Professional Documents
Culture Documents
'--"
^K
I^K^Ii^iaiMMi
Ten geleide
De muntwet 1948
door H. W. Jacobi
inhoud
^C^ r^
Van de redactie
81
Ten geleide
82
De IVIuntwet 1948
82
91
De dertig zilverlingen
96
101
107
108
113
120
727
Muntennieuws
727
Boekbespreking
725
Agenda
725
82
Het wetsontwerp
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bevindt het Nederlandse muntstelsel zich in slechte
staat. De circulatie bestaat uit zinken munten van
1, 2'/2, 5, 10 en 25 cent, zilverbons van 1 en IVi
gulden en bankpapier voor de hogere waarden.
Van de vooroorlogse munten, geslagen volgens de
Muntwet 1901: bronzen munten van Vi, 1 en IVi
cent, een koper-nikkelen stuiver en zilveren munten van 10, 25 cent en Vi, 1 en 2Vi gulden, is alleen de Vi cent nog geldig gebleven. Het grootste
deel van de andere munten is bij de ongeldigverklaring in 1942 niet ingeleverd, maar door het publiek vastgehouden ondanks maatregelen van de
bezetter. Na de oorlog zijn deze munten weer tot
wettig betaalmiddel verklaard, terwijl ook de zinken munten geldig blijven. De regering wil de omloop zo spoedig mogelijk zuiveren van het zinken
geld dat zo sterk aan de bezetting herinnert. Ook
de geringe weerstand tegen slijtage en corrosie van
zink geeft een reden voor snelle vervanging.
Op 26 juli 1945 wordt door de Minister van Financin, P. Licftinck, de 'Muntcommissie 1945'
ingesteld met de opdracht advies uit te brengen
over: a. maatregelen tot zuivering van de bestaande muntcirculatie, b. inrichting van de muntcirculatie in de toekomst, c. eventuele codificatie van
muntvoorschriften. Het onderzoek dient naast de
oude en nieuwe munten ook de zilverbons te betreffen.
In deze commissie worden benoemd: Prof. Mr.
Dr. G. M. Verrijn Stuart als voorzitter, en als
leden: Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk, Dr.
F. A. G. Keesing, Hoofd afdeling Geldwezen bij
het Ministerie van Financin, Dr. A. Houwink,
adjunct-secretaris bij De Nederlandsche Bank en
Dr. J. W. A. van Hengel, (waarnemend) 's Rijks
Muntmeester en als secretaris Mr. E. A. Liefrinck, secretaris van de Thesaurier-Generaal bij
het Ministerie van Financin.
Uit de notulen van de vergaderingen van deze
commissie is goed te volgen hoe de leden met de
vooroorlogse munten als uitgangspunt tot de
munt
diameter
gewicht
dukaat
2Vi gulden
1 gulden
25 cent
10 cent
5 cent
1 cent
21
38
28
22
17
18
19
3,494 gram
25
gram
10
gram
4
gram
2
gram
4,5 gram
2,5 gram
mm
mm
mm
mm
mm
X 18 mm
mm
munt
diameier
zilver
nikkel
nikkel
brons
brons
1 gulden
25 cent
10 cent
5 cent
1 cent
28 mm
21 mm
15 mm
18 x 18 mm
19 mm
gewicht
10 gram
3,5 gram
2 gram
4 gram
2,5 gram
1 cent
5 cent
10 cent
25 cent
oud voorstel
nieuw voorstel
19 mm
18 x 18 mm
16 mm
21 mm
17 mm
21 mm
15 mm
19 mm
dere spreiding van het relif nodig is. Met het oog
hierop heeft Prof. Wenckebach zijn ontwerp voor
de keerzijde van de 10 cent gewijzigd. De kroon
wordt lager en breder gemaakt en het munt- en
muntmeestersteken worden wat verplaatst, omdat
bij de oorspronkelijke opstelling de 1 op een J
leek. Tevens wordt de N in het woord CENT van
het speelse uitlopertje ontdaan, dat alleen op de
cent gehandhaafd blijft. Bij de nieuwe proefslag
doet het probleem zich niet meer voor. De proefslag van de cent had in dit opzicht geen probleem
gegeven.
Proefslag 1 cent
1947 (3 X vergroot). Koningin Wilhelmina hecht op 2 april haar goedkeuring aan de gipsmodellen voor de 1, 5 en 10
cent. Het pas in april gemaakte model van het
kwartje krijgt op 13 mei 1948 de koninklijke
goedkeuring. Intussen is 's Rijks Munt begonnen
met het maken van stempelgereedschap voor de
muntslag. Pas op 14 juni 1948 wordt de keuze van
de beeldenaar officieel vastgesteld. Minister Lieftinck deelt Prof. Wenckebach mee dat zijn ontwerp als model voor de nieuwe Nederlandse munten gebruikt zal worden. De minister spreekt hierbij zijn grote waardering uit over het vervaardigde
werk. Aan de heer Sondaar wordt medegedeeld
dat zijn ontwerpen niet voor uitvoering in aanmerking komen.
CEN
88
in 1948
in 1949
in 1950
totaal
cent
stuiver
dubbeltje
kwartje
37,4
93,0
44,6
1,6
22,0
1,4
69,2
10^8
27,4
4,6
175,0
25,0
80,0
32,0
Juliana
Direkt nadat koningin Wilhelmina haar besluit om
af te treden bekend heeft gemaakt, geeft de
geschrokken commissie aan Prof. Wenckebach opdracht om ook een beeldenaar van Juliana te
vervaardigen. Als Prof. Wenckebach bezig is ontwerptekeningen te maken voor de beeldenaar van
koningin Juliana, geeft de toekomstige koningin
hem te kennen dat zij niet met diadeem (zoals
Wilhelmina) op de munten afgebeeld wil worden,
maar eenvoudig, zonder enige versiering.
Gipsmodellen van 5 en 25 cent 1948 door Prof. L. O.
Wenckebach (diam. 12,7 cm).
Intussen heeft koningin Wilhelmina in april 1948
bekend gemaakt dat zij de kroon zal overdragen
aan haar dochter Juliana. Prinses Juliana, van 12
mei tot 30 augustus 1948 regentes, besluit dat de
munten met het jaartal 1948 uitsluitend met de
beeldenaar van Wilhelmina gemaakt mogen worden, zodat de voorbereiding van de muntslag met
het portret van Wilhelmina gewoon doorgang kan
vinden. Hiermee is bereikt dat de eerste Nederlandse munten van na de oorlog nog het portret
van Wilhelmina dragen en dat de vertraging die in
de aanmunting zou optreden als er op een beeldenaar van Juliana gewacht zou moeten worden,
voorkomen is.
Foto's van de nieuwe munten, gemaakt naar de
gipsmodellen, worden in de avondbladen van 16
juli 1948 gepubliceerd. In september 1948 krijgen
de leden van de commissie een serie van de nieuwe munten met het woord PROEF onder de beel-
zegt hij, de koningin met het paarlen kapje afbeelden, dat zij droeg bij haar kroning in de
Nieuwe Kerk te Amsterdam. Dit kapje zal het Nederlandse volk tot blijvende herinnering zijn aan
deze plechtigheid en aan de ontroerende rede die
de koningin daarbij gehouden heeft. Tenslotte
verleent koningin Juliana toch haar toestemming
voor de beeldenaar met kapje, als verder nog enige retouches worden aangebracht.
Begin juli 1949 is de uiteindelijke beeldenaar voltooid en de muntmeester krijgt opdracht
muntstempels voor 1, 5, 10 en 25 cent met de
beeltenis van Juliana te vervaardigen. Op 5 december 1949 worden twee proefseries naar minister Lieftinck gezonden ter definitieve beoordeling. Dan valt het de minister opeens op dat de