You are on page 1of 53

Examencommissie Aardrijkskunde

Domeinoverschrijdende leerdoelen
Maatschappelijke rol v. aardrijkskunde
Ruimtelijke beroepenvelden

Klimaatonderzoek, meteorologie, seismologie, hydrografie,


bodemonderzoek, weg- en waterbouw, delfstofwinning, energie, landbouw,
milieukunde, crisisbeheer en water-,natuur- en landschapsbeheer
Verkeer- en transportsector
Vastgoed, ruimtelijke ordening en planologie
Binnen- en buitenlands bestuur en beleid, politiek en bij internationale
organisaties
Geo-informatie en ict
Reiswereld
Internationale handel
Journalist

Ruimtelijke onderzoeksdomeinen

Internationale migratie

Migratie is verbonden met economische, politieke, sociale, juridische, cultureelreligieuze en ecologische oorzaken die zich in de herkomstregios situeren, maar
ook met de beeldvorming over de potentile regios van bestemming.

Integratie en sociale cohesie:

De participatie van immigranten en hun nakomelingen in de samenleving


verloopt vaak moeizaam: hoge werkloosheid, laag scholingsniveau,
oververtegenwoordiging in criminaliteitsstatistieken, een minder goede
gezondheid en discriminatie zijn daar aanwijzingen van.

Migratie en ontwikkeling

Migratie wordt wereldwijd steeds meer een deel van het dagelijkse leven. Door
nieuwe technologien en toenemende transportmogelijkheden blijft de interactie
tussen regio's van herkomst en regio's van bestemming bijzonder intens.

Plaatsbepaling op de aarde
Absolute en relatieve ligging
Bij de absolute ligging maak je gebruik van geografische cordinaten, bij de
relatieve ligging beschrijf je hoe iets ligt ten opzichte van andere dingen.

Absolute ligging: De geografische breedte en lengte.


Relatieve ligging: Beschrijving van de ligging ten opzichte van de
omgeving.

Vb.:

Tilburg ligt op ruim 51 graden noorderbreedte en 5 graden oosterlengte (absolute ligging).

Tilburg ligt in de provincie Noord-Brabant aan de A58 tussen Breda en Eindhoven in (relatieve
ligging).

GPS (=Global positioning system)


Satellietnavigatie is een vorm van radionavigatie waarbij gebruik wordt gemaakt
van satellieten. Het is een systeem waarmee mensen wereldwijd, onafhankelijk
van weersomstandigheden, hun plaats kunnen bepalen.
Standplaatsbepaling van GPS via satellietensysteem
Gps gebruikt 32 (bij opstart 24) verschillende satellieten die elk in een van de zes
banen op 20.200 km hoogte cirkelen. Deze banen zijn zodanig samengesteld dat
vanaf elke plaats op aarde altijd minstens vier satellieten waarneembaar zijn.
Het meetprincipe van het Global Positioning System is gebaseerd op de
afstandsmeting tussen satelliet en ontvanger en het bekend zijn van de positie
van de satelliet. De afstanden tussen de satelliet en de ontvanger worden uit de
gemeten looptijden van radiogolven afgeleid.

De kaart
Schaal
De schaal is de vergrotings- of verkleiningsfactor. Deze wordt uitgedrukt in
een breuk. Als het model 10 kleiner is dan het origineel, dan is de
verkleiningsfactor 0,1. Of anders geschreven , of nog anders 1 : 10(=meest
gebruikelijke) De 'schaal' 1 : 10 geeft dus aan dat 1 cm van het model 10 cm van
het origineel betreft.
Soorten:

schaal 1 : 1 betekent ware grootte


schaal 1 : X betekent dat verkleind is afgebeeld
schaal X : 1 betekent dat vergroot is afgebeeld

Bepalen van afstanden


Met de lijnschaal:
Op een lijnschaal kun je de afstand onmiddellijk aflezen. De lengte van de lijn
stelt de afstand voor van de maat die erbij vermeld wordt.
Met de breukschaal:
Een breukschaal geeft de verhouding tussen de afstand op de kaart en de
werkelijke afstand op het terrein.

Symbolen en elementen op een topografische kaart

Soorten kaarten
Topografische kaart
Een topografische kaart of stafkaart (topo = plaats, grafisch =
beschrijvend) is een kaart die bedoeld is om zo getrouw en
volledig mogelijk een deel van het aardoppervlak te beschrijven
door de weergave van onder meer het relif, de natuurlijke
kenmerken, de infrastructuur, de bebouwing, de natuurlijke
grenzen, de bestuurlijke grenzen en gebruikte toponiemen.
Thematische kaart
Een thematische kaart is een kaart waarop kenmerken
(grootheden) van n of meerdere thema's zijn afgebeeld.
Voorbeelden zijn bodem-, bevolkingsdichtheden-, klimaat- en
grondgebruikkaarten. Als extra informatie voor de orintatie
wordt vaak een beperkte set topografische zaken toegevoegd,
zoals belangrijke plaatsen, rivieren, landsgrenzen en soms ook
hun toponiemen.
Geografische kaart
Een geografische kaart is een getrouwe afbeelding van een
geografisch gebied op een plat vlak. Bepaalde kaartelementen zoals
wegen en gebouwen kunnen wel overdreven groot weergegeven
worden om ze beter zichtbaar te maken terwijl details zoals kleine
bochten van wegen, rivieren en andere kleine terreinelementen juist
door generalisering weggelaten worden.
Schematische kaart
Bij een schematische kaart ligt de nadruk minder op de juistheid
van de afbeelding van een gebied. Aan aspecten als
verhoudingen, afstanden en onderlinge ligging worden concessies
gedaan omwille van een bepaald gebruik, of om bepaalde
informatie effectief over te brengen zonder dat men belang of
aandacht heeft voor bepaalde geografische details.
GIS (= geographic information system)
Een geografisch informatiesysteem (meestal afgekort tot: GIS) is
een informatiesysteem waarmee (ruimtelijke) gegevens of informatie over

geografische objecten, zogeheten geo-informatie kan worden opgeslagen,


beheerd, bewerkt, geanalyseerd, gentegreerd en gepresenteerd.
GIS-databanken: temporele informatie toevoegen (tijdsinformatie). Daarmee zou
je dan bijvoorbeeld een vraag kunnen stellen zoals: 'welk oppervlak had een
bepaald meer op een bepaalde datum' of 'geef de datum waarop dit bepaald
meer deze bepaalde weg overspoelde'.
Welke info in gis databank? vooral hoogte-informatie en informatie over wegen,
grenzen en rivieren

Ruimtelijke ordening stad en platteland


Wisselwerking stad en platteland
Ontstaanplaats van een stad of gemeente
Site van een stad: plaats waar de nederzetting is ontstaan en ontwikkeld in
functie van lokale landschapskenmerken.
Meestal waar handel plaatsvindt, waar rivieren zijn (watervoorziening),
Verschillende stadspatronen

Stedelijke hirarchie in Belgi

er zijn vijf grote steden: Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi;


er zijn 17 regionale steden: Bergen, Namen, Brugge, Leuven, Hasselt,
Kortrijk, Mechelen, Doornik, Aalst, Oostende, Verviers, Turnhout, La
Louvire, Sint-Niklaas, Roeselare, Aarlen en Genk;
er zijn 31 goed uitgeruste kleine steden, dit wil zeggen met een hoge
uitrustingsscore en een penetratiegraad van eigen bevolking van minstens
60%, alsook een extern aangetrokken bevolkingsaantal dat even groot is of
groter dan de intern aangetrokken bevolking;
er zijn 18 behoorlijk uitgeruste kleine steden die een intermediaire positie
innemen;
er zijn 32 zwak uitgeruste kleine steden, dit wil zeggen met een redelijk
zwakke uitrustingsscore, die minstens 45% van de eigen bevolking
aantrekken en met een externe flux die minstens 40% bedraagt van de
interne flux.

Stedelijk leefcomplex

Stedelijke functies
-

Stadskern: handel, horeca, recreatie, toerisme, administratie, gebouwen,


kerk, winkels
Kernstad: wonen, economische activiteiten
Woonkern: wonen
Agglomeratie: jonge gezinnen, extensieve vorm van bodemgebruik (veel
tuinen)
Stadsgewest: wonen, (bevolking pendelt veel voor werk in de stad)

Verstedelijking
Rurbanisatie: bevolking in de landelijke gebieden maakt steeds meer gebruik van
werkgelegenheid en voorzieningen in de stad
Suburbanisatie: migratie vanuit de stad naar de nabije landelijke omgeving
Meten van verstedelijking
Vereisten :

Bevolkingsdichtheid minimum 300 inw/ km


Grootste woonkern meer dan 2000 inw (waarvan 70% gemeentelijke
bevolking)
Minder dan 20% van de bevolking => agrarische sector
Minstens 35% van de bevolking werkt => nijverheid
Minstens 25% werkt => handel en verkeer

Problemen door verstedelijking

Files door pendelaars (teveel autos)


Slaapgemeentes (ontvolking van de stad), inwoners werken, winkelen in
andere stad
versnippering van open ruimte = verkaveling), natuurgebieden worden
woonwijken
segregatie (= neiging van versch. sociale groepen en ondernemingen om
zich in afzonderlijke stadsdelen te vestigen, => rijk trekt weg als arm
verschijnt en omgekeerd.) resultaat is dat in de stad gelijke sociale
groepen geconcentreerd voorkomen

oplossingen? Werk creren, meer winkelcentra, recreatie in slaapgemeentes

Algemene structuur stadsgewest


Stadsgewest is het geheel van de agglomeratie(= stedelijke woonkern aanpassen
aan gemeentegrenzen) en de banlieue(= buitenste zone van de stad). Het is de
hele ruimtelijk vergrote structuur waarbinnen de uiteengelegde
basisactiviteiten van de stedelijke landschap, namelijk wonen, werken, opvoeden,
winkelen, cultuurbeleving en ontspanning, in overwegende gelokaliseerd zijn.
Tussen deze activiteiten bestaan intense relaties zodat een functioneel geheel
wordt gevormd dat in belangrijke mate naar de traditionele kernstad
georinteerd blijft.

Erfgoedwaarde traditionele landschappen


De Vlaamse Ardennen
De Vlaamse Ardennen zijn een heuvelachtige streek in
het zuiden van de Belgische provincie OostVlaanderen varirend in hoogte tussen 88 en 145 meter.
De streek is niet duidelijk omlijnd, maar meestal bedoelt
men hiermee het arrondissement Oudenaarde en de
steden Zottegemen Geraardsbergen. De streek is een
officieel erkend Regionaal Landschap en vormt een
bekende toeristische regio. De heuvelrij loopt over detaalgrens over in
het Henegouwse Pays des Collines, dat geografisch een geheel vormt met de
Vlaamse Ardennen.
Het Brabants Leemplateau
De Brabantse Leemstreek is het centrale gedeelte van
de Leemstreken in Belgi, begrensd in het oosten
door Haspengouw (waterscheidingslijn tussen Dijle en Grote
Gete, doorlopend tot Namen), in het zuiden door
de Beneden-Samber en het Bekken van Charleroi, in het
westen door de Henegouwse Leemstreek (Zennevallei en
waterscheiding Zenne- Sennette) en het Centrumbekken en
in het noorden door de lijn Brussel-Leuven-Tienen.
De Condroz
De Condroz is een Belgische landstreek in Walloni die zich
uitstrekt over de provincies Namen, Luik, Henegouwen en
een klein stukje van de provincie Luxemburg, met
hoofdplaats Ciney in Namen. De Condroz is een eerder
vruchtbare landbouwstreek, met heel wat leemgronden.
Tussen de akkers en de weiden vindt men verspreid kleine
bosjes. De Condroz zelf, wordt ten westen van de Maas ook "tussen Samber en
Maas" genoemd. Ten Oosten van de Maas heet de Condroz gewoon "Condroz".

Ruimtelijke planning
Structuurplan Vlaanderen
Het RSV (ruimtelijk structuurplan Vlaanderen) zorgt voor maximale bescherming
van de resterende open ruimte en de steden te herwaarderen zodat zij
aangename plekken worden om te leven.
Rol van de overheid? Het RSV toestemming geven (goedkeuring), erkenning en
subsidiring van strategische projecten.

4 principes van RSV :


1. gedeconcentreerde bundeling = meer bundeling van bebouwing binnen
een bestaand patroon van deconcentratie, van spreiding.
2. Poorten als motor van ontwikkeling: zeehavens, HST-stations, luchthaven
van Zaventem.
3. Infrastructuur als bindteken: spoor-en autowegen, kanalen
4. Het fysisch systeem als ruggengraat: open ruimte met het netwerk van
beek-en riviervalleien, grote bosgebieden, agrarische ruimte.+
Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUPs)/ gewestplannen
Verschil tussen een uitvoeringsplan en structuurplan
Uitvoeringsplan: is een plan waarmee de overheid in een bepaald gebied de
bodembestemming vastlegt. (vervangen gewestplannen)
Structuurplan: overheid geeft in grote lijnen aan hoe zij Vlaanderen ruimtelijk wil
zien evolueren.
Voorbeelden van duurzaam ruimtegebruik
In woongebieden:

Meerdere huizen bouwen op dezelfde plaats (flats, hoge appartementen)


Onbewoonde huizen afbreken =>recreatiecentra van maken,

In industriezones:

havenbeleid

Interne reserves gebruiken voor industrile ecosystemen, koppelen van


processen
Vb Sidmar en Electrabel: hoogovengas als energiebron
Vb EZH: warmte en CO2 voor tuinbouw
Gemeentelijke uitvoeringsplannen (BPA en APA)
BPAs( bijzondere plannen van aanleg ) zijn gemeentelijke bestemmingsplannen
die in de verleden gemaakt werden om het gewestplan te verfijnen (gewestelijk
bestuursniveau)
Een BPA legt voor een welbepaald gebied verordenend vast:
- wat de bestemming is en welke activiteiten er mogelijk zijn;
- wat de inrichting is: waar bebouwing kan komen en aan welke voorwaarden
(zoals oppervlakte, hoogte, materiaalgebruik, ...) die moet voldoen.
APAs (algemene plannen van aanleg) geven informatie over een heel
grondgebied van een gemeente

De kosmische ruimte
Structuur van het heelal en de aarde
Optische telescoop: Optische telescopen worden gebruikt voor waarnemingen
in zichtbaar licht. Ze worden onderverdeeld in lenzen en spiegel-telescopen
(refractors en reflectors), met als verschil het gebruik van lenzen of van spiegels
voor het opvangen en convergeren van licht, afkomstig van een hemellichaam.
Voor- en nadelen optische telescoop?

Geen kleurafwijking (chromatische aberratie)

Enkel s nachts te gebruiken

Geen wolken

Er mag niet te veel kustmatig licht zijn -> lichtvervuiling(-pollutie)

Best waarnemen op grote hoogte in droge gebieden (bv. Andes)


Radiotelescoop: is een radioantenne en ontvanginstallatie speciaal voor het
waarnemen van korte golf radiosignalen, afkomstig van astronomische objecten.
Voor en nadelen radiotelescoop?

Radioastronomie kan overal op Aarde

Radioastronomie kan ten alle tijden, zowel dag als nacht en bij elk
weertype.

De apparatuur is temperatuurgevoelig.

De resolutie kan hinderlijk zijn, maar een interferometer vormt hier een
oplossing.

Het vormen van een radiobeeld of een radiokaart vergt veel geduld en veel
werk

Ideale standplaatsen voor telescopen

Zo veel mogelijk wolkenloze nachten. Dit vereist een relatief ijle en droge
lucht. Deze wordt vooral op grotere hoogte gevonden, zo mogelijk boven
de wolken (inversielaag).

Stabiele temperatuur. Door de grote warmtecapaciteit van water heeft de


nabijheid van grote zeen een stabiliserende invloed op de temperatuur.

Weinig wind en weinig luchtturbulentie.

Ver van bebouwing, waardoor er minder stof in de lucht zit.

Weinig omgevingslicht (lichtvervuiling).

Het Dopplereffect
Hiermee wordt de beweging van een hemellichaam bepaald m.b.v.
golflengteverschuiving.

Het is de schijnbare verandering van golflengte en frequentie van geluid of


licht (of andere golfverschijnselen) door een snelheidsverschil tussen
zender en ontvanger.
wanneer een ster zich van de waarnemer af
beweegt => roodverschuiving wordt dichter naar
rood geschoven

wanneer een ster zich naar de waarnemer toe


beweegt => blauwverschuivingskleur wordt naar
blauw verschoven
Het radiovenster

Werken met radiogolven


Werken ook overdag
Grote parabolische schotels
Enkel radiogolven tussen 1cm en 20m
Veel kleine = 1 grote

Gevolg? Interferometrie = meerdere telescopen worden met elkaar verbonden


Ruimteonderzoek en maatschappelijke relevantie

wetenschappers willen graag weten wat het effect van de afwezigheid van
zwaartekracht is op het menselijk lichaam. Dit uiteraard met het oog op
toekomstig langdurig verblijf in de ruimte. Daarbij moet worden gedacht
aan het verblijf van mensen in ruimtelaboratoria als het huidige
Internationale Space Station (ISS), maar zeker ook naar verdere
ruimtereizen, zoals naar Mars.

Blootstelling aan geringe zwaartekracht heeft allerlei gevolgen, bijvoorbeeld


voor de bloedsomloop en voor de kalkafzetting in botweefsel. Maar er zijn ook
andere effecten, zoals desorintatie.

ander onderzoek dat van belang is voor langdurig verblijf in de ruimte is


het gedrag van bacterin. Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat microorganismen zich in de ruimte sneller vermeerderen dan op aarde. Dat kan
consequenties hebben, in de eerste plaats voor een afgesloten werkruimte
als het ISS, maar ook voor het gedrag van micro-organismen die ieder
mens van nature bij zich draagt.
een onderzoek van de Technische Universiteit Eindhoven en Philips naar
het gedrag van het lichtgevend plasma in hogedruk-lampen. Het
onderzoek is bedoeld voor ontwikkeling van een nieuwe generatie, zeer
zuinige plasmalampen, waar Philips momenteel mee bezig is. De ontlading
in de lamp blijkt mogelijk gevoelig te zijn voor twee factoren: de
zwaartekracht, en/of magnetische eigenschappen. Om deze laatste goed
te kunnen onderzoeken, moet de eerste worden uitgeschakeld, en dat kan
onder micro-zwaartekracht. In de ruimte dus.

Afstanden in het heelal: lichtjaar

Afstand licht in 1 jaar

onthouden: lichtjaar = afstand


-

1 lichtjaar = 9461 miljard km

1 lichtminuut = 17987547,480 km

1 lichtseconde = 299792,458 km

1 lichtjaar = 63.240 AE
1 AE = 150.000.000 km
Enkele voorbeelden van afstanden
-

afstand maan-aarde: 1,3 lichtseconden

afstand zon-aarde: 8,3 lichtminuten

afstand Poolster-aarde: 466 lichtjaren

Structuur van de heelal

Zie schema heelal

Structuur van een galaxie


Verschillende sterren die gegroepeerd voorkomen noemen we een sterrenstelsel
(= galaxie of melkwegstelsel). En sterrenstelsel bevat miljarden sterren. Het
sterrenstelsel waartoe onze zon behoort, noemen we de Melkweg.
Ligging v. aarde t.o.v. andere hemellichamen
Een andere afstandsmaat die wordt gebruikt is de astronomische eenheid (AE,
Engels: AU). 1 AE komt +- overeen met de gemiddelde afstand tussen de aarde
en de zon.
Enkele voorbeelden:
afstand aarde-zon: 1 AE
afstand zon-Jupiter: 5,2
AE
afstand zon-Pluto: 39,5
AE
afstand aarde-maan:
0,0026 AE

Het zonnestelsel
Samenstelling zonnestelsel + onderdelen
Ons zonnestelsel bestaat uit:
1. de Zon
2. acht planeten (waarvan zes met manen)
3. dwergplaneten
4. plantoden (al dan niet met manen)
5. kometen
6. meteorieten
7. interstellair stof
Een planeet is een hemellichaam dat voldoet aan drie voorwaarden.
1. het beweegt in een vaste baan om de zon
2. het is vrijwel rond
3. de baan is vrij van andere objecten

Binneplaneten: Planeten met een baan binnen de aardbaan (Mercurius en Venus)


Buitenplaneten: Planeten met een baan buiten de aardbaan (Mars t.e.m. Jupiter)
Op basis van hun grootte en samenstelling, verdelen we 8 planeten in twee
groepen:
Terrestrische planeten:

Mercurius, Venus, Aarde en Mars

ze bevinden zich het dichtst bij de zon

in sommige opzichten lijken ze op de aarde (terra)

het zijn betrekkelijk kleine en vaste planeten met relatief veel zware
elementen (ijzer, nikkel,zuurstof) en een grote gemiddelde dichtheid (4 tot
5 keer de dichtheid van water).

ze hebben geen of weinig manen

Gasplaneten of reuzenplaneten:

Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus

zijn verder verwijderd van de zon

zijn heel groot en hebben een kleine vaste kern die omgeven is door een
hele dikke gaslaag.

In die gaslaag zitten grote hoeveelheden waterstof, helium en methaan.

ze hebben door die dikke gaslaag een kleine gemiddelde dichtheid.

ze hebben veel manen

De zon (kenmerken, bouw, afmetingen,)

kern en convectiezone
Kernreacties vinden plaats (kernfusie) => veel energie komt vrij. Die energie
wordt vanuit het centrie gestransporteerd via straling en bereikt zo de
convectiezone. Daar wordt de energie verder geleid via convectie.
(Convectie is een natuurkundig fenomeen waarbij gassen of vloeistoffen onder
invloed van druk, temperatuur of dichtheid gaan stromen. Bij de zon uit zicht dat
concreet in de vorming van een soort vloeibare gasbellen)
fotosfeer
Rond de kern en de convectiezone vinden we de atmosfeer van de zon. Die
atmosfeer bestaat uit dicht gassen, de fotosfeer en ijlere gassen (de
chromosfeer)

De fotosfeer is het deel van de zon dat we het best kunnen waarnemen en
wordt daarom ook als het 'oppervlak' van de zon beschouwd.

Bijna al het licht dat we van de zon (of van andere sterren) waarnemen, komt uit
de fotosfeer (vandaar de naam, van Grieks 'footos+ sfaira', lichtbol).

300 tot 500 km dik.

(het dichtst bij de kern) is de temperatuur het hoogst (ongeveer 6500


graden Kelvin)

Naarmate de afstand tot de kern groter wordt, daalt de temperatuur.

Chromosfeer en corona
Rond de fotosfeer zit nog een ijle gaslaag, die zelf uit twee delen bestaat: de
chromosfeer en de corona. Samen vormen zij de eigenlijke atmosfeer van de zon.

begint op ongeveer 500 km van de kern van de zon

ongeveer 1500 km dik.

De temperatuur er stijgt bij toenemende hoogte.

De corona is enkele honderdduizenden kilometers dik en ook daar blijft de


temperatuur stijgen.

zenden zij veel minder licht uit.

zijn ook minder goed (visueel) waar te nemen. Alleen bij een totale
zonsverduistering waarbij de maan de fotosfeer bedekt, is de chromosfeer
waar te nemen. Hij ziet eruit als een dunne, lichtrode ring. De corona
vormt een soort halo rond de chromosfeer.

Zonnevlekken zijn relatief donkere vlekken op het oppervlak van de zon. Ze


hangen samen met koelere plekken op de zon. Hoe meer er te zien zijn, hoe
actiever de zon.
Gevolgen van zonneuitbarstingen ( = zonnewind)

Gevaarlijk voor de gezondheid van ruimtevaarders doordat zij niet


beschermd worden door de Van Allen-gordels. De hoog- energetische
deeltjes kunnen het DNA beschadigen, met ziekte of de dood als gevolg.

Hevige zonnewinden kunnen leiden tot storingen in het


elektriciteitsnetwerk en in communicatienetwerken. Lange kabels werken
als lange antennes; door de ionenstroom van de zonnewind ontstaan er
(door inductie) elektrische stromen in. Dit kan tot beschadigingen leiden.
Ook computers en satellieten kunnen beschadigd raken. Weliswaar hebben
zij maar korte leidingen, maar ze zijn veel gevoeliger ook voor kleine
inductiestromen.

De bewegingen van planeten


De planeten voeren een cirkelvormige beweging uit. Daarbij zijn altijd twee
krachten van belang: de middelpuntvliedende en de middelpuntzoekende. De zon
trekt de planeten door haar grote massa naar zich toe, maar door hun
cirkelbeweging worden de planeten ook (en met dezelfde kracht) weggeslingerd
van de zon. De twee krachten houden elkaar in evenwicht en daardoor hebben
de planeten een vaste baan
Andere hemellichamen (bouw, ontstaan, bewegingen)
Planetoden (ook wel asteroden) zijn planeetachtige hemellichamen die wel iets
gemeen hebben met planeten en dwergplaneten, maar er ook fundamenteel van
verschillen.
De term asterode wordt gewoonlijk alleen gebruikt voor groepen van kleine
hemellichamen die een omloopbaan rond de zon hebben.

de massa is klein en de zwaartekracht is dus te klein om voor een bolvorm


te zorgen

Kometen zijn kleine hemellichamen die in (een soort) baan rond de zon draaien.

bestaan uit ijs,

gas en stof ( "vuile sneeuwballen)

als de komeet dicht genoeg bij de zon is en warm wordt smelt een deel van
de materie waaruit ze bestaat en ontstaat er een gigantische gaswolk (=
coma) waarin zich stof- en gasdeeltjes bevinden die vrijgekomen zijn uit de
kern.

De zonnewind blaast die deeltjes weg uit de gaswolk, waardoor de komeet


een staart krijgt. Die staart is altijd van de zon weg gericht.

Er zijn twee soorten kometen:

kometen die in een ellipsvormige baan rond de zon bewegen en die dus
geregeld opnieuw te zien zijn (geregeld is relatief, want sommige doen er
duizend jaar of meer over om hun baan af te lopen)
kometen die een paraboolvormige baan hebben. Ze gaan tot aan de zon,
maken een U-vorm rond de zon en verdwijnen dan weer.

Kometen met een ellipsvormgie baan, noemt men periodieke kometen. Een
probleem met periodieke kometen is dat ze elke keer wanneer ze in de buurt van
de zon komen een deeltje van hun materie verliezen. Op termijn raken ze
opgebruikt.
Meteorode: voorwerp uit de ruimte dat aangetrokken wordt door een
hemellichaam
Meteoor: lichtverschijnsel veroorzaakt door een meteorode die opbrandt tijdens
zijn tocht doorde atmosfeer
Meteoriet: het niet-opgebrande overblijfsel van een meteorode
Heelal
De oerknal
De bekendste theorie over het ontstaan van het heelal is die van de big bang.
Een andere naam hiervoor is 'oerknal'. Volgens deze theorie zat lang geleden het
hele heelal dicht opeen gepakt. Er was n zeer kleine, vreselijk hete bol van
materie. De dichtheid moet ontzettend groot zijn geweest.
Ongeveer 18 miljard jaar geleden ontplofte deze bol met een enorme klap. Waar
die explosie door kwam, zullen we wel nooit te weten komen. Met een enorme
snelheid werd de materie in alle richtingen weggeslingerd. In enkele minuten tijd
ontstonden de bouwstenen van het heelal, zoals waterstof en helium.
Pas veel later ontstonden hieruit sterrenstelsels (ook wel 'melkwegstelsels'
genoemd) en afzonderlijke sterren.
Mogelijke evoluties van het heelal

Het Dopplereffect wijst er op dat de andere galaxien zich van ons


verwijderen. Hubble stelde ook vast dat deze snelheid evenredig was met
de afstand van de galaxie tot ons: hoe verder het stelsel, des te sneller
verwijdert het zich. Met andere woorden: het heelal dijt uit.
Evolutie kwam op gang wanneer de eerste protonen, elektronen en
neutronen zich vormden, dan kernen en uiteindelijk atomen. Met de
vorming van neutrale waterstof begon de er kosmische straling
uitgestraald te worden. Uiteindelijk begon het tijdvak van
structuurvorming, wanneer materie zich begon te vormen in de eerste
sterren en quasars en uiteindelijk de sterrenstelsels, clusters van
sterrenstelsels en superclusters. Over de toekomst van het universum is
vooralsnog weinig gekend.

De aarde in het zonnestelsel


Aardrotatie
De rotatie om haar as is verantwoordelijk voor dag en nacht: een gegeven plek
op aarde komt door de aswenteling afwisselend op verlichte en onverlichte kant
van de aardbol terecht.
De baan van de aarde om de zon bepaald ook het ritme van de seizoenen. De
askanteling van de aarde blijft vast tegenover de sterren, waardoor dan weer het
noordelijk, dan het zuidelijk halfrond meer zonlicht krijgt, naargelang de plaats
van de aarde op haar baan.

De baan en rotatie van de aarde zijn ook verantwoordelijk voor de dagelijkse en


jaarlijkse bewegingen van de sterrenhemel.
a) De dagelijkse beweging
Er zijn enkele waarnemingen die wijzen op een rotatie van de aarde om haar
eigen as. De aarde draait rondom haar as in ongeveer 24 uur tijd van west naar
oost.
Waarneming:
Alle hemellichamen bewegen schijnbaar van oost naar west. De rotatie-as gaat
door de noordpool en de zuidpool.
Gevolgen van aardrotatie
-

De vorm van de aarde: geode (afgeplatte polen)

De opeenvolging van dag en nacht

De afwisseling van eb en vloed

De veranderende positie van de sterren t.o.v. de waarnemer

Niet alle plaatsen op aarde bewegen even snel: de snelheid aan de polen
(90 NB of ZB) bedraagt aan de polen bijgevolg 0km/u, op 60 NB al
835km/u, voor 51NB is dit 1000km/u. en voor de evenaar bedraagt dit
40.000 km/24u = 1667 km/u

Door deze veranderede omtreksnelheid ontstaat de zogenaamde corioliskracht.


-

Door de rotatie wijken de winden af ( corioliskracht)

Het tijdsverschil tussen verschillende plaatsen

360 = 24 u, hoeveel graden verschil is er dan voor een tijdsverschil van


n uur? 15. 1=4 min en 1= 4 sec
Het is middag of 12 u zonnetijd voor bepaalde plaats op aarde, wanneer de zo, op
die plaats haar hoogste punt bereikt culminatie
Alle plaatsen op dezelfde meridiaan hebben op het hetzelfde ogenblik middag.
Als het bv. 12 u zonnetijd in Brussel is, zal het in Oostende 11u52 zijn (ligt meer
naar het westen) en in Luik 12u06 (ligt meer in het oosten)
In oefeningen zijn er 2 vragen mogelijk: ofwel wordt er gevraagd naar het
conventionele tijdsverschil (burgerlijke tijd/ horloge tijd) ofwel moet je het
theoretische tijdsverschil (volgende de zonnetijd) tussen 2 plaatsen berekenen.
b) De jaarlijkse beweging
Over welke beweging gaat het hier? De verplaatsing is tegenwijzer van de aarde
rond de zon in een ellipsvormige baan. eerste wet van Kepler
Hoe lang duurt de aardrotatie exact? 365d 5u 48 min 45 sec
Een normaal kalenderjaar duurt 365 d, dit wijkt dus af van de exacte tijd van de
aardrevolutie, daarom heeft men een schrikkeljaar: 366 dagen vorige:2012
volgende 2016

Maar ook dit is nog geen perfecte benadering, daarom zijn


eeuwjaren geen schrikkeljaar behalve als ze deelbaar zijn
door 400.
Uit de eerste wel van Kepler weten we dat de zon in
brandpunten van de ellips staat. De afstand tot het
perihelium =het punt het dichtst bij de zon is niet zo heel
veel kleiner dan de afstand tot het aphelium= het punt het
verst van de zon: 151.900.000 km ten opzichte van 147.100.000 km
het eclipticavlak: Vlak waarin de aardbaan rond de zon ligt.
Aardrevolutie (baan, ongelijke duur v. seizoenen)
Gevolgen van de aardrevolutie en deze schuine stand van de aardbol zijn:
-

De seizoenen

Het verschil in lengte tussen dag en nacht volgende breedteliggingen en


de seizoenen

De culminatiehoogte van de zon varieert met de seizoenen

De aarde draait rondom de zon in de loop van het jaar, samen met de schuine
stand ten opzichte van de zon heeft dit als gevolg dat de zon een verschillende
invalshoek heeft door het jaar door. Uit de geprojecteerde slides is het duidelijk
dat het noordelijk halfrond in juni de hoogste invalshoek kent, terwijl dit voor het
zuidelijk halfrond in december is.
Het begin van de seizoenen worden gekenmerkt door de volgende
gebeurtenissen:
Lente: op 21 maart staat de zon loodrecht op de evenaar duurt de dag overal op
aarde 12 uur
Zomer: 21 juni is de langste dag op het noordelijk halfrond. De zon staat nu
loodrecht op de Kreeftskeerkring. Vanaf de noordpoolcirkel duurt de dag 24 uur
en op de noordpool zelf staat de zon nu op zijn hoogste stand. Op de zuidpool
daarentegen is het nu constant nacht
Herfst: op 23 september staat de zon loodrecht op de evenaar duurt de dag
overal op aarde 12 uur
winter: 22 december is de kortste dag op het noordelijk halfrond. De zon staat
nu loodrecht op de Steenbokskeerkring en maakt een hoek van 43 met de
Kreeftskeerkring. Vanaf de noordpoolcirkel duurt de nacht 24 uur. De zuidpool
vangt nu 24 uur per dag zonlicht
situatie 1 21/3 en 23/9
-

Welke pool is van de zon afgekeerd? Geen van beide

Waar vallen de zonnestralen loodrecht in? Evenaar

De zonnestraken reiken juist tot aan de polen

Welk seizoen is het dan op onze breedste (50NB) lente - herfst

Wat is de lengte van dag en nacht? Gelijk = 12 uur

Culminatiehoogte van de zon? 40

De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen

de seizoenen zorgen voor 3 grote klimaatzones.


Breedteligging en zone

kenmerken

Polaire zone

Pooldag en poolnacht

Intermediare zone

4 seizoenen

Intertropen

Loodrechte inval van de zon: nat/droogseizoen

Intermediare zone

4 seizoenen

Polaire zone

Pooldag en poolnacht

Ruimtevaart en haar toepassingen


Geostationaire en polaire satellieten
Het zijn 2 types weersatellieten.
-

Geostationaire of geosynchrone weersatellieten cirkelen om de Aarde


boven de evenaar op hoogten van 35.880 kilometer. Dat doen ze net zo
snel als de eronder roterende aarde. Door deze beweging blijven zij
stationair met betrekking tot de roterende Aarde en kunnen zo beelden
van de volledige hemisfeer met hun visuele
en infrarode sensoren onophoudelijk registreren of overbrengen. De
nieuwsmedia gebruiken de geostationaire foto's in hun dagelijkse
weerpresentatie als enige beelden.

Polair cirkelende weersatellieten zoals de genoemde NOAA satellieten


omcirkelen de Aarde op hoogten van 720 tot 800 km in een ononderbroken
vlucht van noord naar zuid grofweg van pool tot pool. De Verenigde
Staten, China, India en Rusland hebben polair cirkelende meteorologische
satellieten.

Teledetectie
is de techniek om informatie te verkrijgen over voorwerpen d.m.v. instrumenten
die er niet rechtstreeks contact mee maken. ( luchtfotografie en satellietfoto's)

actief systeem: de sensoren van de vliegtuigen, sturen eerst zelf


een radar signaal uit en vangen dan het teruggekaatste radarsignaal en
verwerken dit. Dit heeft als voordeel dat er ook beelden in het donker
kunnen gemaakt worden aangezien men geen zonlicht nodig heeft.
passief systeem: Passieve sensoren detecteren signalen die op natuurlijke
wijze beschikbaar zijn, b.v. weerkaatst zonlicht of thermische straling
afgegeven door een doelwit. (vb: multispectrale scanner
&microgolfradiometer.)
Het interval waarbinnen een sensor kan registreren noemt men de
spectrale gevoeligheid van de sensor.

Satellietgebruik:
1. Communicatiesatelliet: verzorging van telefoon-, radio-, televisie- en
internetverbindingen over lange afstanden (vb. Artemis)
2. Navigatiesatelliet: plaatsbepaling op aarde met bijvoorbeeld GPS (vb.
Galileo)
3. Observatiesatelliet: observatie van milieuverontreiniging, maken van
landkaarten en
4. observeren van het heelal (vb. Envisat)
5. Onderzoekssatelliet: wetenschappelijk onderzoek bij gewichtloosheid
6. Spionagesatelliet: militaire toepassingen
7. Weersatelliet: hulpmiddel bij weersvoorspellingen (vb. Meteosat)
Beroepen

Weerman/vrouw
Radioloog (CAT scan)
Soldaat

Weer en klimaat op aarde


Kenmerken van de atmosfeer
Opbouw van de atmosfeer
De atmosfeer is een dunne laag van gassen die een planeet bedekt. Onze
atmosfeer, ook wel dampkring genoemd, houdt onze planeet op een
comfortabele temperatuur (ongeveer 15 graden), doordat hij de warmte van de
zon tot op de grond laat doordringen en verhindert dat de uitgaande warmte in
de ruimte ontsnapt. De deken van lucht is dun in vergelijking met de aarde zelf.
Heeft de aarde een straal van gemiddeld 6370 km, de atmosfeer is slechts
gemiddeld 1000 km dik. In de dampkring onderscheidt men wel vier lagen:
de troposfeer, de stratosfeer, de mesosfeer en de thermosfeer.

Troposfeer
De troposfeer is de onderste laag van de dampkring en bevat
ongeveer 80% van de totale massa aan lucht. De
meeste meteorologische verschijnselen vinden in dit deel van de
atmosfeer plaats. De troposfeer reikt boven tropische gebieden
tot een hoogte van 16 tot 18 km. Boven de polen gaat hij na
slechts 6 km via de tropopauze over in de stratosfeer.
Stratosfeer
Bij de evenaar begint de stratosfeer op ongeveer
17 kilometer boven het aardoppervlak (zeeniveau) en bij de
polen op ongeveer 10 kilometer. Op een hoogte van 50 kilometer
gaat de stratosfeer over in de mesosfeer.

Het begin van deze laag wordt in tegenstelling tot de onderliggende troposfeer
gekenmerkt door een vrijwel constante temperatuur bij toenemende hoogte, de
isotherme laag. Daarboven stijgt de temperatuur en bij ongeveer 47 km bereikt
hij weer het vriespunt.
Mesosfeer
De mesosfeer begint op een hoogte van 50 kilometer en reikt tot 80 85
kilometer. In de mesosfeer daalt de temperatuur met de hoogte, dit in
tegenstelling tot de stratosfeer waar de temperatuur toeneemt met de hoogte.
Het punt met de hoogste temperatuur is dan ook de scheidslijn tussen de twee
lagen. De oorzaak voor dit temperatuursverloop is te vinden in
de ozonconcentratie die dichter bij de stratosfeer hoger wordt. Ozon absorbeert
straling met een golflengte onder de 325 nanometer en meer ozon geeft dus een
hogere temperatuur.
Thermosfeer
De laag begint op een hoogte van ongeveer 80 tot 85 kilometer en eindigt op een
hoogte van 500 1000 km. De laag wordt aan de onderkant begrensd door de
mesosfeer. In de mesosfeer neemt de temperatuur af met de hoogte terwijl in de
thermosfeer de temperatuur juist toeneemt met de hoogte. Het omslagpunt
markeert de grens hoewel dit punt niet vast ligt. Aan de bovenkant wordt de laag
begrensd door de exosfeer. In de exosfeer neemt de temperatuur niet meer toe
met de hoogte.
Verklaring gelaagde atmosfeer
De ozonlaag beschermt levend weefsel tegen de schadelijke UV-stralen van de
zon, en de dichte gassen doen kleine meteorieten tijdens hun val verbranden
(vallende sterren). De gassen in onze atmosfeer zijn grotendeels afkomstig van
vulkanen. Deze gassen zijn natuurlijke broeikasgassen en zij zorgen aan een
aardoppervlak voor een leefbare gemiddelde temperatuur van 15C. Zonder deze
gassen zou onze planeet een sneeuwbal zijn.
Verklaring natuurverschijnselen atmosfeer
Vaak betreft het verschijnselen die te maken hebben met de atmosfeer,
uiteenlopend van tornado's tot het poollicht. Ook geologische verschijnselen,
zoals die welke voortkomen uit het vulkanisme, worden natuurverschijnselen
genoemd.
Warmtebalans
In- en uitstraling
De zon is de enige uitwendige warmtebron van de aarde. De zonne energie
bereikt de aarde bijna uitsluitend onder de vorm van straling. Voor de opwarming
van de aarde spelen vooral de lichtstralen een grote rol. Niet alle lichtstralen
bereiken evenwel de aarde: een groot deel verdwijnt in de atmosfeer of de
ruimte. Ongeveer 49% van de lichtstralen dringt in de aarde (= instraling of
insolatie). Deze instraling wordt voor een deel omgezet in warmtestralen of

infraroodstraling die de aarde weer uitzendt


(uitstraling of radiatie of het albedo).
Verklaring warmte of koude transport
De aarde straalt (bijna) evenveel warmte uit als ze
aan zonne-energie ontvangt. De dampkring en de
aardkorst (vooral ijskappen en oceanen) slorpen het
grootste deel van de zonneschijn als warmte op of
kaatsen ze als licht terug. Wind, waterdamp en
wolken houden een kwart van de zonne-energie
dagen, weken of maanden vast. De fotosynthese
van de planten zet 1% van de zonne-energie om in
chemische energie. Energie die de hele cyclus
ondergaat tot fossiele brandstof houdt 0,02% van
de zonne-energie soms miljoenen jaren vast.
Het natuurlijk broeikaseffect
De warmte op de aarde komt van de zon. De helft van de energie (warmte en
licht) van de zon wordt voor een deel opgenomen door de aarde zelf, maar voor
een belangrijk deel ook teruggekaatst, onder de vorm van infraroodstraling of
warmte, de ruimte in. Als we al die teruggekaatste warmte zouden verliezen, dan
zou de gemiddelde temperatuur op aarde -18C zijn. Maar dat is niet zo: ze is
zon 15C. Dit komt door de broeikasgassen: waterdamp, koolstofdioxide,
methaan, lachgas, Die zorgen ervoor dat een belangrijk deel van de warmte
die door de aarde wordt teruggekaatst toch binnen de atmosfeer blijft.
Net zoals het glas van een broeikas, houden de broeikasgassen onze wereld
warm genoeg om er te leven. Dit noemen we het natuurlijk broeikaseffect. Het
broeikaseffect is belangrijk. Zonder het broeikaseffect zou de aarde veel te koud
zijn om op te leven.
Factoren die luchttemperatuur in troposfeer benvloeden
1. breedteligging
2. invloed van de zee
3. zeestromingen
4. hoogteligging
5. bevolkingsgraad
6. orintatie van het relif
7. bodemsoort en vegetatie
8.

Luchtcirculatie
Land- en zeewinden
Zeewind is een wind die op een zonnige warme dag met in het algemeen weinig
wind, vlak in de kuststreken vanuit zee plotseling kan opsteken. Door de zeewind
ontstaat een enorme afkoeling die afhankelijk van de windsnelheid 20 tot 40 km
landinwaarts invloed kan hebben. Het verschijnsel doet zich voor wanneer de
temperatuur landinwaarts overdag sterk oploopt. Het zeewater wordt
daarentegen niet zo snel warm, waardoor een groot temperatuurverschil tussen
land en zee ontstaat.
Landwind is een lokale wind die van land naar zee waait. Meer specifiek bedoelt
men met landwind de wind die 's nachts aan de kust waait na een mooie zomerse
dag. Op gematigde en hogere breedten komt het voor tijdens mooi weer in de
warmere jaargetijden, maar in equatoriale streken komt het veel frequenter voor,
afhankelijk van de dagelijkse gang. In de poolstreken komt het slechts voor
tijdens zeer heldere dagen.
Landwind treedt doorgaans op als tegenhanger van de zeewind. In de nacht koelt
het land namelijk sneller af dan de zee, waardoor de luchtdruk boven land relatief
hoger wordt dan boven zee. Wind zal van dit relatief hogedrukgebied naar het
relatief lagedrukgebied boven zee waaien.
Algemene luchtdrukverdeling op aarde
Aan de evenaar door hoge
temperaturen => stijgende
luchtbeweging dus lage druk
Equatoriaal minimum
Aan de polen door lage
temperaturen => dalende
luchtbeweging dus hoge
druk
Polair maximum
30 breedte: woestijnen
(op grote hoogte drijft
lucht vanuit
evenaarsgebieden af
wegens afkoeling en
aardrotatie
=> hoge druk subtropisch maximum
Op 60 breedte botsen ZW winden met NO winden (front-of depressiezone)
Subpolair minimum
We krijgen dus per halfrond 4 drukgordels (2 minima en 2 maxima)
Drukkernen

Hoge en lage druk


Luchtdruk ontstaat door het gewicht van de atmosfeer op de aarde.
Normale luchtdruk op zeeniveau = 1013 hPa
> 1013 hPa = hoge druk / luchtdrukmaximum/ anticycloon
< 1013 hPa = lage druk
Drukverschillen, herleid tot zeeniveau, worden op kaarten getekend. De lijnen die
de plaatsen met gelijke druk verbinden, worden isobaren genoemd. Gesloten
isobaren omsluiten een kern van hoge druk (H) of lage druk (L).Hoe dichter de
isobaren bij elkaar gelegen zijn, hoe groter de drukgradint (of het drukverschil)
tussen plaatsen aan weerszijden ervan gelegen.
Winden compenseren de luchtdrukverschillen op aarde en tevens staan zij in voor
het transport van energie en luchtvochtigheid.
Windrichting rond drukgebieden
De luchtverplaatsing gebeurt niet rechtlijnig maar wordt afgebogen door de
aardrotatie (Corioliseffect). Elk luchtdeeltje behoudt zijn oorspronkelijke
baansnelheid; maar door de aardrotatie wijzigt de richting

Luchtverplaatsingen van gebieden met hoge naar gebieden met lage druk.
Verdamping en condensatie
Verband tussen absolute, maximale en relatieve vochtigheid
De absolute vochtigheid duidt aan hoeveel waterdamp er aanwezig is in een
welbepaalde hoeveelheid lucht (uitgedrukt in g/m).
De maximale absolute vochtigheid duidt aan hoeveel waterdamp er maximaal
aanwezig kan zijn in een welbepaalde hoeveelheid lucht bij een gegeven
temperatuur en druk. Die maximale absolute hoeveelheid vocht die aanwezig kan
zijn is dus afhankelijk van de heersende druk en temperatuur. Hoe hoger de
temperatuur bijvoorbeeld, hoe meer damp lucht kan bevatten.
De relatieve vochtigheid geeft de verhouding aan tussen de absolute vochtigheid
en de maximale absolute vochtigheid, uitgedrukt in procenten.

De verschillende condensatievormen
Regen: Druppeltjes met een diameter > 0,5 mm
Mist: een wolk op de grond. Het ontstaat door afkoeling van zeer vochtige
lucht of door menging van koude met warme, vochtige lucht. En in die
lucht zit vervolgens nauwelijks beweging.
Dauw: Dauw is de 'stille neerslag', een condensatieproces. Je ziet nat,
glinsterend gras in de ochtend zonder dat het geregend heeft.
Ijzel: Wanneer regen op de grond direct bevriest ontstaat er ijzel. Dit is een
glad ijslaagje, in tegenstelling tot het vrij zeldzame verschijnsel ijsregen.
Sneeuw: Neerslag van witte ijskristallen (bij temperaturen van 0 graden tot
-15C)
Hagel: IJsdeeltjes gevormd in onweerswolken met een diameter van
minstens 5 mm
Het algemeen neerslagbeeld van de aarde
Neerslag is onregelmatig verdeeld over de aarde. (regenrijke gebieden:
Indonesi, Zuid-oost Azi, Noorwegen,..)

In de tropen : zenitale regens


In de gematigde streken: cyclonale regens

Binnen dezelfde streek verschillen gebieden ook met meer of minder neerslag,
oorzaak?
Stijgingsregels in de kustgebergten wegens de orintatie van het relif
(vb: Rocky Mountains, Andes,)
Klimaten
Het leven (voornamelijk vegetatie) op aarde wordt vooral door warmte en water
bepaald. De klimaatindeling steunt dan ook alleen op gegevens van
temperatuur(verloop) en neerslag(verdeling).
Doordat de vegetatie grotendeels wordt bepaalt door het klimaat, vertoont de
spreiding van vegetatie-en klimaattype op aarde grote overeenkomsten. 13
verschillende klimaattypes gekenmerkt door de plantengroei, verdeelt in 3
hoofdgroepen.
1) Koude klimaten (temperatuurgemiddelde warmste maand < 10C
2) Gematigde klimaten ( temperatuurgemiddelde warmste maand >10C
3) Warme klimaten ( minstens 10 maanden warmen dan 18C)

Het West-Europese weer


Weerkaarten
H = hoge luchtdrukgebied

L = lage luchtdrukgebied
= warmtefront
= koufront
= occlusiefront

Fronten
Ontstaan van fronten
Wanneer luchtsoorten met verschillende eigenschappen samenkomen hebben ze
de neiging zich niet te vermengen maar gescheiden te blijven. Een frontvlak
vormt de scheiding tussen twee verschillende luchtmassas, bijv. waar koude
lucht onder warme doordringt. Een front is de scheidingslijn aan het
aardoppervlak tussen twee luchtsoorten.

De evolutie van een front


Het polair front is de grenszone tussen koude polaire en warme subtropische
lucht. Op het polair front komen vaak storingen voor, deze ontstaan waar warme
lucht koude wegduwt waardoor een golf met depressiekern tot ontwikkeling komt.

1) Afwijking naar rechts dus,


Warme lucht oosten
Koude lucht westen
Stationair front
2) Door verschillen in windkracht
duwt de warme lucht de koude
lucht weg; het front krijgt een
golfvorm. In de golf vervangt de
warme lucht de koudere en
daardoor daalt de luchtdruk
Depressiekern
3) Wigvorm met warmte- en koufront

4) Warme sector verdwijnt


Occlusiefront
Warmtefront : Bij een warmtefront komt van oorsprong warme lucht op ons af.
Omdat warme lucht lichter is dan koude lucht zal de warme lucht in eerste
instantie in de hogere luchtlagen merkbaar zijn. Naarmate het warmtefront
naderbij komt, wordt de warme lucht lager op lagere niveaus voelbaar. Op het
moment dat aan de grond de warme lucht de waarnemer bereikt heeft is sprake
van het daadwerkelijke warmtefront.
Koufront: Bij een koufront wordt de warme lucht met geweld verdreven door
koude lucht. De zwaardere koude lucht schuift onder de warme lucht. Hierdoor
stijgt de warme vochtige lucht vrij plotseling omhoog.
Occlusiefront: Bij een occlusiefront heeft de koude lucht de warme lucht
ingehaald doordat koufronten sneller gaan dan warmtefronten. Een occlusiefront
vertoont dezelfde bewolking als een warmtefront, maar heeft vaak meer lage
bewolking (stratus). Hij vindt vooral plaats dicht bij de depressiekern. Er kan een
kleine hoeveelheid neerslag vallen en de wind krimpt en trekt iets aan.
Neerslagzones
Aan de hand van een legende kan je bepalen waar er regen zal vallen en in welke
mate.

Windrichting
De windrichting aanduiden doe je door het gebied aan te duiden waar je van
hoge luchtdruk naar lage luchtdruk gaat.
Satellietfotos

Verband front en neerslag


Stijgende luchtbewegingen komen onder andere voor in lagedrukgebieden.
Neerslagwolken worden dus vooral aangetroffen in en rond lagedrukgebieden. Bij
zo'n lagedrukgebied kunnen nog specifieke systemen onderkend worden die
neerslag produceren, namelijk fronten en buienzones. In hogedrukgebieden
treden dalende luchtbewegingen op.
Invloed v.e. front op het weerbeeld
De letter L geeft altijd de kern van een lagedrukgebied aan, waar de luchtdruk
het laagst is. Ook de fronten van een lagedrukgebied worden op de weerkaart
getoond, omdat dit slecht weer met zich meebrengt.
Het weer in Belgi
Weersverwachting bij een gegeven luchtdruk en windrichting
Luchtdruk boven 1013 hPa (= hoge luchtdruk, weinig kans op
neerslag)
Wind afkomstig uit noordwesten,
westen of zuidwesten
Een sterke stijging of
hoge luchtdruk
vergroten aanzienlijk de
kans op zonnig weer

Wind afkomstig uit


andere richting

Luchtdruk stijgt

Kans op zon

Idem

Luchtdruk daalt

Bewolkt of
Een sterke daling of
Idem, maar kans op
toenemende luchtdruk dicht bij 1013 bewolking en neerslag
bewolking
hPa vergroten
is kleiner
aanzienlijk de kans op

bewolking
Luchtdruk
verandert niet

Rustig weer

De kans op zonnig weer


verhoogt met de
luchtdruk

Luchtdruk onder 1013 hPa (= lage luchtdruk, grote kans op


neerslag en bewolking)
Luchtdruk stijgt

Opklaringen

Een sterke stijging Idem, maar kans op


of luchtdruk dicht bewolking en neerslag
bij 1013 hPa
is kleiner
vergroten
aanzienlijk de
kans op
opklaringen

Luchtdruk daalt

Neerslag

Een sterke daling


of erg lage
luchtdruk
vergroten
aanzienlijk de
kans op wind en
neerslag

Luchtdruk
verandert niet

Bewolkt weer

Hoe lager de
luchtdruk, hoe
meer lans op
neerslag

Besluit: Ons weer wordt in sterke mate door de luchtdruk (waarde + zin van de
verandering) en de windrichting (aangevoerde luchtsoort.
Voorbeelden invloed van weer op toerisme
Toerisme is een van de meest weergevoelige economische Sectoren. Bij de keuze
voor een vakantiebestemming laten mensen zich leiden door verwachtingen wat
betreft temperatuur, neerslag en wind. De meeste toeristen hebben een voorkeur
voor droog en zonnig weer
Ook klimaatverandering heeft invloed op toerisme; bestemmingen die
minder aantrekkelijk waren worden aantrekkelijk en omgekeerd

Interpretatie van de West-Europese weerkaart


Weerbericht opstellen
Deze namiddag vallen enkele lokale buien en veelal
bewolkt bij maxima rond 7 graden.
Vannacht veel wolken en meestal droog, met lokaal
nevel of mist. Minima rond 2 graden in het centrum. Er
staat weinig wind.

Draagkracht en mondiale
verschuivingen
Draagkracht van de aarde
Milieuprobleem: zure regen
Oorzaak?
Door de verbranding van fossiele brandstoffen komen schadelijke stoffen in de
lucht terecht, die zure regen (zure neerslag) kunnen veroorzaken.
Veroorzakers? ( verband met socio-economische activiteiten)
Industrie: (energiecentrale, hoogoven en raffinaderijen)
Verkeer: (auto, motor, boot, vliegtuig, bus en trein)
Landbouw: (mest)
Gevolgen?
Het biologische evenwicht in de natuur en wereldwijde bossen wordt verstoord.
Ook landbouw en verkeer zijn grote veroorzakers. Alles wat aan regenwater op
aarde valt bezit een natuurlijk gehalte aan zuren. Door de toenemende
milieuverontreiniging stijgt de uitstoot van co2. Die co2 gehalte moet dus weer
naar beneden.
Oplossingen?

kalk in een meer te strooien om zo de zuurtegraad te verminderen.


Deze maatregel moet wel om de vijf jaar herhaald worden. De zure
regen blijft immers vallen.
de restauratie van gebouwen. Bij de restauratie gaat men bijvoorbeeld
een ander soort steen gebruiken of wordt er een zuurwerend laagje
over de oude steen gelegd.

Milieuprobleem: bodemdegradatie (vermindering kwaliteit v. bodem)


Bodemdegradatie: verschuivingen in landbouwgewoonten
Oorzaken?
Hevige storm, klimaatverandering, zure regen kunstmeststoffen

Gevolgen?
Verlies van kostbare landbouwgronden en leefgebieden, verstoring van de
waterhuishouding, aantasting van ecosystemen .
Oplossing?
Zorgvuldiger gebruik van water, toepassing van betere irrigatietechnieken,
zorgen voor een goede bodembedekking.

Het probleem van voedselvoorziening


In relatie tot wereldbevolking
Door de te snel toenemende bevolking, is er nood aan voedsel in de arme landen.
Ook bepaalde belangrijke grondstoffen zoals water, olie en aardgas geraken
stilaan op.
In relatie tot welvaartsniveau
Er is een grote ongelijke loonverdeling die de kloof tussen arm en rijk groot
maakt. Deze ongelijkheid verschilt van land tot land maar zorgt in het algemeen
ook voor nood aan voedsel.
Duurzame voedselvoorziening
In verband met agrarische evolutie
De innovaties in de landbouw maakten door de hogere opbrengsten aan
voedingsgewassen uiteindelijk een spectaculaire groei van de bevolking mogelijk.
In verband met demografische evolutie
Veranderend voedselpatroon door de combinatie van verstedelijking,
bevolkingsgroei en Welvaartsgroei. Wereldwijd groeit de vraag naar vis, vlees en
zuivelproducten gestaag. Dit komt door de mondiale bevolkingsgroei en de
toenemende welvaart. De komende veertig jaar groeit de wereldwijde vraag met
meer dan 50%. In 2050 moet er voldoende voedsel geproduceerd worden om
negen miljard monden te voeden.
In verband met economische evolutie
In Azi groeien de steden snel. De economie groeit daar met 9% per jaar. Nu al
hebben 1,3 miljard Chinezen en 1,2 miljard Indirs meer te besteden.
Dieetverschuivingen zijn het gevolg. In China groeit vooral de vraag naar vlees, in
India naar zuivel. Deze grotere vraag leidt tot een toenemende druk op het
ecosysteem, omdat de productie van dierlijke producten minder efficint is dan
die van plantaardige producten. Daarbij legt de visserij druk op het mariene
ecosysteem.

Eindigheid van grondstoffen


Productieplaatsen
De productie van grondstoffen gebeurt in fabrieken die vaak dicht bij
water(rivieren, zeen,) zodat het afval daar kan gedumpt worden. De fabrieken
zijn dus zo ver mogelijk verwijdert van bewoonde gebieden.
Consumptieplaatsen
Door de crisis gaan veel mensen thuis consumeren, maar naast thuis
consumeren wordt er ook op het werk, op school, bij familie en vrienden
geconsumeerd.
Ontginning van grondstoffen is eindig
Materialen zijn eindig. Als het op is, is het op. De ontginning van sommige
grondstoffen
vraagt intussen zoveel energie of legt een dusdanige milieulast, dat het niet
meer te verantwoorden valt. Een goede indicator van de materiaalschaarste is de
prijs. Het kantelpunt ligt in 1985: van toen af ging de grondstoffenprijs alleen
maar in stijgende lijn.
Energie
Productieplaatsen

groene weilanden

Consumptieplaatsen

thuis
bedrijven
scholen

Productie van niet-hernieuwbare energiebronnen is eindig


Energie is een basisbehoefte en een basisrecht. Maar de niet-hernieuwbare
energiebronnen zoals olie, gas en steenkool raken op. ( beperkt aantal gebieden
waar je aan energiebronnen kan geraken, deze gebieden geraken uitgeput,
toenemende bevolking zorgt voor meer nood aan energie)
Transportmiddelen tussen productie en consumptie

netwerkkabels
distributiekabels

Milieuproblemen bij olieontginning

vervuiling van het water

Milieugevolgen door olieontginning


Zee : vissen sterven, planten in de zee sterven , (alle levende wezens),
radioactive straling

Land : bodem wordt onvruchtbaar, radioactive straling


Milieugevolgen van olietransport
Zee: sluikstorten, vervuiling (vogels sterven)
Land : gassen komen vrij, afvalbergen,
Duurzaam beheer grondstoffen en energie de Ladder van Lansink
Preventie
Bovenaan de ladder staat afvalpreventie. De beste manier om met afval om te
gaan, is natuurlijk het afval te vermijden. Kiezen voor oplaadbare batterijen,
herbruikbare luiers i.p.v. wegwerpluiers, boodschappentas i.p.v. plasticzak,
stickers geen reclamedrukwerk kleven op je brievenbus,
Hergebruik
Dit is de tweede sport op de ladder. Hergebruik is het opnieuw gebruiken van dit
'afval', zonder dat het een verandering ondergaat. Een voorbeeld is glas dat
wordt gespoeld en opnieuw gevuld (retourflessen). Ook alle spullen die in de
kringwinkel terechtkomen zoals bv. oude meubelen, huisraad of speelgoed en
kledij, behoren daartoe.
Sorteren en recycleren
Veel afvalsoorten bevatten grondstoffen die opnieuw gebruikt kunnen worden.
Denk maar aan plastiek, papier, glas, metaal, ... die eerst nog selectief worden
ingezameld (het sorteren). Bij recyclage wordt een afvalstof weer een grondstof
om nieuwe producten uit te maken. In sommige gevallen wordt het afval een
grondstof voor hetzelfde product, in andere gevallen wordt het afval een
grondstof voor een ander product (bv. de kunststoffles wordt kledij).
Verbranden met energierecuperatie
Kunnen de vorige verwerkingswijzen niet worden gebruikt, dan wordt het afval
verbrand mits rookgaswassing en energierecuperatie. De Oost-Vlaamse
verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval zijn uitgerust met een
doorgedreven rookgasreinigingsinstallatie met een de NOx-installatie (het
schadelijke NOx wordt verwijderd). De meest recente investeringen zijn die in
energierecuperatie. De warmte die vrijkomt bij het verbranden van het afval
wordt omgezet in energie (stoom, elektriciteit) en zo nuttig gebruikt.
Storten
Storten staat onderaan de ladder en dient zoveel mogelijk vermeden worden.
De ecologische voetafdruk (ook mondiale voetafdruk of
kortweg voetafdruk)
De ecologische voetafdruk voor een bepaald jaar is een getal dat weergeeft
hoeveel biologisch productieve grond- en wateroppervlakte een bepaalde
bevolkingsgroep in dat jaar gebruikt om zijn consumptieniveau te kunnen

handhaven en zijn afvalproductie te kunnen verwerken. Het gaat om een


hypothetisch getal, gemeten in mondiale hectares.
Import en export
De voetafdruk van de (effectieve) consumptie van een land of regio wordt
berekend als de voetafdruk van productie plus import min export.
Oplossingen duurzame levensstijl
Oplossingen individu
Wonen, eten, mobiliteit en recreatie zijn verantwoordelijk voor 70% van de
milieu-impact van onze productie en consumptie.
Dus we kunnen duurzame voertuigen gebruiken (groene energie), meer gebruik
maken van het openbaar vervoer, niet te veel eten verspillen)
Oplossingen land
Ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen
Beleid? De langetermijnvisie omvat de langetermijndoelstellingen die de federale
regering nastreeft in het door haar gevoerde beleid .
Gedragswijziging? Men wil de mens zijn attitude veranderen, en de mens een
duurzame denkwijze toebrengen. Men moet eerst nadenken over handelingen en
over de toekomst.
( maximum snelheden opleggen, openbaar vervoer stimuleren, )
Invloed oplossingen op ecologische afdruk
Vb: Minstens 20% van de Belgische ecologische voetafdruk komt van het
transport.
Door dus onze transport duurzaam te veranderen, veranderen de gegevens van
de ecologische voetafdruk ook.

Mondiale verschuivingen
Delocatie ( = delokalisatie)
De verhuizing van productievestigingen of kantoren naar een andere plaats.
Meestal doen bedrijven dit omdat ze in andere landen goedkopere werknemers
hebben, waardoor er meer winst overblijft.
Industrile en tertiaire activiteiten
De sectoren van de industrie die betrokken zijn bij delokalisatie zijn talrijk: leer,
textiel, kleding, metalen, huishoudelijke apparaten, automobiel, elektronica
Ook de tertiaire sector wordt getroffen: telefonische call centra, informatica,
boekhouding Om eerlijk te zijn is elke massaproductie en elke repetitieve
dienst vatbaar voor delokalisatie naar gebieden waar de kosten van de
arbeidskracht duidelijk lager liggen.

Globalisering
Wat? een voortdurend proces van
wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal
kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld
worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en
communicatietechnologie en door internationale handel.
Oorzaak (factoren) ? rationalisatie ( mens staat centraal), kapitalisatie,
wereldwijde netwerken, technologische innovaties
Gevolgen (+ = groen, - = rood)?

meer keuze en producten zijn veel goedkoper


meer weten van andere landen
op reis naar landen over de hele wereld
financile steun aan landen waarbij het slechter gaat
oneerlijke verdeling van welvaart
Bedrijven kunnen heel gemakkelijk kiezen waar ze hun fabrieken
neerzetten dus gaan naar de plaats waar arbeid het goedkoopst is

Internationale migraties na WO I
In het begin van de 20e eeuw vierde het nationalisme hoogtij. Grote rijken
verdwenen, nieuwe staten zagen het levenslicht. Op die manier ontstonden dus
ook nieuwe etnische minderheden, die vaak ofwel geen erkenning kregen, ofwel
onderdrukt werden in de nieuwe staat waarin ze terecht kwamen. Het groeiende
nationalisme vormde ook n van de oorzaken voor het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog, als gevolg waarvan de migratiestromen nog toenamen. Landen
moedigden dan ook economische immigratie aan om het arbeidstekort weg te
werken
Push-pullfactoren
Push factoren (migratie afremmen)

Pull factoren (migratie bevorderen)

Oorlog

Werkgelegenheid

Epidemie

Asiel

Onderdrukking

Familiehereniging

Werkloosheid
Natuurrampen
Socio-economische standpunt
Werkgelegenheid, onderwijs, armoede, zorgen ervoor dat gezinnen gaan
verhuizen naar een land waar er meer werkgelegenheid is, beter onderwijs en
minder armoede.
Politiek standpunt
Dictatuur, oorlog en corruptie zorgen ervoor dat de inwoners van een land op
zoek gaan naar een land waar er geen onderdrukking aanwezig is en waar het
veel rustiger is.

Opbouw en afbraak van fysische landschappen


Structuur van de aarde
Inwendige structuur van de aarde

1. continentale korst
2. oceanische korst
3. buitenmantel
4. binnenmantel
5. buitenkern
6. binnenkern
A. Moho-discontinuiteit
B. Gutenberg-discontinuiteit
C. Lehmann-discontinuiteit

diepte
Korst

Mantel

Kern

oceanische
korst

samenstelling en
massadichtheid

toestand en
temperatuur

tot 5km (soms


tot 12km)
Si & Mg = basalt 3.0 vast tot 1000C

continentale tot 35km (soms Si & Al = graniet 2.7 vast tot 1000C
korst
100km)
buitenmante
(minstens) tot
l
80km
asthenosfeer
tot 175km
binnenmant
tot 2900km
el

buitenkern

tot 5100km

binnenkern

tot 6378km

vast 1000C
Mg - Fe - Silicaat

plastisch
vast 3000C

Fe & Ni

vloeibaar
3500C
vast > 5000C

Acht chemische elementen zijn samen goed voor 98,8 % van de massa van de
aarde:
1. ijzer: 35 %

2. zuurstof: 29 %
3. silicium: 15 %
4. magnesium: 13%
5. nikkel: 2,5 %
6. zwavel: 2,0 %
7. calcium: 1,2 %
8. aluminium: 1,1 %
Mantel gaat van vaste toestand =>
plastisch => vast
!! Oceanische korst = zwaarder en
dunner dan continentale
(massadichtheid)
Plastische asthenosfeer drijft op lithosfeer(=binnen-en buitenmantel)
Dichtheid neemt toe met diepte
De lithosfeer is het buitenste gedeelte van de vaste Aarde, ongeveer 80 km dik.
De lithosfeer verschilt van de laag die eronder ligt (de asthenosfeer) doordat het
gesteente kouder, sterker en rigider is (door de lage temperatuur) .De lithosfeer
is hard en niet vervormbaar.
De lithosfeer bestaat uit :

de aardkorst

bovenste gedeelte van de aardmantel

Moho-discontinuiteit (die de kortst scheidt van de mantel)

Hoe hoger de lithosfeer reikt, hoe dieper ze in de asthenosfeer zakt ( korst +


bovenmantel = vaste lithosfeer)
De verschillende gesteentegroepen
3 gesteentegroepen :

1. stollings of magmatische gesteente zijn


gesteenten die zijn ontstaan door stolling
van lava (aan het aardoppervlak) of
magma (onder het aardoppervlak).
2. Metamorfe of omvormingsgesteente
Metamorf gesteente is gesteente dat onder
invloed van temperatuur, druk of vloeistoffen
is gerekristalliseerd of gemetamorfoseerd.
Meestal gebeurt dit op grotere diepte in de
aardkorst of mantel.
Metamorfe gesteenten worden gekenmerkt
door metamorfe mineralen. Dit zijn mineralen
die onder invloed van druk en temperatuur in
het gesteente groeien. Als een gesteente
slechts laaggradig metamorf is, zullen er
maar weinig van die mineralen zijn en zullen ze klein zijn. Hooggradig
metamorfe gesteenten bestaan volledig uit metamorfe mineralen.
3. Sedimentaire gesteente ontstaan door sedimentatie of bezinking van
minerale deeltjes (uit water of uit de atmosfeer) of chemische
neergeslagen deeltjes uit een oplossing. Door deze processen vormt zich
sediment. Wanneer dit sediment onder druk komt te staan, kan het in een
gesteente veranderen.
Sedimentair gesteente is de enige soort gesteente waarin fossielen voorkomen
Aardbevingen
Een trilling of schokkende beweging van de aardkorst. Aardbevingen vinden
plaats wanneer er in de aardkorst plotseling veel energie vrijkomt. De plaats waar
de energie vrijkomt heet hypocentrum. Van daaruit plant de energie zich in een
golfbeweging voort
Schaal van Richter
Een meetschaal waarop de waargenomen kracht van een aardbeving in een getal
wordt uitgedrukt. Het is een logaritmische schaal van de sterkte van de trillingen,
zoals die gemeten worden op het seismogram.
Vulkanen
Vloeibaar mantelmateriaal (magma), gassen en stof dat naar de oppervlakte
komt via breuken in de lithosfeer heet vulkanisme
Kenmerken van de uitbarsting:

vloeibaarheid van de lava

hoeveelheid gassen

schild-of uitvloeiingsvulkanen

brede vulkaan met zachte hellingen


vloeibare lava
gassen ontsnappen gemakkelijk
lava legt lange afstanden af

vb: Ijsland
Strato - of kegelvulkanen

taaie vloeibare massa


hoge gasdruk
explosieve vulkanen
stijle vulkaankegel

vb: Etna
Voordelen vulkanisme

Vulkanen kunnen zorgen voor energievoorziening, de hitte onder de aardkorst wordt


dan omgezet in energie. Grote voordelen van deze manier om energie te winnen zijn
de schone manier van werken, en de onuitputtelijkheid van deze energiebronnen.
Vulkanisch gesteente wordt gewonnen bijvoorbeeld als basalt voor de bekleding van
dijken.
Vulkanen kunnen geisers vormen, natuurgeisers zijn diepe scheuren in de grond
waarin water zit. Het magma onder die scheuren warmt het water op. Als het water
warm genoeg is spuit het ineens de grond uit.

Nadelen vulkanisme

Wanneer een vulkaanuitbarsting wel in dichtbevolkt gebied plaatsvindt, kan een


vulkaanuitbarsting toch een groot aantal menselijke slachtoffers veroorzaken.
Er kunnen ontploffingen ontstaan, aardverschuivingen, tsunamis,

Voorkomen lava
Lavafonteinen kunnen alleen voorkomen bij goed vloeibare (niet-viskeuze) lava,
die geen gassen meer bevat en daarom niet op explosieve manier uitbarst. In de
praktijk komt dit vrijwel altijd neer op lava waarin zich evenveel of
minder silica bevindt dan in basalt.
Kenmerken lava

gesteente in vloeibare vorm


vernietigende werking
crerende werking (nieuw land kan worden gevormd door lava)
temperatuur tussen 700 C en 1200 C

Platentektoniek

Horizontale beweging van de lithosfeer (= platentektoniek)


Continentendrift = in elkaar passende continenten (kusten)
overeenkomsten in gesteentelagen en fossielen

continentendrift = platentektoniek(nu) radioactief verval


Het mechanisme van platentektoniek
Divergeren: uiteenwijken

convergeren : naar 1 punt richten

Door divergerende stromingen wordt de lithosfeer gebroken in platen

continentale platen dragen continenten en oceaandelen

oceanische platen dragen enkel oceanen

Door divergerende stromingen bewegen platen t.o.v. elkaar


1ste fase: ontstaan van slenken
2de fase: er ontstaat een zee en nadien een oceaan
3de fase: er ontstaan vulkanen, aardbevingen en gebergten
4de fase: verdwijnende oceaanbodems
Subductie = botsing van 2 oceanische platen
Geosynclinale ( = lang smal dalingsbekken op grens)
Transforme breuk= platen die in gelijke of ongelijke zin bewegen doen
wrijvingskrachten ontstaan die zich ontladen als aardbevingen (vb: St
Andreasbreuk)
Ruggen (ritsen)
Een langgerekte, hoger gelegen structuur op de bodem van een oceaan.
Vb: Hekla
Troggen
Een trog is een smalle, erg diepe kloof in de zeebodem, die ontstaat
bij destructieve plaatranden. Hierbij duikt de ene tektonische plaat onder de
andere (subductie).
Vb: Mauna Loa
Breuken
Scheur in de aardkorst waarlangs veelal een gebied is opgeheven of juist is
weggezakt. Ze ontstaan tijdens periodes van plooiing.
Vb: St Andreasbreuk
Slenken
Een tektonische vallei ontstaan door twee ruwweg
evenwijdige afschuivingsbreuken met een tegenovergestelde hellingsrichting.
Vb: Kilimanjaro

Hotspot
De plaats boven een kolom heet inwendig materiaal, waar lava vanuit diepere
aardlagen naar boven komt.
Kan door loop van tijd vulkanen gelegen op 1 rij veroorzaken
Vb: Kaapverdische eilanden
Kustgebergten
Een gebergte dat evenwijdig aan een kustlijn ligt;
Vb: Taurusgebergte
Continentale gebergten
Een gebergte dat evenwijdig aan een continentlijn ligt
Vb: hooggebergtegordel vanaf Atlas via de
Indonesi

Alpen naar de Himalaya en

Oceanen
Een zelfstandige wereldzee tussen de continenten en kan
meerdere(kleinere)zeen bevatten.
Vb: Atlantische Oceaan
Isostasie
Verticale beweging van de lithosfeer (=isostasie)
Voorbeeld van isostasie
Een drijvende ijsberg in de zee: Een gedeelte van de ijsberg zal zich onder water
bevinden. Zowel de hoogte die het drijvende voorwerp (de ijsberg) heeft (ten
opzichte van een willekeurig referentieniveau), als de diepte waartoe het object
in de vloeistof doordringt hangen af van de volgende factoren:
de hoogte of dikte van het voorwerp
de dichtheid van het voorwerp
de dichtheid van de vloeistof

Geschiedenis van de aardkorst (geologische tijdschaal)


De geologische tijdschaal
Plaatsen van belangrijke geologische gebeurtenissen + soorten
levensvormen

Plaatsen van belangrijkste plooiingsfasen/ gebergtevorming in Belgi


en Europa

Caledonische gebergtevorming (orogenese): begon


in Ordovicium (periode) en eindigde in begin van het Devoon (periode).
Belgi lag toen op het subcontinent Avalonia. De Caledonische
gebergtevorming kwam tot stand doordat eerst de subcontinenten
Avalonia en Baltica botsten. Door deze botsing ontstond het
subcontinent Avalonia - Baltica . Dit subcontinent botste op zijn beurt
met Laurentia, wat resulteerde in de vorming van het
subcontinent Laurazi
vorming van bergketens in Groenland, Schotland en Noorwegen
De Hercynische gebergtevorming was het gevolg van de botsing van de
continenten Laurazi en Gondwana. De Hercynische orogenese vond
plaats vanaf het late Devoon tot in het Carboon . De gebergten die toen
gevormd zijn deels afgevlakt tot middengebergten.
Voorbeelden van Hercynische middengebergten in Europa zijn:
- het Centraal Massief,

- het Zwarte Woud,


- het Rijnleisteenmassief,
- de Ardennen, (Belgi)
- het Massief van Cornwall
- het Armoricaanse Massief
- de Vogezen.

De Alpiene gebergtevorming was het gevolg van de botsing van de


continenten India en Afrika met het continent Eurazi. De eerste fasen
van de Alpiene gebergtevorming vonden plaats vanaf het midden-Krijt,
maar de belangrijkste fase vond plaats in het Kenozocum. De gebergten
die toen gevormd zijn (en sommige ook nu nog gevormd worden) zijn maar
weinig afgevlakt, het zijn nog steeds hooggebergten. In het oosten
begon de gebergtevorming pas zo'n 10 miljoen jaar geleden (botsing India
met Eurazi).

De Alpiene gebergten die zich uitstrekken van de Pyreneen tot de Himalaya


worden de Alpiene gordel genoemd.
Geologische gebeurtenissen in het Quartair in Belgi
1. Pas vanaf het Quartair maakten mariene afzettingen plaats voor continentale
afzettingen. De verschillende soorten continentale afzettingen zijn:

fluviatiele afzettingen (door de rivieren, synoniem voor terrasafzettingen)


eolische afzettingen (door de wind)
getijdenafzettingen (onder directe invloed van de zee)
hellingsafzettingen (erosie en transport naar de beekjes en rivieren toe

2. Het Quartair wordt beheerst door 2 feiten:

de opheffing van het land


de afwisseling van ijstijden en interglacialen

De opheffing situeerde zich vooral ten zuiden van Samber en Maas. Zo zijn de
Hoge Venen in her Quartair wel 300 meter gestegen. Naar het noorden toe werd
de stijging steeds kleiner en in Noord-Belgi zelfs nul. Ook de ijstijden en
interglacialen hebben het landschap sterk benvloed.
Geologische structuren en geologische kaart
Gelaagdheid
Gelaagdheid of sedimentaire gelaagdheid is in de geologie
een planaire structuur in een gesteente, ontstaan door
sedimentatie van lagen sediment over elkaar. Gelaagdheid kan
behalve in sedimentair gesteente ook in vulkanisch
gesteentevoorkomen, waar het op vergelijkbare wijze vormt

Discordantievlak
Een erosieoppervlak dat gevormd is tijdens een bepaalde periode
waarbij de onderliggende laag werd blootgesteld aan erosie.
Anticline en syncline
Met een anticline of anticlinaal wordt in
de geologie een plooi bedoeld met naar beneden
wijzende flanken, waarbij de aardlagen aan de binnenzijde
het oudst zijn. Het is een plooiing naar boven, terwijl
synclines plooiingen naar beneden zijn.
Een syncline is een plooi in een gesteentelaag, waarbij
het materiaal aan de binnenkant van de plooi jonger is dan dat aan de
buitenkant. In een normale situatie, waarbij
het gesteente niet overkiept ligt, zal een syncline de vorm van een V
hebben.
Breuk
Een aanduiding voor een discontinue zone in gesteente waarlangs
verzet heeft plaatsgevonden. Dit verzet vindt plaats door middel
van brosse deformatie. Breuken komen vaak in sets voor, die allemaal dezelfde
orintatie hebben.
Transgressies en regressies
Transgressie = zeespiegelstijging
Regressie = zeespiegeldaling

Gevolgen geologische structuur Belgi


Vlaamse vallei
De zeespiegelschommelingen tijdens het Quartair(ijstijden) hebben het
lengteprofiel van alle rivieren die in zee uitmonden steeds weer gewijzigd en
verticale rivierwerking veroorzaakt. Tijdens een ijstijd verdiept een rivier zijn loop
omdat de zeespiegel lager is(erosiebasis). Erosie van de dalwanden en zijdelingse
rivierwerking verbreden de vallei. Bij stijging van de zeespiegel verplaatst de
monding van de rivier zich landinwaarts en komt het aangevoerde
erosiemateriaal uit de bovenloop tot bezinking. De vallei wordt weer opgevuld.
Voor de Scheldevallei was de uitschuring maximaal tijdens de voorlaatste ijstijd.
De ijskap was vooruitgeschoven tot het Midden-Nederland en de zeespiegel
gedaald met ruim 100m. De bodem van de oorspronkelijke vallei, de Vlaamse
vallei, lag 30m onder de huidige oppervlakte.

Klimaatveranderingen in het Quartair


Door de wijziging van de plaats van platen, zijn er ook klimaatzones gewijzigd.
De horizontale component van de tektoniek hangt samen met de
plaattektonische bewegingen. De plaat waarop West-Europa ligt heeft zich in de
loop der tijd verplaatst over de aarde. Het gebied dat wij nu Belgi noemen is
daarbij door verschillende klimaatzones geschoven. Met behulp van
paleomagnetisme is deze beweging van de continentale platen gereconstrueerd.
De grote klimaatveranderingen werden bepaald door de verschuiving van
continenten; daarnaast hebben zich ook veranderingen in het klimaat
voorgedaan die een gevolg waren van de verandering van de stand van de
aardas en de baan van de aarde om de zon. Gedurende het quartair leidden deze
op het vasteland tot uitbreiding van landijsmassas. Hierdoor daalde de
zeespiegel meer dan 100m, de ligging van de kustlijn veranderde hierdoor sterk.
Gevolgen van klimaatverandering in Belgi en Europa
Gedurende het Quartair is er sprake van een groot aantal ijstijden of glacialen,
koude periodes waarin met name op het noordelijk halfrond vaak
grote landijskappen ontstonden. De glacialen werden afgewisseld
met interglacialen (relatief warme perioden tussen twee ijstijden) waarin het
landijs zich weer terugtrok.
Het Quartair kenmerkt zich verder door het uitsterven van vele plant- en
diersoorten, door versnelde evolutie van bepaalde groepen zoogdieren en door
grote migratiebewegingen van vele organismen, alle als gevolg van de grote
klimaatwisselingen. Het Quartair was ook de periode waarin de moderne
mens verscheen, evolueerde en zich over de Aarde verspreidde.

De uiterlijke vormgeving van de aarde


Exogene processen
(= processen die zich op of boven het aardoppervlak voordoen)
Verwering
(= aantasting van het gesteentemateriaal onder invloed
van blootstelling aan de atmosfeer, biosfeer en hydrosfeer)
Soorten verwering?
Fysische verwering zorgt voor het uiteenvallen van
gesteenten in kleine deeltjes. Het belangrijkste kenmerk
van fysische verwering is dat de samenstelling van het gesteente niet verandert:
er vindt geen chemische reactie plaats, het gesteente raakt alleen verbrokkeld
Vb: Mechanische verwering door boomwortels: Boomwortels dringen door in
diaklazen van het gesteente en kunnen door diktegroei het gesteente uiteen
doen wijken.
Chemische verwering is de verwering van materialen (meestal gesteenten)
door chemische reacties met aanwezige vloeistoffen of gassen.

Vb: Door oxidatie, het materiaal reageert met zuurstof. Daarbij ontstaan oxiden,
die over het algemeen minder hard zijn dan de oorspronkelijke mineralen, en
daardoor makkelijker verkruimelen.
Biologische verwering ( Organogene verwering) is het gevolg van de werking van
planten en dieren.
Vb: plantenwortels die gesteenten uit elkaar drukken
Erosie
(= algemene term voor het wegvoeren van gesteentemateriaal
door bewegende media als op de verwering een verplaatsing van
puin volgt.)
v.b. van erosie=>
Sedimentatie
Afzetting of accumulatie is het bezinken en
ophopen van sedimenten, waarbij sedimentair
gesteente ontstaat.
Landschapsstudie
Relifvormen
Strandwallen

Ontstaan door
transversale
sedimentaanvoer

Schoorwallen

Lange landtongen die


een lagune of baai
langzaam afsluiten

Tombolo

Landtong tussen een


rotseiland en de kust

Waddenkust

Resten van een vroegere


schoorwal

Hafkust

Kustgebied dat door


langgerekte zandrug
wordt afgesloten van een
open zee

Deltakust

Rivieren die in een zee of


een meer uitmonden
kunnen daar uit het
aangevoerde puin een
delta opbouwen
(voorwaarden? Weinig
getijdenwerking en
zachthellende kust)

Kustvormen
Ria

Verdronken rivierdal in
een heuvelachtig
kustgebied

Calanque-of calakust

Korte steile dalen zijn


gedeeltelijk onder water
geraakt en vormen nu
korte steile baaien

Fjordenkusten

Ontstaan na transgressie
van vergletsjerde
kustgebergten. Door
glaciale erosie werden
diepe u- vormige dalen
gevormd

Frdenkust of
boddenkust

Glaciale
accumulatielandschappe
n met
drumlins(=elliptische
grondmoreneheuvels),
morenes(=gletsjerpuin)
en doodijsgaten (= kuil
ontstaan na smelten
ondergrondse ijsschol

Lengtekust of dalmatisch
kusttype

Verdronken rivierdalen en
eilanden die parallel aan
de kustlijn verlopen

Emersie- of
regressiekusten

Ontstaan door stijging


v.h. land of daling van
het zeepijl

Valleivormen
Een dal of vallei is een langgerekt gebied dat lager ligt dan de omgeving en
waardoor meestal een waterloop stroomt.
We onderscheiden 6 verschillende valleivormen:
Kloofdal

vlakbodemdal
Vlakdal

Boogdal
V-dal

U-dal

Glaciale landschappen

Endogene processen
(= processen die zich vanuit de aarde (planeet) zelf voordoen)

vulkanisme, tektoniek en gebergtevorming kunnen gevormd worden

Bodemkaarten
Bodemprofiel
Organische oppervlaktelaag
Donkere bovengrond met humus aangeraakt
Bleke uitlogings-of uitspoelingshorizont
Aanrijkings-of verweringshorizont
Losse ondergrond of onverweerd los moedermateriaal
Vast gesteente of onverweerd hard moedermateriaal
Bodemkenmerken
Bodemvormende factoren:

klimaat
mens
relif
biologische activiteit (bodemfauna, vegetatie, micro-organismen)

Bestanddelen van bodem

Verbanden tussen bodem en relif/ondergrond/vegetatie


Ondergrond : al het gesteente dat zich onder het aardoppervlak bevindt.
Relif: het geheel van hoogtes en laagtes in het landschap, dat samen de
verticale dimensie van het landschap vormt.
Vegetatie: is de ruimtelijke massa van planten-individuen, in samenhang met de
plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij uit zichzelf (spontaan)
hebben aangenomen

Bodemkwaliteit
Het is noodzakelijk om te weten van wat de kwaliteit is van de bodem om deze
voor het juiste doel te kunnen gebruiken. Dus voor elke bodemkwaliteit is er een
geschikt bodemgebruik.
Vb: een vruchtbare bodem is geschikt voor de klassieke akkerbouwteelten
(tarwe, suikerbieten)

You might also like