Professional Documents
Culture Documents
Werktuigbouwkunde
W2
Case Productiegereedschap
MATRIJS
Case productiegereedschap Matrijs - Stenden hogeschool
_______________________________________________________________________________________
INHOUD
Hoofdstuk 1 Algemeen 1
Auteur: G. Olsder
Hoofdstuk 7 Moldflow 97
Auteurs: G. Ottens ; R. Folkersma
Case Productiegereedschap
MATRIJS
Hoofdstuk 1 - Algemeen
1.1 Inleiding
De case Productiegereedschap Matrijs zal het proces beschrijven van het ontwerpen van een
spuitgietmatrijs voor een gegeven product.
Omdat het in beide gevallen gaat om productgebonden gereedschap is het van groot belang om een
goede analyse uit te voeren van het gegeven product.
Voor de spuitgietmatrijs zal het gaan om een eenvoudig spuitgietproduct uit een thermoplastische
kunststof.
Men kan het product niet los zien van het productiegereedschap: er is vrijwel een één op één relatie.
Als men het product wijzigt dan zal men bijna altijd ook het gereedschap moeten aanpassen. Het is in
feite een Yin/Yang relatie() Vandaar dat men vaak de naam productgebonden gereedschap gebruikt.
Binnen de case zal in grote lijnen een antwoord moeten worden gevonden op o.a. de volgende vragen:
• Wat voor product moet er nu precies geproduceerd worden?
• Van welk materiaal moet het product gemaakt worden?
• Wat moet je weten om daarvoor een matrijs te ontwikkelen?
• Welke informatie moet je verzamelen om antwoorden op deze vraag te krijgen?
• Wat moet er gebeuren om een matrijs te fabriceren?
• Welke procesparameters zijn er?
• Welke zijn voor de productie van het grootste belang?
• Wat kost het product en wat levert het op?
• Welke investeringen moeten er worden gedaan en wat zijn de kosten hierbij?
Het geheel moet gebeuren onder een beheerste projectmatige aanpak.
Deze case heeft een sterk uitdagend karakter omdat er binnen een zeer kort tijdsbestek een relatief
grote prestatie moet worden geleverd.
1.2 Doelstellingen
Na het doorlopen van deze case is het de verwachting dat studenten de volgende vaardigheden en
kennisgebieden hebben versterkt of zich eigen hebben gemaakt:
• In staat zijn een ontwikkelingstraject voor productgebonden gereedschap te volgen en in fasen uit
te voeren
• In staat zijn een goede gesprekspartner te zijn voor specialisten op dit terrein
• In staat zijn om voor de gestelde eisen en wensen een geschikte oplossing te geven dan wel
voorstellen te doen die tot een geschikte oplossing zullen leiden
• In staat zijn tot het opstellen van een planning voor de vereiste activiteiten die tot een goed
resultaat zullen leiden
• Een beeld hebben van het spuitgietproces c.q. het ponsproces
• Een beeld hebben van de diverse mechanische eigenschappen en van de be- en
verwerkingseigenschappen van het productmateriaal
• Een beeld hebben van de be- en verwerkingseigenschappen en mogelijkheden van de constructie
materialen voor de genoemde productiegereedschappen
• In staat zijn zich goed te kunnen inleven in de werkzaamheden tijdens de stageperiode in een
kunststof c.q. metaalverwerkend bedrijf
1.3 Eindtermen
• een stereolithografie model van het product dat een indicatie geeft van de vormholte
• een Moldflow analyse
1.4 Oriëntatie
Nu in grote lijnen duidelijk is geworden waar de Case Productiegereedschap Matrijs over zal gaan is
het verstandig om zich te oriënteren in alle activiteiten die uitgevoerd moeten worden om een
werkelijk productiegereedschap te realiseren.
Men moet zich “inleven en inlezen” in het probleem, zoals met alle ontwikkelingstrajecten is het hier
ook weer: “bezint eer ge begint”.
Uit de praktijk blijkt dat de meeste problemen in het productiestadium te wijten zijn aan fouten en
vergissingen in het ontwerpstadium: achteraf had men wat meer aandacht moeten schenken aan
bepaalde aspecten. Juist met productgebonden productiegereedschappen is het uitermate belangrijk dat
men een goed en duidelijk beeld heeft van het te produceren product. Immers een latere verandering in
het product vergt vrijwel altijd een kostbare en tijdrovende verandering van het gereedschap.
Bovendien is een kenmerk van deze tijd dat er geen tijd meer is om het over te doen: ook al betaal ik
de gereedschapmaker het tienvoudige, de frees zal er niet sneller door gaan frezen, een fabricage-
proces heeft zo zijn tijd nodig. De productontwikkelingstrajecten en dus ook de daarmee verbonden
ontwikkeling van het productiegereedschap worden steeds krapper gepland. De kreet verkorting van
de “Time-to-Market” geeft hierbij aan dat men steeds sneller producten wil ontwikkelen om als eerste
op de markt te komen en zo ook in korte tijd een grote omzet te halen. Immers wat men in principe
wel kan bepalen is de introductiedatum van een nieuw product. Waar men geen of veel minder grip op
heeft is wanneer het product weer uit de markt wordt genomen of wordt vervangen door een
concurrerend product. Dus streven naar “in één keer goed” (First time right) in plaats van het steeds
maar corrigeren van fouten.
Vooral het opstarten van een project voor de ontwikkeling van een nieuw product in combinatie met
het gereedschap vergt veel aandacht en inspanning van een projectgroep.
Er wordt in deze case een groot beroep gedaan op zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid, veel
informatie zal door de studenten zelf moeten worden verzameld uit diverse informatiebronnen zoals de
mediatheek, fabrikantendocumentatie, internet e.d.
De randvoorwaarden waarbinnen dit alles moet gebeuren zijn als volgt samen te vatten:
• Inzage in en maken van kopieën van deze informatie alleen binnen deze ruimte
• Als er materiaal zoek raakt dan geeft dit zodanige problemen dat we wellicht genoodzaakt zijn de
informatie helaas weer achter slot en grendel op te bergen
• Ga er dus zorgvuldig mee om, neem het nooit mee buiten de school en/of mee naar huis
Als we met zijn allen deze regels in acht nemen kunnen we er allemaal plezier van hebben en deze
naar verwachting interessante en uitdagende case tot een succesvol einde brengen.
Product
Product
ontwerp
ontwerp B1
A1
Verslag +
Verslag +
tekening B1
tekening A1
Gereed-
Gereed-
schap
schap
ontwerp
ontwerp B2
A2
Verslag
Verslag +
+
tekeningen
tekeninge
A2
n B2
Fabricage
van 1
gereedschap
(of
onderdelen)
Beproeving
Eindverslag
Case Productiegereedschap
MATRIJS
2.1 Inleiding
2.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
2.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
2.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
2.4 De programmering. . . . . . . . . 2
2.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
2.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
Nu in hoofdstuk 1 uiteen is gezet waar het in grote lijnen om gaat in deze case zal nu meer specifiek
worden besproken over welk product het gaat.
Voor de Case Matrijs Productiegereedschap is het product de kap van de windrichtingsmeter, zoals die
wordt gebruikt in 1e jaars case WIRI. De studenten gaan zich hier bezig houden met de ontwikkeling
van een matrijs voor dit product.
In grote lijnen zal het ontwikkelingstraject gebaseerd zijn op een stappenplan zoals dat in Hst 2.3 is
aangegeven. In dit plan zijn in algemene termen de diverse stappen voor de ontwikkeling van een
productiegereedschap weergegeven. De voor de diverse stappen noodzakelijk geachte kennis en kunde
zal in aparte hoofdstukken worden aangeleverd.
Hoofdstuk 2 Het Eindproduct vormt het kernstuk voor deze case productiegereedschap, de andere
hoofdstukken hebben een “dienstverlenend” karakter om het primaire proces van de
gereedschapontwikkeling te ondersteunen.
Voor de Case Productiegereedschap Matrijs is een productvoorstel gekozen waarvoor de volgende
motivatie opgaat:
Vanwege economische productie, bruikbaarheid, promotionele mogelijkheden en uitdaging is gekozen
om de WIRI-kap, zoals die in de 1e jaars case WIRI nog met verspanende technieken werd
vervaardigd, nu d.m.v. spuitgiettechniek te gaan vervaardigen.
Om te zorgen dat er in principe een maakbaar product aan het eind van de case beschikbaar is, moet
het product zelf aan een aantal randvoorwaarden voldoen. De belangrijkste eis is in feite de
“spuitgietbaarheid” van het product op de binnen de HDE beschikbare spuitgietmachines.
2.2 Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende kennis
en vaardigheden:
• Een planning maken
• Methodisch kunnen ontwerpen
• Integraal ontwerpen
2.3 Oriëntatie
Een belangrijke stap in de uitvoering van een project is het zich oriënteren op de komende activiteiten.
Oriënteren is hier letterlijk het zoeken naar de juiste richting waarin het project moet gaan verlopen: in
welke richting moeten we gaan om het gewenste einddoel te bereiken, en welke uitrusting moet ik dan
kiezen om het risico van verdwalen tot een minimum te beperken.
Parallel aan het uitvoeren van een wandeltocht moeten we dus zorgen voor een goede routekaart en
een kompas om te kunnen navigeren. Verder moeten we in principe wat verkenningsonderzoek
uitvoeren, bijvoorbeeld op een hoger punt gaan staan om overzicht te krijgen, om het eerste stuk van
de marsroute te kunnen bepalen.
Deze verkenning is al enigszins uitgevoerd, vandaar dat er al een globale marsroute is vastgelegd: het
stappenplan in Hst 2.3
2.3.1 Beginvereisten
Case Instrumentbehuizing
2.3.2 Leermiddelen
Kroonenberg, H.H. van den, e.a.: Methodisch ontwerpen, Educaboek, Culemborg 1992
2.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. … SBU nodig.
2.4 De programmering
De programmering, met daarin aangegeven een globale omschrijving per uit te voeren stap en daaraan
gekoppeld een globale uren inschatting. Er wordt hier nadrukkelijk gesproken van een globale
ureninschatting omdat het stappenplan onderweg diverse keren zal bijgesteld moeten worden doordat
de omstandigheden zich ter plekke anders voordoen dan was voorspeld. Dit is in feite één van de
kenmerken van een project: het kunnen inspelen op veranderende omstandigheden op basis van een
vooropgesteld plan.
Parallel aan het hier weergegeven stappenplan zullen de kennis en vaardigheden voortdurend
aangevuld moeten worden op basis van wat men wel noemt “voortschrijdend inzicht”. Tijdens het
project (de zoektocht naar de oplossing voor het probleem) zal men telkens ontdekken dat er
informatie ontbreekt en/of onvolledig is. Om deze kleine “kloven en ravijnen” over te kunnen steken
zal men actief moeten zoeken naar informatiebruggen e.d. Er wordt hier dan ook vanuit gegaan dat er
een zeer actieve groep ontwikkelaars op weg is.
Voorbeeld van een globaal stappenplan met uren. Het geeft alleen een voorstel voor de stappen in de
praktische realisatie en geeft geen leerstof-, bespreking- en verslaggevingsstappen.
Totaal 180
Deel II – Opdrachten
2.6 Opdrachten
Maak op basis van kennis opgestoken uit leerstof, werkelijke productvoorbeelden van
spuitgietproducten, matrijzen(literatuur) en eigen inzichten een productontwerp. Omschrijf en verklaar
het productontwerp. Werk volgens methodisch ontwerpen.
Dit P.v.E. moet verder zelf aangevuld worden met eisen, die zoveel mogelijk kwantitatief zijn.
M.b.t. de fabricage:
13 Noem zelf andere technologieën om de kap te vervaardigen
14 Toon met een berekening en of een Moldflow-simulatie aan of het product vervaardigd kan worden
middels het spuitgietproces op de beschikbare spuitgietmaschine
Leg op basis van de specificaties uit 2.6.1 het productontwerp vast op tekening.
Opdrachten:
• Teken in Unigraphics het definitief productontwerp WIRI-kap. Doe dit parametrisch, zodat
daarna zonodig de maten eenvoudig in verhouding gevarieerd kunnen worden.
• Vermeld definitieve maten, ruwheden, maat-, plaats-, en vormtoleranties.
• Maak 2D afdruk.
Maak op basis van het productontwerp uit 2.6.1 en 2.6.2, van kennis opgestoken uit leerstof, van
werkelijke voorbeelden van spuitgietproducten en van eigen inzichten een ontwerp voor de matrijs.
Licht je keuzes toe, omschrijf en verklaar de spuitgietmatrijs. Werk volgens methodisch ontwerpen.
In de volgende blokken zijn opdrachten geformuleerd, die tot doel hebben het eigenlijke
ontwerpproces van de matrijs te ondersteunen. Omdat het ontwerpproces een iteratief proces is, dient
er misschien op bepaalde opdrachten terug gekomen te worden of moet misschien het productontwerp
aangepast worden.
• Spuitgietmaschine gegevens
• Robot (ja/nee)
• Tekeningen Wiri-kap
• Hasco
• Machinepark(m.b.t. fabricage Matrijs)
• Ontwerpen van Matrijs
• CK4 Modulewerkboek
Opdrachten:
1. Maak stuklijst.
• Vermeld daarbij relevante maten, materialen en warmtebehandelingen.
2. Leg met tekeningen de niet-standaard onderdelen of bewerkingen vast in Unigraphics.
• Gevraagd wordt een samenstellingstekening en hiervan afgeleide mono’s.
• Vermeld ruwheden, maat-, plaats- en vormtoleranties.
3. Bundel alles tot een leesbaar verslag.
Case Productiegereedschap
MATRIJS
3.1 Inleiding
3.1 Inleiding. . . . . . . . 1
3.2 Doelstellingen . . . . . . . 1
3.3 Oriëntatie . . . . . . . . 1
3.4 De programmering . . . . . . . 2
3.5 Leerstof . . . . . . . . 3
3.6 Opdrachten . . . . . . . . 3
Zoals uit eerdere cases (o.a. W1 Productanalyse en W1 Productieproces) al naar voren is gekomen is
een spuitgietproduct het resultaat van een proces waarbij een kunststof materiaal in de vorm van
granulaat wordt “getransformeerd “ tot een kant-en-klaar product met gewenste speciale
eigenschappen en bepaalde kwaliteitskenmerken. Over het algemeen zullen o.a. de mechanische
eigenschappen van de oorspronkelijke kunststof in de vorm van granulaat iets verslechteren doch bij
een goede procesvoering op een gewenst kwaliteitsniveau blijven. Nu het duidelijk is dat het
spuitgietproduct het resultaat is van een vrij complex proces is het verstandig om een korte analyse te
maken van de onderdelen die voor een groot deel het spuitgietproces bepalen. In dit hoofdstuk zal het
spuitgietproces verder worden toegelicht.
Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende kennis
en vaardigheden:
• De student ziet goed het verband tussen verschillende parameters die tijdens het spuitgieten
een rol spelen zoals bijvoorbeeld: druk, temperatuur en koeltraject.
Oriëntatie
3.3.1 Beginvereisten
De cases W1-Productanalyse, W1-Productieproces en de case W2-Intrumentbehuizing. Voor
studenten die kunststoftechnologie zien als hun afstudeerrichting, is deze case een goede inleiding
voor het vervolg van deze differentiatie.
3.3.2 Leermiddelen
De leerstof beschreven in dit hoofdstuk is gebaseerd op de spuitgietcursus: “Spuitgieten S2.5” verzorgt
door het Kenniscentrum Drenthe.
3.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. 25 SBU nodig.
3.5 Leerstof
Beurscatalogi vormen eveneens een goede bron van informatie om je op bepaalde onderwerpen nader
te oriënteren. Voor kunststoffen is de beurs K’98 (te Dűsseldorff, BRD)een van de belangrijkste
evenementen op het gebied van de productie, de verwerking en bewerking van kunststoffen in de
ruimste zin van het woord.
In de mediatheek is deze beurs catalogus beschikbaar en zal binnen deze case een kleine rol spelen in
de oriëntatiefase, vandaar de volgende vragen:
Zoek in de K-’98 catalogus de volgende zaken op:
De namen van 8 spuitgietmachine fabrikanten uit Duitstalige landen en onderzoek of er ook een
Nederlandse fabrikant bestaat.
1. Geef de namen en adressen e.d. van een drietal Nederlandse matrijzenmakers.
3.5.1 Spuitcyclus
Blok I
Cyclustijden
Het bepalen van de juiste cyclustijd is erg belangrijk, omdat deze de machinebezetting, en dus de
produktiekosten, bepaald. Een volledige spuitgietcyclus bestaat uit de volgende onderdelen:
B Minimaal energieverbruik
Allereerst hebben we te maken met de sluitkracht. Deze is een afgeleide van de inspuitdruk. Is
deze bepaald dan kan, na gestart te zijn met een in verhouding hoge sluitkracht, deze
teruggedraaid worden tot de matrijs net niet wordt overgespoten. Dat wil zeggen de deelvlakken
juist dicht blijven. Te hoge sluitkracht geeft ook extra slijtage op de deelvlakken van de matrijs.
In het bijzonder als in het begin eens een keer een produkt blijft hangen. De sluitkracht behoeft
niet gedruende de gehele tijd waarin het materiaal in de matrijs zit volop op peil te zijn. Alleen
tijdens de inspuit en de nadruk moet ze zo voldoende hoog zijn. Tijdens de daarop volgende
nakoeltijd kan ze veel lager zijn i.h.b. bij dikwandige produkten kan op die manier energie
Opmerking: Top openloop en dichtloopsnelheden van de matrijs kosten erg veel energie en
slijtage van de matrijs en machine. Het levert vaak geen of bijna geen tijdwinst op. De
eventuele tijdwinst is meestal weg te halen bij de koeltijd.
Blok II
Injectie
A Inleiding
Om een matrijsholte volledig te kunnen vullen, heeft men druk nodig. Deze druk is afhankelijk
van de productvorm en van de vloeibaarheid van de kunststof. Een langere vloeiweg geeft
meestal door afkoeling van het materiaal een toenemende weerstand, doordat het materiaal
afkoelt en dik vloeibaar wordt.
Evenwel is het ook mogelijk dat de kunststof tijdens het inspuiten niet afkoelt maar zelfs
opwarmt. Dit is mogelijk bij hoge inspuitsnelheden en nauwe doorstroomopeningen. Door de
ontstane wrijving zal de temperatuur oplopen en het materiaal dunner vloeibaar worden.
Inspuitdruk en inspuitsnelheid worden opgewekt door hydraulische druk. Tussen deze twee
bestaat een verband dat afhangt van het hydraulische systeem van de spuitgietmachine. Zonder
druk kan geen snelheid worden verkregen. Bij moderne machines kunnen beide afzonderlijk van
elkaar worden ingesteld, binnen bepaalde grenzen. Een lage inspuitdruk met hoge snelheid gaat
niet. De druk voor in de cilinder op de kunststof hangt nauw samen met de hydraulische druk. In
de matrijs is de druk weer een afgeleide van de druk in de cilinder. Deze is meestal aanzienlijk
lager. Hoe deze matrijs gevuld wordt en de condities waarin de kunststof afkoelt in de matrijs
bepalen de uiteindelijke eigenschappen van het product. Zie figuur 1.
Verder zal een te trage injectie een groot verschil in afkoeltijd veroorzaken tussen het eerste en
het laatste materiaal. Hierdoor ontstaan grote verschillen in inwendige (krimp) spanningen en zal
het product na het uitstoten gaan trekken en verschillend gaan nakrimpen.
Verder is het van belang dat er voldoende druk achter de inspuitcilinder staat, om de injectiesnelheid
ook werkelijk te kunnen halen. E.e.a. is afhankelijk van de machineregeling. Algemeen geldt dat bij
geregelde machines de ingestelde druk minimaal 10 à 20 bar hydraulische druk, dat is 100 à 200 bar
voor in de neus, hoger moet zijn dan de druk nodig om de matrijs te vullen.
Viscositeit Kunststofsoort
Laag PE week, PA4.6, PA6, PA6.6, PA6.10,
PA11, POM, PET, PBT, PPS, TPE
Middel PS, SB, SAN, ABS, PPO mod., PVC week,
CA, CAB, CP, PE hard, PP, PA12, PA
amorf
Hoog PVC hard, PMMA, PC, PSO, PES, PEI,
PAI, PVDF, FEP, ETFE
Tabel 2
Het instellen van de juiste inspuitdruk gebeurt direct uitgedrukt in de druk voorin de neus (bar), of via
hydraulische druk (bar) op de inspuitcilinder.
Bij onderlinge vergelijking van machine moet altijd vergeleken worden op inspuitdruk;
eventueel omrekenen via hydraulische drukken, zie figuur 4.
Figuur 4 Spuitdrukdiagram
Nadrukken
De nadruktijd is afhankelijk van:
wanddikte van het product
de grootte van de aanspuiting op het product
de te verwerken kunststof
de hoogte van de nadruk
matrijs- en polymeertemperatuur
De nadruk zorgt er namelijk voor dat in de nadrukfase, dus tijdens het afkoelen van de ingespoten
kunststof, er nog voldoende kunststof in de matrijsholte nagevuld kan worden om de volumeafname
ten gevolge van de krimp te compenseren. Bij een grotere wanddikte is de totale krimp groter, dus er
zal meer kunststof moeten worden nagevuld dan bij dunwandige producten. De nadruktijd is bij
dikwandige producten dus groter dan bij dunwandige producten. Het navullen van het product stopt op
het tijdstip dat de aanspuiting op het product "dichtgevroren", dus verstart is. Bij dikwandige
producten moet er dus voor een grotere aanspuitopening gekozen worden. De maximale nadruktijd is
dus die tijd totdat de aanspuiting dichtgevroren is of indien de aanspuiting groot genoeg is, het gewicht
van het product niet meer toeneemt.
Nadruk wordt vaak gesteld nodig te zijn om de volumekrimp tijdens het afkoelen van de smelt op te
heffen, of te compenseren. Dit is ook zo, maar voor het koelproces is nadruk minstens zo belangrijk.
Theoretisch zou je een wat grotere vormholte kunnen maken en de kunststof laten afkoelen tot de
gewenste vorm. Deze zou dan loskrimpen van de wand van de vormholte en de warmteoverdracht
tussen wand en vormholte zou grotendeels vervallen. Dus zeer slechte koeling.
Daarom moet het materiaal tijdens het afkoelen goed aanliggen in de vormholte. Dit kan alleen onder
voldoende druk op het materiaal, dus voldoende nadrukhoogte en nadruktijd.
Binnen een vormholte doorloopt de kunststof een afnemende druk p in bar en een afnemende
temperatuur T in °C. Beiden zijn in de spuiteenheid op een bepaalde hoogte gebracht.
Afhankelijk van deze druk P en temperatuur T kennen we een specifiek volume V in cm3/gr., of
soortelijk volume =
1
sm
welke ook tijdens het proces variabel is. Om de eigenschappen en dus de kwaliteit van het spuitgiet-
product zo optimaal mogelijk te krijgen, moeten op elk punt in de matrijsholte deze P, V en T met elkaar
in overeenstemming zijn.
Aangezien het aantal aanspuitpunten in een vormholte beperkt is, (vaak slechts 1) kunnen we op die
punten het proces wat betreft druk beïnvloeden.
Iets verderop in de vloeiweg zal de druk weer anders zijn. Ook kan nog, afhankelijk van
matrijskoeling en een al of niet variërende smelttemperatuur tijdens het inspuiten, T niet overal
constant zijn. In de praktijk is het optimum dus niet overal te bereiken. Wel moet getracht worden dit
zo ver mogelijk te benaderen. Het komt er op aan om na het inspuiten, waardoor de vormholte gevuld
is en de eerste nadruk, waardoor deze onder een bepaalde druk staat bij een hoge temperatuur van de
smelt, een zo goed mogelijke nadruk daarna te geven tijdens het afkoelen.
Opgemerkt dient nog te worden dat nadruk alleen kan zolang de aanspuiting niet is gestold of
dichtgevroren.
P = druk in bar
V = specifiek volume in cm3/g
T = temperatuur in °C
Een P.V.T. diagram is een "natuurlijk" diagram waarbij druk, (specifiek) volume en temperatuur met
elkaar in balans zijn. Bij het spuitgieten moeten we die balans dus zoveel trachten te benaderen.
Aangezien een ruimtelijk diagram, zoals in figuur 5, moeilijk is af te lezen, heeft men P.V.T.
diagrammen gemaakt zoals in figuur 6, 7.
Amorfe kunststoffen
1 ABS 9 PMMA
1 CPE 9 PETP
2 PA11 10 PETP-COP
3 PA12 11 POM
4 PA6 12 PP
5 PA6.12 13 PP-HOMO
6 PA6.6 14 PP/EDPM
7 PBTP 15 PPS
8 PE
Tabel 3
Opmerking: De (eerste) nadruktrap kan dus gelijk aan, hoger of lager dan de opgenomen
inspuitdruk zijn!
Ook kan het voorkomen dat de eerste nadruktrap lager moet zijn dan de tweede. Dit i.h.b. bij erg
dikwandige producten. Hierbij wordt doorpersen (braam) voorkomen. De volgende trap(pen)
weer aflopend.
Opmerking: Hoe lager en hoe korter de nadruk is, hoe geringer is het energieverbruik.
Nakoelen en koelen
Het afkoelen van het product begint als de matrijs geïnjecteerd is en eindigt als het product voldoende
stabiel is om te worden uitgeworpen. De totale koeltijd (7) dient daarom bepaald te worden. Aan de
meeste machines wordt echter de nakoeltijd ingegeven; ook wel bekend onder restkoeltijd. Deze is dus
totale koeltijd (na injecteren) - nadruktijd. Om te beginnen nemen we totale nadruktijd 30% van de
totale koeltijd en optimaliseren we deze met behulp van b.v. de weegmethode. De restkoeltijd wordt
dan 70% van de totale koeltijd. Omdat de totale koeltijd een zeer groot deel is van de totale cyclustijd
is het noodzakelijk deze goed te bepalen. Bij wanddikten boven de 2 mm kan de totale koeltijd wel
meer dan 2/3 van de totale cyclustijd omvatten. Vuistregeltjes geven een zeer ruwe schatting en zijn
daarom voor kostprijsberekeningen niet bruikbaar. Een exacte bepaling is mogelijk met behulp van
programma's als Moldflow, waarbij de vulsimulatie ook kan worden gebruikt als
temperatuur-/koeltijdberekening.
Een redelijk nauwkeurige bepaling kan m.b.v. de koelformule.
Afhankelijk van de te verwerken grondstof moet de matrijs op een bepaalde temperatuur gehouden
worden. Is deze boven de 60° dan is het aan te bevelen om tussen de matrijs en de opspanplaten van de
machine een isolatieplaat te zetten. Deze verminderd het energieverlies door geleiding van de warmte
naar de machine.
1. Alleen warm water waarmee de matrijs wordt opgewarmd. Temperatuur van het water is
instelbaar. Of de matrijstemperatuur bij aanloop ongeveer gelijk is aan de watertemperatuur
hangt af van het energieverlies van de matrijs, wel of geen isloatieplaten en matrijsgrootte.
Ook kan de matrijstemperatuur bij productie wel een iets te hoog worden. Dit hangt af van
het warmtetransport in de matrijs naar het koelwater.
2. Matrijstemperatuur regeling.
Er wordt dan, net als bij A het geval kan zijn, een voeler in de matrijs geplaatst. Ter plekke
wordt dan de matrijstemperatuur geregeld, want de voeler stuurt de matrijsverwarmer aan. Je
stelt de matrijstemperatuur in op de matrijsverwarmer. Deze zorgt automatisch voor
voldoende warm water van de juiste temperatuur. Let er wel op dat de beveiliging, welke de
maximum watertemperatuur bepaalt, niet te hoog staat t.o.v. de matrijstemperatuur (praktisch
± 10°C hoger). Bij een te hoog verschil is de regeling er onstabiel en kan de matrijs ter
plekke veel te warm worden.
Blok V
Plastificeren
Plastificeercapaciteit
Bij de meeste standaard spuitgietmachine is de spuiteenheid voldoende groot om de juiste hoeveelheid
materiaal elke keer te maken.
Schroef
L/D verhouding ± 20.
Een nadeel van langere schroeven is dat er meer wrijvingswarmte ontstaat. Het plastificeren en
homogeniseren van het materiaal gebeurt door verwarming van buitenaf en door het draaien van de
schroef m.b.v. stuwdruk. Door deze verwarming wordt alleen het buitenste laagje van het materiaal
verwarmd.
Willen we een zo homogeen mogelijke smelt hebben en houden dan moet dit verwarmen zo veel
mogelijk gebeuren op de plaats waar de schroef zit. Deze transporteert, mengt en houdt het materiaal
in beweging.
Dit houdt in: 1 de massapolster (buffer) moet altijd klein zijn
2 de plastificeertijd moet lang zijn d.w.z., korte stilstandtijd van de schroef/materiaal
3 de effectieve L/D verhouding is maximaal.
1 Klein massapolster/kussen/buffer
De massapolster is een "stilstaand" prop materiaal die alleen wordt verwarmd van buitenaf. De
buitenste schil is daardoor warmer dan binnenin, dus niet homogene smelt. Door deze massa-
polster nu zo klein mogelijk te houden is ook de hoeveelheid inhomogene smelt zo gering
mogelijk. Bovendien blijft dit materiaal achter in de neus en wordt pas de volgende keer
ingespoten. Dit kan degradatie van het materiaal opleveren. Daarom moet deze hoeveelheid zo
gering mogelijk zijn zodat de hoeveelheid buffer t.o.v. het in te spuiten materiaal laag is.
2 Plastificeertijd lang
Neem de tijd die beschikbaar is voor het plastificeren, bepaald door de restkoeltijd van het
product. Dat wil zeggen, neem het schroeftoerental en dus de omtreksnelheid van de schroef
laag. Hierdoor blijft het materiaal in beweging, wordt zo homogeen mogelijk en wordt
gelijkmatig verwarmd. Bovendien scheelt dat in mechanische energie en slijtage van de
schroef/oven.
Is de koeltijd erg lang, dan zou het toerental wel erg laag kunnen worden. Dan is het beter om
na de nadruk even te wachten met plastificeren. Dit heet plastificeervertraging. Daarna kan
dan bij een "normaal" toerental worden geplastificeerd.
π .d.n 1000V
V= of n =
1000 π .d
V = omtreksnelheid - m/min
Een andere praktische oplossing is er voor te zorgen dat beide plastificeereenheden dezelfde
doceertijd hebben. Dit is te bereiken door het toerental te veranderen.
Drukopnemers
Vooral de laatste tijd worden steeds meer matrijzen voorzien van een matrijsdrukmeter. Deze meet de
druk in de vormholte direct aan de kunststof. De regelmogelijkheden hiermee worden verderop nader
toegelicht. De plaats waar deze drukopnemer komt is erg belangrijk; 4 principes dient men in acht te
nemen.
Wil men m.b.v. een drukopnemer een belangrijke plaats in een product bewaken, dan is het raadzaam
de opnemer zo dicht mogelijk bij die plaats (b.v. een belangrijke maat), met in acht neming de punten
1 t/m 4, te plaatsen.
Opmerking:
Een drukopnemer geeft altijd een aftekening op het product. Daarom wordt ze vaak geplaatst in de niet
zichtkant, d.w.z. tussen de uitwerppennen.
a Niet omschakelbaar
Voordeel: eenvoudige machineregeling (goedkoop).
Nadeel: hogere restdruk, dus inwendige spanning langere koeltijd.
Samengevat:
Hoe directer aan het product geregeld, hoe constanter product kwaliteit.
Vaak past men parallel schakelingen toe. B.v. weg-/hydraulische druk of weg-/matrijsholtedruk.
Hiermee neemt bij foutieve schakelingen de andere schakelmethode de zaak over en zit het buffer
en/of inspuittijdbewaking.
Bij het overschakelen van inspuit op nadruk kunnen er in de binnendrukgrafiek 2 fouten ontstaan.
(Zie figuur 10)
a: te vroeg, te groot omschakelpunt, te lage omschakeldruk.
Figuur 10 Binnendrukgrafiek
Doseerpunt/weg
Bepaling aan machine: de hoeveelheid materiaal die nodig is om een product + aanspuiting te maken
is afhankelijk van het gewicht van product + aanspuiting in grammen. Is dit
bekend dan kunnen we dit door "vrij uit spuiten" van de spuiteenheid bepalen
m.b.v. wegen.
Doseerpunt net zo lang wijzigen dat we het juiste gewicht bereikt hebben.
Hierbij de stuwdruk zo laag mogelijk, zodat de schroef uit zichzelf terugloopt.
Beter iets te weinig dan teveel. Is alleen het volume van product + aanspuiting
bekend dan moeten we om het gewicht te vinden deze vermenigvuldigen met
de soortelijke massa.
Gewicht = volume x sm, tabel volgende bladzijde.
Doseerpunt/weg
Bepaling vooraf: is gewicht product + aanspuiting bekend dan kan de benodigde hoeveelheid
materiaal zonder stuwdruk ook uitgerekend worden m.b.v. de formule
G x 1273,2 G
S= Of V =
D2 x sm2 Sm2
Omschakelpunt
(wegafhankelijk): wanneer 90% is ingespoten d.w.z. 10% blijft over.
Dus: omschakelpunt 10% doseerpunt.
Opmerking:
Is het noodzakelijk om met een hogere stuwdruk te werken b.v. bij inkleuren of het verwerken van
gebroken materiaal, neem dan voor:
stuwdruk 50 (5) 2% minder doseerweg
,, 100 (10) 3% minder doseerweg
,, 150 (15) 4% minder doseerweg
,, 200 (20) 5% minder doseerweg
Bestaat de mogelijkheid om automatisch om te schakelen via de drukopnemer dan is dat erg handig.
Bepaal eerst het doseerpunt (zie boven) en neem 10% meer. Er moet een buffer overblijven. Het
systeem werkt alleen in combinatie met nadruk. Zie ook opmerkingen op blz. 3
G . 1273,2 G
S= Of V =
D2 . sm2 Sm2
s = schroefweg in mm
D = schroefdiameter in mm
sm2 = soortelijke massa bij verwerkingstemperatuur en 1 bar in g/cm3 (zie tabel)
G = productgewicht in gram
V = productvolume in cm3
Opmerking:
Bovenstaande waarden voor sm2 gelden voor ongevulde materialen.
Neem bij gevulde materialen ± 15% meer.
Afleiding formule
π / 4D2xs
G= X sm2, D → mm S → mm sm2 → g/cm3 en G → gram
1000
1000 x G G x 1273,2
S= =
π /4D2 x sm2 D2 x sm2
Bewaking
A Bufferbewaking
De buffer of massapolster is de hoeveelheid materiaal welke overblijft na de nadruk.
Voorbijgaand aan alle andere bewakingen is het bij een heleboel spuitgietmachines mogelijk
de bufferbewaking te benutten. Immers een constante buffer zal een constante vulling van de
vorm-holte('s) betekenen. Variaties hierin kunnen bewaakt worden door een tolerantie op de
buffer te zetten.
Bufferbewaking is in het bijzonder erg nuttig bij meervoudige matrijzen. In één holte niet
gevuld door b.v. verstopping van het aanspuitpunt dan is dit heel goed te bewaken.
Ook is het nuttig om de buffer te bewaken in combinatie met de hydraulische- of de
matrijsbinnendruk omschakeling op nadruk. Variaties in de matrijstemperatuur worden dan
ook indirect gesignaleerd.
B Inspuittijd bewaking
Los van alle andere bewakingen kan in allereerste instantie de totale inspuittijd worden
bewaakt. Bij niet geregelde machines is dit erg belangrijk, omdat dit direct terug te vertalen is
in zich wijzigende inspuitsnelheden. Een gelijkblijvende totale inspuittijd wil echter niet
zeggen dat de inspuitsnelheid over het gehele traject hetzelfde blijft. Alleen geregelde
machines geven die garantie.
Opmerking:
Voor alle bewakingen geldt:
• Zorg eerst voor een goed lopend proces en een goed product.
• Noteer, of laat noteren, het bij het te bewaken onderdeel behorende maximum en
minimum
• Zet de tolerantieband hier iets boven en beneden.
A Standaard uitvoering
Spuitgietmachines zijn tot dusverre in principe hydraulische machines (zie figuur 11).
Maschinenbau-Verlag GmbH
Postfach 7110 09
6000 Frankfurt a.M. 71
Ook heeft men een bepaald kengetal voor spuitgietmachines met elkaar afgesproken zodat
snel aan een machine de "grootte" te zien is, b.v. 700-210.
a Het eerste getal geeft de sluitkracht van de sluiteenheid weer in kN (1 kN = 0,1 ton). In het
voorbeeld 700 kN.
b Het tweede getal geeft het arbeidsvermogen van de spuiteenheid weer.
Dit is:
140 x 1500
Arbeidsvermogen is = 210
1000
B Elektrische uitvoering
Na enige tijd wordt de matrijs geopend en het product wordt uitgeworpen. De cyclus, die een
tijdsduur heeft van enkele seconden tot enkele minuten, kan daarna weer opnieuw beginnen.
Het grootste verschil met het conventionele spuitgieten is dat bij het meer-componenten-
spuitgieten in één cyclus bv. twee materialen geïnjecteerd worden in plaats van één materiaal.
Het injecteren van twee materialen geeft de mogelijkheid dat de verschillende
materiaaleigenschappen in één product gecombineerd kunnen worden. Bijvoorbeeld voor het
verkrijgen van een 'softtouch' effect zou een rubberachtige kunststof aan de ene zijde gebruikt
kunnen worden terwijl de andere zijde een andere harde kunststof bevat, of twee of meerdere
kleuren.
Figuur 4 2K spuitgieten
De voor dit doel gebruikte spuitgietmachine ziet er in principe uit zoals in figuur 4 is weer-
gegeven. Twee spuiteenheden, met elk een aanspuitpunt op de matrijs.
D Drogers
Inleiding
Het is de bedoeling om een serie producten te maken, welke aan de eisen voldoen waarvoor het
product gebruikt wordt. Het onderdeel (een weggeefartikel) moet functioneel goed zijn.
Beginsituatie
De matrijs is ingebouwd en de cilinder/trechter is leeg. Matrijs en cilinder zijn opgewarmd en de
hoofdmotor loopt.
Programma
Bekijk alleen de belangrijkste pagina’s van het programma door het na elkaar indrukken van de
voorkeuzetoetsen die rond het BOY-teken op het beginscherm staan. De te beïnvloeden programma’s
staan onder paginanummers 3100 en 3200.
Machinebediening
Allereerst zal de machine voorzien moeten worden van het juiste materiaal. Neem hiervoor een emmer
met materiaal. Doe het materiaal in de invoertrechter en sluit de deksel.
Het gele meldingslampje in het toetsenveld geeft de activering weer van de voor die beweging
verantwoordelijk wegventiel. De meldingslampjes links naast de toetsen geven aan dat de
bijbehorende eindpositie bereikt is.
BEELDSCHERMBEDIENING
1. Kleur-touch-display
2. Bedrijfslampjes computer en bewegingstoetsen voor de aparte besturing van de sluitzijde.
3. Keuzeschakelaar bedrijfstoestanden, bewegingsschakelaars en meldingslampjes voor de aparte
besturing van de spuitzijde.
4. Opening voor de sleutelkaart (K*E*Y*C*A*R*D)
5. Functitoetsen, tiencijferig toetsenbord en beeldkeuzetoetsen.
2. Spuitkussen/referentiewaarde
- De actuele waarde voor het spuitkussen wordt rechts
- weergegeven. Ingevoerd moet worden de referentiewaarde van het spuitkussen voor de
tolerantiebewaking.
3. Omschakeling op nadruk
Voor de omschakeling op nadruk kunnen de volgende programma’s gekozen worden.
- tijdafhankelijk
- wegafhankelijk
- hydraulische druk afhankelijk
- holtedruk afhankelijk
- door extern signaal
4. Invoeren profiel
Het invoeren van het profiel is vergelijkbaar met de procedure “SLUITEN”, echter alleen
betrekking hebbende op de tijdas. Wordt de totaaltijd veranderd, dan worden alle andere
deeltijden proportioneel mee veranderd.
5. Start nadruk
Afhankelijk van de gekozen wijze van omschakeling, moet de desbetreffende nadrukstart
ingevoerd worden. Bij omschakeling op nadruk door een extern signaal is invoer niet nodig.
- maximale spuitdruk
Spuitgieten Arburg
Inleiding
De bedoeling is een serie producten te maken, welke aan de eisen voldoen waarvoor het product
gebruikt wordt. Het onderdeel (een weggeefartikel) moet functioneel goed zijn; het behoeft er niet
perfect uit te zien. D.w.z. niet volledig vlak en glad van alle kanten.
Beginsituatie
De matrijs is ingebouwd en de cilinder/trechter is leeg. Matrijs en cilinder zijn opgewarmd en de
hoofdmotor loopt. Als groep krijg je de ingang tot het gehele programma van de machine, maar je mag
slechts een beperkt deel zelf beïnvloeden.
Programma
Bekijk alleen de belangrijkste pagina’s van het programma door het na elkaar indrukken van de
voorkeuze-toetsen op rij 2, 3, 4 en 5 van boven, onder het beeldscherm (zie figuur 18). Het te
beïnvloeden programma staat onder de L (injecteren en nadruk).
De waarden zijn te vinden door pijl op/pijl neer; links/rechts. Wijzigen van gegevens door nieuwe
getalwaarde in te typen linksonder in beeld en bevestigen met Y. Correctie m.b.v. N. Gaat het beeld
uit; druk op de pijltjestoets.
Machinebediening
Allereerst zal de machine voorzien moeten worden van het juiste materiaal. Neem daarvoor 2 emmers
met materiaal uit de droger en doe deze in de invoertrechter. Deksel er weer op doen. Bijlage 2 geeft
de bediening van de machine weer. Linksonder op rij 1 en 2 verlichte knoppen. D.w.z., de hoofdmotor
en de verwarming staan aan.
Verder zijn er de volgende knoppen:
Sleutelen : D.w.z. er kan gemonteerd/gedemonteerd worden b.v. matrijsinbouw (dikke stip).
Hand : Alle bewegingen vinden plaats na indrukken van de knoppen en vasthouden.
Let op! Inspuiten en draaien van de schroef alleen indrukken, nadat spuiteenheid
geheel rechts staat.
Halfautomaat : De machine maakt 1 cyclus.
Automaat : De machine loopt automatisch.
Inleiding
De bedoeling is een serie producten te maken, welke aan de eisen voldoen waarvoor het product
gebruikt wordt. Het onderdeel komt binnenin een stofzuiger te zitten en moet functioneel goed zijn;
het behoeft er niet perfect uit te zien. D.w.z. niet volledig vlak en glad van alle kanten.
Beginsituatie
De matrijs is ingebouwd en de cilinder/trechter is leeg. Matrijs en cilinder zijn opgewarmd en de
hoofdmotor loopt. Als groep krijg je de ingang tot het gehele programma van de machine, maar je
kunt slechts een beperkt deel zelf beïnvloeden.
Programma
Bekijk alleen de belangrijkste pagina’s van het programma door het na elkaar indrukken van de
voorkeuzetoetsen op rij 2 van boven, onder het beeldscherm (zie figuur 19). Het te beïnvloeden
programma staat op pagina 41. Druk in: P gevolgd door 4 en 1 en bevestig dit met “enter”. De te
veranderen waarde kleurt “wit”.
De volgende waarden zijn te vinden door pijl op/pijl neer. Wijzigen van gegevens door nieuwe
getalwaarde in te typen (kleur blauw) en bevestig met enter (wit). Correctie m.b.v. clear. Gaat het
beeld uit; druk op spatiebalk.
Machinebediening
Allereerst zal de machine voorzien moeten worden van het juiste materiaal. Neem daarvoor 2 emmers
met materiaal uit de droger en doe deze in de invoertrechter. Deksel er weer op doen. Figuur 19 geeft
de bediening van de machine weer.
Linksboven op rij 1 zijn 2 verlichte groene knoppen ingedrukt d.w.z. de hoofdmotor en de verwarming
staan aan. Linksonder is een groene knop voor het starten van het programma en het resetten van
storingen.
B.v. beschermdeur open (rood) in beeldscherm. Beschermdeur dichtdoen, of 1 keer open en dicht en
direct op groene knop linksonder drukken. Rechtsonder is een keuzeschakelaar voor het
programmaverloop.
Er zijn de volgende standen:
Sleutelen : D.w.z. er kan gemonteerd/gedemonteerd worden b.v. matrijsinbouw.
Hand : Alle bewegingen vinden plaats na indrukken van de knoppen op rij 2 en 3 (knop
ingedrukt houden tot beweging heeft plaatsgevonden).
Let op! Inspuiten (rij 3, knop 3) en draaien van de schroef (rij 3, knop 4) alleen
indrukken, nadat spuiteenheid geheel rechts staat (rij 2, knop 4).
Halfautomaat : De machine maakt 1 cyclus, starten met groene knop linksonder
Automaat : De machine loopt automatisch, starten met groen knop linksonder.
Opmerking:
De ingestelde koeltijd (bij spuiteenheid 2) is de koeltijd na de nadruk van de TPE, blz. 40 regel 19.
Procesoptimalisatie
Machine : Arburg
Schroef : ø 30
Matrijs : haak
Materiaal : PP
Nadrukprofiel
De machine is dus voorzien van drukopnemers. Deze worden weergegeven bij de W grafiek 1.
De paarse is de werkelijke hydraulische druk, de rode is de matrijsbinnendruk. Probeer nu voor dit
materiaal de ideale binnendrukcurve te maken, door de inspuit-/nadruk te veranderen bij L. Bekijk
elke keer weer het resultaat op W grafiek 1.
Machine : Klöcker/Ferromatik
Schroef : ø 35
Matrijs : Rooster
Materiaal : ABS
Nadrukprofiel
De machine is dus voorzien van drukopnemers. Deze worden weergegeven op P 46. Bij sleutelstand 0
worden elke cyclus de grafieken opgenomen en weergegeven. De blauwe is de hydraulische druk, de
paarse de matrijsbinnendruk. Vindt de grafische weergave niet plaats, dan is er een storing opgetreden.
Ga dan naar P 45 en druk op “clear”, daarna terug naar P 46. Probeer nu voor dit materiaal de ideale
binnendrukcurve te maken, door in sleutelstand 1 de inspuit-/nadruk te veranderen op P 41. Bekijk het
resultaat weer op P 46, sleutelstand 0.
Machine : Boy
Schroef : ø 24
Matrijs : paperclip
Materiaal : PP
Nadrukprofiel
De machine is dus voorzien van drukopnemers. Deze worden weergegeven bij pagina 3300:
meetwaarde registratie kanaal 1.
De groene is de hydraulische druk, de blauwe is de matrijsbinnendruk. Probeer nu voor dit materiaal
de ideale binnendrukcurve te maken, door de inspuit-nadruk te veranderen bij pagina
3100/3110/3200/3210.
Bekijk elke keer weer het resultaat op de grafiek van pagina 3300.
a. Materiaaltemperatuur
Deze wordt bepaald door de cilindertemperaturen en is vaak niet direct afleesbaar. Bij een
5 zone machine bepalen zone 3 en 4, bij een 4 zone machine zone 3, en bij een 3 zone
machine bepaalt zone 2 de massatemperatuur. Neem de gemiddelde aangegeven
massatemperatuur als instelling voor deze zones.
Naar de invoeropening (trechter) 10 à 20° aflopend. De neus (open) ook 10° lager.
Zone 3 - 195°C
b. Matrijstemperatuur
Voorbeeld: aangegeven matrijstemperatuur 20 - 80°C
Neem een gemiddelde waarde afhankelijk van wanddikte. Dunne wand < 1 mm aan de
hoge kant (± 70°C). Dikke wand > 5 mm aan de lage kant (± 30°C).
Voorbeeld : dikte 3 mm
Matrijs : 40°C
Voorbeeld:
d = 3 mm
Tk = 2 x 32 = 18 sec.
d. Inspuitdruk
Zoek de minimale wanddikte op van het product en kies dan de bij het materiaal
aangegeven waarden.
Kleiner dan 1 mm bijna maximaal aangegeven waarde, groter dan 5 mm bijna minimaal
aangegeven waarde.
e. Inspuitsnelheid/-tijd
Zie richtwaarden.
Gestart wordt met een bepaalde inspuitsnelheid volgens het 0-programma en we
vergelijken het met de richtwaarden voor de inspuittijd.
f.Nadrukhoogte
Neem om te beginnen de laagst aangegeven waarde (1 nadrukhoogte, 1 totaaltijd).
g. Nadruktijd (totaal)
Neem Tn = 30% van de koeltijd Tk (zie c)
Voorbeeld: Tk = 18 sec.
Tn = 30% van 18 ≈ 5 sec.
h. Stuwdruk
In principe kiezen we die om te starten zo laag mogelijk (zie materiaalgegevens).
Soms kan het noodzakelijk zijn om bv. bij inkleuren of het verwerken van gebroken
materiaal een hogere stuwdruk te nemen.
i. “Rest”koeltijd
Trest = Tk – Tn
j. Sluitkracht
Sluitkracht is gemiddelde matrijsdruk (400 bar bij technische kunststoffen) x
geprojecteerd oppervlak product + aanspuiting.
Opmerking: 1 bar ≅ 1 kg/cm2 ≅ 10N/cm2
Sluitkracht:
50 x 400 x 10 = 200.000 N = 200 kN
Doseerpunt/weg
Bepaling vooraf: Is gewicht product + aanspuiting bekend dan kan de benodigde
hoeveelheid materiaal met lage stuwdruk ook uitgerekend
worden m.b.v. de formule.
G x1 2
73 ,2 G
S = 2
f V =
o
D x sm 2 sm 2
Omschakelpunt
(wegafhankelijk): wanneer 90% is ingespoten d.w.z. 10% blijft over.
Dus: omschakelpunt 10% doseerpunt.
1) Temperatuur per zone ± 10°C op laten lopen; vanaf invoerzone naar neus.
2) Bij temperatuurgevoelige materialen alleen hoge temperaturen instellen bij korte
verblijfstijden.
3) Temperatuurgevoelig materiaal.
4) Granulaat altijd drogen voor gebruik.
5) Geen afsluitbare neus gebruiken.
6) Liever geen terugstroomsperring gebruiken.
7) Geen terugstroomsperring gebruiken.
8) Alleen met lage stuwdruk werken.
9) Voor betere materiaal invoer, temperatuur invoerzone gelijk aan voorgaande zone instellen.
Viscositeit Kunststofsoort
Laag PE week, PA4.6, PA6, PA6.6, PA6.10,
PA11, POM, PET, PBT, PPS, TPE
Middel PS, SB, SAN, ABS, PPO mod., PVC week,
CA, CAB, CP, PE hard, PP, PA12, PA
amorf
Hoog PVC hard, PMMA, PC, PSO, PES, PEI,
PAI, PVDF, FEP, ETFE
Materiaal Droogtemperatuur °C
Droogtijd uur
Zone 1 (5) invoer °C
Zone 2 (4) °C
Zone 3 (3) °C
Zone 4 (2) °C
Zone 5 (1) neus °C
Matrijstemperatuur °C
Inspuitdruk bar
Nadrukhoogte bar
Nadruktijd (totaal) sec
Stuwdruk bar
Rest-koeltijd bar
Sluitkracht kN
Doseerpunt 40 mm cm3
Decompressie 2 mm cm3
Schakelpunt 4 mm cm3
Materiaal Droogtemperatuur °C
Droogtijd uur
Zone 1 (5) invoer °C
Zone 2 (4) °C
Zone 3 (3) °C
Zone 4 (2) °C
Zone 5 (1) neus °C
Aanloop productie
De matrijs kan worden opgebouwd op de stand instellen en voorzien van het z.g. 0-programma.
De temperaturen van de cilinder en de matrijs moeten worden ingesteld en aangezet zodat deze alvast
kunnen opwarmen. Let op het in de cilinder aanwezige materiaal in verband met de veiligheid.
Begin alvast met punt 1 en 2.
1) Zet de machine op stand “instellen” en kijk of de nulpuntsinstellingen goed zijn, d.w.z. matrijs
dicht, uitstoter naar achteren en bij Arburg en Boy neus tegen matrijs.
3) Start het proces (semi automaat) nu zonder nadruk, dit kan op 2 manieren.
a) Nadrukhoogte zo laag mogelijk en nadruktijd minimaal 10 sec.
b) Nadruktijd op 0 en verleng de (rest)koeltijd met minimaal 10 sec.
Bepaal de juiste vulling, zodat de matrijs voor 99% gevuld is. D.w.z. holte net niet gevuld met
maximale krimp. Doseerpunt en/of omschakelpunt aanpassen. Is de vulling onregelmatig,
verhoog dan de stuwdruk. Let op koeltijd/sluitkracht. Vallen de producten goed, zet de machine
dan op volautomatisch.
4) Pas inspuitdruk aan, zodat de opgenomen maximale druk 5 (50) à 10 (100) bar lager is dan de
bijbehorende inspuitdruk of drukbegrenzing. Controleer inspuittijd en pas eventueel
injectiesnelheid aan. Moet de druk verhoogd of de injectiesnelheid gewijzigd worden,
optimaliseer punt 3 opnieuw.
6) Bepaal de juiste totale nadruktijd m.b.t. wegen, pas eventueel restkoeltijd aan.
Opmerking:
Om inwendige spanningen zoveel mogelijk te vermijden is het verstandig het nadrukprofiel aan te
passen aan het krimpgedrag van het materiaal. Hiervoor geldt:
Kristallijn materiaal : één druk gelijkblijvend gedurende een bepaalde tijd, zoals bij punt 5
en 6
bepaald.
Vanwege vlekken, vegen of ontluchting kan het nodig zijn de inspuitsnelheden aan te passen.
Optimaliseer punt 3 en 4 dan opnieuw.
10) Bepaal de minimale openloopweg en aantal slagen van de uitwerper en pas eventueel de snelheden
aan.
Arburg
Bewaking
Druk op knop X en zet f 4001 op nee, ga daarna naar f 4004 en geef daar een 1 in
(referentiewaarden vaststellen, normaal).
Geef bij f 4002 (aantal cycli) 10 in;
f 4003 op Y drukken geeft 0.
Ga nu naar f 4017 (injectietijd) en geef ja (Y) in; alles nog steeds onder de X-toets.
Buffer of massakussen
Werkwijze, zie inspuittijd
Hydraulische of holtedruk
Werkwijze, zie inspuittijd
Boy
Bewaking
Ga naar pagina 7200 en bekijk welke 10 productiegegevens worden weergegeven m.b.v. “keuze”.
Ga nu naar pagina 7210 (2e knop van links op het scherm onderaan). En laat bij een lopende
machine de gemiddelde waarden over de volgende 10 cycli uitrekenen.
Bepaal nu over dezelfde 10 cycli het maximum en het minimum op pagina 7200, zodat de
tolerantie op 7210 kan worden ingegeven.
Buffer of massakussen
Werkwijze, zie inspuittijd
Hydraulische of holtedruk
Werkwijze, zie inspuittijd
Klöckner
Bewaking
Ga nu naar pagina 81.0 en activeer regel “boven 00.0.000” net onder “pagina 82.0 geeft weer”
m.b.v. pijltjes-toetsen; 00.0.000, wordt wit.
Blader verder naar pagina 81.1 en activeer (geel) m.b.v. de pijltjestoetsen regel no.6 (inspuittijd).
Bij elke afwijking buiten de tolerantie komt er een alarm (rode balk in beeld).
Buffer of massakussen
Werkwijze, zie inspuittijd
Hydraulische of holtedruk
Werkwijze, zie inspuittijd
Deel III-Opdrachten
Hoe kunnen we 2 verschillende machines op dezelfde manier laten plastificeren, ervan uitgaande dat
de schroefdiameters verschillend zijn
Opdrachten 3.5.2
1 Geef 3 principes met reden omschreven, waar een drukopnemer het beste in de matrijs kan
worden geplaatst.
2 Waar wordt een drukopnemer vaak geplaatst, gezien de aftekening die deze achterlaat op het
product
3 a. Noem 5 verschillende manieren om van inspuiten over te schakelen op nadruk.
b. Welke 2 worden het meest toegepast.
4 Welke 2 fouten kunnen ontstaan bij het overschakelen van inspuiten op nadruk gezien via de
binnendrukgrafiek.
5 Bepaal voor een productgewicht van 100 gram.
6 Wat is bufferbewaking en waar is deze nuttig voor.
7 Wat is inspuittijdbewaking en waar is deze nuttig voor.
Opdrachten 3.5.3
1. Hoe komen alle bewegingen bij een standaard spuitgietmachine tot stand.
2. Wat is het verschil tussen een gestuurde en een geregelde machine.
3. Wat verstaat men onder Euromap aanbevelingsnormen voor spuitgietmachines.
4. Wat is het voordeel van een elektrische spuitgietmachine.
Case Productiegereedschap
MATRIJS
4.1 Inleiding
4.1 Inleiding . . . . . . . . 1
4.2 Doelstellingen . . . . . . . . 1
4.3 Oriëntatie . . . . . . . . 1
4.4 De programmering . . . . . . . 2
4.5 Leerstof . . . . . . . . 3
4.6 Opdrachten . . . . . . . . 4
Kennis van materialen en in het bijzonder van kunststoffen is in de werktuigbouwkunde van groot
belang. De bruikbaarheid van materialen wordt vooral bepaald door de vervormbaarheid,
bewerkbaarheid en kostprijs. Om vast te kunnen stellen of een kunststof voor een bepaalde toepassing
geschikt is moet eerst uit een analyse bepaald worden aan welke eisen het moet voldoen. De leerstof in
dit hoofdstuk bevat elementaire kennis van polymeren en hun eigenschappen. Ook zal aandacht
worden geschonken aan de fundamentele achtergronden van chemische bindingen.
Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met een practicum kunststofkarakterisatie bij de vakgroep
Polymeerchemie van de Rijksuniversiteit Groningen.
4.2 Doelstellingen
Het bijzondere gedrag van kunststoffen is samen te brengen onder een gemeenschappelijke noemer,
namelijk de opbouw uit zeer grote moleculen: makromoleculen. Deze macromoleculen worden
verkregen door vele (kleine) moleculen met elkaar te verbinden. De stoffen opgebouwd uit dergelijke
macromoleculen worden daarom aangeduid met de verzamelnaam polymeren (= vele delen).
Aan de hand van de theorie op het gebied van chemische bindingen, polymeren, viscositeiten etc., die
in dit hoofdstuk behandeld zullen worden, zijn de voornaamste doelstelling dan ook :
4.3 Oriëntatie
4.3.1 Beginvereisten
Er worden geen beginvereisten gesteld.
4.3.2 Leermiddelen
De in dit hoofdstuk gebruikte literatuur bestaat voor het grootste gedeelte uit het boek: “Polymeren
van keten tot kunststof” van A.K. van der Vegt, Delftse Uitgevers Maatschappij. In het hoofdstuk “De
programmering zal dit boek aangeduid worden als “PKK”.Voor bepaalde onderwerpen wordt ook
verwezen naar: “Polymeerchemie”, van G. Challa en “Materiaalkunde Technici”, van Budinski,
Academic Service. Ook de laatste volumes van het tijdschrift Kunststoffen bevatten artikelen van A.K.
van der Vegt, waarin belangrijke onderwerpen binnen de polymeerchemie op een duidelijke manier
zijn geïllustreerd.
4.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. 50 SBU nodig.
Gedurende deze programmering zullen er drie contactmomenten met de docent worden ingebouwd,
om de opdrachten te bespreken en te beoordelen.
In dit hoofdstuk zullen enige fysische en chemische analysemethoden worden besproken ter
voorbereiding op het practicum van de vakgroep Polymeerchemie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De analyse van kunststoffen kan om veel redenen nodig zijn. Vaak wordt een analyse uitgevoerd om
het gedrag van een bepaald materiaal te verklaren. In dat geval is kennis van kunststoffen, in het
bijzonder kennis over de relatie tussen samenstelling en eigenschappen zeer belangrijk.
Door een stukje kunststof in een reageerbuis langzaam in een gasvlam te verwarmen, kan men
bijvoorbeeld onderzoeken of de kunststof smelt (een thermoplast) of dat het materiaal zijn vorm min
of meer behoudt, voordat het thermisch degradeert (een thermoharder en bij elastische materialen een
rubber). Het brandgedrag van polymere materialen kan een indicatie zijn voor het soort polymeer. Zo
zal polystyreen branden met een sterk roetende vlam door de aanwezigheid van een aromatische
structuur, terwijl polyetheen zal branden met een lichtblauwe, niet roetende vlam. Siliconenrubber
De eigenschappen van polymeren hangen niet alleen af van de chemische structuur, maar ook van de
molecuulmassaverdeling. Bij een toename van de molecuulmassa nemen bijvoorbeeld de treksterkte,
de breukrek, de vloeispanning, de taaiheid, de brosheid, de slijtvastheid, de verwekingtemperatuur, de
smeltviscositeit en de chemische bestendigheid meestal toe. De oplosbaarheid daarentegen neemt met
toenemende molecuulmassa af.
De gemiddelde molecuulmassa’s kunnen op verschillende manieren worden bepaald. Bij al deze
methoden wordt het polymeer in verdunde oplossing onderzocht, zodat de chemische interactie tussen
de verstrengeling van de verschillende ketens de uitkomsten van de metingen niet te sterk
beïnvloeden.
Thermische analyse
Het thermisch gedrag van materialen vormt een belangrijke bron van informatie om de kwalitatieve
eigenschappen van zulke materialen vast te stellen. Tegenwoordig kan met kwantitatieve metingen
(-170 °C tot 700 °C) verrichten onder de meest uiteenlopende omstandigheden, zoals meten tijdens
regelmatig opwarmen of afkoelen, onder druk of in vacuüm, in lucht, in zuurstof of in een inert gas.
Thermische analyse wordt gedefinieerd als een groep van methodieken, waarmee men een fysische
eigenschap van een stof als functie van de temperatuur, waarbij het monster is onderworpen aan een
programmeerbare temperatuurverandering. De twee belangrijkste technieken zijn DSC (Differentiële
Scannende Calorimetrie) en TGA (Thermogravimetrische analyse).
Bij DSC worden monster en referentie met een instelbare snelheid verwarmd of afgekoeld en wordt
tegelijkertijd het verschil in warmte-opname tussen monster en referentie gemeten. Men kan de
volgende informatie uit een DSC-curve halen: smelttemperatuur, kristallisatietemperatuur,
ontledingstemperatuur. Uit de verandering van de DSC-curve verkrijgt men informatie over de
soortelijke warmte, glas-rubber overgangstemperatuur.
Bij thermogravimetrische analyse (TGA) wordt de massa van een monster ten opzichte van de
temperatuur gemeten. Deze methode wordt voor polymere materialen meestal gebruikt voor het
kwantificeren van laagmoleculaire bestanddelen, de hoeveelheid polymeer en de hoeveelheid
vulstoffen.
Chromatografie
Hoge prestatie vloeistofchromatografie (HPLC) wordt veelvuldig gebruikt voor het kwantitatief
analyseren van additieven en oligomeren. Hierbij vindt er een scheiding plaats naar chemische
structuur door een gradiënt aan te brengen in de oplosmiddelen die men gebruikt. Met behulp van deze
methode kunnen bijvoorbeeld polymeerblends gescheiden worden en copolymeren onderscheiden
worden.
Met gaschromatografie (GC) kan men de vluchtige stoffen, monomeren, oplosmiddelen en additieven
van een mengsel bepalen.
Ramanspectra ontstaan als intensief zichtbaar licht (meestal laserlicht) verstrooid wordt door
moleculen. Naast de intensieve Rayleigh-verstrooiing (met dezelfde frequentie) ontstaat er een weinig-
intensieve verstrooiing, die afhankelijk is van de vibratiefrequenties van de moleculen.
Met deze techniek kunnen we IR-waarnemingen aanvullen.
Met kernspinresonantie (NMR) kunnen we vele kernen met een magnetisch moment waarnemen.
Eveneens kunnen we de omgeving van deze kernen bestuderen en kunnen we soms zelfs het relatieve
kernen bepalen. Deze techniek is door de vele moderne ontwikkelingen de belangrijkste (en ook de
duurste) structuurophelderingstechniek geworden.
UV/VIS- en fluorescentiespectrometrie
Van een oplosbare polymere kunststof kan met transmissie ultraviolet/zichtbaar licht spectrometrie,
zowel kwalitatief als kwantitatief informatie worden verkregen.
Fluorescentiespectrometrie wordt vooral toegepast bij onderzoek naar de mengbaarheid van
polymeren. Hiervoor wordt aan één van beide polymeren een fluorescentiedonor toegevoegd en aan
het andere polymeer een fluorescentie-acceptor.
Massaspectrometrie (MS) is een techniek die goed inzetbaar is als het te onderzoeken materiaal
enigszins te vervluchtigen is. De zeer hoge gevoeligheid maakt deze methode zeer waardevol. Het is
dampvorm brengen en ioniseren is echter voor de meeste polymeren niet goed mogelijk zonder het
materiaal af te breken.
Röntgendiffractie
Als röntgenstraling op een polymeermonster gefocusseerd wordt, treedt er verstrooiing van de straling
op. Als deze verstrooiing niet gepaard gaat met een golflengte- en een faseverandering, dan spreekt
men van röntgendiffractie. Dit treedt op bij kristallijne monsters.
Microscopie
Met zichtbaar-licht microscopie en fluorescentiemicroscopie kan men het uiterlijk van een kunststof of
van een materiaal behandeld met een dun laagje kunststof bestuderen. Aan de hand van het
breukuiterlijk kan men nagaan hoe een bepaalde belasting op het materiaal heeft gewerkt en op welke
wijze het materiaal zich daaronder gedragen heeft.
Met confocale microscopie (met behulp van een Nipkov-schijf tussen lichtbron en objectief) kan met
hoogteniveaus (diepte) van een preparaat bepalen en zodoende driedimensionale afbeeldingen
verkrijgen.
Helaas is het oplossend vermogen van de lichtmicroscoop vaak te gering, zodat men vaak gebruik
maakt van een electronenmicroscoop (SEM: Scannende electronenmicroscopie). Het monster wordt
hierbij bestraald in vacuüm met een fijn gefocusseerde elektronenbundel (de zogenaamde primaire
elektronen). De teruggekaatste elektronen zijn bundelelektronen die een hoge energie bezitten. De
intensiteit van de terugkaatsing is afhankelijk van de plaatselijke elektronendichtheid in het object en
4.6 Opdrachten
4.6.1 Opdrachten
1 Waarom zijn de koolwaterstoffen, verkregen uit een kraakproces, bij uitstek geschikt voor het
maken van synthetische polymeren?
2 Hoe kunnen polymeren gevormd worden vanuit verzadigde monomeren?
3 Op welke twee manieren kan een driedimensionaal netwerk gevormd worden?
4 Wat is het verschil tussen thermoplasten enerzijds en thermoharders anderzijds?
5 Wat is het verschil tussen thermoharders en technische rubbers?
6 Wat is het verschil tussen thermoplastische rubbers en gewone rubbers?
7 Wat is het verschil tussen thermoplastische rubbers en thermoplasten?
8 Noem de drie hoofdtypen van PE. Waarin verschillen deze?
9 Noem een aantal polymeren (zowel thermoplasten, thermoharders als rubbers), waarin styreen
een rol speelt.
10 Wanneer en voor welk doel worden de volgende stoffen aan een polymeer toegevoegd?
a. fijn roet b. krijt c. glasvezels
d. weekmaker e. mica f. versnellers
g. glijmiddelen h. zwavel i. pentaan
j. houtmeel k. antioxidanten l. siliciumcarbide
m. UV-stabilisatoren n. antistatische hulpstoffen o. rubberdeeltjes
4.6.2 Opdrachten
1 Geef de structuurformules van de volgende polymeren: polyetheen, polystyreen,
polyvinylchloride, polycarbonaat, polyettheretherketon, polyurethaan,
polymethylmethacrylaat, polytetrafluoretheen, polyamide.
2 In welke opzichten kunnen de ketens van polymeren verschillen?
3 In welke opzichten kan een polymeerketen onregelmatig zijn opgebouwd?
4.6.3 Opdrachten
1 Geef overeenkomsten en verschillen tussen een “gewoon” anorganisch glas en een polymeer
glas zoals polystyreen.
4.6.4 Opdrachten
1 Noem een reden dat sommige polymeren met regelmatige ketens, zoals PC, PPE, PIB, cis-
polyisopreen, cispolybutadieen, niet kristalliseren.
2 Waarom zou kristallisatie voor deze polymeren ongewenst zijn?
3 Men streeft bij het maken van IR en BR naar het hoogst mogelijke cis-gehalte, dus naar een
maximale ketenregelmaat, hoewel (vraag 2) kristallisatie ongewenst is! Waarom?
4 Schat het smeltpunt van PVC (uiteraard met een regelmatige keten), als het glaspunt 85 °C
bedraagt. Zou een sterospecifiek PVC een bruikbare thermoplast kunnen zijn?
5 Waarom kunnen polymeren over het algemeen niet volledig kristallijn zijn? Noem een
(technisch) voorbeeld waarbij, bij uitzondering, vrijwel volledige kristallisatie bereikt wordt.
Hoe wordt dit gerealiseerd?
6 Waarom is een semi-kristallijn polymeer meestal niet transparant? Wanneer kan het wel
transparant zijn?
7 In hoeverre zijn de drie “karakteristieke” temperaturen van een polymeer, T g , Tm en Tv te
beschouwen als materiaalconstanten? Indien dit niet het geval is, door welke oorzaken kunnen
ze dan veranderen?
4.6.5 Opdrachten
1 Waarom is de vloeitemperatuur niet een “echte”, voor een bepaald polymeer karakteristieke,
overgang van de rubbertoestand naar de vloeibare toestand?
2 Noem vier effecten van het elastisch gedrag van vloeibare polymeren op het
verwerkingsgedrag c.q. de eigenschappen van het eindproduct.
4.6.6 Opdrachten
1 In hoeverre kan een Maxwell-element (veer en demper in serie) model staan voor het
werkelijke gedrag van een polymeer?
2 In hoeverre kan een Kelvin Voigt-element (veer en demper parallel) model staan voor het
werkelijke gedrag van een polymeer?
4.6.7 Opdrachten
1 Een kunststofstaafje, 1 cm breed, 1mm dik en 10 cm lang, wordt 2 mm uitgerekt. De
benodigde kracht is 600 N. Hoe groot is de elasticiteitsmodulus E?
2 Waarom verschillen semi-kristallijne polymeren zozeer in stijfheid? Voorbeeld: PEEK:E= 4
GPa; PP: E=1.3 GPa, LDPE zelfs tot 0.15 GPa.
3 Op welke twee manieren kan de stijfheid van een polymeer vergroot worden?
4 Waarom zijn vezels stijver dan de polymeren waar ze uit vervaardigd zijn? Hoeveel kan de
stijfheidsvergroting zijn? Noem ook een paar extreme voorbeelden.
5 Waarom wordt een standaardbepaling van de slagsterkte meestal uitgevoerd aan gekerfde
proefstukken?
6 Waarom kan de slagsterkte van een polymeer niet als “materiaalconstante” beschouwd
worden?
4.6.9 Opdrachten
1 Waarom is de uitdrukking “versterkende vulstoffen” over het algemeen minder juist? Hoe zou
men ze wel moeten noemen?
2 Toevoeging van glasvezeltjes aan een polymeer verhoogt de slagsterkte van sommige
polymeren (namelijk de brosse), doch verlaagt die van andere (de taaie) (zie PKK fig 9.1.7).
Hoe kunnen deze tegenstrijdige waarnemingen verklaard worden?
3 Aan een semi-kristallijne thermoplast worden korte glasvezeltjes en in een ander geval
rubberdeeltjes toegevoegd. Hoe en waarom verandert in beide gevallen elk van de volgende
eigenschappen?
A glas-rubber overgangstemperatuur
B Vicat verwekingstemperatuur
C Smeltpunt
D ISO-HDT
E elasticiteitsmodulus
F treksterkte
G Warmtegeleiding
H Slagsterkte
Case Productiegereedschap
MATRIJS
5.1 Inleiding
5.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
5.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
5.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
5.4 De programmering. . . . . . . . . 2
5.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
5.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
Dit hoofdstuk levert een bijdrage aan een analyserende en systematische aanpak bij de oplossing van
problemen bij het ontwerpen van het productiegereedschap. Als ontwerpmethodiek wordt het bekende
driefasenmodel volgens [Kroonenberg] gebruikt. Bij een methodische aanpak is het mogelijk de
vereiste deskundigheid op het goede moment bij het ontwerpproces te betrekken. Het tekenen blijft
belangrijk, ondanks het feit dat de routinematige handelingen bij het tekenen steeds meer door de
computer overgenomen en daarmee HTS-ingenieurs, zeker in de toekomst, nog meer bij het
ontwerpproces betrokken worden. Het blijft een belangrijke opgave om de noodzakelijke technische
gegevens op een ordelijke manier te verstrekken, en zich daarbij aan bepaalde tekening-voorschriften
te houden.
Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende kennis
en vaardigheden.
5.2 Oriëntatie
5.2.1 Beginvereisten
• W2 case Instrumentbehuizing
5.3.2 Leermiddelen
5.2.2 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca 8 SBU nodig.
5.4 De programmering
5.5 Leerstof
Het methodisch ontwerpen van het product en productiegereedschap omvat globaal de volgende
stadia:
1. opstellen van pogramma van eisen en functieblokschema
2. maken van keuze uit alternatieven. In geval van het productiegereedschap het soort gereedschap
en de groep waaronder het ressorteert volgens technologische functie (morfologische kaart en
keuzetabel volgens Kesselringmethode)
3. berekeningen
4. ontwerpen/construeren/specificeren, uitgewerkt in alle deelnemende onderdelen (stuklijst);
5. maken van samenstellingstekening en diverse mono/werktekeningen.
Bij het ontwerpen van het product is in principe al bekend waarmee het product vervaardigd gaat
worden. Daarvoor ontwerpen we immers het productiegereedschap de matrijs, het onderwerp van deze
case. Tijdens het ontwerpen van het gereedschap dienen we wel vooraf te beslissen, hoe de
vervaardiging van het product zal verlopen (m.a.w. hoe de bewerkingen gepland worden), hoe we ons
de werkvoorbereiding denken, of genormaliseerde onderdelen voor het gereedschap beschikbaar zijn
en of we complete universele gereedschappen kunnen toepassen.
Is het mogelijk universele gereedschappen of genormaliseerde onderdelen toe te passen, dan worden
de constructie van het gereedschap en de vervaardiging ervan zeker vereenvoudigd en versneld.
Documentatie:
• Beer, de J.C.F.: Methodisch ontwerpen, Academic Service, Ulvenhout, 1997 Hst. 8. Uitgewerkt
voorbeeld van methodisch ontwerpen blz. 167 t/m 220 (zie 6.7 Bijlage 1 voor Vooronderzoek en
Probleemdefiniërende fase, zie Mediatheek voor de rest, indien nodig zelf kopiëren)
• Kroonenberg, H.H. van den, e.a.: Methodisch ontwerpen, Educaboek, Culemborg, 1992
(Mediatheek)
Aan de productvorm worden niet alleen technische maar ook esthetische eisen gesteld. Als de
productontwerper over voldoende kennis beschikt, kunnen veel uitvoeringsproblemen worden
voorkomen.
Productvormingsproblemen en eventuele oplossingen zijn opgenomen in [dictaat CK2]. Een
samenvatting wordt gegeven in [Olsder blz 10]
De productontwerper zal bij het ontwikkelen van producten die gespuitgiet moeten worden een aantal
“gouden” regels in acht moeten nemen. [Poiesz blz XI-2-1]
5.6 Opdrachten
Case Productiegereedschap
MATRIJS
6.1 Inleiding
6.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
6.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
6.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
6.4 De programmering. . . . . . . . . 2
6.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
6.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
6.2 Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende kennis
en vaardigheden
• Matrijs kunnen ontwerpen
• Matrijs kunnen construeren
• Berekeningen m.b.t. de koeling in matrijzen kunnen maken
6.3 Oriëntatie
6.3.1 Beginvereisten
• Mathcad
• Materiaalkunde case W1 Robotgripper
6.3.2 Leermiddelen
• Bruijn, J.C.M. de & Anemaat, A.: Konstruktieleer 4. Deel B. Collegedictaat IDE 440. Technische
Universiteit Delft, Subfaculteit Industrieel Ontwerpen. Hst. 1 Matrijskonstrukties. Blz 1 t/m 6
• Poiesz, M.J.: Construeren in kunststoffen. Moduledictaat CK4 Deel I-C Stenden hogeschool.
1991. Hst. XI-1 Algemene opbouw van een spuitgietmatrijs blz XI-1-3 t/m XI-1-8 en Hst. XI-3
Standaard matrijsdelen en normaliën blz XI-3-1 t/m blz XI-3-9 (zie ordner Mediatheek)
• Olsder, G.: Achtergronden en sheets bij college CK4. Stenden hogeschool. Versie 2. 2001. blz 68
t/m 110
6.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca 14 SBU nodig.
6.5 Leerstof
Een spuitgietmatrijs is een stuk hoogwaardig gereedschap, waarmee duizenden tot miljoenen
producten gemaakt worden. De vorm van een product bepaalt o.a.: a) de deling van de matrijs (voor-
en achtermatrijs) b) de plaats van de aanspuiting en op welke manieren dit moet geschieden c) op
welke manier het product gelost (uitgeworpen) moet worden d) het aantal producten die in een matrijs
gemaakt kunnen worden.
Bij de matrijzenopbouw moeten de matrijs en de spuitgietmachine op elkaar afgestemd zijn. Een
procescyclus (inspuitcyclus), waarin het product wordt gemaakt, bestaat uit zo’n 7 stappen. De hoge
druk tijdens het proces geeft de noodzaak aan van een grote sluitingskracht van de twee matrijsdelen
tegen elkaar. De noodzakelijke sluitingskracht wordt bepaald door de grootte van het geprojecteerde
product(en) oppervlak en matrijsdruk.
Aan de matrijs worden geometrische eisen gesteld ten aanzien van o.a.: a) de maximale en minimale
inbouwhoogte b) de maximale en minimale openingsweg c) de breedte en hoogte tussen de
geleidingszuilen van de spuitgietmachine d) de opspanmogelijkheden van de matrijs e) de diameter
van de centreerring, de invoegdiepte en de radius van de spuitneus f) de diameter van de
spuitneusopening.
Met deze gegevens moet reeds rekening gehouden worden bij het construeren van de matrijs. De
opbouw van een matrijs is het beste te verklaren aan de hand van een figuur zoals opgenomen in de
documentatie.
De matrijs bestaat uit twee delen: de voormatrijs (spuitzijde) en de achtermatrijs (sluit- en
uitwerpzijde). Deze delen samen omsluiten één of meer productholten. De productholte wordt gevuld
via aanspuitkanalen en aanspuiting. De aanspuitkegel en dikwijls ook een deel van de vormholte en
aanspuitkanalen zijn in het vaste matrijsdeel, de spuitzijde, uitgespaard. De overige delen bevinden
zich in het bewegende matrijsdeel, de sluit- of uitwerpzijde. Beide matrijsdelen zijn voorzien van
koelkanalen. Door deze koelkanalen stroomt koelvloeistof, dat voor warmteafvoer zorgt.
De vaste opbouw van de matrijs heeft ertoe geleid dat er standaard behuizingen in de handel zijn,
waarin een samengestelde productholte ingebouwd kan worden.
De opbouw van de productholte is in verschillende opzichten moeilijk. Exacte richtlijnen zijn er niet,
omdat producten sterk verschillen in specifieke eisen en vormgeving. Het aantal producten dat in een
spuitcyclus gemaakt kan worden hangt af van het maximum shotgewicht van de spuitgietmachine en
van het gewicht van het product met aanspuiting en aanspuitkanalen. De indeling of groepering van de
De vloeigang in de productholte tijdens het inspuiten van het plastische materiaal is bepalend voor het
uiterlijk en de sterkte van het product.
De manier van aanspuiten, de koeling en de ontluchting van de productholte zijn belangrijk voor de
vorming van de vloeinaad en de stollingsstructuur van het product.
De methode en plaats van aanspuiting worden in hoofdzaak bepaald door:
a) het wel of niet zichtbaar mogen zijn van de aanspuiting op het product b) het wel of niet moeten
blijven vastzitten van de aanspuiting aan het product (voorbeeld: bouwpakket modelbouw) c) het
eventueel lossen van de aanspuiting tijdens het uitwerpen d) een symmetrische ligging van de
aanspuiting voorkomt kromtrekken en inwendige spanningen van het product.
Een samenvatting van de diverse normale aanspuitingen met de daarbij behorende vloeirichtingen zijn
weergegeven in [Olsder blz 88].
Bij normale aanspuitkanalen ontstaat altijd afval in de vorm van een aanspuitboom. Deze
aanspuitboom geeft extra fabricagekosten. Door toepassing van de verwarmde aanspuitkanalen (hot
runner) en geïsoleerde aanspuitkanalen (insulated runner) wordt de aanspuitboom vermeden.
Het materiaal wordt nu voor een deel in de matrijs plastisch gehouden door verwarming of door
isolatie van de runner.
Bij het opstarten van het spuitgietproces is de matrijstemperatuur te laag. Na enkele spuitcyclussen
doorlopen te hebben, ontstaat een veel te hoge matrijstemperatuur. Door een thermisch geregeld
kanalencircuit in de matrijs aan te brengen is de temperatuur van de matrijs te beheersen. De
temperatuurregeling is een belangrijke factor bij de opzet van een matrijs. De temperatuur van de
matrijs bepaalt de stollingstijd van het product en daarmee de cyclustijd van het spuitgieten. Het
kanalencircuit moet zo dicht mogelijk bij de productholten worden aangebracht. Vooral aan de
dunwandige kerndelen in de productholte (bijvoorbeeld pennen) moet extra aandacht besteed worden.
Slechte warmtegeleidende delen van de productholten werken storend op de cyclustijd. Bovendien
komt dit de kwaliteit van het product en de structuur van het materiaal niet ten goede.
6.6 Opdrachten
Opdrachten 6.6.1
1) Vergelijk de verschillende figuren van een zogenaamde standaard matrijs (eenvoudige
spuitgietmatrijs).
a) Benoem de belangrijkste standaard onderdelen.
b) Wat zijn de functies van deze onderdelen?
c) Welke firma’s hebben zich gespecialiseerd in dit soort matrijzen?
d) Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijk standaard matrijssysteem?
2) Welke factoren zijn van invloed op de constructie van een matrijs?
3) Bereken de matrijssluitkracht voor een koffiebekertje en een vereiste maximale matrijsdruk van
500 bar.
Bereken het aantal producten als het shotgewicht 330 gram, het productgewicht 40 gram en het
gewicht van de aanspuitkanalen per product 10 gram bedragen.
Opdrachten 6.6.3:
1) Het spuitgietproces is opgebouwd uit 4 perioden:
a) Welke 4 perioden zijn dat? Geef een schets.
b) Geef met behulp van een grafiek weer hoe het drukverloop is in de matrijs gedurende de
cyclustijd? (Geef de ordegrootte aan van de maximumdruk.)
c) Door welke aspecten wordt de injectiesnelheid bepaald?
d) Waarom (waarvoor) wordt de nadruk gebruikt? Op welke producteigenschappen heeft nadruk
invloed?
e) Door welke grootheden wordt de koeltijd bepaald? Op welke manieren heeft men hierop
invloed?
f) Door welke acties wordt de machinetijd bepaald?
3) Bereken voor de volgende producten als beide producten in dezelfde matrijs gespoten worden,
waarbij de productwanddikte echter aangepast wordt.
1 PVC-produkt
Schotgewicht = ? gram
Wanddikte = 5,0 mm
Tinj =220 °C
Tuitw = 35 °C
Tkoelw = 18 °C
2 PP-produkt
Bepaal:
a) Het schotgewicht van product 1 (benaderen)
4) Welke factoren zijn bij het ontwerp van de matrijskoeling van belang?
5) Voor de koeling van een matrijs zijn intensiteit en inhomogeniteit bepalende aspecten.
a) Wat wordt hiermee bedoeld?
b) Bepaal de inhomogeniteitsfactor æ voor een roestvaststalen matrijs met koelkanalen met een
diameter van Ø = 8,0 mm en een watermassastroom 1,5 kg/min. De koelkanaalafstand tot de
matrijswand is a = 9 mm en de onderlinge koelkanaalafstand is b = 24 mm. (λrvs = 30,0
W/mK)
c) Welke maatregelen moet er genomen worden ter verbetering van de inhomogeniteits factor tot
æ = 0,10
Case Productiegereedschap
MATRIJS
Hoofdstuk 7 – Moldflow
7.1 Inleiding
7.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
7.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
7.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
7.4 De programmering. . . . . . . . . 2
7.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
7.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
7.2 Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende
kennis en vaardigheden:
• Met behulp van het pakket Moldflow, zelfstandig een spuitgietsimulatie uit kunnen
voeren;
• Inzicht in het complexe thermische en reologische gedrag van een kunststofsmelt;
• Het realiseren van een optimale productkwaliteit tegen de laagste productkosten en
minimale investeringen.
7.3 Oriëntatie
7.3.1 Beginvereisten
• Basiscursus Unigraphics;
• 3D-model WIRI-kap in Unigraphics.
7.3.2 Leermiddelen
• Moldflow-handleiding (in overleg met docent);
• Instappakket Part Adviser van Moldflow (MPA): Help → Help Topics.
7.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. 40 SBU nodig.
Totaal 40
7.5 Leerstof
1. Het model van de kap van de windrichtingsmeter dient volledig te worden opgezet in
Unigraphics en alle details dienen zo "natuurgetrouw" mogelijk te worden overgenomen.
3. Het instappakket Part Adviser van Moldflow (MPA) bevat interessante en noodzakelijke
Basiskennis, die toegankelijk is via de Help-functie.
Werk achtereenvolgens de
onderwerpen door die onder het
hoofdstuk Design Solution
Advice worden aangetroffen.
De verschillende onderwerpen
behandelen veel voorkomende
verschijnselen en problemen en
hoe deze kunnen worden
opgelost.
Wanneer het pakket wordt verlaten zullen de in de map E:\stud_partadv aanwezige files worden
gecomprimeerd en verplaatst naar de Home-directory. Het is erg belangrijk dit proces niet af te
breken!
Zorg er in ieder geval voor dat het STL-bestand van de kap van de windrichtingsmeter in de juiste
directory staat (E:\stud_moldflow).
Via het menu-systeem starten we vervolgens MPI, waarna ons scherm er ongeveer uit zal zien zoals in
de onderstaande afbeelding staat aangegeven.
We gaan nu zorgen dat het zojuist aangemaakte project ook daadwerkelijk actief wordt. We klikken op
tabblad "Project".
File → Open Project maak de directory E:\stud_moldflow actief en klik in het "Open Project"
-venster op het bestand "moldflow.prj" en klik tenslotte op de knop "Open".
We zien het STL-bestand dat we kort tevoren hebben aangemaakt in Unigraphics. Het bestand is niet
zondermeer bruikbaar voor Moldflow en moet eerst worden omgezet naar het Moldflow-formaat.
We moeten de "Translator Wizard" opgeven wat de eenheid van het om te zetten STL-bestand zal
worden, geef hier "Millimetres" op.
De onderstaande afbeelding vertelt de translator hoe "groot" (aantal elementen) ons model maximaal
mag worden.
Het groene icoontje uit de bovenste afbeelding zal niet meteen groen van kleur zijn, de conversie is
een rekenintensieve bewerking die enige tijd in beslag zal nemen. Tijdens de conversie zal het icoon
grijs van kleur zijn.
Een dubbelklik op het Moldflow-model van de kap van de windrichtingsmeter onder het tabblad
"Project" is voldoende om het bestand, na de conversie, in de grafische editor te openen.
"So far … so good" , we kunnen gaan beginnen met opgeven van de randvoorwaarden (boundary
conditions), de "condities" waarmee het rekenalgorithme van Moldflow rekening moet houden.
Het schema op de volgende bladzijde geeft in hoofdlijnen het verloop van een Moldflow-berekening
weer. Aan de eerste voorwaarde " een gemeshed model" hebben we inmiddels voldaan.
Materiaal
Gemeshed Aanspuit-
-
model punt
gegevens
Berekening
uitvoeren
Niet OK
Resultaten Bijstellen
bekijken condities
Deelontwerp OK
Verdere
detaillering
Stap 2 bestaat uit het kiezen van het aanspuitpunt, de plaats waar het
polymeer de matrijs binnenkomt. We moeten hiervoor in het
"Project" - venster op de rechtermuisknop drukken en de optie
"Assign boundary conditions" selecteren.
In het "Project" - venster zien we op dit moment nog helemaal niets van de informatie, die we tot nu
toe hebben ingevoerd.
We krijgen nu een venster te zien aan de hand waarvan we de "material database" gaan benaderen.
We gaan voorlopig alleen de inspuitfase door laten rekenen, want we willen zo snel mogelijk mooie
plaatjes op het scherm zien. Naderhand kunnen we, als daar nog tijd voor is, verder in "de diepte" gaan
kijken.
We komen tenslotte terecht in het finale-scherm, waarna de berekening daadwerkelijk wordt gestart,
nadat we op "finish" hebben gedrukt.
Het type flow-berekeningen dat Moldflow Plastics Insight uitvoert verschaft ons zeer gedetailleerde
informatie over hetgeen er in de matrijs. De berekeningen aan de kap van de windrichtingsmeter duren
ongeveer 3 uren.
Met behulp van deze functies kan het model op verschillende manieren
worden gemanipuleerd, waardoor een duidelijker inzicht kan worden
verkregen in hetgeen er in de matrijs gebeurd.
De rekenresultaten kunnen ook in ASCII-formaat worden bekeken hetgeen we kunnen bereiken door
in het "Project" - venster de rechtermuisknop in te drukken op het knooppunt
, waarna we kiezen voor "View Job Summary".
7.6 Opdrachten
Maak bij de beantwoording van de vragen gebruik van de uit de HELP-teksten opgedane kennis en
omschrijf de verschijnselen met eigen woorden (GEEN KNIP - EN PLAKWERK).
Opdracht 7.6.1
Opdracht 7.6.2
Opdracht 7.6.3
Analyseer, indien de tijd dit toelaat, hoe we naast de inspuitfase tevens de invloed van de nadrukfase
kunnen analyseren.
Opdracht 7.6.4
Voer in overleg met de docenten van het kunststoflaboratorium een verificatiestap uit van de
Moldflow-resultaten met de praktijk.
Opdracht 7.6.5
Lever de resultaten van je werk in verslagvorm in!
Case Productiegereedschap
MATRIJS
8.1 Inleiding
8.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
8.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
8.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
8.4 De programmering. . . . . . . . . 2
8.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
8.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
In paragraaf 8.5 vind je een stappenplan en informatie over hoe je onderzoek opzet en uitvoert.
In paragraaf 8.6 staan de opdrachten omschreven.
Dit onderdeel wordt afgesloten met het schrijven van een rapport over het onderzoek.
8.2 Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende
kennis en vaardigheden:
• De student heeft kennis van en inzicht in de aspecten die worden onderscheiden bij het
opzetten van een onderzoek
• De student is in staat om een probleemdefinitie te beschrijven
• De student heeft kennis van de verschillende taken die uitgevoerd dienen te worden ter
voorbereiding op het onderzoek
• De student krijgt inzicht in systematisch handelen en opschrijven
• De student is in staat om de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren
8.3 Oriëntatie
8.3.1 Beginvereisten
Er worden geen beginvereisten gesteld
8.3.2 Leermiddelen
Hieronder vind je een literatuurlijst met boeken die te gebruiken zijn om aan verschillende
opdrachten te werken. De boeken zijn in de mediatheek te vinden. Een andere bron van
informatie is uiteraard het internet.
8.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. 16 SBU nodig
8.4 De programmering
Nr. Taak SBU Soort Beoordeling Initiatief
1. Bestuderen module + bijlage 1 1 I - I
2. Beschrijf de opzet van het onderzoek 2 G B G
(stap 1-13, zie bijlage)
3. Uitvoeren onderzoek 8 G - G
4. Verslag van het onderzoek 3 I B
5. Evaluatie 1 I - B
Totaal 16
Toelichting studieactiviteiten
Ad.2 de opzet van het onderzoek wordt eerst ter goedkeuring aan de docent communicatie voorgelegd
voordat gestart wordt met de uitvoering van het onderzoek.
Ad.4. Schrijf een kort verslag waarin de volgende onderwerpen behandeld worden;
- opzet van het onderzoek
- uitvoering van het onderzoek
- conclusies
Toelichting stappenplan
2. Probleemstelling
De eerste stap bij het opzetten van een onderzoek is het formuleren van een onderzoeksvraag
waaronder wordt verstaan: een uitspraak, in stelling of vraagvorm waarin de centrale gedachte van het
onderzoek wordt beschreven.
5. Kies de onderzoeksoort
Er worden grofweg drie onderzoeksvormen onderscheiden:
- Beschrijvend onderzoek: onderzoek dat de stand van zaken over een onderwerp op een
bepaald moment weergeef;
- Correlationeel onderzoek: onderzoek waarbij gegevens worden verzameld om te bepalen of en
in welke mate er een relatie bestaat tussen twee of meer meetbare verschijnselen;
- Experimenteel onderzoek: onderzoek waarin één verschijnsel wordt gevarieerd om te zien of
dat effect heeft op een ander verschijnsel.
6. Formuleer de vraagstelling
RAPPORTAGE
1. Omslag
• Zorg voor een stevig omslag
• Kies een aantrekkelijk illustratie, als dat bij de aard van het verslag past.
3. Voorwoord
• Een voorwoord bevat een persoonlijk stukje van de auteur(s), waarin hij een voorbeeld
een aantal mensen wil bedanken.
4. Inhoudsopgave
• Indeling volgens de vaste onderdelen van een verslag (zie punt 7)
• Kies en logische indeling en gebruik hoofdstukken (1), paragrafen (1.1) en eventueel
subparagrafen (1.1.1)
• Zet altijd bij elkaar wat bij elkaar hoort en bepaal dat steeds bewust.
• Controleer op het laatst ook of alle verwijzingen naar hoofdstukken,
hoofdstuknummers en paginanummers nog steeds kloppen.
5. Samenvatting
• Geef na de inhoudsopgave de samenvatting van het verslag; die wordt altijd gelezen.
• Vermeldt de essentie van de inhoud: -wat is onderzocht
-waarom is dat onderzocht
-welke methode is gebruikt
-wat zijn de conclusies van het onderzoek
6. Inleiding
• Vermeld in de inleiding de volgende zaken:
-wat de probleemstelling of het onderwerp van het verslag is (met eventuele deelvragen)
-waarom dit probleem of onderwerp van het verslag is
-wat het soort doelstelling is
-welke werkwijze is gevolgd en waarom
-wat de relevantie van het onderzoek is
-of er beperkingen gelden ten aanzien van het onderwerp, het onderzoek of de conclusies,
en ja, welke
-hoe het verslag is opgebouwd.
• Vermeld hier ook de eventuele bijlagen
7. De kernhoofdstukken
• Baseer de hoofdstukken op de kernvragen die je moet bespreken, bijvoorbeeld bij het
verslag over een probleem:
1 Inleiding
1.1 De probleemstelling of het onderwerp van het verslag
1.2 Doelstelling
1.3 Onderzoeksplan
1.3.1 De onderzoeksmethode
1.3.2 De analysemethode
1.3.3 De steekproefgrootte
4 Conclusies en aanbevelingen
4.1 Conclusies
4.2 Aanbevelingen
5 Evaluatie
5.1 Evaluatie van het onderzoek
5.2 Voorstellen voor verder onderzoek
Bijlagen
Geraadpleegde literatuur
8. Conclusies en aanbevelingen
• Zorg dat het hoofdstuk met de conclusies ook leesbaar is voor hen die niet het gehele
verslag hebben gelezen. Het hoofdstuk moet overtuigend en compleet zijn.
• Vermijd details, die horen in voorgaande hoofdstukken te staan.
• Presenteer de conclusies en/of aanbevelingen zo overzichtelijke mogelijk, dus liever
niet als doorlopende tekst.
9. Evaluatie
• Neem aan het einde van het verslag een hoofdstuk op, waarin u met name het proces
van het onderzoek evalueert. Wat ging goed, wat ging minder goed, wat ging er fout. Hoe
zijn de fouten herstelt? Formuleer evt. Voorstellen voor een aanvullend onderzoek.
Bijlagen
• Neem alleen teksten, tabellen, enz. in het verslag zelf op, die een directe,
noodzakelijke toelichting vormen op het betoog.
• Verwijs steeds naar de bijlagen wanneer dat nodig is, bijlagen waarnaar je niet
verwijst hoef je niet op te nemen.
• Voorbeelden van bijlagen: fragmenten uit een eerder onderzoek, gebruikte enquêtes,
gedetailleerde informatie over onderzoeksmethode, plattegronden, tabellen en grafieken,
juridische stukken, enz.
• Een omvangrijk document als bijlage, voeg je er apart bij.
• Nummer de bijlagen
• Pagineer gewoon door van uw conclusies naar de bijlagen.
• Besteed zorg aan de bijlagen. Een slordig grijs of schuim kopietje doet afbreuk aan je
verslag.
Bronvermelding
• Vermeld steeds waar je het materiaal vandaan hebt wanneer ze niet van jezelf
afkomstig zijn.
Paginering
• Op het omslag, de titelpagina, het eventuele voorwoord, de inhoudsopgave en de samenvatting
staan geen paginanummers.
• Op de eerste pagina met ‘echte tekst’ , meestal de inleiding, begint de paginanummering; de
ongenummerde pagina’s moet je wel meetellen.
13. Stijl
• Wissel korte en langere zinnen af; maak de zinnen niet te lang.
• Formuleer positief: niet: het is niet denkbaar dat…’ maar: het is waarschijnlijk dat
• Vermijd spel- en taalfouten
• Schrijf geen pagina’s vol met tekst: gebruik witregels en alinea’s
• Wees zakelijk: schrijven is schrappen.
14 Afbeeldingen
• Het opnemen van grafieken en tabellen is, mits ze helder en overzichtelijk zijn, aan te raden
• Vaak voorkomt een foto of een tekening een omslachtige uitleg.
• Vat lastige procesbeschrijvingen in een helder diagram samen.
2. Conclusies en aanbevelingen
• Zijn de resultaten helder geformuleerd?
• Sluiten de conclusies aan bij de doelstellingen van het onderzoek?
• Zijn de aanbevelingen realistisch, gelet op de doelgroep en doelstelling?
3. Uiterlijke presentatie
• Omslag
• Titelblad
4. Eindoordeel
• Goed
• Voldoende
• Onvoldoende
5. Advies
……………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………
1. Zet een onderzoek op naar de te gebruiken kunststof voor het fabriceren van de kap van de
windrichtingsmeter uit de case Wiri-M en Wiri-E.
2. Voer dit onderzoek uit.
Case Productiegereedschap
MATRIJS
Hoofdstuk 9 - Productiekosten
9.1 Inleiding
9.1 Inleiding . . . . . . . . . 1
9.2 Doelstellingen . . . . . . . . . 1
9.3 Oriëntatie . . . . . . . . . 1
9.4 De programmering. . . . . . . . . 2
9.5 Leerstof . . . . . . . . . 3
9.6 Opdrachten . . . . . . . . . 4
Gedurende een productiecyclus van een product worden een groot aantal beslissingen
genomen op grond van kosten. Dit hoofdstuk behandelt de diverse kostensoorten en geeft aan
hoe de productiekostprijs van een productonderdeel alsmede dat van een geassembleerd
product tot stand komt. Ook de opbouw van de uiteindelijke verkoopprijs van een product
komt aan de orde. Het geeft o.a. ook aan op welke wijze een machine-uurtarief alsmede het
uurtarief van een productiemedewerk(st)er bepaald wordt.
9.2 Doelstellingen
Als de student alle genoemde taken naar behoren heeft uitgevoerd bezit hij of zij de volgende
kennis en vaardigheden:
• De student heeft kennis van en inzicht in de aspecten die worden onderscheiden bij het
bepalen van de productiekosten
• De student is in staat om een kostencalculatie uit te voeren.
9.3 Oriëntatie
9.3.1 Beginvereisten
Er worden geen beginvereisten gesteld
9.3.2 Leermiddelen
Hieronder vind je een literatuurlijst met boeken die te gebruiken zijn om aan verschillende
opdrachten te werken.
Bruijn J.C.M. de, Anemaat A, Collegedictaat IDE 440 Konstructieleer 4 Deel B, Uitgave
september 2000, TU Delft, Factulteit OCP (In overleg met docent te verkrijgen)
Boer P. de, Brouwers M.P., Koetzier W., Basisboek Bedrijfseconomie, Wolters Noordhoff,
Groningen, 1995. ISBN 90-01-09377-9
Klein Nagelvoort R.M., Kosten en Offers, (8e druk), Educaboek, Culemborg, ISBN 90-11-
0191130
Ostwald P.F., Cost estimating for engineering and management, Prentice-Hall, ISBN 0-13-
181131-2.
9.3.3 Studielast
Voor het uitvoeren van alle taken van dit hoofdstuk is ca. 16 SBU nodig
Totaal 14
9.5.1 Inleiding
Het grootste gedeelte van de voortbrengingskosten van een product wordt reeds in de ontwerpfase
vastgelegd. Een optimalisatie van de productiekosten alleen leidt dus niet automatisch tot een
concurrerende productprijs! Deze is alleen bereikbaar wanneer er gedurende het gehele
voortbrengingstraject, dus bij het ontwerp, de productievoorbereiding, de fabricage en assemblage,
geïntegreerd naar minimale kosten gestreefd wordt. Hoge kosten voor complexe onderdelen kunnen
bijvoorbeeld ruimschoots gecompenseerd worden door veel lagere assemblagekosten. In steeds meer
gevallen wordt bij de opstelling van de ontwerpeisen een maximum toelaatbare kostprijs als
taakstelling opgegeven.
Uitgangspunt voor de bepaling van de meest geschikte fabricagemethode van een productonderdeel is
het ontwerp. Hierin zijn niet alleen de vereiste maatvorm-, plaats- en oppervlaktetoleranties
voorgeschreven, maar dikwijls ook de vereiste materiaalstructuur en mechanische eigenschappen.
In veel gevallen zullen er verschillende mogelijkheden zijn om een onderdeel overeenkomstig de
ontwerpeisen te vervaardigen. Een tandwiel voor een tandwielpompje kan bijvoorbeeld worden
vervaardigd door frezen, koudpersen, fijnstansen of sinteren. Er zullen dus keuzes gemaakt worden!
Bij een kostenvergelijking tussen verschillende vervaardigingsmethoden moeten de materiaalkosten en
alle met de fabricage samenhangende bewerkingskosten in ogenschouw genomen worden.
De materiaalkosten van een onderdeel zijn sterk afhankelijk van het percentage afval dat bij het
bewerkingsproces, bijvoorbeeld in de vorm van te verwijderen gietsystemen, opkomers, bramen of
spanen, ontstaat.
De bewerkingskosten worden in belangrijke mate beïnvloed door de vereiste toleranties en
oppervlaktekwaliteit. Figuur 1 laat zien dat de bewerkingskosten zeer sterk toenemen met een
verkleining van de toleranties resp. een verlaging van de oppervlakteruwheid van een onderdeel. De in
de figuur aangegeven kwaliteitsklasse wordt bepaald door de maat-, vorm- en plaatstoleranties,
alsmede de oppervlaktekwaliteit.
De kosten KU komen voor ieder product terug en worden in de volgende paragraaf verder uitgwerkt.
Voorbeelden van dergelijke kosten zijn: materiaalkosten per onderdeel; machinekosten per onderdeel
en arbeidskosten per onderdeel.
De kosten voor herhaalopdrachten KHO zijn de voorbereidende kosten, welke voor iedere
fabricageserie opnieuw gemaakt moeten worden. Deze kosten kunnen dus slechts over de X
onderdelen van de fabricageserie worden afgeschreven.
Deze kosten KVB behoeven slechts éénmalig voor de totaalserie te worden gemaakt en kunnen dan ook
over alle Y onderdelen worden afgeschreven. Dit geldt ook voor de situatie waarbij de totaalserie tot
stand komt door het met tussenpozen herhalen van meerdere fabricageseries.
De kosten van alle niet direct productiegebonden afdelingen en faciliteiten dienen op één of andere
manier in de prijs van de gefabriceerde producten en onderdelen te worden doorberekend.
Denk hierbij aan afdelingen als inkoop, planning en werkvoorbereiding, en aan voorzieningen als
gebouwen, verwarming en verlichting. De toeslag voor de verrekening van de algemene kosten van de
fabricageafdelingen wordt hier in rekening gebracht door de nominale fabricagekosten te
vermenigvuldigen met de overheadfactor fabricage FOF (>1).
De productiekostprijs KFi van een onderdeel uit de fabricageserie “i” kan als volgt in formulevorm
worden weergegeven:
K HO KVB
K Fi = FOF *( KU + + )
Xi Y
k
Y = ∑ Xi
i =1
In de praktijk zullen de fabricageseries Xi niet altijd even groot zijn. De invloed hiervan op de
productiekostprijs KFi is duidelijk in de formule te zien.
Materiaalkosten
Verspanende processen 10 - 60
Gieten in zand 40 - 50
Plaatbewerkingsprocessen 10 - 25
Extrusie en smeden 10 - 25
Spuitgieten 10 - 50
Poedermetallurgie < 10
Machinekosten
De machinekosten KMi voor één bewerking aan een productonderdeel vindt men door de cyclustijd van
de bewerking te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief Mli . De berekening van het machine-
uurtarief wordt in 9.5.8 verder toegelicht. De cyclustijd tC van een bewerking is samengesteld uit de
hoofdtijd tH en de som van de cyclische neventijden tNi, zodat geldt:
j
tC = t H + ∑ tNi
i =1
Directe arbeidskosten
De directe arbeidskosten of menskosten KA voor één bewerking aan een productonderdeel worden op
vergelijkbare wijze bepaald door de voor de bewerking benodigde cyclustijd te vermenigvuldigen met
het betreffende mens-uurtarief M2. In de praktijk wordt vaak men een gecombineerd mens-machine-
uurtarief gerekend. Wanneer een machine gemiddeld door a mensen wordt bediend dan is het mens-
machine-uurtarief MT gelijk aan:
M T = M1 + a * M 2
De waarde van a kan zowel groter als kleiner dan 1 zijn.
Gereedschapkosten
Bij het gebruik van universeel gereedschap zal bij de samenstelling van de uitvoeringskosten voor
iedere bewerking ook een aandeel van de gereedschapkosten in rekening gebracht moeten worden.
Wanneer de snijdend gereedschap de gereedschapkosten voor een scherpe snijkant KGS bedragen en
het gereedschap bij de instelling van het proces een standtijd T heeft bij een hoofdtijd tH, dan geldt
voor de gereedschapkosten KG per bewerking:
tH
K G = KGS *
T
Een gereedschap met een nieuwwaarde KNW kan in het algemeen een aantal malen worden
gereconditioneerd, bijvoorbeeld door naslijpen of napolijsten. Bij een gereedschap dat b maal
gereconditioneerd wordt met KREC als reconditioneringskosten en dat uiteindelijk een restwaarde KR
overhoudt, kunnen de gereedschapkosten per snijkant KGS als volgt worden bepaald:
K GS =
( K NW − K R ) + b * KREC
b +1
Bij het gebruik van productgebonden gereedschap zullen de gereedschapkosten als éénmalige kosten
over de totaalserie moeten worden afgeschreven.
Gereedschapwisselkosten
Wanneer gereedschap tijdens de fabricage van een serie onderdelen zijn standtijd bereikt, zal dit
gewisseld moeten worden. De hiermee samenhangende gereedschapwisselkosten maken deel uit van
de uitvoeringskosten. De gereedschapwisselkosten per bewerking KGW kunnen als volgt in de
gereedschapwisseltijd tGW, het mens-machine-uur-tarief MT de standtijd T van het gereedschap en de
hoofdtijd tH worden uitgedrukt:
tH
K GW = tGW * M T *
T
Hierbij wordt er in het algemeen voor gezorgd, dat het gereedschap niet tijdens de bewerking van een
onderdeel behoeft te worden vervangen. De gereedschapwisseltijd van een draaibeitel bedraagt één of
enkele minuten.
De uitvoeringskosten KUt voor de vervaardiging van een onderdeel zijn gelijk aan de som van de
materiaalkosten en de bewerkingskosten KBEW:
KUt = K MAT + K BEW
m
t
KUt = K MAT + ∑ MTi * tCi + Hi * ( KGSi + tGWi * MTi )
i =1 Ti
K HO = K AWV + K IN + K AL
Bij een herhaling van de fabricageserie zal de werkvoorbereiding de nodige administratieve
handelingen, zoals het uitschruiven van orderbegeleidingsbonnen, moeten uitvoeren. De technische
werkvoorbereiding heeft reeds bij de eerste fabricageserie plaatsgevonden; de toen vastgelegde
methoden en gegevens kunnen opnieuw worden gebruikt.
Voorbeelden van inrichtkosten op de machine KINM zijn:
• Kosten voor het plaatsen van seriegebonden spanen/of bewerkingsgereedschappen op de
machine,
• Kosten voor het afstellen van een pers met gereedschap,
• Kosten voor het uitwisselen van de nokkensets en het afstellen van de aanslagen bij een
nokkengestuurde automaat.
Tijdens het inrichten van de machine door een machinebediende of machinesteller kan de machine niet
voor andere werkzaamheden gebruikt worden; de hiermee samenhangende kosten worden dus bepaald
door het product van de inrichttijd tIN en het mens-machine-uurtarief MT. Zeker bij NC-machines met
een hoog machine-uurtarief wordt er naar gestreefd om zo veel mogelijk instelwerk, zoals het
voorinstellen van gereedschap, buiten de machine te doen. Voor de totale inrichtkosten KIN kan dus
geschreven worden:
K IN = K INA + K INM = KINA + tIN * MT
Bij de start van een nieuwe fabricageserie zal in het algemeen met aanloopkosten rekening gehouden
moeten worden. Voordag een spuitgietproces bijvoorbeeld goed verloopt zullen de nodige
proefspuitingen moeten worden uitgevoerd, naar aanleiding waarvan de machine wordt bijgesteld tot
er een goed product ontstaat. Deze aanloopkosten zijn onder meer afhankelijk van de aanlooptijd, het
mens-machine-uurtarief en de kosten van het “verspilde” materiaal.
9.5.5 Voorbereidingskosten
Bij de éénmalige voorbereidingskosten KVB dient weer onderscheid gemaakt worden tussen:
• Kosten voor de technische werkvoorbereiding KTWV
• Kosten voor productgebonden uitrusting KPU
l
KVB = KTWV + ∑ KPUi
i =1
Ook wanneer de fabricageserie van een bepaald onderdeel met tussenpozen herhaald wordt behoeft de
technische werkvoorbereiding slechts éénmaal te worden uitgevoerd, in tegenstelling tot de
administratieve werkvoorbereiding. De NC-programma’s worden slechts éénmaal gemaakt.
Voorbeelden van productgebonden uitrusting zijn:
Overheadfactor bedrijf
Met deze overheadfactor FOB worden de kosten van de afdelingen, die zich niet direct met de fabricage
bezighouden, doorberekend in de verkoopprijs van het product. Het betreft hier bijvoorbeeld
afdelingen als kwaliteitsdienst, personeelszaken, boekhouding en management. Voor de
bedrijfskostprijs KB van een product geldt dus:
K B = FOB * K Ft
Overheadfactor verkoop
Met deze overheadfactor FOV worden alle kosten, die direct samenhangen met de verkoopactiviteiten
van het bedrijf, doorberekend in de verkoopprijs van het product. Bij producten, die uit voorraad
geleverd worden, maken de voorraadkosten hiervan een belangrijk deel uit.
Ook de kosten voor aflevering van de producten, de nazorg en de eventuele commissies voor
wederverkopers zijn in deze factor verdisconteerd. De totale kostprijs KBt van een product kan dus als
volgt worden weergegeven:
K Bt = FOV * K B
Sommige bedrijven berekenen deze verkoopkosten door via de overheadfactor bedrijf FOB.
Winstfactor
In het algemeen is het voor productiebedrijven niet voldoende om kostendekkend te produceren; er zal
een zekere winst gemaakt moeten worden. De winstfactor Fw is de verhouding tussen de verkoopprijs
van het product en de totale productkosten.
De verkoopprijs van een product kan dus als volgt in formulevorm worden uitgedrukt:
9.5.8 Uurtarieven
Machineuurtarief
Bij de aanschaf van een nieuwe machine zal steeds naar de reële kosten voor een bedrijfsklare
machine gekeken moeten worden.
Dit betekent dat de aanschafkosten KNW zullen moeten worden vermeerderd met de opstellingskosten
KOP voor de fundatie, plaatsing, aansluitingen en keuring.
Door het doen van deze uitgaven verandert het bedrijfskapitaal van een onderneming in feite niet. Het
financiële vermogen van het bedrijf neemt weliswaar af, maar het nieuwe productiemiddel gaat door
“activering” tot het bedrijfskapitaal van de onderneming behoren. Tabel 2 laat een overzicht zien van
de aanschafprijs van een aantal productiemiddelen.
Van de waarde van productiemiddelen wordt jaarlijks een gedeelte afgeschreven. De afschrijftermijn
wordt bepaald door de geschatte levensduur van de machine. Hierbij wordt nog onderscheid gemaakt
tussen de technische en economische levensduur. In het eerste geval is de levensduur verstreken als de
machine versleten is en in het tweede geval is de machine nog wel bruikbaar, maar (technisch)-
economisch achterhaald. De kortste van beide, aangegeven met LMIN, is maatgevend voor de jaarlijkse
afschrijving.
Draaimachine 10 - 100
Freesmachine 10 - 250
Rondslijpmachine 40 - 150
Vlakslijpmachine 20 - 100
Bewerkingscentrum 100 - 1000
Flexibel fabricagesysteem > 1000
Mechanische pers 10 - 250
Spuitgietmachine 30 - 250
Puntlasmachine 10 - 50
Industriële robot (excl. periferie) 50 – 200
In veel gevallen heeft het productiemiddel aan het eind van de afschrijfperiode nog een restwaarde KR.
De jaarlijkse afschrijfkosten MAj zijn dus gelijk aan:
K NW + KOP − K R
M Aj =
LMIN
Voor productiemachines wordt dikwijls een afschrijftermijn van 10 jaar gehanteerd.
Het in een productiemiddel geïnvesteerd vermogen moet, evenals geld op de bank, rente opbrengen.
De kaptitaalkosten verbonden aan de investering in een machine bestaan dan ook uit afschrijving en
rente. Het kapitaalbedrag van een nieuwe machine zal bij aanschaf gelijk (KNW + KOP) zijn en met het
verstrijken van de afschrijftermijn lineair teruglopen naar de restwaarde KR. Globaal kan gesteld
worden, dat de jaarlijkse rentekosten MRj gemiddeld over de helft van de aanschafprijs met
opstellingskosten berekend dient te worden. Bij een rentepercentage PR geldt er dus:
Mens-uurtarief
Het mens-uurtarief wordt primair bepaald door de loonkosten op jaarbasis, de sociale lasten welke
door de werkgever betaald moeten worden, alsmede het netto aantal werkuren per jaar.
De berekening van dit tarief zal aan de hand van een voorbeeld worden uitgewerkt.
Uitgegaan wordt van een machinebediende, die bruto een bedrag van E 20000 per jaar verdient. Door
de werkgever dient nog eens 30% a 32% van deze loonkosten aan premies en overige
werkgeverskosten betaald worden. De totale kosten op jaarbasis bedragen dus:
Bruto loon per jaar : E 20000
Overige werkgeverskosten per jaar : E 7500
__________
Menskosten per jaar : E 27500
Het aantal werkuren per jaar wordt berekend uit het aantal werkdagen, dat jaarlijks gelijk is aan:
Uitgaande van 8 werkuren/dag zal het aantal werkuren per jaar dus 195*8=1560 uren bedragen. Met
deze gegevens zijn de bruto loonkosten per uur te bepalen. Dit tarief moet nog wel met enkele
toeslagen worden gecorrigeerd. In dit voorbeeld gaan we ervan uit dat de machinebediende 12% van
de tijd aan persoonlijke verzorging besteed. Verder worden de kosten van het leidinggevend personeel
verwerkt in de vorm van een toeslag, bijvoorbeeld van 20%. In het geval van meerploegendienst dient
nog een correctiefactor te worden gehanteerd; bij het werken in drieploegendienst liggen de
loonkosten in de orde van grootte van 25% hoger dan bij een normale dagdienst.
Het mensuurtarief M2 bij het werken in normale dagdienst is in dit voorbeeld gelijk aan:
1.2 E 27500
M2 = * = E 24.04
0.88 1560
9.5.9 Kostenoptimalisatie
In de eerste paragraaf is reeds gesteld dat de uiteindelijke keuze van de meest geschikte
fabricagemethode en productiemiddelen in het algemeen een proces van kostenoptimalisatie is. Omdat
voor verschillende fabricagemethoden resp. bewerkingsmachines de éénmalige kosten, de kosten voor
herhaalopdrachten en de uitvoeringskosten niet gelijk zijn, zal de vraag welke methode resp. welke
machine tot de gunstigste fabricagekostprijs leidt, sterk afhankelijk zijn van de seriegrootte (totaalserie
en fabricageserie).
In figuur 2 is voor een serie onderdelen, die volgens een bepaalde methode vervaardigd zijn, de som
van de productiekosten uitgezet als functie van het aantal onderdelen. De kostenkromme in de grafiek
is cumulatief samengesteld uit de vaste voorbereidingskosten KVB, de semivaste kosten KHO voor
herhaalopdrachten en de variabele uitvoeringskosten KU.
Figuur 3 laat een dergelijk kostenverloop zien voor twee verschillende fabricagemethoden. Methode I
kenmerkt zich door relatief geringe éénmalige kosten en hogere uitvoeringskosten en kosten voor
herhaalopdrachten. Bij methode II is dit juist omgekeerd. Bij de fabricage van NKR werkstukken zijn
de beide methoden juist even duur; het bijbehorende aantal producten wordt het kritische
productaantal (break even point) genoemd. Bij aantallen kleiner dan NKR zal voor methode I gekozen
worden, en bij aantallen groter dan NKR voor methode II.
Figuur 2 Cumulatieve productiekosten als functie van het aantal gefabriceerde werkstukken
Een andere vorm om het seriegrootte-effect te illustreren is een grafiek waarin de fabricagekostprijs
per werkstuk is uitgezet tegen de seriegrootte. In figuur 4 zijn in één grafiek de kostenkrommen
weergegeven voor een handbediende revolverdraaimachine, een NC-revolverdraaimachine alsmede
een draai-automaat.
Als algemene regel kan gesteld worden dat de productiekostprijs per werkstuk met het
productievolume afneemt. Dit als gevolg van het feit dat het aandeel van de gereedschapkosten en
machinekosten in de fabricagekostprijs geringer wordt.
Een ander algemene trend is, dat bij een toenemend productievolume het aandeel van de directe
loonkosten in verhouding tot de materiaalkosten kleiner wordt, alsmede dat het aandeel van de
machinekosten in verhouding tot de directe loonkosten toeneemt (zie figuur 5).
Samenvatting
De productiekostprijs van een productonderdeel is samengesteld uit de uitvoeringskosten, een aandeel
van de kosten voor herhaalopdrachten, een aandeel van de éénmalige voorbereidingskosten, alsmede
uit overheadkosten voor beschikbare productiefaciliteiten. Bij de bepaling van de uitvoeringskosten
spelen de materiaalkosten, de machinekosten, de directe arbeidskosten, de gereedschapkosten en de
gereedschapwisselkosten een rol. De kosten voor herhaalopdrachten worden bepaald door de kosten
van de administratieve werkvoorbereiding, de inrichtkosten alsmede de aanloopkosten. Bij de
éénmalige voorbereidingskosten is onderscheid gemaakt tussen de kosten voor de technische
werkvoorbereiding en die voor productgebonden uitrusting.
De productiekostprijs van een geassembleerd product is samengesteld uit de productiekostprijs van de
afzonderlijke onderdelen alsmede de kosten van assemblage.
De uiteindelijke verkoopprijs wordt bepaald door de productiekostprijs van het geassembleerde
product met diverse factoren (overheadfactoren en winstfactor) te vermenigvuldigen.
Het machine-uurtarief is berekend door de som van de jaarlijkse afschrijvingskosten, rentekosten,
onderhoudskosten en huisvestingskosten te delen door het geschat aantal netto bedrijfsuren per jaar, en
dit bedrag te vermeerderen met de variabele kosten per uur.
De keuze van de meest geschikte fabricagemethode en productiemiddelen is in het algemeen een
proces van kosten optimalisatie. Het uiteindelijk resultaat blijkt sterk afhankelijk van de te
vervaardigen seriegrootte.
9.6 Opdrachten
Opdracht 9.6.1
Maak op basis van de leerstof beschreven in Hoofdstuk 3 van het TUD-dictaat, al een voorzichtige
schatting van de kostprijs van de WIRI-kap.
Opdracht 9.6.2
Voor een spuitgietmachine met een maximaal “shot”-gewicht van 5 kg en een maximale sluitkracht
van 10 MN zijn de volgende gegevens van toepassing:
• Investering (incl. opstellingskosten) E 450.000,-
• Bezetting in aantal ploegen per dag 3
• Afschrijfperiode 5 jaar
• Restwaarde na 5 jaar verwaarloosbaar
• Netto aantal bedrijfsuren per jaar 4800
• Rentepercentage 12%
• Onderhoudskosten per jaar 6%
• Energiekosten per ploeg per jaar 4%
• Benodigde bruto vloeroppervlak 80 m2
• “Vierkante meter prijs” per jaar E 125,-
Op de spuitgietmachine moet een kist van 750x600x300 mm met een wanddikte van 2.5 mm uit
slagvast PS vervaardigd worden. Verder zijn de volgende gegevens van toepassing:
• Productmassa 3.1 kg
Bereken de productie kostprijs van het betreffende product als de totaalserie 25000 stuks bedraagt.
Indien van de polystyreenkist alleen een proefserie van bijv. 20 stuks vervaardigd moet worden dan
zal spuitgieten veel te duur zijn. Geef aan welke kunststofverwerkingstechniek hiervoor dan veel
geschikter zal zijn en vermeld tevens welke van de kostprijsbepalende factoren nu duidelijk hoger
resp. duidelijk lager zullen liggen als bij het spuitgieten.
Opdracht 9.6.3
Gebruik de inmiddels opgedane kennis voor een productiekostenanalyse van de WIRI-kap, maak
hierbij gebruik van de productiekosten calculatiesheet zoals die in de bijlage van dit hoofdstuk is
gegeven. De programmatuur wordt in overleg met de docent verstrekt.