Professional Documents
Culture Documents
elektronisch berichtenverkeer
met de overheid
Deelrapport 1: resultaten
APA Referentie Hedde, M.J. ter, Arendsen, R. en Dijk, J.A.G.M. van (2010). Percep-
ties van bedrijven over elektronisch berichtenverkeer met de over-
heid. Eindrapportage. Enschede: Universiteit Twente.
Samenvatting
Aanleiding, doel en opzet van het onderzoek
De ontwikkeling van de elektronische overheid voor bedrijven is in volle
gang. Verhoging van de kwaliteit van overheidsdienstverlening en verla-
ging van administratieve lasten zijn daarbij belangrijke doelstellingen.
Met subsidie van de Alliantie Vitaal Bestuur heeft het Center for e-
Government Studies van de Universiteit Twente een onderzoek uitgevoerd
naar de percepties van bedrijven en ambtenaren met betrekking tot deze
toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid.
Resultaten en conclusies
Hoofdconclusies
Uit het onderzoek komt naar voren dat niet administratieve lastenreductie,
maar vooral ‘invoeringsaspecten’ een (belangrijke) rol spelen in de waar-
dering van de invoering en de bereidheid van bedrijven tot het wederom
gebruiken van de onderzochte toepassingen voor elektronisch berichten-
verkeer met de overheid.
Een verschil tussen beide studies heeft betrekking op factoren die de toe-
komstige ontwikkeling van de toepassing belemmeren. Het gebrek aan
adequate wetgeving en de verplichting tot instandhouding van een papie-
ren aanlevermogelijkheid werden bij dit onderzoek door de ambtenaren
het vaakst genoemd als factoren die een belemmerende werking hebben
op de toekomstige ontwikkeling van de toepassing. Bij het onderzoek van
Arendsen zijn deze factoren slechts door een klein percentage responden-
ten genoemd. Als belemmeringen scoorden bij het onderzoek van Arend-
sen het hoogste de kosten voor implementatie en beheer van de toepas-
sing en een gebrek aan richting en attitude bij e-overheidsinitiatieven.
Discussie en aanbevelingen
Reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven is vaak één van
de doelstellingen die de overheid voor ogen heeft met de invoering van
elektronisch berichtenverkeer met de overheid. Veelal gaat zij daarbij er
vanuit dat het vervangen van papieren berichtenstromen door elektronisch
berichtenstromen voor de ondernemer tot tijdwinst en/of een kostenverla-
ging leidt. Echter uit het onderzoek is naar voren gekomen dat bij de
vormgeving van de toepassing meer komt kijken dan alleen het vervangen
van papierenberichtenstromen. Volgens een aantal van de geënquêteerde
bedrijven heeft het ook geen enkele zin om een papierenaangifte om te
zetten in een elektronisch aangifte als vervolgens de uitvraag van gege-
vens alleen maar toeneemt.
Wijzig niet alleen de wijze van aanlevering van gegevens maar ook
de hoeveelheid gegevens (gegevensuitvraag)
Bij de vormgeving van de toepassing komt meer kijken dan alleen het
vervangen van papierenberichtenstromen. Beperk je als overheidsorgani-
satie tot het uitvragen van die gegevens die voor jouw aangifte noodzake-
lijk zijn en waar je nog niet over beschikt. Veel gegevens van bedrijven
zijn bij verschillende overheidsorganisaties al voorhanden en hoeven dus
niet nogmaals uitgevraagd te worden.
Inhoudsopgave
Samenvatting ............................................................................................... 4
1 Inleiding ........................................................................................... 11
1.1 Aanleiding van het onderzoek............................................................. 11
1.2 Doel- en vraagstelling van het onderzoek .......................................... 12
1.3 Onderzoeksobject................................................................................ 13
1.4 Begripsbepaling van kernbegrippen................................................... 13
1.5 Leeswijzer ............................................................................................ 14
3 Onderzoeksopzet ............................................................................ 33
3.1 Selectie van de toepassingen ............................................................. 33
3.2 Omschrijving en positionering van de toepassingen ........................ 34
3.2.1 Elektronische winstaangifte ...................................................................... 34
3.2.2 Elektronische aangifte accijns en verbruiksbelasting.......................... 34
3.2.3 Aangifte Douane binnenbrengen .......................................................... 34
3.2.4 Elektronische vervoersaangifte................................................................ 35
3.2.5 GMS-berichtenset voor aangiften naar HBAG en CBS ....................... 35
3.2.6 CLIENT............................................................................................................ 36
3.2.7 Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen........................................................ 36
3.2.8 Onderzochte toepassingen naar wetgevingsdomein........................ 37
3.3 Onderzoeksmethode............................................................................ 37
3.3.1 Operationalisering ...................................................................................... 37
3.3.2 Dataverzameling ........................................................................................ 38
3.3.3 Data-analyse ............................................................................................... 39
Referenties ................................................................................................. 79
1 Inleiding
Of, zoals op de website van het Ministerie van EZ (ICT Agenda 2008 –
2011) is te vinden: “Het kabinet werkt de komende jaren samen met
branches en bedrijven verder aan het gebruiken van ICT als middel om
processen slimmer te organiseren. Zo gebruikt de Rotterdamse haven ICT
om de regeldruk te verlagen en gegevens uit te wisselen. Bedrijven kun-
nen eenvoudiger elektronisch hun rekeningen naar de overheid sturen.”
De metingen die in 2003 door Arendsen (2008) gedaan zijn onder ambte-
naren worden in dit onderzoek herhaald en in uitgebreide vorm tevens uit-
gevoerd onder bedrijven. Bij de keuze van de onderzochte toepassingen is
zo veel mogelijk aangesloten bij de door Arendsen onderzochte toepassin-
gen. Dit onderzoek focust daarmee op de percepties 1 van bedrijven en
ambtenaren gericht op: de invoering, het gebruik, de veranderingen, de
bijdrage aan de reductie van administratieve lasten en de karakteristieken
van toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer (EBV) met de over-
heid. Hierbij trachten wij zowel de huidige situatie te beschrijven alsmede
ontwikkelingen in de tijd (ten opzichte van 2003). Op basis van deze doel-
stelling zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1
Onze overweging hierbij is dat voor het vereenvoudigen van wet- en regelgeving het niet
alleen van belang is om te weten hoeveel tijd en geld een ondernemer kwijt is aan een speci-
fieke informatieverplichting, maar ook wat de beleving van de ondernemer is ten aanzien van
de betreffende informatieverplichting.
1.3 Onderzoeksobject
Het onderzoeksobject is het fenomeen dat wordt bestudeerd en waarover
op basis van het uit te voeren onderzoek uitspraken worden gedaan (Ver-
schuren en Doorewaard, 2004). In dit onderzoek is het onderzoeksobject
het elektronisch berichtenverkeer tussen bedrijven en overheidsorganisa-
ties. Elektronisch berichtenverkeer heeft betrekking op frequente, volumi-
neuze gegevensstromen vanuit bedrijven als input voor beleidsuitvoerende
en -handhavende processen van de overheid. Informatie en Communica-
tietechnologie (ICT) speelt hierin een belangrijke rol. Geautomatiseerde
bedrijfsadministraties, datacommunicatiefaciliteiten en poortsystemen bin-
nen de overheid bepalen in dit geval grotendeels de vormgeving van de
administratieve infrastructuur voor berichtuitwisseling en daarmee ook de
vormgeving van een deel van de elektronische overheid. Toepassingen
voor elektronisch berichtenverkeer betekent bijvoorbeeld dat eisen worden
gesteld aan de structurering van berichten en de mogelijkheden voor ver-
sturen en ontvangen van elektronische berichten uit softwaresystemen.
Elektronische overheid
De elektronische overheid wordt in dit onderzoek gedefinieerd als alle pro-
cessen van informatieverwerking, communicatie en transactie die behoren
bij de taken van de overheid (politiek en openbaar bestuur) en waarbij
gebruik wordt gemaakt van ICT (van Dijk, 2001).
Elektronisch berichtenverkeer
Hieronder verstaan we het op elektronische wijze en in een gestructureerd
formaat uitwisselen van een verzameling gegevens tussen geautoma-
tiseerde informatiesystemen op grond van informatieverplichtingen van de
overheid (Arendsen, 2008).
Administratieve lasten
Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatiever-
plichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het
gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschik-
king stellen van informatie (Arendsen, 2008: 63. Uit: EIM, 1998; staats-
blad, 2000).
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 vinden we de theoretische achtergrond van het onderzoek.
Hoofdstuk 3 beschrijft de onderzoeksopzet. In hoofdstuk 4 zijn de resulta-
ten van de enquête opgenomen. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de re-
sultaten van de interviews besproken. Conclusies worden getrokken in
hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk is ook een discussie opgenomen en worden
een aantal handreikingen voor vervolgonderzoek gegeven.
Arendsen (2008: 80) geeft aan dat de doelen ten aanzien van de presta-
ties van de overheid zijn afgeleid van de wensen van de burgers. Deze
wensen worden duidelijk tijdens democratische processen als inspraak en
verkiezingen. In het parlement worden deze publieke doelen vastgesteld.
Aan de overheid worden taken opgedragen en bevoegdheden gegeven die
haar in staat stellen deze doelen te bereiken. De overheid ontwikkelt be-
leid hoe deze doelen te realiseren en ontwikkelt, tezamen met het parle-
2
Dit hoofdstuk is in belangrijke mate gebaseerd op het promotieonderzoek van Arendsen
(2008). De opgenomen tekst is een bewerking van met name de hoofdstukken 5 en 6 uit zijn
proefschrift. Op onderdelen zijn aanvullende inzichten/bronnen aangehaald.
In het kader van de afbakening van dit onderzoek dient te worden bena-
drukt dat elektronisch berichtenverkeer betrekking heeft op berichtenver-
keer tussen verschillende computer systemen. Dit betekent dat gegevens-
uitwisseling via bijvoorbeeld elektronische formulieren op websites in dit
onderzoek niet binnen de definitie van elektronisch berichtenverkeer valt.
3
Deze onderverdeling is gebaseerd op een overzicht dat de Europese Commissie hanteert bij
de benchmarking van nationale ontwikkelingen op het terrein van de elektronische overhead.
De belangrijkste overheidsdiensten voor bedrijven zijn daarbij: social contribution for em-
ployees, corporation tax, VAT, registration of an new company, submission of data to statisti-
cal offices, customs declarations and (enviroment-related) permits (European Commission,
2003; IDABC, 2004).
Een belangrijke ontwikkeling ten tijde van het veldonderzoek van Arend-
sen in 2003 was de samenwerking tussen het UWV en de Belastingdienst
(SUB) waarbij onder andere controletaken van het UWV naar de Belas-
tingdienst zijn overgegaan. Ook de wet WALVIS en de invoering van de
daarmee samenhangende centrale polisadministratie bij het UWV zorgden
voor veranderingen in het berichtenverkeer. Vanaf 1 januari 2006 worden
de gegevens door middel van een nieuw bericht, de loonaangifte, bij de
Belastingdienst aangeleverd waarna een deel van de gegevens wordt
doorgeleverd aan het UWV waar deze in de polisadministratie moeten
worden opgenomen. Vanaf dat moment zijn de bovengenoemde bericht-
stromen komen te vervallen.
Naast de hierboven genoemde wet Walvis was een andere relevante ont-
wikkeling tijdens het veldonderzoek van Arendsen in 2003 de aankondi-
ging van de wettelijke verplichtstelling van de elektronische belastingaan-
giften vanaf 2005. Dit betekende een doorontwikkeling van de
oplossingen die op dat moment in het kader van de hier genoemde toe-
passingen werden geïntroduceerd: XML-berichten, elektronische formulie-
ren en een nieuw koppelvlak voor softwaresystemen, de zogenaamde Be-
lastingdienst Application Programming Interface (BAPI).
4
Ook andere overheidsorganen maken binnen hun administratieve processen gebruik van
gegevens uit het Handelsregister (HR), bijvoorbeeld bij de identificatie van een bedrijf op
basis van het HR-nummer.
tingen waar bedrijven zich het meest aan ergeren (Ministerie van Financi-
en, 2006b).
Vanaf midden jaren negentig van de vorige eeuw biedt het CBS bedrijven
de mogelijkheid de enquêtegegevens op elektronische wijze aan te leveren
(CBS, 1995). Over het algemeen wordt daarbij gezocht naar de mogelijk-
heid om, in overleg met softwareleveranciers, aan te sluiten op bestaande
geautomatiseerde systemen van bedrijven en hun intermediairs, bijvoor-
beeld grote salarisverwerkers. Ook zijn door het CBS zelf elektronische
voorzieningen ontwikkeld. De adoptie door individuele bedrijven verloopt
traag, zo vindt de aanlevering van buitenlandse handelsgegevens tot 2001
in bijna 40% van de gevallen nog op papier plaats. Voorbeelden van toe-
passingen die vallen onder het wetgevingsdomein ‘enquêtes ten behoeve
van bedrijfsstatistieken’ zijn:
• Enquête werkgelegenheid en lonen, ten behoeve van statistieken
op het gebied van werk en inkomen;
• Edi between statistics and enterprises, Edisent, generieke toepas-
sing ter ondersteuning van meerdere specifieke enquêtes voor be-
drijfsstatistieken;
• Interactieve registratie voor de Internationale Handel, CBS-IRIS,
ten behoeve van statistieken met betrekking tot de buitenlandse
handel;
• Blaise-Internet Services, generieke toepassing ter ondersteuning
van HTML-gebaseerde uitvraag (webformulieren) van specifieke
enquêtes voor bedrijfsstatistieken.
• GMS-berichtenset voor aangiften ten uitvoer naar het HBAG en
CBS.
Douane biedt vanaf eind jaren tachtig van de vorige eeuw de mogelijkheid
van elektronische aangiften. Elektronisch berichtenverkeer is mede dankzij
de adoptie van EDI-toepassingen binnen logistieke ketens voor veel be-
drijven gemeengoed. Een belangrijke rol bij dit berichtenverkeer met de
overheid spelen intermediaire aanbieders van diensten met betrekking tot
geautomatiseerde gegevensuitwisseling. Portinfolink in de Rotterdamse
haven en Cargonaut op Schiphol zijn hier voorbeelden van. Naast berich-
tenverkeer met overheidsinstanties verzorgen zij ook veel gegevensuitwis-
seling tussen de verschillende bedrijven in de logistieke transportketen en
streven zo naar een overkoepelend community systeem, zoals bijvoor-
beeld het Electronic Port Clearance systeem (EPC) zoals beoogt in de Am-
sterdamse haven (Rijkswaterstaat, 2002).
Een belangrijke ontwikkeling ten tijde van het veldonderzoek in 2003 was
de introductie van het hierboven genoemde CLIENT systeem door het Mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Staatscourant, 2004).
Dit systeem had als doel het controleproces en de (administratieve) logis-
tiek bij invoer en uitvoer van landbouwgoederen te verbeteren. Met Doua-
ne zijn hiertoe processen, uit te vragen gegevens en de technische infra-
structuur op elkaar afgestemd (Mathijssen et al., 2004). Een belangrijke
plek binnen de technische infrastructuur was er voor de Overheidstransac-
tiepoort als ‘elektronisch postkantoor’ bij het eenmalig uitvragen en meer-
2.3.1.6 Voertuigregistraties
De RDW, voorheen de Rijksdienst voor het wegverkeer, is als uitvoerings-
instantie het centrale punt voor de registratie van voertuigen, zoals bij-
voorbeeld gerelateerd aan de afgifte van kentekenbewijzen. In dat kader
zijn er veel verplichte berichtenstromen tussen bedrijven en de RDW. Zo
wordt met verzekeraars gegevens over WA-verzekeringen uitgewisseld en
melden auto-importeurs de nieuw geïmporteerde auto’s aan. Veel berich-
tenverkeer vindt plaats met individuele garagebedrijven, zoals met be-
trekking tot de voorraad auto’s, de aan- en afmelding van APK keuringen
(6 miljoen berichten in 2003) en rond de tenaamstelling van kentekenbe-
wijzen (3 miljoen berichten in 2003). De RDW wordt in het algemeen ge-
zien als een voorloper waar het gaat om de inzet van ICT in het kader van
procesinnovaties. Zo kan vanaf 2002 de tenaamstelling van kentekenbe-
wijzen rechtstreeks vanuit een garagebedrijf worden afgehandeld in plaats
van (door de nieuwe eigenaar) op het postkantoor. Voorbeelden van toe-
passingen die vallen onder het wetgevingsdomein ‘voertuigregistraties’
zijn:
• Aanmelding nieuwe geïmporteerde auto’s, ten behoeve van accura-
te registratie van voertuigen in Nederland;
• Aan- en afmelding van de APK keuring, ter ondersteuning van mili-
eu- en veiligheidinspectie door garagebedrijven en eventuele con-
trole door de RDW;
• Tenaamstelling van kentekenbewijs, ten behoeve van de registratie
van het eigenaarschap van het voertuig vanuit het garagebedrijf.
2.3.1.7 Landbouwaangiften
Landbouw- en veeteeltbedrijven hebben te maken met een grote hoeveel-
heid informatieverplichtingen. Deze hebben over het algemeen betrekking
op met milieumaatregelen, (Europese) subsidies, vergunningen en voed-
selkwaliteit. De verplichte mestboekhouding bijvoorbeeld veroorzaakt bij
veel bedrijven een grote administratieve last. Zowel tussen bedrijven on-
derling, binnen de productieketens, als met de overheid vindt veel berich-
tenverkeer plaats, meer en meer op elektronische wijze. Over het vervoer
van dierlijke meststoffen bijvoorbeeld moet gerapporteerd worden door
middel van een mestvervoersbewijs, vee moet geïdentificeerd en geregi-
streerd worden en subsidies en premies worden verstrekt op basis van
landbouwtellingen en de opgaven van het gebruik van gewaspercelen
(Boerderij, 2003). Een voorbeeld van een toepassing die valt onder het
wetgevingsdomein ‘landbouwaangiften’ is:
• Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen , ten behoeve van de controle
op mesttransporten.
Informatiegeneratoren
Boog en van Lin (pp. 11 e.v.) geven aan dat informatiegeneratoren aan-
sluiten op de bronadministratie van het bedrijf. Op de een of andere wijze
worden gegevens die in de bedrijfsadministratie zijn opgeslagen, elektro-
nisch afgetapt en gereedgemaakt voor verzending naar de uitvoeringsin-
stantie van de overheid. De auteurs verwijzen hierbij allereerst naar for-
mulieren die elektronisch met een druk op de knop ingevuld worden op
basis van de informatie uit de bronadministratie. Doordat in de software
koppelingen gemaakt zijn met de bedrijfsadministratie vult het programma
de benodigde formulieren automatisch in. De ondernemer hoeft in dit ge-
val slechts één maal de informatie in te voeren in de bronadministratie.
Wel moet hij zelf de formulieren invullen en controleren.
In een andere situatie kan het zijn dat de ondernemer geen formulieren
meer hoeft in te vullen, maar slechts de basisinformatie hoeft aan te leve-
ren aan de uitvoeringsinstantie. Boog en van Lin (p.12) geven aan dat het
uitgangspunt hier dus niet de bestaande formulieren zijn, maar stukjes
informatie die nodig zijn voor de verschillende berichten. Het rekenwerk
wordt bij de ondernemer weggenomen en komt in dit geval terecht bij de
overheidsinstanties. Dit kan overigens zowel een centrale instantie zijn,
dan wel verschillende uitvoeringsinstanties. Voor de ondernemer zal in elk
geval slechts één contactpunt met de overheid blijven bestaan. In tabel
2.2 is een overzicht opgenomen van verschillende projecten op het gebied
van informatiegeneratoren.5 Hierbij is ook vermeld wat volgens de EIM-
raming de administratieve lastenbesparing per project is.
5
Voor een meer uitgebreide projectomschrijving verwijzen we naar Boog en van Lin (pp. 41-
46, bijlage 2).
Legenda:
ZB: zeer beperkt < 25 miljoen.
B: beperkt 25 tot 100 miljoen.
G: middelgroot 100 miljoen tot 1 miljard.
ZG: zeer groot > 1 miljard.
Bron: Boog en van Lin (p. 13, uit: Commissie Administratieve lasten, 1999; Ministerie van
Economische Zaken, 1999; EIM).
Authentiek gegevensbeheer
Het tweede type elektronisch berichtenverkeer betreft authentiek gege-
vensbeheer. Boog en van Lin (p. 11) geven aan dat het hergebruik van
informatie die al bij de overheid bekend is bij authentiek gegevensbeheer
de achterliggende gedacht is. Door meervoudig gebruik van gegevens kan
de informatieuitvraag aan bedrijven worden beperkt. Het aantal gegevens
dat de overheid aan de bedrijven vraagt wordt hiermee dus beperkt. In
het kader van de Stroomlijning Basisgegevens zijn op dit gebied verschil-
lende initiatieven ontplooid.
In tabel 2.3 zijn een aantal van die initiatieven opgenomen.6 Hierbij is ook
vermeld wat volgens de EIM-raming de administratieve lastenbesparing
per project is.
Legenda:
ZB: zeer beperkt < 25 miljoen.
B: beperkt 25 tot 100 miljoen.
G: middelgroot 100 miljoen tot 1 miljard.
ZG: zeer groot > 1 miljard.
Bron: Boog en van Lin (p. 13, uit: Commissie Administratieve lasten, 1999; Ministerie van
Economische Zaken, 1999; EIM).
Informatieloket
De derde categorie projecten die zich richt op het elektronisch berichten-
verkeer tussen de overheid en bedrijfsleven kunnen gegroepeerd worden
onder het informatieloket. Boog en van Lin (p. 11) geven aan dat het hier
in eerste instantie gaat om een centraal aanbod van informatie vanuit de
overheid naar het bedrijfsleven via het internet. Hierbij verwijzen de au-
teurs naar het aanbieden van verschillende formulieren op het internet. In
6
Voor een meer uitgebreide projectomschrijving verwijzen we naar Boog en van Lin (pp. 41-
46, bijlage 2).
Boog en van Lin (p. 15) geven aan dat het informatieloket een tweedelig
doel dient. Zo wordt niet alleen de informatie aan de bedrijven (front-
office) gestroomlijnd, maar ook de informatiestromen binnen de overheid
(back-office) zullen gestructureerd worden. Volgens de auteurs zal de
structurering van de back-office in termen van uitvoeringskosten van de
overheid aanzienlijke besparingen kunnen opleveren. Voor de ondernemer
zal echter alleen de front-office beschikbaar zijn. Het informatieloket cen-
treert in feite bovengenoemde initiatieven in één centrale website. Volgens
Boog en van Lin moet het informatieluik uiteindelijk gaan functioneren als
een doorgeefluik voor de overheid en het bedrijfsleven.
In tabel 2.4 zijn een aantal van die initiatieven opgenomen.7 Hierbij is ook
vermeld wat volgens de EIM-raming de administratieve lastenbesparing
per project is.
Legenda:
ZB: zeer beperkt < 25 miljoen.
B: beperkt 25 tot 100 miljoen.
G: middelgroot 100 miljoen tot 1 miljard.
ZG: zeer groot > 1 miljard.
Bron: Boog en van Lin (p. 13, uit: Commissie Administratieve lasten, 1999; Ministerie van
Economische Zaken, 1999; EIM).
7
Voor een meer uitgebreide projectomschrijving verwijzen we naar Boog en van Lin (pp. 41-
46, bijlage 2).
Standaardisatie-innitiatieven
Om elektronisch berichtenverkeer (met de overheid) in de praktijk tot
stand te brengen, zijn afspraken nodig over de procedures, maten en
technologieën ten aanzien van het gebruik van netwerken, transportproto-
collen, berichtdefinitie en procesbeschrijvingen.
Toekomstige ontwikkelingen
Arendsen (2008: 178) geeft aan dat nieuwe ontwikkelingen op het terrein
van beleid, wet- en regelgeving en de uitvoering de doorontwikkeling van
toepassingen voor EBV met de overheid kunnen beïnvloeden. De auteur
geeft hierbij aan dat de toekomstige ontwikkeling van de toepassing onder
meer gericht kan zijn op:
• Verbetering van de kwaliteit (juistheid en volledigheid) van de ge-
gevens die door bedrijven worden overgedragen aan de overheid;
• Verbetering van de naleving met betrekking tot wettelijke verplich-
tingen;
• Verbetering van de efficiëntie van de huidige doelstelling;
• Verbetering van de effectiviteit van de huidige doelstelling;
• Verbetering van de OverheidsTransactiePoort (OTP), het ‘elektroni-
sche postkantoor’ van de overheid voor bedrijven;
• Verbetering van de prestaties van overheidsprocessen (bijvoor-
beeld het versnellen van het proces van terugbetaling, vergroten
van de procescapaciteit);
• Een verlaging van de administratieve lasten voor bedrijven.
Belemmerende factoren
Een aantal factoren kunnen de toekomstige ontwikkeling van toepassingen
voor EBV met de overheid belemmeren. Arendsen (2008: 178-179) maakt
een onderscheid in de volgende belemmerende factoren:
• De verplichting tot het in stand houden van de mogelijkheid tot het
aanleveren van gegevens op papier;
• Gebrek aan adequate wetgeving op het gebied van de elektronische
overheid en elektronische gegevensuitwisseling (zoals bijvoorbeeld
privacy, beveiliging en eigenaarschap);
• De kosten van implementatie en beheer van de toepassing;
Het resultaat is dat aan het eind van de vorige eeuw bij diverse overheids-
organisaties eigen initiatieven en specifieke toepassingen bestaan, gericht
op elektronisch berichtenverkeer met de overheid. Voorbeelden hiervan
zijn de elektronische belastingaangifte voor ondernemers, de elektronische
uitvraag van statistiekgegevens en de digitale aanlevering van mestver-
voersbewijzen.
In een latere brief betracht het kabinet enige voorzichtigheid ten aanzien
van de inzet van ICT (Ministerie van Financiën, 2005b): “Van de reductie-
maatregelen die betrekking hebben op efficiencymaatregelen (veelal
vormgegeven via de inzet van ICT) zal via een ex-post check worden be-
paald of het beoogde effect ook daadwerkelijk wordt bereikt.” Ook wordt
daar aangegeven dat voor de financiële verantwoordingsstroom vanwege
de nauwe samenwerking met XBRL en de technische voorzieningen die
nog gecreëerd moeten worden, een bijstelling van de prognose realisatie
2006 wellicht nodig is.
2.5 Samenvatting
Midden jaren negentig van de vorige eeuw ontstaat bij de overheid de eer-
ste beleidsmatige interesse in het fenomeen elektronisch berichtenver-
keer. Dit wordt vooral ingegeven vanuit het dossier van de administratieve
lastenverlichting voor bedrijven met de vormgeving van een efficiënte in-
formatielogistiek als belangrijkste drijfveer. Eind vorige eeuw zijn bij di-
verse overheidsorganisaties eigen initiatieven en specifieke toepassingen
vormgegeven, gericht op elektronisch berichtenverkeer met de overheid.
Tot 1 maart 2007 is een reductie van de administratieve lasten bereikt van
20%, 3232 miljoen euro op jaarbasis. Gedurende de uitvoering van de re-
ductieplannen is enige voorzichtigheid ontstaan over de mogelijke bijdrage
van ICT. Zo wordt bijvoorbeeld door het kabinet geconstateerd dat inge-
schatte effecten bij ondernemers tegenvallen.
Voor ons onderzoek zijn een zevental toepassingen voor EBV met de over-
heid geselecteerd. In het volgende hoofdstuk vindt u een omschrijving van
deze toepassingen en een positionering van de toepassingen binnen zeven
wetgevingsdomeinen.
3 Onderzoeksopzet
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet besproken. In paragraaf 3.1
staat de verantwoording van de selectie van de onderzochte toepassingen
centraal. Daarna geven we in paragraaf 3.2 een toelichting van de onder-
zochte toepassingen en positioneren we deze binnen de context van zeven
verschillende wetgevingsdomeinen. In paragraaf 3.3 bespreken we de on-
derzoeksmethode.
maakt ook de luchtvaart gebruik van dit systeem. In dit systeem worden
onder meer de summiere aangiftes behandeld van binnenkomende ver-
voersmiddelen en hun lading. Het systeem ondersteunt het (massale) pro-
ces binnenbrengen van vervoersmiddelen en goederen in de luchthavens.
Door het systeem kan het bestaande proces van inklaring van binnenko-
mende schepen en lading elektronisch worden afgehandeld. Inklaren bete-
kent dat melding wordt gedaan bij de Douane van de eerste binnenkomst
van een schip of lading. Door Sagitta Binnenbrengen kan de volledige in-
klaring plaatsvinden zonder de Douane fysiek te bezoeken. Dit levert een
efficiencywinst op voor rederijen en cargodoors. Het systeem kan verder
het bestaande selectieproces van de goederen die de Douane wil inspecte-
ren elektronisch ondersteunen. De informatie van elektronisch inklaring
wordt automatisch gebruikt in het selectiesysteem van de douanecontro-
les. De aangever hoeft hiervoor niets te doen.
Het HBAG heeft een stimuleringsregeling in het leven geroepen voor han-
delaren die dit elektronisch bericht willen gaan gebruiken. Momenteel
wordt GMS alleen nog gebruikt door het HBAG en het CBS. Door gebruik
te maken van GMS kan de exporteur zowel het HBAG Bloemen en Planten
als het CBS in één bericht van de benodigde informatie voorzien. De mel-
dingen naar beide organisaties betreffen een ‘verplichting’, opgelegd aan
de ondernemers die exporteren vanuit Nederland (naar HBAG) dan wel
3.2.6 CLIENT
Controles door inspectiediensten bij import en export van goederen zijn
vaak een bron van ergernis en onbegrip tussen bedrijfsleven en overheid.
CLIENT (Controle op Landbouwgoederen bij Import en Export naar een
Nieuwe Toekomst) is het softwarepakket waarmee het ministerie de papie-
ren administratieve procedures rond de export van goederen efficiënter wil
laten verlopen en de administratieve rompslomp die daarbij komt kijken,
wil verminderen. Bij de start van CLIENT in 2001 is op verzoek van het
bedrijfsleven in eerste instantie begonnen met de verbetering van de im-
portprocessen en de daarbij te gebruiken ondersteunende systemen. Ver-
volgens is vanaf 2004 de aandacht verschoven naar de export van land-
bouwgoederen.
CLIENT is een gezamenlijk initiatief van het ministerie van LNV, koepelor-
ganisaties binnen de agribusiness, Belastingdienst/Douane, de Voedsel- en
Warenautoriteit (VWA) en de Plantenkundige Dienst. Eén van de doelen
van CLIENT is het stroomlijnen van het aangifteproces bij de Douane. Het
programma moet een aanzienlijk aantal van de knelpunten in de wijze van
exportcertificering oplossen. Daarnaast is een doel van CLIENT een bijdra-
ge te leveren aan het verminderen van administratieve lasten voor bedrij-
ven. Ook al is het programma nooit gestart onder die noemer. Zo beoogt
het programma een verbetering en versnelling van de logistieke informa-
tieketen. De administratieve lastenreductie moet dan vooral gezien wor-
den in een verbetering en versnelling van de logistieke informatieketen
(Matthijsen et al., 2004: 25).
Het bedrijf dat dierlijke meststoffen wil vervoeren, heeft in veel gevallen
een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM) nodig. Onder dierlijke
mest vallen alle meststoffen en producten die dierlijke mest bevatten. Tij-
dens het vervoer moet een dergelijk bewijs altijd in de vrachtwagen aan-
wezig zijn. De mest mag alleen aan- en afgevoerd worden door een inter-
mediaire onderneming die bij de Dienst Regelingen is geregistreerd. De
vervoerder vult samen met de leverancier en afnemer het vervoersbewijs
in. De leverancier en de afnemer van de mest moeten ondertekenen. De
vervoerder ontvangt een doordruk van het vervoersbewijs. De vervoerder
levert het vervoersbewijs vervolgens elektronisch aan bij de Dienst Rege-
lingen.
3.3 Onderzoeksmethode
Voor het beantwoorden van onderzoeksvragen is gekozen voor een veld-
onderzoek naar de percepties van bedrijven en ambtenaren aangaande de
invoering en gebruik, de veranderingen, de bijdrage aan de AL-reductie en
de karakteristieken van toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer
met de overheid.
3.3.1 Operationalisering
Ter ondersteuning van het veldonderzoek zijn een tweetal vragenlijsten
ontwikkeld, namelijk een vragenlijst voor het onderzoek onder ambtena-
ren en een vragenlijst ten behoeve van de meting bij bedrijven. Aangezien
ons onderzoek in belangrijke mate voortborduurt op de studie van Arend-
sen uit 2003, is de opzet en inhoud van de vragenlijsten in belangrijke
maten gebaseerd op de theorie en inzichten uit zijn onderzoek. We hebben
de vragenlijst van Arendsen als uitgangspunt genomen. Voor de meting
onder bedrijven is de vragenlijst wel uitgebreid en op onderdelen aange-
past, meer toegespitst op het bedrijfsleven.
Beide vragenlijsten bestaan uit vier delen. Allereerst zijn vragen opgeno-
men die betrekking hebben op de achtergrond van de respondent. Vervol-
gens zijn vragen geformuleerd met betrekking tot de invoering en het ge-
bruik van toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de over-
heid. Hier gaat het om algemene vragen naar de feitelijke gebruikerska-
rakteristieken van de toepassing.
Ten vierde zijn vragen geformuleerd ten aanzien van de mate waarin toe-
passingen voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid in de prak-
tijk een bijdrage leveren aan de reductie van administratieve lasten voor
bedrijven.
Beide vragenlijsten bestaan uit twee typen vragen: open vragen en vragen
waarbij een keuze uit een aantal alternatieven moet worden gemaakt. De
volledige vragenlijsten vindt u in de bijlagen I en II.
3.3.2 Dataverzameling
De dataverzameling vond zowel plaats aan de kant van het bedrijfsleven
als aan de kant van de overheid. Zo zijn interviews afgenomen bij eigena-
ren van de onderzochte toepassingen voor EBV met de overheid en is een
digitale enquête uitgezet onder gebruikers van de betreffende toepassin-
gen.
Voor het uitzetten van de enquête zijn adressen van gebruikers van de
onderzochte toepassingen vergaard bij verschillende overheidsinstanties
(eigenaren van de toepassingen).8 Voor de eerste vier toepassingen zijn de
adresgegevens verkregen via de Belastingdienst, het Ministerie van Finan-
ciën en/of de Douane. Voor CLIENT en VDM zijn adressen verkregen van
het Ministerie van LNV (Dienst Regelingen). Om verschillende redenen
(met name privacy-overwegingen) was het verkrijgen van adressen een
erg arbeidsintensieve exercitie. Bij de verschillende instanties is allereerst
gevraagd om toestemming voor het vrijgeven van adressen ten behoeve
van het onderzoek. Vervolgens is met deze ‘vrijwaring’ gericht binnen de
betreffende organisaties een verzoek uitgezet voor het krijgen van een
adressenbestand. Via het HBAG en CBS was het uiteindelijk niet mogelijk
om aan adressen te komen van bedrijven die gebruik maken van de GMS-
berichtenset. Hierdoor waren we niet in staat om voor deze toepassing een
enquête gericht uit te zetten onder gebruikers. Deze toepassing is dus ook
niet meegenomen bij de analyse en verslaglegging van de enquête.
3.3.3 Data-analyse
De analyse van de verzamelde data van de interviews is kwalitatief van
opzet en beoogd geen statistische onderbouwing van de resultaten. We
zullen daarom niet gaan tellen en rekenen met de waarnemings-
resultaten, maar zullen deze met elkaar vergelijken en verduidelijken.
8
Voor elke toepassing is dit gebeurd op basis van een aselecte steekproef. Dit betekent dat
elk element uit de onderzoekspopulatie (het aantal bedrijven dat de toepassing gebruiken)
een even grote kans heeft om in de steekproef terecht te komen.
De bruikbare respons bedroeg 220. Dit betekent dat 10,0% van de bena-
derde bedrijven de enquête heeft ingevuld. In onderstaande tabel is te
zien hoe de respons verdeeld is naar toepassing.
Uit tabel 4.2 blijkt dat bedrijven die gebruik maken van de toepassingen
‘elektronische aangifte accijns en verbruiksbelasting’ en ‘Vervoersbewijs
Dierlijke Meststoffen ’ het sterkst vertegenwoordigd zijn. Met name de
toepassingen ‘elektronische winstaangifte’ en ‘CLIENT’ kennen verhou-
dingsgewijs een relatief lage respons. Aangezien niet aan de betrokkenen
gevraagd is waarom men niet heeft deelgenomen aan de enquête is de
redenen van de non-respons niet bekend.
9
De brief is overigens niet specifiek gericht aan een bepaalde persoon/functionaris binnen
het bedrijf. De overweging was dat elk bedrijf zelf het beste in staat is om te kunnen bepalen
wie de enquête zou kunnen beantwoorden.
10
De werkelijke steekproef is groter dan de minimaal vereiste steekproef. Voor het bereke-
nen van de steekproefgrootte is gebruik gemaakt van de steekproefcalculator:
http://www.allesovermarktonderzoek.nl/Extra/Steekproef.aspx.
De vragenlijst heeft online gestaan in de periode van begin maart tot eind
april 2009. De bedrijven zijn begin maart per post uitgenodigd om deel te
nemen aan het onderzoek. Een herinneringsbrief is begin april verstuurd.
De respondenten die reeds aan het onderzoek mee hadden gewerkt, of
hebben aangegeven niet aan het onderzoek mee te willen doen, hebben
de herinnering niet gekregen. De tijd voor het invullen van de vragenlijst
bedroeg gemiddeld 10 minuten. De meerderheid van de respondent heeft
alle vragen beantwoord. Slechts drie respondenten hebben aan het eind
van de enquête aangegeven een aantal onderdelen of vragen van de en-
quête niet te hebben beantwoord, omdat men deze niet begreep of moei-
lijk naar de eigen situatie/leefwereld kon vertalen.
35
30
25
20
15
10
0
Bo D G H In La V Z a
uw eta roo ore d nd erv ake nde
ni ilh th ca ust bo oe li r
jv an an , ri uw r e ke s j
er de rec e
he del re , ve
n di
en
id en l at et psl
o
s
am ie ee ag tve
ba e n lte rle
ch ca n ni
te t er v ng
n in iss
g e rij
60
50
40
30
20
10
Jo 3 10
20 Ou
ng to to
to de
er t1 t2 t3 rd
da 0 0 0 an
n3 jaa jaa jaa
r r r 30
ja jaa
ar r
Uit figuur 4.2 blijkt dat met name de bedrijven die ouder zijn dan 30 jaar
hebben deelgenomen aan het onderzoek. Deze bedrijven nemen 54,8%
van de respons voor hun rekening. Op de tweede plek komen de bedrijven
die vallen onder de categorie 20 tot 30 jaar oud (17,4%). Bedrijven beho-
rende tot de categorieën 3 tot 10 jaar oud en 10 tot 20 jaar oud nemen
ieder ongeveer een tiende van de respons voor hun rekening (respectieve-
lijk vervolgens 11,9% en 13,2%). Bedrijven jonger dan 3 jaar zijn met
2,7% sterk ondervertegenwoordigd.
35
30
25
20
15
10
0 5 10 50 10
to to tot tot 0o
t5 t 10 fm
50 10
0 ee
r
70
60
50
40
30
20
10
Ja Ne
e
Bijna een derde van de bedrijven (30,6) heeft een eigen ICT-functionaris.
Echter de meerderheid (69,4%) van de bedrijven beschikt hier niet over.
60
50
40
30
20
10
Ja Ja Ne
, vo , on e
ll ed de
ig rd
el e
n
In figuur 4.5 is te zien dat iets meer dan de helft van de respondenten
(54,5%) de financiële administratie in eigen beheer heeft. Vervolgens be-
steedt 42,3% van de bedrijven bepaalde onderdelen uit aan een interme-
diair. Slechts 3,2% besteedt de hele financiële administratie/boekhouding
uit aan een intermediair.
45
40
35
30
25
20
15
10
Ze Ne Ne Po Ze W
er ga ut si t er ee
ne ti e ra i e p tn
al f os
ga
tie
f itie i et
f f
Uit tabel 4.3 blijkt dat de meerderheid van de respondenten ICT (zeer) be-
langrijk vindt voor het bereiken van met name de doelen ‘productiviteits-
verbetering’, ‘verbetering van de interne informatie-voorziening’ en ‘ver-
betering van de klantenservice’. De doelstellingen ‘Kwaliteit van de be-
sluitvorming’ en ‘verbetering van de concurrentiepositie’ scoren relatief
laag.
4.4 Gebruikerkarakteristieken
70
60
50
40
30
20
10
Mi 25 50 10 15 20
nd tot tot 0t 0t 0o
er ot1 ot2 fm
da 50 10
n2 0 50 00 ee
5 r
Uit figuur 4.7 blijkt dat de meeste respondenten (60,2%) minder dan 25
berichten per week verzenden of ontvangen via de toepassing. De catego-
rie 150 tot 200 berichten per week omvat de kleinste groep respondenten
(slechts 1,8%).
40
35
30
25
20
15
10
Da We Ma Ja
g eli ke an a rlij
jk lijk d eli ks
s s j ks
40
35
30
25
20
15
10
0
He Be Ne En Gr W
lem pe ut igz ot ee
rk ra ins eb tn
aa t eb a l i jd ie t
lg ra
ee ijd g
nb r ag e
ijd e
ra
ge
Uit figuur 4.9 blijkt dat de 44,1% van de respondenten (kolom 4 en 5 sa-
men) van mening is dat de toepassing in de praktijk daadwerkelijk (enigs-
zins) een bijdrage levert aan de reductie van administratieve lasten. On-
geveer een vijfde (19,5%) van de ondervraagden is juist het tegenoverge-
stelde van mening. Vervolgens heeft bijna een derde van de respondenten
(29,1%) deze vraag met neutraal beantwoord. De overige respondenten
(7,3%) hebben met weet niet geantwoord.
“Er moet nog steeds hetzelfde worden verwerkt als voorheen. Nu al-
len niet meer op papier, maar in de computer.”
“Het versneld en versimpeld het invullen en het hoeft niet meer op-
gestuurd te worden. Minder arbeidsintensief en minder mensen no-
dig om een gelijke hoeveelheid douane-documenten te vervaardi-
gen.”
11
In het rapport is te lezen dat voor het vereenvoudigen van wet- en regelgeving het niet
alleen van belang is om te weten hoeveel tijd en geld een ondernemer kwijt is aan een speci-
fieke informatieverplichting, maar ook wat de beleving van de ondernemer is ten aanzien van
de betreffende informatieverplichting.
Uit tabel 4.4 blijkt dat de meerderheid van de respondenten het in belang-
rijke mate eens is met de eerste vier stellingen. De respondenten zijn in
overgrote meerderheid (69,6%) van mening dat het voor hen duidelijk is
waarom de overheid een aantal gegevens van hen via de toepassing wil
ontvangen (stelling 2). Ook met stelling drie, duidelijkheid over het tijds-
bestek waarop de overheid de gegevens wil ontvangen, is een ruime
meerderheid van de respondenten (67,1%) het eens. Daarentegen scoren
de laatste twee stellingen beduidend minder positief. Bijna de helft van de
respondenten (48,0%) is van mening dat de hoeveelheid gegevens die de
bedrijven moeten verstrekken aan de overheid in verhouding staat tot het
doel van de toepassing. Ook is een minderheid van de respondenten
(43,2%) van mening dat de toepassing zodanig is vormgegeven dat iedere
ondernemer goed in staat is om hiermee te kunnen werken. Overigens zijn
de antwoordcategorieën neutraal en weet niet bij elk van de stellingen
goed voor ongeveer een derde van de respons.
digde investeringen
(n=220)
Uit tabel 4.5 blijkt dat volgens de respondenten de toepassing vooral tot
een verbetering leidt op het gebied van de productiviteit van de admini-
stratieve handeling (54,0%), gebruiksgemak (52,2%) en de hoeveelheid
gebruikt papier (50,0%). De overige aspecten worden allen door minder
dan de helft van de respondenten als een verbetering gezien ten opzichte
van de voorgaande werkwijze. Wat verder duidelijk naar voren komt is dat
slechts weinig respondenten van mening zijn dat de toepassing een posi-
tief effect heeft (gehad) op de hoogte van de kosten bij de uitbesteding
van administratieve handelingen en het rendement van de toepassing op
de benodigde investeringen (beide slechts ongeveer een vijfde van de res-
pondenten).
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Ze Wa Ne Wa Ze
ke ar ut ar ke
rn sc ra s c r
iet hij al hij
nli nli
jk jk
n ie we
t l
45
40
35
30
25
20
15
10
He Ni Ne Go Ze
lem et ut ed er
aa Go ra go
ed al ed
ln
ie t
go
ed
40
35
30
25
20
15
10
He I Ne En Vo W
lem n g ut i lle ee
a a e rin ra gszi d i tn
g al n s g ie t
ln e
ie t ma
te
Figuur 4.12 laat zien dat 35,5% van de respondenten hebben aangegeven
dat de invoering van de toepassing enigszins is verlopen zoals zij van te-
voren gedacht hadden. Voor 17.7% van de respondenten is de invoering
van de toepassing volledig naar verwachting verlopen. Ongeveer een
kwart van de respondenten (24,1%) heeft deze vraag neutraal beant-
woord. Vervolgens gaf ongeveer een kwart van de respondenten aan dat
de invoering van toepassing in geringe mate of helemaal niet naar ver-
wachting is verlopen.
35
30
25
20
15
10
He In Ne En Vo
lem ge ut igz lle
aa rin ra ins dig
ln ge al
ie t m
ate
paciteit) (n=220)
Bevorderen van de effectiviteit van de 12,7% 27,7% 50,0% 9,6%
wetgeving (n=220)
Verbetering van de kwaliteit van de 21,8% 31,8% 37,8% 8,6%
dienstverlening aan bedrijven (n=220)
Verlagen van de administratieve lasten 32,0% 25,6% 36,0% 6,4%
(n=219)
Vergroten van de mate waarin bedrij- 20,0% 32,3% 35,4% 12,3%
ven uit eigen beweging aan de infor-
matieverplichtingen van de overheid
voldoen (n=220)
Standaardisatie in de koppeling tussen 11,3% 31,8% 35,0% 21,9%
verschillende ICT systemen (n=220)
Uit tabel 4.6 blijkt dat volgens de meerderheid van de bedrijven de nadruk
van de toepassingen vooral ligt op de verbetering van het functioneren
van de overheid; het verder stroomlijnen van de overheidsprocessen. De
meeste respondenten hebben aangegeven dat (1) het verhogen van de
kwaliteit van door bedrijven aangeleverde gegevens, (2) de verbetering
van de prestaties van de achterliggende overheidsprocessen en (3) het
bevorderen van de effectiviteit van de wetgeving volgens hen de belang-
rijkste doelen zijn die de overheid met de invoering van de toepassing
heeft beoogd. Uit onderstaande citaten komt deze mening duidelijk naar
voren:
Ad 1:
“Het verhogen van de kwaliteit van gegevens die bedrijven bij de
overheid aanleveren. De overheid kan namelijk tijdig inzicht krijgen
in de aangifte (tijdwinst voor verwerking) en kan beter volgen waar
(te veel) fouten worden gemaakt.”
Ad 2:
“Verhogen arbeidsproductiviteit van de overheid, versnelling aansla-
gen en inningen, koppeling aan andere elektronische gegevens door
de overheid.”
Ad 3:
“De overheid kan hiermee beter voldoen aan de Europese wet- en
regelgeving. De overheid reduceert het personeelsbestand. De Dou-
ane/overheid kan makkelijker en sneller belastingen innen. Proble-
men komen sneller aan het licht.”
Wat verder opvalt, is dat relatief weinig respondenten van mening zijn dat
administratieve lastenreductie voor bedrijven een belangrijke doelstelling
is geweest. De toepassing zou volgens de bedrijven vooral tot een admini-
stratieve lastenreductie bij de overheid zelf zorgen.
We zien in tabel 4.7 dat een ruime meerderheid van de respondenten van
mening is dat de introductie van de toepassing onderdeel is van ontwikke-
ling met betrekking tot de verhoging van de kwaliteit van het proces van
informatie-uitwisseling tussen bedrijven en de overheid. Vervolgens is de
helft van de respondenten van mening dat de vervanging van papierenbe-
richtenstromen samenhangt met de introductie van de toepassing. Daar-
naast is iets minder dan de helft van de bedrijven van mening dat de in-
troductie van de toepassing samenhangt met de introductie van een gege-
vensdistributeur. Herontwerp van (de keten van) processen zondanig dat
de overheid is staat is gegevens te presenteren die ze via derden heeft
ingewonnen is volgens de minste respondenten een samenhangende ont-
wikkeling. Bij elke ontwikkeling heeft ongeveer een derde van de respon-
denten zich niet expliciet uitgelaten over de impact van de ontwikkeling op
de introductie van de toepassing. Deze groep bedrijven heeft neutraal of
met weet niet geantwoord.
Ad 1:
“De toepassing ligt vooral in het verlengde van de vervanging van
papier. De gegevens die ik voorheen als bedrijf op papier bij de
overheid moest aanleveren, kan ik nu rechtstreeks vanuit mijn be-
drijfsadministratie aan de overheid verzenden.”
Ad 2:
“Gemak van elektronisch aanleveren van gegevens.”
4.8.3 Standaardisatie
Om elektronisch berichtenverkeer in de praktijk tot stand te brengen zijn
afspraken (standaarden) nodig over de procedures, technologieën t.a.v.
het gebruik van netwerken, transportprotocollen, berichtdefinitie en pro-
cesbeschrijvingen. Keuzen ten aanzien van standaardisatie beïnvloeden op
hun beurt de vormgeving van toepassingen voor elektronisch berichten-
verkeer met de overheid. Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre
volgens hen de vormgeving van de toepassing door de overheid beïnvloed
is door verschillende standaarden. Hierbij is gebruik gemaakt van de inde-
ling van standaardisatie-innitiatieven die door Arendsen (2008: 177) zijn
onderscheiden.
geving van de toepassing. Veel respondenten hebben overigens bij elk van
de vormgevingsaspecten met neutraal of met weet niet geantwoord. We
moeten daarom ook erg terughoudend zijn met formuleren van conclusies
ten aanzien van deze ‘karakteristiek van de toepassing’. Mogelijk vinden
de bedrijven het moeilijk om in te kunnen schatten welke standaarden uit-
eindelijk een rol hebben gespeeld bij de vormgeving van de toepassing
van de overheid. Een van de respondent zij hierover het volgende:
Opvallend is dat een verlaging van de administratieve lasten voor het be-
drijfsleven door de respondenten het minst genoemd wordt als factor die
volgens hen invloed zal hebben op de verdere ontwikkeling van de toepas-
sing. Net als bij de onderdelen ‘Administratieve lastenreductie in de prak-
tijk’ (paragraaf 4.5) en ‘vormgeving van de administratieve infrastructuur)
(paragraaf 4.8.2) zien de respondenten vooral voordelen voor het verder
stroomlijnen van de overheidsprocessen dan dat deze voor hen als bedrijf
een belangrijk voordeel biedt. De invloed van het beleid rond administra-
tieve lastenreductie zou volgens de respondenten weinig tot geen invloed
hebben op de verdere ontwikkeling van de toepassing.
Uit tabel 4.10 blijkt dat bij geen van de factoren een meerderheid van de
respondenten van mening is dat deze belemmerend zullen werken op de
toekomstige ontwikkeling van de toepassing. Bij elke ontwikkeling heeft
ongeveer een derde van de respondenten zich niet expliciet uitgelaten
over de impact van de ontwikkeling op de introductie van de toepassing.
Deze groep deelnemers hebben neutraal of met weet niet geantwoord. We
moeten daarom ook erg terughoudend zijn met formuleren van conclusies
ten aanzien van deze ‘karakteristiek van de toepassing’. Mogelijk vinden
de bedrijven het moeilijk om in te kunnen schatten welke factoren uitein-
delijk belemmerend zullen werken op de toekomstige ontwikkeling van de
toepassing. Met enige voorzichtigheid kunnen we wel stellen dat volgens
de respondenten de belemmeringen bij de verdere vormgeving van de
toepassing vooral juridisch van aard zijn en betrekking hebben op het ge-
brek aan adequate wetgeving op het terrein van de elektronische overheid
en de verplichting tot instandhouding van een papieren aanlevermogelijk-
heid. Dit komt uit onderstaand citaat duidelijk naar voren.
12
Alleen redelijke tot zeer sterke verbanden (correlatie: .400 t/m 1.000) en statistisch signi-
ficante verbanden (significatie: >95% en >99%) zijn weergegeven.
13
The results obtained from testing the validity of a causal structure of the hypothesized model showed a good fit, X2(15)
= 25.42, p > .05, X2/df = 1.70, SRMR = .07, TLI = .90, RMSEA = .09 (CI: .01, .11).
Het model geeft inzicht over hoe de factoren elkaar beïnvloeden. We zien
dat de bedrijfsgrootte sterk correleert op het hebben van een eigen ICT-
functionaris (.54). Verder zie we dat bedrijfsgrootte en benodigde deskun-
digheid bij invoering van de toepassing sterke invloed hebben op de uitbe-
steding aan een intermediair. Het hebben van een eigen ICT-functionaris,
de benodigde deskundigheid en de houding t.o.v. ICT zijn vervolgens van
invloed op de invoering van de toepassing. De overige invloedsrelatie tus-
sen de verschillende variabelen is niet significant.
4.10 Samenvatting
Voor zover de bespreking van de resultaten van de enquête onder bedrij-
ven die gebruik maken van de verschillende onderzochte toepassingen
voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid.
Uit de enquête komt allereerst naar voren dat van de deelnemende bedrij-
ven bijna 45% van mening is dat de toepassing in de praktijk daadwerke-
lijk (enigszins) een bijdrage levert aan de reductie van administratieve las-
ten. Ongeveer een vijfde van de bedrijven is juist het tegenovergestelde
van mening.
De bedrijven zijn in overgrote meerderheid van mening dat het voor hen
duidelijk is waarom de overheid een aantal gegevens van hen via de toe-
passing wil ontvangen. Ook bestaat er bij de ruime meerderheid van de
bedrijven duidelijkheid over het tijdsbestek waarop de overheid de gege-
vens wil ontvangen.
De meeste geënquêteerde bedrijven zijn van mening dat het verhogen van
de kwaliteit van door bedrijven aangeleverde gegevens, de verbetering
van de prestaties van de achterliggende overheidsprocessen en het bevor-
deren van de effectiviteit van de wetgeving de belangrijkste doelstellingen
zijn geweest die ten grondslag hebben gelegen aan de introductie van de
toepassing. Wat verder opvalt, is dat relatief weinig bedrijven van mening
zijn dat administratieve lastenreductie een belangrijke doelstelling is ge-
weest.
Naast een enquête hebben we nog op een andere wijze gekeken naar de
invoering, het gebruik, de karakteristieken van en de bijdrage aan de re-
ductie van administratieve lasten van toepassingen voor elektronisch be-
richtenverkeer met de overheid. Zo zijn interviews afgenomen ambtenaren
die nauw betrokken zijn bij de toepassingen, bijvoorbeeld in de rol van
opdrachtgever, beleidsverantwoordelijke, informatiemanager of project-
manager. De resultaten van de interviews zijn in het volgende hoofdstuk
weergegeven.
De meeste ambtenaren zijn van mening dat een viertal ontwikkelingen in-
vloed hebben op de toekomstige ontwikkeling van de onderzochte toepas-
singen voor elektronisch berichtenverkeer, namelijk: verbetering van de
efficiëntie van de huidige doelstelling; verbetering van de effectiviteit van
de huidige doelstelling; een verlaging van de administratieve lasten voor
bedrijven; en verbetering van de prestaties van overheidsprocessen (bij-
voorbeeld het versnellen van het proces van terugbetaling, vergroten van
de procescapaciteit).
6 Conclusies en discussie
In dit hoofdstuk worden op basis van de bevindingen van de literatuurver-
kenning, individuele interviews en de digitale enquête allereerst conclusies
getrokken. Vervolgens zullen een aantal concrete aanbevelingen worden
gedaan ten aanzien van het elektronisch berichtenverkeer met de over-
heid. In het bijzonder zal hierbij aandacht zijn voor de wijze waarop toe-
passingen voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid in de toe-
komst een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de elektroni-
sche dienstverlening en een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van
administratieve lasten. Ten slotte worden een aantal handreikingen geven
voor vervolgonderzoek.
6.1 Conclusies
In deze paragraaf worden de belangrijkste bevindingen van het onderzoek
besproken. Dit gebeurt aan de hand van het beantwoorden van de onder-
zoeksvragen.
Standaardisatie-innitiatieven
De beantwoording van de verschillende standaarden komt in grote lijnen
overeen. Geen van de standaarden heeft volgens de geënquêteerde be-
drijven een belangrijke invloed gehad op de vormgeving van de onder-
zochte toepassingen. Veel respondenten hebben bij elk van de vormge-
vingsaspecten met neutraal of met weet niet geantwoord. We moeten
daarom ook erg terughoudend zijn met formuleren van conclusies ten
aanzien van deze ‘karakteristiek van de toepassing’. Mogelijk vinden de
bedrijven het moeilijk om in te kunnen schatten welke standaarden uitein-
delijk een rol hebben gespeeld bij de vormgeving van de toepassing door
de overheid.
Toekomstige ontwikkelingen
De verbetering van de kwaliteit van de gegevens die door bedrijven wor-
den overgedragen aan de overheid wordt door de meeste geënquêteerde
bedrijven (ongeveer 62%) genoemd als een ontwikkeling die invloed heeft
op de toekomstige ontwikkeling van de onderzochte toepassingen. Daar-
naast is door een meerderheid van de bedrijven aangegeven dat nog drie
andere ontwikkelingen invloed hebben op de verdere doorontwikkeling van
de toepassing, namelijk: verbetering van de naleving met betrekking tot
wettelijke verplichtingen (bijna 58%), verbetering van de efficiëntie van
de huidige doelstelling van de toepassing (ongeveer 56%) en verbetering
van de effectiviteit van de huidige doelstelling van de toepassing (bijna
56%).
14
Bij de eerste drie genoemde doelstellingen heeft overigens een even groot aantal geïnter-
viewden aangegeven dat deze onderdelen juist helemaal geen invloed zullen hebben op de
toekomstige ontwikkeling van de toepassing (respectievelijk gaat het om 3, 4 en 3 onder-
vraagden).
Belemmerende factoren
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat volgens de meerderheid van
de geënquêteerde bedrijven geen belemmerende factoren een belangrijke
invloed zullen hebben op de toekomstige ontwikkeling van de onderzochte
toepassingen. De verplichting tot de mogelijkheid voor het aanleveren op
papier is een belemmering die het vaakst genoemd is. Maar het gaat hier
nog niet om 40% van de bedrijven. De scores van de andere belemmerin-
gen lopen uiteen van ongeveer 15% tot 30%. Bij elke belemmering heeft
ongeveer een derde van de respondenten zich niet expliciet uitgelaten
over de impact van de ontwikkeling op de introductie van de toepassing.
Deze groep deelnemers hebben neutraal of met weet niet geantwoord.
Uit de interviews komt naar voren dat slechts een beperkt aantal onder-
vraagde ambtenaren de verschillende factoren als een belemmering zien
voor de toekomstige ontwikkeling van de onderzochte toepassingen. De
twee factoren die door de meeste geïnterviewden als belemmerende facto-
ren zijn genoemd zijn gebrek aan adequate wetgeving en de verplichting
tot de mogelijkheid tot het aanleveren op papier. Bij beide factoren heb-
ben overigens even veel geïnterviewden (4) aangegeven dat de factoren
een belemmerende werking hebben op de toekomstige ontwikkeling van
de toepassing dan het aantal geïnterviewden dat het tegenovergestelde
van mening is.
Standaardisatie-innitiatieven
Het onderzoek heeft aangetoond dat geen van de standaardisatie-
innitiatieven volgens de geënquêteerde bedrijven een belangrijke invloed
heeft gehad op de vormgeving van de onderzochte toepassingen. De geïn-
terviewde ambtenaren hebben daarentegen aangegeven dat de standaar-
disatie van de mogelijkheid om data en systemen tussen bedrijven en de
overheid met elkaar te verbinden (ICT-interoperabiliteit) de meeste in-
vloed heeft gehad op de vormgeving van de toepassing. Daarnaast is vol-
gens ongeveer een kwart van de geïnterviewde ambtenaren de standaar-
disatie op het gebied van de architectuur van de elektronische overheid
belangrijk geweest bij de vormgeving van de toepassing.
Toekomstige ontwikkelingen
Bedrijven Ambtenaren
Verbetering van de efficiëntie van de Verbetering van de efficiëntie van de
huidige doelstelling van de toepassing huidige doelstelling van de toepassing
Verbetering van de effectiviteit van de Verbetering van de effectiviteit van de
huidige doelstelling van de toepassing huidige doelstelling van de toepassing
Verbetering van de naleving met be- Verbetering van de prestaties van
trekking tot wettelijke verplichtingen overheidsprocessen
Verbetering van de kwaliteit (juistheid Verlagen van administratieve lasten
en volledigheid) van de gegevens die
door bedrijven worden overgedragen
aan de overheid
Uit het voorgaande komt naar voren dat zowel de geënquêteerde bedrij-
ven als de geïnterviewde ambtenaren van mening zijn dat de verbetering
van de efficiëntie van de huidige doelstelling en de verbetering van de ef-
fectiviteit van de huidige doelstelling invloed zullen hebben op de toekom-
stige ontwikkeling van de onderzochte toepassingen. Daarentegen ver-
schillen de ambtenaren en bedrijven wel qua mening over de invloed die
het beleid omtrent de verlaging van administratieve lasten voor bedrijven
Belemmerende factoren
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat volgens de geënquêteerde
bedrijven geen van de genoemde factoren belemmerend zullen werken op
de toekomstige ontwikkeling van de onderzochte toepassingen. Wel zijn de
twee belemmerende factoren die de hoogste score van de bedrijven heb-
ben ontvangen, ook door de geïnterviewde ambtenaren het vaakst ge-
noemd als mogelijke belemmeringen bij de toekomstige ontwikkeling van
de toepassing. Het gaat hierbij om een gebrek aan adequate wetgeving en
de verplichting tot de mogelijkheid tot het aanleveren op papier.
Er is wel een verschil tussen beide studies. Bij onze meting in 2008 onder
ambtenaren is verder als belangrijke doelstelling naar voren gekomen ‘het
verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening aan bedrijven. Bij het
onderzoek van Arendsen uit 2003 is deze doelstelling niet als belangrijk
aangemerkt, maar de doelstelling ‘verhogen van de kwaliteit van door be-
drijven aangeleverde gegevens. Deze doelstelling is overigens wel bij onze
studie genoemd door de geënquêteerde bedrijven als een belangrijke
doelstelling van de toepassing.
Standaardisatie-innitiatieven
Vergelijken we vervolgens de bevindingen van onze studie met de resulta-
ten van het onderzoek van Arendsen onder ambtenaren in 2003, dan kan
geconcludeerd worden dat bij beide studies nagenoeg dezelfde standaar-
den als belangrijk worden geacht door de ambtenaren. Voor onze onder-
zochte toepassingen (allen vanaf 2003) en de groep toepassingen vanaf
2003 die door Arendsen onderzocht zijn is naar voren gekomen dat vol-
gens de geïnterviewde ambtenaren een tweetal standaarden de vormge-
ving van de toepassing hebben beïnvloed, namelijk: ‘gestandaardiseerde
definities van begrippen uit wet- en regelgeving’ en ‘standaarden rond de
architectuur van de elektronische overheid’.
Toekomstige ontwikkelingen
Vergelijken we de bevindingen van het onderzoek met de resultaten van
het onderzoek van Arendsen uit 2003 dan komt naar voren dat bij beide
meetmomenten de geïnterviewde ambtenaren van mening zijn dat een
verlaging van de administratieve lasten en een verbetering van de presta-
ties van overheidsprocessen invloed zullen hebben op de toekomstige
ontwikkeling van de toepassing.
Er zijn overigens ook twee verschillen tussen beide studies naar voren ge-
komen. Bij de studie van Arendsen is voor beide groepen toepassingen
(voor 2003 en vanaf 2003) door de geïnterviewde ambtenaren standaardi-
satie genoemd als een factor die invloed zal hebben op de toekomstige
ontwikkeling van de toepassing. Bij onze studie is deze factor niet als be-
duidend naar voren gekomen. Onze studie heeft vervolgens aangetoond
dat de efficiëntie en effectiviteit van de huidige doelstelling van de toepas-
sing volgens de geïnterviewde ambtenaren invloed zal hebben op de toe-
komstige ontwikkeling van de toepassing. Bij het onderzoek van Arendsen
is echter naar voren gekomen dat hier niet de nadruk op ligt bij de door-
ontwikkeling van de toepassing.
Belemmerende factoren
Het gebrek aan adequate wetgeving en de verplichting tot instandhouding
van een papieren aanlevermogelijkheid werden bij dit onderzoek door de
ambtenaren het vaakst genoemd als factoren die een belemmerende wer-
king hebben op de toekomstige ontwikkeling van de toepassing. Bij het
onderzoek van Arendsen zijn deze factoren slechts door een klein percen-
tage respondenten genoemd. Wat betreft de factor ‘een gebrek aan ade-
quate wetgeving’ gaat het om 15% van de toepassingen operationeel voor
2003 en 10% van de toepassingen operationeel vanaf 2003. Bij de factor
‘verplichting tot de mogelijkheid tot het aanleveren op papier’ gaat het om
respectievelijk 3% voor toepassingen operationeel voor 2003 en 9% voor
toepassing operationeel na 2003.
15
Dit is volgens Arendsen (2008: 177) in lijn met de ontwikkeling waar duidelijk werd dat op
netwerk- en transport niveau een hoge mate van standaardisatie is bereikt en dat onderzoek
en praktijk zich meer en meer richten op de standaardisatie van berichten en processen.
Bij het bovengenoemde onderzoek van Arendsen zijn andere factoren naar
voren gekomen als belemmerd bij de doorontwikkeling van de toepassing.
Voor de toepassingen die in 2003 operationeel waren zijn de kosten voor
implementatie en beheer de grootste belemmeringen (32%). Bij de andere
groep toepassingen speelt deze factor nauwelijks. De leeftijd van de sys-
temen, het gebruik van gesloten standaarden, maar ook het feit dat deze
systemen zich reeds in de beheerfase bevinden, zijn hiervoor verklaringen.
Voor de toepassingen die vanaf 2003 operationeel werden, is een gebrek
aan richting en attitude bij e-overheidsinitiatieven de belangrijkste be-
lemmering (40%).
6.2 Discussie
Dit onderzoek is een vervolgmeting van het onderzoek van Arendsen naar
de effecten en karakteristieken voor elektronisch berichtenverkeer met de
overheid. Welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en zijn deze
(meer) gericht op verbetering van de kwaliteit van de elektronisch over-
heidsdienstverlening en/of administratieve lastenreductie?
Eenzelfde beeld geld ten aanzien van de thema’s die van invloed zijn op de
toekomstige ontwikkeling van de toepassing. Een ruime meerderheid van
de geënquêteerde bedrijven verwacht met name beïnvloeding vanuit over-
heidsinterne thema’s en doelen (o.a. kwaliteit van aangeleverde gegevens
en verbetering van naleving). De laagste scores zijn voor de verwachte
invloed vanuit verlaging van administratieve lastenverlichting.
“Er moet nog steeds hetzelfde worden verwerkt als voorheen. Nu al-
leen niet meer op papier maar in de computer.”
Volgens een aantal van de geënquêteerde bedrijven heeft het ook geen
enkele zin om een papierenaangifte om te zetten in een elektronisch aan-
gifte, als vervolgens de uitvraag van gegevens alleen maar toeneemt.
“Er komen steeds meer regeltjes. En als het een keer goed werkt,
dan hebben ze al weer wat nieuws uitgedokterd en begint de papie-
renrommel weer op nieuw.”
Wijzig niet alleen de wijze van aanlevering van gegevens maar ook
de hoeveelheid gegevens (gegevensuitvraag)
“CLIENT levert ons niet echt een lastenverlichting op. Voor de intro-
ductie van CLIENT hoefde slechts een telefoontje naar de Planten-
kundige Dienst te worden gepleegd, waarna vervolgens de lading en
het fytosanitaire document werd gecontroleerd. Nu dienen veel ge-
gevens (ook die niet van belang zijn voor onze administratie) te
worden vastgelegd in CLIENT.”
“Er komen alleen maar administratieve lasten bij doordat elke over-
heidsinstantie (o.a. Dienst Regelingen, VWA, AID etc.) alle gegevens
elektronisch wil ontvangen op hun eigen manier, waardoor je als on-
dernemer op diverse verschillende manieren dezelfde gegevens
moet verzenden en opslaan.”
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het elektronificeren van het
berichtenverkeer tussen bedrijven en de overheid niet automatisch leidt
tot een verbetering van de overheidsdienstverlening en/of een administra-
tieve lastenreductie voor het bedrijfsleven tot gevolg heeft ( althans vol-
gens de perceptie van de geënquêteerde bedrijven). In een aantal geval-
len leiden toepassing voor EBV zelfs tot onbedoelde neveneffecten (zie
Arendsen, 2008). Een terechte vraag is dan ook of de mogelijkheden van
elektronisch berichtenverkeer met de overheid (aan de reductie van admi-
nistratieve lasten) niet te optimistisch worden ingeschat. Door de Commis-
sie Regeldruk Bedrijven (2009)16 is deze vraag bevestigend beantwoord.
Zij concludeert dat overheidsorganisaties de bijdrage van ICT-projecten
aan lastenreductie nogal eens te optimistisch inschatten en de reductie
later dan gedacht wordt gerealiseerd. In navolging van de commissie vin-
den wij het belangrijk dat de effecten van (ICT-)projecten (op regeldruk)
beter in kaart worden gebracht:
16
Commissie Regeldruk Bedrijven. Brief aan de staatssecretaris van Economische Zaken.
Onderwerp: Regeldruk Bedrijven en ICT. ’s-Gravenhage, 25 mei 2009.
dagelijkse uitvoeringspraktijk wel het geval? Uit ons onderzoek is naar vo-
ren gekomen dat dit lang niet altijd het geval is. De meerderheid van de
geënquêteerde bedrijven (bijna 60%) heeft weliswaar aangegeven dat de
gegevens die zij via de toepassing moeten aanleveren aan de overheid
aansluiten op de gegevens die zij vanuit hun eigen bedrijfsproces al be-
schikbaar hebben, maar toch hebben ook een aantal ondernemers aange-
geven problemen te ondervinden met het aanleveren van gegevens uit
hun eigen bedrijfsadministratie aan de overheid.
6.3 Reflectie
De resultaten van dit onderzoek geven overheidsinstellingen inzicht in de
percepties van bedrijven en ambtenaren aangaande toepassingen voor
elektronisch berichtenverkeer met de overheid. Op een aantal punten
biedt het onderzoek ook concrete aanknopingspunten om de (elektroni-
Bij het onderzoek is een beperkt aantal toepassingen voor elektronisch be-
richtenverkeer met de overheid bestudeerd. Een aantal van deze toepas-
singen kent ook een relatief lager respons. Dit brengt met zich mee dat de
bevindingen van het onderzoek niet gegeneraliseerd kunnen worden naar
alle toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid. Wel
is gestreefd naar geldige kennis, in de zin dat generalisaties mogelijk zijn
naar de verschillende verschijnselen die in het onderzoek zijn betrokken
(vergelijk Van der Veen: 1988, 1990).
Voor het uitzetten van de enquête zijn adressen van gebruikers van de
onderzochte toepassingen vergaard bij verschillende overheidsinstanties
(eigenaren van de toepassingen). Om verschillende redenen was het ver-
krijgen van adressen een erg arbeidsintensieve exercitie. Bij de verschil-
lende instanties is allereerst gevraagd om toestemming voor het vrijgeven
van adressen ten behoeve van het onderzoek. Vervolgens is met deze
‘vrijwaring’ gericht binnen de betreffende organisaties een verzoek uitge-
zet voor het krijgen van een adressenbestand.
Er is voor gekozen om bij het onderzoek niet expliciet naar feitelijke re-
ductiecijfers te kijken, maar de focus te leggen op de beleving (perceptie)
van bedrijven en ambtenaren aangaande verschillende aspecten van der-
gelijke toepassingen. De overweging hierbij is dat voor het vereenvoudi-
gen van wet- en regelgeving het niet alleen van belang is om te weten
hoeveel tijd en geld een ondernemer kwijt is aan een specifieke informa-
tieverplichting, maar ook wat de beleving van de ondernemer is ten aan-
zien van de betreffende informatieverplichting.
Deze keuze roept wel een aantal vragen op. In hoeverre leveren de toe-
passingen (volgens berekeningen van het kabinet) in de praktijk een bij-
drage aan de reductie van administratieve lasten (gemeten in kosten en
tijd die gemoeid is met de informatieverplichtingen voor het bedrijfsle-
ven)? In hoeverre komen de percepties van de bedrijven over de bijdrage
die toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de overheid leve-
ren op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven overeen met de
feitelijke reductiecijfers? Is er daadwerkelijk sprake van een reductie of
ervaren bedrijven dit slechts en hebben zij eigenlijk geen (goed) zicht op
de werkelijke besparing (kosten en tijd) van de toepassing?
Tot slot is het aan te raden om een internationale studie te doen naar het
gebruik van toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de over-
heid. Welke toepassingen worden in andere (Europese) landen gebruikt?
In hoeverre leveren deze toepassingen een bijdrage aan de verbetering
van de overheidsdienstverlening en/of administratieve lastenreductie voor
bedrijven? Wat zijn belangrijke overeenkomsten en verschillen tussen ver-
schillende landen wat betreft bijvoorbeeld de invoering, het gebruik, de
karakteristieken van en de bijdrage aan de reductie van administratieve
lasten van toepassingen voor elektronisch berichtenverkeer met de over-
heid?
Dankwoord
Op deze plaats willen wij iedereen bedanken die op één of andere wijze
heeft gelopen bij de uitvoering van het onderzoek en/of het schrijven van
deze rapportage.
Hun advies bij de uitvoering van het onderzoek en review van verschillen-
de tussenrapportages hebben wij als erg waardevol ervaren.
Ook zijn we dank verschuldigd aan de personen die advies hebben gege-
ven bij de uitvoering van het onderzoek en/of de verschillende concept-
rapportages hebben gereviewd. In het bijzonder gaat hierbij onze dank uit
naar:
• Jurjen Jansen MSc (Center for e-Government Studies);
• Dr. Lidwien van de Wijngaert (Center for e-Government Studies);
• Drs. Eltina Dijkstra (Belastingdienst);
• Peter Scholte MBA (Belastingdienst);
• Dr. Piet Kommers (Universiteit Twente).
Ten slotte gaat onze dank uit naar dr. Oscar Peters voor de ondersteuning
bij de uitvoering van verschillende aanvullende statistische analyses.
Hiermee heeft onze analyse en verslaglegging van de onderzoeks-
bevindingen een belangrijke verdieping gekregen.
Referenties
Arendsen, R. (2008). Geen bericht, goed bericht. Een onderzoek naar de
effecten van de introductie van elektronisch berichtenverkeer met de
overheid op de administratieve lasten van bedrijven. Vossiuspers UvA –
Amsterdam: University Press.
Boerderij (2003) De regelingen, goed om te weten. In: weekblad voor de
landbouw, special april 2003.
Boog, J.J. en Lin, M.H.H. van. Reductie administratieve lasten door ICT.
ISBN: 90-371-0800-8. Bestelnummer: A0012. Zoetermeer: EIM.
CBS (1995). Van papier naar digitaal … dat loont, Respons. Heerlen: Cen-
traal Bureau voor de Statistiek.
Commissie Administratieve Lasten (Commissie Slechte) (1999a). De pa-
pierberg te lijf, Tussenrapportage Deel II. Den Haag.
Commissie Administratieve Lasten (1999b). Branche-overstijgende initia-
tieven en Branche-specifieke projecten, Tussenrapportage Deel II. Den
Haag.
Commissie Administratieve Lasten (1999c). Regels zonder overlast, Eind-
rapportage van de Commissie Administratieve Lasten. Den Haag.
Dijk, J.A.G.M. van (2001). E-government. In: Bouwman, H., Dijk,
J.A.G.M., van, Hoof, B. van der Wijngaert, L. van de, ICT in Organisa-
ties: adoptie, implementatie, gebruik en effecten. Amsterdam: Boom.
EIM (1998). Verlicht ICT administratief leed van bedrijven?, onderzoek in
het kader van Elektronische Heerendiensten, in opdracht van het Minis-
terie van Financiën, Zoetermeer.
Gemengde Commissie Allez (2003). Meer ondernemerschap met minder
regels, Rapportage implementatieplannen administratieve lasten EZ-
regelgeving.
HBAG (2005). Exportgegevens voor HBAG en CBS nu in een keer verstu-
ren, via elektronisch postkantoor van de overheid, Groot Handelsblad,
Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijprodukten, Hoofdbe-
drijfschap Agrarische Groothandel (HBAG).
Interdepartementale Projectdirectie Administratieve Lasten (IPAL) (2003).
Meten is weten, handleiding voor het definiëren en meten van admini-
stratieve lasten voor het bedrijfsleven. Den Haag: Ministerie van Financi-
en.
Mathijssen, L., Dael, R. van, Heijink, F. (2004). Andere overheid, andere
bedrijven, andere systemen, Over het Programma CLIENT: een geslaag-
de samenwerking om grenscontroles te verbeteren, parernote nr. 16. ’s-
Gravenhage: Het Expertise Centrum.
Ministerie van Economische Zaken (1999). Reactie kabinet op tussenrap-
portage Commissie Administratieve Lasten, Tweede Kamer, vergaderjaar
1999-2000, 24 036, nr. 138, Den Haag.
Ministerie van Economische Zaken (2004). De Rijksbrede ICT-agenda,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 26643, nr. 47. Den Haag.
Ministerie van Economische Zaken (2006). Factor ICT. Den Haag: Directo-
raat-generaal Energie en Telecom.
Ministerie van Financiën (2004). Meer ruimte voor ondernemers door min-
der lasten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29515, nr.1. Den
Haag.
Ministerie van Financiën (2005). Vermindering administratieve lasten: nu
volle kracht vooruit, Kabinetsplan aanpak administratieve lasten, Tweede
Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29515, nr. 59. Den Haag.
Ministerie van Financiën (2006). Dit willen we nog even kwijt, Kabinets-
plan aanpak administratieve lasten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-
2007, 29515, nr.162. Den Haag.
Ministerie van Financiën (2007). Merkbaar minder regeldruk!, Kabinetsplan
aanpak administratieve lasten, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007,
29515, nr. 202, Den Haag.
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (2003). Documentatie,
Themadag Elektronisch Berichtenverkeer LNV, 5 februari 2003.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2003a). Informatiestromen Goede-
renvervoer- en Verkeer, Tussenrapportage. ‘’s-Gravenhage.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2003b). Informatiestromen en –
processen binnen de overheidcommunity, Inputdocument voor de over-
heidscommunity. Den Haag: Directoraat-generaal Goederenvervoer.
Nijsen, A.F.M. (2003). Dansen met de Octopus, Een bestuurskundige visie
op informatieverplichtingen van het bedrijfsleven in de sociale rechts-
staat. Delft: Eburon.
OECD (2007). Netherlands, OECD e-Government Studies, ISBN 978-92-
64-03028-2, Organisation for Economic Co-operation and Development.
Rijksvoorlichtingsdienst (2005). Informatie handelsregister elektronisch
aanleveren en verkrijgen, persbericht ministerraad, Ministerie van Eco-
nomische Zaken, 18 februari 2005.
Rijkswaterstaat (2002). Papierarm varen, de toekomst van de binnen-
vaart, Scheepvaart en Transport Informatie Services, Adviesdienst Ver-
keer en Vervoer, CD-ROM.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (1998). Instellingsregeling
Commissie Administratieve Lasten, nr. 232, p. 9.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2003a). Wijzigingen van
enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004), nr. 526, p. 9.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2003b), Besluit gegevens-
verwerking CBS, nr. 552, jaargang 2003.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2004a). Wet elektronisch
bestuurlijk verkeer, nr. 214.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2004b). Wet op het Cen-
traal bureau voor de statistiek, nr. 695.
Staatscourant (2004). Regeling Wijziging diverse veterinaire regelingen,
met betrekking tot procedures voor veterinaire controles in de grensin-
spectieposten, nr. 189.
Staatscourant (2004). Regeling statistieken goederenvervoer, nr. 252, 29.
Stevens, L.G.M. (2005). De top 10 van hinderlijke regels, Aanbevelingen
aan het kabinet voor de aanpak van de meest hinderlijke nalevingskos-
ten voor ondernemers, Commissie Stevens.
Veen, R.J. van der. (1988). Intensieve benadering. In: W. Derksen et al.,
De praktijk van onderzoek. Groningen.
Veen, R.J. van der (1990). De sociale grenzen van beleid. Lei-
den/Antwerpen.
Verschuren, P en Doorewaard, H. (2004). Het ontwerpen van een onder-
zoek. Derde druk, vijfde oplage. Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV.