesies
 Complex van integrines
 Functie
 Vasthechting van cel aan ECM
 Signaaltransductie (inside out)
Figure 17-23
696
Groei van actine netwerken door
vertakkingen van F-actine

Figure 15-20
 Groei door vertakkingen  lamellipodia/filopodia
 WASP en WAVE  Arp2/3: nucleatie op zijkant van F-actine
 Profiline: elongatie van vertakte keten
 Plus pool duwt tegen membraan  beweging van membraan
 Capping eiwitten: bedekken plus pool  stop van elongatie
697
Groei van actine netwerken door verlenging
van F-actine
Figure 15-20

 Binding van formine aan plus pool van F-actine


 Rekrutering van profiline
 Aanleveren van G-actine-ATP
 Polymerisering van G-actine op plus pool
 Ketenverlenging

698
Modulering van F-actine
door Rho GTPasen
 Rho GTPasen = monomere G
proteïnen
 Moleculaire schakelaren
 Geregeld door GEF/GAP via
signaaltransductie

 Rho  stress vezels


 Activering van formine  vorming van
lange actinefilamenten

 Rac  lamellipodia
 Activering van WAVE  Arp2/3

 Cdc42  filopodia
 Activering van WASP  Arp2/3

699
Regeling van WASP  Arp2/3

700
Wiskott–Aldrich syndrome
deficientie in WASP
Integrin regulation of Rho-GTPases during early and late stages of cell spreading.

©2009 by The Company of Biologists Ltd Huveneers S , Danen E H J J Cell Sci 2009;122:1059-1069
Intracellulaire beweging van Listeria
bacterie  infectie van naburige cel

703
Beweging en contractie
(BWC16)
26. Microtubuli-gebaseerde beweging: kinesine en dyneïne

704
Transport van organellen Scheiding van chromosomen

Kinesine/dyneïne-gedreven beweging langs microtubuli

705
Axonaal transport Beweging van cilia en flagella
Microtubuli als transportsporen
 Radiaal netwerk in cytoplasma: polariteit! Figure 15-10

 Min einde: verankerd in perinucleair


centrosoom (MTOC)
 Plus einde  celperiferie

 Polariteit  directioneel transport


 Min  plus: naar celperiferie
 Plus  min: naar centrum

 Vereist motoreiwitten  genereren kracht en


verplaatsing = mechanische arbeid
 Kinesine en dyneïne

706
Overzicht van motorproteïnen in functie van
gebruikte transportsporen
Gemeenschappelijke kenmerken
• ATPase: ATP  ADP + Pi + energie
• Mechanische arbeid: kracht + verplaatsing

Onderscheid
• Moleculaire identiteit
• Cargo
707 • Welk spoor en directionaliteit
Snel axonaal transport
Figure 15-10

in neuronen
 Anterograad transport: eiwitten
voor presynaps, neurotransmitter
 Aanmaak in cellichaam: rER 
Golgi  TGN
http://youtu.be/-QZJrshalh4
 Vesiculair transport door axon tot
in presynaps

 Retrograad transport: endosoom,


autofagosoom,
 Vorming in presynaps
 Vesiculair transport door axon tot
cellichaam

708 Figure 16-1


Axonaal transport van Figure 16-2

vesikels langsheen MT
 Vesikel = cargo
 Associeert met MT via motoreiwit

 Anterograad transport
 Kinesine motor: beweegt - +

 Retrograad transport
 Dyneïne motor: beweegt +  -

 Afwisseling antero/retrograad transport


 Ifv dominante motor

709
Toepassing axonaal transport
Rabies virus - hondsdolheid

710
Microtubuli motoreiwitten
Kinesine en dyneïne
 ATPasen: ATP  ADP + Pi + energie
 Energie  mechanische arbeid (verplaatsing, kracht)
 Binden aan MT directionele beweging langs MT
 Binden cargo  verplaatsing van cargo
 Multigen familie: indeling op basis van „heavy chains‟

Motor Richting Cargo


Kinesines (-)  (+) Vesikels, organellen, chromosomen,
(45 genen) (+)  (-) mRNA, intermediaire filamenten
Cytosolische dyneïnes Vesikels, organellen, chromosomen, RNA,
(+)  (-)
(1 gen) intermediaire filamenten
Axonemale dyneïnes
(+)  (-) Cilia en flagella
(13 genen)
711
Kinesine motoreiwitten
Voorbeeld: kinesine 1
 2 hoofdjes = motordomeinen
 Bindingsplaats voor MT
 Bindingsplaats voor ATP
 ATP hydrolyse  beweging

 2 linkers tussen hoofd en staart


 Beweging in functie van ATPase cyclus van hoofd Figure 16-3

 Bepaalt directionaliteit van beweging

 1 steel  dimerisering van kinesine door coiled a-helix

 Staart  binding van cargo

712
Kinesine motoreiwitten: isovormen
 Gelijke opbouw Figure 16-3

 Hoofd – linker - staart

 Verschillen in
 Identiteit van zware
en lichte ketens
 Beweging
 Min  plus
 Plus  min
 Cargo
 Cytosolische kinesines: vesikels, organellen
 Mitotische kinesines: chromosomen

713
Kinesine1: mechanisme van beweging
 “Hand-over-hand” Figure 16-3

beweging
 Alternerende hoofdjes
in voorste positie
 Energie: ATP binding
en hydrolyse
 Stapsgewijs: 8 nm stappen

 Directionele beweging
 Min naar plus
 Transport naar plus einde van MT  anterograad axonaal transport

 Processieve beweging
 Doorlopen van meerdere cycli zonder dissociatie van MT
 Steeds 1 hoofdje gebonden aan MT
 Vereist coördinatie tussen hoofdjes: werken in tegenfaze!

714
Dyneïne motoreiwitten: isovormen
 Cytoplasmatisch dyneïne
 Plus  min
 Transport van organellen,
vesikels

 Axonemaal dyneïne
 Plus  min
 In cilia en flagella 
beweging van cel

715
Cytoplasmatisch dyneïne
 2 hoofdjes:
motordomein
Zware ketens
Figure 16-4

 Binding en hydrolyse ATP
 Binding aan MT

 1 stam
 Intermediaire en lichte
ketens
 Onrechtstreekse binding
van cargo
 Via dynactine complex
716 http://youtu.be/z2yFlNn2dZc
Beweging van endomembranen en
organellen via kinesine/dyneïne motoren
 ER: bindt aan MT via
kinesine
 Verspreiding naar periferie

 ER  Golgi vesikels
 Dyneïne motor

 TGN  PM vesikels
 Kinesine motor

 Endosoom
 Dyneïne motor

717 Figure 16-5


Beweging via cilia en flagella
Figure 16-6

 Cilia en flagella = beweeglijke


uitstulpingen van de plasmamembraan
 Axonema structuur: centrale as van stabiele microtubuli (zie verder)
 Motoreiwit: axonemaal dyneïne
 Ritmische en gecoördineerde beweging
 Beweging van cel of van extracellulair materiaal

718
Cilia
 Voorkomen
 Korte uitsteeksels omgeven door PM
 Meestal in groep: tot >1000/cel

 Functie
 Individuele slagbeweging: heen en weer
 Gecoördineerde golfbeweging van alle cilia
 Zorgt voor beweging van
 Cellen  unicellulaire organismen
 Extracellulaire componenten

 Voorbeelden: trilhaarepitheel Figure 16-6

 Eileider: transport van eicel van ovarium  baarmoeder


 Luchtweg: transport van mucus  keelholte

719
Beweging van cilia: trilhaarepitheel

bovenzicht zijzicht

720
Flagella Figure 16-6

 Voorkomen
 Lange uitsteeksels omgeven door PM
 Beperkt aantal per cel: 1, evt 2

 Functie
 Beweegt volgens golfpatroon
 Cellulaire beweging

 Voorbeelden
 Voortbeweging van spermatozoön

721 http://youtu.be/IEdb3wTMSBo
Axonema structuur van cilia en flagella
 Microtubulus structuur
 Bundel van MT
 Basaal lichaam: 9x3
 Inplanting van axonema
 Axonema: 9x2
 Tip omgeven door PM

722
Figure 15-10

Basaal lichaam
 Basis van cilium/flagellum
 Opbouw: 9x3
 9 triplets van microtubuli
 Afkomstig van centriool
 Functie
 Verankering van axonema
 Bindt min einde van axonema MT

723 Figure 16-7


Axonema: structuur
Figure 16-8

 Tip van cilium/flagellum  Connecties


 Opbouw: 9x2 MT  Nexines: tussen doublets
 9 perifere doublets  Radiale spaken: tussen
 2 centrale MT centrale MT en doublet

724
725
Axonema: beweging
 Axonemale
dyneïnes = motor
 Ingeplant op A-ring
van duplet
 Inner arm dyneïnes
 Outer arm dyneïnes

 Dyneïne: hoofdje beweegt over B-ring


van naburig duplet
 Richting: plus einde  min einde
 Tractie op naburig doublet
Figure 16-8
726
Axonema: beweging  buigen van
cilium/flagellum
 Doublets gefixeerd
tov elkaar
 Nexines, spaken
 Inplanting in basaal
lichaam

 Tractie op doublet  buigen van


axonema
 Gefixeerde doublets  geen verschuiving
tov elkaar
 Tractie op doublet  buigen
Figure 16-8
727
Toepassing

http://youtu.be/vQ3CdSiVzUk

728 http://www.nhlbi.nih.gov/health/health-topics/topics/pcd/
Toepassing
R L R L

Situs inversus

729
Primaire ciliaire dyskinesie
Kartagener syndroom

 Erfelijke aandoeningen  Klinische symptomen


 Mutaties in gen voor axonemaal dyneïne
(intermediate chain)  Luchtweginfecties
 Resulteert in ciliaire disfunctie  Situs inversus
 Infertiliteit
730
Beweging en contractie
(BWC16)
27. Actine-gebaseerde beweging: myosine

731
Cytokinese Vesiculair transport

http://celldynamics.org/celldynamics/research/cytokinesis/index.html

http://wiki.pingry.org/u/ap-biology/index.php/Cytoskeleton
Figure 16-10

732
Spiercontractie Celbeweging
Myosine motoreiwitten
 ATPase: ATP  ADP + Pi + energie
 Energie  mechanische arbeid
(verplaatsing, kracht)
 Bindt aan actine  directionele
beweging langs actinefilament (+ einde)
 Bindt cargo  verplaatsing van cargo

 Verschillende isovormen
 Celspecifiek expressiepatroon
 Betrokken in verschillende soorten van
beweging
 Spiercontractie: myosine II
 Vesiculair transport: myosine V, I
 Fagocytose: myosine VI

733
Myosine isovormen: gemeenschappelijke
kenmerken
 Samenstelling
 Zware keten
 Lichte ketens

 Domeinopbouw
 Hoofd = motordomein
 ATP binding en hydrolyse
 Binding aan actine
 Nek = hefboom
 Variabele lengte
 Staart
 Binding aan cargo

734
Structuur van myosine II Figure 16-9

 Myosine II = hexamer
 Aanwezig in skelet- en
hartspier
 Domeinstructuur: hoofd, nek,
staart

 2 zware ketens
 Hoofd = motordomein
 ATP binding en hydrolyse  4 lichte ketens  binden
 Binding aan actine aan nek van zware keten
 Nek = bindingsplaats voor  2 Regulatory light chains
lichte ketens  2 Essential light chains
 Hefboomfunctie  Functie
 Staart: dimerisering via „coiled  Stabilisering van nek
coil‟ structuur
 Regeling van myosine ATPase

735
Hiërarchische opbouw van skeletspier
Figure 16-10
spier

spierbundel

spiervezel = cel

myofibril

Multinucleair
sarcomeer Tot verschillende cm lang
Gestreept patroon
736
Myofibril
 Kabels in lengterichting van Figure 16-11

spiervezel
 Tot meerdere cm‟s lang

 Seriële aaneenschakeling
van sarcomeren
 Begrensd door Z schijf
 Gestreept patroon

 Opgebouwd uit
 Dikke filamenten
 Dunne filamenten

737
Sarcomeer als structurele en functionele
eenheid van skeletspier
 Gestreept patroon van myofibril:
afwisseling van
 A-banden: donker
 Lengte van dikke filamenten
 I-banden: licht
 Niet-overlappend deel van dunne
filamenten
 In 2 gedeeld door Z-schijf

 Sarcomeer: structuur begrensd


door 2 Z-schijven
 Centrale A-band
 Centrale H-zone met M-schijf
 2 perifere halve I-banden
 Begrensd door Z-schijf

738
Figure 16-12
Dik filament: polymer van myosine II
 Aggregatie van 300 tot 400
myosine II eiwitten
 Associatie via myosinestaarten
 Bipolaire vorm

 Centrale zone = overlappende


staarten
 Deels parallel, deels antiparallel

 Perifere zones
 Uitstekende myosinehoofdjes
 Overlappen met dunne
filamenten in perifere deel van
A-band
 Hoofdje bindt aan actine

739
Figure 16-13
Dun filament
F-actine, tropomyosine en troponine
Figure 16-14

 F-actine microfilament  Tropomyosine: staafvormig eiwit


 Plus einde ingeplant op Z-schijf via  Ligt in groeve van F-actine over
Cap Z ganse verloop van filament
 Min einde in centrum van  Bedekt bindingsplaats voor myosine
sarcomeer: bekleed door
tropomoduline
 Troponine: heterotrimeer complex
 TN-T: bindt aan tropomyosine
 G- actine monomer
 TN-C: Ca2+ bindend eiwit ( CaM)
 Bindingsplaats voor myosine
 TN-I: inhibeert actomyosine
740
Organisatie van dikke en dunne filamenten
in sarcomeer
 Dikke filamenten
 1,6 mm lang
 Parallelle schikking in centrum van
sarcomeer
 Vastgehecht op M-schijf

 Dunne filamenten
 1 mm lang
 Plus einde: vastgehecht op Z-schijf
 Min einde: overlapping met dikke
filamenten

741
Figure 16-12
Structurele eiwitten in sarcomeer
 CapZ
 Bindt plus einde van F-actine
 Verankering aan Z-schijf
 Myomesin
 Bindt dikke filamenten
 Verankering aan M-schijf

 Titine = reuzefilament
 Loopt van Z- tot M-schijf
 Belet uiteenrekken van
dikke en dunne filamenten
Figure 16-15

742
Table 16-2 Labeled
Mechanisme van spiercontractie
Sliding filament model
 Tijdens contractie
 Inkorting van sarcomeer
 I-band wordt korter
 Dunne en dikke filamenten
blijven even lang

 Verklaring
 Dunne en dikke filamenten
schuiven over elkaar

 Inkorting sarcomeer 
inkorting spier  contractie
Figure 16-16

744
Figure 16-16
Actomyosine
dwarsbrug
 Dwarsbrug = moleculaire
interactie tussen
 Myosine hoofdje
 F-actine
 In perifere deel van A-band
 Overlapping van dunne en
dikke filameten

 Dwarsbrugcyclus: sequentie
van interacties tussen A en
M  contractie

Figure 16-17
745
Potential actin-binding amino acid residues on the myosin head and conjugate residues on
actin.

Onishi H et al. PNAS 2006;103:6136-6141

©2006 by National Academy of Sciences


Dwarsbrugcyclus = ATPase cyclus
ATP  ADP + Pi

Figure 16-18

747
Dwarsbrugcyclus = contractiecyclus
Verschuiving van dun filament

Figure 16-18

748
Dwarsbrugcyclus = koppeling van
ATPase aan contractiecyclus

1 ATP
dl = 10 nm
F = 5 pN
W = F*dl = 5 10-20 J
Rendement = 60%

Figure 16-18

749
Conformaties van myosinehoofdje

slagbeweging

 Hoge-energie configuratie  Lage-energieconfiguratie


 “opgespannen” stand  Ontspannen” stand
 Hoofdje naar achter geklapt  Hoofdje naar voor geklapt
 Richting Z-schijf  Richting M-schijf
 Vergt energie: ATP hydrolyse  Na afgave van ADP en Pi
door hoofdje
750
Dwarsbrugcyclus
 Stap 1 = vorming van dwarsbrug (vrijstelling van Pi)
 Myosinehoofdje (hoge energieconfiguratie) bindt aan actine

 Stap 2 = slagbeweging (vrijstelling van ADP)


 M klapt naar centrum van sarcomeer  lage energieconfiguratie
 M oefent kracht uit op A  verplaatsing van dun filament

 Stap 3 = dissociatie van dwarsbrug (binding van ATP)


 Binding van ATP aan myosine  M lagere affiniteit voor actine
 Myosine dissocieert van actine

 Stap 4= opspannen van myosinehoofdje (ATP hydrolyse)


 ATP hydrolyse  M kantelt terug  hoge energieconfiguratie

751
1 ATP
dl = 10 nm
F = 5 pN
W = F*dl = 5 10-20 J
Rendement = 60%

Figure 16-18

752
Rigor mortis tgv ATP depletie

1 ATP
dl = 10 nm
F = 5 pN
W = F*dl = 5 10-20 J
Rendement = 60%

Figure 16-18

753
Regeling van spiercontractie door Ca2+
Relaxatie
 Rust: [Ca2+]cyt  10-7 M

 Sterische hinder voor


dwarsbrugvorming
 TM bedekt bindingsplaats
voor myosine op actine
 Geen interactie tussen
myosine en actine
 Ontkoppeling van dunne
en dikke filamenten
 Relaxatie van spier Figure 16-19

754
Regeling van spiercontractie door Ca2+
Contractie
 Stimulus: [Ca2+]cyt > 10-6 M

 Opheffen van sterische hinder


 Ca2+ bindt aan TnC 
verschuiving van TM 
bindingsplaats voor myosine vrij
 Myosine bindt aan actine

 Vorming van dwarsbrug


doorlopen van
dwarsbrugcyclus Figure 16-19

 Contractie
755
Reversibele regeling van dwarsbrugcyclus in
functie van [Ca2+]cyt

Figure 16-19

756
Excitatie-contractiekoppeling in skeletspier:
zenuwprikkel  AP in spiervezel
Vm AP
axon

0 mV t
1. AP

2. Ca2+ influx drempel


EPP
3. Exocytose van Ach
4. Openen van nAchR
Binding aan nAchR
Na+ influx

spiervezel 6. Actiepotentiaal

eindplaat

5. Depolarisering = eindplaatpotentiaal

T-tubulus
AP  toename [Ca2+]cyt in spiervezel

Vm AP
Ca2+ = 10-3 M [Ca2+]cyto

0 mV t
1. Actiepotentiaal

T-tubulus
drempel
EPP

T-tubulus Ca2+ = 10-3 M

Ca2+ Ca2+
Ca2+

2. Ca2+ vrijstelling uit Ca2+ 


terminale cisterne triade
3. Toename van [Ca2+] in cytosol terminale
cisterne
[Ca2+]cyt   contractie van spiervezel
Vm AP
[Ca2+]cyto

0 mV t

kracht

drempel
EPP
T-tubulus

Ca2+ Ca2+
Ca2+
ADP ATP
Pi
Ca2+  ADP + Pi contractie

Ca2+

Ca2+ 3.
2. Verschuiven
1. Binding van Ca2+ aan TnC Actomyosine
van TM
interactie
Beweging van cellen
 Voorbeelden
 Macrofagen en WBC
 Groeiconus van neuron
 Embryonale cellen
 Kankercellen

 Gebaseerd op F-actine
dynamiek: vorming van
 Lamellipodia
 Filopodia

760
Stap 1: vorming van uitsteeksels aan
leading edge
 Leading edge: vorming van
uitsteeksels
 Lamellipodia = brede zone
 Filopodia = vingervormige uitstulping

 Vergt herschikking van F-actine


 Rac  WAVE  lamellipodium
 Cdc42  WASP  filopodium

 Polymerisering van actine duwt


plasmamembraan vooruit

761
Stap 2: herschikking van
celadhesie
 Leading edge: vorming van nieuwe
adhesies
 Verankering van protrusie
 Trailing edge: verbreken van
adhesies

 Focale adhesie
 Integrine membraaneiwit
 Extracellulair: binding aan matrixeiwitten
 Intracellulair: binding aan F-actine
 Verankering van cel aan extracellulaire
matrix
762
Stap 3: bijtrekken van
staart
 Trailing edge: bijtrekken van staart

 Vergt herschikking van F-actine


 Contractie van stress fibers
 Activering van Rho  activering van
myosine  contractie van stress
fibers

763
Chemotaxis: directionele celbeweging
gestuurd door signaalmoleculen
 Beweging in specifieke richting
 Vorming van lamellipodia/filopodia in richting van doel

 Wordt gestuurd door extracellulaire moleculen 


binding aan receptor
 Chemo-attractants = aantrekken van cel
 Chemorepellants = afstoten van cel

 Toepassing
 Groeiconus van neuron  axon groeit naar doel
 Witte bloedcel: beweging naar bacterie

764

You might also like