Professional Documents
Culture Documents
inburgeringsonderzoek
Noa
drs. H.H. de Vries
dr. R.H. van den Berg
Inhoud
Voorwoord
1. Testgebruik
3.1 Vragenlijsten 27
3.2 Toetsen 28
3.3 Tests 48
3.4 Praktijkassessments 60
3.5 Assessment Center Methodiek 65
3.6 Overige Methoden 68
Met goed IBO kan een inburgeringstraject op maat worden vastgesteld. Meer maatwerk kan een
oplossing zijn voor de gesignaleerde problematiek bij inburgeringstrajecten(veel verzuim en uitval,
niet optimale taalverwerving en onvoldoende participatie in de Nederlandse samenleving). We hopen
dat deze handleiding gebruikers behulpzaam zal zijn bij het uitvoeren van IBO op maat en het gebruik
van tests daarbij.
Tot slot danken wij alle participerende gemeenten en organisaties voor hun bijdrage aan de
totstandkoming van deze handleiding.
Gemeenten en andere organisaties (ROC´s, CWI, Vluchtelingenwerk) houden zich sinds enkele jaren
bezig met de “inburgering” van nieuwe en hier al langer verblijvende migranten die in een
achterstandspositie dreigen te geraken.
Inburgering vanuit het perspectief van deze organisaties wil zeggen: inburgeraars helpen zo snel
mogelijk de weg te vinden in de samenleving. Essentieel daarvoor is dat migranten de Nederlandse
taal leren, kennis hebben van de samenleving en “maatschappelijk participeren” door middel van
werk, scholing en/of zorg. Dit alles om te voorkomen dat grote groepen migranten aan de zijlijn van
de samenleving blijven staan.
In deze “Handleiding testgebruik bij IBO” is een inventarisatie te vinden van tests die tijdens het IBO
gebruikt (kunnen) worden om een passend inburgeringstraject voor een inburgeraar vast te stellen.
Deze tests zijn beschreven aan de hand van een aantal criteria, waaronder toepasbaarheid bij mensen
die de Nederlandse taal in geringe mate beheersen. Verder bevat de handleiding een aantal richtlijnen
voor het gebruik van tests. Ook bevat de handleiding een aantal beslisbomen waarmee gemeenten
kunnen bepalen welk (aanvullend) testgebruik bij IBO mogelijk is.
De handleiding heeft niet de pretentie volledig te zijn. Gezocht is naar een aantal exemplarische
instrumenten per categorie meetinstrument.
Leeswijzer
In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op tests en het gebruik daarvan. Wat zijn tests, welke soorten
tests bestaan er (paragraaf 2) en aan welke kwaliteitseisen moeten tests voldoen (paragraaf 3)? In
paragraaf x (“Richtlijnen voor testgebruik”) wordt beschreven waar de testgebruiker op moet letten als
hij met tests gaat werken. Het hoofdstuk eindigt met een schematisch overzicht van alle in de
handleiding opgenomen meetinstrumenten.
In het tweede hoofdstuk is een aantal beslisbomen te vinden voor (mogelijk) IBO. De beslisbomen
sluiten aan bij het door Taskforce Inburgering ontwikkelde integrale intakeformulier voor het IBO. Per
relevant hoofdstuk van het intakeformulier is een beslisboom ontwikkeld waarin wordt aangegeven
welke diagnostische vragen met betrekking tot de inburgeraar door welke instrumenten beantwoord
kunnen worden.
Een test kan worden omschreven als een meetinstrument dat volgens wetenschappelijke principes
gemaakt is en dat verschillen tussen mensen op zo objectief mogelijke wijze weergeeft. Een test brengt
(psychische) hoedanigheden in beeld als taalvaardigheid, rekenvaardigheid, intelligentie, interesse in
techniek of sociale competenties. Voorbeelden van tests zijn taaltoetsen, capaciteitentests,
beroepsinteressetests en (praktijk)assessments.
De tests die tijdens het IBO gebruikt (kunnen) worden, worden hieronder omschreven en ingedeeld.
1. Vragenlijst
Een vragenlijst bestaat uit een aantal vragen dat één of meer persoons- en/of situatiekenmerken als
onderwerp heeft, bijvoorbeeld gegevens over persoonlijke omstandigheden, taalbeheersing en
opleiding en werk. Een vragenlijst kan door de cliënt zelf ingevuld worden (“schriftelijke afname”) of
mondeling worden afgenomen tijdens een gesprek, al dan niet met behulp van een tolk. Voorbeeld:
integraal intakeformulier IBO dat door TI is ontwikkeld.
2. Toets
Een toets bestaat uit een aantal opdrachten of vragen dat onderwezen vaardigheid of kennis meet, al of
niet aan curriculum of leerdoel gekoppeld. Toetsen worden veel in het (taal)onderwijs gebruikt en
dienen voor plaatsing in niveau of groep, voortgangscontrole, (eind)niveaubepaling of screening.
Voorbeelden: intaketoets NT2 en andere taaltoetsen, MO Profieltoets en Tempo Test Rekenen.
3. Test
Een test bestaat uit een verzameling verbale, performale en/of motorische opdrachten of een toestel om
één of meer persoons- of situatiekenmerken te meten. Onderdelen heten subtests en bestaan uit een
aantal items dat volgens een bepaald criterium bij elkaar hoort. Een item is een vraag of opdracht
waarop de respondent één reactie moet geven. Onderscheid wordt gemaakt tussen:
• capaciteiten-/intelligentietest
• persoonlijkheidstest
• (beroeps)interessetest
• (ervaren) gezondheidsvragenlijst
Capaciteiten-/intelligentietest
Het begrip “intelligentie” kan gedefinieerd worden als het algemene (en vooral aangeboren) denk- en
begripsvermogen. De definitie van het begrip “capaciteiten” is breder. Het gaat niet alleen om aanleg
en inzicht, maar ook om kennis en vaardigheden. Intelligentietests geven informatie over iemands
algemene intelligentieniveau, terwijl capaciteitentests informatie geven over meerdere sterke en
zwakke kanten in het cognitief functioneren van een personen.
Persoonlijkheidstest
Bij deze categorie tests gaat het om het meten van aspecten van de persoonlijkheid van mensen.
Onderwerpen in een persoonlijkheidstest kunnen zijn: doelgerichtheid, zelfstandigheid, flexibiliteit,
emotionele stabiliteit en prestatiemotivatie.
(Beroeps)interessetest
Bij deze tests gaat het om de vraag wat mensen interessant, leuk of prettig vinden: wat trekt de
aandacht en waar zijn ze graag mee bezig?
(Ervaren) gezondheidsvragenlijst
Deze categorie tests wordt vooral in klinische situaties gebruikt en zijn gericht op het inventariseren
van gezondheidsklachten zoals slaapstoornissen..
Voorbeelden van tests die in het IBO gebruikt worden zijn een Multiculturele Capaciteitentest en
Beroepskeuzetest.
Praktijkassessments kunnen oriënterend of meer beoordelend van aard zijn. Een oriënterend
assessment heeft primair als doel de cliënt kennis te laten maken met en te laten ervaren hoe het is om
in een bepaalde opleiding/beroepssector werkzaamheden uit te voeren. Een beoordelend assessment is
primair gericht op het beoordelen van het competentieniveau van een cliënt. Het voordeel van
assessment is dat men het gedrag van de cliënt kan beoordelen en daardoor aanvullende informatie
over de competenties en motivatie van cliënten krijgt.
Een voorbeeld van een assessment dat in IBO gebruikt (kan) worden is het Praktijkassessment van
sleutelvaardigheden waarmee sociale competenties beoordeeld kunnen worden. Verder wordt
assessment vaak gebruikt in het kader van Loopbaan Oriëntatie en Begeleidings-trajecten (LOB). Ook
maakt een assessment vaak onderdeel uit van EVC-procedures (EVC = Erkenning van elders
Verworven Competenties).
5. Assessment Center Methode (ACM) (ook wel: Development Center Methode (DCM))
Een ACM is een verzameling van meerdere beoordelingsinstrumenten waaronder in ieder geval
praktijkassessments, en vaak ook capaciteitentests, met als doel een completer beeld te krijgen van de
capaciteiten, vaardigheden en motivatie/interesse van een persoon. Ook andere tests, zoals
beroepskeuzetests, kunnen onderdeel van een ACM uitmaken. Het afnemen van een ACM kost meer
tijd dan bij één afzonderlijke test. ACM wordt vaak gebruikt in het kader van Loopbaan Oriëntatie en
Begeleiding (LOB) trajecten.
6. (Overige) methoden
Onder deze categorie vallen allerlei methodieken en meetinstrumenten die niet onder de andere
categorieën onder te brengen zijn. Een methode is een vastgelegde werkwijze (een procedure) die vaak
uit meerdere instrumenten bestaat. Voorbeeld: de EVC-procedure (Erkenning van elders, dat wil
zeggen buiten het reguliere onderwijs Verworven Competenties). De EVC-procedure wordt gebruikt
voor hoger opgeleide vluchtelingen, maar kan ook voor lager opgeleiden perspectief bieden. Vaak
maakt het instrument assessment onderdeel uit van een EVC-procedure.
Wat zijn goede tests? Goede meetinstrumenten moeten aan een groot aantal voorwaarden voldoen.
Een aantal instanties is gezaghebbend op het gebied van het beoordelen van de kwaliteit van tests. De
belangrijkste voor Nederland is de COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland van het
Nederlands Instituut van Psychologen) (zie www.psynip.nl). De COTAN publiceert regelmatig een
overzicht en beoordeling van tests in Nederland (A. Evers, J.C. van Vliet-Mulder & C.J. Groot,
Documentatie van tests en testresearch in Nederland, 2000). Verder is van belang de recent opgerichte
Stichting Instituut voor Best Test Practice, opgericht door vier testuitgevers, dat het 4TP keurmerk
voor tests uitgeeft (zie www.4tp.nl).
De belangrijkste eisen die deze instituten aan tests stellen kunnen als volgt samengevat worden.
Ad a Iedere cliënt dient dezelfde test op dezelfde manier aangeboden te krijgen. De omstandigheden
waaronder dat gebeurt moeten zo "standaard" mogelijk zijn. Als aan deze voorwaarde niet is voldaan,
is er geen sprake van een meetinstrument. Als de één de vragen op een andere manier krijgt uitgelegd
dan de ander, als de één, om wat voor reden dan ook, een beetje meer hulp krijgt dan de ander, dan kan
men de uitslagen niet meer goed met elkaar vergelijken. Daarom behoort de testhandleiding een
nauwkeurige instructie te bevatten die beschrijft hoe de test moet worden afgenomen. Men moet dus
nooit met niet-officiële versies van tests waarbij een instructie ontbreekt werken.
Ad c Een ruwe testuitslag (bijvoorbeeld "5 vragen goed") zegt niets als men niet weet wat een
"normale" uitslag is. Er moet goed vergelijkingsmateriaal zijn, een "meetstandaard". Pas dan kan men
weten of de uitslag hoog of laag is. Daarom zijn "normen" nodig. De normgroepen moeten goed
gedefinieerd zijn. Als men zegt dat een bepaalde uitslag hoog is vergeleken met laag opgeleiden, zegt
dat nog maar weinig. Het zegt veel meer als men kan zeggen dat het gaat om een vergelijking met een
normgroep van bijvoorbeeld mensen met een opleiding op VMBO niveau. Bij voorkeur moet men dan
ook nog weten of het om een landelijke groep gaat of een groep uit een bepaald deel van het land, hoe
groot de groep was, of hij uit mannen en/of vrouwen bestond en in welk jaar het
vergelijkingsmateriaal is samengesteld.
3. Verkrijgbaarheid
Deze eis stelt dat de test officieel via een (test)uitgever of andere instantie beschikbaar moet zijn. Een
zelf ontwikkeld instrument dat in de bureaulade van een consulent of adviseur ligt, maar niet in de
handel of anderszins verkrijgbaar is, is volgens de criteria van het NIP geen test. Van sommige
instrumenten bestaan er niet-officiële versies. Afgezien hiervan gebruiken adviseurs allerlei eigen of
op lokaal niveau beschikbare instrumenten. Het is hierbij van belang dat de gebruiker de beperkingen
aangeeft en dat bij de cliënt niet de indruk ontstaat dat het om (wetenschappelijk verantwoorde) tests
gaat.
Tot voor enkele jaren waren tests op grond van een "gentlemans agreement" van het NIP en de
belangrijkste uitgever van tests Swets & Zeitlinger vrijwel uitsluitend beschikbaar voor psychologen
en psychodiagnostisch geschoolde pedagogen. Tegenwoordig verkopen Swets en andere uitgeverijen
talloze tests zonder eisen te stellen aan de kwalificaties van de gebruikers.
4. Betrouwbaarheid en validiteit
Als de ene persoon de test afneemt, komt er dan inderdaad hetzelfde uit als wanneer een andere
persoon het doet? Er is sprake van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid als deze vraag positief
beantwoord kan worden. Andere aspecten van betrouwbaarheid zijn de interne consistentie van een
test en de test-hertestbetrouwbaarheid (dezelfde resultaten worden verkregen als op een ander moment
nog een keer gemeten wordt). De betrouwbaarheid geeft de mate aan waarin de test werkelijk iets
Bij de validiteit gaat het niet zo zeer om de vraag of de test goed meet, maar meer of de test het goede
(begrip) meet. Meet de test inderdaad wat hij moet meten? Beantwoordt de test aan zijn doel? Bij de
validiteit gaat het dus om de vraag of de test inderdaad meet wat hij pretendeert te meten. Om dit te
kunnen bepalen is, in tegenstelling tot bij de betrouwbaarheid, een criterium nodig dat buiten de test
ligt. De betrouwbaarheid van een test kan gezien worden als de mate waarin de toets iets meet, wat dit
ook moge zijn. De validiteit is de mate waarin de test gebruikt kan worden om iets anders te meten of
te voorspellen buiten de testprestatie zelf. Dit andere wordt het criterium genoemd. Het verband tussen
toets en criterium wordt de predictieve validiteit genoemd. Het gaat er hier immers om in hoeverre de
toets in staat is om het criterium te voorspellen.
Om vast te stellen of een nieuwe intelligentietest valide is, is een criterium nodig voor intelligentie,
bijvoorbeeld een andere intelligentietest waarvan de validiteit reeds bewezen is, of bijvoorbeeld
opleidingsprestaties, uitgaande van de veronderstelling dat intelligente cursisten beter presteren op
school.
Dit is geen eenvoudig te beantwoorden vraag. Bij veel tests is de daarvoor nodige informatie niet
direct toegankelijk of beperkt omdat er niet voldoende onderzoek naar is gedaan. In algemene zin is
wel een aantal opmerkingen te maken over de kwaliteit van tests die in het IBO relatief vaak gebruikt
worden.
Taaltoetsen
De traditionele taaltoetsen, die door testuitgevers als de Citogroep en Bureau ICE worden ontwikkeld
en uitgegeven, zijn over het algemeen gestandaardiseerd, betrouwbaar en goed verkrijgbaar.
Wat betreft validiteitvraagstukken, bv. de validiteit van taaltoetsen ten opzichte van de
beheersingsniveaus NT2 en de theoretische onderbouwing van begrippen als ‘voortgang in
taalbeheersing NT2’ is het laatste woord nog niet gesproken.
Taaltoetsen vormen een (essentieel) onderdeel van het NT2-onderwijs en de criteria van de taaltoetsen
zijn de doeleinden van het NT2-onderwijs zelf. Doelen zijn bv. de taalbeheersingniveaus uit het
Referentiekader NT2 (of tussen- dan wel eindtermen of Staatsexamens). De validiteit van een taaltoets
ten opzichte van het criterium (bv. het beheersingsniveau) is lang niet altijd duidelijk. Als een cliënt
bv. tien items goed maakt op een zekere taaltoets, wat betekent dat dan en hoe competent is de cursist
(op welk NT2 beheersingsniveau bevindt de cliënt zich?). Waarom op dat niveau en niet een niveau
lager? Als de cliënt het Staatsexamen NT2, programma I haalt zit hij dan op Niveau 3? En als hij
Staatsexamen NT2 programma II haalt, heeft hij dan Niveau 4? Aan die claim dient een empirische
basis ten grondslag te liggen en dat is lang niet altijd het geval. Een praktisch probleem dat voortvloeit
uit deze validiteitproblematiek is dat de onderlinge vergelijkbaarheid van toetsresultaten niet altijd
mogelijk is. Goede instrumenten daarentegen zijn gebaseerd op een vorm van schaling en bieden wel
de mogelijkheid van onderlinge vergelijking van resultaten.
Wat betreft het kwaliteitscriterium “theoretische onderbouwing” van taaltoetsen: deze is soms
onvoldoende. Een voorbeeld: als men ‘voortgang in taalbeheersing NT2’ wil meten, dan moet men
aangeven wat men onder ‘voortang in taalbeheersing’ en ‘taalbeheersing’ verstaat. Wat zijn dan de
(tussen)termen, de NT2 Niveaus 1 t/m 5? Hoe ziet dat raamwerk van de NT2-niveaus eruit? En vooral:
wat is de theoretische onderbouwing van de veronderstelde niveauprogressie? Pas als dat duidelijk is
kan een goede toets geconstrueerd worden waarvan de toepassingsmogelijkheden duidelijk zijn.
Een laatste punt van discussie: de huidige functionele invulling van het begrip ‘taalbeheersing’ (van de
receptieve en productieve vaardigheden ´luisteren´, ´lezen´, ´spreken´ en ´schrijven´) en de
daarbijbehorende traditionele taaltoetsen hebben niet alleen een sturende invloed op de inhoud van het
NT2 onderwijs maar kunnen ook de ontwikkeling van nieuwe vormen van toetsing zoals
taalassessments van interactieve vaardigheden in de weg staan. Niets is zo praktisch als een goede
theorie. Theorie-ontwikkeling over taalvaardigheden kan aan de wieg staan van nieuwe toetsvormen,
terwijl het ontbreken van ervan de ontwikkelingen in toetsvormen in de weg kan staan.
(Praktijk)assessments
Assessments worden vaak niet uitgegeven door een testuitgever maar ontwikkeld door gebruikers zelf
zoals psychologische adviesbureaus, bedrijven, CWI en onderwijsinstanties. Er is minder sprake van
algemene of centrale verkrijgbaarheid dan bij (sommige) capaciteitentests. Assessments worden niet
beoordeeld door een instantie als de COTAN.
Assessments in het onderwijs zijn niet altijd gestandaardiseerd en ook een handleiding kan ontbreken.
Normgegevens ontbreken bijna altijd, vanwege het geringe aantal afnames.
Er wordt nog steeds weinig onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van (praktijk)assessments; dit geldt
niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook voor het onderwijs. Terwijl assessments met name in het
onderwijs, bij EVC-procedures en LOB (en ook mondjesmaat in het NT2 onderwijs) in toenemende
mate worden gebruikt.
(Het belang van) onderzoek naar de kwaliteit van assessments hangt wel af van de doelstelling van het
assessment. Is de doelstelling ´selectie´ dan worden er hogere eisen gesteld aan de betrouwbaarheid
van de beoordelingen dan bij een op ontwikkeling of oriëntatie gericht assessment. Is de doelstelling
accreditering (EVC-procedures) dan zijn betrouwbaarheid en (inhouds)validiteit van groot belang.
De (inhouds)validiteit van assessment ten opzichte van een criterium (bv. het competentieniveau) lijkt
zeer duidelijk, ook voor cliënten zelf. Dit verklaart mede de grote populariteit van assessments.
Vanwege de authentiekheid van de assessmentopdrachten is een interpretatie van het geobserveerde
gedrag naar competenties minder moeilijk dan bij gestandaardiseerde vaardigheidstoetsen. Bij
authentieke (reële) opdrachten is interpretatie van de antwoorden niet nodig, omdat assessment reeds
een directe uiting is van competentie. Toch is weinig onderzoek naar de inhoudsvaliditeit van
assessments gedaan. Het blijft de vraag of de gekozen opdrachten een afdoende weerspiegeling zijn
van het domein van functioneren waarnaar men wil generaliseren. Veelal zullen veel opdrachten nodig
zijn om generalisatie naar een compleet domein van kennis en vaardigheden mogelijk te maken.
De predictieve validiteit van assessments is, evenals die van capaciteitentests, goed. Het functioneren
in een opleiding of functie kan goed voorspeld worden.
Door het authentiek karakter van deze toetsvorm scoren assessments relatief ongunstig op een
betrouwbaarheidsmeting. Bekend probleem bij assessments is soms een lage
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, wat verklaard kan worden uit de subjectiviteit van de beoordeling
van een assessmentopdracht. Door duidelijk omschreven richtlijnen met betrekking tot afname,
scoring, keuze van beoordelingsnormen en interpretaties, en training van de assessoren, kan men een
behoorlijke mate van objectiviteit garanderen. Verder is de interne consistentie van de beoordelingen
van competenties over assessmentopdrachten heen over het algemeen laag. Waarschijnlijk kennen veel
beoordelaars de kandidaat een score toe aan de hand van een indruk van zijn prestatie op de totale
opdracht en niet zozeer per gemeten competentie. Dit pleit ervoor om de beoordelingen op het niveau
van de opdrachten te laten plaatsvinden.
Bij het gebruik van tests bij allochtone doelgroepen is het raadzaam om met een aantal
aandachtspunten rekening te houden. Deze aandachtspunten betreffen zowel de achtergrond van de
cliënt als de (doelstelling van de) tests zelf.
Bij het gebruik van Nederlandstalige tests bij allochtone cliënten speelt de beheersing van de
Nederlandse taal vaak een belemmerende rol. Bij IBO aan het begin van inburgeringstrajecten is er
doorgaans sprake van lage NT2 beheersingsniveaus.
Bij tests als capaciteitentests, persoonlijkheidstests, beroepskeuzetests en assessments is het van groot
belang van tevoren na te gaan of de cliënt de Nederlandse taal voldoende beheerst om de bedoeling, de
instructie en de vragen van de test te begrijpen. Hiervoor kan een taaltoets dienen. Indien de
taalbeheersing laag is (NT2 Niveau 1 of 2) dan kan men door middel van een verlengde intake met de
toepassing van psychologische tests en assessments beter wachten tot verderop in het traject.
Ook bij taaltoetsen zijn een goede instructie en de controle op het begrijpen daarvan voorafgaand aan
de toetsafname van belang.
Meertalige personen verwerken informatie sneller en accurater in hun moedertaal. Een verklaring
hiervoor is dat wanneer items worden aangeboden in de moedertaal , er minder aandacht gegeven
hoeft te worden aan het decoderen van de taal, waardoor de aandacht meer gericht kan worden op het
eigenlijke probleem en de oplossing daarvan. Dit betekent dat wanneer tests niet afgenomen worden in
de moedertaal er extra aandacht moet zijn voor voorbereiding, instructie en oefenopgaven.
Allochtonen hebben soms weinig ervaring met tests en testsituaties, zeker als ze relatief weinig
onderwijs in Nederland hebben genoten. Ze zijn dan minder ‘testslim’ en hebben weinig ervaring met
bv. het werken onder tijdsdruk, rekening houden met de beschikbare tijd, het principe van
meerkeuzevragen, het afstrepen van foute alternatieven, het gokken als men het antwoord niet weet en
het geven van sociaal wenselijke antwoorden of gedrag bij persoonlijkheidsvragen en assessments. Dit
kan le iden tot lagere testscores die niets zeggen over de te meten vaardigheid . Als de persoon weinig
ervaring heeft met testsituaties dan is het raadzaam veel aandacht te besteden aan (extra) informatie en
oefenopgaven vooraf, en voorbereiding en instructie/uitleg voor afname van de test.
Cognitieve tests
Cognitieve tests zijn “cultuurgebonden” en nooit geheel ‘cultuurvrij’ te maken. Wel zijn er verschillen
tussen cognitieve tests in de culturele bepaaldheid ervan. Het onderscheid tussen ‘aangeboren’
intelligentie en ‘aangeleerde’ vaardigheden kan dit verduidelijken. Zo is aangeboren intelligentie het
minst en aangeleerde, zoals schoolse vaardigheden het meest cultuurbepaald. Een taaltoets meet
algemene educationele vorderingen en is als specifieke vaardigheidstoets zeer cultuurbepaald. Bij een
taaltoets is dit geen probleem, want de testgebruiker wil aan de hand van de scores alleen een uitspraak
doen over de aangeleerde taalvaardigheid. Als allochtonen gemiddeld lager scoren op een taaltoets dan
komt dat vooral doordat ze bv. minder onderwijs hebben genoten in de Nederlandse taal en niet omdat
ze minder aanleg hebben om een taal te leren.
Bij tests die pretenderen ‘aanleg’ te meten, zijn er wel problemen. Als allochtonen gemiddeld lager
scoren op een capaciteitentest, zijn ze dan dommer? Nee, want capaciteitentests zijn nooit geheel
cultuurvrij en meten altijd (ook) een bepaalde basis aan culturele kennis en vaardigheden (bv.
Nederlandse taalbeheersing). Voor autochtonen met een vergelijkbare culturele en
onderwijsachtergrond is dit geen bezwaar; zij beheersen deze elementaire basisvaardigheden.
Wat betekent dit alles voor de praktijk van het testgebruik? Op de eerste plaats geeft het nog eens het
belang aan van het controleren van de taalvaardigheid vooraf (zie boven). Beheerst de cliënt de
Nederlandse taal voldoende om de test te maken? In de tweede plaats betekent het dat bij gebruik van
intelligentie - of capaciteitentests voor het schatten van het intelligentiepotentieel eerste generatie
allochtonen niet zo maar vergeleken kunnen worden met autochtone normgroepen. Beter is het te
vergelijken met een populatie die op dezelfde leeftijd naar Nederland is gekomen . Voor de testkeuze
betekent dit dat men het beste kan kiezen voor een tests met zowel autochtone als allochtone
normgroepen.
Persoonlijkheidstests
Bepaalde persoonlijkheidskenmerken worden universeel gebruikt om mensen te typeren. Daarbij gaat
het om kenmerken als ‘neuroticisme’, ‘extraversie’, ‘gewetensvolheid’, ‘vriendelijkheid’ en
‘openstaan voor nieuwe ervaringen’. Dit betekent echter niet dat de manier waarop deze kenmerken
gewaardeerd en van belang gevonden worden in alle culturen hetzelfde is.
Voorbeelden zijn kenmerken als ´ambitie´ en ´assertiviteit´. In de individualistisch georiënteerde
samenleving is het van belang om te presteren, vooruitgang te boeken, assertief te zijn en voor je eigen
mening op te komen. In andere (meer op het collectief gerichte) samenlevingen wordt dit soms minder
belangrijk gevonden wordt. Hierdoor kunnen scores van allochtonen en autochtonen op
persoonlijkheidstests gemiddeld gezien van elkaar verschillen en kunnen allochtonen niet zonder meer
afgezet worden tegen autochtone normgroepen.
In Nederland heeft empirisch onderzoek naar de toepasbaarheid van persoonlijkheidsvragenlijsten bij
allochtonen nog maar weinig plaatsgevonden. Voor de praktijk betekent dit dat de testkeuze zich het
beste kan richten op tests die algemene, universeel van belang geachte persoonlijkheidskenmerken
meten en op tests die over zowel autochtone als allochtone normgroepen beschikken.
Beroepskeuzetests
De ontwikkeling van beroepsinteresses is sterk afhankelijk van de culturele omgeving. Sommige
beroepen in Nederland komen in andere landen niet of nauwelijks voor en omgekeerd. De
beroepsinhoud en bedrijfscultuur kunnen verschillen. Ook de status en waardering voor beroepen
wordt (mede) door culturele factoren bepaald.
Bij het IBO kan de onbekendheid met (Nederlandse) beroepen en beroepsnamen een probleem
vormen. Dit kan gedeeltelijk opgelost worden door tests te gebruiken die activiteiten beschrijven i.p.v.
beroepsnamen. Verder kan het gebruik van visueel materiaal (plaatjes van activiteiten en/of beroepen)
een oplossing vormen.
Bij gedwongen-keuze-vragenlijsten (ipsatieve vragenlijsten) kan de onbekendheid met beroepen leiden
tot onterechte keuzes en onjuiste interpretaties. Voor het gebruik van normen is het belangrijk om de
persoon af te kunnen zetten tegen een normgroep die zoveel mogelijk overeenkomt met de persoon
zelf (gevolgd Nederlands onderwijs, etnische achtergrond en sekse).
(Praktijk)assessments
Ook assessmentopdrachten hoeven niet vrij te zijn van ´culturele ruis´. Dit heeft net zoals bij
persoonlijkheidstests te maken met de (culturele bepaaldheid) van het belang dat de te meten
competenties in de ogen van kandidaten hebben. Een zogenaamde postbak of in-basket opdracht
(waarbij de prioriteit van een stapel taken aangegeven moet worden) levert in elke cultuur
verschillende (gemiddelde) resultaten op.
Empirisch onderzoek naar de toepasbaarheid van assessments bij allochtonen heeft weinig
plaatsgevonden. Wat betekent dit alles voor de praktijk? Het geeft nog eens het belang aan van het
controleren van de taalvaardigheid vooraf (zie boven). Beheerst de cliënt de Nederlandse taal
voldoende om mee te kunnen doen aan het assessment? Verder betekent het dat bij gebruik van
assessments voor het schatten van het potentieel (bv. heeft deze kandidaat aanleg om leiding te geven)
eerste generatie allochtonen beter niet vergeleken kunnen worden met autochtone normgroepen.
Voor deze handleiding is gezocht naar exemplarische tests per categorie meetinstrument. Gezocht is
via Gemeenten, ROC´s, CWI, Testontwikkelaars en Uitgeverijen. De handleiding heeft niet de
pretentie volledig te zijn. De selectiecriteria voor opname in deze handleiding staan vermeld in tabel 1.
Met name het tweede selectiecriterium leidt tot een duidelijke begrenzing in het aantal opgenomen
instrumenten. Er wordt in Nederland een enorme hoeveelheid meetinstrumenten (tests, toetsen enz.)
uitgegeven. Zo zijn er bijvoorbeeld tientallen verschillende capaciteitentests op de markt.
Meestal zijn deze tests niet zonder meer toepasbaar bij inburgeraars, onder meer vanwege de voor
afname van het instrument vereiste Nederlandse taalvaardigheid en de culturele partijdigheid van de
test. Culturele verschillen tussen het land van herkomst en Nederland kunnen testscores (negatief)
beïnvloeden (zie paragraaf 1.4: “Testgebruik bij allochtonen”).
In deze handleiding zijn alleen instrumenten opgenomen die speciaal ontwikkeld zijn voor toepassing
bij een allochtone doelgroep of claimen dat zij toepasbaar zijn bij deze doelgroep.
Bij de beschrijving van de instrumenten in deze handleiding is dan ook (globaal) bekeken of deze
pretenties waargemaakt worden. Enerzijds is gekeken naar het voor de toepassing van het instrument
vereiste NT2-beheersingsniveau van de inburgeraar. Anderzijds is de toepasbaarheid van het
instrument bij mensen met een andere culturele achtergrond dan de Nederlandse globaal beoordeeld,
uitgaande van de huidige kennis op dit gebied. Globaal, omdat de toepasbaarheid van tests bij
allochtonen een complexe problematiek betreft die grondig onderzoek vereist, onderzoek wat vaak
(nog) niet gedaan is door testontwikkelaars.
De instrumenten die in deze handleiding zijn opgenomen worden beschreven aan de hand van een
aantal criteria. Bij de keuze van criteria is enerzijds de beschikbaarheid en toegankelijkheid van
De tests in hoofdstuk 3 zijn beschreven aan de hand van de bovenstaande criteria voor zover daar
voldoende informatie bij de samensteller van de handleiding over bekend was (een ? in hoofdstuk 3
betekent: geen informatie over bekend bij de samensteller van de handleiding).
Bovenstaande criteria zijn van toepassing op instrumenten. In de handleiding wordt ook een aantal
methoden beschreven (bijvoorbeeld EVC-beoordeling; portfoliomethode). Een methode wordt zoveel
mogelijk beschreven aan de hand van dezelfde criteria als die voor instrumenten zijn vastgesteld. Waar
dat niet mogelijk is – zo zijn de kosten van een methode vaak heel wat moeilijker vast te stellen dan de
kosten van een instrument – blijft dat achterwege. Het beoordelingscriterium wordt dan niet ingevuld.
Waar moet men op letten als men met tests gaat werken? In deze paragraaf vindt de testgebruiker een
aantal richtlijnen voor testgebruik.
Toelichting:
Wanneer in deze paragraaf het woord ‘test’ wordt gebruikt wordt bedoeld: meetinstrumenten zoals tests, toetsen
of assessments. Met de ´cliënt´ wordt de inburgeraar bedoeld die de test maakt of invult.
De ´testgebruiker´ is de consulent/medewerker die de test afneemt.
1. Doel testgebruik
Men kan op verscheidene manieren informatie verzamelen over cliënten, tests vormen slechts één van
deze middelen. Het gebruik van tests begint met een duidelijke visie op het diagnostisch proces en de
functie van het testgebruik daarbinnen. De testgebruiker dient zich met andere woorden af te vragen
“Wat wil ik van deze cliënt te weten komen en welke rol kan een test daarbij vervullen?” Kosten-baten
overwegingen zijn bij testgebruik onvermijdelijk.
Bij de keuze voor een soort test of een bepaalde test binnen een categorie van tests speelt de
doelstelling van het onderzoek een belangrijke rol.
2. Vereiste deskundigheid
Wat betreft de kwalificatie -eisen voor een testgebruiker kan een verschil gemaakt worden tussen
testafname en testinterpretatie. De (organisatie) van de testafname en scoring kan uitgevoerd worden
door een (administratief) medewerker die als testassistent opereert en een (eventueel interne)
basiscursus testgebruik heeft gevolgd. Testinterpretatie en terugkoppeling aan de cliënt kan gedaan
worden door een adviseur die een cursus testgebruik voor gevorderden heeft gevolgd, waarin het
gebruik van normgroepen, kennis van begrippen als betrouwbaarheid, validiteit en nauwkeurigheid en
de interpretatie en terugkoppeling van testscores (gesprekstechnieken) ruime aandacht hebben
gekregen.
Er zijn verschillende cursussen die ten doel hebben testgebruikers te trainen in het gebruiken en
interpreteren van tests. Vaak is het mogelijk om bij de aanschaf van een test bij hetzelfde bureau een
´certificeringstraining´ in het gebruik van die test te volgen.
In het kader van kwaliteitsbewaking is het verder raadzaam binnen de organisatie intervisiesessies
voor testgebruikers te organiseren. Ook is het raadzaam regelmatig rapporten van elkaar te lezen.
5. Testafname
Testgebruikers moeten de beschikbare documentatie over tests (bv. de handleiding van de test) goed
doornemen want daarin staan belangrijke aanwijzingen voor het op een gestandaardiseerde dat wil
zeggen steeds dezelfde manier afnemen van de test. Wanneer een test niet volgens de standaard wordt
afgenomen, is het eigenlijk geen test meer. Een vergelijking met de normgroep is niet meer goed
mogelijk. Wat de test als belangrijkste kwaliteiten te bieden heeft (een relatief betrouwbare meting en
het bieden van geschikt vergelijkingsmateriaal) valt dan weg.
Tijdens het testen dient men toezicht te houden. Enerzijds om hulp te kunnen bieden als dat nodig is,
anderzijds om de testafname zo correct mogelijk te laten verlopen.
6. Interpretatie en terugkoppeling
Cliënten hebben recht op informatie over en uitleg van de testresultaten in voor hen begrijpelijke taal.
Geef nooit louter ruwe testscores aan cliënten mee. De resultaten op een test vragen om interpretatie
en testscores dienen altijd met informatie over de interpretatie van de scores gerapporteerd te worden
aan cliënten. In deze informatie moet in eenvoudige bewoordingen worden beschreven of verteld waar
de test over gaat, wat de scores bete kenen en hoe de scores zullen worden gebruikt.
Vermijd bij de interpretatie van testscores zoveel mogelijk begrippen en kwalificaties die door cliënten
als stigmatiserend ervaren kunnen worden, zoals “ongeschikt”, “lui” of “niet intelligent”.
8. Klachtenprocedure
Indien cliënten klachten hebben over de dienstverlening van de testgebruiker (bv. het oneens zijn met
de uitkomsten van een test) dan moeten zij de mogelijkheid hebben tot het indienen van een klacht.
Hfdst.: pag:
3.1 Vragenlijsten
3.1.1 Intakeformulier Taskforce Inburgering, 2002 27
3.2 Toetsen
3.2.1 Intaketoets Alfabetisering NT2 (versie 2000)(ROC-toets 6) 28
3.2.2 Intaketoets NT2 Lezen, Schrijven, Luisteren en Spreken (1997)(ROC-toets 2) 39
3.2.3 Trajectkeuze toets (1998)(ROC-toets 3) 30
3.2.4 Intaketoets Studievaardigheid voor NT2 trajecten (1996) 32
3.2.5 Niveau Vorderingen Toetsen NT2 (NIVOR NT2 Toetsen) 33
3.2.6 Trajecttoetsen NT2 (2000/2001) 34
3.2.7 NT2 Profieltoets 35
3.2.8 NT2 Profieltoets Alfabetisering (2001) 36
3.2.9 MO Profieltoets 37
3.2.10 Intaketoets Beroepsopleidingen (1997) Ook cd-rom (ROC-toets 1) 38
3.2.11 Internationale Schakel-Klassen (ISK) Toetsen (1999) 40
3.2.12 STAAL, Schriftelijke Taalvaardigheid Allochtone en Autochtone Leerlingen 41
3.2.13 TTR, Tempo Test Rekenen (1992) 42
3.2.14 INTAKE, Intaketoets Rekenen en Wiskunde, niveau 1 t/m 3 (1996) 43
3.2.15 DIALANG (2001) 44
3.2.16 ItemDito (2002) 45
3.2.17 NT2-CAT Lezen en Luisteren (2002) 46
3.2.18 WISCAT (2002) 47
3.3 Tests
3.3.1 Sciopos Expert Systeem (1994) 48
3.3.2 Multiculturele Capaciteitentest (1999) 49
3.3.3 NEO Persoonlijkheidsvragenlijsten, NEO PI-R en NEO FFI (1996) 51
3.3.4 Multiculturele Persoonlijkheidsvragenlijst (2001) 52
3.3.5 BKT-M (1997) 53
3.3.6 FIT, Foto Interesse Test (2002) 54
3.3.7 FIV, Foto Interesse Vragenlijst (in ontwikkeling) 55
3.3.8 AWIT; Afbeeldingen, Werkzaamheden Interesse Test (1996) 56
3.3.9 WHOQOL-100, WHO Kwaliteit van Leven Vragenlijst (1995) 57
3.3.10 SF-20, MOS Short-Form General Health Survey (1992) 58
3.3.11 PTSS-ZS, Post Traumatische StressStoornissen-Zelf Scoring (1995) 59
3.4 Praktijkassessments
3.4.1 ROC Oriënterend Assessmentmethodiek Opmaat (1998) 60
3.4.2 ROC Beoordelend Assessmentmethodiek Opmaat (1998) 61
3.4.3 Praktijkassessment van sleutelvaardigheden (2002) 62
De dienstverlening van instanties die werkzaam zijn op het gebied van inburgering wordt steeds beter
op elkaar afgestemd. Dat betekent dat inburgeringstrajecten en IBO zo snel mogelijk in het perspectief
geplaatst kunnen worden van het doel dat de inburgeraar wil bereiken. Dat doelperspectief kan zijn:
het verrichten van arbeid, het volgen van een opleiding, het opvoeden van kinderen, of het deelnemen
aan een vorm van socia le activering.Een voorbeeld: als iemand wil gaan werken en de Nederlandse
taal (beter) wil leren dan zijn soms duale trajecten mogelijk waarbij NT2 zoveel mogelijk op de
werkvloer onderwezen wordt.
Maatwerk in inburgeringstrajecten kan alleen als het IBO ook maatwerk levert. Maatwerk in IBO moet
met behulp van (meerdere) instrumenten zicht op de kwalificaties, competenties, motivatie en het
doelperspectief van de cliënt geven. De adviseur moet steeds inschatten welke instrumenten het beste
ingezet kunnen worden. Een uitgangspunt daarbij kan de ´klantgroep´ zijn waartoe de inburgeraar
behoort. Inburgeraars met kinderen die als doelperspectief opvoedingsondersteuning hebben, hebben
behoefte aan een ander IBO dan hoger opgeleide vluchtelingen, waar IDW (Internationale
Diplomawaardering), en EVC-procedures van belang kunnen zijn. Voor inburgeraars die tegelijkertijd
willen inburgeren en gaan werken, maar nog niet precies weten wat de mogelijkheden zijn, kan
beroepenoriëntatie van belang zijn.
Integraal IBO betekent dat het IBO van het begin af aan niet alleen op taal, maar ook op werk,
opleiding, opvoeding of sociale activering (d.w.z. het doelperspectief) gericht is. Vaak zal alle
benodigde informatie niet in een keer achterhaald worden, maar zal het IBO zich over een langere
periode uitstrekken of (op onderdelen) wordt herhaald als bijstelling van het traject nodig is.
Een integrale benadering van IBO betekent resumerend dat:
• Het IBO het doelperspectief van de inburgeraar vaststelt. Wel doel is wenselijk en haalbaar
(taal, werk, opleiding, opvoeding of sociale activering)?
• Het IBO zich over een langere periode kan uitstrekken als dat nodig is (verlengde intake) of
(op onderdelen) wordt herhaald als bijstelling van het traject nodig is. Niet iedereen weet aan
het begin van het traject welke plaats men in de samenleving in gaat nemen. Een verlengde
intake biedt dan een oplossing. Bovendien krijgt men met een verlengde intake een beter beeld
van de competenties van de inburgeraar.
• Bij het IBO meerdere instrumenten ingezet kunnen worden waardoor een completer beeld van
de competenties van de inburgeraar wordt verkregen en meer maatwerk kan worden geleverd.
Een van de instrumenten die belangrijk is bij IBO is een goed, dat wil zeggen gestandaardiseerd
intakeformulier. Zo’n formulier is door Taskforce Inburgering ontwikkeld (zie: www.taskforce-
inburgering.nl). Dit integrale intakeformulier (IIF) bundelt de informatievragen van de betrokken
instanties (Gemeente, ROC en CWI) en bevat vragen over de volgende onderwerpen:
0. Screeningsvragen voor inburgering
1. Persoonlijke gegevens van de inburgeraar
2. Persoonlijke omstandigheden
3. Taalbeheersing
4. Opleiding en werk
5. Doelprofiel
6. (Voorlopig) advies voor inburgeringstraject
7. Behoefte aan maatschappelijke- en/of trajectbegeleiding
8. Opmerkingen van de cliënt
De vragen uit het intakeformulier kunnen meestal op basis van een gesprek/interview met de
inburgeraar afdoende door de adviseur/intaker ingevuld worden. Soms echter kan aanvullend
testgebruik nodig
In de beslisbomen wordt niet aangegeven welke instantie het onderzoek uitvoert. In de meeste
gevallen wordt het IBO uitgevoerd door meerdere organisaties (Bureau Nieuwkomers van de
gemeente, ROC, CWI, Vluchtelingenwerk). De samenwerking en taakafbakening wordt aan de
betreffende ketenpartners/instanties zelf overgelaten. De instrumenten die in de beslisbomen
aanbevolen worden kunnen opgezocht worden in hoofdstuk 3. Dat hoofdstuk bevat productinformatie
over de betreffende instrumenten.
Testgebruik taalbeheersing
IBO en testgebruik op het gebied van taalbeheersing kunnen betreffen:
- Specificatie NT2-(intake)niveau spreken, luisteren, lezen en schrijven.
- Studievaardigheid en werktempo.
- Opleidingsniveau.
- Capaciteitenniveau.
3. Beheersing ander schrift dan het Latijnse: Nee, in het geheel niet →
analfabeet → Intaketoets
Alfabetisering NT2 (3.2.1) à I-3.5
Ja of in bepaalde mate →
Intaketoets Alfabetisering
NT2 (3.2.2) àI-3. 5
Op basis van het NT2-niveau, opleidings- of (als daar informatie over ontbreekt) het
capaciteitenniveau en de studievaardigheid van de inburgeraar kan nu een “cursistprofiel” van de
inburgeraar worden opgesteld. Op basis van de cursistprofielen kunnen inburgeraars gegroepeerd
worden en kunnen passende leertraject uitgezet worden. Aan de hand van hun profiel worden cursisten
ingedeeld in een niveaugroep.
Nee → I-4.4
Nee → Internationale
Diploma Waardering
(IDW) (3.6.2) à I-4.6
Nee → Capaciteitentest
(3.3.1 of 3.3.2) à I-4.6
Nee → Capaciteitentest
(3.3.1 of 3.3.2) àI- 4.6
Testgebruik doelprofiel
Onderzoek en instrumentgebruik op het gebied van het vaststellen van het doelprofiel kan betreffen:
- Internationale Diploma Waardering (IDW)
- Erkenning van Elders verworven Competenties (EVC)
- Capaciteiten en algemene potentieelbeoordeling
- Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)
- Taalvaardigheid
- Rekenvaardigheid
Werk → I-5.10
Onvoldoende →I-5. 6
- Werkstage
- Sollicitatie-/mobiliteitstraining
- Omscholing → Beroepskeuzetest
(3.3.4 t/m 3.3.8, 3.6.6, 3.6.7) of
Oriënterend Assessment (3.4.1,
3.5.1, 3.5.2, 3.6.5) of
Portfoliomethodiek (3.6.4)
- Functiegerichte taaltraining
(gericht op het doelberoep;
taaltraining kan op of nabij de
werkvloer worden gegeven
- Nederlands op de werkvloer
- Vaktaal-component geïntegreerde
scholing (een bijscholing volgen in
de gewenste beroepsrichting met
aanvullende geïntegreerde daarin
(vak)taalonderwijs) → Portfolio
NT2 (3.6.3)
- Omscholing → Beroepskeuzetest
(3.3.4 t/m 3.3.8, 3.6.6, 3.6.7) of
Oriënterend Assessment (3.4.1,
3.5.1, 3.5.2, 3.6.5) of
Portfoliomethodiek (3.6.4)
3.1 Vragenlijsten
Omschrijving: Een gestandaardiseerd “integraal intakeformulier” (IIF) voor het IBO (IBO).
Vragenlijst met negen hoofdstukken met in totaal bijna 100 vragen. De
hoofdstukken hebben onder meer betrekking op de persoonlijke
omstandigheden, taalbeheersing, opleidings- en werkervaring en het
(voorlopig) advies voor inburgeringstraject. Het IIF is geschikt voor een
integrale benadering van inburgering. Dat betekent dat:
• Het IIF vraagt naar het uiteindelijke doelperspectief van de
inburgeraar (taal, werk, opleiding, opvoeding of sociale activering).
• Per klantgroep andere vragen gesteld kunnen worden.
• Het IIF door meerder instanties gebruikt kan worden en handig is bij
samenwerking (een goede gegevensuitwisseling is dan wel van
belang).
Verkrijgbaarheid: Taskforce Inburgering, postbus 16118 2500 BC Den Haag Koningskade 30,
2596 AA, Den Haag tel: 070 362 61 22 fax: 070 324 36 76
info@taskforce-inburgering.nl; www.taskforce-inburgering.nl
Doel: Het systematisch op één formulier verzamelen van gegevens over de
kwalificaties, competenties, motivatie en doelperspectief van de inburgeraar
zodat de inburgeraar in een passend inburgeringstraject geplaatst kan worden.
Doelgroep: Nieuwkomers (gezinsherenigers, gezinsvormers en asielzoekers) en
oudkomers.
Gebruikers: Meerdere gemeenten zijn voornemens te gaan werken met dit integrale
intakeformulier, bv. Deventer en Nijmegen.
Kosten: Gratis
Toepasbaarheid: Met het IIF worden veel gegevens verzameld. De gegevensverzameling kan
zich over meerdere meetmomenten uitspreiden. Niet voor alle klantgroepen
hoeven alle vragen ingevuld te worden. Als meerdere instanties
samenwerken, dient voorkomen te worden dat vragen dubbel gesteld worden.
Een digitale versie van het IIF voor gegevensuitwisseling tussen instanties is
wenselijk.
Kwaliteit: Het IIF is een gestandaardiseerd instrument. Als ´handleiding´ fungeert de
“Technische Toelichting Intakeformulier” van Taskforce Inburgering. Deze
geeft instructies voor het intakegesprek en een toelichting op de vragen die
gesteld worden.
Gebruikswaarde: Met het IIF zijn alle informatievragen van Gemeente, ROC en CWI
gebundeld in een goed standaard intakeformulier voor het IBO.
Geschiktheid specifieke De intaker neemt de vragenlijst mondeling bij de inburgeraar af. Vaak zal
doelgroep: een tussenpersoon/tolk nodig zijn.
Omschrijving: De Intaketoets NT2 bestaat uit een serie taaltoetsen waarmee het
beheersingsniveau Nederlands van allochtone cursisten kan worden
vastgesteld. Op basis van de toetsscore(s) op een of meer onderdelen van de
toetsserie kan de cursist worden geplaatst in een NT2-traject, rekening
houdend met het beheersingsniveau NT2 van de cursist op dat moment.
De Intaketoets NT2 bevat een voorschatter en drie plaatsingstoetsen NT2 per
vaardigheid (lezen, schrijven, luisteren en spreken). Het resultaat dat de
kandidaat behaalt op de voorschatter, geeft aan welke van de
plaatsingstoetsen afgenomen moet worden. Elke plaatsingstoets bestrijkt een
aantal NT2-niveaus en geeft een uitslag in termen van die niveaus.
De NT2-niveaus waaraan de Intaketoets NT2 refereert zijn vergelijkbaar met
de beschreven niveaus van het Referentiekader NT2.
Verkrijgbaarheid: Bureau Interculturele Evaluatie, postbus 4, 4033 ZG Lienden, tel. 0344 –
603434, e-mail: info@bureau-ice.nl, homepage: www.bureau-ice.nl
Doel: Het meten van de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid in Nederlandse
taal, in te zetten bij de intake. Op basis van de toetsresultaten kan plaatsing in
een traject adequater verlopen.
Doelgroep: Het instrument is speciaal ontwikkeld voor het NT2-onderwijs en de daarbij
behorende doelgroep. Er zijn plaatsingstoetsen voor:
- Beginners NT2 (onder NT2-niveau 1 of op NT2-niveau 1 of 2)
- Halfgevorderden NT2 (NT2-niveau 2 of 3)
- Gevorderden NT2 (NT2-niveau 3 of 4)
Gebruikers: Meerdere ROC´s.
Kosten: Docentenmap € 148,61; Hulppakket docent € 39,71; set van vier cassettes in
sjabloon € 26,25; Cursist opgavenboekjes € 1,22. Verdere informatie op te
vragen bij Bureau ICE.
Toepasbaarheid : Individuele en groepsgewijze afname mogelijk. Per cursist is een Cursist
opgavenboekje nodig. Schriftelijke afname. De afnametijd van de toetsen is
afhankelijk van welke onderdelen worden afgenomen en varieert van een uur
tot vier uur (alle onderdelen). De spreektoetsen kunnen in principe in een
talenpracticum worden afgenomen, maar geven daar alleen betrouwbare
informatie als de cursisten vertrouwd zijn met deze toetssituatie.
Kwaliteit: De toets is gestandaardiseerd. De handleiding levert voldoende uitleg over de
testafname en het nakijken van het materiaal. Het materiaal is gedrukt en
bestaat uit een Docentenmap, waarin een handleiding met algemene
informatie over de toets en de totstandkoming ervan; een afname-instructie
en nakijkmateriaal; docentexemplaar van alle toetsboekjes (goede
antwoorden zijn aangegeven); een voorbeeld van een persoonlijk
intakedossier; audiocassettes bij de toetsen luisteren, spreken en mondelinge
voorwaarden. Verder: Cursistmateriaal en een Hulppakket docent.
Gebruikswaarde: Alle toetsonderdelen samen geven een uitgebreid beeld van de verschillende
vaardigheden van de kandidaat en maken op die manier een adequate
plaatsing mogelijk. Het is aan de instelling om te bepalen welke onderdelen
men tijdens de intake wil inzetten.
Geschiktheid specifieke Het instrument is speciaal ontwikkeld voor het NT2-onderwijs en de daarbij
doelgroepen: behorende doelgroep.
Omschrijving: De Trajectkeuze-toets is een relatief korte toets die helpt bij het maken van
de keuze voor een langzaam of sneller NT2-traject. Hij bestaat uit allerlei
verschillende soorten niet-talige opdrachten, en is daardoor in principe
geschikt voor nieuwkomers die niet of nauwelijks Nederlands spreken. De
Trajectkeuze-toets is geen intelligentietest, maar stelt vast in hoeverre de
kandidaat cognitieve vaardigheden beheerst die in het Nederlandse
onderwijs stelsel het leren (van een taal) vergemakkelijken. Deze onderlig-
gende vaardigheden zijn afgeleid van veelgebruikt lesmateriaal en de
werkvormen die daarin voorkomen. Hoewel cursisten die de toets voorgelegd
krijgen het Nederlands (nog) niet hoeven te beheersen, moeten ze wel
gealfabetiseerd zijn in het Latijnse schrift. De toets bestaat uit twee parallelle
toetsversies van elk 25 niet-talige opgaven, geclusterd rond de
toetsonderdelen: analogieën; reeksen; ordenen; symbolen. De twee
toetsversies toetsen dezelfde onderliggende vaardigheden (maar met andere
opgaven) en hebben dezelfde moeilijkheidsgraad.
Verkrijgbaarheid: Bureau Interculturele Evaluatie, postbus 4, 4033 ZG Lienden, tel. 0344 –
603434, e-mail: info@bureau-ice.nl, homepage: www.bureau-ice.nl
Doel: Het diagnosticeren van kandidaten als langzamere of snellere leerders,
zonder dat kennis van de Nederlandse taal daarbij een intermedia ire rol
speelt. Op basis van de score kan een kandidaat in een langzaam of snel
traject worden geplaatst.
Doelgroep: Volwassen nieuwkomers/oudkomers die niet of nauwelijks Nederlands
spreken.
Gebruikers: Meerdere ROC´s.
Kosten: Docentenmap met handleiding € 85,08; Hulppakket docent € 39,71; Cursist
opgavenboekje + scoreblad € 2,65. Verder op te vragen bij Bureau ICE.
Toepasbaarheid : De toetsen kunnen zowel individueel als klassikaal worden afgenomen. Het
naast elkaar bestaan van twee toetsversies van dezelfde toets geeft
instellingen een wat ruimere gebruiksmogelijkheid, bijvoorbeeld:
- In een korte intakeperiode: de toets kan afgenomen worden ook al heeft de
cursist de toets al eerder gemaakt, bv. bij een andere instelling.
- In een verlengde intakeperiode: de cursisten kunnen tweemaal getoetst
worden met een periode daartussen om na te gaan of enige training in taal- en
leervaardigheden heeft geleid tot een hogere score.
De toets wordt ingezet bij twijfel over de waarde van de vooropleiding van
een persoon. Hij behoeft niet te worden voorgelegd aan mensen bij wie
bekend is of de onderwijservaring heel groot of zeer gering is, dan levert de
toets waarschijnlijk geen additionele informatie op.
Kwaliteit: De toets is gestandaardiseerd. De handleiding le vert voldoende uitleg over de
testafname en het nakijken van het materiaal. Het materiaal is gedrukt en
bestaat uit een Docentenmap, waarin de handleiding, een afname-instructie,
nakijkmateriaal, scorebladen en docentexemplaren van beide toetsversies met
goede antwoorden; Cursistmateriaal en een Hulppakket docent.
Gebruikswaarde: De ervaring heeft geleerd dat een adequate keuze voor het meest geschikte
NT2-traject (snel of langzaam) gebaseerd moet zijn op een aantal factoren
waaronder snelheid waarmee iemand zich het Nederlands naar verwachting
eigen zal maken. Het criterium ‘Vooropleiding’ geeft een indicatie, maar is
niet altijd afdoende bijvoorbeeld omdat diploma’s ontbreken of de kennis
omtrent de inhoud van de opleiding in het buitenland ontbreekt. De
Trajectkeuze-toets voorziet de instelling van aanvullende informatie omtrent
de snelheid waarmee een cursist het Nederlands zal leren en helpt op die
manier bij het maken van een juiste trajectkeuze.
Geschiktheid specifieke Aangezien de doelgroep over het algemeen nauwelijks Nederlands zal
doelgroep: spreken is er een algemene instructie in 14 talen en wordt in de toets intensief
gewerkt met voorbeelden. Cursisten hoeven het Nederlands (nog) niet te
Omschrijving: De Intaketoets Studievaardigheid is een korte toets die helpt bij het maken
van een keuze voor een langzaam of een sneller NT2-traject. Hij bestaat uit
een verzameling opdrachten die zich richten op verschillende ondersteunende
vaardigheden, zoals‘omgaan met het woordenboek’ of ‘tabellen lezen’.
Hiermee kan bepaald worden hoe studievaardig men is en hoe het leertempo
is. De toets is in 1993 voor het eerst op de markt gebracht, als onderdeel van
de Intaketoets NT2. In 1996 is de Intaketoets Studievaardigheid met een
parallelversie uitgebreid en als zelfstandige toets uitgegeven. Doordat er twee
parallelle versies bestaan, kan de toets op twee momenten in een
intakeprocedure ingezet worden en kan ook de voortgang in
studievaardigheid onderzocht worden.
Verkrijgbaarheid: Bureau Interculturele Evaluatie, postbus 4, 4033 ZG Lienden, tel. 0344 –
603434, e-mail: info@bureau-ice.nl, homepage: www.bureau-ice.nl
Doel: Het meten van de studievaardigheid om vast te stellen of een cursist een
aantal deelvaardigheden beheerst die ondersteunend zijn voor het
taalleerproces en voor het functioneren in een cursus. Op basis van de score
kan een kandidaat in een langzaam of snel traject worden geplaatst.
Doelgroep: De Intaketoets Studievaardigheid is ontwikkeld voor niet-Nederlandstalige
cursisten in NT2-trajecten, die het lezen minstens op NT2-niveau 1
beheersen.
Gebruikers: Meerdere ROC´s.
Kosten: Docentenmap met handleiding € 26,09; Hulppakket docent 12,48;
Cursistboekje € 1,47. Verdere informatie op te vragen bij Bureau ICE.
Toepasbaarheid : Individuele en groepsgewijze afname mogelijk. Per cursist is een
cursistboekje nodig. Paper & pencil test.
Kwaliteit: De toets is gestandaardiseerd. De handleiding levert voldoende uitleg over de
testafname en het nakijken van het materiaal. Het materiaal is gedrukt en
bestaat uit een docentenmap, met een handleiding, afname-instructie,
nakijkmateriaal, persoonlijk intakedossier en een docentexemplaar van beide
toetsversies met de goede antwoorden, cursistmateriaal en een hulppakket
voor de docent.
Gebruikswaarde: De Intaketoets Studievaardigheid is een korte toets die uit twee parallelle
versies van elk 36 items bestaat. De toets geeft een beeld van bepaalde
studievaardigheden en het leertempo. Doordat cursisten tweemaal getoetst
kunnen worden kan de voortgang in studievaardigheid getoetst worden.
Geschiktheid specifieke De Intaketoets Studievaardigheid kan worden ingezet bij nieuwkomers die al
doelgroep: een zeker NT2-niveau hebben (Lezen NT2-niveau 1). Onduidelijk is in
hoeverre ´cultural bias´ een rol speelt bij plaatsing in een (te lage of te hoge)
niveaugroep op basis van deze vaardighedentoets. Vaardigheden als ‘omgaan
met het woordenboek’ of ‘tabellen lezen’ zijn onderwijsafhankelijk en
hoeven geen goede voorspeller van ´leertempo´ te zijn.
Omschrijving: De Intaketoets Beroepsopleidingen (IBO) is een instrument dat kan helpen bij
het toelaten van deelnemers tot het beroepsonderwijs, op basis van hun taal-,
reken- en studievaardigheid, gerelateerd aan een bepaalde vakrichting.
De toets is ook beschikbaar op CD-rom. Er zijn toetsseries voor de volgende
vakrichtingen: Administratie, Consumptief, Techniek, Verzorging, Handel,
Confectie. Daarnaast is er een pakket voor kandidaten die nog geen
vakrichting gekozen hebben. Per vakrichting bestaat de toetsserie uit vier
onderdelen: Nederlands Algemeen (algemene taalvaardigheid, voor alle
vakrichtingen gelijk), Nederlands vakspecifiek, Rekenen vakspecifiek en
Studievaardigheid (voor alle vakrichtingen gelijk). De onderdelen Nederlands
sluiten aan bij de niveaus volgens de Kwalificatie structuur
Beroepsonderwijs.
Verkrijgbaarheid: Bureau Interculturele Evaluatie, postbus 4, 4033 ZG Lienden, tel. 0344 –
603434, e-mail: info@bureau-ice.nl, homepage: www.bureau-ice.nl
Doel: De Intaketoets Beroepsopleidingen is een toetsbatterij die op vele instellingen
wordt gebruikt als hulpmiddel bij de toelating en plaatsing van cursisten in
verschillende vakrichtingen binnen het Beroepsonderwijs
(BeroepsBegeleidende Leerwegen (BBL) of BeroepsOpleidende Leerwegen
(BOL) van niveau 1 t/m niveau 3 van de Kwalificatiestructuur voor het
Beroepsonderwijs).
Doelgroep: De IBO meet niet alleen taal- en rekenvaardigheid, maar ook
studievaardigheid en is geschikt voor leerlingen die naar het
Beroepsonderwijs willen doorstromen.
Gebruikers: Meerdere ROC’s.
Kosten: Bijvoorbeeld Handel: Docentenmap met handleiding: € 89,62; Hulppakket
docent € 39,71; Cursist opgavenboekjes € 1,00 - € 1,77. Verder informatie op
te vragen bij Bureau ICE.
Omschrijving: Deze toetsbatterij bestaat uit een samenhangende reeks NT2-toetsen die
tezamen ingezet kunnen worden bij de intake, de voortgang en de
doorverwijzing van allochtone leerlingen op het niveau van de Internationale
Schakel-Klassen (ISK).
De toetsbatterij bestaat uit onder meer een Plaatsingstoets, vier
Voortgangstoetsen en twee parallelle Uitstroom toetsen. In iedere toets zitten
opgaven voor de vaardigheden Luisteren, Lezen en Schrijven. De vier
Voortgangstoetsen lopen op in moeilijkheidsniveau en geven tezamen het
NT2-traject aan dat de ISK-leerling (nog) moet afleggen om probleemloos te
kunnen doorstromen naar vervolgonderwijs.
Daarnaast bevat de toetsbatterij twee diagnostische toetsen (Dictee en
Klanken herkennen) en drie spreektoetsen, bedoeld voor individuele afname
in de Basisfase, de Tussenfase en de Schakelfase.
Verkrijgbaarheid: Citogroep, Postbus 1034, 6801 MG Arnhem, tel: 026 352 10 99, fax: 026 352
11 35, e-mail: klantenservice@citogroep.nl website: www.citogroep.nl
Doel: Toetsbatterij NT2 voor intake en voortgang binnen ISK en doorverwijzing
naar vervolgonderwijs (regulier of BVE) van allochtone leerlingen.
Doelgroep: Leerlingen (12 – 18 jaar) in Internationale Schakel-Klassen en Asiel Zoeker
Centra waar NT2 lessen worden verzorgd.
Gebruikers: Diverse ROC’s en Gemeenten.
Kosten: totaalpakket € 174,71.
Toepasbaarheid : Individuele en groepsgewijze afname mogelijk. Alleen schriftelijke afname
moegelijk. Elke Voortgangstoets kan in een lesuur worden afgenomen. De
afnameduur van de Plaatsings- en Uitstroomtoets bedraagt twee lesuren. De
afnameduur van de diagnostische en spreektoetsen is ongeveer 20 minuten
per toets.
Kwaliteit: De toets is gestandaardiseerd. De toetspublicatie gaat vergezeld van een
handleiding. Deze levert voldoende uitleg over de testafname en het nakijken
van het materiaal.Het totaalpakket omvat negen kla ssikale toetsen, drie
spreektoetsen (individuele afname), de cassettebandjes met de benodigde
geluidsfragmenten voor de onderdelen Luistervaardigheid en de handleiding.
De handleiding bevat onder meer een Vorderingenstaat waarop per leerling
de toetsscores in de loop van het leertraject kunnen worden geregistreerd, en
een Doorstroomformulier waarop de relevante toetsgegevens kunnen worden
genoteerd met het oog op doorverwijzing naar andere educatieve instellingen.
Alle voor leerlingen benodigde materialen zijn kopieerbaar.
Gebruikswaarde: De ISK-toetsen zijn geschikt voor de intake en voortgangstoetsing binnen
ISK en doorverwijzing naar vervolgonderwijs (regulier of BVE) van
allochtone leerlingen.
Geschiktheid specifieke Toetsbatterij voor intake, voortgang en doorverwijzing van allochtone
doelgroepen: leerlingen.
Omschrijving: De FIT is een interessetest die uit 156 foto’s van verschillende
werkzaamheden bestaat. Op iedere bladzijde van het fotoboek staan twee
foto’s. De beroepen/werkzaamheden zijn verdeeld over 13 sectoren. Op
iedere bladzijde staan foto’s uit twee verschillende sectoren. Er zijn steeds
andere combinaties van sectoren gemaakt. Het is de bedoeling dat een van de
twee werkzaamheden als de meest aantrekkelijke gekozen wordt.
Uiteindelijk wordt gekeken welke sectoren vaak en minder vaak zijn
gekozen.
Verkrijgbaarheid: Geldergroep, Postbus 10149, 7301 GC Apeldoorn. Fax: 055 5789211, tel:
055 522 23 64, e-mail: apeldoorn@geldergroep.nl Internet:
www.geldergroep.nl
Doel: Bepalen in welke beroepenrichting(en) iemand geïnteresseerd is.
Doelgroep: t/m MBO-niveau. Beroepen op het niveau van het leerlingwezen zijn sterk
vertegenwoordigd.
Gebruikers: AOB´s, CWI.
Kosten: Handleiding € 32,-; fotoboek € 14,-; set mallen ter correctie € 41,-;
antwoordformulieren voor handscoring per stuk € 1,15.
Toepasbaarheid : De FIT kan zowel individueel als groepsgewijs worden afgenomen. De
afnametijd bedraagt ca. 30 minuten. Voor het scoren moet ongeveer tien
minuten per antwoordformulier worden berekend.
Kwaliteit: Er is (nog) geen handleiding verkrijgbaar. Het materiaal bestaat uit
fotoboeken (in kleur), antwoordformulieren, sleutels voor het scoren en
uitslagformulieren. Alles is gedrukt of geprint. Er zijn geen normen.
Gebruikswaarde: De vragenlijst kan ingezet worden voor (hernieuwde) beroepskeuze en in het
kader van loopbaanbegeleiding. De foto´s geven echter slechts een beperkt
beeld van het beroep of de werkzaamheid.
Geschiktheid specifieke De FIT is speciaal ontwikkeld voor mensen die de Nederlandse taal (nog)
doelgroepen: niet goed beheersen. Enerzijds betreft het hier mensen waarvoor het
Nederlands niet de moedertaal is en die nog niet zo lang bezig zijn de
Nederlandse taal te leren; anderzijds betreft het Nederlanders die geen of
weinig schoolopleiding hebben genoten of die veel problemen hebben met
lezen. Het lezen speelt in de FIT een ondergeschikte rol. Er zijn foto’s
gemaakt van mensen die aan het werk zijn. Onder deze foto’s staat een korte
omschrijving van het werk/beroep dat op de foto wordt afgebeeld. Bij deze
omschrijving zijn zoveel mogelijk bekende woorden gebruikt. Toch is voor
het begrijpen van deze toelichting wel een NT2 beheersingsniveau 2
gewenst. Bij een te geringe kennis van het Nederlands is een begeleider
gewenst die een toelichting kan geven.
Omschrijving: DeFIV is een instrument voor het meten van de interesse in 14 sectoren van
opleiding en beroep. De FIV is in ontwikkeling. Op dit moment is een
(gratis) proefversie beschikbaar. De FIV bestaat uit twee delen: een
vragenlijst voor de kandidaat met 168 vragen in de vorm van vier foto’s
waaruit er een gekozen dient te worden. Daarnaast een interpretatiemodule
waarmee een loopbaanadviseur de uitslag kan berekenen en interpreteren. De
uitslag bestaat uit een rangorde van 14 opleidings- en beroepssectoren.
Verkrijgbaarheid: LDC Publicaties, postbus 900, 8901 BS Leeuwarden, tel: 058 233 47 89, fax:
058 233 47 09, e-mail: info@ldc.nl, internet: www.ldc.nl
Doel: Het bepalen van de interessevoorkeur van de kandidaat voor een bepaalde
opleidings- of beroepssector. Op grond van de uitslag kan een advies voor
een bepaald opleidingstraject worden voorgesteld.
Doelgroep: Kandidaten die het Nederlands niet goed beheersen en die hun
interessevoorkeur niet goed aan de hand van tekstuele items kunnen bepalen.
De beroepen op de foto’s uit de test zijn vooral beroepen op lager en
middelbaar niveau (MBO, niveau 1 en 2 en in veel mindere mate niveau 3 en
4).
Gebruikers: ?
Kosten: Nog niet bekend. Op dit moment is de cd-rom gratis verkrijgbaar bij het
LDC.
Toepasbaarheid : De VIF staat op een cd-rom. Deze is gemakkelijk te installeren onder
Windows en bestaat uit een module voor de kandidaat en een module voor de
testafnemer/loopbaanadviseur. Het programma is voorzien van een on-line
helpfunctie en zeer gebruikersvriendelijk. Alle stappen die de invuller en de
adviseur moeten zetten zijn voorzien van een ingebouwde toelichting. De
afnametijd bedraagt ongeveer een uur.
Kwaliteit: Een handleiding is in ontwikkeling. Er zijn nog geen normgroepen. De
informatie daarvoor wordt nu verzameld.
Gebruikswaarde: De vragenlijst kan ingezet worden voor (hernieuwde) beroepskeuze en in het
kader van loopbaanbegeleiding. Maar de foto´s op de cd-rom van de
beroepen geven slechts een beperkt beeld van de opleiding of het beroep.
Geschiktheid specifieke Van de gebruiker wordt wel enige beheersing van het Nederlands gevraagd
doelgroepen: (vanaf NT2 niveau 2). De instructie is in het Nederlands geschreven; bij elke
foto is een bijschrift gevoegd waarop de activiteiten op de foto en de naam
van het afgebeelde beroep vermeld worden. Bij een te geringe kennis van het
Nederlands is een begeleider gewenst die een toelichting kan geven. Verder
is enige ervaring met het gebruik van PC en muis vereist.
Omschrijving: Vragenlijst met 100 items die de subjectieve kwaliteit van leven meet. De
items gaan over 24 facetten van iemands leven zoals Pijn en ongemak,
Energie en vermoeidheid, Slaap en rust etc. Elk facet kent drie meetniveaus:
objectief, subjectief en een vraag naar de belangrijkheid van het facet. Er zijn
zes subschalen:
I. Lichamelijke gezondheid
II. Psychische gezondheid
III. Mate van onafhankelijkheid
IV. Sociale relaties
V. Omgeving
VI. Spiritualiteit
De WHOQOL-100 kan gebruikt worden als generieke lijst voor de subjective
kwaliteit van leven en is geschikt voor interpretatie op individueel niveau.
Verkrijgbaarheid: KUB Tilburg, vakgroep Psychologie.
Doel: Vaststellen van de (ervaren) kwaliteit van leven (gezondheidstoestand
Doelgroep: Gezonden, (chronisch) zieken, volwassenen in stressvolle situaties.
Gebruikers: Diverse instellingen in de gezondheidszorg.
Kosten: Op te vragen bij KUB Tilburg, vakgroep Psychologie.
Toepasbaarheid : Er is zowel een zelfrapportage vragenlijst als een vragenlijst die door de
interviewer ingevuld wordt. Afname onder supervisie van een psycholoog.
Interpretatie door psycholoog of ander psychodiagnostisch bevoegde. Wijze
van afnemen: individueel en groepsgewijs. Duur afname: 15 – 20 min.,
scoring: ca. 20 min.; interpretatie: variabel.
Kwaliteit: Er is geen handleiding en er zijn geen normen voor individueel gebruik.
Gebruikswaarde: Kan gebruikt worden als multidimensionale indicator voor de kwaliteit van
leven m.b.t. gezondheid. Bij aanvullend onderzoek naar belemmeringen
vanwege psychische of medische redenen om aan een inburgeringstraject
deel te nemen.
Geschiktheid specifieke De zelfrapportage vragenlijst, die zelfstandige invulling vereist, is niet
doelgroepen: geschikt voor inburgeraars. De vragenlijst vereist een taalvaardigheidsniveau
NT2 op niveau 3.
Omschrijving: Een assessment met het karakter van een development center voor het
beoordelen van competenties van lage en ongeschoolde werkzoekenden. Het
betreft de volgende “sleutelvaardigheden”: motivatie, zelfstandigheid,
communicatie, samenwerking, leervermogen, flexibiliteit, basisregels
opvolgen, opkomen voor jezelf/anderen en stressbestendigheid. Er zijn zes
praktijkopdrachten ontwikkeld (de opdrachten worden uitgevoerd in de
authentieke werkomgeving van leer-werkbedrijven);
• Opdracht samenwerken
• Opdracht catering
• Opdracht techniek
• Opdracht montage/demontage
• Opdracht magazijn
• Opdracht postkamer
Omschrijving: Een meer weeks programma volgens de Assesment Center Methodie k (voor
algemene potentieelbeoordeling in het kader van loopbaanadvisering). Het
programma bestaat uit vijf modules:
• Introductiemodule
• Verbale capaciteiten (opdrachten lezen, schrijven, luisteren en spreken)
• Exacte capaciteiten (basisvaardigheden, meetkunde, meten en metriek,
tabellen/grafieken/formules, verhoudingen, logica)
• Sociale capaciteiten (samenwerkingsopdrachten)
• Motorische capaciteiten (handvaardigheden, grove en fijne motoriek)
Alle modules zijn er op drie kennisniveaus, zodat het assessment aansluit bij
het opleidingsniveau van de kandidaat.
Verkrijgbaarheid: Uitgever: CWI, Centrum Vakopleiding Nederland (nu: ROC utrecht –
Centrum Vakopleidingen), Atoomweg 63, 3542 AA Utrecht, tel: 030 248 78
78, fax: 030 248 78 79
Doel: Het opstellen van een loopbaanadvies door het inschatten van de capaciteiten
en vaardigheden van deelnemers.
Doelgroep: Klanten van CWI. Het programma is geschikt voor mensen van verschillende
opleidingsniveaus, zowel allochtonen als autochtonen. In de opdrachten
wordt aangesloten bij het kennisniveau van de deelnemer, waardoor het
programma voor zowel lager als hoger opgeleiden geschikt is.
Gebruikers: CBB Apeldoorn, meerdere CBB’s, ROC’s en Centra Vakopleiding
Kosten: ?
Toepasbaarheid : Het assessment center wordt uitgevoerd door Arbeidsvoorziening. Het zelf
uitvoeren van een praktijkassessment is mogelijk na het volgen van een
meerdaagse beoordelend assessmenttraining.
Kwaliteit: Er is een handleiding en een invoeringsdraaiboek ontwikkeld.
Gebruikswaarde: Met het volle dige programma wordt een uitvoerig beeld verkregen van het
persoonsprofiel en het arbeidspotentieel van de kandidaat, op basis waarvan
een loopbaanadvies kan worden gegeven. Het wordt duidelijk welk
scholingstraject richting arbeidsmarkt (nog) nodig is.
Geschiktheid specifieke Voor de opdrachten geldt dat de deelnemer de schriftelijke en mondelinge
doelgroepen: instructies moet kunnen begrijpen en zelf ook voldoende moet kunnen
communiceren (NT2-niveau 2 vereist).
3.6.1 EVC-beoordeling
Omschrijving: EVC staat voor Elders (ook wel Eerder) Verworven Competenties. Dit is een
methode waarbij men buiten het reguliere onderwijs verworven kennis,
vaardigheden en houdingsaspecten van kandidaten inventariseert en zo
mogelijk erkent en certificeert. Het wordt toegepast bij loopbaanbegeleiding
als kandidaten wel ervaring, maar weinig of geen diploma’s hebben. In een
compleet EVC-proces worden de competenties getoetst en vergeleken met
een officiële kwalificatiestructuur. Dat maakt het mogelijk er formele
erkenning aan te verbinden.
Een EVC-procedure kan op uiteenlopende manieren uitgevoerd worden,
maar de volgende stappen zijn altijd te onderscheiden:
• Competenties in kaart brengen (het herkennen)
• Competenties beoordelen (het erkennen)
• Het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan
Omschrijving: Met IDW kan het niveau van in het buitenland behaalde diploma´s worden
vastgesteld. Mede op basis van de uitkomsten van het IDW kan bepaald
worden welke arbeidsmarktkansen de inburgeraar heeft en hoeveel
aanvullende scholing nuttig is.In de WIN wordt diplomawaardering bij de
paragraaf IBO genoemd als onderdeel van het IBO.
Vanaf 2003 zijn de CWI´s verantwoordelijk voor IDW.
De feitelijke uitvoering van de diplomawaardering vindt plaats bij:
• De Informatie Beheergroep (IBG) bezit vooral expertise op het gebied
van algemeen voortgezet onderwijs;
• Nuffic: voor het hoger onderwijs;
• Colo: voor het middelbaar beroepsonderwijs.
Omschrijving: Een portfolio is een map of dossier met een inventarisatie van werk- en
leerervaringen en bewijzen daarvan.Het portfolio NT2 bestaat uit een
paspoort, een biografie en een dossier. In de biografie brengen NT2-leerders
hun belangrijkste leerervaringen met talen en culturen in kaart. Zij stellen
zichzelf daarbij individuele leerdoelen, houden vorderingen bij, reflecteren
op het leerproces en documenteren hun leeractiviteiten binnen en buiten de
school. In het dossier verzamelen de NT2-cursisten bewijzen van het door
hen bereikte taalvaardigheidsniveau. Die bewijzen kunnen allerlei vormen
hebben: schrijfproducten, opnames van gesprekken, een leesdossier, maar
ook bijvoorbeeld stageverslagen. Het paspoort geeft een samenvatting van de
taalvaardigheid die de houder van het portfolio beheerst. Het gaat daarbij in
de eerste plaats om NT2-vaardigheden. Maar in het Paspoort kunnen ook
gegevens over andere talen worden opgenomen. NT2-leerders beheersen
immers nog andere talen dan het Nederlands. Dit versterkt het
zelfvertrouwen van de cursist.
Alle gegevens in het portfolio NT2 worden gerelateerd aan de Europese
standaard voor taalvaardigheidsniveaus, het Common European Framework
of Reference (CEF).
Bij het portfolio NT2 behoren o.a. de volgende producten:
- Raamwerk NT2
- Checklists
- Stalenboek Assessment
- Invoeringshandboek portfolio NT2
- Handleiding portfoliomethodiek NT2
Verkrijgbaarheid: Cinop, postbus 1585, 5200 BP ’s Hertogenbosch, tel: 073 6800800, fax: 073
6123425, internet: www.cinop.nl
Doel: Het portfolio NT2 is een instrument waarmee NT2-leerders tijdens hun
leerproces continu zelf gegevens verzamelen over hun voortgang en
zodoende op ieder moment een bewijs hebben van het niveau dat zij op dat
moment beheersen. Het stimuleert de zelfwerkzaamheid en het
reflectievermogen van cursisten en spreekt de inburgeraar aan op de eigen
verantwoordelijkheid voor het opleidingstraject.
Doelgroep: Volwassen NT2-cursisten.
Gebruikers: ROC Amsterdam e.o. ROC Horizon College, ROC Landstede Harderwijk,
ROC Midden Brabant
Kosten: Zodra het portfolio NT2 officieel uitgegeven is, is het gratis te downloaden
van het internet. Ook de hulpmiddelen voor docenten (handleiding,
stalenboek assessment en het raamwerk NT2) zijn gratis te downloaden.
Alleen aan het gebruik van het paspoort zullen kosten verbonden worden
(vanwege het copyright van de Raad van Europa en hun logo). Deze kosten
bedragen ca. drie euro per paspoort.
Toepasbaarheid : Er wordt een modulair opgezette meerdaagse training in de
portfoliomethodiek ontwikkeld voor docenten en begeleiders.Er kan in
groepen en individueel worden gewerkt gedurende acht tot twaalf weken.
Voor sommige inburgeraars is het lastig om het portfolio zelfstandig in te
vullen. De individuele begeleiding kost tijd. Bij de individuele opdrachten is
veel sturing nodig, ook voor de hoger opgeleiden. Er kan daarom het beste
gewerkt worden met gesloten opdrachten waarin met de kandidaat exact
wordt afgesproken wat er moet gebeuren en wanneer dat af moet zijn.
Kwaliteit: Het portfoliomateriaal ziet er goed uit en er is een handleiding samengesteld
met aanwijzingen voor het gebruik van het instrument. De kwaliteit en
acceptatie van het portfolio hangt verder in belangrijke mate af van de
kwaliteit van de ´bewijzen´. Om deze kwaliteit te garanderen is door Cinop
het “Stalenboek Assessment” ontwikkeld. Op basis hiervan kunnen
testgebruikers zelf assessmentopdrachten ontwikkelen voor cursisten.
Omschrijving: Een portfolio is een map of dossier met een inventarisatie van werk- en
leerervaringen en bewijzen daarvan. De portfoliomethodiek
LoopbaanOriëntatie NieuwKomers (LONK) is een methode voor
loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB). De methode kan ingezet worden
voor het volgens de WIN verplichte onderdeel van BO. Bij een integrale
benadering van inburgering wordt er (afhankelijk van het doelprofiel) zo
vroeg mogelijk in het inburgeringstraject met loopbaanoriëntatie begonnen.
Belangrijk ontwikkeld hulpmiddel binnen de LONK methodiek is het
portfolio. Het portfolio is een map met een beschrijving van iemands kennis
en vaardigheden, eventueel ook op het gebied van taal, aangevuld met
bewijzen daarvan; het sluit af met de individuele plannen voor het werken
aan de loopbaan. De zes stappen van de portfoliomethodiek LONK zijn
hieronder schematisch weergegeven.
Omschrijving: KWINT is een intakemethodiek met behulp waarvan de afstand van een
cliënt tot de arbeidsmarkt bepaald kan worden. Aan de hand van een
interviewprotocol wordt tijdens een uitgebreid gesprek bekeken welke
stappen een inburgeraar (nog) moet doorlopen om een plaats op de
arbeidsmarkt te kunnen krijgen. De KWINT is vooral een potentieel-
beoordeling. Het gesprek richt zich op de situatie van de werkzoekende, de
competenties van de werkzoekende en het eigen potentieel om de situatie te
verbeteren. Er worden drie profielen van de cliënt opgesteld:
• Zoekprofiel (beroepsperspectief, realiteitszin, arbeidsmarktoriëntatie,
energie/motivatie, hanteerbaarheid persoonlijke beperkingen/problemen);
• Kwalificatieprofiel (arbeidsprestaties, zelfredzaamheid op arbeidsplaats);
• Bemiddelingsprofiel (zelfstandig solliciteren).
Geschiktheid specifieke De indeling sluit vanwege haar universele karakter aan bij het multiculturele
doelgroepen: karakter van onze samenleving. Soms is het moeilijk je iets voor te stellen bij
beroepsnamen als exportassistent of landbouwmachinist. Zulke concrete
beroepen en functies veranderen bovendien voortdurend van naam en inhoud.
De werkvelden uit deze methode veranderen niet. Voor inburgeraars die hier
aan de slag willen, bieden de werkvelden houvast.
Zicht op Arbeid is wel een talige methode en vereist een beheersing van de
Nederlandse taal op niveau 2. Het zelfstandig invullen van de werkbladen
vereist nogal wat reflectievermogen en zelfwerkzaamheid van de cliënt.