You are on page 1of 7

De Hengelose Es en de tragedie van de wederopbouwarchitectuur

Inleiding
Dit artikel beoogt een kritisch beeld te schetsen van de problematiek die er uiteindelijk toe
heeft geleid dat de Hengelose Es eigenlijk niet meer bestaat. De oorspronkelijke bouw is in de
loop der jaren zodanig aangetast door sloop en renovatie dat we nauwelijks nog een beeld
kunnen krijgen van de bijzondere aard van deze wijk. Vooropgesteld dat er problemen waren
lijkt het achteraf toch nogal opportunistisch om deze op te lossen door grootschalige afbraak.
Veel van de wederopbouwarchitectuur in Nederland is eenzelfde lot beschoren en we zouden
uit de geschiedenis van de Hengelose Es op zijn minst de conclusie moeten trekken dat we
ons niet slechts moeten laten leiden door maatschappelijke motieven bij de herinrichting van
een wijk. Het heeft er in Hengelo toe geleid dat een bijzonder karakteristieke woonwijk
uiteindelijk is verworden tot een ratjetoe aan bouwstijlen waar geen duidelijk plan meer aan
ten grondslag ligt.
Een andere prangende vraag is of de gemeente Hengelo haar eigen erfgoed wel voldoende
heeft onderkend? Ook deze vraag is bijzonder actueel gezien de grote aandacht bij
monumentenzorg voor de wederopbouwarchitectuur. Vaak loopt men echter achter de feiten
aan want veel van deze architectuur in Nederland is inmiddels al geofferd. Een soortgelijke
ontwikkeling hebben we eerder kunnen zien bij de industriële architectuur, ook daarvan is in
de loop der tijd veel afgebroken of onherkenbaar verminkt. Is men zich eigenlijk wel bewust
geweest van de architectuurhistorische waarde van een dergelijke wijk? Zijn de sociale
problemen niet te makkelijk afgewenteld op de architectuur?1
De Hengelose Es is in 2006 opgenomen in de Architectuurgids Nederland 1900-2000 met de
toevoeging dat deze wijk de meest complexe en uitgebalanceerde vormt in een reeks door
Van den Broek & Bakema ontworpen wijken. En dat er inmiddels twee van de drie ‘stempels’
zijn afgebroken.2 Deze vermelding toont aan dat de Hengelose Es een bijzondere woonwijk
was gebouwd door een bijzonder architectenbureau.

Begin
Hengelo had in de jaren vijftig al een wijk laten bouwen door het bureau Van den Broek &
Bakema, het zogenaamde Klein Driene II ( ondermeer de flats langs de Mozartlaan). Dit plan
werd eerst aangepast, net als later bij de Hengelose Es, voordat er in 1956 daadwerkelijk
begonnen werd met de bouw. Er werd ondermeer besloten de woningen 1 meter minder diep
te maken. De toepassing van prefab onderdelen werd ook hier gebruikt zodat de kosten
aanzienlijk gedrukt konden worden. Dit systeem, hoewel al in de jaren twintig ontwikkelt,
wordt in deze wijk voor het eerst echt toegepast in Hengelo. Opmerkelijk is het feit dat Jaap
Bakema lid was van Team X dat belast was met de organisatie van tiende CIAM congres in
Dubrovnik in 1956. Op dit congres werd duidelijk dat er een nieuwe generatie architecten was
ontstaan die andere ideeën begon te krijgen over de stad en de stedelijke groei. Zo had een
kleine provinciestad een van de meest vooraanstaande en moderne architectuurbureaus in de
arm genomen. De problematiek die Team X centraal stelde was de behoefte aan identiteit
binnen de stedelijke groeigebieden: “De mens vereenzelvigt zich gemakkelijk met de eigen
woning maar niet zomaar met de stad waarin deze zich bevindt. “Ergens thuishoren” is een
fundamentele emotionele behoefte- enen de associaties die met deze behoefte verbonden zijn,
zijn de eenvoudigste die men zich denken kan. Uit “het thuishoren”- identiteit- vloeit de
verrijkende ervaring van nabuurschap voort. Het korte smalle straatje in een krottenwijk

1
http://www.racm.nl/content/documenten%5Cdocmenten_zeist%5Ccultuurhistorie-een-vergeten-aspect.pdf
Dezelfde vraag wordt door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gesteld aan het eind van het rapport
Cultuurhistorie, een vergeten aspect? Gepubliceerd in 2002.
2
Paul Groenendijk, Piet Vollaard, Architectuurgids Nederland 1900 -2000, Rotterdam 2006, p.103
slaagt, waar ruim opgezette stadssaneringen vaak mislukken.”3 Het is duidelijk dat Hengelo
hiermee een keuze maakte waarin juist het zoeken naar een meer ‘menselijke’ benadering van
de stad voorop stond. Team X, en daarmee ook Van den Broek& Bakema, was op zoek naar
een meer exacte relatie tussen de fysieke vorm van de architectuur en de sociaal-
psychologische behoeften van de mens.
De Hengelose Es was dus een typisch modernistische, laatfunctionalistische wijk die
voortkwam uit de wederopbouw (1940-1965). De wijk kan gezien worden vanuit twee
gerelateerde perspectieven: 1) woningnood creëert behoefte aan goede, betaalbare woningen
in grote hoeveelheden; 2) hoogtijdagen en inzet verval van de industriële cultuur in
Nederland. Het is van belang om deze twee zaken wat nader toe te lichten. Achteraf blijkt de
Hengelose Es gebouwd te zijn in de overgangsperiode van een industriële naar een
postindustriële tijd. Het mag geen verbazing wekken dat de functionalistische opvattingen
over woningbouw niet alleen een esthetische achtergrond hadden maar ook een
cultuurhistorische. Aan de vraag naar goede en goedkope woningen kon alleen vanuit een
meer rationele benadering van de architectuur voldaan worden. Deze visie ontstond in een tijd
dat rationalisatie en mechanisatie van de productieprocessen in de industrie ook aan de orde
waren. Het mag ook duidelijk zijn dat de keuze voor hoogbouw, veel woningen op een
kleinere oppervlakte, hierin een rol speelde.
De modernistische ‘beweging’ gaf een kenmerkende vorm aan de behoefte aan woningen en
kon in de periode na de Tweede Wereldoorlog al terugrijpen op een grote traditie van
woningbouw. Technische ontwikkelingen in de bouwpraktijk en de veranderende behoeftes in
de samenleving zorgden voor een meer humane aanpak, qua materiaal, vorm en schaal. Dit
geldt zeker ook voor het bureau Van den Broek & Bakema, via Van den Broek nauw
verbonden met het bureau Brinkman en Van der Vlugt, beroemd door ondermeer de Van
Nelle fabriek in Rotterdam.
Het tweede punt genereert een heel nieuwe problematiek: arbeidsimmigratie en daarop
volgend een fikse crisis in de economie aan het eind van de jaren zeventig. Dit had tot gevolg
dat de Hengelose Es langzaamaan volstroomde met de sociale onderklasse. Ook de bouw van
nieuwe wijken als Groot Driene en de Hasseler Es hebben hieraan bijgedragen, de hogere
inkomensgroepen zagen hier woningen die beter aansloten op hun woonbehoeften. Overigens
zijn dit processen die ook bij andere woonwijken in Nederland een rol speelden, met als
belangrijkste voorbeeld de Bijlmermeer.
In het geval van de Hengelose Es vormt het stedenbouwkundige plan een onlosmakelijke
eenheid met de architectuur. De opvatting die daarin gehuldigd wordt zoekt de confrontatie
met de streng functionalistische opvatting over scheiding van werken, wonen, recreatie en
verkeer ( dit was precies het punt dat Team X ter discussie wilde stellen). De wijk voorzag
namelijk in scholen, een winkelcentrum, sportfaciliteiten en veel groen. Bovendien spreekt er
een idealisme uit het gebruik van het plein als kleinste onderdeel van de wijk, in het plan
omschreven als “intieme woonkernen buiten het verkeer”, een punt dat ook weer de identiteit
van de bewoners centraal stelt: een plein creëert verbondenheid en ook geborgenheid. De
stempels bestonden dus uit meerdere pleinen, met als landmark de zogenaamde torenflats,
drie in totaal. Het geheel werd samengesmeed door de lagere flats, lange horizontale lijnen.
Materialen waren met name beton, baksteen, hout glas en staal. De kleuren donkergroen en
rood waren dominant. De combinatie baksteen en beton geeft een streng en aards uiterlijk. De
grote hoeveelheid publieke ruimte en de hoeveelheid groen in en rondom de buurt maakten
het bovendien tot een prettige wijk . De hoogbouw bestaat dus uit twee types: torenflats en
lagere flats, beide volgens het zogenaamde split-level principe. Dit was een vooruitstrevende
vernieuwing die door Van den Broek & Bakema al eerder, in de jaren vijftig, werd toegepast
3
Kenneth Frampton, Moderne architectuur. Een kritische geschiedenis, Nijmegen 1988 (oorspronkelijke
Engelse uitgave 1980), p.335
in het Hansa Viertel in Berlijn en in de wijk Buikslotermeer in Amsterdam. Het voordeel van
deze oplossing ligt in het feit dat er maar één galerij nodig is voor verschillende verdiepingen.
De twee lagere flats binnen iedere stempel werden verbonden door een loopbrug, ook een
fraaie toevoeging die de flats een echt modern uiterlijk gaven. De garages op de begane grond
van de flats waren ook fraai. Bij de lage flats had men op de begane grond zelfs de garage
naast de voordeur.
Uit de eerste plannen wordt duidelijk dat het de bedoeling was dat er ook duurdere woningen
zouden worden gebouwd om een gemengde wijk te creëren. Dit plan is uiteindelijk door Den
Haag afgeschoten en het zou later blijken dat dat geen verstandige zet was. (zie onder) Er zijn
meer dingen niet doorgegaan, zoals de galerijen die in eerste instantie een soort open ‘straten’
zouden moeten worden. Dit argument, de wijk is nooit in zijn oorspronkelijke opzet gebouwd
en daardoor eigenlijk al mislukt, wordt dan ook graag gebruikt om de aanpak van de wijk te
motiveren, zo ook in het Voorbeeldplan Vierde Nota. De galerijen van de flats waren gepland
als open loopstraten maar zijn gelijk bevensterd, verschuifbare wanden in de woningen zijn
niet gerealiseerd en er zijn andere materiaalkeuzes gemaakt. Toch is het terecht om te stellen
dat met de oplevering van de Hengelose Es er opeens een heel ander soort stedelijkheid was
ontstaan in Hengelo.
Maar een van de grote fouten in de aanloopfase naar de bouw van de wijk was wel dat er een
aantal veranderingen kwamen in het plan die tot een betere financiering moesten leiden:
verhoging van het aantal woningen, woonstraten in de flats worden versmald, garages worden
toegevoegd en er wordt alleen sociale woningbouw gebouwd. De punten maken duidelijk dat
de latere problemen feitelijk hier hun oorsprong hebben. De sociale diversiteit in de wijk werd
ondermijnd, de wijk werd ook voller, de open galerijen werden gesloten en ook veel smaller.
Opmerkelijk is dat het beleid dat door de corporaties en de gemeente werd gevoerd
uiteindelijk heel veel geld heeft gekost, de slechte situatie in de wijk dwong tot meerdere
ingrepen, die veel duurder zijn geweest dan de besparingen die men bij het begin van de bouw
heeft gerealiseerd.

Mijn wijk
Ik heb zelf ongeveer tien jaar in de Hengelose Es gewoond in de inmiddels afgebroken L.A.
Tademastraat nr.6. Na de flat in de Venusstraat (inmiddels ook afgebroken) was een
eengezinswoning natuurlijk een grote luxe voor een gezin met vier kinderen: een tuin, een
echte badkamer en voor ieder een slaapkamer. Ik herinner mij dat de wijk in het begin nog
niet helemaal klaar was en dat was natuurlijk bijzonder spannend voor een kind. De eerste
indrukken waren zeer positief, alles was nieuw en fris. Veel groen, ruimte om te spelen, een
bos vlakbij. Ook ontstonden er door de karakteristieke pleinen straatteams die elkaar
bestreden in spontaan georganiseerde voetbaltoernooitjes bij de ‘oude boerderij’ aan de rand
van de wijk. De hoeveelheid kinderen maakte de buurt tot een ideale omgeving om op te
groeien. Voor mij persoonlijk was er een ander belangrijk element: de kennismaking met
andere culturen. Ik had Spaanse, Turkse, Indonesische en Nederlandse vriendjes. Ik kwam er
thuis, zag andere gebruiken, rook en proefde ander eten en dat heeft me absoluut positief
gevormd.
Achteraf kan ik dus zeggen dat ik ben opgegroeid in de eerste stuiptrekkingen van de
multiculturele samenleving. Ook destijds waren er al regelmatig geluiden te horen over teveel
buitenlanders in de wijk. In de vlak in de buurt gelegen Werninkhofstraat woonde toen nog
maar één Nederlands gezin. Vooruitgangsoptimisme van de jaren vijftig en zestig had
plaatsgemaakt voor meer sociale spanning en een groeiend gevoel van ontheemding. Dat
woningtoewijzing effect heeft op de samenstelling van de buurt en dus ook op de ervaring van
woonplezier is duidelijk. Wat veel minder duidelijk is, is het feit dat de fouten uit het verleden
niet zomaar weggepoetst kunnen worden.
Mijn ervaring was prettig doordat er ook veel ruimte was om te spelen, vooral het naburige
Weusthagbos was een plek waar we als kinderen veel tijd doorbrachten. Dit laat ook zien dat
er wel degelijk een element van sociale cohesie bestond. Kinderen slechtten barrières die voor
ouders soms moeilijk te nemen zijn.
Achteraf denk ik dat ik juist in de laatste fase van het vooruitgangsoptimisme van de jaren
zestig ben opgegroeid. Eigenlijk maakte ik de teloorgang van het modernisme mee dat vooral
ook gekenmerkt werd door een verandering in de architectuuropvattingen. In de jaren
zeventig valt dan ook voor het eerst de term postmodernisme, om het einde van een tijdperk
mee aan te duiden.

De vierde nota
Al in de jaren zeventig zijn er negatieve geluiden te horen over de situatie in de wijk. Het
wordt in de jaren ’80 serieuzer en er zijn diverse rapportages over de Hengelose Es. Veel
problemen hangen samen met de woningtoewijzing en de staat van onderhoud. In 1985 brengt
de Werkgroep Hengelose Es een rapport uit dat dwingt tot ingrijpen. De eerste zet is het
inschakelen van het Utrechtse bureau SOAB dat in september 1986 begint met een onderzoek
naar de oorzaken van de problemen. In 1987 verschijnt een plan van aanpak met een aantal
aanbevelingen die de toon zetten voor de directe toekomst van de wijk.4 Opmerkelijk is
hierbij dat SOAB zichzelf een rol toekent in de beoordeling van de architectuur op esthetische
gronden. Belangrijke conclusies worden getrokken uit de opbouw van de wijk: “De aard van
de bebouwing tezamen met de huidige bewonerssamenstelling heeft geleid tot een veelheid
aan sociale problemen. Kenmerkend voor deze situatie is een gebrek aan onderlinge sociale
controle. Anonimiteit en onverschilligheid jegens elkaar zijn het gevolg…..Indien de
monotonie van de bebouwing en van de groen- en speelvoorzieningen wordt doorbroken dan
mag verwacht worden dat het anonieme karakter, de gebrekkige sociale controle en de
onverschilligheid jegens elkaar zullen verminderen.” 5 Er wordt een directe relatie
gesuggereerd tussen problemen en architectuur (de monotonie), een relatie die moeilijk te
bewijzen is natuurlijk. Bovendien lijkt het alsof het over een metropool gaat, de wijk was niet
zo groot dat er geen enkel toezicht meer mogelijk was. Het vreemde is dat in de door SOAB
gehouden enquête de tevredenheid van bewoners over de woningen zeker niet heel negatief
is.6 Wat men wel duidelijk ziet zijn de eenzijdige sociale samenstelling van de buurt en het
nogal gebrekkige onderhoud. Ook is de mening van bewoners dat de problemen vooral te
maken hebben met de mentaliteit van de mensen. De klachten over het onderhoud gelden
zowel voor de woningen zelf als voor de openbare ruimte. In het rapport laten de uitkomsten
van de enquête eigenlijk zien dat de negatieve beleving van de architectuur (grootschaligheid,
monotonie) vooral gevoed wordt door het achterblijvende onderhoud. Dat is opvallend omdat
daarmee duidelijk wordt dat wanneer het onderhoud en het woningbeleid beter waren geweest
de beleving waarschijnlijk ook veel positiever was uitgevallen. De conclusies die hieruit
getrokken worden zijn zeer ingrijpend voor de bestaande architectuur en stedenbouwkundige
opzet. Een aantal voorbeelden kunnen dat verhelderen. Omdat er te weinig sociale controle is,
men kent elkaar niet, wordt er nauwelijks verantwoordelijkheid genomen voor de
gemeenschappelijke ruimtes. Door de middelhoogbouw te compartimenteren hoopt men dit te
kunnen oplossen: “Het compartimenteren behelst het verwijderen van de loopbruggen van de
lange flats in twee afzonderlijk te ontsluiten delen. Door het bijbouwen van trappenhuizen en
een liftschacht voor elk afzonderlijk deel kan de compartimentering gestalte krijgen. De
vormgeving van dit plan dient in te spelen op het doorbreken van de lange en saaie

4
SOAB, Plan van aanpak Hengelose Es, Utrecht 1987 (archief Gemeente Hengelo, 2809)
5
Idem, p.17-18
6
Idem, p.18-24
zichtlijnen.”7 Ook hier wordt door het bureau een kwalificatie ( saaie zichtlijnen) gegeven aan
de architectuur die nauwelijks te rechtvaardigen is door de enquête. Zorgwekkender is het dat
er radicale ingrepen worden voorgesteld die geen enkele garantie geven voor verbetering (de
huidige situatie is nog steeds niet goed). Zo wordt in hetzelfde deel een voorstel gedaan om de
entrees van de flats te vernieuwen en af te sluiten. De oplossingen die daarvoor gekozen zijn
verdienen niet de schoonheidsprijs, qua vorm, kleur en materiaalkeuze.8 Hier gaat het dus echt
mis: de rapportage is subjectief en leidt tot een directe aantasting van kenmerkende aspecten
van de wijk.
In 1988 verschijnt de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening ( VINO) onder verantwoordelijkheid
van minister Hans Alders. Deze nota heeft als ijkpunt Nederland in 2015 en wordt in 1991
uitgebreid met de Vierde Nota Extra (Vinex). Gevolg van de Vierde Nota was dat er in
Hengelo een ambitieus plan werd geformuleerd voor de herstructurering van de Hengelose Es.
In de folder die werd uitgebracht werd duidelijk gemaakt waarom dit nodig was. Ik zal er een
aantal zaken uithalen. Opnieuw wordt er een verband gelegd tussen massaliteit van de wijk en
de sociale betrokkenheid van bewoners. Om deze te doorbreken zal er gesloopt moeten
worden. Daarvoor in de plaats komen andere woningtypes, groter en meer divers. De
ontsluitingsweg, de Leefsmastraat, wordt ook aangepakt om het verkeer beter te kunnen
reguleren. De gevolgen van de ingrijpende maatregelen zijn echter nog onduidelijk. In de
folder wordt duidelijk dat gemeente en de begeleiders van het project Voorbeeldplannen
hierin tegenover elkaar staan. Bij het project vragen de begeleiders zich af of er geen betere
effecten behaald kunnen worden met minder ingrijpende maatregelen.9 Terecht heeft men
deze kanttekening gezet aangezien de ruimtelijke structuur van de wijk en de strenge
regelmaat inderdaad doorbroken zijn. Het plan wordt in 1992 goedgekeurd door de raad,
totale kosten 70 miljoen gulden.
De gemeente Hengelo had onmiddellijk kunnen signaleren dat er nogal wat aannames in het
rapport stonden die nauwelijks onderbouwd konden worden. Deze aannames hadden vooral
betrekking op de kwaliteit van de architectuur. Zo kon er een spiraal ontstaan waarin de roep
om maatregelen steeds meer werd afgewend op de architectuur.

Het heden
Toen ik recentelijk de Hengelose Es weer eens bezocht om foto’s te maken schrok ik van de
staat van onderhoud. Opvallend genoeg werd dit dus al ruim twintig jaar geleden in het SOAB
rapport geconstateerd. Ten eerste zag ik zo ongeveer alle kleuren van de regenboog verwerkt
in de flats, alsof de woningbouwvereniging al haar verfrestanten wilde opmaken. Ten tweede
zijn er op diverse plekken nieuwe ingangen voor de flats geplaatst waarbij iedere relatie met
de bestaande architectuur ver te zoeken is. Men gebruikte ronde vormen, roze en geel, kleuren
die wederom totaal niet in deze bouw passen. Verder heeft men diverse randen langs de daken
van de woningen vervangen door kunststof, een euvel dat zo ongeveer heel Nederland teistert.
Bij de oplevering waren deze randen betimmerd met hout met duidelijk meer en betere
contouren voor het dak. De indruk die de wijk nu wekt is tragisch, chaotisch en er is qua
verzorging weinig verbeterd. Zo werd er al in de jaren zeventig op diverse plekken veel
geürineerd, vooral bij de torenflats (helemaal naar boven gaan voor de WC was toch geen
optie), maar nooit is iemand blijkbaar op het simpele idee gekomen om een urinoir te
plaatsen. Bovendien maakte de wijk een rommelige indruk, te weinig zorg leidt ook tot
7
Idem, p.30
8
Ooit was de functionalistische opvatting ontstaan om de bouwnijverheid te rationaliseren: “ Wat estheten dus
als een voorliefde voor de regelmatige vorm zouden beschouwen, was voor de CIAM de voorwaarde voor het
opvoeren van de woningproduktie en de overwinning van methoden uit een ambachtelijk georiënteerde tijd”
Kenneth Frampton, Moderne Architectuur. Een kritische geschiedenis, Nijmegen 1988, p.333 (oorspronkelijke
Engelse uitgave uit 1980)
9
Hengelose Es naoorlogse woonwijk, Voorbeeldplan Vierde nota
verloedering. Als dit niet gezien wordt als een probleem dan lijkt mij de wijk ten dode
opgeschreven. Verantwoordelijkheid voor de wijk is niet alleen meer een zaak voor de
woningbouwvereniging of de gemeente. Maar de zorg voor architectuur in de zin van
onderhoud en verzorging van de openbare ruimte lijkt mij wel in eerste instantie daar te
liggen.
Hier ligt mijns inziens het knelpunt in de beschouwing van de wederopbouwarchitectuur.
Gebrek aan waardering komt eerder voort uit onkunde dan uit de kwaliteit van de
architectuur. Had men tijdig ingezien dat deze problemen niet esthetisch van aard waren dan
was er misschien nog hoop geweest voor deze eens zo levendige en frisse wijk. Het is ook pas
sinds kort dat er daadwerkelijk een visie op deze architectuur aan het ontstaan is.10 Daarin zijn
een paar opmerkelijke ontwikkelingen te zien. Ten eerste leeft er al geruime tijd bij sommige
woningcorporaties het idee dat nieuwbouw winstgevender is dan fatsoenlijk renoveren.
Architectuurhistoricus Vincent van Rossem van het bureau Monumenten en Archeologie in
Amsterdam verwoordde het zo: “ Mijn opvatting is eigenlijk: nooit slopen. Je krijgt er altijd
spijt van. Er gaat onmiskenbaar iets van de geschiedenis verloren, en tegelijkertijd wordt het
milieu onevenredig zwaar belast. Altijd maar dat paradigma van nieuwbouw.”11 Dit
nieuwbouwfetisjisme heeft natuurlijk ook grote maatschappelijke consequenties qua
bevolkingssamenstelling van wijken. Maar zonder deze problemen te willen bagatelliseren is
in mijn optiek dat we een verantwoordelijkheid dragen voor de gebouwde omgeving, een
verantwoordelijkheid die serieus genomen moet worden. Als ik zie hoe het bureau SOAB
zich destijds uitsprak over de kwaliteit van de architectuur van de Hengelose Es dan wordt
duidelijk dat er in iedere stad, of regio, een bekwaam architectuurhistoricus in dienst moet
zijn die altijd terugkoppelt naar een landelijk orgaan. Het draagvlak om iets tot monument aan
te wijzen moet gecreëerd worden. Dirk Baalman, adjunct-directeur van Het Oversticht in
Zwolle: “Misschien moeten de bewoners van die wijken, de beheerders bij de
woningcorporaties, de wethouders volkshuisvesting en bedrijvigheid wel eerst worden
gewonnen voor het idee dat het ook na de oorlog ergens over kan gáán als we het over
‘cultuurhistorie’ of ‘erfgoed’ hebben. Dat zou wel eens kunnen betekenen dat een bottom-up
in plaats van een topdown benadering wordt ontwikkeld, die recht doet aan de bijzondere
ensembles uit de wederopbouw enerzijds, maar ook aan de zeer democratische strekking van
de Monumentenwet anderzijds.”12
Deze visie lijkt mij pragmatisch omdat er zonder draagvlak en verdere ontwikkeling van
expertise geen enkel zicht bestaat op een duidelijke wending in het beleid ten aanzien van
deze architectuur. Als het cultuurhistorische belang van de Hengelose Es eerder was
onderkend dan had zich de mogelijkheid voorgedaan de gehele wijk tot monument te
bestempelen. Daaruit zouden ongetwijfeld nieuwe perspectieven zijn voortgekomen. De
tragedie schuilt juist in het feit dat men maar één oplossing zag (en ziet?): radicaal ingrijpen
in de bebouwing.
Een ander aspect dat een beetje uit de discussie over architectuur lijkt te verdwijnen is de
ontwikkeling van hoogbouw. In Hengelo lijken de ervaringen met de Hengelose Es er toe te
hebben geleid dat er nauwelijks nog nieuwe hoogbouw wordt gebouwd. De effecten op de
omgeving mogen duidelijk zijn. Ook Hengelo kent inmiddels haar eigen ‘sprawl’, de
spreiding van de stad over rurale gebieden. De nieuwe wijken bestaan bijna zonder
uitzondering uit laagbouw, huizen met tuinen, en dit heeft een grote hoeveelheid prachtige
natuur in de omgeving van Hengelo vernietigd. Meer hoogbouw was wel degelijk een

10
Rob Golin, Veranderend sentiment rond wederopbouwarchitectuur, Volkskrant 15 oktober 2007:
http://www.volkskrant.nl/binnenland/article470524.ece/Veranderend_sentiment_rond_wederopbouwarchitectuur
11
idem
12
Dirk Baalman, De monumentenzorg van Plasterk, oktober 2007: http://www.archined.nl/opinie/de-
monumentenzorg-van-plasterk/
alternatief geweest en dat had de ongeremde groei van de stad en met name ook van de
eindeloze industrieterreinen af kunnen remmen.

Conclusie
Aan de hand van de geschiedenis van de Hengelose Es kunnen we opmaken dat er een sterke
neiging bestond om in eerste instantie de problemen te negeren. In de jaren zeventig zijn de
klachten van bewoners te weinig serieus genomen. Men had gelijk moeten ingrijpen en
daarbij had men hoog moeten inzetten op het onderhoud van de woningen en de verzorging
van de openbare ruimte. Het uitblijven van maatregelen leidt er toe dat er in de jaren tachtig
en negentig zeer rigoureuze maatregelen worden genomen. Hierin staat Hengelo beslist niet
alleen. Het heeft tot gevolg dat een van de zeer karakteristieke woonwijken van Hengelo
langzaamaan is ontmanteld. Kunnen we dan ook werkelijk zeggen dat de wijk hierdoor
verbeterd is? Als ik zie wat het winkelcentrum nu is dan vrees ik dat er over tien jaar weer
heel wat afgebroken moet worden, nog even afgezien van de fraaie Martin Luther Kingschool
die sneuvelde. Waar Hengelo ooit risico durfde te nemen, met Klein Driene II, de Hengelose
Es en ook de Kasbah, geeft men nu vooral de voorkeur aan degelijkheid. Het zijn over het
algemeen gebouwen zonder visie. En ook daar heeft het wat betreft de Hengelose Es aan
ontbroken. Men kan wel een aantal flats en woningen laten staan en de rest afbreken en
vervangen maar daarmee heeft men voorgoed de architectonische opvatting van een
bijzondere periode uit de geschiedenis uitgewist.

You might also like