You are on page 1of 46

Nederlandse Organisatie voor

toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek / Netherlands Organisation
for Applied Scientific Research

Eemsgolaan 3
Postbus 1416
9701 BK Groningen

www.tno.nl
TNO-rapport
T +31 50 585 70 00
F +31 50 585 77 57
info-ict@tno.nl

E-dienstverlening aan de burger: kansen en


bedreigingen van publiek private samenwerking

Datum 16-04-2010

Auteur(s) A. Huygen, L. Kool, J.H. Hoepman

Opdrachtgever Alliantie Vitaal Bestuur

Aantal pagina's 46 (incl. bijlagen)


Aantal bijlagen

Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel
van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming
van TNO.

Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en
opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de
betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst.
Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan.

© 2010 TNO
TNO-rapport | 2 / 46

Inhoudsopgave

1 Inleiding .......................................................................................................................... 4
1.1 Achtergrond en probleemstelling..................................................................................... 4
1.2 Doel en verloop van het onderzoek ................................................................................. 5
1.3 Opzet en methoden van het onderzoek ............................................................................ 6
1.4 Toelichting begrippen ...................................................................................................... 7
1.5 Leeswijzer...................................................................................................................... 10

2 Wensen van het bedrijfsleven ..................................................................................... 11


2.1 Intermezzo: regels rondom het gebruik van het BSN .................................................... 11
2.2 Wensen van het bedrijfsleven ........................................................................................ 14

3 Analyse van wensen van het ruimer gebruik BSN.................................................... 20


3.1 Wens 1: BSN als intern ordeningsinstrument ................................................................ 20
3.2 Wens 2: BSN voor gegevensverkeer tussen partijen in een keten/sector ...................... 22
3.3 Wens 3 en 4: Gebruik van de beheervoorziening BSN (o.a. voor nakomen publieke
taken) ............................................................................................................................. 23
3.4 Wens 5: Permanente toegang tot het GBA .................................................................... 24
3.5 Wens 6: Eenvoudige en betrouwbare manieren van online identificatie en authenticatie
....................................................................................................................................... 25
3.6 Conclusie ....................................................................................................................... 26

4 Alternatieve vormen van publiek private samenwerking bij identiteitsmanagement


....................................................................................................................................... 27
4.1 Inleiding......................................................................................................................... 27
4.2 Sectoraal gebruik: Denkmodel DigiD............................................................................ 29
4.3 Elektronische identiteitskaart......................................................................................... 32
4.4 Het 4-partijen-model: open standaarden ........................................................................ 37
4.5 Conclusie ....................................................................................................................... 41

5 Conclusie en aanbevelingen ........................................................................................ 43

6 Referenties .................................................................................................................... 44
TNO-rapport | 3 / 46

Lijst van tabellen en figuren

Tabellen
Tabel 1: Identificerende gegevens BV BSN .................................................................. 13
Figuur 1: Sectoraal gebruik DigiD................................................................................. 29
Tabel 2: Overzicht penetratie en daadwerkelijk gebruik van 3 typen implementaties, op
basis van IDABC (2009) .......................................................................... 34
Figuur 2: Oostenrijkse "citizen card"............................................................................. 35
Figuur 3: Het 4 partijen model voor IdM....................................................................... 38

Figuren
TNO-rapport | 4 / 46

1 Inleiding

1.1 Achtergrond en probleemstelling

De opkomst van de informatiesamenleving, en daarmee samenhangend de toenemende


digitalisering van dienstverlening, maakt elektronische herkenning van burgers, klanten
en gebruikers steeds belangrijker. Boeken bestellen, kleding kopen, het aanvragen van
een vergunning bij de gemeente – en vele andere transacties – gebeuren steeds vaker via
het internet. Voor het verlenen van al deze online diensten speelt het vaststellen van de
identiteit van de burger of klant een belangrijke rol: wordt een uitkering aan de juiste
persoon verstrekt? Wordt in een bepaalde situatie alcohol verstrekt aan een persoon die
de vereiste leeftijd heeft?

Online identificatie en authenticatie kan de dienstverlening en handel via internet


vergemakkelijken1. De invoering van veilige, gemakkelijke en effectieve (publieke)
elektronische identiteitsmanagement (eIDM) oplossingen zijn daarom belangrijke
doelstellingen van zowel de Europese Commissie en in de Nederlandse (ICT)
beleidsagenda. In Nederland wordt in dit kader sinds november 2007 gebruik gemaakt
van het burgerservicenummer (BSN) en, al eerder, van DigiD (Digitale Identiteit) als
vorm van publieke eIDM-oplossing. Met DigiD kan de identiteit van de burger
elektronisch worden vastgesteld en hoeft men niet meer gebruik te maken van een
paspoort, rijbewijs of andere fysieke identiteitskaart. Op die manier kunnen burgers via
internet zaken doen met de overheid, bijvoorbeeld het aanvragen van een uittreksel uit
het Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), maar bijvoorbeeld ook zaken rondom
studiefinanciering, vergunningen e.d. DigiD kan worden gebruikt bij alle
overheidsinstellingen waaronder de Belastingdienst, de douane, Informatie Beheer
Groep, Centrum voor Werk en Inkomen en het UWV. Inmiddels maken 8 miljoen
Nederlanders gebruik van DigiD2. DigiD geeft hierbij het burgerservicenummer (BSN)
– een uniek persoonsnummer – af. DigiD en BSN worden niet alleen gebruikt voor
identificatie van burgers, maar ook als hulpmiddel om gegevens tussen verschillende
overheidsinstanties uit te wisselen. Dit heeft mogelijke voordelen zoals een verbetering
in de kwaliteit van de dienstverlening (meer personalisatie en maatwerk), vermindering
van administratieve lasten, vergemakkelijking van het opsporen van (sociale
verzekerings-) fraude. Aan de andere kant wordt het lastiger voor burgers om het
overzicht te behouden over welke gegevens over hen worden verzameld en of deze
gegevens ook correct zijn. Voor hen is het daarom van belang dat het systeem
transparant is (o.a. door een goede regeling van zaken als inzage- en correctierecht en
het informeren van burgers) en dat de persoonsgegevens zorgvuldig worden beheerd.

1
Voor definitie van begrippen, zie paragraaf 1.4
2
http://www.minbzk.nl/actueel/kamerstukken/@125524/antwoorden-op_e
TNO-rapport | 5 / 46

DigiD mag op dit moment alleen worden gebruikt voor identificatie en


gegevensuitwisseling met de overheid. De Wet algemene bepalingen
burgerservicenummer (BSN) regelt het gebruik van het BSN door overheidsorganen
voor het uitvoeren van hun taak. Niet-overheidsorganen kunnen op dit moment gebruik
maken van het BSN als daar een wettelijke taak voor is. Er moet een wettelijke
grondslag zijn die gebaseerd wordt op een maatschappelijk belang. Private partijen
hebben de wens geuit om gebruik te maken van DigiD en om ruimer gebruik te maken
van het BSN. Dit potentieel medegebruik voor online identificatie en authenticatie is het
onderwerp van dit onderzoek. Het onderzoek is uitgegeven naar aanleiding van de
BOTS-sessie bij de Alliantie Vitaal Bestuur op 13 februari 2008, waar het ingediende
voorstel van TNO Informatie- en Communicatietechnologie is goedgekeurd. Het
onderzoek is uitgevoerd in 2008 en 2009.

1.2 Doel en verloop van het onderzoek

De kennisvraag betrof de potentiële inzet van BSN, DigiD en PIP (Persoonlijke Internet
Pagina) als instrumenten van e-dienstverlening naar bedrijven en burgers3. Met deze
stap zouden private instanties toegang krijgen tot de gegevens die aan deze
instrumenten ten grondslag liggen (en ze mogelijkerwijs ook kunnen aanvullen). Op dit
moment is dat niet, of slechts in beperkte mate, mogelijk. De veronderstelling bij
aanvang van het onderzoek was dat bedrijven behoefte hebben aan het gebruik van deze
instrumenten om online identificatie en authenticatie van hun klanten te
vergemakkelijken. Tevens was de gedachte dat van deze toegang een economische
impuls uitging.

Het oorspronkelijke doel van het onderzoek viel in twee delen uiteen: 1) het in kaart
brengen van de onderliggende wensen en behoeften van het bedrijfsleven naar het
medegebruik van deze instrumenten, en de economische effecten en mogelijke risico’s
met het oog op privacybescherming hiervan te onderzoeken en 2) om op basis van deze
behoeften mogelijke alternatieven van publiek private samenwerking op het gebied van
online identificatie en authenticatie te schetsen voor het medegebruik van BSN, DigiD
en PIP. In de loop van het onderzoek hebben de onderzoekers vanwege de gevonden
resultaten een aantal wijzigingen in het onderzoek moeten doorvoeren. Deze wijzingen,
de oorzaken hiervan en gemaakte keuzes worden hieronder uiteen gezet.

Uit de desk research en interviews met partijen uit het bedrijfsleven (zie volgende
paragraaf) blijkt dat vooral partijen uit de financiële sector de behoefte uiten aan
medegebruik van BSN. De behoefte van deze partijen is vooral gericht op de interne
bedrijfsvoering en bestaat uit (ruimere) toegang tot en gebruik van het BSN en toegang
tot NAW-gegevens zoals opgeslagen in het Gemeentelijk Bevolkingsregister (GBA).
Behoefte aan het medegebruik van DigiD en PIP is niet gevonden. De veronderstelling
dat private partijen de overheidsinstrumenten BSN, DigiD en PIP mede willen
3
Alliantie Vitaal Bestuur (2008) Kennisvragen aan de Alliantie Vitaal Bestuur 2008. Door: BZK, EZ en de
Belastingdienst
TNO-rapport | 6 / 46

gebruiken om online identificatie en authenticatie van klanten te vergemakkelijken – in


ieder geval voor de financiële sector – bleek dus maar deels te kloppen.

Het onderwerp van de studie is het vergemakkelijken van online identificatie en


authenticatie als hulpmiddel voor ondernemingen, e-dienstverleners en burgers om
veilig een identiteit te bepalen en te valideren.. Uit ons onderzoek blijkt dat gevestigde
partijen zoals de financiële sector behoefte hebben aan medegebruik van voorzieningen
voor identificatie en authenticatie..
Om de behoefte bij ondernemingen, die online handelen goed te verkennen zijn er twee
aanvullende interviews houden (zie volgende paragraaf), met één gevestigde partij en
één nieuwe partij. Volgens de economische theorie is een eenvoudig systeem van
identificatie en authenticatie vooral belangrijk voor nieuwkomers. Dat voorkomt een
significante investering in een eigen systeem, dat een belemmering kan vormen om toe
te treden tot de markt. Een economische impuls zou te verwachten zijn als deze nieuwe
partijen gemakkelijker kunnen toetreden tot de markt van online handel (door middel
van online identificatie en authenticatie) en hierdoor nieuwe diensten kunnen
aanbieden. Partijen, die online handelen, hebben behoefte aan eenvoudige en efficiënte
vormen van online identificatie en authenticatie van klanten. Er is daarom besloten om
het tweede deel van het onderzoek te richten op alternatieve manieren van publiek
private samenwerking om online identificatie en authenticatie te vergemakkelijken (zie
hoofdstuk vier).

1.3 Opzet en methoden van het onderzoek

Deel een van het onderzoek bestaat uit de inventarisatie van de behoeften van het
bedrijfsleven. De inventarisatie is uitgevoerd op basis van desk research interviews.
Ook is een analyse uitgevoerd naar de economische effecten en de gevolgen voor de
bescherming van privacy van de wensen. Op basis van de desk research zijn partijen
geïdentificeerd met de grootste behoefte aan medegebruik van voorzieningen voor
identificatie en authenticatie. De onderzoekers hebben een beperkt aantal partijen
gevonden die deze behoefte hebben geuit: het bankwezen, het verzekeringswezen en
VNO-NCW. De onderzoekers hebben de branche-organisaties van het bank- en
verzekeringswezen en VNO-NCW uitgenodigd voor interviews, maar het bleek lastig
om hun mondelinge inbreng te verkrijgen. Uiteindelijk hebben de onderzoekers
gesproken met één vertegenwoordiger van een branchevereniging van de financiële c.q.
/verzekeringssector.. Er is gesproken met het Ministerie van Financiën. In de
aanvullende interviews is gesproken met Wehkamp en met een online dienstaanbieder
in de telecommunicatiesector, die ook anoniem wil blijven.4.

Deel twee bestaat uit een beschrijving van verschillende alternatieven van publieke
private samenwerking om online identificatie en authenticatie te vergemakkelijken. De

4
De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op een beperkt aantal interviews. Bij de interpretatie van
het onderzoek dient dit in acht te worden genomen.
TNO-rapport | 7 / 46

alternatieven worden beoordeeld aan de hand vooraf vastgestelde beoordelingscriteria.


Deze zijn:

o Functionaliteit: Hier beoordelen we het algemene functioneren van het


systeem, en wordt beschreven in hoeverre aan de wensen van het bedrijfsleven
tegemoet komt.

o Veiligheid en Privacy: Hier beoordelen we de veiligheid en de privacy


bescherming van het systeem.

o Haalbaarheid: Hier beoordelen we de technisch en juridische haalbaarheid van


het systeem. Is het systeem gebaseerd op bestaande standaarden, sluit het aan
op marktontwikkelingen, zijn er vergelijkbare system elders in gebruik. Wordt
voldaan aan bestaande wet en regelgeving?

o Overige afwegingen: Hier beoordelen we overige aspecten die van belang


kunnen zijn, zoals gebruikte standaarden.

1.4 Toelichting begrippen

Deze paragraaf licht de belangrijkste begrippen met betrekking tot online identificatie
en authenticatie toe.

1.4.1 Identiteit
Identiteit is een containerbegrip. De literatuur kent verschillende uitwerkingen en
stromingen rondom het begrip identiteit, zoals cultureel, antropologisch, sociaal,
psychologisch of filosofisch. Een psychologische opvatting van identiteit relateert
bijvoorbeeld aan het zelfbeeld van een individu, het zelfvertrouwen en individualiteit.
Bij sociale wetenschappen wordt identiteit in een sociale context gezien, en kan
identiteit ook relateren aan unieke karakteristieken van een bepaald groep individuen
(zoals natie, sociale klasse e.d.).

In relatie tot (online) identiteitsmanagement wordt vaak een meer instrumentele, of


technische opvatting van het begrip identiteit gehanteerd5. Identiteit wordt dan verstaan
als:
“alle kenmerken (attributen) van een individu, of te wel alle feiten, die het individu
beschrijven”6.

Voorbeelden van kenmerken van een individu zijn: de naam, geslacht, woonplaats,
leeftijd, opleiding, BSN, nummer van het paspoort/rijbewijs, maar ook aankopen bij
postorderbedrijf, inkopen bij de supermarkt, nummer bij de verzekering, pseudoniemen
op internet, haarkleur, huidskleur enzovoort. Naam, adres en woonplaats (NAW-
gegevens) zijn belangrijke identificerende gegevens. Daarnaast is, in ieder geval in de

5
Voor meer informatie over verschillende opvattingen over identiteit, zie bijvoorbeeld Cofta, P. (2009)
Towards a better citizen identification system; Identity in the Information Society
6
Cameron, K. The laws of identity, http://www.identityblog.com/?p=352/
TNO-rapport | 8 / 46

communicatie met de overheid, het BSN belangrijk. Het is een uniek kenmerk dat één
bepaald persoon identificeert. Door andere identificerende gegevens aan een dergelijke
unieke identifier te koppelen zijn ze eenvoudiger terug te vinden en te combineren. Dit
is één van de redenen waarom de overheid het BSN heeft geïntroduceerd voor de
communicatie met burgers, en communicatie over een burger tussen verschillende
overheidsinstanties. Als bedrijven met overheden willen communiceren over een
burger, dan gaat dat in sommige gevallen ook via het BSN. Maar het kan ook aan de
hand van de NAW-gegevens (bijvoorbeeld als een deurwaarder of een advocaat wil
weten of een persoon is ingeschreven op een bepaald adres).

Een digitale identiteit is een “verzameling uitspraken - claims genoemd – door een
digitaal subject over zichzelf of over een ander digitaal subject”7.

De claims koppelen (een verzameling van) attributen aan een individu, waarmee deze
kan worden geïdentificeerd. In relatie tot digitale identiteit wordt ook vaak het begrip
partiële identiteit8 gehanteerd9. Per context of situatie (bijvoorbeeld vrije tijd, op het
werk of anders) kan een andere verzameling aan attributen volstaan om een individu te
identificeren. De benodigde mate van identificatie en authenticatie verschilt daarom per
context. Onderscheid maken tussen verschillende vormen en contexten speelt een
belangrijke rol bij het waarborgen van privacy van gebruikers, klanten of burgers. Met
het oog op privacybescherming van klanten en burgers, is het onwenselijk als er meer
informatie (attributen) verstrekt moet worden dan strikt noodzakelijk10. De vraag hierbij
is welk type digitale identiteit (welke attributen) nodig of acceptabel is in een bepaalde
context.

Hieronder worden 6 situaties en bijbehorende vormen weergegeven11.


− Browsen op internet: Als het gevraagd wordt, volstaat een zelf aangenomen of
gecreëerde identiteit of pseudoniem.

− Persoonlijk: een zelfbedachte identiteit voor een langere relatie met een website of
dienst, waarbij bijvoorbeeld naam en e-mailadres worden verstrekt. Een voorbeeld
is identiteit op de website van de krant, waarop een gebruiker geabonneerd is.

− Gemeenschap: een openbare identiteit om samen te werken met anderen.


Voorbeelden daarvan is een identiteit op Hyves of op LinkedIn.

− Professioneel: een openbare identiteit om samen te werken, uitgegeven door de


werkgever

− Credit card: een identiteit die is uitgegeven door de financiële instelling.

7
Cameron, K. The Laws of Identity, http://www.identityblog.com/?p=352/
8
Hansen et. al. (2008) Identity management throughout one’s whole life. Information Security Technology
Report, Volume 13-2, pp. 83-94.
9
Voor meer informatie over het gebruik van gedeelde identiteiten, zie Hof, S. en Leenes, L. (2010)
Gedeelde en samengestelde identiteiten in de publieke dienstverlening.
10
Zie ook Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens betreffende de rechtmatige grondslag voor
de verwerking van persoonsgegevens.
11
De vormen zijn gebaseerd op Cameron, K. The Laws of Identity. Beschikbaar op:
http://www.identityblog.com/stories/2004/12/09/thelaws.html
TNO-rapport | 9 / 46

− Burger: een identiteit die is uitgegeven door de overheid.

1.4.2 Authenticatie

Authenticatie is het controleren of een geclaimde identiteit ook waar is. Met andere
woorden: ‘kan er worden aangetoond (geverifieerd) dat een individu inderdaad is wie
hij of zij zegt te zijn’12. Dit gebeurt door het overleggen van specifieke bewijzen die de
claim kunnen ondersteunen. Er zijn verschillende middelen die als bewijs kunnen
dienen, afhankelijk van de gemaakte claim. Zo kan gesproken taal een nationaliteit
aannemelijk maken, en een trouwring laat zien of iemand getrouwd is. Uiterlijke
kenmerken geven indicaties over geslacht (‘vrouw’ of ‘man’) maar ook over leeftijd. In
een online omgeving is het overeenkomen van naam en wachtwoord voldoende om
toegang te krijgen een bepaalde dienst. De te overleggen bewijzen worden ook wel
zogenaamde credentials genoemd (zie volgende paragraaf).

De bewijzen om een identiteit te controleren, variëren in betrouwbaarheid. Als een


jongeman van een jaar of zeventien sterke drank wil kopen, kan de winkelier gebruik
maken van verschillende bewijzen. Bij deze jongeman zullen uiterlijke kenmerken
onvoldoende betrouwbaarheid bieden en is additioneel bewijs nodig. Voor het extra
bewijs zal de winkelier bijvoorbeeld vragen naar een identiteitsbewijs zoals een
paspoort, dat een hoge mate van betrouwbaarheid wordt toegedicht.

De benodigde betrouwbaarheid verschilt daarnaast per situatie (is context afhankelijk).


Als iemand zegt dat hij is afgestudeerd, zullen we dat meestal geloven. Maar in een
sollicitatieprocedure wordt ook vaak een afschrift van het diploma gevraagd.

Na authenticatie kan een autorisatie volgen om vast te stellen of het individu toegang
heeft of mag worden verleend tot bijvoorbeeld een dienst, website, gebouw of ruimte.

1.4.3 Credential

Een “credential” is een gestandaardiseerd instrument (bewijs) om een bewering over


een identiteit te onderbouwen of te bewijzen, dus om te authenticeren. Voorbeelden in
de fysieke omgeving zijn het paspoort en het rijbewijs. Het paspoort kan gebruikt
worden voor verschillende beweringen, rondom naam, leeftijd, adres e.d. Een zorgpas
toont aan dat de houder daarvan verzekerd is bij een zorgverzekeraar, een NS-
abonnement laat zien dat iemand een abonnement heeft bij de Nationele Spoorwegen,
en een vingerafdruk die bijvoorbeeld bij de sportschool wordt gebruikt om aan te tonen
dat iemand lid is.

Het paspoort en het rijbewijs zijn oorspronkelijk ontworpen als credentials voor het
contact met de overheid. Inmiddels hebben ze echter ook in contacten tussen private

12
ITU (2006) Digital Life. Beschikbaar op: http://www.itu.int/osg/spu/publications/digitalife/docs/digital-
life-web.pdf
TNO-rapport | 10 / 46

partijen een belangrijke rol gekregen voor het bewijzen van de identiteit. Dat is min of
meer spontaan gebeurd. In de digitale omgeving bestaan zulke algemeen geaccepteerde
credentials nog niet of nauwelijks. Dit betekent dat een partij, die de identiteit van een
ander online wil vaststellen, niet kan terugvallen op een gemakkelijke en algemeen
aanvaarde methode van identificeren., wat de ontwikkeling van diensten via internet
kan belemmeren. Dienstverlening is immers lastig als er geen duidelijkheid is over de
vraag met wie men handelt. Een algemeen geaccepteerde vorm van identificatie kan de
handel via internet vergemakkelijken en zo de digitale diensteneconomie stimuleren en
innoveren. De vraag is of dit ook een door de overheid uitgegeven digitale identiteit
dient te zijn (of hier behoefte aan bestaat). In dit onderzoek wordt daarom gekeken naar
potentieel medegebruik van overheidsinstrumenten voor online identificatie en
authenticatie.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk twee bestaat uit de inventarisatie van de wensen van het bedrijfsleven.
Hoofdstuk drie bestaat uit de economische analyse en mogelijke risico’s. In hoofdstuk
vier worden de alternatieven geschetst. In hoofdstuk vijf volgen de conclusies en
aanbevelingen.
TNO-rapport | 11 / 46

2 Wensen van het bedrijfsleven

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de wensen van het bedrijfsleven ten aanzien van
het gebruik van overheidsinstrumenten zoals BSN, DigiD en PIP. De onderzoekers
hebben dit overzicht opgesteld aan de hand van desk research en (aanvullende)
interviews. Uit het onderzoek blijkt dat de behoefte van geïnterviewde partijen in de
financiële sector zich vooral richt op het gebruik van BSN, en specifiek een ruimer
gebruik van BSN dan nu volgens de wet is toegestaan. Het hoofdstuk begint daarom
met het schetsen van de huidige regels rondom het gebruik van het BSN. Daarna volgt
de inventarisatie van gevonden wensen, De onderzoekers hebben vastgesteld dat er
geen behoefte is gevonden aan het medegebruik van de instrumenten DigiD en PIP als
zodanig. Deze worden daarom niet behandeld.

2.1 Intermezzo: regels rondom het gebruik van het BSN

Het gebruik van het BSN is wettelijk geregeld in de Wet algemene bepalingen
burgerservicennumer (Wabb). Het gebruik van het BSN door het bedrijfsleven is op dit
moment alleen in specifieke gevallen mogelijk: het gaat op dit moment vaak om het
verstrekken van gegevens door het bedrijfsleven aan een overheidsorganisatie, of om
organisaties die vroeger tot de overheid behoorden (zoals ziekenhuizen en
zorgverzekeraars). Voorbeelden zijn het vastleggen van het BSN van werknemers door
werkgevers met het oog op de afdracht van belastingen aan de Belastingdienst, of
zorgverleners die het BSN gebruiken om informatie over patiënten te delen). De Wet
gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) is sinds juni 2008 van kracht en
regelt het gebruik van het BSN in de zorgsector regelt. Het gebruik van het BSN in de
zorg is gemotiveerd met een bijzonder maatschappelijk belang dat het toestaan van het
gebruik van het BSN in de zorg dient. Het gebruik is beperkt tot deze wettelijk
omschreven taak. Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding dat het ruimer
gebruik van het BSN door kredietinstellingen en verzekeraars moet regelen13 (zie verder
paragraaf 2.2.4).

Naast het gebruik van het nummer BSN in communicatie tussen verschillende
instanties, kan door bevoegde instanties ook gebruik worden gemaakt van de
Beheervoorziening BSN (hierna BV BSN). Met de BV BSN kan op dit moment alleen
door partijen die daartoe bevoegd zijn worden vastgesteld of een identiteitsdocument
geldig is en kunnen de achterliggende persoonsgegevens worden gecontroleerd. Dit
gebeurt door middel van 5 typen vragen die zijn afgeleid uit de Wabb (Artikel 14, 15 en
16). Op dit moment mogen alleen overheidsorganisaties en niet-overheidsorganisaties
waarvoor een vergewisplicht geldt of die daartoe wettelijk bevoegd zijn, alle 5 de

13
TK 2007-2008 31 237, 31 238 Wijziging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding
ongebruikelijke transacties en de Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de wet
melding ongebruikelijke transacties (wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme). Nota ter
aanleiding van het verslag. 02-04-2008.
TNO-rapport | 12 / 46

vragen stellen. Overige niet-overheidsorganen die een wettelijke bevoegdheid hebben


om het BSN te gebruiken, mogen alleen de eerste twee vragen stellen.

BV BSN: 5 typen verificatievragen14


1. Toetsen of een identiteitsdocument geldig is
Veelal is bij aanvang van een dienstverlening op basis van het BSN
identiteitsverificatie wenselijk. Gebruikers van het BSN-stelsel kunnen verifiëren of
het Nederlandse identiteitsdocument een geldig document is zoals bedoeld in de
Wet op de Identificatieplicht (WID). De BV BSN bevraagt hierbij op de
achtergrond documentregisters voor reisdocumenten, rijbewijzen en
vreemdelingendocumenten.
2. Toetsen of een nummer een BSN is
Op basis van het invoeren van het BSN wordt door het bevragen van het
nummerregister gemeld of het opgegeven nummer een BSN is.
3. Toetsen welke identificerende gegevens bij een BSN horen
Op basis van het invoeren van een BSN wordt een set aan dit BSN gekoppelde
identificerende gegevens opgehaald uit de achterliggende authentieke registraties en
gemeld aan de gebruiker.
4. Toetsen welk BSN bij identificerende gegevens hoort
Op basis van het invoeren van identificerende gegevens wordt een BSN opgehaald.
Het opvragen kan met een aantal identificerende gegevens (bijv. voornamen,
achternaam, geboortedatum), tenzij deze combinatie niet leidt tot één gevonden
persoon.
5. Toetsen van de combinatie BSN met identificerende gegevens
Op basis van het BSN en een set identificerende gegevens wordt getoetst of deze
bij elkaar horen.

14
Zie Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, artikel 14, 15 en 16 en Agentschap BPR,
Handleiding BSN gebruikers
TNO-rapport | 13 / 46

Voor de laatste drie vragen worden de gegevens opgevraagd vanuit de Gemeentelijke


Basisadministratie (GBA)15. In Tabel 1 (volgende bladzijde) wordt aangegeven welke
gegevens onder de identificerende gegevens vallen. In sommige gevallen wordt alleen
een beperkte set van identificerende gegevens teruggeven, in andere gevallen wordt de
hele set teruggegeven, afhankelijk van de wettelijke bevoegdheid van de gebruiker van
de BV BSN.

Tabel 1: Identificerende gegevens BV BSN

Categorie Groep
Persoon Identificatienummer
Naam
Geboorte
Geslacht
Onderzoek
Nationaliteit Nationaliteit
Onderzoek
Overlijden Overlijden
Onderzoek
Inschrijving Opschorting
Geheim
Onderzoek
Verblijfplaats Gemeente
Adreshouding
Adres
Locatie
Emigratie
Land van inschrijving
Onderzoek

15
Agentschap BPR, Handleiding BSN gebruikers
TNO-rapport | 14 / 46

2.2 Wensen van het bedrijfsleven

In deze paragraaf vatten we de resultaten van de desk research en de interviews samen .


De onderzoekers hebben de branche-organisaties van het bank- en verzekeringswezen
en VNO-NCW uitgenodigd voor interviews, maar het bleek lastig om hun mondelinge
inbreng te verkrijgen. De onderzoekers hebben gesproken met één vertegenwoordiger
van een branchevereniging van de financiële c.q. /verzekeringssector, die niet met naam
genoemd wil worden. Er is gesproken met het Ministerie van Financiën. In de
aanvullende interviews is gesproken met Wehkamp en met een online dienstaanbieder
in de telecommunicatiesector, die ook anoniem wil blijven. Uit de desk research en de
interviews blijkt dat de financiële sector behoefte heeft aan een ruimer gebruik van het
BSN dan nu in de wet is geregeld. Deze vallen uiteen in een aantal verschillende
onderdelen. Dit wordt in de volgende paragrafen nader toegelicht. Als algemene
redenen voor dit ruimer gebruik worden vaak genoemd16: efficiëntie (van de
administratie) en daarmee te behalen kostenvoordeel, betere mogelijkheden voor
identificatie en authenticatie en daardoor beperktere mogelijkheden tot fraude, maar ook
het eenvoudiger kunnen uitvoeren van taken van publiek of maatschappelijk belang
(zoals gegevens van klanten doorgeven aan opsporinginstanties in het kader van de Wet
vorderen gegevens). Uit de desk research blijkt dat de grenzen tussen publiek en privaat
in verschillende domeinen vervagen, zoals in logistieke ketens, de sociale zekerheid
(bijvoorbeeld de rol van private partijen bij de uitvoering van de Wet Werk en Inkomen
naar Arbeidsvermogen (WIA)), de voedselveiligheid en de zorg, waaronder ook de
jeugdzorg17, doordat in deze vaak publieke domeinen steeds vaker private partijen
participeren, waarvan sommige in de keten het BSN wel mogen en kunnen gebruiken
en andere niet. Uiteraard is het toegelaten gebruik gebaseerd op een wette;ijke
grondslag.

Uit de interviews met ondernemingen, die online handelen, blijkt dat zij behoefte
hebben aan het vergemakkelijken online identificatie en authenticatie. Zij gaan er echter
vanuit dat het niet mogelijk is om toegang te krijgen tot BSN, DigiD, PIP en/of het
GBA en beschouwen dit als een gegeven.

2.2.1 Wens 1: BSN als intern ordeningsinstrument in de ondernemingsadministratie


Uit de desk research en de interviews blijkt dat er vooral behoefte bestaat aan de
registratie en gebruik van het BSN als zodanig, zodat het als intern ordeningsinstrument
in de administratie van de onderneming gebruikt kan worden. Het belangrijkste
achterliggende doel is efficiëntie en daarmee te behalen kostenvoordeel18.
Geïnterviewden geven aan dat met het BSN als ordeningsnummer klantenbestanden
beter kunnen worden ‘ontdubbeld’. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld klanten met dezelfde

16
Actal (2007) Verslag van de bijeenkomst ‘BSN in het bedrijfsleven’. Den Haag. 11-06-2007.
17
CBP (2006) Expertmeeting BSN voor bedrijven? Verslag. 30 januari 2006
18
Brief VNO-NCW 05/13.524/Gf/CV.166 Inzake het wetsvoorstel burgerservicenummer 30 312, gericht an
de Vaste Commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Justitie van
de Tweede Kamer. 28-10-2005. Beschikbaar op: http://www.vno-
ncw.nl/web/servlet/nl.gx.vno.client.http.StreamDbContent?code=1404
TNO-rapport | 15 / 46

naam eenvoudiger worden onderscheiden. Dit kan verwisselingen voorkomen. Ook


wordt aangegeven dat de mogelijkheid tot fraude (door onder dezelfde naam op meer
adressen ingeschreven te staan of door look-a-like fraude) beter kan worden beperkt.
Een voorbeeld is fraude met reisverzekeringen, waar dezelfde persoon zich onder een
andere naam en adres opgeeft en vervolgens steeds opnieuw dezelfde schade claimt.

Daarnaast geven partijen aan dat met het BSN als intern ordeningsinstrument klanten
eenvoudiger zijn terug te vinden bij het bestaan van verschillende deeladministraties
(bijvoorbeeld van verschillende divisies van een bedrijf). Bij overnames en fusies
kunnen de (deel-)administraties eenvoudiger tot 1 administratie worden samengevoegd
en geaggregeerd tot een compleet klantbeeld. NAW-fouten als gevolg van dubbelingen
zouden dan voorkomen kunnen worden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft
in een brief aan de Kamer begin 2008 aangegeven dat het de verbetering van de interne
bedrijfsvoering op basis van dit gebruik van het BSN beschouwt als een interne
gelegenheid van bedrijven19. Zoals eerder vemeld, geldt in algemene zin dat er voor een
ruimer gebruik BSN een wettelijke basis moet zijn. Het Ministerie ziet in dit argument
daarom geen aanleiding om een bijzonder maatschappelijk belang te creëren die dit type
gebruik van het BSN mogelijk zou maken. Het gebruik van het BSN voor de interne
bedrijfsvoering is dus niet toegestaan.

2.2.2 Wens 2: BSN voor gegevensverkeer tussen partijen


Voorts bestaat er behoefte bij geïnterviewde partijen aan het gebruik van het BSN in de
gegevensuitwisseling tussen partijen in een keten zodat men zeker weet dat er over
hetzelfde individu wordt gecommuniceerd. Het gaat dan specifiek om
gegevensuitwisseling tussen publieke en private partijen en tussen private partijen
onderling in domeinen waarin de grenzen tussen publiek en privaat vervagen, zoals de
zorg, de jeugdzorg, het onderwijs of sociale verzekeringen. Het BSN kan daarbij door
sommige partijen in de keten wel worden gebruikt en door andere niet. Voor de
zorgsector is inmiddels het gebruik van BSN bij gegevensuitwisseling tussen
zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars wettelijk geregeld. Voor andere
sectoren niet. Volgens de geïnterviewde partijen kan het gebruik van het BSN
efficiëntie in een keten stimuleren en fouten verminderen. Als een deel van de keten het
nummer niet mag gebruiken (bijvoorbeeld de tussenpersoon bij een
pensioenvoorziening) dan moet het nummer worden verwijderd en dit brengt volgens
partijen extra kosten met zich mee20.

2.2.3 Wens 3: Gebruik van de beheervoorziening BSN voor achterliggende


identificatiegegevens
Een volgende wens van het bedrijfsleven bestaat uit het (meermalig) gebruik van de
beheervoorziening BSN (BV BSN). Geïnterviewde partijen geven aan dat er behoefte
bestaat aan de wettelijke bevoegdheid om alle 5 de verificatievragen te mogen stellen.

19
TK 2007 2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het
burgerservicenummer (Wet Algemene Bepalingen burgerservicenummer). 03-03-2008.
20
Zie voor een uitgebreid verslag:
http://www.actal.nl/actal_sites/objects/watdoetactal/Privacy/Verslag_BSN_in_het_bedrijfsleven.pdf
TNO-rapport | 16 / 46

Met deze achterliggende identificerende gegevens zou het eenvoudiger worden om


zoekgeraakte klanten terug te vinden en uitstaande vorderingen te innen. De omvang
van dit probleem is echter lastig te duiden en te kwantificeren. De partijen die de
onderzoekers in het kader van dit project gesproken hebben, zijn terughoudend in het
geven van inzicht over de frequentie van deze problemen en de orde van grootte
daarvan. Cijfers uit 2005 geven aan dat het zou gaan om ca. 2,6% inbare vorderingen
per jaar21. In 2006 blijkt uit cijfers van VNO-NCW dat jaarlijks circa 300.000 personen
zijn verhuisd zonder een nog uitstaande rekening betaald te hebben.22

Daarnaast wordt de mogelijkheid tot fraude verder beperkt doordat de identiteit van een
klant geverifieerd kan worden. Verder is het mogelijk om andere gegevens,
bijvoorbeeld omtrent overlijden, in te zien. Ook hier zijn de partijen terughoudend met
inzicht geven in de orde van grootte van het probleem, waardoor het kwantificeren van
de geleden schade niet mogelijk is.

2.2.4 Wens 4: Eenvoudiger uitvoering van taken van publiek belang (‘herendiensten’)
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in 2005 de behoefte aan ruimer
gebruik van het BSN door banken geuit23. Volgens de NVB is dit nodig omdat de
overheid steeds vaker een beroep doet op de banken – als poortwachter van het
financiële stelsel – bij de uitvoering van taken van publiek of maatschappelijk belang of
voor zogenaamde ‘herendiensten’. Deze taken hebben o.a. betrekking op het bestrijden
van terrorismefinanciering en witwassen van gelden en om ander misbruik van het
financiële stelsel te voorkomen. Deze taken zijn o.a. geregeld in de Wet ter voorkoming
van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), Wet op het financieel toezicht
(Wft) Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT), de Wet Identificatie bij
dienstverlening (Wid), maar ook op bijvoorbeeld de Algemene Wet inzake
Rijksbelasting (AWR) voor de renseignering.

De banken zouden met het ruimer gebruik van het BSN hun verplichtingen in het kader
van deze verschillende wetten en voorschriften eenvoudiger kunnen nakomen. Onder
deze verplichtingen vallen onder andere het identificeren en daarnaast authenticeren van
de klant en het correct vastleggen van die gegevens, het doorgeven van de
cliëntgegevens aan de overheid, maar ook het verzamelen van cliëntgegevens om
cliënten te kunnen informeren over te verkopen producten (in het kader van de
zorgplicht). Daarnaast wordt ook gekeken naar toekomstige toepassingen zoals de
mogelijkheid van een vooringevulde aanslagbelasting (Via). Daarvoor zal gebruik
gemaakt moeten worden van de gegevens die banken en verzekeraars over hun klanten
hebben. Ook de branchevereniging voor de financiële en verzekeringssector geeft aan
dat zij om dezelfde redenen een ruimer gebruik van het BSN wenselijk achten.

21
Brief VNO-NCW aan de Tweede Kamer. Oktober 2005
22
Brief VNO-NCW 06/11.711/Gf/CV.104 Hoofdlijnen commentaar en enkele vraagpunten bij Nota naar
aanleiding van het Verslag bij de BSN-wet (30312 nr. 7)
23
Position Paper NVB, 1 september 2005
TNO-rapport | 17 / 46

Om eenvoudiger te kunnen voldoen aan de identificatie- en verificatieplicht (zoals o.a.


beschreven in Wwft en wet MOT) wensen banken en verzekeraars toegang tot de BV
BSN (zie Wens 3). Dat zou deze partijen in staat stellen de 5 typen verificatievragen
zoals hierboven genoemd te stellen. Er wordt daarmee ook inzicht in de nadere
identificatiegegevens van de klant verkregen. Dit is bijvoorbeeld van belang voor
levensverzekeraars die nu wettelijk verplicht zijn iedere verzekerde boven de 65 jaar te
vragen of de persoon nog in leven is (‘attestatie de vitae’). De verzekerde moet dit
bewijs nu jaarlijks zelf aanvragen bij de gemeente en aan de verzekeraar overhandigen.
Daarnaast is de toegang voor de individuele pensioenverzekeringen van belang voor de
overlijdingsmelding. De collectieve pensioenvoorzieningen hebben hiervoor toegang tot
het GBA, maar voor de individuele pensioenverzekeringen geldt dit niet. Daarnaast
wordt – zoals eerder vermeld – communicatie over andere producten of diensten van de
bank of verzekeraar naar de klant gemakkelijker. Banken en verzekeraars zijn van
mening dat met het BSN als interordeningsnummer ook de zorgplicht makkelijker kan
worden nagekomen. De mogelijkheid van klanten om onder verschillende namen (te
hoge) schulden op te bouwen zou daarmee ook worden beperkt.

Op dit moment is een wetsvoorstel in voorbereiding dat het ruimer gebruik van het BSN
door kredietinstellingen regelt24. De consultatieversie voor de ‘Wet gebruik
burgerservicenummer in de financiële sector’ is in december 2009 gepubliceerd25. Het
Ministerie van Financiën gaat ervan uit dat een bijzonder maatschappelijk belang
gemoeid is met het gebruik van het BSN in de financiële sector. In de consultatieversie
van het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat kredietinstellingen, verzekeraars (inclusief
levensverzekeraars, uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars), gevolmachtigde
agenten of ondergevolmachtigde agenten het BSN kunnen gebruiken. De genoemde
partijen kunnen gebruik maken van het BSN o.a. in het kader van: de verificatie van de
identiteit van een cliënt, het voorkomen van overkreditering of problematische groei
van schulden, de uitvoering van een overeenkomst waarbij de cliënt partij is, en het
nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van een cliënt
die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst waarbij de cliënt partij is.

2.2.5 Wens 5: Accurate NAW-gegevens door toegang tot het GBA


Het bedrijfsleven wenst ook (permanente) toegang tot de Gemeentelijke Basis
Administratie (GBA). Met de BV BSN kan alleen online en ad-hoc BSN
verificatievragen worden gesteld. Een permanente toegang (bijvoorbeeld door middel
van afnemerslijsten) zou het mogelijk maken om administraties ‘spontaan’ actueel te
houden en fouten te elimineren. Het BSN kan daarbij dan ook als zoeksleutel worden
gebruikt. Hiermee kunnen dan NAW-gegevens worden achterhaald, maar ook andere

24
TK 2007-2008 31 237, 31 238 Wijziging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding
ongebruikelijke transacties en de Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de wet
melding ongebruikelijke transacties (wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme). Nota
naar aanleiding van het verslag. 02-04-2008.
25
Wetsvoorstel gebruik BSN in financiële sector - consultatieversie
http://www.minfin.nl/Actueel/Consultaties/2009/12/Gebruik_burgerservicenummer_door_kredietinstellinge
n_en_verzekeraars en memorie van toelichting
TNO-rapport | 18 / 46

gegevens zoals het ‘attestatie de vitae’ en overlijdingsmeldingen. Dit speelt in het


bijzonder bij de financiële sector (zie onder).

Deze wens staat los van de wens voor een ruimer gebruik van het BSN, maar betreft de
regels voor het gebruik van de persoonsgegevens die in de GBA zijn opgenomen. De
toegang tot het GBA is vastgelegd in de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens. Op dit moment kan het
GBA al worden geraadpleegd door verschillende partijen zonder dat daarvoor het BSN
van de persoon in kwestie vereist is26. Zo hebben pensioenverzekeraars bijvoorbeeld
(krachtens wet) toegang tot het GBA voor het opstellen van het Uniforme Pensioen
Overzicht (UPO). De gegevens mogen worden gebruikt voor het opstellen en versturen
van de UPO, maar niet voor andere doeleinden (zoals communicatie naar de klant naar
aanleiding van, of met betrekking tot, andere producten van de verzekeraar). Dit
betekent dat de pensioenverzekeraar op de hoogte kan zijn van de actuele situatie van
een klant naar aanleiding van het opstellen en versturen van de UPO (bijvoorbeeld
verhuisd en partner overleden), maar deze informatie niet mag gebruiken in de
communicatie voor andere producten zoals een aanbieding voor een verzekering (deze
post wordt naar het oude huisadres gestuurd).

2.2.6 Wens 6: een eenvoudige en betrouwbare manier van online identificatie en


authenticatie
In het voorgaande zijn de wensen van het bedrijfsleven inzake het gebruik van publieke
instrumenten van e-dienstverlening naar bedrijven en burgers geïnventariseerd (BSN,
DigiD en PIP). Het bleek dat de behoeften vooral gericht is op een breder gebruik van
het BSN. Daarbij gaat het, zo blijkt uit onze deskstudie, vooral om ondernemingen, die
ook wettelijke taken hebben, zoals financiële instellingen, verzekeraars en
ondernemingen in de zorg. Deze bedrijven beschikken vaak al over het BSN van hun
afnemers en zij zouden dat intensiever willen gebruiken. Deze partijen hebben slechts in
beperkte mate behoefte aan het vergemakkelijken van online identificatie en
authenticatie.

Uit de literatuur en de aanvullende interviews met de ondernemingen, die online


handelen blijkt dat bij deze partijen behoefte bestaat aan gemakkelijke manieren van
online identificatie en authenticatie. De dienstverlener in de telecommunicatiesector is
geporteerd van een eenvoudig en betrouwbaar systeem om klanten te identificeren en te
authenticeren. Volgens hem bevordert het de handel omdat klanten producten en
diensten onmiddellijk vanaf hun computer kunnen bestellen, zonder dat er per post
documenten verstuurd moeten worden of andere handelingen verricht moeten worden
(bijvoorbeeld met betaalpasjes, tokens e.d.). Op dit moment verloopt het proces van
identificeren en authenticeren via het per post versturen van een kopie van het paspoort
en een kopie van het bankrekeningnummer. Ook de contracten worden per post
verstuurd en daarna door de klant ondertekend. Dit wordt door partijen gezien als een

26
TK 2007 2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het
burgerservicenummer (Wet Algemene Bepalingen burgerservicenummer). 03-03-2008.
TNO-rapport | 19 / 46

inefficiënt proces, dat bovendien kopers afschrikt. Partijen geven aan dat ook hun
klanten deze procedure vervelend vinden.

Voorts heeft deze onderneming op dit moment personeel in dienst om dit proces uit te
voeren en de per post opgestuurde documenten (kopieën van paspoorten e.d.)
controleert. Soms schakelt deze partij daar een derde partij bij in (Experian), maar de
gegevens van deze partij blijken vaak verouderd. Hoewel deze ondernemer graag
manieren ziet om dit proces efficiënter en effectiever te laten verlopen, kon hij zich
moeilijk voorstellen dat een dergelijk systeem zou bestaan en hoe dit zou werken. Wel
noemde hij een aantal randvoorwaarden. Het zou vertrouwd moeten worden door
klanten, en bovendien ook in overeenstemming moeten zijn met de bescherming van
hun privacy. Bovendien zouden de telecomproviders, voor wie deze partij
abonnementen verkoopt, ook akkoord moeten gaan met een dergelijk systeem. Deze
partijen gaan er vanuit dat het niet mogelijk is om toegang te krijgen tot BSN, DigiD,
PIP en/of het GBA. Daarnaast is gebruikersvriendelijkheid een belangrijk uitgangspunt.
Zo vindt deze ondernemer bijvoorbeeld een identificatiesysteem als DigiD niet
gebruikersvriendelijk genoeg. Dit betreft met name de manier om een DigiD account
aan te vragen en te behouden.

Wehkamp gaf aan dat zij alternatieve manieren voor online identificatie en authenticatie
van klanten zouden waarderen. Tegelijkertijd hebben zij hun eigen systeem van
identificatie wel op orde. Wehkamp geeft ook aan dat zij over het algemeen weinig
problemen hebben met onjuiste adresgegevens. De klant bestelt producten en dient
daarbij zijn/haar adres op te geven. Dat geeft een bepaalde zekerheid dat de persoon op
het opgegeven adres woont. Volgens Wehkamp blijkt uit marktonderzoeken dat
consumenten eenvoudiger manieren van identificatie en authenticatie wensen. Zij
vinden het vervelend dat zij zich bij iedere site weer op een andere wijze moeten
identificeren. Daarom zijn zij ook geïnteresseerd in de ontwikkeling van open,
gebruiksvriendelijke systemen zoals Open ID, waarbij klanten geen afzonderlijke
gebruikersnaam en wachtwoord voor een dienstaanbieder hoeven te onthouden, maar
kunnen volstaan met het opgeven van de Open ID identiteit en waarbij op een
betrouwbare en privacy-vriendelijke manier gegevens uitgewisseld kunnen worden27.

In het volgende hoofdstuk volgt een analyse van de hierboven beschreven wensen van
het bedrijfsleven.

27
http://openid.net/, http://nl.wikipedia.org/wiki/OpenID
TNO-rapport | 20 / 46

3 Analyse van wensen van het ruimer gebruik BSN

Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat de wensen voor het gebruik van het BSN bij het
bedrijfsleven uiteen vallen in verschillende functies:
1. Intern ordeningsinstrument in de administratie;
2. Gegevensverkeer tussen partijen in een keten/sector;
3. Gebruik van de beheervoorziening BSN voor achterliggende identificatiegegevens
4. Gemakkelijker uitvoeren van publieke taken (‘herendiensten’)
5. Accurate NAW-gegevens door ruimere toegang tot het GBA
6. Eenvoudige en betrouwbare manieren van online identificatie en authenticatie

Voor iedere functie zullen in onderstaande paragrafen de kosten, baten en risico’s


worden toegelicht. Hierbij worden wens 3 en wens 4 samen behandeld omdat ze beiden
betrekking hebben op de beheervoorziening BSN. Daarna volgen de belangrijkste
conclusies.

3.1 Wens 1: BSN als intern ordeningsinstrument

Doel

Het doel van het bedrijfsleven bij het BSN als intern ordeningsinstrument is in 2
hoofdpunten te vatten: 1) een compleet, correct en geaggregeerd klantbeeld door het
samenvoegen van klantgegevens van verschillende afdelingen, divisies of zelfs
bedrijven in geval van fusies. 2) Het beperken van mogelijkheid tot fraude door op meer
adressen ingeschreven te staan. Het gebruik van het BSN kan voorkomen dat iemand
onder dezelfde naam zich op meerdere adressen kan inschrijven. Dit komt volgens
geïnterviewde partijen bijvoorbeeld voor als dezelfde persoon verschillende adressen
opgeeft en dan fraudeert, bijvoorbeeld door steeds weer te claimen bij de
reisverzekering.

Kosten
De te maken kosten door de financiële sector voor de invoering van het BSN in hun
klantenadministratie kunnen als laag worden ingeschat. Uit de interviews blijkt dat veel
organisaties in deze sector nu vaak al over het BSN van hun klanten beschikken. In de
financiële sector gebruiken pensioenverzekeraars bijvoorbeeld het BSN bijvoorbeeld bij
de uitvoering van de pensioenregeling en banken en levensverzekeraars gebruiken het
BSN voor de renseignering. Daarnaast wordt voor het afnemen van allerlei typen
diensten vaak een identiteitsbewijs gevraagd waar het BSN ook op vermeld staat
(bijvoorbeeld bij het afsluiten van een abonnement voor een mobiele telefoon). Dit
betekent dat de administratiesystemen van veel bedrijven ‘als het ware al
voorgeprogrammeerd zijn op opname van het BSN’.28

28
CBP (2006) Expertmeeting BSN voor bedrijven? Verslag. 30 januari 2006.
TNO-rapport | 21 / 46

Baten
Het gebruik van het BSN als intern ordeningsinstrument kan voor het bedrijfsleven
kosten besparen. Anderzijds zijn minder ingrijpende methoden denkbaar om hetzelfde
doel te bereiken (bijvoorbeeld door sterke vormen van identiteitsmanagement). Het is
lastig om inzicht te hebben in de kosten van een nieuw te ontwikkelen
identiteitsmanangement. Dit kan meer kosten dan gebruik van een al bestaand systeem
en het BSN.

Hoewel de voordelen van het beter kunnen bestrijden van dit type fraude duidelijk zijn,
zijn de daadwerkelijke financiële baten van deze bestrijding moeilijk in te schatten. Er
zijn cijfers bekend over van de omvang van fraude in Nederland, maar het zal maar
voor een deel daarvan gaan om fraude met als oorzaak ingeschreven staan op meerdere
adressen. Nader onderzoek naar de omvang van dit type fraude kan helpen om deze
baten beter op waarde te schatten.

Risico’s
De risico’s bij het gebruik van BSN als intern ordeningsinstrument betreffen met name
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, e.g. privacyrisico’s. Deze risico’s
betreffen de toenemende kans op koppelingen van achterliggende bestanden en
databanken, ook terwijl niet vaststaat of deze gegevens ook correct zijn. Fouten in de
database of fout gebruik kan grote gevolgen hebben. Door het combineren en
analyseren van verschillende typen informatie kan een zeer gedetailleerd beeld van een
individu worden opgebouwd29. Het samenvoegen van gegevens kan daarnaast gebeuren
zonder het inlichten van klanten / burgers of zonder hen de mogelijkheid te bieden om
aan te geven dat ze dit niet te willen (‘opt-out’).

De baten van een breder gebruik van BSN door het bedrijfsleven bestaan uit het
efficiënter kunnen voeren van de administratie. Onderzoekers kunnen zich vinden in de
analyse van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 200830,
dat het hier gaat om een privaat belang van de ondernemingen en niet om een algemeen
maatschappelijk belang. De onderzoekers schatten de besparingen als gering, want op
andere wijzen kan hetzelfde doel bereikt worden, bijvoorbeeld door zelf te investeren in
een sterk identiteitsmanagementsysteem. Een economische impuls kan met name
uitgaan van toetreding van nieuwe partijen tot de markt of van het ontstaan van nieuwe
diensten. Daarvan is hier geen sprake. Om die reden achten wij de baten beperkt. Dit
moet worden afgewogen tegen de risico’s voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.

29
Voor meer informatie over risico’s van profiling zie bijvoorbeeld Solove, D. (2004) The digital person:
Technology and privacy in the information age. NYU Press: New York. Voor een gedetailleerd overzicht
over de ontwikkelingen in profiling en de (juridische) impact daarvan zie: Hildebrandt, M. & Gutwirth, S.
(Eds) (2008) Profiling the European Citizen: Cross-Disicplinary perspectives. Springer.
30
TK 2007 2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het
burgerservicenummer (Wet Algemene Bepalingen burgerservicenummer). 03-03-2008.
TNO-rapport | 22 / 46

3.2 Wens 2: BSN voor gegevensverkeer tussen partijen in een keten/sector

Doel:
Het doel van het bedrijfsleven is het vergemakkelijken van het uitwisselen van
gegevens met elkaar en/of met de overheid.

Kosten
Ook hier lijken de kosten van gebruik van het BSN voor dit doel als laag te kunnen
worden ingeschat. Deze lijken vergelijkbaar met de kosten van het invoeren van het
BSN als gebruik als intern ordeningsinstrument. Voor partijen die het BSN wel
gebruiken voor specifiek geformuleerde taken, maar dat voor gegevensverkeer met
bepaalde partijen niet mogen, betekent het dat kosten van het verwijderen van het BSN
nu vervallen. Deze kosten zijn laag, want dit hoeft maar eenmaal te gebeuren.

Baten
In domeinen waarin de grenzen tussen publiek en privaat vervagen, zoals de zorg, het
onderwijs of sociale verzekeringen, worden in toenemende mate gegevens uitgewisseld
tussen partijen. Het BSN kan daarbij door sommige partijen in de keten wel worden
gebruikt en door andere niet. Door het BSN te gebruiken bij het gegevensverkeer tussen
alle betrokken partijen, kunnen administratieve lasten worden verlaagd en lijkt de kans
op fouten te worden verminderd. Mogelijk zijn er alternatieven voor het gebruik van het
BSN die minder ingrijpend zijn (dat wil zeggen, waar geen unieke identifier wordt
gebruikt voor het uitwisselen van gegevens).

Risico’s
Ook bij dit type gebruik van het BSN zijn privacyrisico’s aanwezig.
Gegevensuitwisseling op basis van een uniek persoonsnummer verhoogt de kans op
koppelingen tussen gegevens die voorheen gescheiden waren. Het gebruik van het BSN
bij het gegevensverkeer betekent dat een uniek gebonden persoonsnummer voor steeds
meer doeleinden, in meerdere sectoren en door een groeiend aantal partijen kan worden
gebruikt. Hoewel de kans op fouten wellicht afneemt (gegevens hoeven maar 1 keer te
worden ingevoerd), zijn de gevolgen van een fout waarschijnlijk groter. De fout kan
zich sneller verspreiden door de verschillende systemen en bij verschillende partijen.
Daarnaast is het voor een burger moeilijk te overzien waar de fout is gemaakt en hoe de
fout kan worden gecorrigeerd. Ten derde verwachten de onderzoekers bij een breder
gebruik van het BSN dat de kans op identiteitsfraude (door illegaal gebruik te maken
van andermans BSN) toeneemt: ‘door de veel bredere toepassing van het BSN zal deze
vorm van identiteitsdiefstal aanzienlijk lucratiever worden en dus vaker voorkomen en
grotere gevolgen hebben’.31 Tijdens de invoering van het BSN vormden deze punten
ook onderdeel van de bezwaren die door het College Bescherming Persoonsgegevens
(CBP) werd aangevoerd32.

31
Brief CBP z2005-1198. Inzake Voorstel van Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (30 312) aan
de leden van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelateis Tweede Kamer. 25-10-
2008.
32
Zie voetnoot 32.
TNO-rapport | 23 / 46

Met de invoering van de Wet burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) en de


voorbereiding voor het gebruik van het BSN in de financiële sector lijkt er sprake te zijn
van een steeds algemener gebruik van het BSN. Onderzoekers schatten dat de voordelen
van een breder gebruik van BSN voor uitwisseling van gegevens tussen partijen beperkt
zijn (omdat er geen economische impuls vanuit gaat, zie paragraaf 3.1), terwijl er
risico’s bestaan in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

3.3 Wens 3 en 4: Gebruik van de beheervoorziening BSN (o.a. voor nakomen publieke
taken)

Doel
De wens om gebruik te maken van de BV BSN betreft het verkrijgen van zekerheid
over de geldigheid van de gegevens die gebruikt worden voor de identificatie. Het doel
is gerelateerd aan het type verificatievraag dat wordt gesteld. Deze valt in twee typen
uiteen:
− Het verifiëren van de geldigheid van het identiteitsbewijs en / of het opgegeven
BSN stimuleert een juiste identificatie van een klant en beperkt verschillende
mogelijkheden tot fraude.
− Het ophalen en verifiëren van bijbehorende identificerende gegevens zou het
mogelijk maken om oninbare vorderingen wegens ‘zoekgeraakte klanten’ toch te
innen.

Kosten
Ook voor dit type gebruik kunnen de kosten als gemiddeld tot laag worden ingeschat.
Er kan immers gebruik worden gemaakt van een bestaand systeem (BV BSN). Met een
grotere bevraging van het systeem kunnen de kosten voor het gebruik van systeem wel
toenemen. Organisaties dienen voor dit type gebruik te worden aangesloten op de
beheervoorziening (BV BSN).

Baten
De kosten van fraude met schadeverzekeringen worden geschat op € 900 miljoen per
jaar. Het is onduidelijk in welke mate een juiste identificatie dit schadebedrag terug kan
dringen. Het is duidelijk dat het eenvoudiger kunnen nakomen van de herendiensten
efficiëntievoordeel oplevert. Partijen hebben echter geen kwantificatie van deze
voordelen gegeven.

De omvang van het aantal oninbare vorderingen werd in 2006 geschat op 2,6%. Het is
onduidelijk met welk bedrag deze 2,6% gemoeid is. Identificatie via BSN en de BV
BSN zou deze fraude mogelijk kunnen verminderen. Dit argument geldt echter alleen
als de achterliggende gegevens uit de GBA correct zijn. Het ophalen en verifiëren van
bijbehorende identificerende gegevens biedt ook andere voordelen, waaronder gemak
voor de klant. Een voorbeeld is de attestatie de vitae, waarbij de klant ouder dan 65 jaar
niet ieder jaar meer hoeft aan te tonen dat hij/zij inderdaad ouder is dan 65 jaar.
TNO-rapport | 24 / 46

Risico’s
Evenals de baten, hangen ook de mogelijke risico’s samen met het soort verificatievraag
dat wordt gesteld. Bij het verifiëren van de geldigheid van het identiteitsbewijs en / of
het opgegeven BSN lijken de risico’s met het oog op de bescherming van privacy
beperkt. Organisaties verkrijgen geen additionele informatie op basis van deze vraag; er
wordt alleen teruggegeven of het overhandigde bewijs geldig is. Dit verandert wanneer
ook bijbehorende identificerende gegevens kunnen worden opgehaald. Deze gegevens
zijn privacygevoelig. Deze vragen maken het mogelijk om deze gegevens toe te voegen
aan de administratiesystemen van private partijen en mee te nemen in het combineren
en analyseren van data. Bovendien lijken hier zowel de kosten als baten beperkt (2,6%
oninbare vorderingen). Mogelijk zijn ook hier alternatieven mogelijk die minder
ingrijpend zijn om tot hetzelfde doel te komen (zie hoofdstuk vier).

3.4 Wens 5: Permanente toegang tot het GBA

Doel
Het op ieder moment kunnen beschikken over de juiste NAW gegevens, en eventueel
andere gegevens (nationaliteit).

Kosten
De te maken kosten voor permanente toegang tot het GBA zullen verschillen per
organisatie. Vooral in de financiële sector, voor zover het gaat om ondernemingen met
een wettelijke taak, bestaat de ‘open verbinding’ (real-time) met het GBA al en zullen
er weinig additionele kosten nodig zijn. Organisaties die nog niet op het GBA zijn
aangesloten, zullen hun elektronische communicatiesystemen zo moeten inrichten dat
ze gebruik kunnen maken van de zogenaamde afnemerslijsten.

Baten
Het belangrijkste voordeel van een permanente toegang tot het GBA is het actueel
houden van de klantadministratie. Daarnaast betekent dit voor organisaties die nu al een
dergelijke ‘open verbinding’ hebben – vaak in relatie tot het uitvoeren van een
specifieke taak (zoals uitkering van pensioenen) – dat ze deze actuele informatie dan
ook voor andere doeleinden kunnen gebruiken. Een veel genoemd voorbeeld uit de
interviews is dat een verzekeraar op de hoogte is van het overlijden van een klant, maar
deze informatie niet mag gebruiken in relatie tot andere verzekeringsproducten die de
betreffende klant bij de verzekeraar heeft. Het is echter ook mogelijk om deze gegevens
via andere wegen te verkrijgen, bijvoorbeeld via deurwaarders of andere derde partijen
(zoals Experian).
TNO-rapport | 25 / 46

Risico’s
Een voortdurende toegang tot het GBA door verschillende partijen brengt bepaalde
risico’s met zich mee. Adres, woonplaats en andere gegevens uit het GBA (zoals
nationaliteit) zijn privacygevoelige informatie. Het verstrekken van deze informatie zou
gebonden moeten worden aan een belangenafweging, waarbij de belangen van het
verstrekken afgewogen dienen te worden tegen de belangen van het individu waar om
het gaat. Bij het voortdurend en automatisch verstrekken van deze gegevens worden
ongewenste inbreuken op de persoonlijke levenssfeer (op verschillende manieren) snel
gemaakt.

3.5 Wens 6: Eenvoudige en betrouwbare manieren van online identificatie en


authenticatie

Doel
Een algemeen geaccepteerd systeem (zie paragraaf 1.4.3) om online personen te
identificeren en authenticeren, conform de wens die is geuit door online handelaars.

Kosten
Het ontwerpen en onderhouden van een dergelijk systeem brengt kosten met zich mee.
Als het gaat om een systeem, dat direct of indirect (eventueel deels) door de overheid
gefinancierd en in stand gehouden wordt, dan draagt de overheid (de belastingbetaler)
deze kosten. Bij een privaat systeem worden die kosten privaat gedragen. Afhankelijk
van het business-model leveren de gebruikers een bijdrage, bijvoorbeeld per keer dat ze
het systeem gebruiken. Hoe hoog de kosten zijn, is niet duidelijk. Op dit moment wordt
er internationaal onderzoek gedaan naar een dergelijk systeem.

Baten
Eenvoudigere manieren van online identificatie kunnen de kosten voor online
dienstverleners verlagen. Dit betreft zowel efficiëntie door digitalisering van papieren
processen (bijvoorbeeld het niet meer per post hoeven sturen van paspoort en
contracten) als het feit dat er minder personeel nodig zal zijn om de overhandigde
credentials van klanten te controleren of hiervoor derde partijen in te huren. Bovendien
kunnen alternatieve, laagdremplige manieren voor online identificatie en authenticatie
de toetreding van nieuwkomers in de markt bevorderen. Op dit moment zijn deze
alternatieven nog niet in gebruik. In zijn algemeenheid kan worden beredeneerd dat
eenvoudiger toetreden tot de markt de dynamiek in die markt verhoogt. Het
kwantificeren van de verwachte positieve effecten is echter lastig omdat systeem er nog
niet is.

Risico’s
De risico's voor de privacybescherming hangen af van het ontwerp van het systeem. Via
de wet kunnen eisen gesteld aan de inrichting. Als er verschillende systemen naast
elkaar bestaan (zoals bij de creditcard), dan heeft de klant de keuze. Mogelijk laat hij
het belang van de privacy daarbij meewegen.
TNO-rapport | 26 / 46

3.6 Conclusie

Uit ons onderzoek blijkt bij de financiële sector een behoefte voor medegebruik van het
BSN en andere bijbehorende diensten (BV BSN, permanente toegang tot het GBA). Uit
bovenstaande analyse wordt duidelijk dat de voordelen verbonden aan een ruimer
gebruik van het BSN vooral gericht zijn op kostenbesparing bij de interne
bedrijfsvoering. Andere mogelijke voordelen bestaan uit de beperking van
fraudemogelijkheden, het terugbrengen van het aantal oninbare vorderingen (als
onderliggende gegevens uit het GBA kloppen) en het nakomen van publieke taken (de
zogenaamde herendiensten).

De voordelen van een mogelijk ruimer gebruik van het BSN liggen voor deze
ondernemingen vooral bij een (beperkte) besparing op administratieve kosten en in het
beperken van fouten. Hier wordt geen grote economische impuls van verwacht. Daar
komt bij dat de risico’s voor het beschermen van de persoonlijke levenssfeer toenemen
doordat een uniek persoonsgebonden identificatienummer voor steeds meer doeleinden,
in meer sectoren en door een groeiend aantal partijen kan worden gebruikt.
Onderzoekers kunnen zich vinden in de analyse van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties uit 200833, dat het hier gaat om een privaat belang van de
ondernemingen en niet om een algemeen maatschappelijk belang. Er zijn risico’s voor
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan een ruimer gebruik van een unieke
identifier (het BSN) (zie vorige paragrafen). Daarnaast zijn alternatieven denkbaar waar
ondernemingen kunnen besparen op de kosten van administratie en waarbij de risico’s
van privacyschendingen lager zijn (zoals klantnummers, rekeningnummers of naam in
combinatie met geboortedatum). Ondernemingen zouden zelf bijvoorbeeld ook unieke
nummers kunnen toewijzen aan klanten door gebruik te maken van sterkere vormen van
identiteitsmanagement en bijbehorende systemen. Voor het nakomen van de publieke
taken (de herendiensten) zijn ondanks de voordelen van gebruik van het BSN dezelfde
risico’s zichtbaar. Hier zou gezocht kunnen worden naar andere methoden waarbij deze
risico’s verkleind worden. Hier wordt in het volgende hoofdstuk aandacht aan besteed.

Een economische impuls kan mogelijk wel worden verwacht als het vaststellen van de
identiteit op internet in zijn algemeenheid makkelijker wordt. Dit kan de dynamiek en
handel op internet bevorderen.

33
TK 2007 2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het
burgerservicenummer (Wet Algemene Bepalingen burgerservicenummer). 03-03-2008.
TNO-rapport | 27 / 46

4 Alternatieve vormen van publiek private samenwerking


bij identiteitsmanagement

4.1 Inleiding

Uit de aanvullende interviews met Wehkamp en met een online dienstaanbieder in de


telecommunicatiesector (die anoniem wil blijven) is gebleken dat er behoefte is aan een
eenvoudig en betrouwbaar systeem van online identificatie. Dit hoofdstuk schetst
verschillende mogelijkheden voor de inrichting van publiek private samenwerking voor
het online identificeren en authenticeren van klanten en burgers anders dan door middel
van het BSN of het huidige DigiD. Ook wordt gekeken naar mogelijke
gegevensuitwisseling tussen publieke en private partijen en private partijen onderling.
In dit hoofdstuk gaat het daarom om alternatieven op het gebied van zogenaamd
federated identity management. Daarmee worden de processen, standaarden en de
technologieën bedoeld die het mogelijk maken om identiteitsgegevens over
organisatiegrenzen heen uit te wisselen34. Federated identiteitsmanagement kan worden
gebruikt in een omgeving, waarbij burgers zich identificeren ten opzichte van
overheden en semi-publieke organisaties. Het kan ook gebruikt worden door private
partijen. Het doel is om een identiteit in het ene domein automatisch te hergebruiken in
het andere domein (zogenaamd meervoudig gebruik van identiteiten) om zo online
identificatie en authenticatie makkelijker te maken. Een systeem van federated
identiteitsmanagement kan een gemakkelijkere identificatie en authenticatie van klanten
mogelijk maken en ook als hulpmiddel worden gebruikt bij het uitwisselen van
gegevens tussen verschillende partijen in een keten.

Op basis van hoofdstuk twee kunnen een aantal ontwerpeisen worden geformuleerd
voor deze alternatieven die zowel overheden, bedrijfsleven als burgers delen:
meervoudig gebruik van bestaande middelen voor gemak en efficiëntie, eenvoud
(gebruikersvriendelijkheid), veilige opslag van gegevens en waarborging van privacy
van burgers en klanten. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat zo min mogelijk gebruik
maken van unieke identifiers. Een andere overweging is dat niet om meer attributen (zie
paragraaf 1.4) wordt gevraagd dan strikt noodzakelijk. Deze aspecten spelen een rol bij
de geselecteerde alternatieven. In dit hoofdstuk schetsen wij drie alternatieven, om een
goed (maar zeker niet compleet) beeld te geven van wat er mogelijk is.

− Denkmodel DigiD: een concept gebaseerd op DigiD, maar waar voor iedere sector
een ander persoonlijk sectoraal nummer wordt gebruikt. Idealiter is dit nummer niet
terug te herleiden tot het BSN, en ook niet om te rekenen is naar een ander sectoraal
nummer.

34
Valkenburg, P. en Jurg, P. (2007) Identity Management. Omgaan met Elektronische identiteiten. Sdu
Uitgeves. Den Haag.
TNO-rapport | 28 / 46

− De Oostenrijkse Bürgerservicekarte. Dit is een voorbeeld van een hardware


gebaseerd systeem, dat op het gebruik van identiteitskaarten geënt is. Het systeem
ondersteunt onlinkbare pseudoniemen, en is gebaseerd op open standaarden.
− Het vier-partijen-model: Ook dit model is gebaseerd op open standaarden. In dit
concept wordt de rol van identity provider (zie onder) gesplitst in twee rollen: een.
issuer die identiteiten uitgeeft en uiteindelijk ook controleert en een acquirer, die
identiteitclaims uit naam van een dienstaanbieder controleert.

Deze opties worden hieronder nader beschreven. Per systeem volgt een analyse op basis
van de volgende beoordelingscriteria.
o Functionaliteit: Hier beoordelen we het algemene functioneren van het
systeem, en wordt beschreven het in hoeverre aan de wensen van het
bedrijfsleven tegemoet komt.

o Veiligheid en Privacy: Hier beoordelen we de veiligheid en de privacy


bescherming van het systeem.

o Haalbaarheid: Hier beoordelen we de technische haalbaarheid van het


systeem. Is het systeem gebaseerd op bestaande standaarden, sluit het aan op
marktontwikkelingen, zijn er vergelijkbare system elders in gebruik? Daarnaast
wordt gekeken naar de juridische context. Wij geven – voor zover bekend - in
grote lijnen aan of het systeem past in de juridische context, met name de regels
omtrent het gebruik van het BSN. Voor een studie als deze is een diepgaande
toetsing weinig zinvol, aangezien de wetgeving op dit onderwerp aan
voortdurende verandering onderhevig is

o Overige afwegingen: Hier beoordelen we overige aspecten die van belang


kunnen zijn, zoals gebruikte standaarden.

Hierboven wordt gesproken over publiek private samenwerking. Hieronder kunnen


verschillende vormen van samenwerking worden verstaan. Allereerst kan het gaan om
een publiek in stand gehouden systeem (zoals DigiD), dat door private partijen gebruikt
zou kunnen worden, al dan niet tegen een vergoeding. Het is ook mogelijk dat private
partijen en overheden samen een systeem in stand houden voor identiteitsmanagement,
dat door iedereen gebruikt kan worden. Private partijen kunnen ook een systeem
ontwerpen, dat ook door overheden wordt gebruikt of waarbij gebruik wordt gemaakt
van gegevens uit het publieke domein. Wij zullen bij de onderstaande systemen
aangeven over welke vorm van publiek private samenwerking het gaat.

Voorts kan de overheid het ontstaan van een gemakkelijk (privaat) systeem van
identificatie aanjagen door subsidies, door wettelijke eisen op te stellen waar een
dergelijk systeem aan moet voldoen en door zelf gebruik te maken van een betrouwbaar
systeem, als het door private partijen is opgezet. Bij de Open Identity Exchange35 in de
VS speelt de overheid een belangrijke rol bij het reguleren en gebruiken van methoden

35
http://openid.net/2010/03/03/open-identity-exchange-commences-open-government-pilot-national-
institutes-of-health/
TNO-rapport | 29 / 46

om toegankelijke en transparante gegevensuitwisseling tussen burgers en overheden


mogelijk te maken.

4.2 Sectoraal gebruik: Denkmodel DigiD

4.2.1 Beschrijving
In theorie is het mogelijk om van DigiD over te gaan naar een sectoraal DigiD model.
waarbij na succesvolle identificatie en authenticatie van de gebruiker niet langer het
BSN wordt doorgegeven, maar een persoonlijk sectoraal nummer. Voor iedere sector is
dit een ander persoonlijk sectoraal nummer (zie Figuur 1: Sectoraal gebruik DigiD).
Idealiter is dit nummer niet terug te herleiden is tot het BSN, en ook niet om te rekenen
is naar een ander sectoraal nummer. Details hierover ontbreken echter nog.

Figuur 1: Sectoraal gebruik DigiD

Voor het bepalen van een sectoraal nummer bestaat (gegeven de identiteit van een
gebruiker) een aantal mogelijkheden.36 In het eenvoudigste geval wordt er een database
met gebruikers aangemaakt met voor iedere gebruiker de gekozen sectorale nummers,
opgeslagen per sector code.

36
J.-H. Hoepman. “Revocable Privacy”. Privacy & Informatie, 11(3):114-118, June 2008
TNO-rapport | 30 / 46

Ook is het mogelijk om gebruik te maken van een zogenaamde cryptografische


hashfunctie h37. Door deze cryptografische functie kan de unieke identifier (in dit geval
het BSN) dan niet meer worden achterhaald. Het gedraagt zich dus als een soort
versleuteling van het BSN (pseudoniem) maar met de bijzondere eigenschap dat
iedereen de versleuteling kan uitrekenen maar niemand de ontsleuteling. Een dergelijke
hashfunctie kan ook meerdere parameters hebben.

Door de gehanteerde cryptografische functie is het BSN niet te herleiden, en is het ook
niet mogelijk om gegeven een sectoraal nummer, het sectorale nummer van dezelfde
gebruiker in een andere sector te berekenen.

Dit laatste kan trouwens in bepaalde gevallen als een beperking worden gezien. Immers,
bij het samengaan van twee bedrijven uit twee verschillende sectoren, is niet te bepalen
of twee klanten van die twee bedrijven overeenkomen met één en dezelfde persoon.
Voor dit probleem bestaan alternatieven.38 Daarnaast kan, uit opsporingstechnisch
oogpunt (voor bijvoorbeeld fraudebestrijding) het niet kunnen herleiden van het BSN
ook als een beperking worden gezien. Als dat zo is, dan kan er ook voor worden
gekozen om in plaats van een hashfunctie h gebruik te maken van versleuteling van het
BSN met een door een trusted third party (TTP) beheerde sleutel39. Hierdoor kan het
BSN weer worden achterhaald door de daarvoor aangewezen partij.

De werking van dit DigiD denkmodel zou verder conceptueel vergelijkbaar kunnen zijn
met de oorspronkelijke versie van DigiD, maar er zal waarschijnlijk gebruik gemaakt
worden van gestandaardiseerd berichtenverkeer (SAML 2.040).

Dit DigiD denkmodel zou een publiek systeem kunnen zijn: het wordt door de overheid
betaald en in stand gehouden. Privaat medegebruik zou zich kunnen beperken tot de
sectoren, waarvoor sectorale nummers bestaan.

37
Voor zo’n functie is de inverse moeilijk te berekenen. Normaliter, als ik de waarde f(x) van de functie f op
x kan uitrekenen (bijvoorbeeld f(x)=x+2) dan kan ik de inverse x van f(x) ook uitrekenen (dat is dan namelijk
f(x)-2). Voor een cryptografische hashfunctie h is dat dus niet het geval. Gegeven h(bsn) is het onmogelijk
om bsn uit te rekenen.
38
Voor meer informatie, zie G. Moniava, “Extending DigiD to the Private Sector (DigiD-2)”, Master’s
thesis, Department of Mathematics and Computing Science, Technische Universiteit Eindhoven, 2008.
39
Zie voetnoot 31.
40
Voor meer informatie, zie Oasis Group, “Security Assertion Markup Language (SAML) V2.0 Technical
Overview”, 25 March 2008
TNO-rapport | 31 / 46

4.2.2 Analyse

De functionaliteit, betrouwbaarheid en haalbaarheid van het DigiD denkmodel is als


volgt beoordeeld.

Functionaliteit Dit systeem kan een sectoraal nummer als identifier gebruiken. Idealiter
is deze identifier niet te herleiden tot het BSN, of tot een sectoraal nummer voor
dezelfde gebruiker in andere sector. Dit maakt uitwisseling van gegevens over klanten
tussen verschillende (private en publieke) partijen in een keten en uitwisseling met de
overheid alleen binnen de sector mogelijk. Het ondersteunt dan niet het uitwisselen van
gegevens tussen partijen uit verschillende sectoren. Deze ontkoppeling van bestanden
en sectoren maakt fraude bestrijden of voorkomen door achter de ware identiteit van
een gebruiker te komen lastig.

Bij dit DigiD denkmodel zouden er gradaties van “identificeerbaarheid” kunnen worden
aangeboden. Zo kan een gebruiker bijvoorbeeld alleen worden gevraagd om een
bepaalde eigenschap (bijvoorbeeld of deze ouder is dan 18 jaar) te vragen. In de huidige
opzet van DigiD wordt een vaste set aan attributen gevraagd die niet in elke context
noodzakelijk zal zijn. De architectuur van een dergelijk systeem zal waarschijnlijk
DigiD-specifiek blijven en niet gebaseerd zijn op open standaarden.

Met dit systeem wordt het BSN dan niet doorgegeven aan private partijen. Het zal
daarmee niet tegemoet komen aan de wens van gevestigde partijen in de financiële
sector om het BSN als intern ordeningsinstrument te kunnen gebruiker (wens 1). Als
een sectoraal nummer wordt gebruikt als identifier van klanten en burgers, ondersteunt
het wel de wens voor gegevensverkeer tussen partijen (zowel publiek als privaat)
binnen een keten en/of sector (wens 2). Het is dan ook mogelijk om klanten te
identificeren en authenticeren en de verplichtingen voortvloeiend uit de zogenaamde
herendiensten na te komen (wens 3 en 4). Het denkmodel DigiD zal waarschijnlijk niet
de toegang tot het GBA regelen (zie ook genoemde wettelijke kaders in hoofdstuk twee
rondom het gebruik van het GBA).

Veiligheid en Privacy Het DigiD denkmodel is waarschijnlijk geschikt voor het


identificeren van gebruikers op een laag tot gemiddeld niveau van betrouwbaarheid. De
veiligheid van het DigiD denkmodel zal in grote lijnen vergelijkbaar zijn met de
oorspronkelijke variant van DigiD, en dus vrij laag in te schatten. Wel valt te
verwachten dat een aantal specifieke beveiligingsvraagstukken met DigiD zullen
worden opgelost. Ten aanzien van de waarborging van privacy zal het denkmodel
DigiD een verbetering vormen ten opzichte van DigiD. Door het gebruik van sectorale
nummers kunnen er geen ongewenste koppelingen gemaakt worden tussen
databestanden van verschillende private partijen uit verschillende sectoren. Binnen een
sector, en binnen de gehele overheid (die BSN zal blijven gebruiken) is dat natuurlijk
nog wel mogelijk. Nadeel is dat DigiD nog wel tussen iedere interactie zit
(surveillance).
TNO-rapport | 32 / 46

Haalbaarheid Juridisch lijken er minder bezwaren aan het denkmodel DigiD te kleven,
omdat het BSN niet wordt doorgegeven aan partijen. Dit hangt echter wel af van de
precieze manier waarop de sectorale nummers in de praktijk gegenereerd gaan worden.
Technisch gezien zijn er geen problemen te verwachten.

Overige afwegingen De openheid van het DigiD denkmodel zal ten aanzien van DigiD
verbeteren door het gebruik van SAML 2.0 als berichtenstandaard. De architectuur en
het ontwerp van denkmodel DigiD zal waarschijnlijk niet gebaseerd zijn op open
standaarden.

Aantrekkelijkheid voor burgers en bedrijfsleven: ten opzichte van DigiD lijkt het
denkmodel DigiD voor de bescherming van privacy van burgers een aantrekkelijker
alternatief. Er wordt gewerkt met sectorale gegevens, in plaats van met het BSN. Dit
betekent dat gegevens niet zo gemakkelijk gekoppeld kunnen worden en bovendien
minder gemakkelijk in handen van derden komen. De aantrekkelijkheid hangt ook af
van welke gegevens worden doorgegeven. Het systeem kan een oplossing bieden voor
een aantal van de geïdentificeerde risico’s in hoofdstuk drie op het gebied van de
privacybescherming Ook kan op deze manier een steeds algemener gebruik en
verspreiding van het BSN bij steeds meer partijen worden voorkomen. Aan de andere
kant sluit de gebruikersvriendelijkheid van dit systeem echter niet volledig aan bij de
wensen van private partijen en klanten. Dit betreft vooral het aanmaken van een account
(als dit op dezelfde manier gebeurt als bij het huidige DigiD systeem).

4.3 Elektronische identiteitskaart

4.3.1 Beschrijving

Dit alternatief is gebaseerd op het identiteitsmanagementsysteem dat Oostenrijk heeft


opgezet rondom het Bürgerkarte-concept.41 Hoewel de naam suggereert dat het
vaststellen van een identiteit alleen met een soort identiteitskaart geschiedt, is dit niet
het geval. Het is geen fysieke kaart, maar een elektronisch identiteitsbewijs. Het wordt
uitgegeven door diverse particuliere en openbare sectoren. De Bürgerkarte is een
technologieneutraal concept en kan op verschillende manieren geïmplementeerd. Dat
kan een werkelijke identiteitskaart zijn met ingebouwde smart card, een applicatie op
een mobiele telefoon, de kaart van een ziekteverzekeraar zijn of zelfs een programma
op een PC (eventueel met een smart card lezer).

41
Federal Chancellery, ICT Strategy Unit “Administration on the Net. An ABC Guide to E-Government in
Austria”, January 2006; Herbert Leitold, Arno Hollosi, Reinhard Posch “Security Architecture of the
Austrian Citizen Card Concept”, 18th Annual Computer Security Applications Conference (ACSAC 2002),
9-13 December 2002, Las Vegas, NV, USA. IEEE Computer Society, pp 391-402; R. Posch. “What Is
Needed to Allow e-Citizenship?” R. Traunmüller and K. Lenk (Eds.): EGOV 2002, LNCS 2456, pp. 45–51,
2002.
TNO-rapport | 33 / 46

De specificaties42 voor de Bürgerkarte zijn in samenspraak met het “Zentrum für


sichere Informationstechnologie” A-SIT43 opgesteld door het Chief Information Office
Oostenrijk. De kern van deze specificaties is dat een Bürgerkarte de mogelijkheid moet
bezitten om digitale handtekeningen te zetten en om additionele data zoals certificaten
op te kunnen slaan. De Bürgerkarte gaat verder dan enkel identiteitsmanagement zoals
het denkmodel DigiD dat geen functionaliteit bezit voor gebruik als digitale
handtekening. De Bürgerkarte combineert drie verschillende functies:
− het kunnen zetten van digitale handtekeningen
− sector-specifieke identificatie
− (optionele) mandaten en representaties (bijvoorbeeld opslaan van digitale
certificaten)

De meest gebruikte implementaties zijn44:


− elke bancaire kaart uitgegeven sinds maart 2005
− de gezondheidszorgkaart, die is uitgegeven in 2005
− ‘beroepgroepskaarten’, bijvoorbeeld voor notarissen of apothekers
− Kaarten voor ambtenarendiensten
− Studentenkaarten

Hieronder volgt een overzicht van de penetratie (hoeveel mensen hebben


bovengenoemde kaarten in het bezit, c.q. aangevraagd) en het daadwerkelijke gebruik
(voor zover bekend). Hoewel de penetratie hoog is, is het daadwerkelijke gebruik voor
zover bekend nog relatief laag. Gebruik is niet verplicht. Een mogelijke reden voor het
lage gebruik is het relatief beperkte aantal contactmomenten met de overheid (minder
dan 2x per jaar)45, waardoor de meerwaarde van het gebruik van een dergelijke kaart
voor alleen overheidsdiensten laag is. Naarmate de toepassing in private sectoren
toeneemt wordt verwacht dat ook het gebruik zal toenemen. In een studie naar de
perceptie naar de Belgische eID-kaart (hoewel niet volledig vergelijkbaar met het
Oostenrijkse systeem) onder ondernemers kwam naar voren dat respondenten vonden
dat zij onvoldoende geïnformeerd waren over het gebruik en de mogelijkheden van de
eID-kaart, dat eindgebruikers wantrouwend tegenover de toepassing staan en dat er
weinig gebruiksvriendelijke toepassingen bestaan46 Het toevoegen van diensten en
daarmee het creëren van synergie met de private sector (zoals op het gebied van internet
bankieren of eCommerce) brengt hier in de toekomst mogelijk verandering in.

42
www.buergerkarte.at
43
www.a-sit.at
44
IDABC (2009) eID Interoperability for PEGS: update of Country Profiles Study: Austrian Country
Profile. July 2009
45
Idem.
46
Federale Overheidsdienst Economie (2008) Toekomstgerichte studie over de potentiële economische
mogelijkheden van het gebruik van de identiteitskaart en de elektronische handtekening. FOD, België.
TNO-rapport | 34 / 46

Tabel 2: Overzicht penetratie en daadwerkelijk gebruik van 3 typen implementaties, op basis van IDABC
(2009)

Implementatie Potentiële Daadwerkelijke Daadwerkelijk


gebruikersbasis penetratie gebruik
Bank kaarten Ca. 7 miljoen Ca. 7 miljoen 55.000 kaarten
bankkaarten geactiveerd in 2006.
uitgegeven (meer Geen data bekend
dan 80% van de sinds 2006
populatie)
Gezondheidszorg Ca. 9 miljoen 9 miljoen (100%) Circa 50.000
activaties
Ambtenaren kaarten 132.700 federale 12.000 kaarten 12.000 op federaal
ambtenaren uitgegeven door het niveau.
141.000 regionale Federale Ministerie Data voor regionale
ambtenaren van Financiën en de en lokale niveau is
73.000 lokale Bondskanselarij niet bekend
ambtenaren

De Bürgerkarte bevat een zogenaamde Person Identity Link47. Dit is in essentie een in
SAML formaat opgeslagen certificaat dat de naam, geboortedatum en een zogenaamde
sourcePIN als identificerende gegevens bevat, en tenminste één publieke sleutel bevat.
Het certificaat is ondertekend door de sourcePIN Register Authority.

De sourcePIN is een uniek, persoonsgebonden nummer. In feite is het niet meer dan het
versleutelde ZMR (Zentrales Melderegister) nummer, wat overeenkomt met ons
Burgerservicenummer (BSN). Een sourcePIN is dus in theorie terug te herleiden naar de
bijbehorende ZMR, als de encryptiesleutel bekend is. Deze sleutel wordt beheerd door
de sourcePIN Register Authority, welke een onderdeel is van de Oostenrijkse Data
Protection Commission.

47
Holosi, Karlinger “XML Definition of the Person Identity Link” version 1.2.2, 2005-02-14, Federal Staff
Unit for ICT Strategy, Technology and Standards.
TNO-rapport | 35 / 46

Figuur 2: Oostenrijkse "citizen card"

Voor identificatie wordt nooit direct de sourcePIN gebruikt. In plaats daarvan wordt een
sector-specific Personal Identifier (ssPIN) gebruikt. Deze wordt berekend uit de
sourcePIN van de gebruiker en een sectornummer dat overeenkomt met de sector van
dienst waar de gebruiker zich aanmeldt. Dit is dus vergelijkbaar met de sectorale
nummers van het denkmodel DigiD. In Oostenrijk wordt voor het berekenen van de
ssPIN uit de sourcePIN een hashfunctie gebruikt, zodat de sourcePIN nooit meer te
berekenen is gegeven de ssPIN.

Het aanmelden en authenticeren bij een dienst verloopt als volgt (zie Figuur 2:
Oostenrijkse "citizen card"). Authenticatie van de gebruiker wordt afgehandeld door de
MOA-ID (waar MOA staat voor Module for Online Applications). Voor authenticatie
wordt de Bürgerkarte gebruikt. Deze zet een handtekening over de challenge die hij
ontvangt van de MOA-ID, en als deze handtekening klopt, zet de MOA-ID de
bijbehorende sourcePIN (die hij uit de Identity Link haalt) om naar de ssPIN voor de
dienst.

Net zoals bij het denkmodel Digid gaat het hier om een systeem dat door de overheid
ontwikkeld is. In het Oostenrijkse systeem kunnen private partijen gebruik maken van
het systeem met eigen diensten (zoals de bankkaarten).
TNO-rapport | 36 / 46

4.3.2 Analyse

Functionaliteit Door het gebruik van een sectoraal nummer (de ssPIN) dat als
identificatie overheidswege in stand wordt doorgegeven aan de afnemende dienst, en de
gebruikte versleuteling, is uitwisseling van gegevens over klanten tussen partijen alleen
binnen dezelfde sector mogelijk. Deze ontkoppeling van bestanden en sectoren maakt
fraude bestrijden of voorkomen (door op één of andere manier achter de ware identiteit
van een gebruiker te komen) lastig.

Met dit systeem wordt de unieke identifier niet meegegeven aan private partijen. Het
komt daarmee niet tegemoet aan de wens van gevestigde partijen in de financiële sector
om het BSN als intern ordeningsinstrument te kunnen gebruiker (wens 1). Het
Oostenrijkse systeem ondersteunt, net als het denkmodel DigiD, wel de wens voor
gegevensverkeer tussen partijen (zowel publiek als privaat) binnen een keten en/of
sector (wens 2). Met dit systeem is het ook mogelijk om klanten te identificeren en
authenticeren en de verplichtingen op basis van de zogenaamde herendiensten na te
komen (wens 3 en 4). Het systeem regelt niet de toegang tot het GBA (zie ook
genoemde wettelijke kaders in hoofdstuk twee rondom het gebruik van het GBA). Een
bijkomend voordeel is dat het systeem is bedoeld om synergie te creëren door gebruik
van het systeem door de private sector. Hierdoor zou ook de waarde voor burgers (en
klanten) kunnen toenemen.

Veiligheid en Privacy De Bürgerkarte is geschikt voor het identificeren van gebruikers


van een laag tot hoog beveiligingsniveau, afhankelijk van het type Bürgerkarte
waarover de gebruiker beschikt. De veiligheid van het systeem is afhankelijk van het
type Bürgerkarte waarover de gebruiker beschikt. Een smartcard gebaseerde inrichting
is zeer veilig. De MOA-ID kan zich niet zonder meer voordoen als een willekeurige
gebruiker, omdat de aanwezigheid van de smartcard in het protocol noodzakelijk is. Om
dezelfde reden is phishing minder kansrijk: alleen een online phishingaanval is nog
mogelijk, maar deze zijn veel minder waarschijnlijk en ook veel lastiger te realiseren.
Door het gebruik van sectorale nummers kunnen er geen ongewenste koppelingen
tussen databestanden van verschillende private partijen, of tussen private partijen en de
overheid, gemaakt worden. Binnen een sector is dat wel mogelijk. In Oostenrijk is ook
de overheid in verschillende sectoren opgedeeld zodat uitwisselen van gegevens tussen
verschillende overheidsdiensten ook niet zonder meer mogelijk is.

Haalbaarheid Oostenrijk heeft speciale wetgeving ingesteld om het systeem van de


Bürgerkarte juridisch te onderbouwen. Verschillende inrichtingen van het Bürgerkarte
concept zijn inmiddels gerealiseerd en van de achterliggende componenten van het
systeem zijn open source implementaties beschikbaar.

Overige afwegingen Het Bürgerkarte concept is gebaseerd op open standaarden.


Verschillende partijen kunnen hun eigen implementaties creëren en op de markt
brengen. Het concept is modulair opgezet, zodat per module (kaart, services,
TNO-rapport | 37 / 46

certification authorities, plugins) verschillende aanbieders actief kunnen zijn.


Bovendien zijn er open source implementaties van de essentiële basis componenten
beschikbaar.

Aantrekkelijkheid voor burgers en bedrijfsleven: Het gebruik van een (niet


herleidbaar) sectoraal nummer en de potentiële synergie met toepassingen voor private
partijen maken dit systeem een aantrekkelijk alternatief bij privaat gebruik. Hierbij
dient wel te worden opgemerkt dat het huidige daadwerkelijke gebruik nog relatief laag
is. Mogelijke oorzaken zijn het relatief beperkte aantal contactmomenten met de
overheid, de complexiteit van het systeem, en het op dit moment nog relatief beperkte
aantal diensten waar burgers de Bürgerkarte kunnen gebruiken.

4.4 Het 4-partijen-model: open standaarden

4.4.1 Beschrijving

Het 4-partijen model is gebaseerd op een andere manier van elektronische herkenning
van burgers en/of bedrijven48. Aanleiding voor de ontwikkeling van dit model is dat er
in de huidige situatie vele verschillende manieren voor online identificatie en
authenticatie zijn, die niet allemaal veilig en betrouwbaar zijn. Daarnaast is de grote
verscheidenheid aan gebruikte authenticatiemiddelen (tokens, kaarten e.d.) onhandig en
niet efficiënt. Nu steeds meer transacties online plaats vinden, kan deze situatie de kans
op fraude en het wantrouwen bij gebruikers vergroten. Het doel van 4-partijenmodel is
dat er gedeeld gebruik wordt gemaakt van (bestaande) middelen om gebruikers online
te identificeren en authenticeren. Voorbeelden zijn de authenticatiemiddelen die de
banken gebruiken, of middelen die de overheid gebruikt. Het model is technologie
neutraal.

Private partijen kunnen profiteren van de ontwikkeling van dit model: partijen zijn
minder afhankelijk van het uitgeven van eigen authenticatiemiddelen. Dit is ook voor
kleine en nieuwe dienstverleners van belang.49 Hierdoor zou een impuls gegeven
kunnen worden gegeven aan de online handel.

In dit model werken markt en overheid samen in een open netwerk. Beide kanten van
het netwerk kunnen door marktpartijen worden ingevuld en ontwikkeld. De overheid
treedt hier op in een kaderstellende rol, en is afnemer van authenticatie-dienstverlening.
De uitwerking hiervan wordt in Figuur 4 geschetst.

48
Leendert Bottelberghs, Chiel Liezenberg: Verkenning e•Herkenning DigiD als Scheme, Innopay rapport.
49
Zie bijvoorbeeld CapGemini (2008) Vraagstuk eHerkenning: Bedrijven en Instellingen. Rapport in
opdracht van ICTU, Programma Machtiging- en Vertegenwoordigingsvoorziening (GMV).
TNO-rapport | 38 / 46

Figuur 3: Het 4 partijen model voor IdM

Het 4-partijen model maakt gebruikt van een zogenaamd ‘scheme’ (oftewel spelregels).
In dit 4-partijen model wordt het concept van een “payment scheme” toegepast zoals
dat onder meer gebruikt is in de wereld van de credit cards.50. In dit model voor
identiteitsmanagement wordt de traditionele rol van identiteitsidentiteitsprovider (IdP)
gesplitst in twee onafhankelijke rollen. De eerst rol is die van uitgever (issuer) van
identificerende middelen (tokens, certificaten, username-password combinaties, en
dergelijke). De tweede rol is de rol van acceptant (acquirer, relying party) van
identificerende middelen. De gebruiker kiest een issuer naar eigen keuze en heeft dus
een zakelijke relatie met de issuer en kan meerdere identiteitsproviders hebben.
Onderdeel van de overeenkomst is het vastleggen van een identiteit, en de keuze van het
bijbehorende authenticatiemiddel. In theorie heeft de gebruiker binnen dit model een
totaal vrije keuze van identiteitsprovider (openID, cardspace, een bank token, e.d.), voor
zover deze door de belangrijkste acquirers ondersteund worden (zie onder).

Een dienstaanbieder kiest een acquirer, en heeft een zakelijke relatie met de acquirer.
De acquirer biedt de dienstverlener de mogelijkheid om een verschillende
authenticatiemiddelen te kunnen accepteren, zonder dat de dienstverlener zelf
onderscheid hoeft te maken of daarvoor actief ondersteuning hoeft te bieden. De
acquirer kiest voor een binnenkomend authenticatiemiddel zelf de issuer die dat middel
kan verifiëren, en stuurt het authenticatiemiddel ter verificatie door aan desbetreffende
issuer. Als alles klopt, stuurt de acquirer een desbetreffend bericht door aan de acquirer,
samen met de identiteit van de gebruiker.

50
Leendert Bottelberghs, Chiel Liezenberg: Verkenning e•Herkenning DigiD als Scheme, Innopay rapport.
TNO-rapport | 39 / 46

4.4.2 Analyse

Functionaliteit Dit systeem is geschikt voor identificatie en authenticatie van


gebruikers op verschillende beveiligingniveaus, afhankelijk van de
authenticatiemiddelen die door de uitgever zijn uitgegeven, en de afspraken tussen
uitgever en acceptant, en tussen de acceptant en de dienstverlener. Er kunnen meerdere
identiteitsmiddelen naast elkaar bestaan.
Dit model komt tegemoet aan de wens in de private sector ten aanzien van online
identificatie en authenticatiediensten (wens 6). Daarnaast kunnen processen die nu nog
op papier of per post plaatsvinden (opsturen kopie paspoort, tekenen van het contract)
worden gedigitaliseerd en versneld. Afhankelijk van de precieze invulling van dit model
met concrete authenticatiemiddelen is het al dan niet mogelijk om gegevens over
gebruikers uit te wisselen met de overheid, of met andere private partijen (wens 2, 3 en
4). Dit systeem kan meer flexibiliteit bieden ten aanzien van het benodigde aantal en
type attributen dat dient te worden overhandigd voor het vaststellen van de identiteit.
Verschillende identiteitsproviders en acquirers met verschillende wijzen van
authenticatie kunnen in dit systeem naast elkaar bestaan. Afhankelijk van de context en
type dienst kan voor een bepaalde identity provider en acquirer worden gekozen. Ook
kunnen kleine partijen en nieuwe toetreders gebruik maken van een al bestaande
infrastructuur hetgeen de dynamiek in de markt verhoogt en waarmee de handel op
internet mogelijk een impuls zou kunnen krijgen. Afhankelijk van de systemen die door
de issuer worden gebruikt, de gegevens die daar worden bijgehouden, en de (juridische)
afspraken daarover, is het in geval van fraude wel of niet mogelijk om persoonlijke
gegevens van een fraudeur te achterhalen.

Veiligheid en Privacy De vertrouwensrelaties in dit systeem zijn complexer. De


veiligheid hangt af van meerdere partijen. Een aandachtspunt in deze oplossing is dat de
vertrouwelijkheid en privacy van de informatie die in het netwerk tussen verschillende
partijen wordt uitgewisseld gewaarborgd blijft. De overheid moet in deze oplossing een
kaderstellende rol vervullen, om ervoor te zorgen dat de markt onder de juiste condities
opereert en de belangen van verschillende partijen worden behartigd. In het in 2009
gestarte AVB-onderzoek van TNO, TILT en Universiteit Twente ‘Vertrouwen in
identiteitsinfrastructuren’. wordt deze kaderstellende rol nader onderzocht.

Haalbaarheid Over de juridische en technische haalbaarheid valt nog vrij weinig te


zeggen, omdat dit een nog niet nader uitgewerkt concept betreft. Door de juiste kaders
en randvoorwaarden te stellen kan de overheid juridische problemen voorkomen.
Technisch gezien gaat het systeem verder dan bestaande systemen voor federated
identiteitsmanagement, omdat (zelfs conceptueel) verschillende technieken voor
identiteitsmanagement en authenticatie ondersteund moeten worden. Dit beïnvloedt de
technische haalbaarheid vooralsnog negatief. Wel lijkt gezien de huidige
ontwikkelingen op het gebied van identiteitsmanagement, het gebruik van een dergelijk
model de meeste aanknopingspunten te bieden voor het in de toekomst kunnen voldoen
TNO-rapport | 40 / 46

aan de wensen van organisaties als ook het kunnen beschermen van de klant / burger51.
Voor organisaties is het vrij toegankelijk en er ontstaat dan een algemeen geaccepteerd
systeem voor identificatie en authenticatie.

Aantrekkelijkheid voor burgers en bedrijfsleven: een van de voordelen van dit


systeem ten opzichte van de voorgaande is de flexibiliteit. Een belangrijke voorwaarde
voor de ontwikkeling van het vier-partijenmodel is dat het voor zowel de identity
provider als de acquirers als ondernemers en klanten/burgers aantrekkelijk moet zijn om
aan de dienst deel te nemen52. Voor de identity provider, acquirers en ondernemers
betekent dat er een positieve business case moet zijn. Volgens de studie van Innopay
(2008) zijn er twee belangrijke factoren die hierin meespelen: de omvang van de markt
(hoeveel transacties/authenticaties worden er per jaar gedaan) en het potentieel aandeel
(welk deel van de markt kan een partij maximaal verwerven). Uit de studie van de
Belgische Federale Overheidsdienst Economie blijkt dat (mogelijk) wantrouwen van
eindgebruikers in identiteitsmanagementvoorzieningen een andere belangrijke afweging
is voor ondernemers bij de beslissing om gebruik te maken van een dergelijk systeem.
Zoals hierboven aangegeven zijn de vertrouwensrelaties in dit systeem complex.
Daardoor is ook de waarborging van privacy een belangrijk aandachtspunt.

51
Leendert Bottelberghs, Chiel Liezenberg: Verkenning e•Herkenning DigiD als Scheme, Innopay rapport.,
CapGemini (2008) Vraagstuk eHerkenning: Bedrijven en Instellingen. Rapport in opdracht van ICTU,
Programma Machtiging- en Vertegenwoordigingsvoorziening (GMV).
52
Federale Overheidsdienst Economie (2008) Toekomstgerichte studie over de potentiële economische
mogelijkheden van het gebruik van de identiteitskaart en de elektronische handtekening. FOD, België.,
Leendert Bottelberghs, Chiel Liezenberg: Verkenning e•Herkenning DigiD als Scheme, Innopay rapport.,
TNO-rapport | 41 / 46

4.5 Conclusie

In deze paragraaf zijn verschillende mogelijkheden geschetst voor de inrichting van


publiek private samenwerking om online identificatie en authenticatie te
vergemakkelijken. Deze modellen zouden mogelijk in de plaats kunnen komen van een
breed gebruik van BSN en toegang tot het GBA, zoals het bedrijfsleven wenst.

De sectorale opzet van het denkmodel DigiD heeft als voordeel dat het BSN niet wordt
meegegeven aan private partijen terwijl er wel online identificatie en authenticatie van
burgers en klanten mogelijk is. Daarnaast wordt gegevensuitwisseling tussen partijen
binnen dezelfde sector mogelijk, maar omdat er wordt gewerkt met sectorale nummers
kunnen gegevens tussen sectoren niet zo gemakkelijk gekoppeld worden. Een steeds
algemener gebruik en verspreiding van het BSN bij steeds meer (private) partijen kan
zo worden voorkomen. Aan de andere kant betekent dit wel dat binnen één sector
(bijvoorbeeld de financiële sector) gebruikers nog steeds traceerbaar en koppelbaar zijn.
De sectorale opzet van het denkmodel DigiD neemt de privacyrisico’s bij privaat
medegebruik slechts ten dele weg. Andere nadelen van deze oplossing zijn een mogelijk
beperkte ervaren gebruiksvriendelijkheid, en dat er geen gradaties van
identificeerbaarheid worden aangeboden. De architectuur van het systeem zal
waarschijnlijk DigiD-specifiek blijven; het is niet gebaseerd op open standaarden.

De Oostenrijkse Bürgerkarte kent grotendeels dezelfde voor- en nadelen als het DigiD
denkmodel. Wel kent het Oostenrijkse systeem een aantal extra voordelen, zoals meer
functionaliteiten, zoals elektronische handtekeningen, open standaarden en open voor
gebruik door private partijen. Tegelijkertijd blijkt dat het daadwerkelijke gebruik van
het Oostenrijkse systeem zowel door ondernemers als door burgers nog relatief laag is.
Mogelijk zijn genoemde oorzaken uit België (complexiteit en onvoldoende
gebruiksvriendelijkheid, gebrek aan informatie over de mogelijkheden en wantrouwen
bij de eindgebruikers) ook een verklaring voor het relatief lage gebruik van dit systeem.
Hiervoor is nader onderzoek nodig.

Het vier-partijen model heeft als voordeel dat het meer flexibiliteit biedt ten opzichte
van de bovenstaande alternatieven. Verschillende identiteitsproviders en acquirers met
verschillende wijzen van authenticatie kunnen in dit systeem naast elkaar bestaan.
Afhankelijk van de context en type dienst kan voor een bepaalde identity provider en
acquirer worden gekozen. Ook kunnen kleine partijen en nieuwe toetreders gebruik
maken van een al bestaande infrastructuur hetgeen de dynamiek in de markt verhoogt
en de handel op internet mogelijk een impuls zou kunnen krijgen. Aan de andere kant
zijn de vertrouwensrelaties in dit systeem complexer. Ook het ondersteunen van
verschillende technieken voor online identificatie en authenticatie maken de technische
realisatie van het systeem complex. Om in de toekomst te kunnen voldoen aan de
wensen van burgers, overheid en private partijen op het gebied van online identificatie
en authenticatie lijkt het gebruik van het 4-partijen model de meeste aanknopingspunten
te bieden. Dit is wel afhankelijk van hoe het systeem wordt ingericht. Een aanzet tot de
TNO-rapport | 42 / 46

ontwikkeling van een 4-partijenmodel is het netwerk voor eHerkenning.53 Het betreft
hier een relatief nieuw concept in de wereld van identiteitsmanagement. Gezien de
complexiteit en onzekerheden over de technische realisatie hiervan en de daaruit
voortvloeiende privacy en beveiligingsrisico’s is nader onderzoek daarom gewenst. In
2009 is op dit onderwerp een nieuw onderzoek vanuit de Alliantie Vitaal Bestuur
gestart door TNO, TILT en Universiteit Twente.

53
Ministerie van Economische Zaken “Netwerk voor eHerkenning”, brochure, April 2009.
TNO-rapport | 43 / 46

5 Conclusie en aanbevelingen

De kennisvraag betrof de potentiële inzet van BSN, DigiD en PIP als instrumenten van
e-dienstverlening naar bedrijven en burgers. Met deze stap zouden private instanties
toegang krijgen tot de gegevens die aan deze instrumenten ten grondslag liggen (en ze
mogelijkerwijs ook kunnen aanvullen). Uit het onderzoek is gebleken dat de wensen en
behoeften van het bedrijfsleven vooral gericht zijn op het ruimer gebruik van BSN met
oog op de interne bedrijfsvoering. Daarnaast is er behoefte aan eenvoudige manieren
van online identificeren.

De door de ondernemingen genoemde economische voordelen, waaronder het beter


kunnen bestrijden van fraude, het ‘up-to-date’ houden van de klantadministratie,
terugbrengen van het aantal oninbare vorderingen, efficiënte gegevensuitwisseling
tussen partijen in een keten, zijn voorstelbaar. Ze zijn niet gekwantificeerd. Omdat het
alleen gaat om een (beperkte) besparing van administratieve kosten, zal hier geen
economische impuls vanuit gaan. De voordelen zijn in dat opzicht beperkt te noemen.
Tegelijkertijd nemen de risico’s voor het beschermen van de persoonlijke levenssfeer
toe doordat een uniek persoonsgebonden identificatienummer voor steeds meer
doeleinden, in meer sectoren en door een groeiend aantal partijen kan worden gebruikt.
Het nummer krijgt dan een grotere bekendheid en kan gebruikt worden om gegevens
van klanten te koppelen, dat geldt niet alleen voor de dan daartoe bevoegde partijen,
maar ook voor degenen die onbevoegd zijn en misbruik daarvan willen maken. Als er
ergens fout wordt gemaakt, kan deze zich over alle vormen van het gebruik verspreiden.
Daarnaast is voor een aantal wensen van het bedrijfsleven gebruik van een uniek
persoonsnummer (e.g. het BSN) ook niet nodig. De onderzoekers achten toegang tot en
ruimer gebruik van BSN en DigiD door private partijen zoals in hoofdstuk 3
omschreven dan ook onwenselijk.

Vervolgens wordt nagegaan op een eenvoudig en betrouwbaar systeem van online


identificatie en authenticatie. Het is te verwachten dat in de toekomst de vraag naar
gedeeld gebruik van eIDM-voorzieningen verder toeneemt (dit kan privaat medegebruik
zijn van publieke voorzieningen, of vice versa, publiek medegebruik van private
voorzieningen). Belangrijke criteria bij de alternatieven zijn flexibiliteit, de beveiliging
en betrouwbaarheid van de gebruikte systemen en de bescherming van
persoonsgegevens. De uitdaging voor de toekomst bestaat daarom uit het vinden van
nieuwe eIDM-oplossingen waarbij de gebruiker centraal staat, die de verdere
ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Nederland en Europa bevorderen en
waarbij de privacyrisico’s zijn afgedekt..Dit betekent dat nader onderzoek van belang is
voor de realisering van open standaarden, 4-partijen-model.
TNO-rapport | 44 / 46

6 Referenties

Actal (2007) Verslag van de bijeenkomst ‘BSN in het bedrijfsleven’. Den Haag. 11-06-
2007.

Alliantie Vitaal Bestuur (2008) Kennisvragen aan de Alliantie Vitaal Bestuur 2008.
Door: BZK, EZ en de Belastingdienst

Bottelberghs, Leendert, Chiel Liezenberg: Verkenning e•Herkenning DigiD als


Scheme, Innopay rapport.

CapGemini (2008) Vraagstuk eHerkenning: Bedrijven en Instellingen. Rapport in


opdracht van ICTU, Programma Machtiging- en Vertegenwoordigingsvoorziening
(GMV).

CBP (2006) Expertmeeting BSN voor bedrijven? Verslag. 30 januari 2006

CBP. Brief z2005-1198. Inzake Voorstel van Wet algemene bepalingen


burgerservicenummer (30 312) aan de leden van de Vaste Commissie voor
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelateis Tweede Kamer. 25-10-2008.

Cofta, P. (2009) Towards a better citizen identification system. In Identity in the


Information Society, Volume 1, pp. 39-53

Cameron, K. The laws of identity, http://www.identityblog.com/?p=352/

Federal Chancellery, ICT Strategy Unit “Administration on the Net. An ABC Guide to
E-Government in Austria”, January 2006.

Federale Overheidsdienst Economie (2008) Toekomstgerichte studie over de potentiële


economische mogelijkheden van het gebruik van de identiteitskaart en de elektronische
handtekening. FOD, België.

Hansen, M., Pfitzmann, A., Steinbrecher, S.. (2008) Identity management throughout
one’s whole life. Information Security Technology Report, Volume 13-2, pp. 83-94

Hansen, M.(2008) Anonymity, unlinkability, undetectability, unobservability,


pseudonomity and identity management: a consolidated proposal for terminology;

Hildebrandt, M. & Gutwirth, S. (Eds) (2008) Profiling the European Citizen: Cross-
Disicplinary perspectives. Springer.

Hoepman, J.H.. “Revocable Privacy”. Privacy & Informatie, 11(3):114-118, June 2008.
TNO-rapport | 45 / 46

Holosi, Karlinger “XML Definition of the Person Identity Link” version 1.2.2, 2005-02-
14, Federal Staff Unit for ICT Strategy, Technology and Standards.

Hof, S. en Leenes, L. (2010) Gedeelde en samengestelde identiteiten in de publieke


dienstverlening. Rapport voor Alliantie Vitaal Bestuur.

IDABC (2009) eID Interoperability for PEGS: update of Country Profiles Study:
Austrian Country Profile. July 2009. http://ec.europa.eu/idabc/servlets/Doc?id=32296

ITU (2006) Digital Life. Beschikbaar op:


http://www.itu.int/osg/spu/publications/digitalife/docs/digital-life-web.pdf;

Leitold, H., Arno Hollosi, Reinhard Posch “Security Architecture of the Austrian
Citizen Card Concept”, 18th Annual Computer Security Applications Conference
(ACSAC 2002), 9-13 December 2002, Las Vegas, NV, USA. IEEE Computer Society,
pp 391-402.

Ministerie van Economische Zaken “Netwerk voor eHerkenning”, brochure, April


2009.

Ministerie van Financiën. Brief van de Minister van Financiën FM 2008-1851 M inzake
Wetsvoorstel in voorbereiding aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. 03-09-2008

Moniava, G. “Extending DigiD to the Private Sector (DigiD-2)”, Master’s thesis,


Department of Mathematics and Computing Science, Technische Universiteit
Eindhoven, 2008.

NVB, Position Paper: Banken en Burgerservicenummer. 01-09-2005. Beschikbaar op:


http://www.nvb.nl/scrivo/asset.php?id=18191

Neuman, B.C. and Ts'o, T. (1994). Kerberos: An Authentication Service for Computer
Networks, IEEE Communications, 32(9):33-38. September 1994.

Oasis Group, “Security Assertion Markup Language (SAML) V2.0 Technical


Overview”, 25 March 2008

Posch, R.. “What Is Needed to Allow e-Citizenship?” R. Traunmüller and K. Lenk


(Eds.): EGOV 2002, LNCS 2456, pp. 45–51, 2002.

Siljee, Johanneke Jaap-Henk Hoepman: “How to avoid an identity crisis: usability,


security and privacy issues in identity management”, TNO Whitepaper 2008, (to
appear).
TNO-rapport | 46 / 46

Solove, D. (2004) The digital person: Technology and privacy in the information age.
NYU Press: New York.

TK 2007 2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en


het gebruik van het burgerservicenummer (Wet Algemene Bepalingen
burgerservicenummer). 03-03-2008.

TK 2007-2008 30 312 Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en


het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen
burgerservicenummer), 21 april 2008

Valkenburg, P. en Jurg, P. (2007) Identity Management. Omgaan met Elektronische


identiteiten. Sdu Uitgeves. Den Haag.

VNO-NCW Brief 05/13.524/Gf/CV.166 Inzake het wetsvoorstel burgerservicenummer


30 312, gericht an de Vaste Commissies voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Justitie van de Tweede Kamer. 28-10-2005.
Beschikbaar op: http://www.vno-
ncw.nl/web/servlet/nl.gx.vno.client.http.StreamDbContent?code=1404

VNO-NCW Brief 06/11.711/Gf/CV.104 Hoofdlijnen commentaar en enkele


vraagpunten bij Nota naar aanleiding van het Verslag bij de BSN-wet (30312 nr. 7)

You might also like