Professional Documents
Culture Documents
dubbeltje
op de eerste
rang 7
Wij zijn een volk van kooplieden en koopjes-
jagers en dat heeft diepe sporen nagelaten in
onze taal. In Voor een dubbeltje op de eerste
rang zijn - voor het eerst - vrijwel alle spreek-
woorden en zegswijzen met Nederlands geld bij
elkaar gezet. Het gaat om ruim dertienhonderd
bekende en minder bekende uitdrukkingen uit
de afgelopen zeshonderd jaar. De zegswijzen
zijn verdeeld over vijfenveertig rubrieken.
Zo staan de uitdrukkingen die met armoede,
rijkdom of gierigheid te maken hebben over-
zichtelijk bij elkaar, net als de spreuken met
cent, daalder, dubbeltje, duit, gulden, kwartje,
oordje, penning en stuiver. Waar nodig is de be-
tekenis toegelicht en wordt iets verteld over de
herkomst. Ook is een lijst opgenomen van de
ruim tweehonderd volksnamen voor onze mun-
ten en biljetten, zoals geeltje, heitje, joetje, piek
en rooie rug.
PROMETHEUS -
NRC/HANDELSBLAD
Voor een dubbeltje op de eerste rang
Ewoud Sanders
200I
Prometheus/NRC Handelsblad
Amsterdam / Rotterdam
© 2ooi Ewoud Sanders
Eindredactie Jaap Engelsman
Omslagontwerp Kummer & Herrman, Utrecht
Foto omslag Co de Kruijf/Hollandse Hoogte
Illustratie binnenwerk Rik van Schagen
www.pbo.nl
ISBN 9 0 4 4 6 0 1 0 6 7
Inhoud
Woord vooraf 9
Verantwoording 17
Armoede 21
blut, geen rooie rotcent, op zwart zaad zitten 28
voor een dubbeltje geboren 32
het groeit me niet op de rug 32
ironisch bekeken 33
Bedrog en misdaad 35
smeergeld 38
zwendel 39
Berucht 41
Cent 42
Daalder 48
Dieren 52
Domheid 59
Dooddoeners 60
Dubbeltje 66
Duit 70
Duivel, bijgeloof 76
Duur 78
Geld is almachtig, geld opent alle deuren 81
Geld is gevaarlijk 88
Geld is niet alles 91
Geld is nuttig 95
Geld is onontbeerlijk 97
geen geld, zondergeld IOI
kopen kost geld I02
seks kost geld IO3
Geld stinkt niet IO4
Geloof, deugd, eer I06
Gierigheid, gierigaard, vrek 112
God I20
Gulden 121
Handel en arbeid 125
Klinkende munt I29
Kwartje I32
Liefde en huwelijk 134
Niet veel zaaks 138
goedkoop 142
waardeloos 143
woorden kosten niets 145
Onverstandig handelen 146
verkwisting 149
met geld smijten !53
verbrassen 153
geld moet rollen 154
rekenfouten 155
penny wise, poundfoolish 156
drank 156
Oordje 158
Opscheppen 164
Penning 167
Plat 174
Rijkdom 175
ping-ping hebben 179
met de duiten zitten 183
een smak geld 185
Schulden 186
Sparen 189
wie het kleine niet eert 192
Stuiver 194
Tot de laatste 201
Uitbrander 202
Verdienen 203
geld trekt geld aan 204
het regent geld 205
Verstandig handelen 207
Vriendschap 211
Waardevol 213
Wensen 215
Zeispreuken 217
Ziekte en dood 221
Overig 223
Einde 232
9
den. Wij zeggen nu: wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een
kwartje.
In de zegswijzen zie je het leven ook duurder worden. Aan het
eind van de 19de eeuw zei men in Vlaanderen: met zo'n knecht en
vijfcent krijg je overal een pint bier (kennelijk kostte een biertje toen
een stuiver). Vijftig jaar later zei men: als je er een kwartje bijlegt, kun
je er een glas bier voor kopen.
Anders gezegd: iedere tijd en iedere streek kent zijn eigen
spreekwoorden en zijn eigen varianten. In dit boekje zijn ze - voor
het eerst - bij elkaar gezet. Dat geldt ook voor de ruim tweehonderd
volksnamen voor onze munten en biljetten, zoals heitje, piek en
rooie rug, die in een bijvoegsel zijn opgenomen.
Jatwerk
Hoe is deze verzameling tot stand gekomen? Door veel jat- en plak-
werk. Positiever geformuleerd: door de belangrijkste spreekwoor-
denboeken van grofweg de afgelopen tweehonderd jaar systema-
tisch door te nemen op woorden die met geld te maken hebben, dus
van cent tot rijksdaalder, van penning tot munt, van spie tot heitje en zo
verder. Veel van het oude materiaal is afkomstig uit het driedelige
Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal (1858-1870) van de Gor-
kumse onderwijzer P.J. Harrebomée. Harrebomée heeft een uit-
10
treksel gemaakt uit alle spreekwoordenverzamelingen vanaf de
15de eeuw, en hoe chaotisch zijn boek ook is, met ruim 40.000 uit-
drukkingen is het nog altijd een onmisbare bron.
Daarnaast heb ik dankbaar gebruikgemaakt van enkele digitale
woordenboeken, met name van het onvolprezen Woordenboek der
Nederlandsche Taal en van de elektronische Grote Van Dale. Wat be-
treft de vaak ingewikkelde historie van Nederlandse munten heb ik
het zwaarst geleund op De Nederlandse munten, het standaardwerk
van H. Enno van Gelder uit 1965. Zie voor de andere bronnen de
lijst met geraadpleegde literatuur achter in dit boekje.
Rubrieken
11
op meer dan één plaats te vinden. Het Nederlands blijkt slechts drie
uitdrukkingen met knaak te hebben - althans, wij hebben er niet
meer kunnen vinden. Het gaat om de dooddoener één knaak tachtig
('Zeg wat kost dat nou?' 'Een knaak tachtig.'), knaken poetsen 'gierig
zijn', en zijn knaken dicht hebben 'geld gewonnen hebben bij het
spel'. Die uitdrukkingen staan in verschillende rubrieken. Om ge-
blader te voorkomen is bij alledrie iets gezegd over de herkomst van
het woord knaak. Vanzelfsprekend worden toelichtingen niet her-
haald bij uitdrukkingen die dicht bij elkaar staan. Bij muntnamen
die vaak voorkomen wordt de herkomst slechts op één plaats verteld.
Zo vindt men bijvoorbeeld het nodige over de geschiedenis van de
woorden cent, daalder en dubbeltje aan het begin van die rubrieken.
Veelvoorkomende muntnamen
Compleet?
12
kleine honderdvijftig zegswijzen niet op nemen. De belangrijkste
reden is dat de betekenis niet duidelijk was. Met name in het eerder
genoemde spreekwoordenboek van P.J. Harrebomée staan duizen-
den uitdrukkingen zonder verklaring (en zonder bronvermelding).
Zo vermeldt hij het is als Oost-Indisch geld: het komt niet aan de derde
man. Dit mag een intrigerende zegswijze zijn, maar omdat je
slechts naar de betekenis kunt gissen (betekende het 'niemand ver-
dient wat aan het overheidsgeld dat in Oost-Indië wordt gepompt'?
of'in de Oost vergaarde rijkdom gaat na hooguit één generatie weer
verloren'?), is hij in dit boekje niet opgenomen. Ik had natuurlijk
een rubriek 'onduidelijk' of'betekenis onbekend' in het leven kun-
nen roepen, maar dat leek me zinloos.
Wijsheid op rijm
Geld is de blom
wie 't niet heeft, zucht erom.
Vrouwen
14
muntnaam hol. Dat was een zilveren florijn die tussen 1693 e n
1846 werd geslagen. Op de munt stond HOL (als afkorting van 'Hol-
land') om aan te geven dat het een geldige munt was.
Euro
!5
weet dat botje een geldnaam is, en dat sommige mensen denken dat
de uitdrukking iets met beenderen te maken heeft, doet er niet toe.
Het woord botje heeft het inmiddels honderden jaren zonder de bij-
behorende munt gered, en zo zal het ook gaan met de Nederlandse
muntnamen die nu algemeen bekend zijn.
Dank
Veel van het voorbereidend werk voor dit boekje is gedaan door
Hans Geluk en Aya Langeveld. Daarnaast heeft vooral Jaap Engels-
man erg veel werk verzet. Hij tekende voor de eerste versie van de
rubrieksindeling, hij schreef diverse toelichtingen en hij maakte
het register. Ik vermoed zelfs dat dit boekje zonder de hulp van Jaap
Engelsman nooit was verschenen. Veel dank dus!
Ewoud Sanders
16
Verantwoording
J 7
slechts toegevoegd als extraatje. Overigens is juist van die volksna-
men de herkomst vaak erg onduidelijk; er zou veel aanvullend on-
derzoek nodig zijn om dat allemaal op te helderen.
Soms wordt vermeld wanneer een uitdrukking voor het eerst is
opgetekend. Dat is vooral gedaan bij zegswijzen waarvan je denkt:
sinds wanneer zouden ze dat zeggen? Die keuze is natuurlijk zeer
subjectief. Het gaat doorgaans om grove tijdsaanduidingen: 'de
eerste helft van de 17de eeuw' en dergelijke.
18
i o o i spreekwoorden en zegswijzen
over Nederlands geld
Armoede
21
de honden kunnen wel tegen hem aan pissen
Om aan te geven dat iemand praktisch aan de bedelstaf is.
een ijdele beurs en een ijdele maag, dat is een grote plaag
IJdel betekent hier 'leeg'.
22
Armoede
geldpijn hebben
Men zei ook: het is nacht met hem 'het is met hem gedaan',
23
hij heeft zoveel geld als een kikker/pad veren
Hij bezit totaal niets. Deze uitdrukking dateert uit de 17de eeuw.
24
Armoede
kaalhals
Kaalhals is eigenlijk een gebrek bij koeien, waarbij ten gevolge van
het schuren de hals kaal is geworden. De overdrachtelijke betekenis
is 'armoedzaaier' ofwel 'schraalhans'. Men zei ook thuis is kaalhals
keukenmeester (de variant met schraalhans is nu bekender).
kort zitten
25
mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel een koe willen
kopen, had de schelm maar geld
Dit is een zogenoemde zeispreuk. Alle zeispreuken zijn in de gelijk-
namige rubriek bij elkaar gezet.
op de naad krabben
Geen geld meer hebben. Bedoeld wordt de naad van de geldzak,
waarin misschien nog een klein, laatste muntje verscholen zat.
op de pit leunen
Betekende in de toneeltaal 'een voorschot op het loon vragen', na-
melijk aan het donkere kantoortje in de voormalige Stadsschouw-
burg te Amsterdam, waar altijd een lamp brandde; maar ook 'over
de lamp van de souffleur gebogen zijn, ieder woord afwachten, op
de souffleur spelen'.
penning is ziek
Op droog zaad zitten.
piet is dood
Piet is hier een dialectisch woord voor pit, dat we onder meer te-
genkomen in hij heejt pitten 'hij is goed van geld voorzien'. Pitten is
een van de vele algemene benamingen voor 'geld'. Hoewel de oor-
sprong niet helemaal zeker is, zou er verband kunnen bestaan met
pitje, dat al in de 17de eeuw is opgetekend. Dit was ontleend aan de
Javaanse en Maleise term voor een klein muntje (pitjis, pitis, picis),
dat door de Nederlanders werd gelijkgesteld aan een halve cent.
26
Armoede
uitgestudeerd
Zoiets als 'aan het einde van je Latijn zijn', geen kant meer op kun-
nen, dus blut zijn.
zijn lood is op
Lood betekent hier 'geld'. Zie hierboven er is geen lood in het hakje.
27
beweging weer, die een munt verricht bij het kop- of letterspel.' Met
kop- of letterspel wordt bedoeld: het tossen van een munt (kruis of
munt, kop of letter).
28
Armoede
29
geen penning in de wereld hebben
Niks bezitten.
30
Armoede
3 1
voor een dubbeltje geboren
Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje is 'een van de
meest kenmerkende Nederlandse uitdrukkingen' genoemd, sa-
men met doe maar gewoon, dan doeje gek genoeg. De vroegste variant
is opgetekend in 1720 door Carolus Tuinman, dominee te Middel-
burg en samensteller van een beroemd spreekwoordenboek. Hij
vermeldt die tot een blanke geboren is, zal zyn leven geen stuiver ryk
worden (een blank of blanke was indertijd ongeveer driekwart stui-
ver). De betekenis is: 'hij ontgaat zijn lot nooit', wat ook wordt ge-
zegd met wie geboren is om te hangen, verdrinkt niet. Er zijn veel va-
rianten, met allerlei verschillende waarden, allemaal opgetekend
tussen de 18de en 20ste eeuw:
wie geboren is onder een duitplaneet zal nooit meester van een
oordje worden
Een oordje was een kwart stuiver. Alle spreekwoorden en zegswij-
zen met oordje zijn elders in het boek in de rubriek 'oordje' bij el-
kaar gezet.
wie tot een penning geboren is, kan tot geen stuiver komen
Alle spreekwoorden en zegswijzen met stuiver zijn in de rubriek
'stuiver' bij elkaar gezet.
wie tot een stuiver geboren is, kan tot geen daalder/dubbeltje/
gulden komen
wie tot een stuiver geboren is, wordt nooit een dubbeltje
wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje
wie voor het oordje geboren is, zal nooit tot een stuiver geraken
Het groeit me niet op de rug is aan het begin van de 18de eeuw voor
het eerst opgetekend, in de vorm het wast my op den rugge niet. Va-
rianten zijn:
3 2
Armoede
denk je, dat ik een boompje heb, waaraan het geld groeit?
denk je, dat ik het geld van een boompje kan schudden/plukken?
ironisch bekeken
Wanneer iemand een dubbeltje vindt, kun je zeggen: dat is het begin
van één miljoen, het begin is er of zo is Rockefeller óók begonnen. Het
gaat hier om schertsende of ironische uitdrukkingen over geld. An-
dere voorbeelden zijn:
hij ruikt naar het geld als een jood naar het spek
Hij is arm. Vrome joden eten geen varkensvlees en zullen dus niet
naar spek ruiken. Opgetekend aan het eind van de 19de eeuw.
33
hij ruikt naar het geld, als een koe/bok naar muskus/saffraan
Muskus is een kostbaar ingrediënt van parfums, saffraan een exoti-
sche specerij - koeien en bokken ruiken anders.
hij ruikt naar het geld, als een varken naar boomolie
Boomolie is 'olijfolie', een delicatesse waar varkens weinig mee van
doen hebben.
hij ziet eruit, dat men hem zijn zondagsduiten in bewaring zou
geven
Zo'n vroom gezicht heeft hij (maar hij is niet te vertrouwen).
ik heb ooit een muilezel gezien, die uw dukaten wel zou kunnen
dragen
U bezit niet veel. Een zegswijze uit de 16de eeuw. De dukaat lijkt
misschien een van die vele munten uit een grijs verleden, maar in
feite zijn er nog tot 1960 Nederlandse gouden dukaten geslagen, al
maakten die zogenaamde negotiepenningen geen deel meer uit van
het gewone muntstelsel.
Historisch gezien hebben gouden en zilveren dukaten van de late
Middeleeuwen tot in het begin van de 19de eeuw als Nederlands be-
taalmiddel gefungeerd. De gouden dukaten (geslagen sinds 1586)
hadden een waarde van 3,5 gulden, de zilveren van 2,5 gulden (rijks-
daalder).
De naam dukaat gaat via Frans ducat en Italiaans ducato terug op
middeleeuws Latijn ducatus 'hertogdom'. Bedoeld werd het hertog-
dom Venetië, waar in de 13de eeuw de eerste gouden dukaten wer-
den geslagen (met onder andere het woord ducatus in het op-
schrift).
34
Bedrog en misdaad
de ekster heeft een mooie taal, maar uw geldje nam het helemaal
De babbelende ekster staat hier voor een handig pratende oplichter.
De ekster staat bovendien bekend als een dief van blinkende spul-
letjes. Deze uitdrukking dateert al uit de 16de eeuw.
35
een stuiver kleeft aan de handen
Er blijft wat aan de strijkstok hangen.
Er is smeergeld betaald.
het is alles geen echte munt, wat hij er wel voor uitgeeft
Hij is een bedrieger (niet alleen in geldzaken).
36
Bedrog en misdaad
het is hagenmunt
Vals geld, dat buiten de stad, als het ware tussen de hagen, in het
veld, is vervaardigd.
het zijn al geen echte muntstukken, hoe schel hun klank ook is
Een variant op het is niet alles goud wat er blinkt.
hij ziet eruit, dat men hem zijn zondagsduiten in bewaring zou
geven
je zou hem wel een reisgordel toevertrouwen, als er maar geen geld
in zat
Hij is niet te vertrouwen.
listig geld steelt en wordt gestolen; ook geeft het eer, en eer wordt
erdoor verloren
Voor het eerst opgetekend in de eerste helft van de 17de eeuw.
37
mooi weer spelen van andermans geld
voor zware moeite mag men grote beloning eisen, zei de advocaat,
en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere kwestie, waarop hij zijn
hoofd al drie etmaal gebroken had, niet begreep
smeergeld
38
Bedrog en misdaad
steekpenningen aannemen
Het woord steekpenning komt al voor in het Middelnederlands. Mo-
gelijk komt het van '(iemand geld in handen) steken'.
zwendel
daar kom ik wel van af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken
voor een papiertje met luizen
Een blanke was een muntje van geringe waarde, maar nog altijd
meer waard dan luizen.
geld snoeien
De randen van munten afsnijden, om het zo gewonnen metaal
apart te gelde te maken.
iemand uitpersen
39
iemand (van) de huig lichten
Iemand de huig lichten was oorspronkelijk een medische ingreep: bij
iemand de huig doen inkrimpen. De ontwikkeling van die beteke-
nis naar 'iemand bezwendelen' is niet duidelijk. Misschien was de
medische handeling puur kwakzalverswerk en dus ook al bedrog.
40
Berucht
4i
Cent is een van de vijf muntnamen die het meest in de spreuken
voorkomen. Deze munt is in 1816 ingevoerd als 1/100 deel van een
gulden. De naam, die waarschijnlijk is ontleend aan het Ameri-
kaans Engels, waar de cent in 1786 als 1/100 deel van de dollar was
ingevoerd, gaat uiteindelijk terug op het Latijnse centum 'honderd'.
anderhalve cent
Schertsende benaming voor een verloofd of getrouwd paar waarvan
de een veel groter is dan de ander.
centenbijter
Een van een reeks benamingen die aangeven dat een gierigaard de
kleinste munten liefst nog zou splijten, om ze niet in één keer he-
lemaal te hoeven uitgeven.
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
42
Cent
de centenpest hebben
Veel geld uitgeven. Ook: de geldpest hebben.
43
geen centje pijn
Niet de minste moeite, geen enkel ongerief. Indertijd onder Neder-
landse soldaten in Indonesië een veel gebruikte uitdrukking, vaak
met de toevoeging: het duurt nog maar een jaartje.
hij is op de centen
hij kan van een dubbeltje ook maar tien cent maken
Hij kan niet toveren met geld.
44
Cent
hij zou voor zich een cent op zijn blote kont laten slaan
Hij doet alles voor geld.
met zo'n knecht en vijf cent krijg je overal een pint bier
Die knecht is blijkbaar niets waard, want voor enkel vijf cent kreeg
je die pint bier ook.
45
ook een cent in 't buultje doen
Ook een duit in het zakje doen. Buultje is 'buideltje'.
voor een cent gaat hij dood als hij voor een halfje weer levend kan
worden
46
Cent
47
Daalder
48
Daalder
dat is een rekening van Marie Boom: drie maal elf is een daalder en
een slokkie voor de haalder
Dit werd in Vlaanderen gezegd als iemand in zijn nadeel rekende.
'Marie Boom zal wel een bestaand persoon geweest zijn,' aldus een
spreekwoordenboek.
49
het is vetpot, zei de jongen, mijn moeder heeft een daalder gewisseld
Schertsend gezegd wanneer moeder eens flink opdist. Voor het
eerst opgetekend aan het begin van de 18de eeuw. Een daalder was
toen een fors bedrag.
hij heeft een presentatie als een bok van een daalder
Trots en hoogmoedig doen zonder dat daar reden toe is. Een bok
van een daalder was een grote bok van koek of speculaas (die een
daalder kostte).
hij kent de waarde van een daalder die er een van een ander moet
lenen
ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het
is maar negenentwintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was
dertig stuivers waard, dus één duit meer.
50
Daalder
wie tot een stuiver geboren is, kan tot geen daalder komen
Hij ontgaat zijn lot nooit. Dezelfde spreuk komt voor met oordje/
stuiver, penning/stuiver, stuiver/dubbeltje en stuiver/gulden.
wie zich met een mijt tevreden stelt, zal men niet voor een daalder
bedriegen
Sinds de 14de eeuw was een mijt in Vlaanderen een halve penning
(1/24 groot). Munten van één mijt zijn na 1467 niet meer geslagen,
maar als rekeneenheid bleef de mijt in gebruik. Uit de spreuken
waarin mijt figureert, blijkt dat het om een munt van zeer geringe
waarde ging: er gingen 48 mijt in een stuiver. Het woord mijt hangt
samen met Germaanse woorden voor 'snijden', en was dus oor-
spronkelijk een afgesneden of afgehakt stukje (metaal).
5i
Dieren
alles waar het hoort, zei het varken, en hij kroop in de geldkast
als men schapen en een koe heeft, dan zegt ons iedereen goedendag
Als je geld hebt, word je geëerd.
52
Dieren
daar kom ik wel van af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken
voor een papiertje met luizen
Een blanke was een muntje van geringe waarde, maar nog altijd
meer waard dan luizen.
de aap is gevlogen
Het geld is zoek.
de ekster heeft een mooie taal, maar uw geldje nam het helemaal
De babbelende ekster staat hier voor een handig pratende oplichter.
De ekster staat bovendien bekend als een dief van blinkende spul-
letjes. Deze uitdrukking dateert al uit de 16de eeuw.
de bok is vet
Er is veel geld. Ook gezegd wanneer er een flinke erfenis te verde-
len valt.
53
de kip met de gouden eieren slachten
Een vaste bron van inkomsten vernietigen om één keer flink profijt
te behalen.
een paard en geld en goed Latijn, dat brengt een lanser over de Rijn
Een lanser was een met een lans bewapende cavalerist. 'Over de
Rijn' staat hier voor 'de wijde wereld in'. Al in 1632 opgetekend
door Jacob Cats.
een ruiter zonder paard, een krijgsman zonder zwaard, een vrijer
zonder baard zijn geen zeven oordjes waard
Een oordje was een kwart stuiver. Deze munt werd aanvankelijk in
zilver en later hoofdzakelijk in koper geslagen.
geen berg zo steil of hoog, daar een ezel, met goud beladen, niet op
klimt
Door middel van geld kan zelfs de domste mens tot de hoogste
ambten geroepen worden.
54
Dieren
geld is vast geen goede waar, zei de boer, want mijn hond, die
anders nogal loos is, wil het niet vreten
Loos betekent hier slim. In oude stadse zegswijzen werden boeren
geregeld als dom of onbetrouwbaar afgeschilderd.
hij heeft een presentatie als een bok van een daalder
Trots en hoogmoedig doen zonder dat daar reden toe is. Met een
bok van een daalder wordt een grote bok van koek of speculaas be-
doeld (die een daalder kostte).
hij is een dwaas, die om een haas, veel smarten lijdt, en nog een
paard, veel ponden waard, de hals afrijdt
55
hij ruikt naar het geld, als een koe/bok naar muskus/saffraan
Muskus is een kostbaar ingrediënt van parfums, saffraan een exo-
tische specerij - koeien en bokken ruiken anders.
hij ruikt naar het geld, als een varken naar boomolie
Boomolie is 'olijfolie', een delicatesse waar varkens weinig mee van
doen hebben.
ik heb ooit een muilezel gezien, die uw dukaten wel zou kunnen
dragen
Schertsend: u bezit niet veel.
56
Dieren
veel gerucht maar weinig munt, zei de boer, en hij danste op een
hoop mosselschelpen
wat maakt men al niet voor geld, zei de boer, en hij zag een aap op
het venster zitten
57
zijn schaapjes op het droge hebben
Rijk zijn. Wie zijn schapen op het droge had, had zijn belangrijkste
bezittingen in veiligheid gebracht. De uitdrukking komt al in de
16de eeuw voor.
Hij heeft veel geld liggen. Vos is Bargoens voor 'gouden munt',
58
Domheid
het is een zot, al had hij ook een huis vol geld
hij is een dwaas, die om een haas, veel smarten lijdt, en nog een
paard, veel ponden waard, de hals afrijdt
59
Dooddoeners
als je geen kop hebt, kun je niet uit het raam kijken
fe kunt niets kopen zonder geld.
60
Dooddoeners
denk je, dat ik het geld van een boompje kan schudden/plukken?
61
er worden zo veel dubbeltjes aan een apenkont verkeken
Er wordt zo veel geld verspild.
heb je geld, dan kun je huizen bouwen, heb je 't niet, dan moet je
stenen sjouwen
heb je het geld bij je? dan hoef je het niet te halen
62
Dooddoeners
63
kan je niet een oud wijf vinden dat voor een dubbeltje een moord
doet?
Gezegd wanneer iemand alles te duur vindt.
nou nou, die kakt ook niet voor elven en dan is het nog dun
64
Dooddoeners
65
Dubbeltje
al naar het valt, zei de jongen, en zijn stuk viel in een hoop met
dubbeltjes
dat gaat goed, zei Maaitje van Overschie, en zij kreeg een zoen met
een dubbeltje erbij
66
Dubbeltje
dubbeltjes en kwartjes
Weinig, een klein bedrag, kleingeld.
het geld valt wonderlijk, zei losse Dirk; hij verloor een dubbeltje op
de draaibrug, en vond het in de grote kerk terug
hij kan van een dubbeltje ook maar tien cent maken
Hij kan niet toveren met geld.
67
hij keert een dubbeltje driemaal om en gooit een gulden weg
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
ik zou je in goud laten beslaan, als het een dubbeltje per pond
kostte
In goud laten beslaan is 'een gouden omhulsel geven'.
kan je niet een oud wijf vinden dat voor een dubbeltje een moord
doet?
Gezegd wanneer iemand alles te duur vindt.
68
Dubbeltje
op de dubbeltjes passen
Niet verkwistend zijn.
wie tot een stuiver geboren is, kan tot geen dubbeltje komen
Hij ontgaat zijn lot nooit. Dezelfde spreuk komt voor met oordje/
stuiver, penning/stuiver, stuiver/daalder en stuiver/gulden.
69
Duit
De muntnaam duit, die vroeg in de 15de eeuw voor het eerst is op-
getekend, gaat terug op een woord met de betekenis 'iets dat is af-
gesneden', dus een stukje metaal dat van een groter geheel is afge-
sneden. Duit is een van de vijf muntnamen die in de spreuken het
meest voorkomen. De waarde van de duit, die tot in de 18de eeuw
in gebruik is gebleven, was steeds 1/8 stuiver (1/4 groot). Tot 1573
waren deze munten van zilver, daarna van koper.
70
Duit
duiten schaven
Gierig zijn.
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
een winkelier moet zowel opstaan voor een duit als voor een stuiver
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Al opgetekend in de
18de eeuw.
7 1
grote ruiten zonder duiten
Mogelijk een toespeling op de tijd dat grote glazen ruiten een luxe
waren. Iemand die de schijn ophield, had wel grote ruiten, maar
geen geld.
7 2
Duit
hij schijt, zei Jeroen, alsof hij marsepein voor een duit kocht
Voor het eerst opgetekend in de 17de eeuw. In plaats van schijt
stond in de spreekwoordenverzamelingen doorgaans sch....
hij ziet eruit, dat men hem zijn zondagsduiten in bewaring zou
geven
ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het
is maar negenentwintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was
dertig stuivers waard, dus één duit meer.
ik zou je in goud laten beslaan, als het een duit per pond kostte
In goud laten beslaan is 'een gouden omhulsel geven'.
73
Jan op een duit
Gierigaard.
je kon Hercules eerder zijn kolf uit handen rukken dan een duitje
uit zijn beurs
Kolf betekent hier 'knuppel'. De mythische figuur Hercules was
buitengewoon sterk.
je kunt alle dagen geen hondsvot wezen, zei gierige Gerrit, en hij
gooide een duit te grabbel
je kunt hem eerder een tand uit zijn mond trekken, dan een duit uit
zijn zak kloppen
Hij zit op zijn geld.
74
Duit
75
Duivel, bijgeloof
76
Duivel, bijgeloof
waar geld is, daar is de duivel, en waar geen geld is, daar is hij
tweemaal
Geld zorgt voor onvrede, maar armoe nog twee keer zoveel.
waar geld is, duivel is; waar geen geld is, duivel en zijn moeder is
Het gaat hier om een Vlaams spreekwoord.
wie geld heeft, krijgt de droes (duivel) te vriend, en alle hoeden tot
zijn devotie
Wie geld heeft maakt veel vrienden, en iedereen let erop dat hij de
centen eerlijk over hen verdeelt.
zijn zakken zijn van duivelsleer, zij kunnen geen kruis houden
Bedoeld is het kruis - symbool van het geloof - dat op oude mun-
ten staat, waartegen de duivel machteloos zou zijn.
77
Duur
79
wees gewaarschuwd jonge held, mooie meisjes kosten geld!
Gezegd tegen een jongen die voor 't eerst met een meisje uitgaat.
Opgetekend in de tweede helft van de 20 ste eeuw.
80
Geld is almachtig,
geld opent alle deuren
als 't geldje in het kistje klinkt, het zieltje uit de hel/in de hemel
springt
Dit van oorsprong Duitse rijmpje, dat in het Nederlands pas in de
19de eeuw is opgetekend, verwijst naar de rooms-katholieke aflaat-
handel in het begin van de 16 de eeuw, die mede de aanzet gaf tot de
Hervorming. Aflaten boden kwijtschelding van de straffen die een
zondaar moest ondergaan alvorens in de hemel te kunnen komen.
81
de misslagen der geneesheren worden met aarde bedekt, de gebre-
ken der rijken met geld
geen berg zo steil of hoog, daar een ezel, met goud beladen, niet op
klimt
Door middel van geld kan zelfs de domste mens tot de hoogste
ambten geroepen worden.
geen zo sterke en hoge wallen, die men met geen geld doet vallen
Geld overwint iedere afweer.
82
Geld is almachtig, geld opent alle deuren
geld doet altijd alles: wat is, wat was, wat wezen zal
geld is de boodschap
Ieder vraagt alleen maar geld.
83
geld-redenen klinken best
het geld, dat stom is, maakt recht, dat krom is, en sneêg (snedig =
scherp, slim) dat dom is
Onrechtmatigheden worden over het hoofd gezien bij iemand die
geld heeft. Deze uitdrukking dateert uit de 16de eeuw. Een moder-
ne variant is: het geld dat stom is, maakt recht wat krom is.
84
Geld is almachtig, geld opent alle deuren
met een handvol geld komt men verder dan met een zak recht
85
om de poen is 't al te doen
Poen gaat misschien terug op ponem, een Jiddisch woord voor 'ge-
zicht', namelijk het portret op de munt.
van nee wordt ja met geld gemaakt, en 't ja door hetzelfde nee
geraakt
Met geld kun je nee tot ja maken, en ja tot nee. Een zegswijze uit het
midden van de 19de eeuw.
vier dingen laten zich niet verbergen/houdt men niet onder met ge-
weld: vuur, geld, hoest en liefde
Een i6de-eeuws spreekwoord.
86
Geld is almachtig, geld opent alle deuren
wanneer de sleutel is van goud, waar is dan een slot dat houdt?
wie met gouden wapens vecht, heeft altijd het beste recht
Gouden wapens zijn 'geld, gouden munten'.
87
Geld is gevaarlijk
als het huwelijk is om het gelletje, dan wordt het vaak een helletje
Gelletje is een verbastering van geld. Een variant is: die trouwt het vel-
letje om het gelletje, verliest het gelletje en houdt het velletje. Velletje staat
hier voor 'vrouw'.
listig geld steelt en wordt gestolen; ook geeft het eer, en eer wordt
erdoor verloren
Voor het eerst opgetekend in de eerste helft van de 17de eeuw.
rivieren die in korte tijd hoog wassen, hebben veel troebel water in
Als iemand in korte tijd rijk wordt, is er doorgaans veel oneerlijk
verworven geld bij.
89
strijkgeld is vaak strikgeld
Strijkgeld - geld dat je opstrijkt - is de premie die uitgeloofd wordt
voor wie bij het opbieden op een veiling het hoogste bod doet, of
vóór de afslag het hoogste bod dat gedaan is nog verhoogt. Wie
daarop aast, kan ook aan de koop blijven hangen en zo in de strik lo-
pen.
wie zich met een mijt tevreden stelt, zal men niet voor een daalder
bedriegen
zij hebben het geld niet, maar het geld heeft hen
zo gewonnen, zo geronnen
Wil zeggen: geld of bezit dat snel is verworven, kan net zo snel weer
verdwijnen (geronnen is 'weggevloeid').
90
Geld is niet alles
9 1
één penning met recht is beter dan duizend met onrecht
geld verloren, iets verloren; eer verloren, meer verloren; ziel verlo-
ren, al verloren
Voor het eerst opgetekend in de eerste helft van de 16de eeuw.
92
Geld is niet alles
het is beter arm te zijn met eer, dan met schande zijn geld
vermeren
Reeds in 1550 geboekstaafd, in de vorm: het is beter, arm mit eeren,
dan rijck mit schanden.
waar geld is, daar is de duivel, en waar geen geld is, daar is hij
tweemaal
Geld zorgt voor onvrede, maar armoe nog twee keer zo veel.
waar geld is, duivel is; waar geen geld is, duivel en zijn moeder is
Het gaat hier om een Vlaams spreekwoord.
93
wie reist zonder geld, vreest geen geweld
Aangetroffen in de eerste helft van de 17de eeuw.
wie zich met een mijt tevreden stelt, zal men niet voor een daalder
bedriegen
Een mijt was een muntje van zeer geringe waarde.
94
Geld is nuttig
Friese trouw en Hollandse dukaten, daar kan men ver mee komen
geld is steeds de vrek tot straf, maar de arme tot een staf
Met staf wordt bedoeld 'de bedelstaf (dit is: de stok van de bede-
laar).
95
met geld kun je veel gaten stoppen
Met geld is menig tekort te stoppen. Bij uitbreiding, met geld kan
men vele moeilijkheden te hoven komen.
waar geld is, duivel is; waar geen geld is, duivel en zijn moeder is
Het gaat hier om een Vlaams spreekwoord.
96
Geld is onontbeerlijk
als je geen kop hebt, kun je niet uit het raam kijken
Je kunt niets kopen zonder geld.
als je geld hebt, doe je wonderen, heb je het niet dan is het
donderen
de één heeft het (geld), de ander heeft het niet en de derde had het
wel graag
97
de stenen vragen geld
Zelfs het geringste kost geld.
een paard en geld en goed Latijn, dat brengt een lanser over de Rijn
Een lanser was een met een lans bewapende cavalerist. 'Over de
Rijn' staat hier voor 'de wijde wereld in'. In 1632 opgetekend door
Jacob Cats.
geld is de levensfontein
98
Geld is onontbeerlijk
heb je geld, dan kun je huizen bouwen, heb je 't niet, dan moet je
stenen sjouwen
het geld is maar drek, maar wie het niet heeft, staat als een gek
99
koken moet kosten
men kent verloren geld en goed pas dan, wanneer men 't missen
moet
wie niet kan betalen met geld, moet het met zijn huid/rug boeten
wie zijn vrouw verliest, en vijf groten, het is jammer van het geld
De m u n t groot, die uit de Middeleeuwen stamt, had geringe waar-
de, maar vijf groot was volgens deze spreuk nog altijd m e e r waard
dan een echtgenote.
ioo
Geld is onontbeerlijk
101
geen geld, niet geteld
Wie geen geld heeft, telt niet mee.
wie geld heeft, kan zich roeren: een man zonder geld is maar een
houten beeld
Zich roeren betekent hier 'zich bewegen', dus wie geld heeft, kan
wat ondernemen, heeft armslag.
102
Geld is onontbeerlijk
103
Geld stinkt niet
Geld stinkt niet is een vertaling van het Latijnse pecunia non olet,
woorden van de Romeinse keizer Titus Flavius Vespasianus (7-79
n.Chr.). Vespasianus staat te boek als een milde, goede keizer,
maar hij was berucht om zijn geldzucht. Zo voerde hij afgeschafte
belastingen opnieuw in en bedacht hij allerlei nieuwe. Volgens de
geschiedschrijver Suetonius ging hij er zelfs toe over vilders en
leerlooiers aan te slaan voor de urine die zij uit de openbare latrines
ophaalden en die zij gebruikten bij het looien. 'Zijn zoon Titus,' al-
dus Suetonius (Vespasianus 23-25), 'die er bezwaar tegen maakte
dat hij zelfs een belasting bedacht had op de urinoirs, hield hij een
munt onder de neus die uit de eerste betaling afkomstig was met de
vraag of hij de lucht smerig vond. Toen Titus "nee" zei, antwoord-
de hij: "Toch komt hij uit het urinoir.'" Dit antwoord werd later
spreekwoordelijk in de vorm: pecunia non olet, 'geld stinkt niet'. De
betekenis is 'het komt er niet op aan, hoe men aan zijn geld geko-
men is, als men 't maar heeft'. Ook het Latijnse origineel pecunia
non olet wordt overigens geregeld aangehaald. Varianten op dit the-
ma zijn:
als het geld wat smerig is, dat hindert niet, het wordt toch niet
onder de neus gehouden
104
Geld stinkt niet
had ik dat geld in een bevuilde doek, ik zou de knoop wel met mijn
tanden willen losmaken
105
Geloof, deugd, eer
als 't geldje in het kistje klinkt, het zieltje uit de hel/in de hemel
springt
Dit van oorsprong Duitse rijmpje, dat in het Nederlands pas in de
19de eeuw is opgetekend, verwijst naar de rooms-katholieke aflaat-
handel in het begin van de 16 de eeuw, die mede de aanzet gaf tot de
Hervorming. Aflaten boden kwijtschelding van de straffen die een
zondaar moest ondergaan alvorens in de hemel te kunnen komen.
beter op een eerlijke wijze met de handen geld te winnen, dan dit
op een gemakkelijke wijze te erven
106
Geloof,deugd, eer
Friese trouw en Hollandse dukaten, daar kan men ver mee komen
107
geld opent alle sloten, behalve die van de hemel
Het tegengestelde wordt beweerd in: voor geld gaat zelfs de hemel
open. Beide zegswijzen dateren overigens uit het begin van de 18de
eeuw.
108
Geloof, deugd, eer
het is beter arm te zijn met eer, dan met schande zijn geld verme-
ren
hij zou aan God of zijn heiligen niet één mijt geven
Een mijt was een muntje van zeer geringe waarde.
109
klinkende munt spreekt overal verstaanbare taal
Soms met de toevoeging: maar het verstaanbaarst klinkt hartentaai.
malle lui en rotte peren, boeken die geen deugden leren, vuile
eieren op een hoop, hoe meer voor 't geld, hoe slechter koop
met een handvol geld komt men verder dan met een zak recht
Met bezit bereikt men meer dan met gerechtigheid.
onze dominee preekt goed, jammer dat hij geen klein geld heeft
Hij is stug, weet niet van geven en nemen.
van twee zaken moet men dagelijks de waarde meer leren kennen:
geld en geloof
110
Geloof, deugd, eer
in
Gierigheid, gierigaard, vrek
112
Gierigheid, gierigaard, vrek
de geelzucht hebben
113
het is een ouwe duitendief
hij is oordjedood
Hij blijft op een oordje dood: hij zou om een klein verschil een zaak
laten afspringen. Een oordje was een kwart stuiver.
hij is op de centen
In plaats van centen gebruikt men ook duiten, penning, oordjes en-
zovoorts. Een uitbreiding is hij is op de penning, als de duivel op een
zieltje.
114
Gierigheid, gierigaard, vrek
5
hij zal een penning wel driemaal omkeren voor hij hem uitgeeft
hij zou aan God of zijn heiligen niet één mijt geven
Een mijt was een muntje van zeer geringe waarde.
hij zou nog liever honger lijden dan een oordje te kort blijven
hij zou voor zich een cent op zijn blote kont laten slaan
hij zou zijn scheten op flessen doen, als het maar geld opbrengt
ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een valse stuiver aan
vijfbedelaars
116
Gierigheid, gierigaard, vrek
je kon Hercules eerder zijn kolf uit handen rukken dan een duitje
uit zijn beurs
Kolf betekent hier 'knuppel'. De mythische figuur Hercules was
buitengewoon sterk.
je kunt alle dagen geen hondsvot wezen, zei gierige Gerrit, en hij
gooide een duit te grabbel
Een duit had bijna geen waarde.
je kunt hem eerder een tand uit zijn mond trekken, dan een duit uit
zijn zak kloppen
Hij zit op zijn geld.
kan je niet een oud wijf vinden dat voor een dubbeltje een moord
doet?
knaken poetsen
Een knaak is tegenwoordig een rijksdaalder. De oudste tekst waar-
in deze muntnaam tot dusverre is aangetroffen, dateert van 1689.
Vermoedelijk is er verband met Rotwelsch (Duits Bargoens) Knök,
Kneks (daalder), maar verder is de etymologie onbekend.
laat je niet aan een dubbeltje kennen
Laat niet om één dubbeltje blijken wat een gierigaard je bent. Ook
gezegd met betrekking tot een verborgen trek van iemands karak-
ter. In plaats van dubbeltje zei men ook frank of gulden.
117
men bemint meer de gekruiste penning dan de gekruiste Christus
Op vele munten en penningen stond vroeger een kruis.
niet dat!
Gezegd van iemand die geen cent loslaat; hierbij wordt het gebaar
met duim en wijsvinger gemaakt.
nou nou, die kakt ook niet voor elven en dan is het nog dun
Hij is zo gierig als wat.
op de eieren zitten
Het geld onder zich houden.
op de muntjes letten
op de penning kijken/zijn
ii8
Gierigheid, gierigaard, vrek
voor een cent gaat hij dood als hij voor een halfje weer levend
kan worden
wie met een oude vrouw trouwt, trouwt haar om haar geld
In 1632 opgetekend door Jacob Cats.
119
God
hij zou aan God of zijn heiligen niet één mijt geven
Een mijt was een muntje van zeer geringe waarde.
kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de noppen van
de kleren
Kleding waarvan de noppen ('knopen') zijn afgesleten is een bewijs
van armoede of mindere welvaart. Kortom: kinderen kosten veel
geld.
120
Gulden
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
121
een zak guldens en goede vrienden scheiden niet gemakkelijk
Geld maakt vrienden.
122
Gulden
123
weten wat een gulden waard is
De waarde van het geld kennen; weten wat er in de wereld te koop
is.
wie tot een stuiver geboren is, kan tot geen gulden komen
Hij ontgaat zijn lot nooit.
124
Handel en arbeid
baar geld
Baar betekende oorspronkelijk 'bloot' (vergelijk barrevoets 'bloots-
voets'). Baar geld is dus bloot, direct zichtbaar geld.
boter/geld bij de vis
Contante betaling is vereist. Omdat vis niet zonder boter behoorde
te worden opgediend. Opgetekend in de eerste helft van de 15de
eeuw.
125
geld is een goede waar: zij geldt winter en zomer
Opgetekend in de tweede helft van de 16de eeuw.
geld te bergen maakt de tijd kort, voor een ander te werken, maakt
hem lang
handje contantje
heb je het geld bij je? dan hoef je het niet te halen
126
Handel en arbeid
klinkende munt
Baar geld, handje contantje.
koek naar geld
127
licht geld, lichte waar
Voor weinig geld kun je maar weinig kopen.
met goede waar lokt men zelfs de vijand geld uit zijn zak
Wie iets goeds te koop heeft, krijgt zelfs zijn vijanden als klant.
128
Klinkende munt
129
heb je geld, dat mooi blinkt, zorg dat het niet ldinkt
Smijt er niet mee. In 1632 opgetekend door Jacob Cats.
het zijn al geen echte muntstukken, hoe schel hun klank ook is
Een variant op het is niet alles goud wat er blinkt.
klinkende munt
Baar geld, handje contantje.
130
Klinkende munt
twee stuivers in een trommel maken meer herrie dan een die vol is
met louis d'or
Een louis d'or, een Franse gouden munt van hoge waarde, is ge-
noemd naar Lodewijk X I I I van Frankrijk. Tegenwoordig is het de
naam van een Nederlandse toneelonderscheiding.
!3i
Kwartje
als je er een kwartje bijlegt, kun je er een glas bier voor kopen
Iets - dat niet wordt genoemd - is blijkbaar waardeloos, want voor
alleen een kwartje kreeg je dat glas bier ook.
dubbeltjes en kwartjes
Weinig, een klein bedrag, kleingeld.
132
Kwartje
kwartjesvinder
Vrek. Eigenlijk bedrieger die, voorgevend geld (ooit: een kwartje) te
hebben gevonden, iemand tracht over te halen met hem te kaarten,
waarna hij zijn slachtoffer door vals spel geld afhandig maakt.
wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje
Hij ontgaat zijn lot nooit.
J 33
Liefde en huwelijk
als het huwelijk is om het gelletje, dan wordt het vaak een heiletje
Gelletje is een verbastering van geld. Een variant is: die trouwt het vel-
letje om het gelletje, verliest het gelletje en houdt het velletje. Velletje staat
hier voor 'vrouw'.
134
Liefde en huwelijk
hoe dat men geld of liefde sluit: het wil, het zal, het moet eruit
Sluit betekent hier 'opsluit'. Een zegswijze uit de 17de eeuw.
135
kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de noppen van
de kleren
Kleding waarvan de noppen ('knopen') zijn afgesleten is een bewijs
van armoede of mindere welvaart. Kortom: kinderen kosten veel
geld.
oud geld en jonge vrouwen - wil die vrij in 't duister houen
Die kun je maar beter in het donker houden. In 1632 opgetekend
door Jacob Cats.
vier dingen laten zich niet verbergen/houdt men niet onder met
geweld: vuur, geld, hoest en liefde
Opgetekend in het midden van de 16de eeuw.
136
Liefde en huwelijk
wie met een oude vrouw trouwt, trouwt haar om haar geld
In 1632 opgetekend door Jacob Cats.
wie zijn vrouw verliest, en vijf groten, het is jammer van het geld
De munt groot, die uit de Middeleeuwen stamt, had geringe waar-
de, maar vijf groot was volgens deze spreuk nog altijd meer waard
dan een echtgenote.
37
Niet veel zaaks
dubbeltjes en kwartjes
Weinig, een klein bedrag, kleingeld.
één penning in de spaarpot maakt meer geraas, dan als hij vol is
Denk aan holle vaten klinken het hardst. In 1632 opgetekend door Ja-
cob Cats.
3 8
Niet veel zaaks
Hij is niet meer te genezen. Een voorloper is: geen oordje geven,
het is speldengeld
Geld voor kleinigheden, oorspronkelijk geld voor een vrouw of
meisje om spelden en dergelijke te kopen.
het is windegeld
Geld voor kleinigheden. Oorspronkelijk het bedragje dat aan schip-
pers werd gegeven ter compensatie van de slijtage van het touw-
werk bij het laden en lossen, waarbij getakeld en dus op- en afge-
wonden werd.
139
het lijkt wel of het twee cent kost
Zo slordig ga je ermee om.
140
Niet veel zaaks
veel gerucht maar weinig munt, zei de boer, en hij danste op een
hoop mosselschelpen
Goederen of waren die lang zijn blijven liggen zijn niets waard,
141
goedkoop
142
Niet veel zaaks
waardeloos
als je er een kwartje bijlegt, kun je er een glas bier voor kopen
Iets - dat niet wordt genoemd - is blijkbaar waardeloos, want voor
alleen een kwartje kreeg je dat glas bier ook.
dat is het zozeer waard als een uil een pond groot
Dat is het volstrekt niet waard, want een pond groot was zes gulden
- blijkbaar veel meer dan een uil waard was.
een ruiter zonder paard, een krijgsman zonder zwaard, een vrijer
zonder baard zijn geen zeven oordjes waard
Een oordje was een kwart stuiver. Deze munt werd aanvankelijk in
zilver en later hoofdzakelijk in koper geslagen.
43
er is/hij vertelt zoveel, waar de lommerd/bank geen geld op geeft
Waardeloze praatjes, waar de bank van lening ('de lommerd') geen
geld voor zou geven.
het is een kerel, die met huid en haar voor een vijfje nog te duur is
Vijfje heeft in het muntwezen verschillende officieuze betekenissen
gehad. In de 19de eeuw - toen deze uitdrukking werd opgetekend -
was deze naam gebruikelijk voor een munt van vijf stuivers, dus
een kwartje. In diezelfde tijd was ook de betekenis 'munt van vijf
gulden' in zwang, meestal in de verbinding gouden vijjje. Zelden is
de betekenis 'vijf dubbeltjes' gesignaleerd.
malle lui en rotte peren, boeken die geen deugden leren, vuile
eieren op een hoop, hoe meer voor 't geld, hoe slechter koop
144
Niet veel zaaks
met zo'n knecht en vijf cent krijg je overal een pint bier
Die knecht is blijkbaar niets waard, want voor enkel vijf cent kreeg
je die pint bier ook.
hij zou niemand een duit schuldig blijven als hij met leugens zijn
schulden kon betalen
145
Onverstandig handelen
146
Onverstandig handelen
geld is vast geen goede waar, zei de boer, want mijn hond, die
anders nogal loos is, wil het niet vreten
Loos betekent hier 'slim'. In oude stadse zegswijzen werden boeren
geregeld als dom of onbetrouwbaar afgeschilderd.
147
kinderen en gekken verbeelden zich, dat twintig gulden niet ver-
mindert en twintig jaar niet eindigt
Opgetekend in de tweede helft van de 19de eeuw.
pas op je geld, want ze pissen van jouw geld een gat in de vloer
Ze gaan je geld verzuipen.
wat doet de zot met geld en goed: hij weet niet hoe hij 't gebruiken
moet
148
Onverstandig handelen
verkwisting
149
de centen van je baas zijn niet van blik!
Je mag wel eens wat harder werken voor je loon.
de centenpest hebben
Veel geld uitgeven. Ook: de geldpest hebben. Vaak in ontkennende
vorm: ik heb de centenpest/geldpest niet.
150
Onverstandig handelen
hij brengt zijn goed wel niet door, maar hij maakt het geld toch
zoek
Doorbrengen is verkwisten.
hij draagt het geld in zijn zak, maar er zit een gat in
hoe dat men geld of liefde sluit: het wil, het zal, het moet eruit
Sluit betekent hier: opsluit. In 1632 opgetekend door facob Cats.
in de buidel blazen
Veel geld uitgeven. De uitdrukking is niet verklaard.
151
mooie vrouwen en paarden doen het geld wel verteren
Een i6de-eeuwse zegswijze.
wie zijn geld wil zien verstuiven, moet roken tabak en kopen duiven
Aan het begin van de 20 ste eeuw opgetekend in Deventer.
wie zijn spaarpot aan scherven slaat, is zijn penninkje kwijt voor hij
het kent
zijn zakken zijn van duivelsleer, zij kunnen geen kruis houden
Bedoeld is het kruis - symbool van het geloof - dat op oude mun-
ten staat, waartegen de duivel machteloos zou zijn.
152
Onverstandig handelen
verbrassen
geld verbranden
153
zijn geld verdrinken/versjikkeren
ze laten wielen
Het geld laten rollen.
154
Onverstandig handelen
rekenfouten
dat is een rekening van Marie Boom: drie maal elf is een daalder en
een slokkie voor de haalder
Dit werd in Vlaanderen gezegd als iemand in zijn nadeel rekende.
'Marie Boom zal wel een bestaand persoon geweest zijn', aldus een
spreekwoordenboek.
ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het
is maar negenentwintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was
dertig stuivers waard, dus één duit meer.
155
vijf oordjes voor een stuiver geven
Iets duur betalen, want een stuiver was vier oordjes waard.
drank
156
Onverstandig handelen
157
Oordje
158
Oordje
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
159
geen oordjes, geen mastellen
Geen geld, geen waar. Een mastel was een broodje of koekje, soms
met anijs gekruid.
hij is oordjedood
Hij blijft op een oordje dood: hij zou om een klein verschil een zaak
laten afspringen.
160
Oordje
hij zou nog liever honger lijden dan een oordje te kort blijven
Hij doet alles voor geld.
161
ook een oordje in 't schoteltje te leggen hebben
Ook iets in te brengen hebben.
oordje-zeker spelen
Alleen in solide zaken investeren. Deze verbinding komt ook voor
in de uitdrukking liever oordje zeker en het geweten zuiver 'liever een
kleine winst eerlijk verwerven dan op andere wijze rijk te worden'.
oordjes hebben
Iets duur betalen, want een stuiver was vier oordjes waard,
wie voor het oordje geboren is, zal nooit tot een stuiver geraken
Hij ontgaat zijn lot nooit.
162
Oordje
163
Opscheppen
Haagse ton
Een Haagse ton is '50.000 gulden'. Hagenaren staan traditioneel
bekend als opscheppers.
164
Opscheppen
hij heeft een presentatie als een bok van een daalder
Een 'bok van een daalder' was een grote bok van koek of speculaas
(die een daalder kostte).
165
wie geen blank heeft om zich te laten scheren, moet zijn knevels
niet met pommade (luxe haarzalf) laten strijken, of zijn haar laten
poederen
Een blank of blanke was van de 14de tot de 1 6 d e eeuw een muntje
van goed (blank) zilver; het was niet veel waard.
166
Penning
167
de dagelijkse penning weet wat
de godspenning terugbrengen
Een (huur)contract verbreken. De godspenning was oorspronkelijk
het geldstuk dat bij het sluiten van een koop- of huurovereenkomst
aan de armen werd gegeven.
duivelspenning
168
Penning
één penning in de spaarpot maakt meer geraas, dan als hij vol is
Denk aan holle vaten klinken het hardst. In 1632 opgetekend door Ja-
cob Cats.
hekelpenning
heksenpenning
169
het is waar naar de penning
De koopwaar is zo goed als zijn prijs.
hij is op de penning
Hij is gierig. Soms met als uitbreiding: als de duivel op een zieltje.
170
Penning
hij zal een penning wel driemaal omkeren voor hij hem uitgeeft
Hij is zo gierig als wat.
op de penning kijken/zijn
penning is ziek
Op droog zaad zitten.
171
penningen doen de man zorgen
Reeds gevonden in het midden van de 16de eeuw.
steekpenningen aannemen
Het woord steekpenning komt al voor in het Middelnederlands. Mo-
gelijk komt het van '(iemand geld in handen) steken'.
tot de laatste kwadrantpenning toe
Een kwadrantpenning is een zeer klein muntje. De zegswijze is
ontleend aan het bijbelboek Mattheus (5:26), en men doelt ermee
op de goddelijke rechtvaardigheid, waaraan wij, als ons geen kwijt-
schelding verleend wordt, tot de laatste kwadrantpenning toe moe-
ten betalen. Munten met deze naam zijn in de Nederlanden nooit
in omloop geweest. Bedoeld werd de zeer kleine Romeinse munt
quadrans, het vierde deel van een as.
wie een penning niet acht, krijgt over geen gulden macht
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Een variant is: wie
een penning niet acht, wordt geen stuiver heer.
wie tot een penning geboren is, kan tot geen stuiver komen
Hij ontgaat zijn lot nooit.
172
Penning
wie zijn spaarpot aan scherven slaat, is zijn penninkje kwijt voor hij
het kent
173
Plat
174
Rijkdom
aan een boom, zo vol geladen, mist men vijf zes pruimen niet
Geld in overvloed hebben. Dit is een spreekwoordelijk geworden ci-
taat uit een gedichtje van Hiëronymus van Alphen uit 1778.
de bok is vet
Er is veel geld. Ook gezegd wanneer er een flinke erfenis te verde-
len valt.
175
in zeker bargoensch: zakportefeuille, blijkbaar omdat men die in de
binnenzak draagt.'
er dik inzitten
er warmpjes bijzitten
176
Rijkdom
hij is binnen
177
kunnen piasteren
Kunnen betalen. Piaster is - misschien via Frans piastre - ontleend
aan de Italiaanse muntnaam piastra (d'argento) 'zilveren piaster',
oorspronkelijk 'plak zilver'. Met deze naam werden ook wel Spaan-
se munten aangeduid. In het Nederlands is piaster voor het eerst in
een document aangetroffen in 1653. Vooral in Zuid-Nederland
werd piaster vroeger gebruikt als een algemene aanduiding voor
'geld'.
steenrijk zijn
Pas in de tweede helft van de 19de eeuw gesignaleerd. Waarschijn-
lijk een vertaling van het Duitse steinreich. Het werd door sommige
dan ook beschouwd als een germanisme.
stinken naar het geld
Stinkend rijk zijn.
178
Rijkdom
ping-ping hebben
daar is blink
Met blink worden blinkende geldstukken bedoeld. Varianten zijn:
daar is lood; daar is pecunia.
179
een goede/schone stuiver hebben
Veel geld hebben.
180
Rijkdom
koeken hebben
oordjes hebben
peper hebben
Peper was vanouds een kostbaar goedje, dat dus werd geassocieerd
met rijkdom.
ping-ping hebben
Goed in de slappe was zitten. Ping-ping is in verband gebracht met
het Latijnse pecunia 'geld', maar het kan ook goed gevormd zijn
door klanknabootsing (naar het gerinkel van geld, dat de mens 'als
muziek in de oren klinkt').
181
pitten hebben
Pitten is een van de vele algemene benamingen voor 'geld'. Het is al
zeker sinds de late 18de eeuw in zwang. Hoewel de oorsprong niet
helemaal zeker is, zou er verband kunnen bestaan met pitje, dat al
in de 17de eeuw is opgetekend. Dit was ontleend aan de Javaanse en
Maleise term voor een klein muntje (pitjis, pitis, picis), dat door de
Nederlanders werd gelijkgesteld aan een halve cent.
pruimen hebben
Geld hebben. Met een pruim geld bedoelde men 'een tamelijk grote
hoeveelheid geld, een aardig kapitaal'.
schrabbes hebben
Geld hebben. Voor het eerst opgetekend in 1919, in de Amster-
damse boeventaal. Ook de vormen schrabber en schriebes komen
voor. De herkomst van deze woorden is niet bekend.
smiezen hebben
Geld hebben. Onder andere gevonden bij Justus van Maurik in Am-
sterdam bij dag en nacht (1897): 'Wanneer de ontslagen boef zijn uit-
gaanskas verteerd heeft en zonder middel van bestaan rondzwerft,
vindt hij bij Moeder Leen nog een warme kachel en een kom koffie,
op voorwaarde dat hij later, wanneer hij weer smiesen heeft, haar
inrichting niet voorbijgaat.' De herkomst van smies is niet bekend.
spaan hebben
Spaan betekent 'geld'. Mogelijk is het een verkorting van spaander,
dat in de volkstaal wordt gebruikt voor 'cent'. Spaander betekent ei-
genlijk 'een langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt'. Maar
het wordt ook gebruikt voor 'zeer klein stukje, niets' ('er komt geen
spaandertje van terecht'). De cent is de kleinste munteenheid, dus
eveneens een 'zeer klein stukje'.
spie hebben
Voor het Bargoense woord spie voor 'geld' bestaan twee verklarin-
gen: het kan hetzelfde woord zijn als spie 'pin', dus iets van geringe
waarde, of het kan samenhangen met specie 'munt, geld'.
182
Rijkdom
spijkers hebben
Het Bargoense woord spijkers in de betekenis 'geld' is in 1937 voor
het eerst opgetekend. De etymologie is onzeker. Wellicht is er ver-
band met het Vlaamse pijkens, pijkes met dezelfde betekenis, of met
het Bargoense spie 'geld, cent', dat bekend is sedert het einde van de
19de eeuw.
splint hebben
Splint, splinter, ook wel splenters, betekent 'geld'. De herkomst van
deze woorden in deze betekenis is onduidelijk.
sponken hebben
Aan het begin van de 20ste eeuw opgetekend in Gent. De herkomst
is niet bekend. Men zei ook om de sponken gaan 'een erfdeel gaan
halen'.
183
met de duiten zitten
Een kluit was vroeger in België een muntstuk van tien centiem,
184
Rijkdom
8 5
Schulden
de pegel uitdragen
Je schulden (gaan) betalen. Pegel betekent 'geld' of'guldens'. Oor-
spronkelijk betekende het woord 'peil, maat, merkteken'. De ont-
wikkeling naar de monetaire betekenis is niet duidelijk. Het woord
is pas in de 20ste eeuw opgetekend. Het werd aanvankelijk vooral
gebruikt in de studententaal, samen met pegulant.
geen spijtiger ding, dan geld te eisen van iemand die het niet heeft
186
Schulden
hij kent de waarde van een daalder die er een van een ander moet
lenen
hij kent de waarde van een kroon die er een van een ander moet
lenen
De kroon was van oorsprong een Franse gouden munt, in 1385 in-
gevoerd, die in de Nederlanden - en ook in andere landen - veel-
vuldig circuleerde en geïmiteerd werd. De Franse kroon is zo'n
tweeënhalve eeuw in gebruik gebleven. Deze munt ontleende zijn
naam aan het gekroonde Franse wapen dat erop stond afgebeeld.
De waarde varieerde.
187
wie borg blijft, geeft de sleutel van zijn geldkas(t)
Wie borg staat, zich garant stelt, geeft de sleutel van zijn kas of kluis
uit handen.
wil je weten wat een dukaat waard is: probeer er een te lenen
188
Sparen
189
de ene mijt op de andere bouwt het huis
Een mijt was een muntje van zeer geringe waarde.
190
Sparen
kan een stuiver mij niet rijk maken, een plakke zal het niet doen
Opgetekend in de 16de eeuw. Een plak was indertijd meestal nog
minder waard dan een stuiver. Deze muntnaam is vermoedelijk
ontstaan ter aanduiding van de munt als plat schijfje metaal.
op de dubbeltjes passen
191
de 14de eeuw werd de groot - in de noordelijke gewesten verdeeld
in acht penningen, in de zuidelijke in twaalf - de grondslag van het
Nederlandse muntstelsel. Toen in de 15de eeuw de stuiver de
grondslag van het muntstelsel werd, werd groot de naam voor een
halve stuiver.
De uitdrukking wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd is voor
het eerst opgetekend in de 19de eeuw. Dat wil zeggen: in die vorm.
Het motief is veel ouder. Al in 1552 is in een spreekwoordenboek te
vinden wie een penning niet acht, krijgt over geen gulden macht. Hier-
onder nog enkele andere varianten, die merendeels dateren uit de
18de en 19de eeuw. De betekenis is steeds 'wie niet tevreden is met
iets gerings, van weinig waarde, verdient het niet iets groters, waar-
devollers te krijgen'.
een winkelier moet zowel opstaan voor een duit als voor een stuiver
wie een penning niet acht, krijgt over geen gulden macht
192
Sparen
193
Stuiver
Deze benaming is aan het einde van de 14de eeuw opgekomen voor
wat toen het grootste zilverstuk was, de dubbele groot. Sindsdien is
de stuiver eeuwenlang de basis van het muntstelsel in de Nederlan-
den gebleven, wat de grote bekendheid verklaart. Ook is stuiver een
van de vijf muntnamen die in spreuken het meest voorkomen. Na-
dat de stuiver een tijdlang in de verschillende gewesten verschil-
lende waarden had gehad, kreeg onder de Republiek de waarde van
1/20 gulden (acht duiten) de overhand. De herkomst van de term
stuiver is niet met zekerheid vastgesteld. Voorheen werd het woord
afgeleid van stuiven, omdat op de munt een vuurijzer met stuiven-
de vonken zou hebben gestaan, ontleend aan de keten van het Gul-
den Vlies (gesticht 1429). De naam stuiver voor 'munt' is echter ou-
der dan het Gulden Vlies: al in 1404 is stuversbroet 'een brood van
een stuiver' aangetroffen. Hedendaagse etymologen leggen daar-
om een verband met het Duitse Stüber, dat oorspronkelijk 'afge-
knot stuk' betekende.
194
Stuiver
Gierig zijn.
195
een stuiver kleeft aan de handen
Er blijft wat aan de strijkstok hangen.
een winkelier moet zowel opstaan voor een duit als voor een stuiver
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd.
gooit hij een stuiver op het dak, er komt een schelling terug
Hij is een geluksvogel, want een schelling is zes stuivers waard.
het geluk is de wereld nog niet uit, zei de jood, toen hij iemand acht
stuivers en een vrijbriefje uit de loterij thuisbracht
Opgetekend in het midden van de 19de eeuw.
het geluk wil mij niet verlaten, zei Lourens, en hij vond een Kleefse
stuiver
196
Stuiver
het is net zo gemakkelijk een ton goud te wensen als een stuiver
Weinig wensen is net zo dwaas als veel wensen.
Met kleine bedragen is hij heel precies, maar met grote is hij laks.
ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een valse stuiver aan
vijf bedelaars
ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het
is maar negenentwintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was
dertig stuivers waard, dus één duit meer.
ik wou dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar
lang meeging
197
je kunt me lang zuur aankijken, voordat je een stuiver uit mijn
portemonnee loskrijgt
Opgetekend in de eerste helft van de 16de eeuw.
kan een stuiver mij niet rijk maken, een plakke zal het niet doen
Opgetekend in de 16de eeuw. Een plak was indertijd meestal nog
minder waard dan een stuiver.
stuivertje wisselen
Eikaars plaats of functie innemen. De uitdrukking gaat terug op
een kinderspel waarbij de deelnemers ieder bij een boom staan, be-
halve één, die een ander vraagt of deze een stuivertje kan wisselen.
Intussen trachten de overigen van boom te verwisselen, maar de
vrager probeert hen voor te zijn en een tijdelijk lege boom te bezet-
ten. Wie dan zonder boom overblijft, moet op zijn beurt de vraag
gaan doen.
twee stuivers in een trommel maken meer herrie dan een die vol is
met louis d'or
Louis d'or is Frans voor 'gouden Lodewijk'. Het was een Franse
munt, die ook in de Nederlanden veel werd gebruikt. Deze munten
dateren van koning Lodewijk X I I I (1610-1643) en later. Tegenwoor-
dig is het de naam van een Nederlandse toneelonderscheiding.
198
Stuiver
wie met kronen winnen en stuivers wagen, zijn bevrijd van harde
slagen
Een kroon was veel meer waard dan een stuiver. In 1632 opgete-
kend door Jacob Cats.
wie tot een blank geboren is, zal zijn leven geen stuiver rijk worden
Een blank of blanke was van de 14de tot de 16de eeuw een muntje
van goed (blank) zilver; het was niet veel waard.
wie tot een penning geboren is, kan tot geen stuiver komen
Hij ontgaat zijn lot nooit. Dezelfde spreuk komt voor met oordje/
stuiver, stuiver/daalder, stuiver/dubbeltje en stuiver/gulden.
199
zij kan op een stuivertje in het rond draaien
Zij is zeer vlug en levendig.
200
Tot de laatste
201
Uitbrander
202
Verdienen
geld ruiken
203
grof geld verdienen
204
Verdienen
gooit hij een stuiver op het dak, er komt een schelling terug
Hij is een geluksvogel, want een schelling was zes stuivers waard.
het is, alsof het geld er met schoppen in huis gesmeten wordt
hij heeft het vandaag goed gehad: men zou zijn geld wel op een kor-
dewagen (kruiwagen) thuis brengen
Opgetekend in het midden van de 16de eeuw.
205
hij verdient/heeft geld als water
206
Verstandig handelen
heb je geld, dat mooi blinkt, zorg dat het niet klinkt
Smijt er niet mee. In 1632 opgetekend door Jacob Cats.
207
het is een goede gulden, die er tien/honderd spaart
Goed belegd of besteed geld levert wat op.
met nauw dingen en goed betalen kan men geld en goed behalen
Nauw dingen is 'scherp onderhandelen'.
208
Verstandig handelen
oordje-zeker spelen
Alleen in solide zaken investeren.
oud geld en jonge vrouwen - wil die vrij in 't duister houen
Die kun je maar beter in het donker houden. In 1632 opgetekend
door Jacob Cats.
tijd is geld
Vertaling van het Engelse time is money, dat is opgetekend in de
16de eeuw. Een vergelijkbare beeldspraak is echter al te vinden bij
de oude Grieken. Zo zei de wijsgeer Theophrastus van Eresus (cir-
ca 300 v.Chr.): 'Tijd is het kostbaarste wat een mens kan uitgeven.'
Time is money wordt soms ten onrechte toegeschreven aan Francis
Bacon. Maar die schreef, in 1620: T i m e is the measure of business,
as money is of wares.' Bij Benjamin Franklin vinden we, in 1748, in
diens Advice to a Young Tradesman: 'Remember that time is money.'
wie met kronen winnen en stuivers wagen, zijn bevrijd van harde
slagen
Een kroon was veel meer waard dan een stuiver.
wie zijn geld goed besteden kan, die bewaart het niet kwalijk
Niet kwalijk betekent 'niet graag', 'beter niet'.
209
zaai geen geld op zee, het kan zinken
Investeren in schepen of koopvaardij is een onzekere zaak.
2IO
Vriendschap
een volle buidel vindt gehoor, de lege klinkt niet in het oor
geldeloos, vriendeloos
het geld breekt geen vriendschap
Zolang m e n geld heeft, heeft m e n vrienden. Soms met de toevoe-
ging:
het doch:
geld zondergeld,vriend
is allemans zonder vrienden.
211
liever geldeloos dan vriendeloos
Een variant is: beter goedeloos dan vriendeloos.
212
Waardevol
213
het penningske der weduwe
Een kleine gift van grote waarde. Ontleend aan het bijbelboek Lucas
(21:2-4), waarin wordt verteld van een arme weduwe die slechts
twee penningen schonk, wat echter gezien haar armoede een groot
offer was.
214
Wensen
als het geld regende, zou iedereen een tobbe onder de goot zetten
215
een ton goud wensen vult de beurs net zo weinig en doet de schouw
niet meer roken, dan een duit wensen
Weinig wensen is net zo dwaas als veel wensen.
Als ik geld had, zou men mij ook wel als vroom beschouwen.
het is alles lief en aardig, maar het moest geen geld kosten
het is net zo gemakkelijk een ton goud te wensen als een stuiver
Weinig wensen is net zo dwaas als veel wensen.
ik wou dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar
lang meeging
ik zou je in goud laten beslaan, als het een dubbeltje per pond
kostte
In goud laten beslaan is 'een gouden omhulsel geven'. Ook: ik zou
je in goud laten beslaan, als het een duit per pond kostte.
krijg de ballen
Het ga je goed, krijg geld. Bal is Vlaams-Bargoens voor 'frank'. Het
woord wordt wel verklaard uit Frans balie 'rond voorwerp, gezicht'.
Dit zou slaan op het portret in de beeldenaar.
216
Zeispreuken
al naar het valt, zei de jongen, en zijn stuk viel in een hoop met
dubbeltjes
217
al te mooi, zei meester Oege, en hij kreeg een Philippusgulden voor
een botje
De Philippusgulden was een gouden munt ter waarde van 25 stui-
vers met een afbeelding van Sint Philippus. Hij was in omloop tus-
sen 1496 en 1520. De Philippusgulden was dus veel meer waard
dan een botje (een middeleeuwse munt die voortleeft in de uit-
drukking botje bij botje leggen).
alles waar het hoort, zei het varken, en hij kroop in de geldkast
daar kom ik wel van af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken
voor een papiertje met luizen
Een blanke was een muntje van geringe waarde, maar nog altijd
meer waard dan luizen.
dat gaat goed, zei Maaitje van Overschie, en zij kreeg een zoen met
een dubbeltje erbij
geld is vast geen goede waar, zei de boer, want mijn hond, die
anders nogal loos is, wil het niet vreten
Loos betekent hier slim. In oude stadse zegswijzen werden boeren
geregeld als dom of onbetrouwbaar afgeschilderd.
het geld valt wonderlijk, zei losse Dirk; hij verloor een dubbeltje op
de draaibrug, en vond het in de grote kerk terug
218
Zeispreuken
het geluk is de wereld nog niet uit, zei de jood, toen hij iemand acht
stuivers en een vrijbriefje uit de loterij thuisbracht
het geluk wil mij niet verlaten, zei Lourens, en hij vond een Kleefse
stuiver
het is vetpot, zei de jongen, mijn moeder heeft een daalder ge-
wisseld
Schertsend gezegd wanneer moeder eens flinkt opdist. Voor het
eerst opgetekend in 1706. Een daalder was toen een fors bedrag.
hij schijt, zei Jeroen, alsof hij marsepein voor een duit kocht
Voor het eerst opgetekend in de 17de eeuw. In plaats van schijt
stond in de spreekwoordenverzamelingen doorgaans sch....
ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een valse stuiver aan
vijf bedelaars
ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het
is maar negenentwintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was
dertig stuivers waard, dus één duit meer.
ik zal maken, dat ik het aan je verdien, zei de beul, en een gauwdief
gaf hem een achtentwintig, om wat zoetjes te geselen
Een achtentwintig (er) was een zilveren munt ter waarde van 28
stuivers.
je kunt alle dagen geen hondsvot wezen, zei gierige Gerrit, en hij
gooide een duit te grabbel
Een duit had bijna geen waarde.
mijn geld rammelt in mijn zak, zei kale Geurt, als Noorse
bokkenkeutels in een vilten hoed
219
mijn vader, zei de ondeugende jongen, zou wel een koe willen
kopen, had de schelm maar geld
overal zit bedrog in, als je maar kans ziet, geld te winnen, zei de
vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn tijd waren de perziken wel
driemaal groter
veel gerucht maar weinig munt, zei de boer, en hij danste op een
hoop mosselschelpen
voor zware moeite mag men grote beloning eisen, zei de advocaat,
en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere kwestie, waarop hij zijn
hoofd al drie etmaal gebroken had, niet begreep
wat maakt men al niet voor geld, zei de boer, en hij zag een aap op
het venster zitten
wie biedt er geld voor? vroeg Goosen, en hij bracht zijn vrouw op
het erfhuis
zie zo, zei mooie Anneke (toen zij een zonde gebiecht had), daar
ben ik voor een klinker weer van af
220
Ziekte en dood
de centenpest hebben
Veel geld uitgeven.
de geldpest hebben
Veel geld uitgeven. Vaak in ontkennende vorm: ik heb de geldpest
niet.
hij is oordjedood
Hij blijft op een oordje dood: hij zou om een klein verschil een zaak
laten afspringen.
hij loopt als een dertientje, hij is zo vlug als een dertientje
Hij is weer helemaal opgeknapt. Men zei dit wanneer iemand van
een zware ziekte hersteld was. Een dertientje was een Zeeuwse
munt uit de 18de eeuw, die 'uit hoofde van zijn kleine waarde' vlot
van hand tot hand ging.
221
penning is ziek
Op droog zaad zitten.
piet is dood
Piet is hier een dialectisch woord voor pit, dat we onder meer te-
genkomen in hij heeft pitten 'hij is goed van geld voorzien'. Pitten is
een van de vele algemene benamingen voor 'geld'. Hoewel de oor-
sprong niet helemaal zeker is, zou er verband kunnen bestaan met
pitje, dat al in de 17de eeuw is opgetekend. Dit was ontleend aan de
Javaanse en Maleise term voor een klein muntje (pitjis, pitis, picis),
dat door de Nederlanders werd gelijkgesteld aan een halve cent.
voor een cent gaat hij dood als hij voor een halfje weer levend kan
worden
Vrek.
222
Overig
dat deed ik niet voor al het geld van de wereld/voor geen geld in de
wereld
223
volkje, dat ik in de dubbeltjes zoo zuur verdiend heb om ze haarlui
beeren in den bek te smijten?'
de één kan meer met de zak, dan de ander met het geld
De een is veel bekwamer dan de ander, ongeacht de middelen.
224
Overig
een leren beurs zal geen zijden beurs worden, al doet men er veel
geld in
Vermoedelijk: door geld alleen wordt een lomperik nog geen
verfijnd mens. Het tegenovergestelde wordt gezegd met beschim-
meld geld maakt edel ('zelfs beschimmeld geld is goed genoeg om ie-
mand voor edel te doen doorgaan').
flappen tappen
geld en goed
Alles.
226
Overig
hij besnoeit de roem van zijn medemens, als de jood het geld
Het besnoeien van munten was het afsnijden van de rand, om het
zo gewonnen metaal te gelde te maken. Naar antisemitische opvat-
ting plachten joden dit te doen.
Hij komt altijd met hetzelfde verhaal, tapt altijd uit hetzelfde vaatje,
227
hij zal mogen duimen
Hij zal moeten betalen. Naar het duimgebaar waarmee geld wordt
uitgeteld.
je weet niet wat het geld waard is, tot je het mist
kruis of munt
Sommige oude munten hadden aan de ene zijde een kruis, aan de
andere zijde de muntwaarde.
met het geld van de barbier in zijn zak lopen
Er ongeschoren bijlopen.
met oud geld en met oud brood slaat men grif de honger dood
Het gaat hier om een van oorsprong Friese rijmspreuk.
moeten ansen/hansen
Het gelag moeten betalen. Hans of hanske is een oude volksnaam
voor een (van oorsprong) koperen muntstuk. Het is gebruikt voor
'oordje', maar later - onder meer in de dieventaal - ook voor 'cent'
228
Overig
op geld liggen
In het ziekenhuis tegen betaling behandeld worden.
plaketten tellen
Geld tellen.
van iemand niet kunnen weten wat voor munt hij slaat
Iemand niet kunnen doorgronden.
229
verdiend geld is geen bedanken waard
Bedanken hoeft alleen voor cadeaus.
wie in de beurs geen pond heeft, moet honing in zijn mond hebben
Wie geen geld heeft, moet een vlotte babbel hebben.
230
Overig
231
Einde
232
Bijvoegsel: volksnamen voor
cent tot duizend gulden
cent meutje
beschietem nikkellap
eutteken nikkeltje
hanske schobbe(l)tje
koperlap sou
pieremezeur stieber
poser, posjer stobbe
rem stomp
scheur vuurijzer
schrapper
sijs dubbeltje
spaander beestje, beessie, beissie, beisje
spak duppie
spie, spiess hondje
spijker joekeltje
tand kassemenneke
ketippie
stuiver kleine knoop (ook voor
bachem 'gulden')
bas, batz knoopje
cassie, kasje, kasie koppie, kopje
goerie kopstoot
kimmeltje opengooiertje
knab, knap schubbetje, schubje
krakeling witje
zilverkluitje
2 33
kwartje paardenoog
heit bas rijkspop
heiterik riks, riksie, rikspop
heitje toffe rad
klinkske vijftigstuiver
maf, mafïïe, mafje wagenwiel
24
3
gele prent honderdje
gele rijder meier
heitjesprent mud
joed radden prent van een sjoof
kwart meier snip
roodborstje
vijfentwintig je tweehonderdvijftig gulden
vuurtoren
vijftig gulden
abraham duizend gulden
brammetje duizendje
half meier groene prent
prent van een halve sjoof jod me soof
vijftigje joet meier
zonnebloem krant
roodborstje
honderd gulden rooie rug
blauwe rug tien sjoofprent
235
Geraadpleegde literatuur
236
Eijk, I. van, Als m'n tante een snor had... Meer dan 8000 gelijkhebbers, dijen-
kletsers en andere uitdrukkingen uit de Nederlandse taal (Amsterdam 1995).
Endt, E., L. Frerichs, Bargoens Woordenboek (Amsterdam 1 9 7 4 ) . 2
Geerts, G., T. den Boon (red.), Van Dale groot woordenboek der Nederlandse
taal (Utrecht/Antwerpen 1 9 9 9 * 3 ) .
Gelder, H.E. van, De Nederlandse munten (Utrecht 1 9 6 5 ) .
Ghijsen, Ha.C.M., Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Den Haag 1 9 6 4 ) .
Gouw, J.E. ter, 'De Munt in de volkstaal', in: Tijdschrift van het Koninklijk Ne-
derlandsch Genootschap voor munt- en penningkunde, jrg. 11 ( 1 9 0 3 ) p. 1 2 6 -
1 3 6 , p. 1 9 7 - 2 1 0 . Vervolg in jrg. 1 2 ( 1 9 0 4 ) p. 1 3 6 - 1 5 8 ; jrg. 1 3 ( 1 9 0 5 ) p. 1 1 7 -
1 4 2 , p. 2 7 2 - 2 8 5 ; jrg. 1 4 ( 1 9 0 6 ) p. 1 9 1 - 2 1 7 ; jrg. 15 ( 1 9 0 7 ) p. 3 0 9 - 3 2 6 ; jrg. 1 6
(1908) p. 315-343; jrg-17 (1909) P- 54-71-
Grauls, J., Hoe het werd en hoe het moet zijn. Opstellen over oorsprong en bete-
kenis van woorden en gezegden (Leuven 1957).
Groeneveld, R., Vaarwel gulden. Van duit tot duizend (Eindhoven 2 0 0 0 ) .
Grolle, J.J., Geschiedenis van het Nederlandse bankbiljet (Bussum 1 9 9 1 ) .
Grolle, J.J., Latijnse spreuken op Nederlandse munten (z.pl. [Amsterdam]
1984).
Grolle, J.J., Numismatische linguistiek. De oorsprong van muntnamen en hun
gebruik in de Nederlandse taal (z.pl. [Amsterdam] 1 9 8 4 ) .
Harrebomée, P.J., Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal (Utrecht 1856-
1870).
Joos, A., Waasch Idioticon (Gent/Sint-Niklaas 1 9 0 0 ) .
Komrij, G., Het geld spant de Kroon. 250 jaar pecuniaire poëzie ('s-Hertogen-
bosch 1 9 8 7 ) .
Koster Henke, W.L.H., De boeventaal. Zakwoordenboekje van het Bargoensch
of De taal van de jongens van de vlakte (Dokkum 1 9 0 6 ) .
Kranister, W., The moneymakers (Cambridge 1 9 8 8 ) .
Kruijssen, A., (red.), Huizinga's spreekwoorden en gezegden (Baarn 1 9 9 4 ) .
Laan, K. ter, Nieuw Groninger woordenboek (Groningen/Den Haag 1 9 2 9 ) .
Lessen, J.H. van, 'Over namen van munten, in het bijzonder over stuiver',
in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal en Letterkunde, jrg. 6 0 ( 1 9 4 1 ) p. 4 9 -
67.
Lievevrouw-Coopman, L., Gents Woordenboek (Gent 1 9 5 5 ) .
Mar, A. del, History ofMonetary Systems (Maine 1 9 8 3 ) .
Meulendijks, J., B. Schuil, Spreekwoordelijk Nederlands. Ruim 20.000 bekende
en minderbekende gezegden, spreekwoorden en uitdrukkingen (Baarn 1 9 9 8 ) .
Molema, H., Woordenboek der Groningsche volkstaal in de ïgde eeuw (Winsum
1887).
Mullebrouck, H., Vlaamsche volkstaal (Koekelare 1 9 8 4 ) .
Nusbaum, A., A History of the Dollar (New York 1957).
Pannekeet, J., Mooi zoid. Westfriese uitdrukkingen en gezegden (Hoorn 1971).
Pannekeet, J., Westfries Woordenboek (Wormerveer 1 9 8 4 ) .
Philippa, M., Geld, getallen en geschiedenis. Een taalverhaal over munten en
nummers (Utrecht z.j. [ 2 0 0 1 ] ) .
Polak, M.S., Historiografie en economie van de 'muntchaos' (Amsterdam
1998).
Prims, F., 'De stuiver', in: Antwerpiensia, jrg. 1 0 ( 1 9 3 6 ) p. 3 9 7 - 4 0 5 .
237
Salleveldt, H., Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië (Alphen aan den
Rijn 1980).
Schuermans, L.W., Algemeen Vlaamsch Idioticon (Leuven 1865-1870).
Sijs, N. van der, Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Neder-
lands (Den Haag/Antwerpen 1996).
Sijs, N. van der, P.A.F. van Veen, Van Dale etymologisch woordenboek. De her-
komst van onze woorden (Utrecht/Antwerpen 19972).
Stoett, F.A., Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en ge-
zegden naar hun oorsprong en heteekenis verklaard (Zutphen 19234).
Tuinman, C., De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche
spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der Vaderlandsche Moeder
taal. (Middelburg 1726-1727).
Verstegen, P.V., 'Woordgeographische studiën van de Zuidnederlandse
Dialectcentrale', in: Leuvensche bijdragen, jrg. 31 (1939), p. 85-99.
Wemelsfelder, J. (e.a.), Geld. Aspecten van het gebruik, het najagen en ver-
spillen van geld ('s-Hertogenbosch 1964).
Woordenboek der Nederlandsche Taal (1864-1998).
238
Register
239
boer (landbouwer) 43,49, 55, 57, flap 225
98,103,141 florijn 139
boer (oprisping) 63 foef 204
boes 183 frank 132,140
boom, geldboompje 33, 61-62
boter, olie, smout, spek, vet 22, gallemieze 21
52, 91,102-103,136,178,185, geen geld 101-102
197, 224 geen rooie rotcent 28-31
botje 189 geld, het regent - 205-206
braspenning 146,171 geld is almachtig 81-87
brood 92,102-103,117, 204, 222 geld is gevaarlijk 88-90
buidel, zie beurs geld is niet alles 91-94
geld is nuttig 95-96
canus 39 geld is onontbeerlijk 97-103
cent 42-47 geld moet rollen 154
centiem, centime 25, 30, 45-46, geld opent alle deuren 81-87
141 geld smijten, met - 153
geld speelt geen rol 62
daalder 48-51 geld stinkt niet 104-105
denier 3 o geld trekt geld aan 204-205
dertiendhalf 63 geldzak, zie beurs
dertientje 221 geloof 89,106-111
deugd 106-111 geneesheer, zie arts
dieren 24, 52-58,100 gevangenis, ga direct naar de -
dokter, zie arts 122
domheid 59 gierigaard 112-119
dominee, pastoor 61,110,171 gierigheid 112-119
dood, ziekte en - 221-222 God 120
dooddoeners 60-65 godspenning 168
dorst, honger 21, 23 goedkoop 142
drank 156-157 goud 36, 53,71, 73, 82, 87, 90,
drek, zie kak 92,146-148, 213-214, 223, 230-
droes, zie duivel 231
dubbeltje 66-69 grijpstuiver 176
dubbeltje geboren, voor een - 32 groeit me niet op de rug, het -
duim, duimen, duimkruid 34, 32-33
57,112,181, 228 groot 100,137,143,191-192, 205,
duit 70-75 208
duiten, met de - zitten 183-185 gulden 121-124
duivel 76-77
duizend gulden, u gaat door voor Haagse ton 164
de - 64,123 habbekrats 142
dukaat 34,107,188 hagenmunt 37
duur 78-80 halfje 119
dwaasheid 21, 24, 55, 59,123, halve cent 164,190-191
146-157 halve centiem, centime 45,141
handel 125-128
eer 106-111 handelen, onverstandig - 146-
einde 232 157
240
handelen, verstandig - 207-210 malie 28,71
hans, zie ans Mammon 90
Hans van der Gouwe 226 marie 181
heelmeester, zie arts markt 123,163
heitje 225 mijt 31, 51,109,135,189-190
heller (helder) 30-31,140, 207 misdaad 35-40
hol, zie bil moos 29
Houthem, hij komt van - 115 mosterd 79
huig, iemand de - lichten 40 muziek, daar zit - in 35,129
huwelijk 134-137 muzikanten 183
241
poser, pozer 30 teergeld 93,191
prik 78,223 tientje 62
pruim 182 tijd is geld 209
tot de laatste 201
regent geld, het - 205-206 turf 178,180, 205
rekenfouten 155-156
rijkdom 175-185 uitbrander 202
rug, het groeit me niet op de - Uiterse duit 41, 72
32-33
verbrassen 153
scheet, zie kak verdienen 203-206
schelling 60,138,144,148, 205, verkwisting 149-152
229 verstandig handelen 207-210
schellinkje 140 vet, zie boter
Scherpenheuvel, hij komt van - vijfje 144
"5 voor een dubbeltje geboren 32
schijf 38,135,148,191 vrek 112-119
schijten, zie kak Vrekhem, van - komen 118
schrabbes 182 vriendschap 211-212
schulden 73,186-188
seks kost geld 103 waardeloos 143-145
slappe was, goed in de - zitten waardevol 213-214
183 wensen 215-216
slijk, zie kak wie het kleine niet eert 192-193
smak geld, een - 185 wiek 184
smeergeld 38-39 Willempje 44
smies 182 windegeld 139
smijten, met geld - 153 wip 27
smout, zie boter woorden kosten niets x45
snaphaan 61 wortel van alle kwaad 108,113
snoeien 39
sou 30 zaad 28-29,5 2
spaan 27,182 zaad, op zwart - zitten 28-31
sparen 189-193 zaaks, niet veel - 138-145
spek, zie boter zeep, om - gaan/raken 27
spekkoper 177 zeispreuken 217-220
speldengeld 139 zesje 141,155
spie 182 zesthalf 145,155,197
spijkers 183 ziekte en dood 221-222
splint, splinters 85, 99,183,185 zilver 82,128, 231
sponk 183 zitten, met de duiten - 183-185
steekpenningen 39 zonder geld 101 -10 2
stoter 56-57,59 zwendel 39-40
stront, zie kak Zwitsers, geen geld, geen - 101
stuiver 194-200