You are on page 1of 54

90

O
62
5269

Bibliotheek Universiteit van Amsterdam"


01 3261

9917

690

Tl

11

I S A

O F

A F S C II A

D E

U W I N

D E S

E , I L A N D S.

G E V O L G D

P.

N A A R

'T I T A L 1 A A N S C H

VAN

D E N

ABT

M E T A S T A S I O .
D O O R

L U C A S

TE

P A T E R .

U T R E C H T ,

N A A R H E T O R I G I N E E L HY P.

M E Y E R .

OF

K,

D E

A F S C II A

U W I N

D E S

E I L A N D S.

G E V O L G D

P.

N A A R

'T T A L l A A N S C H

VAN

D E N

M E T A S T A S I
D

L U C A S

TE

U T R

N A A R HET O R I G I N E E L

A D I

O.

P A T E R .

C H

TY P.

T,

M E Y E R .

V O O R B E R I C H T .
Onder

het kezen van den ISAAK

roemden Aks

des be-

M E T A S T A S I O , zo als dezelve

in onrym door den arbeidzaamen Heere Joan


Christiaan Cuno in onze taaie is overgezet,
fireeldcn my deszelfs tederheid en verhevene
uitdrukkingen

zo krachtig,

dat ik in lust ont-

vonkt voierd om het Stukje in dicbtmaat

te

brengen; V welk my dacht het eenige middel


te zyn om het die bevalligheid tegeeven, welke daaraan in het Nederduitsch
Devuyl de H. Schrift

ontbreekt.

ons in twyfel laat

cfAhraham het Goddelyk bevel omzmen Zoon


te offeren vr zyn vertrek naar Moria

aan

Sara beeft bekend gemaakt of voor haar verzwegen,

heeft de Abt, gelyk hy in zyne Voor-

reden zegt,

het gevoelen dier Uitleggeren

omhelsd, welke die bekendmaaking vastftellen, als het bekwaamde om de geheele handeling te beftieren, de hartstochten te beweegen,
en de affchaduwing

van het groote Beeld, 't

welk by bedoelde

te meerder gelykheid te

ge.

V O O R B E R I C H T .
geeven. Voor 't overige zal men zien dat
by , om die affcbaduwing mg fterker te
maaken, door Gamari den Discipel, wien
Jefus by uit/lek lief bad, heeft willen affcbetfen ; laatende Ifaak tegen Sara en
zynen Vriend uitdrukkingen gebruiken,
-waarvan men by de Euangelisten vind dat
zich de Heiland tegen Maria en dien Discipel
bediend heeft', doch alzo 'er een of twee zeg.
gingen onder zyn, welke voor Sara voljlrekt
onverflaanbaar zouden zyn geweest, heb ik
dezelven eenigzins veranderd; gelyk ik ook
de uitdrukkingen veranderd heb in het /lot
van 't Stuk, door Metastafio het Choor genaamd, 't welk by hem een Rei van Christenen is , doch waarvan ik Herdersknaapen
gemaakt heb, omdat ze in V byzyn van Abraham, en op dien zelfden tyd, fpreekende ingevoerd worden.
Offchoon, by de verandering van het komen of vertrekken der fpreekende Perfoonen,
het gewoone gebruik van hst woord Tooneel

in

V O O R B E R I C H T .
in fchriftuurlyke Stukken genoegzaam zou
kunnen verdedigd worden, dewyl zulks niets
anders wil zeggen dan dat ''er zieb meerder
of minder Spreekers vertoonen dan te vooren,
heb ik, om r.aauwgezette gemoederen geenen
aan/loot te geeven, my van het woord Gefprek
bediend, in vertrouwen dat men het niet zal
afkeuren. Sommige Dichters hebben alleen
de naamen der Spreekers bovenaan gefield;
doch die onderfcheidin% was my niet duidelyk
genoeg. In het fchryven van Deel, in plaats
van Bedryf, ben ik door anderen reeds voor*
gegaan.
LUCAS PATER.

A a

PER.

PERSOON A A D JEN.
ABRAHAM.

I S A A K , Zoon van Abraham.


S A R A , Echtgenoote van Abraham.
EEN

ENGEL.

G A M A R I , Vriend van Kaak.


HERDERSKNAAPEN.

ISA-

I S A A K ,
O F

A F S CH A D U WI N G
D E S

H E I L A N D
E E R S T E
E E R S T E

S.

DEEL.
G E S P R E K .

AB R AH A M ,

Is

AAK.

ABRAHAM.

l ^ J i e t meer, myn Z o o n ! niet meer: de fiaap be*


vangt myne oogen.
Een groot gedeelte van den nacht is reeds vervlogen.
Geduurende ons gefprek, en wy bemerkten 't niet.
Dus heeft de weetlust u , die tyd noch uur ontziet,
E n 't zoet van u te zien als aan myn lippen hangen
M y onverwacht vervoerd. Voldoe aan myn verlangen.
G a a , dierbaare Kaak! 't is nu genoeg, myn Zoon !
Een lange famenfpraak, zo laat, zyt ge ongewoon.
't W o r d tyd dat we onze len een zachte rust vergunnen.
Op andre tyden zult gy 't ovrig' hooren kunnen.
A 3
ISA-

I S A A K ,
I

OF D E

S A A K.

Hoe waard is my 't verhaal van een gebeurtenis,


Die op zo vreemd een wyze aantengtfchakeld is!
Wanneer, myn Vader! zal i k ' t eind'te weeten komen?
M y n ziel is door de vreugd zodanig ingenomen,
Dat i k , tot op dit uur, van geen vermoeidheid weet,
M y aan geen rust kreun, ja my-zelv'geheel vergeet.
U w wonder lotgeval kan zo myn zinnen ftreelen,
Dat ik my fteeds verbeeld met u daarin te deelen.
't Is of ik met u reize en myn gezigt het ziet.
Toen gy, aan God getrouw, uw vaderland verliet,
Heb i k , benevens u , de ftreek, die wy bezaten,
De velden der Chaldeen en Haran ftraks verhaten,
'k Heb als een vreemdeling in 't Palestynfche Land
Met u gewoond: ik volgde u na door bosch en zand.
Het heugt m y , toen de nood des hongers ons beknelde,
Dat ik in Gerar en Egypte u trouw verzelde.
Jk yze als ik nog denk aan 't vreesfelyk gevaar
Dat myne Moeder dreigde, en u benevens haar
Toen gy de Koningen, verhit op ooreloogen,
Tot aan den oever der Jordaan waart nagetoogen,
Ben ik getuige van u zegepraal geweest,
Die u door'tganfche Land bemind maakte en gevreesd.
Maar toen ge my een fch-ts van Gods belofte maalde,
E n zyn verbond met u omftandig my verhaalde,
"Was ik door 't denkbeeld van zyn tegenwoordigheid
Zo fterk vervuld, dat ik zyn eeuwig wys beleid
Nog hoore, en 'tharteinmy nogbeeft, alsikunader.
Wat is uwlevensloop voor my een fchool, myn Vader!
Ik vind in uw gedrag het vourichrift van het myn'.
In uw gevallen, die zo vreemd, zo wonder zyn ,
Zie ik Gods raadsbefluit en zyn verborgen wegen.
Wat zyn ze heerlyk! wat is de Almagt ons genegen'
'kZie

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .

'k Zie in de wondren, 11 getoond van tyd tot t y d ,


Haar liefde, en tot wat eind' gy haar zo waardig zyt.
'k Leer duizend dingen.
A

B II A II A M .

Zoon! gy waart te lang reeds wakker.


Ik weet, ik ftort geen zaad in eenonvruchtbrenakker
Wanneer ik met u fpreek: maar ditmaal is 't genoeg,

S A A IC.

A c h ! zoud gy toornig z y n , zo ik u nog iets vroeg?


Na dat die vreemde Gast u aan den disch verzelde,
E n , onder 't eeten u datzeldzaam nieuwsvoorlpelde,
Waarom myn moeder lagchte, e i , zeg me dit alleen,
Wat was daarvan 't gevolg? dan gaa ik aanftonds heen.
ABRAHAM.

Dat hy de waarheid (prak heeft de uitkomst ons doen


blyken.
fwyken?
Heeft iemand de Almagt van haar trouw ooit af zien
M y n waarde Sara vond zich zwanger, kort daarna,
E n baarde een lieve Spruit.
I

S A A K.

E n die ben i k ?
ABRAHAM.
6 Ja!
E n die gebeurtenis, myn Zoon! was gantsch byzonder:
Want uw geboortedag koste aan Natuur een wonder.
Z y heeft haar' loop verzet om zulk een dierbaar pand.
G y zyt de wondre vrucht van een verdorde plant.
A 4

ISA-

I S A A K ,
I

O F D E

A A L

En Gods belofte i n ' t e i n d ' . . . .


ABRAHAM.

G y moogt gerust vertrouwen


Dat die belofte in u zich zal volmaakt ontvouwen,
E n eenmaal zyn vervuld in al bet nageflacht,
't Welk op zyn' tyd uit u zal worden voortgebragt.
Dit L a n d . waarin ik nog als vreemdeling moet woonen.
Alwaar het God behaagde ons zo veel gunst te toonen,
Dit vruchtbaar Land zal,van den N y l tot aan d'Eufraat,
Het eigendom eens zyn van uw gezegend zaad.
I

s A A K.

Hoe! myneZoonen..!
A B R A H AM.

J a ; hun aantal zal nadeezen


Als dat van 't fterrenheir of 't zand aan de oevers
weezen:
God zal het noemen zyn geliefd, zyn eigen V o l k ;
E n als het word belaagd, door hunne fpiets en dolk
De grootfte wondren doen, die immer zyn bedreven:
Het zal .aan de aarde zelfs beroemde Vorsten geeven,
E n al de Volken , die haar' ruimen grond betreen,
Zal de Almagt zegenen om onzent wille-alln.
ISA

A K.

Wat glori! welk een heil! kan 't ergens weerga vinden?
A B A B A M.

A c h , Ifaak! laat u nooit door glorizucht verblinden.


Het

AFSCHADUWING

DES H E I L A N D S . 9

Het zelfbehaagen is mishaaglyk by den Heer:


Want onder 't zoet genot van hartverrukkende eer
Sluipt dikwils een bedekte en ftrafbre trots naar
binnen,
Die onzen geest verleid ons doet de waereld minnen,
E n 's Hemels milde gunst verkeert in gif en gal.
I

S A A K.

Neen, vrees niet dat die pest myn ziel befmetten zal.
'k Befpeur... Maar mooglyk zou ik my bedriegen
kunnen.
(nen.
Men kan fomtyds te ras den hoogmoed plaats vergunGeen ftervling is 'er, die zich-zelv' volkomen kent.
G y hebt niet vruchteloos my die waarheid ingeprent.
Door uw herinnering doet gy my 't harte beeven.
A B R A H A M , ter zyde.
Heiige vrees! bron van deugd in 't tydlyk leven!
I

S A A K.

M y n Vader antwoord niet! Heb deernis met my! hoor!


Ach! help me, indien ik dwaal,wer op het rechte fpoor!
Ik werp eerbiedig my voor uwe voeten neder.
ABRAHAM.

R vs o p , myn Ifaak, wees goeds moeds,herftel u weder.


U w Vader waarlchuwt Hechts, maarhybetichtu niet.
Zelfs maakt u wantrouw, nu gy-zelf't gevaar ook ziet,
M y in dit tydftip zo teerhartig, zo bewogen,
Dat my een traanenvloed van bydfchap lpringt uit
de oogen.
Gaa nu te rust, myn Zoon! het is reeds meer dan tyd.
Gods wyze toevoorzigt behoede u , waar ge ook zyt.
A

ISA-

IS

10

A A K ,

OF

D E

S A A K.

Indien myn ziel ooit mogt haar zuiverheid bevlekken,


Laat dan uw deernis my een'vasten fteunverftrekken.
M y n Vaderi'k eere uw' raad.Gy gaaft my van myn' plgt.
E n 't doel van myn geboorte een duidelyk bericht:
G y zult me ook leeren hoe ik (terven moet in 't e n d Indien dit hart zich niet oprecht en fchuldlooskende,
Dan waar' het leven my de dood; danwaar'tcen pyn,
Die voor myn tedre ziel zou onverdraaglyk zyn.
Ifaak vertrekt.
T

G E S P R E K .

A B R A H A M , alleen.
Op
welk een wyze, en metwatvegefykeklanken
Zal ik, God mynsheils! u vooruwweldan danken?
't Geichenk eens Zoons aan zulk een' hoogbejaarden
Man
Was eene weldaad, die't begrip naauw vatten kan:
Maar zulk een'Zoon,dehoop,de wellust van myn leven,
Die al myn tederheid zich waard' maakt, my te geeven;
Dit 's een gefchenk, dat nooit... Maar welk een heldre
glans,
(trans!
Wat lichtftraal fchittert me in 't gezicht van 's hemels
Hoe! brengt de zon zo ras den dag?.. 'k zie 't licht
vergrooten.
Neen, zulke draaien heeft de zon nooit uitgefchoten.
Ik ken dit licht, waarvan ik nedrig d' uitflagwacht.

DER-

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .
D

EEN

G E S P R E K .

ENGEL,
DE

II

ABRAHAM.'

ENGEL.

oor, Abram! Abraham!


ABRAHAM.

Hier ben ik. Heer!


DE

ENGEL.

Geefacht!
ik breng u 't hoog bevel van 't eeuwig Alvermogen.
Neem uwen Ifaak, den Apppel uwer oogen;
U w ' eenigen : vertrek met hem naar M o m .
G y moet met eigen hand aldaar hem binden : gaa.
God wil dat gy dien Zoon,uw vreugd,uw welbehaa:;en,
Aan hem op 't brandaltaar ten offer op zult draagen.
Die fchuldelooze T e l g , die wondergift van G o d ,
Eischt hy u weder af: 't is zyn voltrekt gebod.
Ik zal den berg, dien hydeeze eer zal waardig achten,
Umeldenopzyn'tyd. Gymoogt me aldaar verwachten,
?

V I E R D E

G E S P R E K .

A E R A H A M , alken.
I C a n ' t z y n ! A l m a g t ! hoor ik wel!
Wat fchrikkelyke daad word my doom geboden!
G y wilt dat ik myn' Zoon zal dooden!
E n tevens brengt ge in 't ftreng bevel
My

12

IS A A K ,

OF

D E

M y zyn hoedanighen te binnen, _


E n naamen, die mv hem doen minnen,
Die 't tederft' denkbeeld in my voen!
M a a r . . . G y beveelt. Kan hy 't ontkomen?
Ik buig mv ner: 'k zal u voldoen:
'k Aanbid uw' last: zyn bloed zal ftroomen.
Maar als myn Ifaak ligt geveld,
Waar blyft dan mvne hoop, die toegezegde zegen ?
Spreekt uw belofte uw' last niet tegen <
Neen; nimmer hebt ge iets valsch gemeld.
Ik moet me aan u gehoorzaam tooneu.
Te twyflen, zou uwe almagt hoonen:
't Waar' misdryf, 't waar vermetelheid,
Z o ik 't geheim wilde onderzoeken.
'k Geloof; ik hoop; ik ben bereid;
Ik zal my tot die daad verkloeken.
Maar onderfteun me, Opperheer!
Het ofrren van een' Zoon is wel uw byftand waardig.
Ik ben tot deeze flagting vaardig:
'k Moet die volvoeren u ter eer,
Nogtans kan myne kracht vermindren;
De drift van 't hart den ilag verhindren;
Het mes my vallen uit de hand.
A c h ! geef, als ik den bergtop nader,
Geef my dan moed en onderftand!
Ik ben een mensch: ik ben een Vader.
Beteugel door uw' arm, 6 G o d !
De driften die myn ziel alreeds tot oproer wekken!
't Behaage u my ten fteun te ftrekken!
Vertroos t mv in' myn deerlyk lot!
Doe

A F S C H A D U W I N G

DES H E I L A N D S .

13

Doe rouw en liefde en affchrik zwygen,


Op dat zy de overhand niet krygen!
D o e , by het fluiten van hunn' loop,
M y n ' pligt en uw bevel Hechts fpreeken!
Laat waar geloof en vaste hoop
M y n hart in heldenmoed ontfteeken!
O p , Knechten ! Herders! hoort.

V Y F D E

G E S P R E K .

ABRAHAM, GAMARI,

DERDER

, G A M AR

SKNAAPEN,

1.

JYdynheer!
A B R A H A M , ter zyde.
Doodlykwee.'
tgen Gamari.
Wek Ifaak, zadel my een lastdier: dat zich twee
Van u , om my teritond te volgen vaardig maaken.
GAMARI.

Ik vlieg op uw bevel, en doe uw Zoon ontwaaken.


ABRAHAM.

Draag zorg, Gamari! dat myn Sara dit niet hoor'.


M y n w i l is dat men haar niet in haar nachtrust ftoor'.
GA-

I S A A K ,

OF

G A MAR

DE

i.

Ik zal voorzichtig zyn.


(Gamari vertrekt.)
ABRAHAM.

Men moet deez' togt verzwygcn.


Zy zal van dit geheim daarna wel opning krygen.
Ik ken de tederheid van 't moederlyke hart.
In laater t y d . . . G o d ! daar is zy zelf. Wat fmart!
Wat zal ik zeggen ?
Z E S D E
SARA,

G E S P R E K .

A B R A H A M ,

HERDERSKNAAPEN.

S A R A .

I I o e ! zyt ge in den vroegen morgen,


M y n Abraham! zo ras ontwaakt?wat nieuwe zorgen...?
ABRAHAM.

J a , Sara! ik moet Gode een zuivere offerhand'


Bereiden op zyn' last, en gaa tot d' outerbrand
Z e l f , uit het naaste bosch, verdorde takken haaien.
Hou my niet op. Vaarwel: ik durfniet langer draalen.
S A R A .

Mag ik niet met u gaan?


ABRAHAM.

K e e n , lieve Sara! neen.


'tBehaage u ditmaal hier te blwen! laat me alleen.
SA-

AFSCHADUWING

DES HEILANDS.

ij

S A R A .

Hoe nu , myn Abraham! daar ik een reeks van jaaren


In blyde omitandighen en droeve doodsgevaaren
Alm u heb verzeld: mag i k . wrcede pyn!
N u by myn waarden Man niet tegenwoordig zyn?
A B R A H A M , ter zyde.
Haar klagt is billyk; e n , helaas! ik moet vertrekken.
Wat zal ik doen ? 't geheim verbergen, of ontdekken?
S A R A .

Benaauwd, vol twyfel, zwygtge, en ziet my peinzend aan.


(vandaan?
Wat deert uw hart? ei fpreek: waar komt die rouw
Wie ftoort uw rust?waarm wilt gy myn byzyn myden?
Verwaardig my met u een zelfde fmart te lyden.
A B R A H A M , ter zyde.
Neen, zulk een groote daad blyv'haar niet onbekend.
Ik moet haar 't droef geheim ontvouwen in het end'.
G y , Herders! gaat van hier.

Z E V E N D E
ABRAHAM,

ABRAHAM,

G E S P R E K .
SARA.

ter zyde.

H oe zal die flag haar moorden!


Bellier, almagtig God! haar hart en myne woorden!
SA-

IS

I S A A K ,

OF

D E

SARA.

Wat zal hy zeggen?


ABRAHAM.

Spreek, myn Waarde en antwoord my.


Geheugt u wel hoe veele en u elke gunftn gy
Van God ontfangen hebt ?
s

S A R A .

Kan ik die ooit vergeeten V


ABRAHAM.

Zyt gy hem dankbaar ?


S A

A.

Dat weet hy, die 't all'kan wecten.


A B R A H A M.

Maar zo die zelfde God van deeze uw dankbaarheid


Een fmartelyk bewys begeerde ?
S A R A .

Ik z o u , bereid
E n trouw in allen nood, zyn' wil voldoen;ja'tleven
Hem aanbin.
A B R A II A M .

E n indien ge aan hem uw' Zoon moest geeven?


S A R A .

W i e , Ifaak?
AB RAHAM.

Ifaak.
SA-

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .

I?

S A R A .

A c h ! door droefheid overmand


Zou het mogelyk befterven : doch de hand ,
Die hem mylchonk, zouhem vanmy temgonrfangen.
ABRAHAM.

Welaan, myn Sara! laat geen druk u't harte prangen.


Geef hem dan wederom: God eischt hem.
S A R A .

Eischt hy hem?
A B R A H AM.

6 J a ; en all' wat leeft moet zwichten voor Gods ftem.


Zyn wil is dat myn Zoon door my het leven derve,
S A R A .

Wat zegt g y , Abraham! wil G o d dat Ifaak fterve'


M y n Zoon! myn eenige die hem zo waardig is'
Die zyn gefchenk was! die, naar zyn beloftenis,
Eens zou de Vader van ontelbre Volken weezee
Ik ben my-zelf niet... Maar waarom? hoe kanna,
deezen!.,
1

ABRAHAM.

God heeft my van die zaak de rede niet gemeld ;


E n 't voegt ons , als hy ons z y n ' wil te vooren Helt,
Dien op te volgen; niet door twist den tyd te rekken.'
S A R A .

E n Ifaak zal in't k o r t . . !

ABRI-

ll

IS A A K ,

op

D E

ABRAHAM.

Zich op het outer (trekken,


S A R A .

Zyn Vader zal dan zelf..!


ABRAHAM.

Die zal met eigen hand


Hem offren. 'k Bid,myn Lief] dat gy uw' rouw verbant;
Ten minden moedig u , en win dus aller achting,
Indien gy deelen wilt in die doorluchte flachting.
Ik kan niet toeftaan dat een Moeder my verzeil',
Wier te derhartigheid my hindren zou. Vaar w e l !
Draag zorg dat Ifaak 't geheim niet koom' ter ooren,
't Zal best zyn dat ik-zelf aan hem zyn lot doe hooren...
Helaas! ik zie gy fchreit, myn Sara! Welk een vloed
Van zilte traanen dort ge uit de oogen! A c h ! gymoet
U aan de driften niet geheellyk overgeeven.
G y waart, ik weet het, G o d gehoorzaam al uw leven:
Dat dan uw hart zich draks naar zyn bevelen voeg'.
Maar de onderdaanigheid - alln is niet genoeg.
Gehoorzaamheid dient zich met moed en kracht te
fterken.
Wees een heldin, zo ge indiedaadwiltmedewerken,
Dan zal de goede God ("want hy Haat alles g a , )
U onderfteunen met zyn hemelfche gena,
E n die genadegift zal uw verdiende weezen.
Denk dat zyn toevoorzigt, nooit naar waardy geprezen,
Veel beter weet dan wy wat ons geluk op aard'
Met kracht bevordren kan, of waarlyk nadeel baart;
Dat rykdom, kinders, eer, gezondheid, daat en leven
Gefchenken zyn van hem. 't Geen wy hem wederseeven,

Is

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S . 19
Is geen verlies voor ons. Stel aan uw' rouw een maat.
Bereid om u terftond met een bedaard gelaat.
Naar 's Heeren hoog bevel gehoorzaam 11 te voegen.
Dees yvergloed zal hem veel meerder vergenoegen
Dan alle de ofl'ers: want die Gode een ofl'er flagt,
Brengt hem vreemd bloed: maar een, die zyn gebod
betracht,
Stelt hem een zuivre gift van eigen w i l te vooren.
A G T S T E

G E S P R E K .

S A R A , alleen.
W^at onverwachte ramp! Wie dacht dit ooit te
hooren ?
'k Zal dan in weinig tyds, (6 onverdraagbre pyn!)
Een deerniswaardige, een bedroefde Moeder z y n !
Ik zal geen Moeder zelfs meer weezen! hy moet fterven!
Men zal dien boezem met een doodlyk ftaal doorkerven !
Die vroome boezem is op 't punt (6 wreede maar'!)
Om al zyn fchuldloos bloed te Horten op 't altaar!
Hoe word myn hart alreeds van't offermes doorregen!
M y n droefheid, eeuwig G o d ! is reeds in top geltegeti.
A c h ! mooglykisderouw, die myn gemoed verteert,
Geen mindere offerhand' dan 't bloed dat gy begeert.

1 2

NE-

io

I S A A K ,
N

DE-

G E S P R E K .

ISAAK,

SARA.

I S A

A K.

Moeder!
S A R A , ter zyde.
Welk een naam! wat toeftand!
I S A A K .

'k Heb vernomen


Dat my myn Vader riep : is hy niet hier gekomen ?
Ik gaa hem zoeken.
S A R A ,

Hoor!
ter zyde.
Hemel! geef my kracht.
I S A A K .

G y weet misfchien nog niet dat hy voor de Oppermagt


Een offer toebereid en ik hem moet verzeilen.
S A R A .

Ik weet het: j a , myn Zoon!

TIEN-

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .
T

SARA,

G E S P R E K .

ISAAK,

GAMARI,

HERDERS KNAAPErt.
GAMARI.

2/itgynietveldwaartsfnellen ?
Wat toeft gy, Ifaak? uw Vader wacht u : gaa.
I S A A K .

Ik kom terftond. Vaarwel, beminde Moeder!


SARA,

Staal
A c h ! blyf.
ter zydei
Ik fterf van rouwi
tegen Ifa'dk.
Zult gy my dus begeeven.
I S A A K .

Waartoe die zuchten? door wat angst word gy gedreven ?


S A R Ai.
Ik blyf dan zonder Zoon!
I S A A K .

'k Zalkeren: wees te vrecn.


B 3
Mis-

I S A A K ,

OF

D E

Misfchien Is 't de eerde maal dat ik u laat alleen.


S A R A .

Maar deze reis...


fmarte ?

G o d ! wie voelde ooe grooter


I

A A K

Wat is hier omgegaan, Gamari? fpreek: myn harte,


Gewillig tot den togt, dien Vader my beveelt,
Is tusfchen zyn gebod en haaren rouw verdeeld.
Ik wilde gaarne hier vertoeven, en vertrekken,
o Gy,_die altoos plagt my tot een' deun tedrekken!
Gamari! waarde Vriend! myn zielvermaak en lust!
G y , die zo dikwils hebt aan myne borst gerust!
Draag z o r g , in myne plaats, draag zorg voor myne
Moeder ;
Wees, in myn afzyn, haar befchermer, haar behoeder,
E n onderdeun haar door uw' raad en kloek beleid.
tegen Sara.
Zie hier uw Zoon.
S A R A .

Wat zorg! wat tederhartigheid!


I S A A K .

E n echter weent gy nog! wat wilt ge? ontdek u nader.


G y weet wat last ik heb ontfangen van myn' Vader.
S A R A .

6 J a ; voldoe zyn' w i l , myn Zoon! de tyd is kort.


'k W il 't mede, olchoon my 't hart vann gereten
word.
Ver.

A F S C H A D U W I N G D E S H E I L A N D S . 23
Vertrek... Neen, h o o r ! . . A c h , G o d ! . . Ontfang
deez' kus: gaa heenen.
I S A A K .

M y n Moeder! wees getroost: ach! laat eens af van


weenen.
Zou i k , onwillig, my van deezen togt ontdaan?
'k Verlaat u waaiiykniet: 'kzalnaarmyn' Vader gaan.
E n , eer gy 't mooglyk denkt, met blydfchap wederkeeren.
Hoe! kunt gy voor een wyl myn byzyn niet ontbeeren?
Men wacht my reeds te lang: houd my niet op: gyzult
N a weinig tyds my hier te rug zien: neem geduld.
E L F D E

G E S P R E K .

SARA, GAMARI,

HERDERSKNAAPEN.

GAMARI.

I V I y n Moeder! (ftaa my toe dien naam aan u te


geeven;)
Vergun my dat ik vraag wat angst uw hart doet bceven:
Wat fmart heeft uwe ziel zo vreeslelyk bekneld ?
S A R A .

A c h , Z o o n ! onmooglyk is 't dat u myn tong dit meld,


'klten niet in ftaat om u myn' bittren rouw te maaien.
*k Moest minder tederheid bezitten by 't vernaaien.
G y zoud ook weinig flechts befelfen van deez' pyn.
Om die te kennen moet men zelf een moeder zyn.
B 3

GA-

I S A A K ,

54

O F

DE

G A M A R I.

Maar zal die groote linart aan God behaaglyk wezen?


S

A R A.

6 J a ; hy kent deez' angst: hy weet wat my doet vreezen.


H y weet dat i k , gedwee, niet morre om zyn gebon,
E n al myn zuchten hem opoffer voor z y n ' troon.
H y telt myn traanen, die hy zelf zal billyk achten,
E n i k , ik prys zyn' naam in 't midden myner klagten.
J a , Bron van goedheid voor den zwakken fterveling!
Ik bid u aan, zelfs in myn grootfte foltering.
E n , 't zy my druk of heil van u moog' wedervaaren ,
't Zal alles niet dan liefde in mynen boezem baaren.
Ik zou zelfs, zo het ooit in myn vermogen ftond,
Meer willen lyden, als 't uw wysheid noodigvond.
Gewis zou ik van u nog grooter gunst \erkrygen,
Zo myn gehoorzaamheid tot hooger trap kon ftygen.
Sara vertrekt.
T W A A L F D E
G A M A R I ,

G E S P R E K .

HERDERSKNAAPEN.
G A MART*

I C o m t , Herders! laat ons haar door troost... Maar


hoe! gy fchreit!
Schept moed: men volg' niet flechts de tederhartigheid
Dier eedlc zielen; neen, geliefde Medgezellen!
Laat ons haar deugden ook ons tot een voorbeeld

nellen.

Die ftille nedriglieid. die heiige liefde ea trouw

A F S C H A D U W I N G DES H I L A N D S .
Die onderwerping aan Gods wil in ramp en rottw
Behooren we in ons hart geduurig aan te kweeken;
Want menigmaal w i l God door dezen tot ons fpreeken.
Gelukkig zyn w e , indien zyn ftem ons is bekend:
Maar zo ze ons vreemd blyft, ach! dan heeft ons leed
geen end'.
W y zyn als reizigers, omringd van ftorm en vloeden.
Zie daar de Herren, die op weg ons moeten hoeden.
Wie zou ooit wanklen, die op zulk een hulp vertrouwt?
Wie wilde ooit dwaalen, die zo groot een licht aan
fchouwt ?
REI

VAN

HERDERSKNAAPEN.

G y , die ieder Deugd ten fpeelgenoot moet ftrekken!


Dochter van de Ootmoedigheid!
Gehoorzaamheid, die 't hart ten hoogen hemelleid!
G y kunt den mensen tot Godsvrees wekken,
Hoe groot is een getrouwe ziel,
Die op uw wys geleide in nood zich tracht teheilgenl
Zy kan alleen door u voor zonden zich beveilgen,
Waartoe zy anders ras verviel.
Hoe ras zien we onze w i l naar ydelheden haaken!
Hy is een wilde onedle plant.
G y fnyd de takken af, die woest zyn, om haar' ftand
By de Almagt aangenaam te maaken.
G y ent, opdat haar groei niet k w y n ' ,
De fpruiten van Gods w i l in plaats der eerlfe looten:
God brengt 'er voedfel toe: men ziet haar krachtvergrooten;
E n dan word onze w i l de zyn'.
Einde des Eerften Deels.
B 5

TWEE*

2(5

I S A A K ,

o F

DE

T W E E D E
E E R S T E
SARA,

DEEL,
G E S P R E K .

alleen*

O n z e k e r h e i d ! wat flaat gy diepe wonden !


Wie zegt my thans uit deerenis
u
r
'
> myn* Ifaak is ?
K Heb Herders op den weg, 'kheb Knechten uitgezonden ,
Maar niemand keert. Wat nu beftaan ,
Daar mooglyk elk my ichuuwt, met myn verdriet
begaan?
H

0 e

Z o o n

De onfchuldige is misfehien niet meer in 't leven ,


E n , op t bevel der Oppermajit,
_ Reeds door zyns Vaders hand~geflaa:t:
G e w i s , hy heeft alreeds den veegen geest"gegeeven.
_ Wat hartzeer! welk een bittre pyn!
Hier is voormy geen troost: wie zal myn trooster zyn?
'k Stap langfaam voort met ongewisfe fchreden.
't Is of 't gezigt reeds duister word
Door al de traanen die ik ftort.
(den.
M y n hart fmoort in een zee van naare angstvallighWaar wende ik my? wie geeft my raad?
Waar vinde ik iemand, die my opbeurt in deez' ftaat?
De tenten, korts vervuld met blyde Knaapen,
Staan doodsch en treurig in deez' nood.
De velden zyu van vee ontbloot.
De Herder is 'er niet, dies dwaaien al de fchaapen.
Wat

A F S C H A D U W I N G D E S H E I L A N D S . 2?
Wat zeg ik? wie vergeet dit ooit!
De Herder leeft niet meer! de kudde is reeds verftrooit!
Ochf ik een' der Knaapen mogt ontmoeten!
Maar 'k zie hen nadren. M y n verlangst...
Zal ik hen fpreeken. . Welk een angst!
Ik beef voor 't antwoord : ik zal bezwymen voor hun
voeten.
Ik weet, het offer is gefchied.
(doorftiet.
k Zie het bloed: 'k voel zelfs het ftaaldatIfaaksborse
T W E E D E

G E S P R E K .

SARA, G A M A R I , HERDERSKNAAPEN.
GAMARI.
't Is buiten onze fchuld dat wy zo fpade keeren.
Ik kon onmooglyk eer voldoen aan uw begeeren.
Weet d a n . . .
SARA.
Gamari! 't is genoeg: myn ramp is groot,
'k Weet alles reeds: ik heb geen' Zoon meer: hy is dood.
GAMARI.
Hoe! daar ik den voet van Moria zo even
U w ' Z o o n , van Abraham verzeld , nog heb zien lee ven!
SARA.
Zou hy nog leevend zyn ? 0 Hemel kan 't gefchin?
GA-

&Z

I S A A K j O K D E
GAMARI.

G y zult in korten tyd hem in uwe armen zieri.


S A R A.
Grootmagtig G o d ! wekte u myri klagt tot mededogen?
Hebt gy uW ftreng bevel veranderd? zou ik moogen;.?
tegen Gamari.
Maar welk een offer is den Opperheer geflagt?
GAMARI.
Ik denk dat de offerhand'nu reeds zal zyn volbragt.
Z y was 't nog niet, toen ik van Abram ben gefcheiden?
SARA.
Wat deed zo lang hem aan den voet des bergs verbeiden.
G A M A R I.
I k weet het niet; en fchoon 't my zelv' ook wonder
fcheen,
Dorst ik niet nadren om te vraagen naar de ren.
Misfchien dat hy van G o d een teken dacht te krygen ,
Dewyl ik hem vol moeds den berg heb op zien ftygeh.
SARA.
Ach!
GAMARI.
Aan den voet des bergs verliet hy ons, en had
n de eene hand het vuur, in de andre 't mes gevat.
SA-

AESCHADUWING

D E S H E I L A N D S . 9

S A R A .

E n Ifaak?
G A M A R I .

Ifaak droeg de aanngebonden takken,


Die hy met Abraham in 't bosch had weezen hakken
E n volgde , moede en mat door 't torfen van dien last,
Met eene nedrigheid, die braave telgen past.
S A R A .

Een zelfde dag doet my verfcheiden dooden fterven,


Algoede Hemel! zal ik nergens troost verwerven?
GAMARI.

Wie weet wat tedre drift, wat deernis, welk een fmart.
M y n ' dierbren Meester trof in 't vaderlyke hart,
Toen Ifaak, dus gebukt, hem zyne trouw deed blyken?
Ik vreesde dat hy door de zwaarte zou bezwyken.
't Was of me elkoogenblik'tgewigtvan'tmoeilykpak
Op 't harte drukte; en hem met zo veel ongemak
Dus ziende klautren om op 't hoogft' des bergs te
komen,
Had zyne fmart myn ziel zodanig ingenomen,
Dat my het aangezigt nog nat is van het zweet.
S A R A .

A c h ! vaar niet verder voort: uw angst verzwaart myn


leed.
(open.
Scheur door uw naar verhaal myn wonden niet meer
GAMARI.

Ginds nadert Abraham: nu naoogt ge'tbestehoopen.


SA-

4p

I S A A K ,

O F

D E

'j
S A R A .

A c h ! *t offer is volbragt!
GAMARI.

G e w i s : hy keert met fpoed,


E n 't ftaal is in zyn hand nog rood geverwd van bloed.
S A R A .

W e r h o u d , werhoud my niet: 'k heb alles thans te


duchten.
Ik moet dat ysfelyk , dat droef gezicht ontvluchten.
D E R D E
A B R A H A M ,

G E S P R E K .

ISAAK,

SARA,

G A M A R I ,

HERDERSKNAAPEN.
ABRAHAM.

.IVtyn waarde Bedgenoot'!


I S A A K .

M y n Moeder!
ABRAHAM.

Hoe! waarheen'?
I S A A K .

Voor wien toch vlucht ge?


SA-

AFSCHADUWING

D E S H E I L A N D S . 31

S A R A .

God! hoe fiddren all* myn leen!


A c h , Ifaak! zyt gy 't zelf? mag ik myn ooggelooven?
I S A A K .

J a , waarde Moeder! ja: w y z y n ons leed te boven.


Ik wensch u vrede: ik kom, na uw' geleden druk,
Om my te werpen in uwe armen.
S A R A .

. .
G y leeft nog!

Wat geluk!
I S A A K .

J a , ik leef: wy zien ons heil vergrooten.


God heeft voor ons den fchat van zyn genade ontfloten.
S A R A .

Ach,Zoon!...
I S A A K .

Helaas! zy zwymt.
S A R A ,

M y n dierbre Zoon!... Ik fteif.


A B R A H A M.

R a s : onderfteun haar,
I S A A K .

A c h ! zie welk een bleeke verf.


Zich

I S A A K ,

OF

DE,

Zich op haar aanzigt fpreid!.. het doodzweet.,.


ABRAHAM.
Staak uw treuren.
Ontftel u niet te veel: 't geen gy hier ziet gebeuren
Is 't wezenlyk gevolg van onverwachte vreugd;
Geen ongewoon gevolg. Zy zal, op 't hoogft' verheug.!,
In 't kort, en eer gy 't denkt, wer tot zich-zelve komen.
Haar fterkntroerde ziel wist zich niet in te toornen.
Een korte rust zal haar van de onmagtdaar ze in viel,
Welhaast herftellen.
I S A A K.
Hoe! zal dan de zelfde z i e l ,
Die honderdmaal voorheen in nood haar' moed deed
hlyken,
N u door eene overmaat van vreugd zorasbezwyken^
ABRAHAM.
A c h , Zoon! dedroefheidenhaarwerkingkenuenwy.
De vreugd is altoos vreemd, en gaat ons ras voorby.
Pas zet de brooze menschop'taardrykzynefchreden,
O f ftraks geraakt hy in een zee van moeilykheden.
H y leert van kindsbeen af alle onheil, fmaadenhoon
Verduuren: maar het goede is hy zo ongewoon;
De blydfchap is by hem zo zeldzaam in zyn dagen,
Dat hy onmooglyk haar verrasling kan verdraagen.
GAMARI.
Z y fchept wer adem: zy begint haare oogen wer
Voor'tdachlichtteoopnen.
SA-

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .

jg

SARA.
A c h , myn Abram! welk een keer!
M y n Ifaak! is 't dan waar?
ISAAK.
J a , geliefde Moeder!
G y ziet u in myn' arm.
SARA.
Genadige Albehoeder!
U w goedheid zy geloofd: u komt daar de eerevantoe.
M y n Ifaak leeft!.. Maar hoe, myn Abraham! maar
hoe..?
ABRAHAM.
Hoor of gy 'sHeeren gunst aanbidden moetenpryzen.
Toen 't de Almagt had behaagd my de offerplaats
te w y z e n ,
Ben ik op haar gebod terftond daar heen gefneld,
Alleen van mynen Z o o n , die naast my ging, verzeld.
G y vat ligt welk een angst myn hart had ingenomen.
Op weg vroeg Ifaak waar men 't offer zou bekomen ?
'k Dorst hem niet aanzien,en myn antwoord was alleen:
De Heer z a l ' t haast voorzien". Dus wende ik myne
fchren
Naar 't toppunt van den berg, daar ik het outer bouwde.
N u wierd het tyd datikmyn' Zoon zyn lot ontvouwde.
Ach (borst ik fchreijende uit) myn Ifaak ! de
"
Oppermagt
(geilagt.
W i l thans myn waardfte pand door my hier zien
Vraag naar geen offer meer: ik zal het u ontdekken.
G y moet, op Gods bevel, het offer zelf verltrekken.
't Is waar dat eens uw zaad alm zou zyn beroemd;
C
Dat
1

34

S A A K ,

OF

DE

Dat God uw nagedacht ontelbaar heeft genoemd;


D a t h y u zeegnen z o u : maar kunnen ftervelingen
Ooit in het diep geheim der Opperwysheid dringen?
Z y z a l , dewyl ik u onmooglyk kan behon,
Voorzeker, nauw dood, aan u een wonder doen.
Laat ons gehoorzaam zyn,en draag dit leed geduldig.
G y weet, het lchepfel is zyn' Schepper alles
fchuldig".
Dus moedigde ik myn' Zoon in 't uiterfte gevaar.
Ik fpreidde 't dorre hout daarna op 't brandaltaar
E n bond myn' Ifaak, die me aan den hals bleef kleeven!

.,

,,

,,

S A R A .

A c h ! ikbegryphet. Maar hoe bood hy God zyn leven?


ABRAHAM.

Zachtzinnig, fpraakloos, als een jong onnozel lam.


S A R A .

6 Naare omftandigheid! ik fidder, Abraham!


Als ik me uw' toeftand in dat tydftip ftel voor oogen.
ABRAHAM.

N e e n : toen had my reeds een onbekend vermogen,


Een hemelgaaf bezield, die my in moed ontftak.
't Was noch de vader, noch de mensen, die in my fprak.
Genade kon Natuur toen reeds tot zwygen dwingen.
Een heillicht, onbekend aan zwakke ftervelingen,
Stelde, als te faam vernd den dood van mynen Zoon
E n Gods beloftenis voor myn gezicht ten toon.
Geloof en Liefde en Hoop,nooit in myn hart bezweken,
Ontftaken 't in een gloed. Ik fcheen met God te
fpreeken.
Toen

A F S C H A D U W I N G DES H E I L A N D S .

3$

Toen ik op Ifaak, die geknield zich nederboog,


De linkehand l e i , veste ik de oogen naar omhoog,
E n had de rechte, met het mes reeds opgeheven,
Om die geliefde Telg den laatften ilag te geeven.
SARA.
Ik beef.
ABRAHAM.
Straks wierd de lucht, voor myn verrukt gezigt,
Op 't onverwacht!' vervuld door een verbaazend licht;
E n 'k hoorde een ftem dus van den hemel tot my
fpreeken:
, H o u o p , Abram! uw geloof is G o d gebleken.
H y weet dat gy hem vreest. Doe uwen Zoon geen
leed.
,, G y waart tot de offerhande op Gods bevel gereed:
N a die gehoorzaamheid zal hy niets meer begeeren".
5

SARA.
'kHaal adem.
ABRAHAM.
Deeze taal... Ziedaarhoe'tlotkankeeren.
Ziedaar in Abram , na 't bekomen van zyn'wensch,
In 't treffendft' tyd(tip,wer den vader en den mensch...
Dees taal ontwapende myn ziel: 'k voelde al de dyken,
Die my tot op dien ftond omringden, ftraksbezwyken.
Een vloed van tochten, in die doorbraak onbetoomd
E n t'faam' in oproer had myn' boezem overftroomd.
Verbaazing, liefde, vrees, vergenoeging, mededoogen,
Verlangen, tederheid, en dank aan 't Alvermogen,
Deeze allen drukten 't hart op 't fchielykft' als ten
grond'.
Ca

Zo

3<5

I S A A K ,

OF

D E

Z o groot een goedheid eischte erkentnis; maar myn


mond
(zyne banden;
Was fpraakloos: 'k dacht myn' Zoon te ontdaan van
Doch 't was vergeefs: ik kon; door 't beevenmyner
handen,
De ftrikken, die 'k met moed gelegd had, niet zoras
Ontknoopen, toen myn vreugd ten hoogften toppunt
was.
Het vuur van myne drift was echter niet teblusfchen.
De terfte omhelzingen, de hartelykfte kusfen,
Gemengd met traanen... A c h ! ik kan niet meer:
't verhaal
Van zo veel heils verwart myn zinnen t' eenemaal.
Vervolg g y ' t , Ifaak!
I S A A K .

Toen ik eindelyk was ontbonden,


Wierd voor onze offerhand' geen offer nog gevonden.
G o d zou hierin voorzien , gelyk myn Vader my
Vooraf gezegd had. N a wat toevens hoorden wy
Van verre een wild gedruis. I k , ftraks daar heen getoogen,
Ontdekte een kreupelbosch, dat hevig wierd bewogen.
Een witte R a m , ons door de Algoedheid toegefchikt,
Zat met zyne hoornen in de ftruiken vast geftrikt,
E n kon 't gewapend hoofd niet uit de doornen rukken.
Dees moest (wat groot geluk! voor myne banden
bukken:
Dees wierd gedagt, en ftrekte in dat gezegend uur
't Onfchuldig voedfel van het heilig outervuur;
Dees wierd, in myne plaats, de Godheid opgedraagen.
M y was alln de dag, die u dus drong tot klaagen,
M y n boezem was de fteek door Abram toegedacht;
My

A F S C H A D U W I N G D E S H E I L A N D S . 3?
M y was de dood beloofd uit last derOppermagt.
M a a r , Heer! zo gynietwiltdatikvooruzalfneeven,
Geef, dat i k , leevend', dan voor u-alln rnoog' leeven!
GAMARI.

Hoe heerlyk, Abraham ! hoe heilryk is uw lot!


G y gaaft, door zulk een proef, een klaar bewys aan God
Dat uw geloof ten top van grootheid is geftegen.
S A R A .

Hiern-alln is zyn gelukftaat niet gelegen.


God kende hem alreeds, dewyl hy 't alf doorziet;
Maar toen kende Abraham alsnog zich zeiven niet.
H y wist nog niet wat deugd hy zich kon aangewennen.
De Alwysheid leerde hem zyne eigen fterkte kennen.
Z y heeft gewild dat zyn ftandvastigheid, zyn trouw,
Zyn waargeloof al de aard' ten voorbeeld ftrekken zou.
A c h ! mogt het zyne deugd aan volgers nooit ontbreeken!
Laat ons deeze offers in ons-zelv' op nieuw ontfteeken.
Ons harte zy 't altaar, en hemelmin de gloed:
Men doe de driften, als het kroost van ons gemoed,
De willige offers zyn om de Almagt op te draagen.
Het offren van een' Zoon zal God niet meerbehaagen
Dan dwaaze lusten, die der menfchen waar geluk
Verhindren, op zyn' last te brengen onder 't juk.
A

ERA

ri A

M.

De Hemel opent zich. M e n zwyg'.

C 3

VIER.*

38

I S A A K ,
V

E E N

E N G E L ,
GAMARI,

O F D E
G E S P R E K .

A B R A H A M ,

S A R A , ISA AK,

HERDERSKNAAPEN.
DE

ENGEL

G y zietmvkeeren,
Abraham! ik kom op 't hoog bevel des Heeren.
H y zend my af tot u. Laat alle uw zorgen vlin.
Zo groot, zo lchoon een blyk van uw geloof te zien,
Was hem zo waard, dat hy al zyn beloftenisfen
U deezen dag vernieuwt: gy zult zyn gunst nooit
misfen,
E n al het aardsch gedacht zal eenmaal, vroeg of laat,
Van God gezegend zyn in uw verkregen zaad.
H y zal 't zo talryk in nakomelingen maaken,
Als 't flonkerend' gefternte aan 's hemels blaauwe daken
E n 't zand aan de oevers is. Het zal zyns Vvands Land
In erfelyk bezit verkrygen door Gods hand,
E n , heerfchende, over al zyn haaterszegepraalen.
't Is G o d , die 't u belooft, wiens almagt nooit kan
faaien.
't Is G o d , die dit voorheen u reeds verzekerd had;
E n h y , die ds eeuwigheid met zynen arm omvat,
Heeft heden andermaal dit by zich-zelv' gezworen.
De Engel ryst opwaarts.

VYF-

AFSCHADUWING

DES H E I L A N D S .

V Y F D E EN L A A T S T E
ABRAHAM,

SARA,

ISAAK,

39

GESPREK.
GAMARI,

HLRDERSKNAAPEN.
S A R A .

H o o r t , hoort gy 't Abraham?


I S A A K .

Ach neen! hy kan niethooren.


S A R A .

Hy fchynt geheel verrukt. Hoe glinstert zyn gezigt


ABRAHAM.

Almagtige! in wat zin geeft gy my dit bericht?


Kan ik geen grooter daad in dees gebeurdtnis vinden?...
De Vader offert zelf zyn' Z o o n , zyn' welbeminden!
De Z o o n , die van de ftraf, niet wenscht te zyn bevryd,
Bied zich vrywillig aan, fchoon hy onfchuldig l y d !
Waarom moest hy het hout, zyn eigen moordhout,
draagen?
(gen?
Waarom kon juist dees berg, geen andre,God behaaWaarm was 't hoofd van 't dier met doornen als om.
fnoerd... ?
(voerd
' k W o r d in verrukking naar d'aanftaanden tyd geIk zie reeds ander bloed van deezen bergtop ftroomen!
Ik zie een' andren Zoon.de hoop en troost derVroomen,
Daar hy, ter dood gedoemd, als Ifaaks tegenbeeld,
Z y n ' grooten geest, gedwee, in 's Vaders hand beveelt!
De bergen fiddderen! De graven doen zich open!
De Zon , dit naar tafreel als fchuwende onder 't
loopen,
Bedekt zich in een' nacht, en treurt om 's Lyders lot!
'kVer-

I S A A K , OF DE A F S C H A D . DES H E I L A N D S .

*k Verdaa, 'k verdaa de zaak. Genade, groote G o d !


Dit is de dag, dien ikgewenscht heb vr myn derven
Te aanfchouwen! Dit is 't bloed, waarvan zo menig.
werven
(zoen,
A l d aard' gewaagen z a l , en 't welk tot 's menl'chen
Eene eindelooze fchuld voor eeuwig zal voldoen!
D i t , dit is't offer, 't welk op 't luisterrykft', nadeezen,
Twee eigenfchappen, beide onfcheidbaar van Gods
Weezen,
Zo wel zyn eeuwig recht als zyn barmhartigheid,
Eens vergenoegen zal door 't wonderbaard' beleid!
Dit is de dood, die zelfs, om'sgrafs geweld te duiten,
Den derveling de poort des levens zal ontfluiten !
-Dag! 6 dierbaar Bloed! Offerhande! D o o d !
Wat z y n , tot 's menfchen heil, alle uw gevolgen groot!
REI

van

H ERDERSKN&APEN.

Kan 't weezen! Welk een maar' doet Abraham ons


Stelt God in Ifaak ons ten toon
(hooren!
De voorfchets van een andren Zoon,
Doorwiensonfchatbren dood ons 't leven is befcboren;
Toont de Almagt zich zo vroeg bereid
Om onze dierbre zaligheid
Door 't heerlykd' middel uit te werken;
Laat Abrams voorbeeld dan ons in 't geloof verderken,
Ten roem der Hemelmajesteit.
Ziet deAlbedierder, ziet de Schepper aller dingen,
Ons met zo gundige oogen aan;
Zal hy zo wonder veel bedaan
Om 't heil te vestigen van drafbre dervelingen;
A c h ! dat we in dien gewenschten daat,
Vervreemd van deugd, verleid tot kwaad,
De vrucht van al die'zorg niet derven!
Dat onze dankbaarheid ons byblyv' tot ons derven
Voor zulk een nooitvoipreezeu daad.
E I N D E .

You might also like