Professional Documents
Culture Documents
bedrijventerreinen
Uitkomsten van
onderzoek en beleid
De markt voor
bedrijventerreinen:
uitkomsten van
onderzoek en beleid
Redactie
Februari 2015
Radboud Universiteit
Platform31
Voorwoord
Peter Noordanus
De aanbevelingen van de Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrij
venterreinen (2009) staan centraal in dit boek. Als oud-voorzitter van de taskforce voorzie ik de bijdragen graag van een
kort voorwoord. Het is bij bedrijventerreinplanning in Nederland hollen of stilstaan. Waar de aanleiding voor de taskforce
naast het achterblijven van herstructurering vooral de overplanning van voor de kredietcrisis was, is de vraagstelling
vandaag de dag een totaal andere geworden. In dat opzicht is
het werk van de taskforce van meer geschiedkundige waarde en
dus per definitie gedateerd. Wat niet wegneemt dat achter
liggende gedachten en concepten nog steeds het doordenken
waard zijn.
Voor mij komt in de kern het advies van de taskforce op het
volgende neer:
Kies voor een secure vraaggerichte aanbodplanning op
regionaal niveau en
3 dring daarmee mogelijke overplanning
terug.
Begin daarbij met de ruimtelijke mogelijkheden die
bestaande bedrijventerreinen qua herstructurering bieden.
Kies voor regionale verevening voor wat betreft de grondkosten.
Prijs bij nieuw aanbod kosten van herstructurering (voor een
deel) in.
Waar het rapport van de taskforce verscheen in de tijd van de
euforie bij gebiedsontwikkeling in ons land, zijn de omstandigheden vandaag grondig anders. De vraag naar bedrijven
terreinen is drastisch gereduceerd. Grondbedrijven hebben
fors af moeten boeken en zitten op zwart zaad. De uitgifteprijzen staan onder druk en zowel de animo als de feitelijke
mogelijkheden voor regionale verevening zijn nauwelijks
aanwezig. Tot zover de taskforce. Met daarbij nog even de
kleine kanttekening dat het de staatssecretaris van Economische Zaken was die door de laatste rijksbijdragen aan bedrij-
Inhoud
P.7
1 Introductie:
de balans vijf jaar na
rapport THB
P.15
Deel I
De werking
van de markt
2 Een economische
analyse van de
bedrijventerreinenmarkt
7 Campusontwikkeling
P.109
P.119
8 Efficint
ruimtegebruik op
bedrijventerreinen
9 Naar een
planningsopgave
gericht op de
herstructurering
van bedrijventerreinen
P.131
P.17
P.41
3 Bedrijventerreinen:
marktprocessen,
marktinstituties en
marktuitkomsten
Deel II
Marktuitkomsten en
verklaringen
P.141
10 De financile
situatie rond
bedrijventerreinen
P.153
P.55
4 Verouderingsprocessen
op bedrijventerreinen
P.57
P.71
5 De effectiviteit van
herstructurering op
bedrijventerreinen
P.93
6 Private
investeerders bij
bedrijventerreinen
11 Ruimtelijke
concentratie van
economische
activiteit op
bedrijventerreinen
12 Besluitvorming
herstructurering
bedrijventerreinen
P.167
P.179
13 Werkgelegenheid op
bedrijventerreinen
P.191
Deel III
Evaluatie van beleid
P.193
14 Regionale
samenwerking als
voorwaarde voor
bedrijventerreinen
15 Verzakelijking en
beleid: waar staan we op
de kaart?
P.205
P.215
16 Werklocatie:
van vastgoedcomplex
naar kenniscomplex
P.227
17 Herstructurering:
een maatschappelijk
kader voor
investeringsbeslissingen
18 Tien jaar vakblad
Bedrijventerrein in vijf
reizen
P.239
Slot
P.249
P.251
19 Conclusies
en agenda voor
de toekomst
1Introductie:
de balans vijf jaar
na rapport THB
Erwin van der Krabben, Cees-Jan Pen & Frank de Feijter
10
Mede ingegeven door de gewijzigde taakopvatting van het Rijk in de ruimtelijke ordening
heeft het Rijk inmiddels aangegeven vanaf
2013 geen geld meer beschikbaar te stellen
voor de aanpak van verouderde bedrijven
terreinen. Daarmee is feitelijk een vroegtijdig
einde gekomen aan het landelijke bedrijventerreinenoffensief. De overheden hoeven zich
vanaf 2013 ook niet meer te houden aan de
afspraken uit het convenant. Wat betekent dit
eigenlijk? Zijn we terug bij af of is het nu aan de
markt en de eigenaren om de opgaven met
een regisserende gemeente op te pakken?
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er in het
bedrijventerreinenbeleid en in de uitkomsten
van dat beleid op de bedrijventerreinenmarkt
niets ten goede is gekeerd. Integendeel, we
hebben de indruk dat de praktijk drastisch is
gewijzigd en dat het zorgvuldige beheer van
bestaande terreinen hoger op de agenda staat
dan de aanleg van nieuwe terreinen. Het beleid
voor bedrijventerreinen zit in een fors cultuurveranderingsproces waarbij het plannings
systeem op de schop gaat. Dit geldt overigens
ook voor andere vastgoedmarkten zoals de
kantoren- en de winkelmarkt. Dit boek gaat
over die gewijzigde bedrijventerreinenpraktijk,
11
Welke factoren zijn van invloed op het ruimtegebruik van bedrijven op bedrijventerreinen?
De uitkomsten van deze onderzoeken bieden
eveneens aanknopingspunten voor de beleidspraktijk. Een beter inzicht in verouderingsprocessen op bedrijventerreinen helpt wellicht
om in de toekomst veroudering te voorkomen
of in ieder geval te reduceren. Inzicht in de
factoren die van invloed zijn op het investeringsgedrag van marktpartijen zou kunnen
helpen bij het vormgeven van het verzakelijkingsbeleid.
12
13
Inleiding
1. Erwin van der Krabben, Cees-Jan Pen &
Frank de Feijter: Introductie: de balans vijf
jaar na rapport THB
Deel II Marktuitkomsten en
verklaringen
4. Jasper Beekmans: Verouderingsprocessen
op bedrijventerreinen
5. Huub Ploegmakers: De effectiviteit van
herstructurering op bedrijventerreinen
14
Slot
Deel I
De werking
van de markt
16
2 Een economische
analyse van de
bedrijventerreinenmarkt
Barrie Needham, Erwin van der Krabben & Huub Ploegmakers
2.1Inleiding
Bedrijventerreinen worden ontwikkeld zodat
bedrijven de ruimte grond en gebouwen
hebben die zij nodig hebben voor het produceren van goederen en diensten. Deze ruimte
is een onmisbare productiefactor voor alle
bedrijven en er zijn vele manieren waarop zij
deze kunnen verkrijgen:
A. het bedrijf (als eindgebruiker) kan een
gesoleerde bouwkavel kopen en daar zijn
eigen gebouw op neerzetten;
B. het bedrijf kan een bouwkavel kopen
gelegen op een groter terrein met andere
kavels bedoeld voor productie, die eerder
door een organisatie zijn aangekocht en
bouwrijp gemaakt om ze als bouwkavels
aan te kunnen bieden. Het bedrijf bouwt
zijn eigen gebouw dan op die bouwkavel;
17
19
bij de chemische fabriek), worden de technische grenzen van het verhogen van de
productie-intensiteit op grond eerder bereikt
dan wanneer substitutie gemakkelijk is (zoals
bij het kantoorbedrijf).
20
De andere eigenschap van grond die de substitutie door andere productiefactoren beperkt,
is zijn immobiliteit. Als een bedrijf de productie
wil uitbreiden op hetzelfde stuk grond, kan het
dit doen door meer productiefactoren (F) op
dezelfde hoeveelheid grond (G) te plaatsen. Dit
betekent dat grond wordt vervangen door F
per geproduceerde eenheid. Maar er zijn
grenzen in hoever een bedrijf daarbij kan gaan
(zie hierboven). En als het bedrijf zou beslissen
om de input van grond te verhogen, kan dit
slechts in zeldzame gevallen marginaal gedaan
worden door grond aan te kopen die naast het
huidige terrein ligt (hoewel bedrijven er soms
voor kiezen om grond achter de hand te
houden zodat zij in de toekomst ruimte
hebben om uit te breiden). Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke efficintie van de
productie waarvoor gekozen wordt en voor de
beslissing om te verhuizen.
Stel dat een bedrijf, bij het aankopen van een
nieuw terrein, zou kiezen voor de beste (ruimtelijk meest efficinte) combinatie van G en F;
en dan groeit het bedrijf. Het kan nu niet langer
de beste combinatie van G en F kiezen. Een
bedrijf dat groei verwacht koopt dus aanzienlijke stukken grond aan omdat het die in de
toekomst nodig zal hebben (totdat de
verwachte groei is gerealiseerd, opereert het
met ruimtelijke inefficintie). Op lange termijn
is grond een variabele productiefactor, maar
op korte termijn is dit niet het geval. Er bestaat
duidelijk een wisselwerking tussen ruimtelijk
efficinte productie en verhuizen. Als het
productievolume verandert bij een bedrijf dat
altijd die hoeveelheid grond wil gebruiken die
21
23
24
25
26
27
28
Activiteit
Grond
exploitatie
Bouwen van
het pand
Eindgebruiker
koopt of huurt
Gebouw
exploitatie
Onderhoud
en beheer van
gemeenschappelijke ruimtes
Type A
Type B
Grondexploitant
Eindgebruiker
Eindgebruiker
heeft opdracht
gegeven om te
bouwen
Eindgebruiker
Grondexploitant
of vereniging
van eigenaren
Type C
Grondexploitant
Ontwikkelaar
Eindgebruiker
koopt
Eindgebruiker
Grondexploitant
of vereniging
van eigenaren
Type D
Grondexploitant
Ontwikkelaar
Eindgebruiker
huurt
Belegger/verhuurder
Grondexploitant
of de belegger/
verhuurder
Type E
Eindgebruiker
koopt
Eindgebruiker
Grondexploitant
of vereniging
van eigenaren
Type F
Eindgebruiker
huurt
Belegger/verhuurder
Belegger/verhuurder
29
30
ook hoofdstuk 3 van dit boek). Als marktuitkomsten ontoereikend zijn zou een verandering van de marktinstituties kunnen bijdragen
aan een betere uitkomst.
Vanuit dit institutioneel economische perspectief bespreken we hier een veelvoorkomend
voorbeeld van overheidsingrijpen, namelijk de
publieke ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Er kunnen drie verschillende maar aanverwante redenen gegeven worden die overheidsingrijpen rechtvaardigen. Ten eerste zijn
de transactiekosten voor het produceren van
bedrijventerreinen erg hoog. Hieronder vallen
de plankosten, de kosten voor het vinden en
aantrekken van bedrijven die (delen van) het
bedrijventerrein willen kopen en rentekosten.
De plankosten kunnen erg hoog uitvallen,
omdat het verkrijgen van goedkeuring voor
een bestemmingsplan voor het ontwikkelen
van een bedrijventerrein vaak een erg ingewikkeld proces is de planvorming kan al snel zes
tot tien jaar in beslag nemen en soms zelfs
langer. Dit komt in alle segmenten van de
grond- en vastgoedmarkten voor, maar vooral
in de markt voor grond voor bedrijvigheid, waar
plannen vaak omstreden zijn vanuit milieuoverwegingen (geluid, vervuiling, verkeer). De
kosten voor het vinden en aantrekken van
bedrijven die (delen van) het bedrijventerrein
kopen zijn hoog omdat bedrijventerreinen met
het oog op efficintie vaak worden ontwikkeld
op grote, gentegreerde terreinen (bedrijventerreinen met een oppervlakte boven de 100
hectare komen redelijk vaak voor). Op een
volledig uitgegeven bedrijventerrein met een
oppervlakte van 100 hectare kunnen 200 tot
300 bedrijven gevestigd zijn. Elke bouwkavel
moet apart verkocht worden aan een bedrijf.
Dit kan tot gevolg hebben dat het erg lang
soms zelfs langer dan twintig jaar kan
duren voordat alle beschikbare grond op een
bedrijventerrein is uitgegeven. Hierdoor zijn de
31
32
Overheidsbetrokkenheid
bij de herstructurering van
bedrijventerreinen
33
34
Er is tevens variatie in de rol die de eindgebruiker van de grond en gebouwen op bedrijventerreinen speelt. Eindgebruikers kunnen
hun eigen panden bouwen of hier opdracht toe
geven (type A en B zie boven), ze kunnen ze
kant-en-klaar kopen (type C en E) of ze kunnen
ze huren (type D en F). Bij types A, B, C en E is
de eindgebruiker zowel de eigenaar als de
gebruiker, in andere gevallen is de eindgebruiker een huurder. Het is waarschijnlijk dat
de meeste bedrijfspanden in het bezit zijn van
de eindgebruikers: dit in tegenstelling tot
andere commercile vastgoedmarkten, zoals
voor kantoren en winkels, waar gebouwen vaak
speculatief gebouwd worden om te verhuren.
Inventarisaties uit de jaren negentig van de
vorige eeuw lieten inderdaad zien dat ongeveer de helft van alle bedrijfspanden in de
Verenigde Staten werd gebruikt door de eigenaar. In Nederland lag het percentage zelfs nog
hoger. Ook in Engeland werd verondersteld dat
de eigenaar-gebruikers in de meerderheid
waren. In Frankrijk werd daarentegen een groot
aandeel van de bedrijfspanden ontwikkeld
voor verhuur. Meer recentelijk is de speculatieve ontwikkeling van bedrijfsvastgoed toegenomen, vooral in het Verenigd Koninkrijk. In
Nederland zijn de meeste bedrijfspanden nog
in bezit van de eindgebruikers, maar ook hier
loopt het aandeel terug omdat meer bedrijven
gaan huren.
ontwikkelingsmaatschappijen en gemeenten.
Gemeenten zijn de grootste publieke aanbieders en bieden bovendien veel meer aan
dan private aanbieders. Nederlandse
gemeenten voeren nog steeds een actief
grondbeleid bij de ontwikkeling van grond op
bedrijventerreinen in tegenstelling tot de
grondmarkt voor woningbouw. Een actief
grondbeleid impliceert dat gemeenten (landbouw)grond aankopen en bouwrijp maken, de
nodige infrastructuur aanleggen en de grond
herverkavelen tot bouwkavels, voordat deze
doorverkocht wordt aan genteresseerde
partijen. Gemeenten nemen de bijbehorende
risicos op zich en strijken de winsten op, indien
daar sprake van is. Deze strategie is genstitutionaliseerd in gemeentelijke grondbedrijven. In
Vlaanderen wordt een groot deel van de grond
op bedrijventerreinen aangeboden door overheidsinstanties gemeenten die alleen of in
een samenwerkingsverband opereren, provincies of het gewest. In sommige gevallen bieden
deze instanties ook de bedrijfsruimten aan.
35
36
reserveringen in bestemmingsplannen) is op
elk moment genoeg om voor de komende tien
tot twintig jaar aan de vraag te voldoen. Daarnaast willen gemeenten in staat zijn om een
stuk grond meteen te kunnen verkopen aan
elk bedrijf dat wil kopen, dus houden ze een
voorraad bouwrijpe grond op bedrijventerreinen achter de hand (zodat ze deze als het
ware kant-en-klaar kunnen leveren).
2.7 Conclusie
In dit hoofdstuk is eerst een beschrijving
gegeven van de specifieke invloeden van vraag
37
38
39
40
3Bedrijven
terreinen: markt
processen,
marktinstituties en
marktuitkomsten
3
3.1Inleiding
Stedelijke ruimtelijke structuren zijn het resultaat van ontwikkelingen op de grond- en vastgoedmarkten. Inzicht in de uitkomsten van
grond- en vastgoedontwikkelingsprocessen
kan worden verkregen door het analyseren van
marktmechanismen. De welvaartstheorie richt
zich op de manier waarop verkopers en kopers
reageren op prijsveranderingen en ontregelingen van het prijsmechanisme. Omdat de
typische eigenschappen van de grond- en
vastgoedmarkten (d.w.z. heterogene
goederen, incomplete informatie, externaliteiten, publieke goederen) ervoor zorgen dat
deze markten nooit perfect zijn, functioneert
het prijsmechanisme vaak niet goed (zie
bijvoorbeeld Van der Krabben & Lambooy,
1993; Evans, 2004; Needham, 2006). Deze
kenmerken liggen dan ook ten grondslag aan
overheidsingrijpen (zie hoofdstuk 2 van
Needham e.a.). Welvaartseconomen zien het
als de taak van ruimtelijke ordening om te
41
42
1991-2002
Voor 1991
Noord*
0%
5%
5%
Oost
6%
21%
34%
West
22%
34%
32%
Zuid
6%
22%
28%
43
Vraag
(beschikbare bouwgrond)
(verkochte bouwgrond)
1994
1994
2000
2007
Vraag- aanbodratio
2000
2007
1994
2000
2007
2.698
2.513
2.350
123
267
193
5%
11%
8%
Oost
1.995
2.486
2.594
213
280
181
11%
11%
7%
West
3.210
3.369
4.169
256
286
200
8%
9%
5%
Zuid
4.068
3.253
2.714
367
507
267
10%
16%
10%
11.971
11.621
11.827
959
1340
841
8%
12%
7%
Totaal
44
45
Marktomvang en
eigenschappen
Aanbod
Vraag
Productiebedrijven
Grond
Markt voor bouwgrond op
bedrijventerreinen
46
Dienstensector
en consumenten
zorgdiensten (voor
zover toegestaan door
gemeenten)
Vooral verplaatsingen
van bedrijven binnen
gemeentegrenzen
Vastgoed
Markt voor nieuw gehuurd
bedrijfsvastgoed
Kleine markt
Institutionele beleggers
Gespecialiseerde beleggingsfondsen
Niet-bestaande markt
--
Productiebedrijven die
verhuizen naar nieuwe
locatie
(Kleine) particuliere
beleggers
Productiebedrijven die
verhuizen naar nieuwe
locatie
Kleine markt
47
en vastgoed) een lage waarde. In deze paragraaf doen we suggesties voor het verbeteren
van de werking van beide marktsegmenten.
48
49
Niet uitsluitbaar
Rivaal
Niet-rivaal
50
Hoogwaardig commercieel
bedrijfsvastgoed
De markt voor bedrijfsvastgoed bestaat uit vier
verschillende segmenten (paragraaf 3.3), maar
we gaan er hier van uit dat industrile bedrijven
51
52
Slotopmerkingen
Het centrale thema van dit hoofdstuk was de
relatie tussen marktprocessen en marktinstituties aan de ene kant en marktuitkomsten
met betrekking tot grond- en vastgoedmarkten aan de andere kant. We hebben een
systematische analyse gemaakt van de
uitkomsten van de markten voor bedrijventerreinen en bedrijfsvastgoed, de relatie
tussen de marktuitkomsten en de institutionele ordening van de markt en de verande-
Type marktfalen
1.
Onbeprijsde externaliteiten in
grond- en vastgoedmarkt voor
bedrijventerreinen
Voorgestelde ingrepen
Beprijzen van externaliteiten:
Ontwikkelaars van bedrijven
terreinen betalen herontwikkelingsbijdrage
Strikte kwaliteitseisen voor nieuwe
bedrijventerreinen
2.
3.
4.
Inelastische prijsrespons
Onjuist beprijsde externaliteiten
in grond-en vastgoedmarkt voor
bedrijventerreinen
Lage bouwgrondprijzen en
beperkt aantal aanbieders
van grond voor bedrijven
terreinen
Op 1-1-2007 was 84% van de beschikbare grond op bedrijventerreinen in handen van gemeenten. Slechts 16% van
de beschikbare stukken bouwgrond was in het bezit van
private bedrijven (PBL, 2009).
53
Zo kan het bijvoorbeeld efficinter zijn om eigendomsrechten toe te wijzen aan de overlast die veroorzaakt wordt
door een vliegveld en de oplossing te laten afhangen van
onderhandelingen tussen het vliegveld en zijn buren, dan
om dit te regelen door middel van overheidsingrijpen. In
het geval dat de eigendomsrechten op dit soort overlast
goed zijn toegewezen kan het vliegveld met zijn buren
onderhandelen over bijv. financile compensatie, het
terugbrengen van de overlast of, in extreme situaties,
besluiten om te verhuizen naar een andere locatie, mocht
de grootte van de financile compensatie door het vliegveld niet op te brengen zijn.
10
54
Deel II
Marktuitkomsten
en verklaringen
56
4Verouderings
processen op
bedrijventerreinen
Jasper Beekmans
4.1Inleiding
Veroudering is een ongewenste uitkomst van
de bedrijventerreinenmarkt. In het rapport van
de commissie-Noordanus wordt te snelle
veroudering beschouwd als een van de
problemen die ten grondslag liggen aan de
problematiek rond bedrijventerreinen.
Ondanks dat alle betrokkenen, van beleidsmakers tot de gebruikers van terreinen en
onderzoekers wel een beeld hebben van wat
veroudering inhoudt, zijn er verschillende
definities en indelingen van typen veroudering.
De meningen over wat veroudering precies is
verschillen ook, afhankelijk van wie de vraag
gesteld wordt. Dit hoofdstuk begint daarom
met een uiteenzetting van deze verschillen. Dit
leidt uiteindelijk tot de vraag hoe veroudering
meetbaar zou kunnen worden gemaakt. Een
aantal bestaande methoden wordt op een rij
gezet. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2
aandacht besteed aan een alternatieve manier
voor het meten van veroudering die is geba-
57
58
Tabel 4.1. Criteria voor veroudering van bedrijventerreinen volgens 64 Nederlandse gemeenten.
Criteria voor de veroudering van
bedrijventerreinen
Criteria
Aantal keer
genoemd
Achterstallig onderhoud
en beheer
53
Leegstand/verouderd
vastgoed
35
Verkeersproblemen
25
15
Leeftijd
10
10
Beeldkwaliteit
Extensief ruimtegebruik
Kwaliteit ondergrondse
infrastructuur
Overige
59
Van een andere belangrijke groep belanghebbenden, de gebruikers van bedrijventerreinen, is veel minder goed onderzocht wat
zij onder veroudering verstaan. Vanuit studies
over vestigingsplaatstheorien en verhuisgedrag is af te leiden dat ondernemers onder
andere hechten aan een plaats met een goede
bereikbaarheid en uitstraling. Maar echt
grondig onderzoek naar de mening van gebruikers over veroudering van bedrijventerreinen
lijkt te ontbreken. De wensen van ondernemers voor wat betreft de omgeving waarin
zij zich graag vestigen dringen vaak alleen door
in onderzoeken via het bevragen van gemeenteambtenaren zoals bedrijfscontactfunctionarissen en IBIS-beheerders.
60
Louw et al. (2009) voegen aan de vier categorien die door ETIN adviseurs worden onderscheiden nog een belangrijk aspect van
veroudering van bedrijventerreinen toe: het
probleem van verouderend vastgoed. Anders
dan de indeling naar typen veroudering van
bedrijventerreinen die de THB gebruikt,
baseren de auteurs zich op een eerdere indeling van Korteweg (2002). De typen veroudering die bij veroudering van vastgoed op
bedrijventerreinen worden onderscheiden zijn
structurele, economische en relatieve veroudering. De al eerder kort genoemde indeling
van CPB (2001) heeft betrekking op veroudering van bedrijventerreinen, de indeling van
Louw et al. (2009) op veroudering van vastgoed. Hoewel zij bij relatieve veroudering
spreken over: relatieve veroudering van
bedrijventerreinen treedt op als veel nieuwe
bedrijventerreinen aan de voorraad worden
toegevoegd (Louw et al., 2009: 155). In tabel
4.2 zijn deze twee verschillende indelingen
naar typen veroudering weergegeven. Hoewel
de hiervoor genoemde studies veel inzicht
hebben geboden in het proces van veroudering van bedrijventerreinen blijft onduidelijkheid bestaan over wat veroudering nu precies
is, en belangrijker, hoe het is vast te stellen.
Ook voor het vaststellen van veroudering zijn
verschillende methodieken ontwikkeld door
verschillende organisaties. Zo gebruiken onder
andere de provincie Overijssel en de Stichting
Keurmerk Bedrijventerreinen de door DHV
ontwikkelde kwaliteitsscan die bekendstaat als
het sterrensysteem. Adviesbureau Royal
Haskoning voerde een grootschalige kwaliteitsschouw uit voor de bedrijventerreinen in
de provincie Noord-Brabant. Beide methodieken maken gebruik van een uitgebreide
terreinschouw waarbij de kwaliteit visueel
wordt beoordeeld. Ook (regionaal) economische kengetallen van de bedrijventerreinen
worden erin verwerkt. Hoewel deze manieren
CPB (2001)
Technisch
Fysieke en niet-fysieke infrastructuur niet langer passend. Bijvoorbeeld een te smal wegprofiel of het ontbreken van bijvoorbeeld glasvezel of juiste ov-verbindingen. Achterstallig
onderhoud. Slijtage aan materialen.
Maatschappelijk
Sociale veiligheid en leefbaarheid verminderd. Nieuwe regelgeving zorgt ervoor dat terrein
niet meer aan wensen voldoet, bijvoorbeeld op gebied van milieunormen, arbeidsomstandigheden of veiligheid.
Economisch
Afname bijdrage aan regionale economische ontwikkeling. Afname grond- en vastgoedwaarde. Terrein voldoet niet meer aan de door de markt gestelde eisen.
Ruimtelijk
Structureel
Grote toevoeging van nieuwe terreinen aan bestaande voorraad zorgt voor grote doorstroom
van oude naar nieuwe terreinen. Oude terreinen hebben daardoor te kampen met een relatief
sneller proces van veroudering.
derende infrastructuur, verval van de omgeving, sluiting van winkels et cetera. Aan de
vraagzijde spelen de veranderende eisen van
gebruikers. Eisen van gebruikers veranderen
bijvoorbeeld onder invloed van nieuwe milieuwetgeving, inzichten met betrekking tot
bereikbaarheid of de heersende mening over
esthetiek van een gebouw. Naast deze
processen aan de vraag- en aanbodzijde speelt
ook fysieke slijtage als gevolg van het
verstrijken van de tijd een belangrijke rol, maar
deze wordt voor bedrijventerreinen buiten
beschouwing gelaten.11 Gebieden in de stad,
zoals bedrijventerreinen, kunnen met gelijksoortige processen te maken krijgen. Aan de
61
62
63
64
% waarde
Terreinkenmerken
0.191*
0.486*
0.706*
0.674*
1.025*
5.970
10.520
11.010
9.440
9.400
21.0%
62.6%
103%
96.2%
178%
Zeehaven (0/1)
-0.351*
-2.090
-29.7%
Bereikbaarheid
Afstand tot oprit/afrit snelweg (in minuten)
Afstand dichtstbijzijnde bushalte (in km)
Oppervlakte (vaar)water (ha binnen straal 500 m)
-0.015**
-0.163*
0.025*
-3.920
-2.790
8.170
-1.5%
-15.1%
2.5%
0.115**
2.370
12.2%
Centraliteit
Afstand tot centrum gemeente (in km)
Afstand tot grootstedelijke agglomeratie (in km)
0.098
-0.001
1.050
-0.710
-0.678*
-0.496*
-0.430*
-0.216*
0.307*
-11.750
-8.780
-7.680
-4.240
3.360
-49.3%
-39.1%
-34.9%
-19.4%
35.9%
0.034*
19.290
3.5%
0.029*
22.270
2.9%
0.016*
3.960
1.6%
Landsdeel (0/1)
Randstad
Intermediaire zone (ref)
Periferie
0.261*
-0.166*
5.720
-4.000
29.8%
-15.3%
0.088
-0.056
-
1.450
-1.170
-
9.297
99.38
Hinder
Aanwezigheid grondgebruikfunctie wonen
(ha binnen straal 500 m)
Aanwezigheid grondgebruikfunctie open ruimte
(ha binnen straal 500 m)
Dichtheid (adressen per ha)
Regionaal-economische kenmerken
Constant
N = 27141, Adj. R2= 0.3687
* significantieniveau 0,01, ** significantieniveau 0,05
Standaardfouten zijn gecorrigeerd voor meerdere observaties van bedrijventerreinen in de periode 1997-2008
65
66
Tabel 4.4. Resultaten van logistische regressieanalyse. De afhankelijke variabele kent twee categorien: wel of
niet verouderd.
Afhankelijke variabele: verouderde en niet-verouderde terreinen
Cofficint
Terreinkenmerken
Bereikbaarheid
0.024**
(2.070)
0.047
(0.890)
-0.150***
(-3.540)
Jaren 1980
0.417*
(1.870)
Jaren 1970
1.255***
(5.690)
Jaren 1960
1.349***
(6.050)
1.854***
(8.400)
Ouderdom
Type bedrijventerrein
Consumentendiensten
-0.092
-0.371
(-0.330)
(-1.400)
Logistiek/transport
-0.016
(-0.080)
Industrie
-0.015
(-0.110)
Overig
-0.682*
(-1.730)
-0.010
(-1.570)
-0.047
(-1.320)
Aantal bedrijfsvestigingen
0.004***
(2.630)
-0.013
(-0.260)
-0.036
(-0.980)
Milieucategorie 4
0.368***
(2.960)
Milieucategorie 5
0.613***
(2.990)
Zeehaven
-0.564
0.0004***
Verandering in vastgoedwaarde
-0.058*
(-1.320)
(-3.170)
(-1.800)
Regionale kenmerken
Schaarste
1.448
(0.980)
Randstad
-0.048
(-0.320)
Intermediaire zone
0.344**
Grootstedelijke agglomeratie
(2.500)
-0.147
(-0.950)
Stadsgewest
0.052
(0.340)
Constant
-2.292
(-1.660)
1.788
Pseudo R 2
0.128
Log likelihood
-1038.424
67
68
4.6Conclusie
De onderzoeken die in dit hoofdstuk worden
gepresenteerd geven meer inzicht in de
waarde van vastgoed op bedrijventerreinen en
het proces van veroudering van bedrijventerreinen. Het oorspronkelijke doel van het
onderzoek was om een indicator van veroudering op te stellen aan de hand van de ontwikkeling van vastgoedwaarden. Voortschrijdend
inzicht met betrekking tot de kwaliteit van de
data heeft er echter voor gezorgd dat dit niet
mogelijk is geweest binnen dit onderzoek. Op
het schaalniveau van Nederland zijn de WOZdata erg bruikbaar, maar wanneer ontwikkelingen van WOZ-waarden voor de
onderzoeksperiode worden berekend, blijkt
dat op het individuele terreinniveau de WOZwaarderingen te volatiel zijn. Daarom is een
11
12
Voor de complete verantwoording zoals de methodologische achtergronden van het gebruikte regressiemodel
en de berekening van verklarende variabelen wordt hier
verwezen naar het artikel dat is gepubliceerd in het Journal
of Property Research: Beekmans, J., Beckers, P., Van der
Krabben, E., & Martens, K. (2013). A hedonic price analysis
of the value of industrial sites.
13
69
70
5 De effectiviteit
van herstructure
ring op bedrijven
terreinen
Huub Ploegmakers
5.1Inleiding
Sinds het begin van dit jaar investeert het Rijk
niet meer in de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Daarmee droogt een
belangrijke financieringsbron voor de aanpak
van verouderde bedrijventerreinen op. In de
periode 2004-2013 alleen al heeft het Rijk circa
490 miljoen euro beschikbaar gesteld voor
herstructurering.14 Maar is dit erg? En doen
lokale overheden, die eveneens fors investeren
in verouderde bedrijventerreinen15, er goed
aan dit voorbeeld te volgen? Met andere
woorden: wat leveren de investeringen in
verouderde bedrijventerreinen op? Tot op
heden bleef deze belangrijke vraag onbeantwoord. Al in 2000 constateerden Van Duren en
Smit dat er vrijwel geen onderzoek was verricht
naar de maatschappelijke effecten van
herstructurering. Maar meer dan tien jaar en
een enorme hoeveelheid () onderzoeksrapporten met een baaierd van (deel)aanbevelingen over de aanpak van verouderde
71
72
Herstructureringsdoelen
Elke beleidsevaluatie dient te beginnen met de
vraag: wat wil men met dit beleid bereiken? In
dit hoofdstuk wordt gepoogd een antwoord op
deze vraag te geven door middel van een
analyse van gemeentelijke herstructureringsplannen. Hoewel we genteresseerd zijn in de
effecten van alle herstructureringsactiviteiten
die gemeenten ondernemen, ongeacht of
deze initiatieven (mede) gefinancierd worden
door een nationale of provinciale subsidieregeling, beperken wij ons tot de masterplannen die door gemeenten zijn ingediend
om in aanmerking te komen voor de Topperregeling, een specifieke subsidieregeling van
het ministerie van Economische Zaken. Hier is
73
74
57
54
39
Banen creren
36
Versterken duurzaamheid
37
35
Verbeteren milieukwaliteit
26
lokale economie te stimuleren. De onderliggende visie van de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de strategien die in de
masterplannen uiteengezet zijn is dat investeringen in de openbare ruimte belangrijk zijn
voor het vergroten van de waardering van
bestaande bedrijven voor hun bedrijfsomgeving (ruimtelijke kwaliteit, publieke voorzieningen), maar ook om nieuwe bedrijven aan te
trekken. Een vergelijkbaar effect wordt toegeschreven aan investeringen in wegen en openbaar vervoer die, door het verminderen van
transportkosten, zouden moeten leiden tot
productiviteitswinst. Daarnaast nemen
gemeenten aan dat ze het hergebruik van
leegstaande en onderbenutte terreinen
kunnen bevorderen door de grond zelf aan te
kopen, bouwrijp te maken en vervolgens te
verkopen aan genteresseerde partijen die een
bedrijfspand op de grond zetten. Hiermee
wordt ruimtewinst behaald waarmee, naar men
denkt, banen gecreerd zullen worden omdat
nieuwe bedrijven zich hier kunnen vestigen of
bestaande bedrijven kunnen uitbreiden.
Een toename van het ruimtegebruik van grond
wordt vaak genoemd als een doel op zich,
aangezien men denkt dat het de vraag naar
nieuwe bedrijventerreinen zal verminderen.
van kansen dan op het oplossen van actuele knelpunten (Gemeente Tilburg, 2008: 8).
75
76
Propensityscorematching
Voor deze analyse wordt gebruik gemaakt van
propensityscorematching om de ontwikkelingen op geherstructureerde terreinen systematisch te vergelijken met die op
(overeenkomstige) bedrijventerreinen waar
geen herstructurering heeft plaatsgevonden
Deze evaluatiemethode werd door Rosenbaum
en Rubin (1983; 1984) ontwikkeld voor data van
niet-willekeurige en niet-experimentele aard.
De propensityscoremethode is recentelijk
toegepast in een onderzoek naar de effectiviteit van de interventies in het kader van het
krachtwijkenbeleid (Wittebrood & Van Dijk,
2007; Permentier, Kullberg & Van Noije, 2013).
De propensityscoremethode is opgebouwd uit
twee stappen. In de eerste stap wordt de
conditionele kans dat een bedrijventerrein
wordt geherstructureerd geschat als een
functie van een aantal verschillende
kenmerken waarvan verondersteld wordt dat
ze invloed hebben op de kans dat een
bedrijventerrein wordt geherstructureerd
alsmede op de geselecteerde uitkomstvariabelen voorafgaand aan de herstructurering.
matching met teruglegging tot betere effectramingen. Tevens hebben zij aangetoond dat
de schatting van het (beleids)effect verbeterd
kan worden door het aantal terreinen terug te
brengen tot het gebied van de zogenaamde
common support: de geherstructureerde
terreinen moeten altijd in de propensityscorerange van de controleterreinen vallen (zie ook
Heckman, Ichimura & Todd, 1997). Een geherstructureerd terrein met een propensityscore
die buiten de range van de controleterreinen
valt zal namelijk zodanig verschillen van deze
terreinen dat het niet in de analyse wordt
meegenomen.
De kans op herstructurerings
maatregelen
Eerder onderzoek door het Planbureau voor de
Leefomgeving (2009, hoofdstuk 3) heeft meer
inzicht verschaft in de factoren die van invloed
zijn op het besluit om een bedrijventerrein te
herstructureren. In dit onderzoek, dat zich
richtte op alle in 2007 bestaande Nederlandse
bedrijventerreinen, is een schatting gemaakt
van de kans dat een bedrijventerrein werd
geherstructureerd als een functie van een
aantal kenmerken van het terrein in kwestie.
Dit onderzoek verschilt van de onderhavige
analyse in de zin dat er een schatting werd
gemaakt van de kans dat een bedrijventerrein
in de toekomst geherstructureerd zou worden.
Daarnaast richtte het onderzoek zich op de
kansen voor het bestaan van drie typen
herstructureringsplannen. Twee van deze
typen richtten zich op het transformeren van
bedrijventerreinen naar woningbouw en transformatie naar een gemengde stedelijke functie
en vallen buiten het bestek van dit hoofdstuk.
De kenmerken die door het PBL zijn opgenomen hebben betrekking op de criteria die
beleidsmatig een rol lijken te spelen bij de
herstructurering van bedrijventerreinen, zoals
77
78
44
39
Bodemverontreiniging (vermoed)
32
30
27
Leegstaande gebouwen
25
23
Criminaliteit
23
Parkeerproblemen
22
22
19
79
80
( S(1)
P(i = 1) = +
a=1
a X 1i +
b=1
b X2i +
waarin
i =
X1i =
X2i =
X3i =
X4i =
, a, b, c, d = regressieparameters
Aangezien er uitkomstvariabelen beschikbaar
zijn van voor en na de interventies, hebben we
de propensityscorematchingmethode gecombineerd met een difference-in-differencemethode (ook wel double-difference, DD).
Middels de DD-methode worden de verschillen
in uitkomst tussen interventie- en controlegroepen na de interventie vergeleken met de
uitkomsten die voor de interventie zijn waar
genomen. Voor deze analyse hanteren wij dus
c=1
c X3i +
S X4 )
d=1
S (i,j)
jc
(2)
81
82
deze analyse worden alleen terreinen opgenomen waar de uitvoering is gestart tussen
januari 1998 en december 2006.21 Deze procedure zorgt ervoor dat de geherstructureerde
terreinen die in de analyse worden meegenomen nog niet zijn benvloed door de
herstructurering aan de start van de analyseperiode. De gegevens die in dit hoofdstuk
worden gebruikt zijn verzameld op basis van
een verscheidenheid aan bronnen. Er is geen
standaard voor het rapporteren van informatie
over het voorkomen van herstructurering op
een terrein, wat het verzamelen van gegevens
bemoeilijkt. Informatie over herstructurering is
recentelijk toegevoegd aan de nationale database (IBIS), waarin jaarlijks voor elk bestaand
bedrijventerrein in Nederland onder andere
informatie over de geometrie, de omvang, de
hoeveelheid uitgegeven grond en het type
bedrijf dat zich op het terrein mag vestigen
wordt bijgehouden. Dit register is echter voornamelijk bedoeld om te achterhalen in welke
mate veroudering een probleem is en of er
voor deze verouderde terreinen herstructureringsplannen bestaan en dus niet of er reeds
herstructurering heeft plaatsgevonden op
deze terreinen. Om deze informatie toe te
voegen werd er een enqute verstuurd naar
beleidsambtenaren, die vanuit het beleidsveld
Economische Zaken verantwoordelijk waren
voor het bedrijventerreinenbeleid, van alle
gemeenten met minstens n bedrijventerrein
binnen de gemeentegrenzen. Informatie over
het plaatsvinden van herstructurering, de
herstructureringsperiode22 en de basale
kenmerken van de interventies (types
projecten, financile waarde) is zo verkregen
voor de terreinen die in 2008 in IBIS zijn opgenomen. Er zijn gegevens verzameld voor 54%
(1456) van alle bedrijventerreinen die in de
periode 1997-2008 bestonden.23 Tijdens deze
periode hebben gemeenten op 116 van deze
terreinen herstructureringsprojecten uitge-
Empirische resultaten
Er worden kansen berekend voor twee
groepen uitkomstvariabelen. Binnen de eerste
groep vallen werkgelegenheid, het aantal
bedrijven en het ruimtegebruik. Binnen de
tweede groep wordt het effect op vastgoedwaarden bekeken. Voor de laatste groep voegt
de probitspecificatie ook de gemiddelde
waarde van commercieel vastgoed op het
terrein toe. Aangezien er voor deze variabele
een groot aantal vastgoedwaardes ontbreken,
geven we er de voorkeur aan om het effect van
deze variabele in een aparte regressie te
schatten.
Tabel 5.3 toont de resultaten van deze twee
probitregressies. Zoals verwacht heeft de leeftijd van het bedrijventerrein binnen beide
regressies een significant effect op de kans dat
een bedrijventerrein geherstructureerd zal
worden. Herstructurering komt vooral voor op
terreinen die in of voor de jaren zestig van de
vorige eeuw zijn ontwikkeld. Aangezien vastgoedwaardes waarschijnlijk het snelst dalen op
oudere terreinen, is het daarnaast niet verrassend dat we een negatieve relatie vinden
tussen de gemiddelde vastgoedwaarden en de
kans op herstructurering. Voorts lijken
gemengde terreinen eerder in aanmerking te
83
84
Model 2
(zonder vastgoedwaardes)
(met vastgoedwaardes)
Variabele
Cofficint
Cofficint
Kenmerken terrein
Omvang
Aandeel openbare ruimtes
Arbeidsplaatsen per hectare
-0.0002
(-0.200)
0.0001
(0.120)
0.0001
(0.030)
-0.0001
(-0.030)
-0.0003
(-0.670)
-0.0006
(-0.920)
-0.0037
(-0.850)
0.0001
(0.040)
Voor 1960
0.7633
(2.080)**
1.2160
(2.250)**
1960-1969
1.0125
(2.790)***
1.4526
(2.700)***
1970-1979
0.5734
(1.590)
0.9996
(1.870)*
1980-1989
(0.660)
-0.0391
(-0.110)
0.3575
Industrieterrein
0.6654
(1.580)
0.8672
(1.570)
Gemengd terrein
0.7839
(2.130)**
0.9645
(1.890)*
0.4886
(0.780)
0.8393
(1.120)
Zeehaven
Dienstenterrein
-0.5787
(-1.090)
-0.2793
(-0.500)
-0.0104
(-1.110)
-0.0135
(-1.300)
-0.0049
(-0.580)
-0.0075
(-0.820)
0.0032
(0.430)
-0.0002
(-0.020)
0.0022
(0.310)
0.0000
(0.000)
Aantal vestigingen
0.0038
(3.830)***
0.0031
(3.060)***
-1.2672
(-2.120)**
-0.1075
(-0.160)
0.0000
(-2.780)***
Gemiddelde vastgoedwaarde
Kenmerken bereikbaarheid
Afstand tot dichtstbijzijnde op-/afrit snelweg
0.0000
(0.640)
0.0000
(0.380)
-0.1555
(-0.860)
-0.1483
(-0.780)
Nabij bushalte
-0.3330
(-2.070)**
-0.2641
(-1.580)
-0.0003
(-2.320)**
-0.0003
(-2.270)**
-0.0003
(-4.720)***
-0.0004
(-5.150)***
-0.0002
(-3.840)***
-0.0002
(-4.050)***
Stedelijke agglomeratie
0.4223
(2.530)**
0.4111
(2.380)**
Stadsgewest
0.3642
(2.010)**
0.3743
(1.970)**
Kenmerken regio
Periferie
-0.0067
(-0.040)
-0.1551
(-0.920)
Randstad
-0.1959
(-1.190)
-0.1716
(-0.990)
Constante
-1.7212
(-1.950)*
-1.2244
(-1.130)
Aantal observaties
1139
Log likelihood
945
198.67
184.17
0.27
0.26
Nagelkerkes pseudo R
Opmerkingen: Z-scores staan tussen haakjes.
*** Significant bij 1%; ** Significant bij 5% ; *Significant bij 10%.
85
86
Een mogelijke verklaring voor deze bevindingen zou kunnen liggen in het feit dat
verschillende herstructureringsprojecten
tegenstrijdige effecten hebben op de uitkomstvariabelen waardoor als deze tezamen
worden bekeken er onterecht de conclusie
wordt getrokken dat er geen sprake is van een
effect. Om deze veronderstelling te toetsen
richten we ons specifiek op de effecten van
herstructureringsprojecten waarbij delen van
het terrein herontwikkeld zijn (zware revitalisering), aangezien algemeen wordt aangenomen
dat dit type maatregelen een grotere invloed
heeft op de uitkomstvariabelen. De resultaten
worden weergegeven in tabel 5.5. In kolommen een tot drie en vier tot zes worden de
resultaten gepresenteerd van, respectievelijk,
terreinen waar zware revitalisering heeft
plaatsgevonden en terreinen waar gemeenten
alleen hebben genvesteerd in infrastructuur
en openbare ruimtes. De meetmomenten zijn
identiek aan de eerdere analyse. Deze tabel
toont alleen de verschillen tussen de twee
meetmomenten en de DD-schatting. Het
enige significante effect dat zware revitalisering heeft op de uitkomstvariabelen is een
verlaging in gemiddelde vastgoedwaarden. Het
lijkt erop dat grotere gebouwen (deels) zijn
vervangen door kleinere gebouwen, wat heeft
geleid tot een afname van de gemiddelde vastgoedwaarden op het terrein. Een tekortkoming
van deze analyse is het feit dat het aantal
gekoppelde terreinen waar zware revitalisering
heeft plaatsgevonden vrij klein is (n=22), wat
1.03
1.45
2.04
2.78
0.74
630,654.65
0.22
103,106.93
Opmerkingen: *** Significant bij 1%; ** Significant bij 5%; * Significant bij 10%.
Vastgoedwaardes (relatief)
Vastgoedwaardes (absoluut)
0.08
0.98
-3.97
55.51
51.29
-0.22
-0.87
Verhouding arbeidsplaatsen-grond
59.49
23.92
50.46
50.31
24.15
51.34
11.33
-0.28
0.64
11.05
0.08
11.79
0.42
52.52
11.15
2,409.95
-0.98
-0.82
2,357.43
26.97
33.47
34.45
27.79
0.29
1.09
14.14
13.85
23.97
22.88
9.42
121.86
Nadien
0.14
112.44
Vooraf
Ongekoppeld geherstructureerd
(n=11)
Onderzochte uitkomst
7.91
-0.91
0.44
24.21
13.78
27.12
33.48
23.28
13.47
27.89
34.39
0.21
59.41
41.12
2.76
47.35
25.30
13.99
10.59
641,109.51
Controle (n=645)
548,178.77
625,491.35
101,054.78
59.15
40.79
2.30
49.72
25.47
12.59
9.92
2,043.46
1.73
33.10
27.53
17.33
20.31
108.50
Geherstructureerd (n=110)
-4.27
0.09
1.11
-0.09
-0.30
0.49
0.09
2,021.13
1.62
34.52
28.42
16.12
19.31
102.34
524,436.57
55.49
59.76
0.52
2.55
51.33
45.22
24.16
50.71
24.25
2.03
10.72
11.02
44.12
-0.62
11.86
11.37
52.65
1.41
2,063.16
0.97
2,010.51
-0.77
0.31
0.93
0.15
106.91
99.00
Nadien
Vooraf
Vooraf
Nadien
Controle (n=1,011)
Geherstructureerd (n=105)
0.21
92,930.74
0.26
0.04
0.33
0.46
-2.37
-0.16
1.41
0.67
0.10
22.33
0.12
-1.42
-0.90
1.21
0.99
0.11
6.16
1.75
0.32
0.51
0.13
-0.90
-0.06
0.04
0.00
8,124.04
-4.53
0.06
0.78
0.06
1.75
0.08
-1.70
-0.18
-0.01
30.32
DiD
Tabel 5.4. Gemiddeld effect op uitkomstvariabelen voor geherstructureerde en gekoppelde terreinen (meetmomenten: vooraf = een jaar voor start herstructurering, nadien =
87
88
Conclusie
Het doel van dit hoofdstuk was om vast te
stellen in hoeverre de beoogde effecten van de
herstructurering van bedrijventerreinen zoals
deze worden verwoord in gemeentelijke
masterplannen, daadwerkelijk zijn gerealiseerd
en om te onderzoeken of dit kwam door het
gevoerde herstructureringsbeleid. Om
erachter te komen welke doelen door de
beleidsambtenaren het meest genoemd
worden hebben we een groot aantal masterplannen bestudeerd. We hebben een aantal
indicatoren gedefinieerd die betrekking
hebben op de meest genoemde doelen om zo
empirisch te kunnen toetsen in hoeverre deze
doelen zijn behaald. We hebben de effectiviteit
vastgesteld met behulp van propensityscorematching. De resultaten van de analyse wijzen
uit dat herstructurering een verwaarloosbaar
effect heeft op de groei van werkgelegenheid,
0.17
48,557.4
0.53
0.24
123,580.2
Controle
(253)
-2.78
0.02
-1.17
-16.96
0.16
0.19
0.57
-2.27
1.18
-0.53
1.06
0.00
36.93
0.39
-1.27
0.24
0.19
0.44
-0.07
-75,022.8 **
DiD
1.18
0.04
0.22
115,705.2
Geherstructureerd
(86)
-0.17
0.07
1.66
0.37
0.42
-0.24
-0.67
0.13
0.10
63.77
0.44
-0.59
-0.75
0.21
0.69
0.16
7.80
0.03
-1.24
0.04
1.07
31,327.8
0.02
84,377.4
0.20
DiD
0.93
0.73
Controle
(638)
-0.08
0.44
-2.01
1.34
-0.22
-0.51
2.82 **
-0.01
0.11
0.64
-2.40
28.57
35.20
-0.03
0.97
0.10
0.31
-1.18 *
1.39
-0.85
0.13
-0.19
0.89
-1.57
1.90
0.04
0.12
DiD
5.89
Controle
(n=1,003)
9.96
0.44
185,034.5
Geherstructureerd
(68)
-11.02
0.25
3.07
1.64
-0.68
-1.30
-0.69
1.03
0.17
71.57
0.43
-1.47
-0.67
0.97
0.75
0.23
0.44
140,882.1
Controle
(628)
-0.72
0.07
0.64
0.58
-4.21
0.51
2.08
1.05
0.20
105.86
0.20
-2.25
-1.55
1.96
1.64
0.21
10.79
-10.30
0.01
44,152.4
DiD
0.18
2.43 **
1.06
3.53 *
-1.81
-2.78 *
-0.01
-0.03
-34.29
0.22
0.78
0.88
-0.99
-0.90
0.02
-0.83
9.82
0.47
173,327.8
Geherstructureerd
(51)
-2.69
0.13
2.99
0.75
-1.14
0.40
-1.23
1.22
0.20
50.22
0.39
-3.20
1.12
1.10
0.58
0.39
0.38
152,487.9
Controle
(602)
1.69
0.07
1.39
0.69
-3.14
0.13
1.36
0.96
0.19
76.06
0.25
-1.97
-1.33
1.52
1.53
0.21
8.78
Controle
(n=991)
Geher
struc
tureerd
(n=50)
DiD
Geher
struc
tureerd
(n=67)
Controle
(n=999)
0.18
1.04
0.09
20,839.8
DiD
-4.38
0.06
1.60
0.05
2.00
0.27
-2.58
0.26
0.01
-25.84
0.14
-1.22
2.46 *
-0.43
-0.94
DiD
Opmerkingen: *** Significant bij 1%; ** Significant bij 5%; * Significant bij 10%. Alleen de verschillen tussen de twee meetmomenten en de DD-schatting worden weergegeven. Zoals in tabel 5.3 zijn
de voor- en nameetmomenten voor elk gekoppeld paar hetzelfde.
Vastgoedwaardes (relatief)
Vastgoedwaardes (absoluut)
-19.74
Verhouding werkgelegenheid-grond
Geherstructureerd
(24)
0.17
1.10
-0.98
-0.69
0.49
-4.53
-2.26
1.65
1.11
0.77
0.04
-26.25
0.04
-0.86
-1.09
0.50
1.40
1.83
0.04
7.19
0.07
0.43
10.68
-2.12
0.70
-0.85
1.84
0.11
8.36
DiD
Geher
struc
tureerd
(n=83)
Controle
(n=283)
Geher
struc
tureerd
(n=22)
Onderzochte uikomsten
Tabel 5.5. Gemiddelde effecten op uitkomstvariabelen voor geherstructureerde en gekoppelde terreinen, vier verschillende analyses: (1) herontwikkeling van gebouwen, (2) geen
herontwikkeling van gebouwen, (3) vier jaar na start van herstructurering, (4) twee jaar na afronding herstructurering.
89
90
14
Het Rijk heeft de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen langs diverse wegen financieel ondersteund.
Zo zijn er door de jaren heen diverse programmas in het
leven geroepen die specifiek gericht waren op het stimuleren van herstructurering van bedrijventerreinen zoals de
Topper-regeling (2004-2008), de Tender Investeringsprogrammas (2000-2003) en de Stimuleringsregeling Ruimte
voor Economische Activiteit (1996-1999). Daarnaast heeft
het Rijk financieel bijgedragen via programmas met een
meer thematische invalshoek zoals de regelingen voor
bodemsanering en meer generieke programmas waaronder de Brede Doeluitkering (BDU) economie in het kader
van het Grotestedenbeleid en het Nota Ruimtebudget.
15
16
17
18
De meeste masterplannen zijn erop gericht om de samenstelling van het terrein te veranderen of te versterken door
middel van clustering en segmentering (zie tabel 5.1).
19
Er moet opgemerkt worden dat niet voor al deze kenmerken informatie beschikbaar was. Er was bijvoorbeeld geen
informatie beschikbaar over de mate van leegstand, de
beschikbaarheid van parkeerruimte en misdaadcijfers.
20
In onze analyse is nabijheid tot spoorwegen niet opgenomen, omdat betrouwbare en geschikte gegevens hierover
ontbreken. Terreinen die werden ontwikkeld in de periode
1950 en 1980 hebben vaak een directe aansluiting op het
spoorwegennet en waterwegen (de zogenaamde derde
generatie-bedrijventerreinen; zie Olden, 2010). Aangezien
de oudste leeftijdsgroep in het PBL-onderzoek betrekking
had op alle bedrijventerreinen ouder dan 1990, bevat de
spoorwegvariabele waarschijnlijk een leeftijdseffect.
21
22
23
24
25
26
27
28
Zoals eerder ook het geval was, zijn de voor- en nametingen voor elk gekoppeld paar gelijk om een goede match te
garanderen.
91
92
6Private
investeerders bij
bedrijventerreinen
Bart Pasmans
6.1Inleiding
Sinds de Tweede Wereldoorlog is het ontwikkelen en bouwrijp maken van kavels op bedrijventerreinen in Nederland voornamelijk een
publieke zaak. Nederlandse gemeenten voelen
zich verantwoordelijk voor het te allen tijde
aanbieden van nieuwe bedrijventerreinen, om
zo de ontwikkeling van de lokale economie te
faciliteren en te stimuleren. Hoewel deze
grond en de daarop gesitueerde bedrijventerreinen in de engste definitie van het
concept geen publiek goed zijn een klein
deel van de bedrijventerreinen is ontwikkeld
door de private sector hebben gemeenten
het aanbieden van industriegrond op ongeveer
dezelfde manier behandeld als het aanbieden
van andere openbare voorzieningen zoals het
aanbieden van energie- en watervoorzieningen of het ontwikkelen van infrastructuur
(Needham & Louw, 2006).
Publieke (lees: vooral gemeentelijke) grondontwikkeling komt ook veel voor in andere
93
94
95
verwachte winstgevendheid van de ontwikkeling. Daarnaast nemen we ook aan dat deze
winstgevendheid op haar beurt wordt benvloed door zowel locatie en (regionale) marktkenmerken (dit in overeenstemming met
Tsolacos et al., 2005).29
Desondanks is het belangrijk om op te merken
dat onze analyse van private betrokkenheid is
gebaseerd op de huidige Nederlandse markt
voor industriegrond. Zoals in de introductie is
uitgelegd is, in de huidige markt, de publieke
sector sterk dominant en wij zien dit, samen
met de eerdergenoemde marktimperfecties,
als een mogelijke barrire voor private betrokkenheid. Dit dient te worden meegenomen bij
het interpreteren van de empirische resultaten.
Verfijnde categorisatie*
door auteurs
Publiek aangeboden
stukken grond
Privaat aangeboden
stukken grond
Privaat
PPS: ontwikkeld in een
publiek-private samenwerking
Gemengd: terreinen
waarop zowel publieke
als private stukken grond
worden aangeboden
Percentage
Valide
percentage
Cumulatief
percentage
Gemeentelijk
565
49,2
70,9
70,9
Privaat
117
10,2
14,7
85,6
Gemengd
88
7,7
11,0
96,6
PPS
27
2,4
3,4
100,0
Totaal
797
69,4
100,0
351
30,6
1148
100,0
Valide
Totaal
97
Nederlandse Corop-gebieden
Privaat aandeel in %
0 - 11
12 - 24
25 - 36
37 - 54
55 - 100
98
echter in het feit dat deze private betrokkenheid het resultaat is van de sterke betrokkenheid van regionale ontwikkelingsbedrijven (die
hier onder de categorie private sector worden
geschaard) in Limburg (8,1% van alle
Limburgse bedrijventerreinen).
Er zijn tussen provincies en onderliggende
Corop-gebieden dus duidelijke verschillen in
private betrokkenheid. Deze onderschrijven
het bestaan van submarkten die op zowel
provincieniveau als op Corop-niveau kunnen
worden gedentificeerd. Het is interessant om
te zien in welke mate de geselecteerde markten locatiekenmerken mogelijke verklaringen
6.5Marktkenmerken
Het eerste marktkenmerk dat hier wordt
behandeld is het bruto nationaal product (BNP)
per Corop-gebied. Het gemiddelde BNP per
hoofd van de bevolking geeft een indicatie van
de regionale economische kracht van de
verschillende provincies. Aangenomen wordt
dat er in gebieden met een hoger BNP meer
economische activiteit plaatsvindt met mogelijk een hogere toegevoegde waarde. Er wordt
verwacht dat de vraag naar industriegrond en
bedrijfsvastgoed hier hoger ligt, met potentieel hogere schaarsteniveaus en dus hogere
prijzen. We nemen aan dat deze gebieden
aantrekkelijker zijn voor private investeringsbesluiten en ontwikkeling.
Er zijn op Corop-niveau aanzienlijke verschillen
in BNP (figuur 6.2). Deze vallen in grote lijnen
samen met de concentratie van private betrokkenheid zoals deze eerder gepresenteerd
werden. Het bestaan van een meer dynamisch
gebied rond de Randstad (waarbinnen onder
andere de Corop-gebieden Utrecht, GrootRijnmond, Groot-Amsterdam en Agglomeratie
sGravenhage vallen) en een minder dynamisch gebied in het noorden van Nederland
(Corop-gebieden in Groningen, Friesland en
Drenthe). Het gemiddelde BBP per hoofd van
de bevolking ligt in Groningen verrassend
hoog, wat kan worden verklaard met het effect
van de onttrekking van natuurlijke gassen in
dit dunbevolkte gebied. De opbrengsten van
deze onttrekking waren in 2009 verantwoordelijk voor een BBP van 16 duizend euro per
hoofd van de bevolking. Zonder deze opbrengsten zou de provincie Groningen qua BBP op
de tiende plaats (van de 12 Nederlandse
provincies) staan (CBS, 2011). De regio Limburg
99
100
Oost-Groningen
Delfzijl en omgeving
Overig Groningen
Noord-Friesland
Zuidwest-Friesland
Zuidoost-Friesland
Noord-Drenthe
Zuidoost-Drenthe
Zuidwest-Drenthe
Noord-Overijssel
Zuidwest-Overijssel
Twente
Veluwe
Achterhoek
Arnhem/Nijmegen
Zuidwest-Gelderland
Flevoland
Utrecht
Kop van Noord-Holland
Alkmaar en omgeving
IJmond
Agglom. Haarlem
Zaanstreek
Groot-Amsterdam
Het Gooi en Vechtstreek
Agglom. Leiden en Bollenstr
Agglom. s-Gravenhage
Delft en Westland
Oost-Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
Zuidoost-Zuid-Holland
Zeeuwsch-Vlaanderen
Overig Zeeland
West-Noord-Brabant
Midden-Noord-Brabant
Noordoost-Noord-Brabant
Zuidoost-Noord-Brabant
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
19096
35069
56269
30763
23782
26331
26327
25301
28232
33949
26750
28531
31603
26420
29638
29693
25369
41148
25484
29533
27509
24892
25254
53503
30208
29117
36901
38666
28885
35883
31931
38221
29465
38130
29896
35213
34386
29358
30571
30087
0
10000
20000
30000
40000
50000
Oost-Nederland
West-Nederland
Noord-Nederland
60000
42
56
80
38
40
46
54
63
81
86
136
122
160
99
134
150
120
Flevoland
Utrecht
Kop van Noord-Holland
Alkmaar en omgeving
IJmond
Agglomeratie Haarlem
Zaanstreek
Groot-Amsterdam
Agglomeratie Leiden en Bollenstr
Agglomeratie s-Gravenhage
Delft en Westland
Oost-Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
Zuidoost-Zuid-Holland
Zeeuwsch-Vlaanderen
Overig Zeeland
West-Noord-Brabant
Midden-Noord-Brabant
Noordoost-Noord-Brabant
Zuidoost-Noord-Brabant
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
227
101
144
113
251
184
213
300
249
310
101
261
181
211
63
84
126
143
147
155
102
110
105
0
50
100
150
200
250
300
Zuid-Nederland
Oost-Nederland
West-Nederland
Noord-Nederland
350
Schaarste-index
64,60
64,59 - 11,83
11,82 - 7,66
7,67 - 19,53
19,54 - 48,31
102
0,5
Privaat aandeel
Figuur 6.5. Schalen en verdeling van de gemiddelde verkoopprijs per m2 (in euro).
250.00
167.90
200.00
144.48
139.22
150.00
121.64
100.00
50.00
0.00
Publiek
Privaat
Gemengd
PPS
Ontwikkelingsmodel
103
6.6Locatiekenmerken
De gemiddelde verkoopprijzen per vierkante
meter industriegrond kunnen tussen de
verschillende ontwikkelingsmodellen aanzienlijk variren (figuur 6.5). Onze aanname dat
private ontwikkeling zich concentreert in
markten met hogere prijzen wordt bevestigd.
Het gemengde model schijnt ook de voorkeur
te geven aan aanzienlijk hogere prijzen, terwijl
het PPS-model zich concentreert op locaties
met de hoogste prijsniveaus.
PPS
100%
Aandeel in %
Gemengd
Privaat
60%
40%
20%
Publiek
Ontwikkelingsmodel
80%
0%
Publiek
Privaat
Gemengd
PPS
Ontwikkelingsmodel
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aandeel in %
Leeftijdsklasse
2000 >
1990-2000
1970-1990
1850-1970
Externe bereikbaarheid
Slecht
Gemiddeld
Goed
104
100%
Aandeel in %
80%
60%
40%
20%
0%
Publiek
Privaat
Gemengd
PPS
Ontwikkelingsmodel
Type locatie
Zware industrie (tot mileucategorie 5)
Gemengd terrein (mileucategorie 1 tot 4)
Hoogwaardige industrie (inclusief R&D)
Transport- & distributieterrein
6.7Marktuitkomsten
De veronderstelde relatie tussen de hoogte
van het bruto binnenlands product en private
betrokkenheid op de bedrijventerreinmarkt
lijkt te worden bevestigd. In regios met een
hogere economische output, wat ook veelal de
regios zijn waar dus werkgelegenheid met een
hogere toegevoegde waarde zich manifesteert, zijn private partijen nadrukkelijker
aanwezig. Dit wordt mede onderschreven door
een concentratie van private partijen op
terreinen in bedrijfssegmenten met een
hogere toegevoegde waarde, die een voorkeur
hebben voor hoogwaardiger vastgoed. Dit zijn
ook overwegend meer verstedelijkte gebieden
met een hogere dichtheid qua inwoners en
bedrijvigheid. De aanwezigheid in segmenten
met een hogere toegevoegde waarde en hoogwaardiger vastgoed lijkt ook de bevindingen
van gemiddeld hogere WOZ-waarden te
kunnen verklaren. Aan de andere kant lijkt de
105
106
deze te kwalificeren als een one-size-fits-allstrategie waarbij de oplossing vooral bij private
investeerders (projectontwikkelaars en beleggers) gezocht moet worden en de markt toch
vooral heterogeen wordt gepresenteerd. Onze
analyse laat echter duidelijk een aantal
submarkten zien onder meer op basis van
sterk uiteenlopende grondprijzen en schaarsteniveaus. Er is onvoldoende aandacht voor die
submarkten in Nederland die ieder hun eigen
ontwikkelingspotentieel kennen, juist ook voor
verzakelijking, en om een specifieke bovenlokale dan wel regionale (beleidsmatige)
aanpak vragen. Dit betekent ook dat er heel
bewust en rationeel keuzes moeten worden
gemaakt op bovenlokaal niveau waarbij verzakelijking lang niet altijd een oplossing kan
bieden of zelfs toepasbaar is. Wanneer dit wel
het geval is zouden de publiek-private
modellen meer aandacht verdienen.
29
30
En dat brengt ons bij de verzakelijkingsstrategie zoals die tot dusverre geformuleerd en
gepresenteerd is. Tot op zekere hoogte valt
108
7Campus
ontwikkeling
Henk-Jan Kooij
7.1Inleiding
Over het algemeen is het voor regionale overheden moeilijker dan voor lokale overheden
om in specifieke lokale ontwikkelingen te
investeren. Derhalve wordt de ontwikkeling
van wetenschapsparken en zogenaamde innovatiecampussen bevorderd door lokale overheden en worden deze ontwikkelingen door
regionale overheden slechts ondersteund met
algemene beleidsinstrumenten. Er zijn provincies die actief betrokken zijn bij individuele
campussen vanwege een bovenlokaal belang,
maar de provincie Limburg heeft in 2011
echter een provinciaal campusplan gelanceerd
waarin zij actief betrokken was bij vastgoedontwikkeling van twee innovatiecampussen. In
deze bijdrage wordt deze opmerkelijke beleidsontwikkeling geduid door de totstandkoming
van dit plan te analyseren via actor-netwerk
theorie: stap voor stap werd een private
campusontwikkeling in Geleen door de
gemeente gecirculeerd en uiteindelijk getrans-
109
110
7.2 Campusontwikkeling in
Limburg
Het begin: de DSM Research Campus
in Geleen
Binnen de provincie Limburg verschilt het
concept campus expliciet van eerdere associaties met universiteitcampus door de plannen
die gentroduceerd werden door DSM (Dutch
State Mines) voor het ontwikkelen van een
Research Campus in Geleen (DSM, 2004b;
DSM & LIOF, 2003; Netherlands Academy of
Technology and Innovation, 2003). Dit was een
gevolg van DSMs nieuwe strategie om zich
terug te trekken uit de grootschalige productie
van chemicalin en zich te gaan richten op
biowetenschappen (life sciences) en chemische materialen, die uiteindelijk leidde tot de
verkoop van DSMs petrochemische bedrijven
aan Saudi Basic Industries Corp (SABIC) in 2002
(DSM, 2013). De Research Campus werd
opgezet als een plaats waar DSM op zijn eigen
terrein ruimte bood aan technostarters en
onderzoeks- en ontwikkelingsafdelingen (R&D)
van andere bedrijven. Het bieden van ruimte
aan andere bedrijven werd gepresenteerd als
een stap vooruit, maar het was vooral een strategie om nieuwe huurders te vinden voor het
111
112
Het standpunt van de provincie met betrekking tot campusontwikkeling werd in 2008
verwoord in een memorandum voor de Statencommissie voor het Economisch Domein
(Provincie Limburg, 2008) en deze memo werd
door de Commissie gunstig onthaald (Statencommissie voor het Economisch Domein,
2008). De memo werd opgesteld door de
provincieambtenaren en de gedeputeerde met
als doel het verduidelijken van de kwesties
campus en campusontwikkeling en om het
campusconcept expliciet te definiren. De
redenen hiervoor waren niet puur semantisch
van aard, want het doel was het maken van een
onderscheid tussen echte campussen en de
gewone bedrijventerreinen die het label
campus slechts gebruikten uit marketingoverwegingen. Bovendien werd in de memo uiteengezet hoe de provincie betrokken was bij
echte campussen en initiatieven die niet als
echt gezien werden. De provincie erkende
twee campusontwikkelingen binnen de regio,
de Research & Business Campus in Geleen en
de Health Campus in Maastricht (Provincie
Limburg, 2008) en andere initiatieven zoals
Greenport Venlo of AVANTIS in Heerlen/Aken
werden niet beschouwd als echte campussen
(cf. Jacobs & Kooij, 2013). In wezen werd
campusontwikkeling getransleerd naar een
knooppunt in de netwerken van bestaand
beleid en bestaande initiatieven.
De campusvastgoedplannen in de
Provinciale Staten
De commissie en het lid van de Provinciale
Staten hadden uiteindelijk geen wezenlijke
113
114
7.3Conclusie
Het is voor regionale overheden moeilijk om
prioriteit te geven aan bepaalde lokale initiatieven ten nadele van andere initiatieven. Dit
zou neerkomen op het maken van keuzes ten
115
116
117
118
8 Efficint
ruimtegebruik op
bedrijventerreinen
Erik Louw
8.1Inleiding
Er zijn vele termen die iets zeggen over de
efficintie van het ruimtegebruik: optimaal
ruimtegebruik, intensief ruimtegebruik, duurzaam ruimtegebruik, zorgvuldig ruimtegebruik. Ze worden vaak in een beleidscontext
gebruikt zonder dat ze gerelateerd zijn aan een
bepaalde meeteenheid, met als gevolg dat er
een woud aan meeteenheden is ontstaan die
vaak even snel verdwenen als ze waren
gekomen. Ook initiatieven om de efficintie
van het ruimtegebruik op bedrijventerreinen te
monitoren zijn veelal een vroege dood
gestorven of leiden een sluimerend bestaan. In
dit hoofdstuk zal een overzicht worden
gegeven over de verschillende meeteenheden
en hun achtergronden. Maar eerst zullen we
moeten bepalen wat met efficint ruimtegebruik bedoeld wordt.
Het begrip efficintie gaat over doelmatigheid.
Dus het gebruik van middelen om een bepaald
119
120
8.3 Ruimtegebruik op
bedrijfsniveau
Opvallend is dat discussie en onderzoek over
de intensiteit waarmee bedrijventerreinen
worden gebruikt voorbijgaan aan de vraag hoe
bedrijven hun ruimte gebruiken. Dit is des te
opvallender omdat bedrijventerreinen voor
bedrijven worden aangelegd en zij voor een
belangrijk deel bepalen hoe hoog bijvoorbeeld
het terreinquotint is. Uit bedrijfsmigratie
onderzoek is bekend dat ruimtegebrek de
meest genoemde reden is om te gaan
verhuizen. Dit impliceert dat deze bedrijven
hun kavel zeer intensief gebruiken en dat
fysieke uitbreiding van de kavel of uitbreiding
van de vloeroppervlakte niet meer mogelijk is.
Uit onderzoek op basis van gegevens uit de
enqute Bedrijven onder Dak in de regio Rivierenland van de Kamer van Koophandel is het
mogelijk om het ruimtegebruik op bedrijfsniveau te analyseren. Omdat deze enqute
verschillende keren is uitgevoerd, is het bovendien mogelijk na te gaan hoe het ruimtegebruik in de loop van de tijd verandert in relatie
tot de personeelsomvang (Louw, 2009). Uit vier
enqutes die tussen 1998 en 2007 zijn uitgevoerd, konden 1.033 bedrijven worden gedentificeerd die aan alle enqutes deelnemen. Het
betreft bedrijven uit zeer verschillende
sectoren (geen landbouw), maar wel een groep
die een goede afspiegeling vormt van de
bedrijven in de regio. Verder zijn de bedrijven
niet alleen op bedrijventerreinen gevestigd
maar ook op andere locatietypen. Wel steeg
het aandeel van de bedrijven die op bedrijventerreinen waren gevestigd van 17% in 1998 tot
24% in 2007. Strikt genomen is het dus geen
analyse van het ruimtegebruik van bedrijven
121
122
Tabel 8.1. Verandering in gebruik van grond en bedrijfsruimte tussen 1998 en 2007 bij bedrijven die wel en niet
zijn verhuisd.
Verandering in grondgebruik
Vermin-
Gelijk
dering
Niet verplaatst
18%
Wel verplaatst
31%
Totaal
20%
54%
Verandering in vloeroppervlak
Toe
name
Totaal
27%
100%
Vermin-
Gelijk
Toe
name
Totaal
31%
39%
100%
dering
30%
N=239
14%
55%
100%
N=710
26%
11%
63%
N=49
48%
32%
100
100%
N=183
29%
N=288
27%
44%
100%
N=893
Tabel 8.2. Floor Space Index voor bedrijven met zelfstandige huisvesting in Rivierenland in 1998, 2000,
2004 en 2007.
1998
2000
2004
2007
Gemiddelde
0.63
0.64
0.68
0.70
Standaarddeviatie
0.55
0.54
0.55
0.56
Aantal bedrijven
330
383
401
394
Tabel 8.3. Gemiddelde terrein- en vloercofficinten in 1998, 2000, 2004 en 2007 van bedrijven met zelfstandige
huisvesting en vloercofficinten van alle bedrijven.
Terreincofficint (bedrijven met zelfstandige
huisvesting)
1998
2000
2004
2007
Gemiddelde (m/fte)
550
474
439
452
Standaarddeviatie
995
838
795
942
Aantal bedrijven
334
384
401
396
Gemiddelde (m/fte)
179
143
147
148
Standaarddeviatie
365
176
210
191
Aantal bedrijven
343
391
411
403
Gemiddelde (m/fte)
123
100
102
106
Standaarddeviatie
287
164
170
162
Aantal bedrijven
943
952
951
930
124
Figuur 8.1. Indexcijfers voor de gemiddelde werkgelegenheid, grond- en vloergebruik en grond- en vloerquotinten
en FSI in 1998 (=100), 2000, 2004 en 2007 (alle bedrijven).
130
Werkgelegenheid
Grondgebruik
120
Terreinquotint
110
Vloergebruik
Vloerquotint
100
FSI
90
80
70
60
1998
2000
2004
2007
8.4Ruimteproductiviteit
Met de ruimteproductiviteit proberen we de
bijdrage van de bedrijventerreinen aan de
Nederlandse economie in beeld te brengen.
Ruimteproductiviteit kan vergeleken worden
met de meer bekende arbeidsproductiviteit:
het rekent de toegevoegde waarde toe aan n
productiefactor. Bij de arbeidsproductiviteit is
dat de factor arbeid en bij ruimteproductiviteit
de hoeveelheid grond waarop bedrijven zijn
gevestigd. De ruimteproductiviteit wordt
uitgedrukt in miljoenen euro per hectare
uitgegeven bedrijventerrein. In theorie kan
voor elk bedrijventerrein de ruimteproductiviteit worden uitgerekend, maar omdat het
laagste schaalniveau waarop gegevens over de
toegevoegde waarde het Corop-niveau is,
wordt hier met dit ruimtelijk aggregatieniveau
gerekend.
In 2003 was de gemiddelde ruimteproductiviteit in Nederland 2,34 miljoen euro per
hectare. In 1995 was dit nog 1,76. Zoals
figuur8.2 laat zien zijn er grote regionale grote
verschillen in ruimteproductiviteit. De regio
Den Haag had in 2003 met 8,9 miljoen euro per
hectare de hoogste ruimteproductiviteit,
terwijl Oost-Groningen met 0,8 miljoen euro
per hectare de regio met de laagste ruimteproductiviteit was. Figuur 8.2 laat duidelijk zien
dat in de Randstad de ruimteproductiviteit op
een hoger niveau ligt dan elders in Nederland.
Opvallend is dat de regio Groot Rotterdam met
2,0 miljoen euro per hectare een voor Randstadbegrippen lage ruimteproductiviteit heeft.
Dit komt doordat de grote arealen zeehavengebied met hun lage arbeidsplaatsendichtheden en vaak kapitaalintensieve bedrijvigheid
in de berekening zijn meegenomen. De lage
ruimteproductiviteit in de Rotterdamse haven
was voor het Centraal Planbureau destijds
mede de reden voor de terughoudende opstelling van het CPB over de economische effecten
125
126
(2)
(3)
Verstedelijkingsgraad van de
regio
0.61***(5.39)
0.65***(5.13)
0.55***(4.11)
Aandeel werkgelegenheid in
de industrie
-0.28**(-2.53)
-0.28**(-2.26)
-0.34**(-2.65)
Aanbod-vraagratio 1988
-0.20**(-2.44)
Aanbod-vraagratio 2003
0.04 (0.44)
0.12 (1.21)
37.99***
31.15***
32.67***
Adjusted R
0.74
0.70
0.71
127
ruimtegebruik. In regios met een hoge ruimteproductiviteit wordt dan efficinter met de
ruimte omgegaan dan in regios waar de
ruimte productiviteit laag is. Of het ruimtegebruik in regios met een lage ruimteproductiviteit via beleidsmaatregelen te verhogen is,
kan op basis van het onderzoek niet worden
bepaald. Het is bijvoorbeeld maar de vraag of
beperking van het aanbod de ruimteproductiviteit substantieel zal verhogen omdat de
recente aanbod-vraagverhoudingen geen
duidelijke invloed hebben op de hoogte van de
ruimteproductiviteit.
Omdat de ruimteproductiviteit tussen 1995 en
2003 in bijna alle regios aanzienlijk is
gestegen, kan wel worden geconcludeerd dat
in het algemeen de efficintie van het ruimtegebruik is toegenomen. Bij de analyse van het
ruimtegebruik van bedrijven in Rivierenland
kunnen we iets soortgelijks concluderen
omdat daar de intensiteit van het ruimte-
128
32
33
Het CPB hanteert een andere definitie van ruimteproductiviteit, maar conceptueel wordt er hetzelfde mee bedoeld
als in dit hoofdstuk.
130
9 Naar een
planningsopgave
gericht op de
herstructurering
van bedrijven
terreinen
Han Olden
9.1Inleiding
In het nationale beleid voor bedrijventerreinen
ligt sinds het midden van het vorige decennium een sterk accent op de herstructurering
van verouderde bedrijventerreinen. Bij de herijking van het nationale beleid voor bedrijventerreinen in 2007 hebben de toenmalige
ministers van Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangegeven de herstructurering van
verouderde bedrijventerreinen prioriteit te
willen geven boven de aanleg van nieuwe
bedrijventerreinen. De herstructurering heeft
beleidsmatig vervolgens een sterke impuls
gekregen van het advies van de Taskforce
Herstructurering Bedrijventerreinen (THB
2008), die ook bekendstaat als de commissieNoordanus. Naast de financiering van de
herstructureringsopgave is een betere systematiek van planning een belangrijk onderdeel
van het advies. Met aanbevelingen over het
terugdringen van het overaanbod aan bedrij-
venterreinen en over het verhogen van grondprijzen (zie hoofdstuk 10 van Jacques van
Dinteren) wil de commissie komen tot een
verzakelijking van de markt. Hierdoor moeten
de financile condities voor herstructurering
verbeteren.
Om de aanbevelingen van de THB te verankeren in het beleid van de lagere overheden
heeft het Rijk in 2010 met de provincies en met
de gemeenten het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 afgesloten. De in het
convenant gemaakte afspraken hebben
betrekking op de omvang van de planningsopgave, op de regionale planning en programmering en op de financile bijdrage van het Rijk
aan de herstructureringsopgave. In het convenant speelt de ladder voor duurzame verstedelijking, de voormalige SER-ladder, een
belangrijke rol. Doel van de ladder is het voorkomen van overcapaciteit in uitleggebieden
131
Uit de handreiking die het ministerie van Infrastructuur en Milieu (2013) heeft opgesteld,
komt niet duidelijk naar voren aan welke eisen
het marktonderzoek voor bedrijventerreinen
moet voldoen. Het ministerie volstaat met te
verwijzen naar de door veel provincies en
regios toegepaste Bedrijfslocatiemonitor
(BLM) van het Centraal Planbureau (CPB). In dit
hoofdstuk is de vraag aan de orde hoe de planningsopgave op nationaal, provinciaal en
gemeentelijk niveau wordt onderbouwd en of
dit voldoende is om de Ladder voor duurzame
verstedelijking te onderbouwen. Het hoofdstuk begint met de vraag of de BLM de
gevraagde informatie op tafel legt. Vervolgens
komt de onderbouwing van de planning en
programmering op provinciaal en gemeentelijk
niveau aan de orde.
9.2 De Bedrijfslocatiemonitor
De Bedrijfslocatiemonitor (BLM) raamt de
vraag naar bedrijventerreinen door middel van
de zogenaamde terreinquotintenmethode,
die in Nederland is gentroduceerd door Bak
(1961). Deze methode leidt de vraag af uit de
toekomstige ontwikkeling van de werkgelegenheid per bedrijfstak. De BLM baseert zich
hierbij op werkgelegenheidsprognoses van het
CPB. Vertaling van de werkgelegenheidsprognoses naar de vraag van bedrijventerreinen
vindt plaats op basis van bedrijfstakspecifieke
bindingspercentages (aandeel van de werkgelegenheid die zich op bedrijventerreinen
bevindt in de totale werkgelegenheid) en
bedrijfstakspecifieke terreinquotinten die het
ruimtegebruik (in m2 grond) per werkzame
persoon weergeven. Resultaat van de raming is
de uitbreidingsvraag. Dit is de vraag naar
nieuwe bedrijventerreinen die het gevolg is
van groei van de werkgelegenheid of van het in
gebruik nemen van nieuwe productieprocessen.
Gezien de onzekerheden die per definitie zijn
verbonden aan prognoses voor de economische ontwikkeling op de lange termijn heeft
het CPB (2005) de vraag naar bedrijventerreinen gebaseerd op vier scenarios van
economische groei, die een verschillende
groei van de werkgelegenheid laten zien (CPB,
2004). De geraamde uitbreidingsvraag laat een
forse bandbreedte zien tussen de scenarios.
Deze varieert in de periode 2001 tot en met
2020 van gemiddeld 865 hectare per jaar in het
Global Economy (GE)-scenario van hoge
economische groei tot 275 hectare per jaar in
het Regional Communities (RC)-scenario van
lage economische groei.
Tot 2007 baseerde de nationale overheid de
planningsopgave voor de aanleg van nieuwe
bedrijventerreinen op het GE-scenario, dat
sprake van een geleidelijke trek van de werkgelegenheid naar bedrijventerreinen en van
extensivering van het ruimtegebruik. In de
ramingen is verondersteld dat deze ontwikkelingen zich zouden voortzetten (CPB, 2005:
53-57). Gegevens over de periode tot 2008
laten echter zien dat de trek naar bedrijventerreinen minder sterk is dan in de ramingen van
2005 was verondersteld (Weterings et al.,
2008). Ramingen van het Planbureau voor de
leef-omgeving, die rekening houden met de
af- nemende voorkeur voor bedrijventerreinen,
laten zien dat dit kan leiden tot een forse
reductie van de planningsopgave. Afhankelijk
van het economische scenario varieert dit van
180 tot 290 hectare per jaar (Beckers et al.,
2012).
Dat het CPB desondanks toch gebruikmaakt
van terreinquotinten lijkt vooral te zijn ingegeven door praktische overwegingen (Olden,
2010). Er waren tijdens de ontwikkeling van de
BLM geen andere betrouwbare ramingsmethodieken beschikbaar. Bovendien lijken de
ramingen met de BLM, ondanks de kritiek, op
het eerste gezicht een redelijk betrouwbare
voorspelling te geven van de bandbreedte
waarbinnen de gerealiseerde uitbreiding van
het areaal bedrijventerrein zich sinds 2001
bevindt (figuur 9.1). Met gemiddeld 540
hectare per jaar lag deze nagenoeg in het
midden van de bandbreedte.
Tegelijkertijd maakt de figuur duidelijk dat de
ramingen geen betrouwbaar beeld geven van
de actuele vraag. Dit was ook niet te
verwachten, omdat de economische groei van
jaar tot jaar sterk fluctueert. Een langdurige
periode van hoge of lage economische groei is
uiterst onwaarschijnlijk. Gezien de onzekerheden die per definitie aan economische voorspellingen zijn verbonden, hanteert het
Convenant Bedrijventerreinen als uitgangs-
133
Figuur 9.1. Geraamde en gerealiseerde uitbreiding van het areaal bedrijventerrein (2001 tot en met 2013).
1.000
900
800
700
600
500
400
300
200
100
0
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Uitbreiding GE - scenario
Gerealiseerde uitbreiding
Uitbreiding RC - scenario
134
135
136
138
9.6Conclusie
Tegen de achtergrond van de beleidsmatig
hoge prioriteit voor de herstructurering is het
beleid voor bedrijventerreinen slecht onderbouwd. De ramingen van de vraag naar bedrijventerreinen zijn te eenzijdig gericht op de
uitbreidingsvraag. Van de vervangingsvraag
die van belang is voor de herstructureringsopgave zijn alleen globale schattingen
beschikbaar op basis van te onttrekken bedrijventerreinen.
De ramingen van de uitbreidingsvraag zijn
bovendien sterk gericht op de lange termijn.
Gezien de onzekerheden die per definitie zijn
verbonden aan economische prognoses, zijn
deze gebaseerd op hoge economische groei.
Ruimtelijke-structuurvisies van provincies en
gemeenten bevatten hierdoor een overmaat
aan ruimte. Een groot gedeelte van deze
ruimte wordt min of meer automatisch
omgezet in bestemmingsplancapaciteit,
zonder dat hieraan marktonderzoek ten grondslag ligt dat inzicht geeft in de actuele vraag.
Door het ontbreken van marktonderzoek is er
ook weinig inzicht in het programma van eisen
dat ondernemers stellen aan hun huisvesting.
Omdat ook de kwaliteit van de bestaande huisvesting weinig aandacht krijgt, is het niet
mogelijk te bepalen of de geraamde vraag naar
bedrijventerreinen is onder te brengen in de
bestaande voorraad bedrijfspanden of op de
bestaande bedrijventerreinen. Het sterke
accent op revitalisering van het openbare
gebied lijkt dan ook eerder te zijn ingegeven
door de hiervoor beschikbare subsidies en
door de financile risicos die zijn verbonden
aan het herontwikkelen van verouderd vastgoed, dan door een grondige analyse van de
problemen. Tegen de achtergrond van de
veronderstelde uitbreidingsvraag is de
conclusie snel getrokken dat de ruimtewinst
139
140
10 De financile
situatie rond
bedrijventerreinen
Jacques van Dinteren
10.1Inleiding
De gemeentelijke financin krijgen tot op
heden over het algemeen geen positieve
impuls door de aanleg en exploitatie van
bedrijventerreinen. Het is dat op bedrijventerreinen de nodige werkgelegenheid is te
vinden de basis voor het stedelijk functioneren want anders zou elke weldenkende
bestuurder de aanleg ervan eerst eens zeer
kritisch willen beschouwen. Vooral het milieuargument zou dan pleiten nog voor bedrijventerreinen. Misschien is de rol van bedrijventerreinen in een goede ruimtelijke ordening
en een door een gemeente beoogde economische ontwikkeling ook wel belangrijker dan die
van financile steunpilaar van het gemeentelijke grondbedrijf. Als bedrijventerreinen vooral
die laatstgenoemde rol vervullen, dan staat het
er niet zo best voor:
op 1 januari 2013 was 9.487 hectare aan
terrein uitgeefbaar (los van wat er allemaal
141
142
143
144
Als gemeentebestuurders zich zouden realiseren dat die grondprijs voor een ondernemer
niet zo cruciaal is als zij wel denken, dan kan de
grondprijsbepaling op een meer professionele,
marktgerichte manier tot stand komen. Nu is
die vooral gebaseerd op wat de concurrentie
doet: de andere gemeenten in de regio. Dat
leidt tot de comparatieve of vergelijkende
methode (tabel 10.1). Het is waarschijnlijk dat
door die onderlinge concurrentie de prijs voor
bedrijfsgrond laag is (Renes et al., 2009). De
residuele methode, vaak toegepast bij woningbouw, zou een veel betere benadering zijn. Die
methode werkt hier echter niet omdat er
volstrekte onduidelijkheid is over de te realiseren gebouwen en de verwachte waarde
daarvan, wat juist een kernelement is in de
betreffende berekening. 35
Tabel 10.1. Hoe gemeenten de grondprijs van
bedrijfskavels bepalen.
Methode
Residueel
Comparatief
Aantal gemeenten
6
47
Kostprijs
Overig
Totaal
64
145
146
De commissie-Noordanus en de opvolger
daarvan, de commissie-Jorritsma (zie: Regionale kansen voor kwaliteit, 2009), denken niet
zo lokaal en pleiten voor regionale fondsen.
Dat kan bij gemeentebestuurders nog niet op
draagvlak rekenen omdat die zich zorgen
maken over de eerlijke verdeling van de financile middelen en de kans groot wordt geacht
dat een gemeente die er met de pet naar heeft
gegooid gaat profiteren van het fonds. In het
fonds van Regio Drechtsteden lijken sommige
gemeenten ervoor te kiezen (alleen) hun
probleemgevallen over de schutting te
gooien om de negatieve effecten met meerdere partijen te kunnen delen (Deloitte, 2013).
Naast de Drechtsteden zijn nog andere regionale financile samenwerkingsvormen te
vinden, zoals in Holland-Rijnland, GroningenAssen en Parkstad (Deloitte, 2013) en Regio
Roermond. Plannen zijn er ook, zoals in de
regio Rivierenland, maar opzet en werkwijze
zijn verschillend en niet n gaat zover als de
commissie-Jorritsma als ideaal voor ogen
stond.
147
hoogwaardig bedrijventerrein.
148
inzichtelijkheid verdwijnt.
het kwaliteitsniveau.
dat nog een opslag voor het beheer wordt toegevoegd. Belangrijk is dat dit deel van de middelen,
Aanbevelingen
In het voorgaande zijn argumenten aangedragen waarom voor hogere grondprijzen voor
bedrijventerreinen kan worden gekozen.
Ambtenaren en bestuurders zijn echter moeilijk te overtuigen. De angst voor verlies aan
arbeidsplaatsen zit diep, maar is feitelijk ongegrond, zeker in regionaal verband bezien.
Geconcludeerd wordt hier dat een prijsverhoging niet ter discussie mag staan, want in een
nieuwe situatie met marktconforme prijzen:
is sprake van hogere, rele inkomsten voor
de gemeente;
stemt het gevestigde ondernemers tot
nadenken over de noodzaak van een
verplaatsing (al geldt nog steeds dat de
grondkosten maar een fractie zijn van de
kosten van een verplaatsing);
wordt veroudering van nieuwe terreinen
tegengegaan doordat middelen voor het
beheer van terreinen beschikbaar komen
en geoormerkt worden door deze kosten in
een rele grondexploitatie mee te nemen;
kunnen extra inkomsten worden gebruikt
voor de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen.
Van een prijsverhoging kan echter alleen
sprake zijn als deze (op zijn minst) regionaal
wordt ingevoerd. Anders kan voor individuele
gemeenten die voor een prijsverhoging kiezen
een negatief effect ontstaan door een verminderde verkoop van terreinen. Want al is de
grondprijs maar een klein deel van de kosten,
de ondernemer blijft er zoals gezegd bij
prijsverschillen gevoelig voor.
Wat betekent dit nu voor de nieuwe gemeentebesturen in 2015 (en de jaren daarna)? Gezien
de eerder aangestipte marktsituatie moet
prioriteit worden gegeven aan het verminderen of op zijn minst het temporiseren van
het aanbod op regionaal schaalniveau. Dat
gebeurt al op tal van plaatsen. Dat is wellicht
ook het moment om regionale afspraken te
maken over de te hanteren methodiek voor
het vaststellen van de grondprijzen op bedrijventerreinen. Dat zal doorgaans aanleiding
geven tot prijsverhogingen als men uitgaat van
de hier voorgestelde methode die mede gebaseerd is op de residuele methode. Tegelijkertijd
dient in regionaal kader de te hanteren
segmentatie van bedrijventerreinen te worden
vastgesteld, omdat grondprijzen moeten variren met het geboden kwaliteitsniveau. Een
eenvoudige indeling in functionele, moderne
en hoogwaardige terreinen kan hier volstaan,
al of niet met kleine variaties die zijn ingegeven
door lokale omstandigheden (zie bijvoorbeeld
Royal Haskoning, 2010a/b). Vanwege het regionale kader heeft de provincie een belangrijke
voortrekkende en cordinerende rol bij voornoemde zaken. Hoe relevant dit alles is zal
mede afhangen van de hoeveelheid nog te
ontwikkelen bedrijventerreinen.
Waar bij een regionaal afgestemde verhoging
van de grondprijs overwegend (en meer in het
algemeen een regionaal bedrijventerreinenbeleid) positieve effecten zijn te verwachten,
ligt dat bij een verruimd toelatingsbeleid
anders. Een verdergaande en nu zelfs gestimuleerde ontwikkeling van het concept bedrijventerrein naar het concept werklocatie (met een
breed scala aan bedrijven) kan tot hogere
opbrengsten en snellere uitgifte leiden. Vanuit
financieel oogpunt is dit toe te juichen. Hiervoor is aangegeven dat er echter ook negatieve
effecten kunnen optreden als een sterke(re)
menging van functies buiten de formele
149
34
35
150
151
152
11Ruimtelijke
concentratie van
economische
activiteit op
bedrijventerreinen
36
Friso de Vor
11.1Inleiding
Stimulering van de lokale economie is een
belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse
bedrijventerreinenbeleid. Bedrijventerreinen
zijn het resultaat van beleid gericht op de
geconcentreerde creatie van ruimte voor
werkgelegenheid. Gedurende de afgelopen
decennia zijn bedrijventerreinen de belangrijkste locatie geworden voor de uitgifte van
grond voor bedrijvigheid. Nederland herbergt
zodoende circa 3.600 bedrijventerreinen die
samen zon 97.000 hectare grondoppervlakte
beslaan. Hierdoor vestigen veel bedrijven zich
op deze locaties en leveren ze een aanzienlijke
bijdrage aan de lokale economie. Maar bedrijventerreinen hebben ook nadelen. Ze zijn de
bron van allerlei soorten hinder, zoals geluidsoverlast, verkeersoverlast en horizonvervuiling. Dit voedt de discussies over nut en
noodzaak van de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en de locatie van bedrijventerreinontwikkeling. Empirische inzichten zijn echter
schaars bij vraagstukken rondom bedrijventerreinen, ook als het gaat om positieve en
negatieve effecten van bedrijventerreinen. In
dit hoofdstuk worden deze inzichten uitgebreid. Door gebruik te maken van kwantitatieve methoden van empirisch onderzoek
wordt in het eerste deel ingegaan op de
omvang en de aard van positieve externe
effecten, waarvan verondersteld wordt dat
deze gepaard gaan met de ruimtelijke concentratie van economische activiteit op bedrijventerreinen. Het tweede deel van het hoofdstuk
is gericht op de negatieve externe effecten
verbonden aan de aanwezigheid van bedrijventerreinen. De uitkomsten van de twee studies
bieden inzicht in de mogelijke succesfactoren,
in termen van inrichting en lokalisering, ten
aanzien van het economisch presteren en de
ruimtelijke impact van bedrijventerreinen. Met
deze op kwantitatieve wijze verkregen
inzichten kan invulling gegeven worden aan de
toenemende behoefte om evidence-based of,
153
154
meratievoordelen kan derhalve worden afgeleid van het effect van de samenstelling van de
sectorstructuur op een bedrijventerrein op het
economisch presteren van de bedrijven aldaar.
Verder wordt expliciet rekening gehouden met
het belang van bereikbaarheid als groeibevorderende factor.
Agglomeratievoordelen
Volgens de economische theorie ontstaan
agglomeratie-effecten ten gevolge van de
ruimtelijke clustering van bedrijvigheid. Deze
werken via verschillende mechanismen (De
Groot et al., 2010). Een eerste bron is nabijheid
van bedrijven ten opzichte van hun toeleveranciers en afnemers, alsook de schaal van hun
gezamenlijke activiteiten. Een tweede bron
zijn gespecialiseerde arbeidsmarkten waarin
werknemers en bedrijven elkaar eenvoudig
kunnen vinden, wat resulteert in een betere
aansluiting tussen aanwezige banen en de
specifieke kwalificaties van werknemers. Dit uit
zich in een hogere productiviteit. Een derde
bron zijn kennisspillovers. In een omgeving
met een hogere dichtheid aan economische
activiteit wordt kennis gemakkelijker uitgewisseld en zal innovativiteit toenemen.
Op basis van het bovenstaande wordt onderscheid gemaakt naar drie verschijningsvormen
van agglomeratievoordelen: MAR (Marshall-Arrow-Romer)-externaliteiten, Jacobsexternaliteiten en Porter-externaliteiten.
MAR-externaliteiten refereren aan positieve
externe effecten (ook wel externaliteiten
genoemd) als gevolg van clustering van
bedrijven die behoren tot dezelfde sector. De
achterliggende gedachte is dat soortgelijke
bedrijven die in elkaars nabijheid actief zijn van
elkaar leren. Daartegenover staat het gedachtegoed van Jacobs (1969) dat benadrukt dat
positieve externe effecten ontstaan ten
gevolge van kennisspillovers tussen verschil-
Werkgelegenheid op Amsterdamse
bedrijventerreinen
155
156
Tabel 11.1. Verdeling van het aantal werknemers (1.000), vestigingen (1.000) en gemiddelde bedrijfsomvang
(aantal werknemers per vestiging), per type bedrijventerrein.
1 januari 1998
Type
Reguliere
bedrijventerreinen
Werknemers
57.200
(85,4%)
1 januari 2006
Vestigingen
Gem.
bedrijfsomvang
Werknemers
Vestigingen
Gem. bedrijfsomvang
4.204
(88,6%)
13,61
70.053
(84,3%)
4.840
(86,4%)
14,47
18,04
13.081
(15,7%)
759
(13,6%)
17,23
14,11
83.134
5.599
14,85
Haventerreinen
9.742
540
(14,6%)
(11,4%)
Totaal
66.942
4.744
bedrijventerreinen
Aantal
werknemers
1 januari 1998
1 januari 2006
157
12.758
22.954
15.874
17.331
8.610
13.462
14.686
9.675
Bouwnijverheid (F)
5.533
5.848
1.944
3.834
2.851
3.821
1.499
2.948
1.925
1.439
Onderwijs (M)
915
1.077
Horeca (H)
347
745
66.942
83.134
Analyse
Op basis van de gebruikte dataset met werkgelegenheidscijfers is een aantal indicatoren
samengesteld. Hiermee is het mogelijk het
effect van de sectorsamenstelling van bedrijventerreinen op het economisch presteren van
de betreffende terreinen (uitgedrukt in werkgelegenheidsgroei) te kwantificeren. Hiermee
wordt aangeduid of er sprake is van agglomeratie-effecten. Daarbij wordt expliciet rekening
gehouden met de bereikbaarheid van de
bedrijventerreinen en het type bedrijventerrein.
158
Tabel 11.3. Agglomeratie-effecten op Amsterdamse bedrijventerreinen.
Werkgelegenheidsgroei 1998-2006
Locatiequotint 1998
Relatieve diversiteitsindex 1998
Concurrentie 1998
Dummy dichtstbijzijnde snelwegoprit/-afrit (<1 km)
++
Dummy haventerrein
++
Verklaarde variantie
23%
Aantal observaties
422
Noot: De tabel is een sterk versimpelde weergave van de uitkomsten uit de regressieanalyse. Alleen de significante effecten worden getoond. Het aantal plusjes of minnetjes geeft de omvang en richting van het effect aan. Als er geen plusje
of minnetje staat is er geen sprake van een significant effect. Indicatoren ter correctie, zoals initile werkgelegenheid en
geaggregeerde groei, zijn niet afgebeeld.
Conclusie
Van het concentreren van bedrijven op bedrijventerreinen mag dus geen structuurversterkend effect, in termen van positieve externe
effecten, worden verwacht. Zo levert een
gespecialiseerde sectorsamenstelling op een
bedrijventerrein geen aantoonbare agglomeratievoordelen op: een oververtegenwoordiging aan werkgelegenheid uit n sector op
een bedrijventerrein blijkt een beperkend
effect op het groeipotentieel van de werkgelegenheid te hebben. Het zijn vooral fysieke
factoren zoals toegankelijkheid die uiteindelijk
bepalen waar succesvolle bedrijventerreinen
zijn. Het al dan niet goed presteren van bedrijventerreinen moet eerder gezocht worden in
hoe bijvoorbeeld bereikbaarheid en ligging
tegemoetkomen aan de veranderende eisen
van bedrijven.
eigenschappen verbonden aan het betreffende huis (De Groot et al., 2010). Zo zal
bijvoorbeeld een koper bereid zijn meer te
betalen voor een huis met een tuin dan voor
een huis zonder een tuin. Het prijsverschil
geeft een indicatie voor de waarde van de tuin.
Andersom zal een koper bereid zijn minder te
betalen voor een huis nabij een bedrijventerrein dan een huis verderop. De lagere prijs
compenseert voor de overlast. Het voorgaande
illustreert het denkkader van de hedonischeprijsmethode. Met deze veelgebruikte
methode worden huizenprijzen uiteengerafeld
in objectkenmerken van het huis (inhoud,
aantal kamers, type woning, aanwezigheid tuin
et cetera) aan de ene kant en omgevingskenmerken van het huis (bereikbaarheid per ov,
autobereikbaarheid, leefbaarheid wijk et
cetera) aan de andere kant.
Zo wordt verondersteld dat een bedrijventerrein in de directe woonomgeving negatief
bijdraagt aan de prijs van de betreffende
woning. De impact van overlast die zich
vertaalt in een lagere huizenprijs is daarbij aan
een zeker afstandsverval onderhevig. Met
andere woorden, de impact van de overlast
neemt af met het toenemen van de afstand
ten opzichte van het betreffende bedrijventerrein. Niet duidelijk is echter hoe het verloop
van dit verval van invloed is. Daarbij is het
aannemelijk dat de omvang van het bedrijventerrein een rol speelt in de mate van invloed:
hoe groter de oppervlakte van het terrein, des
te groter het potentieel aan overlast zal zijn.
Analyse
Met behulp van het statistische instrument
regressieanalyse wordt de hedonische-prijsanalyse uitgevoerd, waarmee wordt bepaald
welke eigenschappen in welke mate bijdragen
aan de prijs van het huis. Om de effecten voortkomend uit het omgevingskenmerk aanwezigheid bedrijventerrein op woningprijs te
kunnen isoleren is rekening gehouden met
een reeks indicatoren voor relevante objecten overige omgevingskenmerken van de
woning.
De uitkomsten wijzen vervolgens onmiskenbaar uit dat de aanwezigheid van een bedrijventerrein negatief bijdraagt aan de kwaliteit
van de directe omgeving, wat weerspiegeld
wordt in een verlaagde woningprijs. In
figuur11.3 is op basis van de regressie-uitkomsten het afstandsverval en de maximale
162
Figuur 11.3. Afstandsverval van de transactieprijs van een gemiddelde woning ten opzichte van het dichtstbijzijnde
bedrijventerrein.
260
Reikwijdte
240
230
220
1093
250
210
0
1000
2000
3000
4000
5000
Conclusie
Bedrijventerreinen vormen een bron van overlast voor bewoners van omliggende woningen.
De impact van deze negatieve externe effecten
163
Figuur 11.4. Afstandsverval van de transactieprijs van een gemiddelde woning ten opzichte van het dichtstbijzijnde
bedrijventerrein, gedifferentieerd naar bedrijventerreinomvang.
270
260
250
Oppervlakte
dichtsbijzijnde
bedrijventerrein
240
1 ha.
25 ha.
230
220
210
0
1000
2000
3000
4000
5000
164
11.4Beleidsimplicaties
De uitkomsten van de uitgevoerde studies
leveren bruikbare evidence-based inzichten
op ten aanzien van verschillende aspecten van
het bedrijventerreinbeleid. De waardering van
de positieve en negatieve externe effecten
verbonden aan de ruimtelijke concentratie van
economische activiteit bieden aanknopingspunten voor een optimalere planning en vormgeving van bedrijventerreinen. Dit past in de
tendens van toenemende behoefte aan
evidence-based beleid. Ruimtelijk beleid is
veelal gebaseerd op verschillende aannames.
Over de daadwerkelijke effecten van het beleid
(en de aannames die hieraan ten grondslag
liggen) is relatief weinig bekend (Beekmans et
al., 2013). Het op feiten gebaseerde evalueren
van ruimtelijk beleid kan leiden tot verrassende
en soms ontnuchterende inzichten ten
aanzien van de aannames waarop het beleid
gebaseerd is. Dit draagt bij aan de doelmatig-
heid en doeltreffendheid van het beleid. Hieronder volgen enkele beleidsimplicaties ten
aanzien van positieve en negatieve externe
effecten verbonden aan bedrijventerreinen.
De omvang van agglomeratievoordelen op
bedrijventerreinen blijkt mee te vallen. Zo
levert een gespecialiseerde sectorsamenstelling op een bedrijventerrein geen
aantoonbare agglomeratievoordelen op.
Verklaringen voor het al dan niet goed
presteren van bedrijventerreinen moeten
eerder gezocht worden in de mate waarin
aspecten als bereikbaarheid en ligging
tegemoetkomen aan de veranderende
eisen van bedrijven. Evenals voor commercieel vastgoed lijkt voor bedrijventerreinen
het adagium locatie, locatie, locatie van
eminent belang te zijn.
36
37
38
165
166
12Besluitvorming
herstructurering
bedrijventerreinen
Kjell-Erik Bugge
12.1Introductie
De urgentie om bedrijventerreinen anders en
sneller te herstructureren is recent alleen maar
toegenomen. Veel minder nieuwe terreinen
zullen de komende jaren ontwikkeld worden
en het continu kunnen aanbieden van
passende kwaliteit op bestaande terreinen is
daarom nu echt noodzaak geworden voor
behoud van vitaliteit en een positieve sociaaleconomische ontwikkeling. Deze uitdaging is
vertaald in een onderzoeksvraag: Hoe kan de
doorlooptijd van herstructurering van bedrijventerreinen verkort worden zonder kwaliteitsverlies voor de uiteindelijke resultaten?
Deze vraag stond centraal in een recent afgerond (promotie)onderzoek en de resultaten
van het onderzoek (Bugge, 2013) geven de
basis voor dit hoofdstuk.
De kwaliteit van bedrijventerreinen heeft (te)
lang onvoldoende aandacht gekregen van
zowel de ondernemers als de gemeente.
167
168
170
171
172
Uitdaging 1: Voorkeursdeelnemers
identificeren en betrekken
Kies een gebalanceerde mix van vertegenwoordigers en onderschat niet het belang van
individuen In het begin van een herstructurering is er (meestal) onvoldoende bekend over
de actoren. Een goede eerste stap naar het
betrekken van voorkeursdeelnemers is daarom
het uitvoeren van een krachtenveldanalyse. De
geschikte vertegenwoordigers van de
gemeente hebben intern steun nodig van
managers, bestuur en raad, een duidelijk
mandaat voor het handelen en bij voorkeur
goede persoonlijke relaties met het lokale
bedrijfsleven. De geschikte vertegenwoordigers van het bedrijfsleven moeten vertrouwd
worden door de rest van de ondernemers op
het terrein en in staat zijn om de collectieve
gevoelens en problemen goed te verwoorden
en tegelijkertijd invloed uit te oefenen op de
individuele ondernemers die ze vertegenwoordigen. Leden van een lokale ondernemersvereniging kunnen geschikt zijn als vertegenwoordigers in het proces indien ze voldoen aan
het hiervoor geschetste profiel. Ook de oliemannetjes zijn belangrijk: de mensen die
overal toegang hebben bij de gemeente en de
ondernemers en heel goed weten hoe ze informatie kunnen verzamelen en nuttig inzetten
voor het zoeken naar kansen.
Beschouw betrokkenheid van actoren als tijdsafhankelijk De gewenste mix van vertegenwoordigers verandert richting de samenstelling van een implementatiearena. In de
implementatiearena worden vooral de actoren
betrokken die de mogelijkheid hebben tot het
investeren of het nemen van beslissingen over
specifieke maatregelen. Elke combinatie van
probleem en oplossing vraagt om een specifieke aanpak. En het bewust en beargumenteerd durven veranderen van de volgorde van
activiteiten of actoren in een proces kan posi-
173
174
Manage verwachtingen, motivatie en continuteit Visieontwikkeling is een interactief groeiproces. Informatie wordt uitgewisseld en de
actoren benvloeden elkaar. Hoe werkt deze
benvloeding? De procesmanager heeft te
maken met een langdurig proces waarbinnen
zich veel veranderingen voordoen. Gedurende
het proces zal er geleidelijk meer zekerheid
komen over de wenselijkheid en haalbaarheid
van oplossingen, maar deze toenemende
zekerheid gaat gepaard met verschuivingen in
kosten, baten en risicos voor de actoren. De
motivatie van de specifieke actoren om te
investeren zal hierdoor mee-veranderen.
Management van verwachtingen is daarom
belangrijk T optimistische beelden van wat
er mogelijk zal zijn, kunnen op termijn negatief
effect hebben op de betrokkenheid van de
actoren als ze niet, of niet snel genoeg, gerealiseerd worden. De procesmanager houdt
daarom steeds rekening met de haalbaarheid
van zowel processtappen als verbetermaatregelen en blijft continu in gesprek met alle
actoren. In het bijzonder is dit belangrijk voor
de interactie tussen de gemeente en de ondernemers. De procesmanager communiceert
actief over de geplande acties, voortgang en
behaalde resultaten. Zogenaamde quick winoplossingen worden gericht ingezet om
belangstelling te wekken en de motivatie voor
het vervolgproces te benvloeden. Een ander
belangrijk punt is het omgaan met afspraken.
175
176
12.5 De toekomstige
procesuitdagingen?
De tijd na de afronding van het praktijkgedeelte van het onderzoek zoals gepresenteerd
in de voorgaande paragrafen is turbulent
geweest: de economische recessie en de
veranderende (financile) situatie van de
gemeenten hebben veel invloed gehad op hoe
er naar bedrijventerreinproblematiek gekeken
wordt. Wat zijn op dit moment, vanuit een
actor-en-interactieperspectief, de procesuitdagingen voor de toekomst?
Een eerste deel van het antwoord is dat de visie
op de ontwikkeling van bestaande terreinen
gewijzigd is. Het is nog steeds belangrijk om de
werklocaties vitaal en leefbaar te houden en in
het bijzonder om voldoende flexibiliteit in te
bouwen zodat er ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. Maar de manier waarop dit zal
gebeuren is snel aan het veranderen.
Eenmalige (vaak vooral fysieke) grootschalige
ingrepen worden geleidelijk vervangen door
continu doorlopende verbeterprocessen. De
individuele actoren zullen anders moeten gaan
denken, handelen en samenwerken. De rollen
zijn al aan het veranderen en het zoeken naar
concrete werkbare situatieafhankelijke invullingen van begrippen zoals faciliteren, participeren, samenwerken, stimuleren en regie
voeren is nu noodzaak geworden. Algemene
maatregelen voldoen niet meer: er is een
toenemende behoefte aan het ontwikkelen en
dissemineren van situatieafhankelijke good
practices over procesdesign en procesmanagement voor lokale besluitvormingsprocessen.
39
40
Voor een gedetailleerde beschrijving van de instrumenten, zie Bugge, 2013, hoofdstuk 6.
41
177
178
13Werkgelegen
heid op bedrijven
terreinen
Joris Knoben, Anet Weterings & Hans van Amsterdam
13.1Inleiding
In Nederland zijn bedrijventerreinen een
belangrijke vestigingslocatie voor bedrijven.
Ongeveer een derde van alle werkgelegenheid
is op een bedrijventerrein gevestigd. Sinds de
tweede helft van de jaren negentig was het
nationaal beleid zelfs gericht op het stimuleren
van de ontwikkeling van bedrijventerreinen,
omdat deze ruimte voor bedrijven als essentieel werd gezien voor de economische groei.
Ook veel gemeenten stelden dat bedrijventerreinen belangrijk zijn voor het stimuleren van
de lokale werkgelegenheidsgroei of minimaal
voor het behoud van de bestaande werkgelegenheid in de gemeente. Daarnaast
zouden bedrijventerreinen nodig zijn om
bedrijven uit woonwijken te kunnen plaatsen.
Het laatste decennium is er dan ook relatief
veel grond uitgegeven voor bedrijventerreinen
(Louw et al., 2004). De uitgifte is sinds het
uitbreken van de economische crisis eind 2008
weliswaar gehalveerd, maar tussen 2009 en
179
180
181
2.500.000
2.000.000
1.500.000
1.000.000
500.000
0
1999
2000
2001
2002
Nijverheid
Logistiek
Consumentendiensten
2003
2004
2005
Zakelijke dienstverlening
Overheid en kwartaire sector
2006
140
130
120
110
100
90
1999
2000
Nijverheid
182
2001
2002
2003
2004
Logistiek
2005
2006
Consumentendiensten
Vanuit het perifere detailhandels- en locatiebeleid van de nationale overheid is de ontwikkeling van winkels en kantoorgebouwen op
bedrijventerreinen aan banden gelegd (Louw
et al., 2004). Toch is zowel absoluut als relatief
het aandeel van de dienstensectoren in de
werkgelegenheid op bedrijventerreinen toegenomen tussen 1999 en 2006 (zie figuur 13.1
en 13.2). De werkgelegenheid in de zakelijke
diensten kent weliswaar een tijdelijke daling
(vooral in 2003), maar groeit voor de onderzochte periode als geheel. Het is echter te
simpel om te stellen dat bedrijven uit deze
sectoren niet op bedrijventerreinen thuishoren. Het proces van schaalvergroting maakt
het steeds lastiger om bedrijven die oorspronkelijk goed terechtkonden in woonwijken, daar
te behouden. Grotere vestigingen zijn minder
gemakkelijk in woonwijken in te passen, omdat
deze grotere kavels vereisen en vaak meer
verkeersdrukte en parkeerproblematiek met
zich meebrengen. Veel gemeenten hebben
183
Oprichtingen
Beindigingen
Groei
Krimp
Bedrijfsverplaatsingen
naar
van
tussen
bedrijventerreinen
Van
Tussen
Binnen gemeenten
Tussen gemeenten
gelegenheidsgroei op bedrijventerreinen.
Op bedrijventerreinen zijn juist vooral relatief
volwassen en stabiele bedrijven gevestigd.
184
185
Banen x 100.000
12
10
8
6
4
2
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Nijverheid
Logistiek
Consumentendiensten
2008
2009
2010
2011
2012
Zakelijke dienstverlening
186
1500
4,50%
3,00%
1100
2,50%
2,00%
900
1,50%
1,00%
700
0,50%
0,00%
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
500
2000
0,50%
Uitgifte bedrijventerreinen
1300
3,50%
1999
4,00%
1,00%
300
Verandering totale werkgelegenheid
Uitgifte bedrijventerrein in ha
187
20%
15%
10%
5%
0%
5%
10%
Nijverheid
Logistiek
Zakelijke
dienstverlening
Consumentendiensten
Werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen
Totale werkgelegenheidsgroei
Overheids
Kwaraire
Sector
13.6Conclusie
Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de voor- als
de tegenargumenten die vaak worden
genoemd in de discussie over bedrijventerreinen, niet altijd worden ondersteund door
feiten. In een aantal opzichten lijkt de feitelijke
situatie op bedrijventerreinen te verschillen
van het beeld van deze locatietypen dat is
ontstaan bij beleidsmakers, belangengroepen
en in de media. In deze paragraaf worden de
voornaamste nuanceringen van die aannames
op een rijtje gezet.
Er is inderdaad sprake van een veranderende
samenstelling van werkgelegenheid op bedrijventerreinen. Wat betreft de sectoren die zich
op bedrijventerreinen vestigen, blijkt dat de
werkgelegenheid afkomstig uit de dienstensector op bedrijventerreinen de laatste jaren is
gegroeid, terwijl de werkgelegenheid afkom-
gepast kan worden in bijvoorbeeld woongebieden en het meest gebaat is bij vestiging
op een locatie vergelijkbaar met bedrijventerreinen.
Een tweede belangrijke aanname in de
discussie over bedrijventerreinen is dat
volgens gemeenten bedrijventerreinen een
belangrijke rol spelen bij het stimuleren van de
werkgelegenheidsgroei in de gemeente. Onze
analyses bevestigen dat de werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen hoger is (in elk
geval tussen 2000 en 2006), maar ook dat deze
groei uit een andere vorm van bedrijvendynamiek voortkomt dan vaak wordt verondersteld. Bedrijfsverplaatsingen spelen niet zon
belangrijke rol. Niet alleen was het aantal
bedrijfsverplaatsingen naar en tussen bedrijventerreinen vrij beperkt, het betreft ook
meestal verplaatsingen binnen de gemeente.
Dat wil zeggen, de bedrijven die zich op een
bedrijventerrein vestigen waren voorheen in
dezelfde gemeente gevestigd. Toch was de
werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen,
met uitzondering van de nijverheid, wel hoger
dan gemiddeld in Nederland. Dit komt omdat
bedrijven op bedrijventerreinen wel sneller zijn
gegroeid dan vergelijkbare bedrijven die niet
op een bedrijventerrein zijn gevestigd. De
vraag of bedrijventerreinen leiden tot (lokale)
werkgelegenheidsgroei kent dan ook geen
simpel ja of nee als antwoord. Nieuwe oprichtingen op en verhuizingen naar bedrijventerreinen lijken een beperkt werkgelegenheidseffect te hebben, maar bestaande
bedrijven groeien wel sneller op bedrijventerreinen.
Het mes snijdt aan twee kanten wat betreft de
bevinding dat in absolute zin de verhuisstromen tussen bedrijventerreinen vrij klein
zijn. Dit impliceert namelijk ook dat in tegenstelling tot wat tegenstanders van bedrijven-
189
190
Deel III
Evaluatie van beleid
191
192
14Regionale
samenwerking als
voorwaarde voor
bedrijventerreinen
Peter van Geffen, Esther Geuting, Evert-Jan de Kort &
Guido van der Molen
14.1Inleiding
Een van de belangrijkste conclusies van de
Taskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen was dat de ruimtelijke regie op regionaal
niveau, zowel bij de planning en programmering als bij de uitvoering van het bedrijventerreinenbeleid, te wensen overliet. Daarom had
het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020
veel aandacht voor regionale samenwerking
op het gebied van bedrijventerreinen zowel in
de considerans (partijen constateren dat regionale samenwerking door gemeenten voor
bedrijventerreinenbeleid essentieel is) als in
de artikelen (artikel 3 regionale samenwerking).
Regionale samenwerking blijft altijd moeizaam
in Nederland. Veel ruimtelijke opgaven, inclusief bedrijventerreinen, moeten op dit niveau
worden afgestemd, maar ondertussen is de
bestuurlijke kracht van dit overheidsniveau
niet altijd groot en niet systematisch geborgd.
193
14.2Regionaal
bedrijventerreinenbeleid
In de praktijk blijkt dat regionaal bedrijventerreinenbeleid vaak is opgezet als onderdeel van
bestaande regionale samenwerking (zoals een
stadsgewest of een stadsregio). Meestal is een
strategie of visie op de bedrijventerreinenmarkt een uitwerking van een economische
agenda van een regio. Er zijn de afgelopen
jaren slechts weinig regios specifiek voor
bedrijventerreinenbeleid ontstaan of opgericht. Een (sub)regio waar dit wel voor geldt is
bijvoorbeeld de samenwerking HattemHeerde-Oldebroek. Dit betreft overigens sec
een gezamenlijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, waartoe een aparte BV is opgezet.
De meeste regios bestaan al vele jaren en
werken vaak ook op andere themas samen,
zoals wonen, verkeer en vervoer en arbeidsmarkt. In beginsel een goed uitgangspunt.
Daartegenover staat echter dat wanneer het
vertrouwen tussen de partijen binnen een
regio broos is, dit sterke afspraken over bedrijventerreinen kan frustreren. In de praktijk
blijkt dat hierdoor het opstellen van een sterke
bedrijventerreinenagenda vaak langer duurt,
de noodzaak cht aanwezig moet zijn en
bestuurlijke daadkracht essentieel is. In die zin
is de economische crisis en daarmee de forse
afname van de uitgifte van nieuw terrein ook
een voordeel, hierdoor staat actie rondom
bedrijventerreinen vaak hoger op de agenda.
In Oost-Groningen bijvoorbeeld, een krimpregio, hebben de regiogemeenten gekozen
voor het sluiten van een convenant dat is
195
197
198
Hoge verwachtingen van regionaal bedrijventerreinenbeleid zijn goed. Dat geeft aan dat de
noodzaak groot is en bestuurders enthousiast
zijn om actief deel te nemen. Het is echter
belangrijk om bij de start van het proces niet te
overambitieus te zijn. Bepaal bij de start van
het proces realistische en haalbare ambities.
Starten met een torenhoog ambitieniveau
(denk aan bijvoorbeeld het opzetten van een
ontwikkelingsbedrijf of financile verevening),
werkt vaak averechts. De praktijk toont dat de
hakken dan gelijk in het zand gaan. Vervolgens
is het lastig om nog tot overeenstemming te
komen en resultaten blijven uit. Dit zorgt voor
afname van enthousiasme in de regio en frustratie in alle geledingen. Uiteindelijk komt men
dan niet veel verder dan het schrijven van
stukken en veel overleg dat tot weinig
concreets leidt.
Het gaat dus om het maken van afspraken over
haalbare doelstellingen en acties (en daarmee
een helder eindresultaat voor ogen hebben).
Het is belangrijk om de volgende vragen
centraal te stellen: op welke onderwerpen zijn
er al bestuurlijke afspraken? Kan het onderwerp bedrijventerreinen daarbij aanhaken?
Welke ambities hebben de bestuurders? Wat
zien ze zitten, wat zeker niet? En wat wil de
provincie? Moeilijke onderwerpen de zogenaamde hete aardappel kunnen beter
worden uitgesteld tot een moment waarop
meer ervaring is opgedaan met het regionale
beleid en de samenwerking. Er is dan vaak
199
200
201
202
integraler naar de verschillende vastgoedsegmenten en naar knelpunten en oplossingen wordt gekeken. Vooral de krimp- en
anticipeerregios in Nederland zijn hierin
het verst, omdat de noodzaak en het
bewustzijn hier ook veel meer worden
gevoeld. Denk aan Parkstad Limburg maar
ook bijvoorbeeld de Kop van Noord-Holland.
Bedrijventerreinen staan dan minder op
zich, maar worden opgenomen in regionale
vastgoedprogrammering.
Tot zover onze tien leerervaringen. Tot slot: de
regio blijft een van de moeilijkste niveaus in
Nederland om beleid op te voeren en
afspraken te maken. Met een slimme aanpak,
gericht op het uitnutten van bovenstaande
leerervaringen, valt in ieder geval veel winst te
behalen.
203
204
15Verzakelijking
en beleid:
waar staan we op
de kaart?
Bart Pasmans & Cees-Jan Pen
15.1Inleiding
De problematiek ten aanzien van de veroudering en de beeldkwaliteit van bedrijventerreinen hangt in belangrijke mate samen met
imperfecties van de onderliggende grond- en
vastgoedmarkt. Duidelijk is dat met name
gemeenten op de bedrijventerreinenmarkt te
veel de rol van ontwikkelaar hebben gespeeld.
Het model van actief grondbeleid door
gemeenten, dat wil zeggen het actief
verwerven en bouwrijp maken van gronden
voor eindgebruiker, kent een lange historie.
Jarenlang is dit niet alleen een belangrijke bron
van vooral gemeentelijke inkomsten geweest,
maar ook een belangrijk instrument om te
sturen op economische ontwikkeling. De afgelopen jaren zijn de tekortkomingen en risicos
van dit dominante publieke ontwikkelingsmodel duidelijk geworden. Grondbedrijven
waren genoodzaakt miljoenen af te boeken en
dit zal de komende jaren nog wel even doorgaan. Het versnipperd grondeigendom, slechte
205
206
In diezelfde periode is door een aantal institutionele beleggers naar aanleiding van het
Innovatieprogramma Mooi Nederland in het
zogenaamde Beleggerspamflet de intentie
geuit om te participeren in de markt van
bedrijventerreinen en onder welke voorwaarden dat zou kunnen plaatsvinden (Protego
Real Estate Investors et al., 2009). De oproep
was gericht aan ministers, gedeputeerden en
wethouders en wanneer zij hieraan gehoor
geven, zullen beleggers de handschoen
oppakken, was de stelling. In het pamflet geven
zij aan dat een aantal van de beleidsdoelstellingen parallel loopt met de doelstellingen
van beleggers in industrieel vastgoed, onder
meer als het gaat om efficint gebruik van de
ruimte, duurzaam beheer en onderhoud,
gebiedsgerichte innovaties in collectieve voorzieningen en kapitaalverschaffing voor risicodragende maar renderende investeringen
(zoals de herstructurering van verouderde
bedrijventerreinen). Daarvoor worden de
volgende maatregelen noodzakelijk geacht:
207
De commissie-Jorritsma gaat kort in op verzakelijking en ziet dit als synoniem met streven
naar duurzame kwaliteit. Een zakelijke bedrijventerreinmarkt bestaat in de ogen van de
commissie uit:
strakkere en regionale planning met minder
overmaat;
toepassing SER-ladder;
regionaal grondbeleid;
regionale verevening;
15.3Verzakelijkingspilots
209
210
15.4 Reflectie
Dit hoofdstuk geeft een chronologisch overzicht van verschillende beleidsmaatregelen
211
212
42
43
http://www.platform31.nl/publicaties/verzakelijkingbedrijventerreinen-heeft-toekomst
213
214
16Werklocatie:
van vastgoed
complex naar
kenniscomplex
Theo Fllings
16.1Inleiding
In dit artikel staan voorbeelden van (her)ontwikkelingsinstrumenten van bedrijventerreinen centraal: masterplannen,
gebiedsontwikkelingen, revolverende fondsen,
publiek-private samenwerkingsconstructies,
parkmanagement, vereveningsmethodieken
en regionale planningsmethodieken. De kennis
over en de toepasbaarheid van deze instrumenten delen we graag met andere professionals en genteresseerden. Door de financile
en economische crisis vijf jaar geleden kwam
alle vanzelfsprekendheid rond het begrip (her)
ontwikkeling van bedrijventerreinen op losse
schroeven te staan, evenals de bijbehorende
instrumenten. Het is noodzakelijk om te
komen tot een nieuwe orintatie op het begrip
bedrijventerreinen. Daarom focussen we ons in
deze bijdrage niet op allerlei (her)ontwikkelingsmethodieken uit het verleden, maar op
nieuwe manieren van (her)ontwikkelen van
bedrijventerreinen. Om zicht te krijgen op hoe
215
216
Wanneer we de periode na de Tweede Wereldoorlog van 1945 tot 1995 beschouwen, zien we
dat het ruimtelijk economisch beleid in het
teken staat van herstel en groei van de economie in Nederland. Diverse Notas Ruimtelijke
Ordening (Ministerie van VROM, 1966) spelen
hierin een belangrijke rol. Bedrijventerreinen
zijn een onderdeel van het vestigingsklimaat
van Nederland in het algemeen en van de
regios in het bijzonder. Het scheiden van
wonen en werken is een logische beweging om
overlast, waaronder lawaai, stank en milieuverontreiniging, te lokaliseren op bedrijventerreinen. Door de economische groei ligt de
nadruk in deze periode ook op nieuwe
terreinen in plaats van op het hergebruik van
bestaande terreinen. Het feit dat bedrijven
terreinen ook nog geld opleveren voor de
gemeentelijke begroting versterkt de nadruk
op nieuwbouw in plaats van herontwikkeling
van reeds uitgegeven bedrijventerreinen.
Voorzien in bedrijventerreinen is ook een
gemeentelijke taak, net zoals de aanleg van
recreatievoorzieningen, verzorgende voorzieningen en de woonfunctie.
Met de stijging van de welvaart zien we behalve
voor de kwantiteit ook steeds meer aandacht
komen voor de kwaliteit van bedrijventerreinen. Zo zien we het onderscheid tussen
natte en droge kavels door logistieke ontwikkelingen steeds meer vervagen en worden er
hogere eisen gesteld aan de beeldkwaliteit van
bedrijventerreinen. Natuurlijk zijn er in deze
veertig jaar ook een aantal conjuncturele
schommelingen waarneembaar. In het ruimtelijk economisch beleid lopen deze schommelingen parallel met de centralisatie versus
decentralisatie-tendens van de spreiding van
overheidsmiddelen over Nederland.
Centralisatie en decentralisatie van overheidsmiddelen zijn hier zeker van belang, omdat de
overheidsinvesteringen voornamelijk neerslaan in het verbeteren van het vestigingsklimaat en dat geldt dus ook voor bedrijventerreinen.
Verzakelijking 1995-2005
Met de sterke groei van de economie in deze
periode zien we een forse toename van de
aanleg van nieuwe terreinen. Om enigszins
grip te houden op deze onstuimige groei wordt
het ABC-locatiebeleid gentroduceerd
(Ministerie van VROM, 1994).
Samengevat: kantoren bij stations op A-locaties, gemengde bedrijventerreinen aan de rand
van de stad op B-locaties en logistieke bedrijventerreinen langs de snelweg op de zogenaamde C-locaties. In de praktijk zien we een
enorme en snelle toename van het aantal snelweglocaties, die in de verkoop worden gegooid
als zichtlocaties. Gemeenten plannen, ontwikkelen en financieren gemakkelijk en vooral te
veel zonder onderlinge afstemming. Het effect
is dat de overheid met de ontwikkeling en te
snelle uitgifte van nieuwe terreinen de snelle
groei van bedrijven weliswaar accommodeert,
maar ook een te groot aanbod creert. Dit leidt
tot verplaatsing van snelgroeiende bedrijven
naar de nieuwe terreinen; ze laten lege
gebouwen en zwakkere mkb-bedrijven achter.
Deze kaalslag doet denken aan een sprinkhanenplaag.
Met het succes van de snelweglocatie groeit
ook de maatschappelijke weerstand tegen de
ongebreidelde groei en uitgifte van bedrijventerreinen. De stichting Natuur en Milieu start
met succes het gevecht om de open ruimte en
wint dat ook. Bedrijventerreinen komen in het
verdomhoekje te zitten, in tegenstelling tot
het verleden waarin ze een symbool van de
vooruitgang waren. Onder deze maatschap-
Verzakelijking 2005-2015
Met de toenemende maatschappelijke druk
maakt de Rijksoverheid in navolging van de
TIPP-regeling ook de Topper-regeling operationeel. De Rijksoverheid financiert de herontwikkeling van circa vijftig belangrijk geachte
bedrijventerreinen verspreid over Nederland
(Ministerie van VROM, 2001). Al met al gaat
daar in totaal ruim een miljard euro in om,
inclusief de financiering van de provincies en
gemeenten. In de praktijk blijken er vele
miljarden meer nodig te zijn om de noodzakelijk geachte ingrepen voor de herontwikkeling
van bedrijventerreinen met succes uit te
voeren. Daarnaast brengt de Sociaal Economische Raad advies uit over het te voeren bedrijventerreinenbeleid (SER, 1999).
De zogenaamde SER-ladder doet zijn intrede:
eerst pakken we de herontwikkeling van
bestaande terreinen aan; we geven ruimte voor
bedrijventerreinen intensiever uit. Mocht er
dan nog ruimte nodig zijn, dan pas worden er
nieuwe terreinen ontwikkeld. De commissie-
217
218
219
220
Toch verevening?
In de kantorensector leek een oplossing voorhanden: we creren een stroppenpot voor
oude te slopen kantoren die mede gevuld
wordt door de ontwikkeling van kwalitatief
nieuwe kantoren die voldoen aan de nieuwe
tijd en Het Nieuwe Werken. Helaas blijft deze
vorm van verevening vooralsnog beperkt tot
publicaties in nieuwsbladen. Het afboeken op
de restwaarde van leegstaande panden die rijp
zijn voor sloop is nog te groot, terwijl nieuwe
ontwikkelingen op de markt door de grote
leegstand natuurlijk zeer beperkt zijn c.q. zeer
beperkt worden toegelaten.
Investeren in bedrijventerreinen
bottom-up?
Op bedrijventerreinen lijkt een oplossing voor
deze nieuwe werkelijkheid voorhanden. We
zien dat de planvorming van een bedrijventerrein niet meer centraal staat. Individuele
bedrijven die groeien worden gefaciliteerd in
de ruimtelijke vraag. Daarmee is de top-downbenadering voor de (her)ontwikkeling van
bedrijventerreinen veranderd in een bottomupbenadering (Provincie Gelderland, 2013).
Hiermee wordt de herstructurering van een
geheel bedrijventerrein naar de achtergrond
gedrongen.
Investeringen in campusontwikkeling:
shared facilities, meet en greet,
incubators?
Waren voorheen campussen aan kennisinstituten voorbehouden, thans zien we steeds
meer kennisintensieve veelal grote bedrijven
actief een campusontwikkeling omarmen.
Shared facilities en dito apparatuur en meet &
greet-faciliteiten zijn voorhanden, allemaal
gericht op facilitering van het open innovatieproces. Hierdoor worden sneller en meer
nieuwe innovaties ontwikkeld en verloopt de
kenniscirculatie tussen de gevestigde
bedrijven effectiever. Dit biedt zeker een meerwaarde voor een aantal locaties maar niet ieder
bedrijventerrein heeft de mogelijkheid om zich
om te vormen tot een soort campus.
Investeren in bereikbaarheid?
De ontsluiting op bedrijventerreinen is van
belang voor de logistieke processen van logistieke bedrijven, warehouses, e-shops en maakindustrie. Deze bereikbaarheid heeft niet
alleen betrekking op de fysieke weg maar ook
op de digitale snelweg.
Dit is geen nieuws eigenlijk, met de exponentile groei van ict, communicatie en internet.
Het offensief rond smart industries en Industrie 4.0 door de Nederlandse industrie in navolging van de Duitse industrie is hiervan een
daadwerkelijke uiting. Steeds meer bedrijven
hebben meer en meer digitale transportcapaciteit nodig om de werkprocessen snel, flexibel
en optimaal te laten verlopen. Hierbij wordt
ook veelvuldig 3D-printing aangehaald. Glasvezel op bedrijventerreinen is daarmee geen
unique selling point meer, maar behoort tot de
benodigde basisinfrastructuur van ieder bedrijventerrein.
Investeren in diversiteit?
Een andere optie is om de bestaande bedrijventerreinen te laten verkleuren en naast
werkfuncties ook andere functies toe te laten
zoals wonen, onderwijs maar ook (grootschalige) detailhandel en leisure. Dit is nog
geen gemeengoed in Nederland en komt
slechts in een beperkt aantal grootstedelijke
milieus voor. Niet ieder bedrijventerrein en niet
iedere stad leent zich ook voor een dergelijke
ontwikkeling. Wellicht kunnen rood-voor-roodmethodieken rond herstructurering of transformatie van overtollige agrarische gebouwen
op het platteland de herstructurering en transformatie op bedrijventerreinen inspireren.
Natuurlijk ontbrandt rond grootschalige detailhandel op bedrijventerreinen altijd een strijd
hoe dergelijke ontwikkelingen zich verhouden
tot de ontwikkeling van de binnensteden.
De e-shops hebben deze discussie echter een
andere invalshoek gegeven. Maar verkleuring
geeft ook kansen om rotte plekken op bedrijventerreinen te herstructureren. Diverse IKEAvestigingen trekken jaarlijks net zoveel
bezoekers als pretpark de Efteling. Dat geeft te
denken, vanuit leisureoogpunt...
Bij iedere vorm van verkleuring is het echter de
vraag of de overheid in termen van adaptatie
van de regelgeving en in de snelheid van de
toepassing daarvan deze ontwikkelingen in
gang durft te zetten en kan bijbenen.
221
Basisinfrastructuurontwikkeling
222
3D-printingontwikkeling
Werken trekt ook meer en meer de woonwijken in. Enerzijds door de verkantorisering
van de arbeid en anderzijds ook omdat
productie niet meer zoals vroeger viezigheid,
lawaai en stank veroorzaakt. Met de opkomst
van industrile 3D-printing (TNO, 2013) kan
productie ook in de woonwijk plaatsvinden.
Toepassingen voor en door consumenten laten
naar het nu zich nu laat aanzien langer op zich
wachten. Maar deze ontwikkeling zal op de
langere termijn gemeengoed worden in onze
huiskamer. De vraag is niet of dat gebeurt,
maar wanneer. Een vergelijking met onze
inkjetprinter die ging faxen, daarna ook kon
kopiren en nu ook scannen, is een mooi voorbeeld van hoe snel een dergelijke toepassing
kan evolueren.
Bottom-upontwikkeling
Het actief inspelen op economische ontwikkeling bij bedrijven is ook geen punt van
discussie. Het is de polsslag waarop nieuwe
locaties ontwikkeld worden. De verschuiving
die zich hierbij voordoet is dat ruimtelijke planning top-down plaatsmaakt voor bottomupontwikkeling, kavel voor kavel. Dit betekent
dat niet de visie (eindplaatje) maar de strategie
(het proces) leidend is om een gebied functioneel te laten aanpassen aan de wensen en
eisen van de tijd.
Incrementele ontwikkeling
Deze strategie is niet alleen van toepassing om
groeiende bedrijven te accommoderen, maar
ook om een bedrijventerrein te laten
verkleuren, ofwel andere functies toe te laten
in de herstructurering en mogelijk zelfs transformatie van het gebied. Dit vergt wel een
proactieve houding van betrokken partijen
de bedrijven maar ook van de overheid.
Immers indien zich kansen voordoen om
eenvoudig kavels te verwerven moeten we
Ontwikkeling e-society
Zoals eerder aangeven leidt The Internet of
Things (Financieele Dagblad, 2013) tot verdere
verkantorisering van werklocaties c.q. werkruimte. Daarbij zien we ook andere businessmodellen ontstaan waarbij wij als consument
veel meer zelf regelen, wat onder meer leidt
tot massaontslagen bij banken en verzekeraars. Tegelijkertijd levert dit veel meer informatie op waarbij zelfs banken hardop beginnen
na te denken over verkoop van deze informatie. Het effect hiervan is een grotere leegstand van kantoren, waar alternatieven voor
moeten worden gezocht, of de sloophamer
weer aan het werk moet. Dit proces zien we
echter ook terug op de reguliere bedrijventerreinen. Bijvoorbeeld waar voorheen testen op
grote schaal in real life moesten worden uitgevoerd, gebeurt dat nu meer en meer achter de
pc met modellen; ontwerp van machines idem
dito, en ga zo maar door (Ministerie van Economische Zaken, 2014). Dit betekent uiteindelijk
minder ruimtebehoefte. Met het huidige
(geplande) aanbod kunnen we in ruime mate in
deze vraag voorzien. De vraag is of we op de
juiste plek de juiste kwaliteit kunnen aanbieden. Het volledig stilvallen van de uitgifte
van nieuwe terreinen en alle aandacht richten
op de herontwikkeling en transformatie van
reeds bestaande bedrijventerreinen komt
daarmee in het vizier.
Conclusie
Met de economische crisis is het besef
ontstaan dat innovatie en kennis de zichtbare
ontwikkelingen zijn van een proces dat al
langer gaande is onder de noemer kenniseconomie. Vastgoed is daarmee als productiefactor voor bedrijven naar de achtergrond
gedrongen. Zijn bedrijventerreinen daarmee
overbodig geworden? Ik vrees dat het
antwoord op deze vraag inderdaad ja is,
wanneer we kijken naar bedrijventerreinen als
vastgoedconcepten. Echter met de ruimtelijke
concentratie van bedrijven op een bedrijventerrein zijn wel de randvoorwaarden
geschapen waarin bedrijven de mogelijkheid
hebben om de kenniscirculatie sneller te laten
verlopen of deze om zich heen te organiseren.
Daar zijn grotere bedrijven zoals Philips, DSM,
Thales, NXP wel mee bezig (Buck Consultants
International, 2012). Dit betekent dus ruimte
creren voor bedrijven die van belang zijn voor
de open innovatieprocessen bij deze grote
bedrijven. We zien dat genoemde bedrijven de
223
Hiermee wordt het proactief beheer van bedrijventerreinen ook steeds belangrijker. Proactief
beheer gaat niet alleen over de fysieke gesteldheid van het terrein maar ook over de samenstelling van bedrijven op het terrein in het licht
van kenniscirculatie. Ook de mogelijkheden op
het gebied van transformatie en ruilverkaveling zijn hierin van belang. Dit betekent wel op
langere termijn proactief inspelen op economische ontwikkelingen en verhuisbewegingen
op het terrein. Bovendien is naast een relevante samenstelling van bedrijven ook de
bereikbaarheid van het terrein van belang voor
de ontwikkeling van het bedrijventerrein als
knooppunt voor kenniscirculatie.
226
17Herstructurering:
een maatschappelijk
kader voor investeringsbeslissingen
Jan Schuur
17.1Inleiding
Op de Nederlandse grondmarkt voor bedrijventerreinen hebben gemeenten een dominante positie. Vanuit hun publieke taak zijn zij
verantwoordelijk voor de ruimtelijke planning
van deze terreinen en voor het milieutoezicht.
Maar daarnaast houden gemeenten zich ook
bezig met aankoop, ontwikkeling, inrichting,
uitgifte, beheer en onderhoud van bedrijventerreinen (Schuur, 2004b: 63). Zulke activiteiten zouden ook goed uitgevoerd kunnen
worden door private partijen als projectontwikkelaars en vastgoedbedrijven of door de
grondeigenaren zelf (Louw et al., 2009: 118).
De financile belangen kunnen groot zijn voor
gemeenten. Als private grondeigenaar verdient
de gemeente aan de uitgifte van lege kavels
(Olden, 2010: 197-198). Als publieke partij int zij
daarna de onroerendezaakbelasting die de
eigenaren jaarlijks voor de opstallen betalen.
Daar kunnen hoge kosten tegenover staan.
227
Aantrekkelijkheid
Het verbeteren van de aantrekkelijkheid van
een bedrijventerrein en het tegengaan van
leegstand en veroudering worden vaak
genoemd als motieven voor herstructurering.
De aantrekkelijkheid van een bedrijventerrein
wordt enerzijds bepaald door de uitstraling, de
functionaliteit en de veiligheid van de openbare ruimte en anderzijds door de uitstraling
van de private kavels. Als het gaat om de openbare ruimte, worden beheer en onderhoud
doorgaans gezien als reguliere taken van de
gemeente. De Taskforce (Her)ontwikkeling
Bedrijventerreinen neemt het opknappen van
de openbare delen van een terrein (de facelift) dan ook niet mee in de herstructureringsopgave (THB, 2008: 128).
Bij private kavels zou het onderhoud een
aangelegenheid van de betreffende eigenaren
moeten zijn, maar dat gebeurt niet altijd
229
Ontsluiting
230
Bij een flink deel van de herstructureringsprojecten wenst men de ontsluiting van het
bedrijventerrein te verbeteren (Ter Steege &
Koning, 2010: 17). Dit versterkt de economische aantrekkingskracht van het terrein: de
locatie wordt beter verbonden met de afzetmarkt, met markten voor tussenproducten en
met de arbeidsmarkt. Verbetering van de
ontsluiting van bedrijventerreinen valt onder
de aanleg van infrastructuur, traditioneel een
reguliere taak van de overheden in ons land.
Het valt buiten het bestek van dit hoofdstuk
om dat ter discussie te stellen.
Verdichting
Verdichting spaart natuur en landschap, maar
kan de bewegingsruimte van ondernemers
beperken. Er zijn voor hen weinig prikkels om
te streven naar verdichting. De huisvestingskosten van een onderneming zijn beperkt als
je ze vergelijkt met andere bedrijfskosten
(Schuur, 2001: 841). Ook de kosten van grond
zijn gering (1,8% in 2002) in verhouding tot
andere investeringen in vaste activa (Segeren
et al., 2005: 106). Ondernemers lijken dan ook
onverschillig met hun grond en vastgoed om
te gaan (CPB, 2001: 42-43; Pen et al., 2013: 63).
Gemeenten houden deze situatie in stand door
lage grondprijzen te vragen en veel nieuw
aanbod op de markt te brengen. Voorlopig
komt daar geen einde aan. Het Convenant
Bedrijventerreinen 2010-2020 (2009) voorziet
nog altijd in 1100 hectare uitbreiding per jaar,
Werkgelegenheid
Gemeenten blijken met herstructurering ook
werkgelegenheid te willen scheppen, een
argument dat eveneens vaak bij de aanleg van
nieuwe terreinen wordt genoemd (Olden,
2010: 15-16). Na herstructurering zal een
bedrijventerrein de bestaande ondernemers
langer vasthouden, hun groei beter faciliteren
en ook nieuwe bedrijven aantrekken. De werkgelegenheid zal hier inderdaad groeien.
Het grootste deel van deze groei bestaat
echter uit verplaatsing en gaat ten koste van
Duurzaamheid
Bij het versterken van duurzaamheid zou het
moeten gaan om ingrepen in het bedrijventerrein die de belasting van het milieu structureel
terugbrengen. Maar vaak blijft onduidelijk wat
overheden precies onder duurzame bedrijventerreinen verstaan. De Stuurgroep Boegbeeld
Duurzame Bedrijventerreinen van het ministerie van Economische Zaken verwoordde het
als volgt: Samenwerking tussen bedrijven
onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het
(bedrijfs)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficinter
ruimtegebruik. (Stuurgroep Boegbeeld Duurzame Bedrijventerreinen, 1998: 19). Het gaat
dus ook om economische duurzaamheid. In
het convenant Duurzame Bedrijventerreinen
Zuid-Holland (2010) wordt duurzaamheid genterpreteerd als: optimaal ruimtegebruik, kwaliteit van de openbare ruimte en van particuliere
kavels en bedrijfspanden, parkmanagement,
veiligheid. Pas aan het eind noemt men milieusparende maatregelen op het gebied van
bouw, energie, water en afval. Het streven naar
duurzaamheid blijkt in de praktijk sterk te overlappen met de andere beleidsdoelen voor
bedrijventerreinen en voegt daardoor weinig
toe.
232
de regionale markt voor bedrijfsgrond en vastgoed (Olden, 2010: 205-206). Maar liefst 94%
van de naar een bedrijventerrein verhuizende
werkgelegenheid komt uit dezelfde Coropregio. Zon 74% komt zelfs uit de eigen
gemeente (Weterings et al., 2008: 55). Een
verkenning van de plannen van de lokale
ondernemers kan dus al veel inzicht geven in
hoe vraag en aanbod zich zullen ontwikkelen.
In het nulalternatief dienen natuurlijk ook de
effecten te worden meegenomen van ander
voorgenomen beleid dat de symptomen van
veroudering zal versterken of verzwakken,
zoals de geplande aanleg van concurrerende
bedrijventerreinen, nieuwe woonbebouwing in
de directe omgeving of nieuwe wetgeving die
het vestigingsgedrag en de bewegingsruimte
van bedrijven zal benvloeden.
De effecten van herstructurering moeten
tegen dit autonome scenario worden afgezet.
Dan zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat de
vastgoedprijzen zo snel gaan dalen dat de
verwaarloosde opstallen na een paar jaar
alweer courant worden, zodat private investeerders de herstructurering op zich nemen
(vgl. Visser & Romijn, 2013: 11). Als de negatieve effecten in de tussentijd gering zijn of
tegen geringe kosten beperkt kunnen worden,
kan afwachten een goede strategie zijn.
Herstructurering op kosten van de overheid is
dan niet nodig.
Er bestaat een samenhang van de locatie met
de rest van het stedelijke gebied of de regio.
Soms kan een stad erbij gebaat zijn een bedrijventerrein op te heffen en de locatie in te
richten voor een andere functie, omdat de stad
als geheel daar beter van wordt. Het probleem
van de veroudering van het bedrijventerrein
kan dus ondergeschikt zijn aan andere verstedelijkingsvraagstukken in de stad waarvoor de
locatie van het terrein een oplossing kan
Vraag 2: de effecten
In masterplannen en beleidsnotas noemt men
doorgaans een bestuurlijke selectie van
gewenste effecten. In deze stap gaat het
echter om een integrale inventarisatie: alle
mogelijke effecten, op korte n lange termijn,
op het terrein n in de omgeving, direct n
indirect. De VROM-raad pleit in dit verband
voor kennis van de footprint van bedrijventerreinen (VROM-raad, 2006: 10). Hoewel bij de
politieke besluitvorming de beleidsmatig
gewenste effecten de doorslag zullen geven,
moeten andere gewenste en ongewenste
effecten ook een plaats krijgen in de afweging.
Het gaat om die effecten van herstructurering
die zich zonder de geplande ingreep niet
zouden hebben voorgedaan. Globaal kunnen
we de volgende soorten effecten van herstructurering onderscheiden:
stijging van productiviteit, daling van
bedrijfskosten en verbetering van de
concurrentiepositie en daardoor groei van
inkomen en werkgelegenheid;
Vraag 3: de belanghebbenden
234
bakent hun taken af. Als het gaat om ruimtelijke en stedenbouwkundige problemen, zijn er
een paar goede argumenten voor een overheidsrol (Schuur, 2010: 6). Bij de veroudering
van bedrijventerreinen gaat het vooral om
externe effecten: met name de leefomgevingseffecten van veroudering waarvan de andere
ondernemers op het terrein, de bezoekers en
de omwonenden de dupe zijn zonder dat ze
daar iets aan kunnen doen (CPB, 2001: 47-49).
Een gemeente die een herstructurering financiert die verder gaat dan de infrastructuur en
de openbare ruimte waar zij zelf voor verantwoordelijk is, moet dat aan de hand van deze
leefomgevingseffecten motiveren. En de
omvang van die financiering mag natuurlijk
niet groter zijn dan de extra maatschappelijke
baten die ermee worden gerealiseerd.
Conclusie
Volgens de welvaartstheorie zijn er geen argumenten waarom overheden via herstructurering de productiviteit en de werkgelegenheid
zouden moeten stimuleren. Als de regionale
markten voor arbeid en bedrijfsvastgoed goed
werken, kunnen bedrijven het best zelf
bepalen of, hoe en wanneer ze in hun bedrijfsomgeving investeren om de productiviteit te
vergroten. Zouden private partijen ook moeten
bijdragen aan de kosten van herstructurering?
Moeten eigenaren van een woning of bedrijfspand die via een waardestijging profiteren van
de door de belastingbetaler gefinancierde
herstructurering hieraan meebetalen? Sinds
2008 geeft de Grondexploitatiewet de mogelijkheid om de kosten van een herstructurering
deels op hen te verhalen (Olden, 2010: 146).
Dat klinkt rechtvaardig, als het verouderde
terrein als ijkpunt wordt genomen. Maar deze
eigenaren hebben ook nooit een vergoeding
gekregen voor de waardedaling die daaraan
voorafging.
235
44
236
237
238
18 Tien jaar
vakblad Bedrijventerrein in vijf reizen
Jan-Willem Wesselink
239
240
241
242
Als ze meer geld nodig hadden gingen ze trouwens wel naar Sand Hill Road, waar zo ongeveer alle relevante venture capitalists op een rij
zitten. We spraken een van hen, de Nederlandse Amerikaan Doug Engmann. De kans dat
je een hele goede investering deed, zei hij, was
een op tien. Dat was het gouden idee waar
iedereen naar zocht. Twee van de tien draaiden
quitte. En de andere zeven waren weggegooid
geld. Dat maakte dat de VCs en de business
angels goed zochten. Fotograaf Roelof Pot en
ik waren dus niet erg interessant tijdens het
netwerkdiner op Stanford University.
We leerden die avond hoe je vakkundig iemand
links kunt laten liggen tijdens het netwerken.
En we leerden hoe je een goede presentatie
geeft. Dat is belangrijk, want, zo zei David
Orenstein van Stanford eerder tegen ons: Een
idee is leuk, maar een idee waar je geld mee
kunt verdienen is veel leuker. En dus hadden
veel hoogleraren op het particuliere Stanford
ook een bedrijfje. Dat is wel een aanbeveling
als je hier rector wilt worden.
In de Valley ging het niet over ict of over
computers of over internet. Het ging over iets
veel algemeners, namelijk techniek. Al sinds de
jaren vijftig werd in het gebied onderzoek
gedaan naar vernieuwende technologie. Zon
beetje alles wat u aan techniek in huis heeft
(van tv tot smartphone) is in de Valley uitgevonden of sterk verbeterd. In feite ging het om
de vraag wat the next big thing was. Dat kon
net zo goed biotechnologie zijn als een nog
dunnere chip. The next big thing, dat was een
technologische verandering waar je ook nog
heel rijk van kon worden.
Maar hoe kon je zon ecosysteem nu kopiren
in Nederland? Dat kan helemaal niet. Een
243
halfvolgroeide bomen in Ideon. En een organisatie die het pionieren allang voorbij was. Hier
zat een professionele club die wist waar ze
mee bezig waren: geld, kennis en netwerk aan
elkaar koppelen. Daar hadden ze de professionals (ook op financieel gebied) voor in huis
gehaald. Maar de vraag bleef wel hangen of dit
nou de vernieuwende spelers (of een knaller
als Angry Birds) zou opleveren. Beetje saai
allemaal.
244
245
246
Hoe flexibeler hoe beter. Wie wendbaar is overleeft. Waarom maken we bedrijventerreinen
dan zo star? Waarom moeten ondernemers
zoveel moeite doen om uit te breiden of te
247
248
Slot
250
19Conclusies
en agenda voor
de toekomst
Erwin van der Krabben & Cees-Jan Pen
Nieuw beleid
We stellen vast dat er veel nieuw beleid is
gemaakt en uitgevoerd voor bedrijventerreinen. Er is wel degelijk een nieuw en
duurzamer besef ontstaan met betrekking
tot de ontwikkeling en het beheer van bedrijventerreinen. De eerste stappen op de Ladder
voor Duurzame Verstedelijking worden gezet.
Wat we ook kunnen vaststellen is dat er veel
publiek geld is uitgegeven aan het revitaliseren
en herstructureren van verouderde bedrijventerreinen. Over de private betrokkenheid en
investeringen weten we nog steeds weinig.
Het is moeilijk om vast te stellen of de
problemen die door de THB in 2008 werden
gesignaleerd (te snelle veroudering van bedrijventerreinen, te ruim en goedkoop aanbod van
nieuwe uitleglocaties, onvoldoende vraaggestuurd terreinaanbod, vaak matige ruimte-
251
252
19.2Onderzoeksresultaten
Het onderzoek waarover in dit boek is gerapporteerd heeft veel informatie en nieuwe
inzichten opgeleverd en bijgedragen aan de
onderbouwing dan wel afwijzing van hypotheses en meningen over vraagstukken die
samenhangen met (de veroudering van) bedrijventerreinen en het ruimtelijk-economisch
beleid met betrekking tot dit vastgoedsegment. Ook zijn er adviezen opgesteld voor
een duurzaam bedrijventerreinenbeleid in de
toekomst. We pretenderen niet dat dit heeft
geleid tot eensluidende en alomvattende
antwoorden op de vragen die in het eerste
hoofdstuk van dit boek zijn gesteld. We achten
het ook niet realistisch om alle inzichten in dit
laatste hoofdstuk met elkaar in verband te
brengen en te bediscussiren. In plaats
daarvan vatten we de belangrijkste conclusies
van alle bijdragen in dit boek hieronder samen,
gegroepeerd aan de hand van de vier onderzoeksvragen uit hoofdstuk 1.
253
254
dat er inderdaad sprake is van een veranderende samenstelling van werkgelegenheid op bedrijventerreinen;
dat de werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen hoger is dan op andere
locaties;
255
Van Dinteren (hoofdstuk 10) draagt argumenten aan waarom het verstandig zou zijn
de grondprijzen op bedrijventerreinen te
verhogen: 1) er is sprake van hogere inkomsten voor de gemeente; 2) het stemt gevestigde ondernemers tot nadenken over de
noodzaak van een verplaatsing; 3) het gaat
veroudering van bedrijventerreinen tegen,
omdat er extra middelen voor het beheer
van terreinen beschikbaar komen; 4) de
extra inkomsten kunnen worden gebruikt
voor de revitalisering van bestaande
terreinen.
256
257
258
1 Pak systeemfouten in de
marktordening aan
Stel dat de economie fors aantrekt en de
behoefte van bedrijven aan ruimte op bedrijventerreinen eveneens weer toeneemt:
zouden gemeenten nu dan anders reageren op
259
260
261
45
46
Op Corop-niveau.
We spreken bewust van de komende jaren, omdat dit
boek duidelijk heeft aangetoond dat we rond bedrijventerreinen nauwelijks in staat zijn de toekomst te voorspellen.
Literatuur
43(1) 49-69.
Rijksplanologische Dienst.
Berlin/Heidelberg: Springer.
heidsaandeel op bedrijven-
377-389.
16-27.
regeling bedrijventerreinen.
op pbl.nl/en/publications.
16 11-61.
263
sity Press.
Kennisalliantie Bedrijventerreinen
Amsterdam: BCI.
Cambridge (USA).
Uitgevers.
Amsterdam: Technopolis.
besluitvorming . Schoonhoven:
Universiteit Nijmegen.
Academic Service.
matie en grondeigendom.
op http://youtu.be/-MGAKD6UsbQ.
NAi Uitgevers.
Martin Robertson.
74(3) 315-330.
Administration in Comparative
sche Zaken.
(4) 20-23.
2; aanvullende kosten-batenana-
Elgar 256-281.
Wetenschappen, Rijksuniversiteit
derePublicatie34).
Groningen.
Dinteren, van J.H.J. (2012) De
hoogte van grondprijzen voor
Bedrijfslocatiemonitor; de vraag
bedrijventerreinen, Economische
Koninklijke De Swart.
Kantorenmarkt in historisch en
CPB.
+ Ruimtelijke Ordening ,
4 46-49.
Economics , 3 1-44.
Universiteit.
DSM.
//www.dsm.com/corporate/
about/our-company/dsm-history-
timeline.html.
265
Amsterdam, 2013.
11(2) 157-173.
2003.
Books.
329-341.
40-41.
Gorter, E., H. Olden, Hen M. Stijnen-
266
Herstructurering bedrijventerreinen
en Advies.
Dordrecht.
Enqutecommissie Grondbedrijf
Haarlem.
Gemeente Tilburg (2008) Master-
Apeldoorn.
23(2) 315-339.
Hollandse herstructureringsopgave.
Gemeente Tilburg.
Oxford: Blackwell.
Voorburg: IVBN.
conference, RICS.
Heidemij-Advies (1996) Nieuwe
bedrijventerreinen in Nederland.
379-387.
Economic Affairs.
Helderman, J. (2007) Bringing the
Routledge.
4 (1) 127-137.
23 123-139.
Limburg . Maastricht.
Economics , 53 1-28.
movement: an actor-network
(1984) Bedrijfsterreinplanning,
241-262.
267
De Bedrijfslocatiemonitor: Kritiek,
Alterntieven en Aanpassingen.
46 (13) 2869-2890.
Latour, B. (1986) The powers of
Paul.
157-183.
University Press.
tions, 35-47.
Nederlands Aardrijkskundig
Wetenschappen.
10 (3) 297-309.
(8) 1381-1397.
(2) 207-226.
landschap. Petitie.
98(1) 121-129.
26(3)191-206.
Economische Zaken.
506-509.
Louw, E., B. Needham, H. Olden en
august 2009).
VROM.
66(1) 46-57.
269
VROM.
hoven: PBL.
bedrijventerreinen Netwerkstad.
pagina.html?id=37396.
270
provinciaal en (inter)gemeentelijk
bedrijventerreinenbeleid. Bestuur-
tegie (her)ontwikkeling
bedrijventerreinen (Commissie
York: Routledge.
Jorritsma)
taakverdeling. Privaatrechtelijke
Planning 4 13-29.
237-255.
Aldershot: Ashgate.
Statenvergadering van 10 en 11
Maastricht.
Science, 86 5-30.
Ploegmakers, H. en P. Beckers
Limburg.
NAi Uitgevers.
Nederlandse Gemeenten.
Pen, C.J., V. Petit, H. van Rooijen en
271
Free Press.
Provincie Limburg.
provincie Gelderland.
Haag: SCP.
from http://www.youtube.com/
watch?v=ZFz9oJ62OjM.
tion, 79 516-524.
2007. www.rozindex.nl.
Natuurplanbureau.
Rueter, F.H. (1973) Externalities in
urban property markets empirical
mics, 16 313-349.
Bilthoven: PBL.
vers.
272
NAi Uitgevers.
Centraal Planbureau.
voor woningbouwlocaties
Uitgevers.
pelijke kosten-batenanalyse.
(4332), 840-843.
Den Haag.
en veroudering bedrijventerreinen
C. Eijgenraam en E. Verkade
in de provincie Noord-Brabant.
Nijmegen/s-Hertogenbosch.
Royal Haskoning (2010b) Bedrijven-
12-18.
Nijmegen.
reau.
31(3) 337-361.
12(2) 107-128.
Haag/Bilthoven: PBL.
s-Hertogenbosch: BibloVan-
NVB.
Gerwen.
prijzen in de bedrijventerreinen-
markt. Arnhem.
Steege, D.H.A. ter en M.A. Koning
23(4) 311-328.
Taskforce Versnellingsagenda.
verkennend onderzoek.
voor de Bouwnijverheid.
vestigings- en investeringslocatie.
Haag: VUGA.
2007-2008 31253-8.
lijke Wetenschappen.
Thompson, R. (1997) Industrial
Informatiesysteem. www.strabo.nl.
309-319.
de Snelwegomgeving.
Time.
grondprijs, 22 oktober.
273
investeringsmogelijkheden. Master-
Ruimtebehoefteraming van
Economie, 4 429-448.
Economische Verkenningen.
Research.
herstructurering op de leefbaar-
(MA, USA).
probleemanalyse en maatschap-
21-8.
Vereniging Nederlandse
274
economische terreinquotinten
Grondtransacties en Staatssteun
met achtergrondinformatie over het
raad.
heidsgroei op bedrijventerreinen.
VROM-raad.
Wagemans, G. en V. Przybylski
(2011) Consortium Chemelot
Geleen: Chemelot.
Introductie auteurs
kelingsmaatschappijen in Neder-
land.
grondbeleid en gebiedsontwikke-
de juridisch-planologische als de
financieel-economische kant.
ontwikkelingen in binnen- en
sings-gerichteinteractieve
ondernemers.
naar procesmanagement en decision support vooreen toekomstbestendige ontwikkeling van werklocaties. Hij heeft vooral
ervaringmet procesanalyses en
design en begeleiding van oplos-
samenwerking en locatiekeuzebe-
JasperBeekmansstudeerde
leid.
lopment (MUAD)
economische ontwikkeling en
goed, gebiedsontwikkeling en
planeconomie.
275
marktonderzoek, waardebepaling,
grondexploitaties en ondernemers-
tieven.
276
(beleids)onderzoeken over de
innovatieproject Oosterwold.
gebiedsontwikkeling en de (her)-
innovatie in ontwikkelingslanden.
(EER) Bedrijventerreinen en
tingsvraag en huisvestings-
hun vestigingsplaatskeuze.
ruimtelijke ordeningsinstrument.
schappelijke aanstellingen in
onderzoeksprogramma over de
bedrijventerreinenmarkt in Neder-
onderzoeksproject Mobilizing
lijk-economisch onderzoek en
venterreinen.
voornamelijk hierover.
beleidsadviseur en onderzoeker is
ruimtelijk-economische afstem-
zoeksproject gebiedsontwikkeling
Leegstand Leeft!
Koninkrijk.
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bart Pasmans is docent Vastgoed-
besluitvormingsprocessen en
Bedrijfslocatie-monitor, een
wordt bestudeerd.
venterreinenmarkt.
277
279
Projectconsortium
goed- en locatieontwikkeling,
Rotterdam en de gemeente
onderzoek Gebiedsontwikkeling:
betrokken geweest.
281
Colofon
Een samenwerkingsproject van
Radboud Universiteit
Platform31
Uitgave
Platform31
Platform31
Radboud Universiteit
Postbus 20833
Postbus 9102
6500 HC Nijmegen
070 - 302 84 84
024 - 361 61 61
info@platform31.nl
info@ru.nl
www.platform31.nl
www.ru.nl
Beeld
Opmaak
az grafisch serviceburo bv
Cees-Jan Pen
Binnenwerk:
Frank de Feijter
Druk
164, 226
Platform P
Oplage 500
Februari 2015
Platform31
283
284
uitgave