You are on page 1of 2

Israls ondergang en verlossing

Hij heeft in Isral Zijn eer en hoogheid willen tonen. Psalm 68: 16b

2 Kronieken 36: 17-21 Begin van de Joodse Diaspora Het is nu voor God genoeg. Hoe vaak heeft Hij de Isralieten niet gewaarschuwd voor hun zonden en de dreigende straf, met een geduld wat ons als mensen vaak versteld doet staan. Profeet na profeet zond Hij tot hen, maar de Isralieten spotten met hen en verachtten hun woorden. Echter, de maat is vol. Gods grimmigheid heeft zich tegen de Isralieten gekeerd. Hij stuurt de koning der Chaldeen, Nebukadnzar, op richting Juda. Jeruzalem wordt belegerd en valt (586 v. Chr.) Zelfs de tempel word niet gespaard, al de tempeldienaren worden gedood. De schatten van de tempel worden meegenomen naar Babel. Jeruzalem zelf wordt met de grond gelijkgemaakt en de overgebleven inwoners worden meegevoerd naar Babel. Isral bestaat niet meer. De woorden die Jesaja jaren geleden al tot Hizkia sprak, zijn uitgekomen. (Jesaja 39: 5-8 - vorige kring) Uitdrukkelijk staat hierbij dat God dit toeliet (vs 17: Hij gaf ze in hun hand). Gods geduld hield op. Veel heeft Hij toegelaten en gedoogd, maar nu ziet Hij in dat er geen helen aan was (vs. 16b). Het land zal zo verwoest en leeg blijven liggen tot het de sabbatsjaren vergoed heeft gekregen (36:21). Volgens Lev. 25: 1-13 moet het land een jaar rust krijgen na 6 jaar oogsten. Een sabbatsjaar geeft uiting aan het geloof dat men leeft van de geschenken van God. Van dat vertrouwen in God was in de loop van de geschiedenis nauwelijks iets te merken. Door de verwoesting van het land wordt het overblijvende bevolkingsdeel gedwongen de geloofsbedoeling van de sabbatsjaren na te komen. Jesaja 40: 1-11 Belofte van verlossing God wil Isral troosten. In het verre Babel zitten de Isralieten in ballingschap. Ze hebben genoeg tijd om de gebeurtenissen van de laatste jaren te overdenken en hun schuld daarin te ontdekken. De Isralieten treuren nog steeds om hun wegvoering en de verwoesting van Jeruzalem. Hun levensgrond is onder hen weggevaagd. Geen tempel meer, geen erediensten meer, geen God meer. Echter, Gods woede is niet oneindig. Uit het 2de vers blijkt dat de Isralieten genoeg geboet hebben voor hun zonden. God geeft de opdracht het volk Isral te troosten. Er word niet gezegd aan wie de opdracht om te troosten word gegeven, wat ook het geval is met de volgende verzen. Dit is opzet: het gaat om de woorden die van God komen en waarin Gods plan tot verzoening wordt meegedeeld. God spreekt het volk Isral aan met Mijn volk. In tegenstelling tot wat de Isralieten dachten is God hen niet vergeten. God wil hen weer als zijn volk aannemen. God praat in de taal van het verbond, Mijn volk, Uw God, dat ondanks alles zijn kracht niet verloren heeft. Hij spreekt ook tot Jeruzalem, het hart en tevens de verpersoonlijking van het volk. Hier waren de klappen het hardst aangekomen (verwoesting van de tempel), hier mag ook de troost (opbouw, herstel) beginnen. Hij zal als Koning komen met een heraut voor Zich die voor hem de weg zal bereiden (vs. 3) Wij moeten hierbij niet letterlijk denken aan een wegvoorbereider, maar meer aan de godsdienstigzedelijke toestanden onder Isral zelf. God wil dat het volk Isral hem ontvangt in zulk een gesteldheid, als met zijn hoogheid overeenstemt. God bedoelt met het bereiden van de weg des Heeren, het wegdoen van alles wat in strijd is daarmee. Het wegdoen van de afgoden en andere goddeloze praktijken, en zich weer geheel te richten op God en op hem te vertrouwen. Echter, wij kunnen hierin ook een heen wijzing naar de komst van Christus voorzien. Deze profetie doelt op nog

iets hogers dan op de herstelling van Israls volksbestaan na de ballingschap. In het oude testament vinden we in het boek Maleachi een verwijzing naar deze tekst, wanneer Maleachi spreekt van een bode des Heeren die de weg voor Hem bereiden zal (Mal. 3:1) En ook de evangelist Lukas zinspeelt op de woorden van Maleachi in Luk. 1:76, en daarmee indirect op de tekst in Jesaja 40: 3. n dit Nieuwtestamentische licht zien we dus, dat heel de profetie van 's Heeren komst tot zijn volk in Jes. 40:3, haar eigenlijke vervulling eerst vind in Christus komst en dat dan de profetie over de wegbereider doelt op Johannes de Doper. Jesaja 43: 1-7 De verlossing in gang gezet God heeft besloten om Isral te bevrijden en in Jesaja 43 wordt dat proces in gang gezet. Jesaja 43 begint met de woorden maar nu. Hier begint het eigenlijke heilsorakel. Jesaja 40 bracht Isral de belofte van bevrijding, nu zal de bevrijding ook daadwerkelijk plaatsvinden, zie vers 10: Ik heb u verlost: wat moet worden opgevat als: Ik heb besloten u te (ver)lossen en ga dat nu uitvoeren. De woorden Uw Schepper, uw Formeerder (vs. 1)moeten het volk Isral extra overtuigen en laten zien dat zij Gods volk zijn. God heeft hen tot Zijn aanzien geroepen, van Hem mag dus ook verwacht worden, dat Hij het zal redden en in stand houden. Het zal echter geen gemakkelijke weg worden, maar God zal hen zijn en hen behoeden. Zie vers 2, waar water en vuur model staan voor alle mogelijke gevaren. Vers 3 moet even uitgelegd worden. Hier wordt niet bedoeld dat Egypte, Morenland en Seba geruild worden voor het volk Isral, maar dat Isral God meer waard is dan alle andere volken samen, daarom zal Hij Zijn macht over de volken gebruiken ten gunste van het volk Isral. Het volk was in de ballingschap niet alleen in Babel gelegerd, maar verstrooid door heel het Babylonische rijk en zelfs daarbuiten. Echter ook zij delen mee in de verlossing. Ze zullen allen vergaderd worden en weer n volk worden. Vers 7 maakt duidelijk dat God continu werkt. Het verlossende werk, dat God nu gaat doen, sluit aan bij wat Hij vroeger aan en voor zijn volk gedaan heeft. Vragen: 1. Hoe geduldig ben jij? Ben jij iemand die kan wachten op bijvoorbeeld een vrind die je nog wat schuldig is, of wil je de schuld stantepede terug hebben? In hoeverre volgen je hierin Gods voorbeeld, zoals zeer duidelijk openbaar komt in 2 Kronieken 36: 17-21? 2. Ben jij je er van bewust dat ook wij leven zoals het volk Isral, en de straf ook eenmaal ons zal treffen? Wat voor invloed heeft dat op je geloofsleven? Vergroot dat je drang om vergeving te vragen? 3. Heb jij zelf al eens een moment meegemaakt van verlossing? Dat je in een diepe put zat, je wist niet meer wat te doen en hoe je er ooit weer uitkwam en God je verloste/de weg wees? Zangsuggesties: - Psalmen: 80:2, 126:1 - Op toonhoogte: 189, 261 Bronnen: - Jesaja. Korte verklaring der Heilige Schrift door Dr. J. Ridderbos - Tekst voor tekst

You might also like