You are on page 1of 3

mek010_MaterialenStaal.

qxd

20-06-2005

13:30

Pagina 48

materialen
Theo Luijendijk

Constructiestaal
op hoger niveau door legeren en gecontroleerd walsen
Staal is een van de meest toegepaste
constructiematerialen. Het materiaal
combineert een hoge stijfheid met een
goede sterkte en is, als het om gewoon
constructiestaal gaat, goed vervormbaar
en goed lasbaar. Een overzicht van de
stand van zaken.

Tijdens het warmwalsen van staal zal door de aangebrachte deformatie rekristallisatie
en daardoor korrelverfijning optreden. De warmwalstemperatuur ligt boven de rekristallisatietemperatuur van het materiaal. Helaas treedt bij die hoge temperaturen onmiddellijk korrelgroei op. Door nu die korrelgroei tijdens het warmwalsen te beheersen zijn
staalproducten in staat een fijnkorrelig materiaal te maken (foto: ThyssenKrupp)

48

metaalmagazine no 10, 29 juni 2005

Staal is een ijzer-koolstoflegering,


waaraan ter verhoging van de sterkte
mangaan is toegevoegd. Verder bevat
staal altijd enige tienden procenten
silicium en als verontreinigingen zwavel en fosfor. Hoe hoger het koolstofgehalte des te hoger de hardheid en
sterkte van het staal. Helaas nemen
met toenemend koolstofgehalte de vervormbaarheid en lasbaarheid van het
materiaal af. Voor constructiestaal
mag het koolstofgehalte niet hoger
zijn dan 0,2%. Het mangaangehalte in
constructiestaal bedraagt maximaal
1,5% en het siliciumgehalte is meestal
lager dan 0,5%. Voor vervormingsstaal
worden strengere eisen aan het koolstofgehalte gesteld; dit materiaal bevat
vaak niet meer dan 0,1% koolstof.
Fosfor en zwavel komen in geringe
hoeveelheden als verontreiniging
voor. In moderne staalsoorten komt
het zwavelgehalte en fosforgehalte
meestal niet boven 0,05%. Zwavel is
nadelig voor de vervormbaarheid van
het materiaal en veroorzaakt verschil
in vervormingseigenschappen in lengte- (walsrichting) en dwarsrichting
(breedterichting).
Normering
Warmgewalste producten van ongelegeerd constructiestaal met een dikte
van 3 mm of meer zijn genormeerd in
NEN-EN 10025. De staalsoorten in deze
norm worden gerangschikt naar sterkte. De chemische samenstelling van de
materialen wordt niet specifiek vermeld, wel worden eisen gesteld aan
het maximale gehalte van de legeringselementen. Om een bepaalde
taaiheid (kerfslagwaarde) te verkrijgen, worden strengere eisen aan de
chemische samenstelling gesteld,
maar nog steeds staat het de fabrikant
vrij de chemische samenstelling binnen de maximaal toelaatbare waarden
naar eigen inzicht te bepalen.

Voor onbekleed warmgewalst vervormingsstaal met een dikte van 1,5 mm


tot 12 mm is NEN-EN 10149 van toepassing en voor koudgewalste band en
plaat met een dikte van 0,3 mm tot
3 mm geldt de norm NEN-EN 10268.
Meer informatie over de normen die
betrekking hebben op vervormingsstaal is te vinden in de Nederlandse
praktijkrichtlijn NPR 6921
(Vervormingsstaal Handleiding bij
de keuze van normen) van augustus
1999.
Hogere sterkte
Door legeren en door legeren in combinatie met een warmtebehandeling
kan de sterkte van staal aanzienlijk
worden verhoogd. Een nadeel van
legeren al dan niet gecombineerd met
een warmtebehandeling is het verlies
aan taaiheid en lasbaarheid van deze
staalsoorten. Een veel betere methode
om de sterkte van staal te verhogen, is
het verfijnen van de korrelgrootte.
Door normaalgloeien kan de korrelgrootte van staal verkleind worden.
Het materiaal wordt dan verhit tot een
temperatuur die 50 C ligt boven de
GS-lijn in het ijzer-koolstof toestandsdiagram, zie figuur 1. Bij opwarmen
wordt de ferriet omgezet in austeniet
en bij afkoelen zet de austeniet zich
weer om in ferriet. Beide omzettingen
gaan gepaard met een korrelverfijning. In figuur 2 wordt een voorbeeld
gegeven van de structuur van een normaal gegloeid staal met een dikte van
8 mm. De perlietfase is als gevolg van
het etsen donker gekleurd. Duidelijk
is te zien dat het om een geringe hoeveelheid perliet gaat. Als gevolg van
het walsen ligt de perliet in banen.
Normaalgloeien verbetert niet alleen
de rekgrens van het materiaal, maar is
ook gunstig voor de taaiheid.
Normaalgloeien resulteert dan ook in
hogere kerfslagwaarden.

mek010_MaterialenStaal.qxd

17-06-2005

Figuur 1. Normaalgloeitemperatuur aangegeven in het


linkerdeel van het ijzer-koolstof diagram. De gloeitemperatuur is door een zwarte band aangegeven en
ligt respectievelijk 50 C boven de A3 en A1 temperatuur (Bron: Metaalkunde deel 2, DUM (1992))

Normaalgloeien is een dure behandeling, maar biedt wel de mogelijkheid


om van bestaande materialen en
gelaste constructies de korrelgrootte
te verkleinen. Een betere methode echter voor een geringe korrelgrootte is
deze al tijdens de productie van het
staal te realiseren.
Thermomechanisch walsen
Tijdens het warmwalsen van staal zal
door de aangebrachte deformatie
rekristallisatie en daardoor korrelverfijning optreden. De warmwalstemperatuur ligt boven de rekristallisatietemperatuur van het materiaal,
waardoor ook onmiddellijk korrelgroei optreedt. Door nu die korrelgroei tijdens het warmwalsen te
beheersen, zijn staalproducenten in
staat een fijnkorrelig materiaal te
maken. Voor dit doel wordt een gerin-

13:06

Pagina 49

ge hoeveelheid aan specifieke legeringselementen zoals vanadium, niobium, titaan en een extra hoeveelheid
aluminium en dan in combinatie met
een verhoogd stikstofgehalte toegevoegd. Vanadium, niobium en titaan
vormen carbiden, nitriden en carbonitriden die zich voor een deel vestigen
aan de korrelgrenzen van het staal en
voor een ander deel in de korrels zelf.
Aluminium vormt alleen aluminiumnitriden. Deze deeltjes beperken de
korrelgroei tijdens het warmwalsen.
Door nu zo te walsen (gecontroleerd
walsen) dat het staal geen tijd krijgt
om te rekristalliseren zal pas aan het
einde van het warmwalsproces rekristallisatie optreden. Die rekristallisatie vindt bij relatief lage temperatuur
plaats, waardoor een uiterst fijne korrelgrootte ontstaat, zie figuur 3. Ook
nu ontstaat een banenstructuur als
gevolg van het walsen.
De meeste staalfabrikanten kiezen
voor een afwalstemperatuur nog in
het austenietgebied, maar de afwalstemperatuur kan ook in het austenietferrietgebied worden gekozen. De
reeds uit de austeniet gevormde ferriet krijgt dan een vervorming die niet
door rekristallisatie wordt opgeheven.
De rest van de austeniet zal bij verdere
afkoeling eveneens tot ferriet transformeren, maar niet verstevigd zijn.
Afwalsen in het austeniet-ferrietgebied leidt tot een extra sterkteverhoging. Hoe lager wordt afgewalsd hoe
hoger de sterkte.
HSLA
De staalsoorten die gecontroleerd
gewalsd worden al dan niet in combinatie met micro-legeringselementen,
worden wel aangeduid met de term
HSLA (High Strength Low Alloy)

staalsoorten. Ook wordt wel de term


TMCP (Thermo Mechanically
Controlled Processing) gebruikt. De
hoeveelheid aan legeringselementen
is gering. Het gaat om slechts enkele
honderdsten aan procenten van de elementen afzonderlijk. Sommige fabrikanten kiezen ter verdere verbetering
van de sterkte voor het toevoegen van
enige tienden van procenten aan
chroom, molybdeen, nikkel en koper.
De combinatie van legeren en walsbehandeling verschilt van fabrikant tot
fabrikant. Verder speelt de dikte van
het materiaal een rol. Hoe groter de
dikte van een materiaal, des te langzamer de afkoeling tijdens het walsen.
De hoeveelheid aan legeringselementen moet derhalve aan de dikte van

Chemische samenstelling staalsoort van


belang voor lasbaarheid
Het staat de staalfabrikant vrij de chemische samenstelling binnen de maximaal toelaatbare waarden naar
eigen inzicht te bepalen. Echter, de chemische samenstelling is bepalend voor de lasbaarheid. Een maat voor
de lasbaarheid is het koolstofequivalent Ceq dat met de
volgende IIW-formule bepaald kan worden:
Ceq = C + Mn + Cr + Mo + V + Ni + Cu
5
15
Voor een goede lasbaarheid moet bijvoorbeeld volgens
NEN-EN 10025 het koolstofequivalent lager zijn dan
0,35 voor een constructiestaal met een dikte van maximaal 40 mm en een minimale rekgrens van 235 MPa.

Rekgrens neemt toe met afnemende


korrelgrootte
De rekgrens (vloeigrens) van een metaallegering neemt
volgens de Hall-Petch-relatie toe met afnemende korrelgrootte volgens de formule:
R = O + k

1
d

In deze formule is d de gemiddelde korrelgrootte.

Hoogste rekgrens
Figuur 2. Structuur in een langsdoorsnede van een

Figuur 3. Structuur in een langsdoorsnede van een

normaal gegloeid staal met een koolstofgehalte van

gecontroleerd gewalst materiaal met een koolstofge-

0.13%. Rekgrens 410 MPa, Treksterkte 542 Mpa

halte van 0,084 %. Rekgrens 485 MPa, Treksterkte

(Foto: TNO Industrie)

515 Mpa ( Foto TNO Industrie)

Als je de twee materialen met elkaar vergelijkt, dan zie


je dat het materiaal met het laagste koolstofgehalte de
hoogste rekgrens heeft. Dat is dus het effect van korrelverfijning. Je zie dit in een oogopslag als je figuur 2 en
3 met elkaar vergelijkt.

metaalmagazine no 10, 29 juni 2005

49

mek010_MaterialenStaal.qxd

17-06-2005

13:07

Pagina 50

materialen
Staalconstructie kan zelfs lichter zijn
dan een van aluminium
Voor transportdoeleinden geeft men vaak de voorkeur
aan aluminiumlegeringen boven staal. De behaalde
gewichtsbesparing geeft een vermindering van de
brandstofkosten. Helaas laat echter de stijfheid van aluminium te wensen over en valt de gewichtsbesparing
lager uit dan op basis van het verschil in dichtheid verwacht mag worden. Een staalconstructie kan zelfs lichter zijn dan een aluminiumconstructie: door staalsoorten te gebruiken met een verhoogde sterkte neemt het
verschil in gewicht tussen een aluminiumconstructie en
een constructie uit staal verder af. In het ULSAB-project
(Ultra Light Steel Autobody) is bijvoorbeeld aangetoond
dat door hoge-sterkte-staalsoorten te gebruiken de stalen auto lichter kan worden gemaakt dan de aluminium
auto.
IJzer is op zich een relatief edel metaal, maar in een
vochtige omgeving gaat de corrosie door omdat scheuren in de roestlaag ontstaan. Dit is een nadeel van het
toepassen van staal in vergelijking met aluminium. Staal
moet dus om corrosievorming te voorkomen
beschermd worden met een deklaag, bijvoorbeeld een
zinklaag of een verflaag.

het materiaal worden aangepast.


HSLA-soorten zijn dan ook niet in alle
dikten en maten verkrijgbaar. Het leveringsprogramma van de diverse fabrikanten geeft hierover uitsluitsel.
Ondanks de grote variatie in procestechniek en materiaalsamenstelling is het mogelijk de HSLA-soorten
enigszins in te delen naar de combina-

Figuur 4. Indeling HSLAstaalsoorten naar sterkte (0,2 % rekgrens) en


taaiheid (overgangstemperatuur van taai
naar bros breken uit de
kerfslagproef)
(Bron: Elserviers
Materials Selector
deel 2)

50

metaalmagazine no 10, 29 juni 2005

tie van sterkte en taaiheid, zie figuur


4. De hoogsterkte-soorten bevatten in
het algemeen wat meer vanadium,
maar hebben lagere kerfslagwaarden
dan de soorten met een relatief laag
niobiumgehalte.
De HSLA-staalsoorten hebben in het
algemeen een laag koolstofgehalte ca.
0,08%. Dit is gunstig in verband met
de lasbaarheid. Door het lage koolstofgehalte kunnen deze staalsoorten tot
een grotere dikte zonder voorwarmen
gelast worden. Dit is een belangrijk
voordeel ten opzichte van normaal
gegloeid staal. HSLA-soorten zijn dus
minder gevoelig voor koudscheuren
en hebben in de warmtebenvloede
zone in het algemeen hogere kerfslagwaarden dan normaal gegloeide soorten. Die hogere kerfslagwaarde in de
warmtebenvloede zone is een gevolg
van het beperken van de korrelgroei
in de zone grenzend aan de smeltlijn.
De korrelgroeibeperkende elementen
werken namelijk ook tijdens het lassen. HSLA-staalsoorten worden om die
reden meer en meer toegepast in
mechanisch zwaar belaste gelaste constructies zoals bruggen, offshoreinstallaties, tanks en dergelijke. Het
gaat hierbij om staalsoorten met een
rekgrens van 355 MPa of hoger (treksterkte boven 510 MPa). In de scheepsbouw zijn ze nog niet echt doorgedrongen omdat de hogere sterkte van
deze legeringen een slankere en lichte-

re constructie toelaat en dit is niet


altijd gunstig bij de bouw van schepen
in verband met het gevaar voor plooien en knikken van de constructie.
Quenched en tempered
De bekendste voorbeelden van de combinatie van legeren plus een warmtebehandeling zijn de quenched en
tempered (QT) staalsoorten. De QTstaalsoorten zijn speciaal ontwikkeld
voor gelaste constructies..De 0,2 % rekgrens van deze materialen varieert
van 350 MPa tot 1050 MPa afhankelijk
van de chemische samenstelling,
plaatdikte en warmtebehandeling. De
chemische samenstelling wordt gedomineerd door de materiaaldikte
omdat na afschrikken een volledige
martensietstructuur moet zijn ontstaan. Ontlaten vindt plaats bij temperaturen tussen 540 C en 650 C,
waarna een structuur van ontlaten
martensiet en lager bainiet ontstaat.
Om goed lasbaar te zijn, mag het koolstofgehalte van deze materialen niet
hoger zijn dan 0,2%. Om na het lassen
de vorming van perliet, ferriet en
hoog bainiet te voorkomen, mag de
warmte-inbreng niet te hoog zijn. De
afkoelsnelheid moet ook voldoende
hoog zijn om martensiet en laag bainiet te vormen. Omdat de vorming
van martensiet al op een temperatuur
van iets minder dan 400 C start, zal
als gevolg van de dan relatief langzame afkoeling van de lasconstructie
een zelfontlaateffect optreden. Het
gevolg is een lasverbinding met een
goede taaiheid, waardoor geen warmtebehandeling na het lassen nodig is.
Kenmerkende toepassingen voor deze
staalsoorten moeten gezocht worden
in de bouw van grondverzetmachines
en drukvaten. Andere toepassingen
zijn bruggen, apparaten voor de mijnbouw, offshore-installaties en schepen.
Opgepast moet worden met spanningsconcentraties als gevolg van het
lassen. Aan het ontwerp van de constructie moet dan ook de nodige aandacht worden geschonken. Als dan bij
het lassen met beklede elektrode gekozen wordt voor vacum verpakte
elektroden in verband met een laag
waterstofgehalte, dan staat niets meer
een uitgebreidere toepassing van deze
staalsoorten in de weg.

You might also like