Professional Documents
Culture Documents
FACULTEIT LETTEREN
BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS 3301
3000 LEUVEN, BELGI
Luther Zevenbergen
Masterproef aangeboden binnen de opleiding
master in de Geschiedenis
Promotor: prof. dr. Paul Trio
Academiejaar 2012-2013
151.287 tekens
Inhoudsopgave
Voorwoord
Inleiding
1.1
1.2
Onderzoeksvraag
11
1.3
Bronnen
14
1.4
Onderzoeksmethoden
15
17
2.1
17
2.2
19
2.3
22
2.4
25
30
3.1
30
3.2
31
3.3
De inkomsten en uitgaven
32
3.4
37
3.5
41
3.5.1
Brood
41
3.5.2
45
3.5.3
46
3.5.4
Begrafenissen
47
3.5.5
Hout
48
3.5.6
Laken
48
50
4.1
50
4.2
51
4.3
53
4.4
54
4.5
56
59
5.1
De stedelijke armenzorg
59
5.2
60
5.3
61
5.4
62
64
6.1
64
6.2
65
Besluit
68
Bibliografie
70
Bijlagen
76
Grafieken en tabellen
Grafiek 1
34
36
Tabel 1
37
Grafiek 2
38
Grafiek 3
39
Tabel 2
44
Tabel 3
54
Tabel 4
55
56
57
Ende hy antwoerdende seyde hen, Soe wie twee rocken heeft die
gheue den eenen die gheenen en heeft, ende wie spijse heeft die doe
desghelijcs
Lucas 3:111
Voorwoord
In mei van dit jaar presenteerde 'Decenniumdoelen 2017', een samenwerkingsverband van
binnenlandse hulpverleningsorganisaties en vakbonden, een nieuwe armoedebarometer.
Hieruit bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart in Belgi, de armoede een zorgwekkend
probleem blijft.2 Naar aanleiding van de berichtgeving wordt er in de publieke opinie vooral
naar de overheid gekeken. Dat de overheid tekortschiet in het oplossen van het
armoedevraagstuk blijkt ook uit de toenemende vraag naar voedselhulp bij de voedselbanken.3
Dit particuliere initiatief springt in het gat dat de sociale politiek van de overheid laat vallen.
Armoede is een probleem van alle tijden. Maar hetzelfde kan gezegd worden over de
armenzorg. Bij het grote publiek bestaat het beeld dat in de middeleeuwen veel armoede
bestond en dat er maar weinig gedaan werd tegen dit probleem. Er waren wel degelijk
initiatieven, al bemoeiden de bestuurlijke overheden zich hier tot de zestiende eeuw nog
weinig mee. Gedurende de middeleeuwen waren het voornamelijk kerkelijke instituties die de
armenzorg op zich namen. In de late middeleeuwen ontstonden er vanuit de steden ook
burgerlijke initiatieven.
Mijn stap om voor mijn masterproef onderzoek te doen naar de middeleeuwse armenzorg
ontstond toen ik een keuze moest maken tussen de beschikbare onderwerpen voor de
bachelorpaper. En van de onderwerpen was 'de efficintie van de armen- en ziekenzorg
tijdens de late middeleeuwen' en dit sprak me meteen aan. Voor de aanvang van mijn studie
heb ik in de jeugdhulpverlening en de zorgsector gewerkt en geschiedenis studeren was voor
mij een poging om iets heel anders te gaan doen. Door een speling van het lot hield ik me
ineens toch weer met de zorgsector bezig.
In het kader van de bachelorpaper was de opdracht een stad in de Zuidelijke Nederlanden
te kiezen en dat werd in mijn geval mijn woonplaats Kortrijk. Tijdens dit onderzoek kwam ik
er achter dat de instellingen voor ziekenzorg, de gasthuizen en het hospitaal min of meer in
kaart zijn gebracht, maar dat studies over de Kortrijkse armendis in de late middeleeuwen
ontbraken. Gebrek aan bronnen kan hier niet de oorzaak van zijn, aangezien er een aanzienlijk
aantal 16e-eeuwse disrekeningen bewaard zijn gebleven. De armendis, ook wel armentafel of
tafel van de Heilige Geest genoemd, was een middeleeuwse instelling die vanuit de parochie
2
opereerde, maar door leken gerund werd. De hoofdtaak van de dis bestond uit het uitdelen van
voedsel en andere goederen aan arme leden binnen de parochie.
1 Inleiding
1.1 Historiografie van de armenzorg
Het eerste historische onderzoek naar de middeleeuwse armenzorg in de Nederlanden
stamt al uit de 19e eeuw. In die periode stond dit onderzoek vooral in het teken van een
ideologische clash tussen katholieke en protestantse historici om de eer van de zorg voor
armen naar zich toe te trekken.4 In dit vroege stadium van het armenzorg-onderzoek is De
gestichten van liefdadigheid in Belgi, van Karel de Groote tot aan de XVIde eeuw van
Alberdingk-Thijm uit 1883 de meest in het oog springende studie. Paul Bonenfant, de grote
pionier in het onderzoek naar de pre-moderne ziekenzorg, besteedde in twee artikelen in de
jaren 1920 aandacht aan de 16e-eeuwse hervorming van de armenzorg.5
Pas na de tweede wereldoorlog zou het armenzorg-onderzoek goed op gang komen, in die
zin dat niet alleen de religieuze achtergronden en motieven van de zorg, maar vooral ook de
praktische invulling onderzocht werd. Vanaf de jaren zestig tot en met de jaren tachtig
verschenen er tal van studies. Michel Mollat schreef zijn synthese Les Pauvres au Moyen Age
in 1978, maar heeft dan al vanaf de jaren zestig onderzoek gedaan en artikelen over het
onderwerp gepubliceerd. De andere belangrijke synthese is Poverty: a history van Bronislaw
Geremek. Die verscheen voor het eerst in 1989, maar is ook gebaseerd op jarenlang eigen
onderzoek.6
In het naoorlogse onderzoek werden de effecten van de armenzorg gewogen, waardoor het
belang van de armen voor het eerst voorop stond. De meeste studies uit deze periode
beoordeelden de laatmiddeleeuwse armenzorg echter zeer negatief. De giften voor armenzorg
werden volgens deze visie vooral of uitsluitend gegeven uit eigenbelang, namelijk om
zielenheil veilig te stellen. Griet Marchal stelde in haar artikel in de Algemene geschiedenis
van de Nederlanden dat, naast spirituele belangen, eigenbelang van de burgers in de vorm van
veiligheid in de stad een primaire rol speelde.7 Volgens Wim Blockmans en Walter Prevenier
gaf de middeleeuwse gelovige vooral een aalmoes om voor zichzelf 'de hemel te verdienen'. 8
Hugo Soly en Catharina Lis plaatsten de armenzorg in hun marxistisch getinte analyse in het
4
5
6
7
8
licht van een pre-moderne klassenstrijd. Ze gingen hierin zover dat ze de instellingen voor
armenzorg als verlengstuk van de kapitalistische elite zagen, die belang had bij het
arbeidspotentieel maar met armenzorg 'slechts de bedoeling had de armen niet te laten
verhongeren'.9 Of het nu om het zielenheil van de schenker, of het economische belang van het
handelskapitalisme ging, voor het idee dat armenzorg vanuit een sociale betrokkenheid werd
verleend was in deze visie weinig plaats.
Er zijn wellicht twee aspecten die hebben bijgedragen aan dit eenzijdige beeld. In de
eerste plaats was in de jaren zestig en zeventig de marxistische historiografie, met haar
wantrouwen tegenover religieuze instellingen, nog dominant. Daarnaast spreken we hier ook
over de periode waarin de verzorgingsstaat op een hoogtepunt was. Dit zal bijgedragen hebben
aan de interesse voor het onderwerp, maar werkt een negatieve beoordeling in de hand. Als de
middeleeuwse armenzorg aan de standaard van de moderne verzorgingsstaat moet voldoen, is
ze bij voorbaat gedoemd te falen. Nu de inkomenskloof sinds de jaren negentig weer groeit en
de voedselbanken middelen te kort dreigen te komen, ligt het voor de hand dat historici iets
bescheidener oordelen over de middeleeuwse instellingen dan Lis en Soly destijds deden.
Sinds de jaren negentig is het onderzoek zich steeds meer gaan toespitsen op de sociale
samenhang van de armenzorg binnen een gemeenschap. Met betrekking tot de Nederlanden
heeft vooral het onderzoek naar broederschappen, zoals het werk van Paul Trio, hierin een rol
gespeeld. Internationaal heeft het onderzoek van Katharina Lynch naar familie- en
gemeenschapsstructuren in de steden hieraan bijgedragen. De nieuwe tendens is goed
zichtbaar in Aards, betrokken en zelfbewust van Llewellyn Bogaers over de betekenis van
buurtschappen in de religieuze cultuur van Utrecht, waarbinnen de armenzorg een belangrijke
rol speelt. Voor de Zuidelijke Nederlanden houdt Hadewijch Masure zich momenteel bezig
met armenzorg-onderzoek vanuit het perspectief van de gemeenschapsstructuren. Ze studeerde
in 2012 af met een dergelijk onderzoek over Brussel en breidt dat onderzoek voor haar
promotie momenteel uit naar verschillende steden in de Zuidelijke Nederlanden.10
Binnen het onderzoek naar middeleeuwse armenzorg in de Zuidelijke Nederlanden is veel
aandacht uitgegaan naar de ziekenzorg. Het onderzoek naar de armendissen heeft zich sterk in
een bepaalde periode geconcentreerd. En van de eerste onderzoeken die specifiek op de
armentafels was gericht was een studie van Jozef Laenen uit 1912.11 Deze kanunnik en
kerkhistoricus gaf de tafels een positieve beoordeling door te stellen dat de armentafel ".. niet
9
10
11
10
meer aan den willekeur van den landheer, noch aan het gezag van een eenig persoon, die, hij
ook, wel eens zijne zwakheden mocht hebben, was overgelaten, maar ditmaal stond onder de
bescherming der vrije gemeente."12 Het artikel van Laenen gaat vooral over het ontstaan en de
werking van de dissen.
Kwantitatief onderzoek naar de werking van de dis en wat zij armen daadwerkelijk boden
vinden we nog niet bij Laenen, dat zou pas op gang komen in de jaren zestig. De studie van
M.J. Tits-Dieuaide naar de armendis van Leuven uit 1965 vormt daarvoor min of meer het
startpunt.13 Een vergelijkend overzicht van diverse armendissen is te vinden in de artikelen van
Blockmans- Prevenier en Tits-Dieuaide die in een themanummer van Tijdschrift voor
Geschiedenis in 1975 verschenen.14 In dezelfde periode verschenen diverse studies gericht op
de armentafels van specifieke steden zoals Brussel, Mechelen, Gent en Leuven.15
De studies kennen in grote of bescheiden mate dezelfde negatieve teneur die ook bij
synthese-werken als die van Gemerek en Lis & Soly te vinden is. Van de genoemde studies is
alleen het promotieonderzoek van Michael Galvin uit 1997 verschenen na de periode van het
marxistisch getinte armenzorg-onderzoek. Naast een goed kwantitatief inzicht in de werking
van de armentafel toont hij aan dat de schenkers niet louter uit de sociale toplaag komen, maar
juist voor een groot deel uit de middenlagen. Door aandacht te besteden aan de sociale status
van de schenkers vormt het onderzoek van Galvin een brug naar het 21e-eeuwse armenzorgonderzoek waarin vooral de gemeenschapsstructuren benadrukt worden.
1.2 Onderzoeksvraag
Voordat ik de onderzoeksvraag formuleer, zal ik allereerst het onderwerp moeten
afbakenen. In de middeleeuwse beleving was er geen duidelijk onderscheid tussen armen- en
ziekenzorg zoals wij dat kennen en niet alle instellingen zijn dan ook duidelijk te definiren
als een instelling voor armenzorg of ziekenzorg in de moderne betekenis. Toch zou de
armendis volgens moderne normen een instelling voor armenzorg zijn. Deze typologie volgt
uit de activiteiten die in essentie neerkomen op uitdeling van goederen, zoals voedsel, aan
12
13
14
15
11
armen binnen de gemeenschap van de parochie. Het bieden van onderdak aan daklozen, een
activiteit die we tegenwoordig ook onder armenzorg scharen, viel in principe buiten het
werkveld van de dis.
De periode die ik heb gekozen is 1520-1547. Deze keuze heb ik in de eerste plaats
gemaakt omdat de oudst bewaarde disrekening begint op kerstdag 1520 en er vervolgens een
aansluitende serie rekeningen bewaard is, die loopt tot Kerst 1547. Na dat jaartal is er een gat
van enkele decennia. Een extra motivatie voor het kiezen van deze periode is dat het precies
valt rond 1531, het jaar waarin Karel V de stadsbesturen van Vlaanderen aanzette om zich
actiever met armenzorg bezig te houden en de armenzorg op stedelijk niveau te centraliseren.
Een volgende vraag is wat precies de urgentie vormt voor een onderzoek naar de armendis
van Kortrijk. Naast het feit dat deze dis in haar laatmiddeleeuwse hoedanigheid niet is
bestudeerd, zijn er een aantal historiografische aspecten waardoor een dergelijk onderzoek
interessant is.16 In de eerste plaats zijn er verschillende goede studies gedaan naar armendissen
in de middeleeuwen. Maar wat meteen opvalt is dat deze studies bijna uitsluitend handelen
over grote steden, waar meerdere parochies zijn en dus ook meerdere dissen. Kleinere
kernsteden zoals Kortrijk, waar versnippering geen probleem vormde, zijn zelden diepgaand
onderzocht.
Een tweede aspect is het perspectief van het onderzoek. Een deel van het onderzoek is
gericht op de geschiedenis van de instellingen. Hier komt het sociaaleconomische aspect van
de arme uiteraard wel aan bod, maar het perspectief is meestal niet primair gericht op wat de
arme nodig heeft en hoe de dis zich inzet om daaraan tegemoet te komen. De meeste studies
naar armendissen, waarin het sociaaleconomische aspect wel centraal stond, zijn gedaan in de
jaren zestig tot en met de jaren tachtig. Hier stond de praktische zorg voor de armen centraal,
maar zoals ik in de vorige paragraaf aangaf, vertrokken de onderzoekers vaak vanuit een
marxistische historiografische visie. Hierdoor benadrukte men eerder de tekortkomingen van
de instellingen dan de waarde van de zorg voor de armen en de inzet van de instelling.
Als derde punt zou ik dan ook willen benadrukken dat er, sinds het armenzorg-onderzoek
zich meer is gaan richten op het belang van de gemeenschap voor de armenzorg, afgezien van
het werk van Michael Galvin, geen grondig onderzoek meer is gedaan naar de
sociaaleconomische werking van een armendis. Alhoewel ik niet de gemeenschapsstructuren
bestudeer, heeft dit type onderzoek wel invloed op mijn uitgangspunten. Zo ga ik er van uit dat
de dis onderdeel is van het gemeenschapsleven binnen de parochie, in plaats van dat ik het zie
16
De armendis van Kortrijk werd alleen bestudeerd voor de vroege 18e eeuw in: DETAVERNIER, De armendis
van Sint-Maartens.
12
als een middel van de stedelijke elite om de gewone bevolking onder controle te houden, zoals
de generatie Lis-Soly.
Een laatste aspect is de rol van de jaargetijden. Het onderzoek naar jaargetijden spitst zich
voornamelijk toe op de religieuze rol van deze stichtingen en de wisselwerking tussen de
schenker en de ontvanger. De materile betekenis van het jaargetijde voor de armenzorg is
nauwelijks onderzocht. Paul Trio stelt dat de momenten waarop jaargetijden plaatsvonden na
verloop van tijd redelijk over het jaar verdeeld waren, maar omdat historici steeds een
onevenwichtige verdeling hebben gesuggereerd ontsnapte de steunverlening binnen het kader
van jaargetijden aan de aandacht van het armenzorg-onderzoek.17
In een recent verschenen artikel brengt Marjan de Smet de uitdelingen, die door de SintMaartensdis tijdens de jaargetijden werden uitgevoerd, in kaart.18 Waar studies in het verleden
de uitdelingen binnen de jaargetijden veronachtzaamden, worden in dit artikel alleen de
jaargetijden-uitdelingen onderzocht. In mijn studie probeer ik een totaalbeeld te geven van
uitdelingen, zowel de structurele uitdelingen, als die tijdens de jaargetijden.
Op grond van mijn afbakening en de genoemde historiografische aspecten die een
onderzoek rechtvaardigen kom ik tot de volgende vragen. Hoe was de zorg over het jaar
verdeeld en welke rol speelden de jaargetijden in praktische zin voor de armenzorg? Welk deel
van het budget ging daadwerkelijk naar de armenzorg en waar bestond de hulp concreet uit?
Welke verschuivingen vonden er gedurende de periode 1520-1547 plaats, onder invloed van
de stedelijke inmenging of door andere factoren?
Helaas geven de bronnen weinig tot niets prijs over de armen zelf. De Amerikaanse
historicus Mark Cohen heeft onderzoek gedaan naar armen in Caro in de late middeleeuwen
op grond van 'bedelbrieven', waarin de armen zelf aan het woord zijn. 19 Met dergelijke
bronnen in handen zou er veel meer gezegd kunnen worden over de armenzorg en zouden de
belangrijkste actoren in dit verhaal uit de anonimiteit gehaald kunnen worden, maar voor
West-Europa is het bestaan van soortgelijke bronnen mij niet bekend. In de Kortrijkse bronnen
blijven de armen zelf anoniem en dus zal ik me vooral moeten richten op hoe de dis zich inzet
voor de armen en van daaruit een beeld vormen welke zorg de armen krijgen.
17
18
19
13
1.3 Bronnen
De belangrijkste bronnen voor mijn onderzoek worden gevormd door een serie van zeven
handschriften die de disrekeningen bevatten van de periode 1520-1547. Zij bevinden zich in
het Rijksarchief te Kortrijk.20 Een aantal rekeningen maakt deel uit van het fonds 'SintMaartenskerk' en een ander deel van het fonds 'Oud Stadsarchief'. Van enkele disrekeningen
zijn meerdere exemplaren, in n geval zelfs drie exemplaren. Omdat de tekst in de dubbele
exemplaren hetzelfde is en rekeningen soms in het Oud Stadsarchief zitten en soms in het
kerkarchief, ligt het voor de hand aan te nemen dat er altijd tenminste n exemplaar voor de
dismeesters was en n exemplaar voor het stadsbestuur.
De handschriften hebben een perkamenten omslag met meestal 70-80 papieren folio's. De
handschriften vormen steeds een rekening die drie of vier en in n geval vijf jaar beslaan. Het
eerste deel, ongeveer 2/3 van het handschrift bevat de inkomsten die altijd over de hele
periode zijn opgemaakt. Het laatste deel bevat de uitgaven. Ook die zijn over de hele periode
opgemaakt, al zijn hier binnen de posten wel vaak overzichten per jaar te vinden. De rekening
loopt altijd van Kerst tot Kerst. Met name het deel met de uitgaven is voor mijn onderzoek van
belang, hier worden alle uitgaven gespecificeerd en ontstaat een gedetailleerd beeld van de
activiteiten van de dis. Het deel met de inkomsten bevat vooral opsommingen van de renten en
pachten. Het belang van dit deel van de rekeningen ligt vooral in het natura-overzicht. Hier
zijn namelijk niet alleen de graaninkomsten beschreven, maar ook waarvoor de partijen tarwe
en rogge gebruikt werden.
Naast de rekeningen is er van de dis nog een aantal oorkonden en een renteboek uit 1463
bewaard gebleven in het Rijksarchief Kortrijk. De oorkonden zijn te vroeg of te laat gesitueerd
of handelen over onderwerpen die voor mijn onderzoek niet van belang zijn. Het renteboek is
ondanks de vroege situering relevant, met name omdat er een aantal jaargetijden-stichtingen in
opgenomen is die later in de rekeningen nog terugkomen.
Buiten de bronnen van de armendis heb ik gebruik gemaakt van een rekening van de
'gemeene aermen' uit 1535 die zich in het Rijksarchief bevindt. Helaas is deze rekening met
vijf bladzijden tekst zeer beknopt en geeft dan ook niet veel gedetailleerde informatie prijs.
Daarom heb ik ook de stadsrekeningen uit dezelfde periode geraadpleegd in de hoop iets meer
over de stedelijke inmenging te weten te komen.
Tot slot zijn er nog enkele bronnen uit het Rijksarchief Kortrijk die ik voor mijn
20
In de voetnoten zal ik voor 'Rijksarchief Kortrijk' de afkorting 'RAK' gebruiken, deze en andere afkortingen
zijn opgenomen in bijlage I.
14
onderzoek kon gebruiken. Allereerst een aantal kerkrekeningen, waarvan ik vooral de lijsten
met overledenen kon gebruiken om het aantal begrafenissen van de dis in stedelijk perspectief
te plaatsen. Daarnaast heb ik n disrekening van de armendis van Waregem bekeken. Deze
rekening uit 1518 stond me toe om de activiteiten van de Kortrijkse dis te vergelijken met die
van een dis in de directe omgeving en om enkele details, die niet beschreven zijn in de
Kortrijkse rekeningen, te bestuderen. Met name de lijsten van uitdelingen op naam, geven een
bijzonder inzicht in de manier waarop een armendis in de praktijk te werk ging.
1.4 Onderzoeksmethoden
Om de gestelde vragen te beantwoorden is het nodig om de juiste methode te kiezen. De
kernvraag, hoe de armen door de armendis werden geholpen, heb ik in paragraaf 1.2
geconcretiseerd in drie hoofdvragen. Om de vragen goed te kunnen beantwoorden heb ik een
aantal methoden gekozen.
Allereerst heb ik per rekening een spreadsheet gemaakt waarin de inkomsten en uitgaven
overzichtelijk zijn weergegeven. Hierin zijn ook de inkomsten en uitgaven in natura verwerkt,
zowel uitgedrukt in graan-volumes als in geld. Om dit te berekenen heb ik steeds het vijfjarig
gemiddelde van de graanprijs in de bewuste jaren gebruikt. Op die manier ontstaat een
werkelijk overzicht van de inkomsten en uitgaven van de dis. Voor de uitgaven heb ik
allereerst de posten zoals die in de bronnen te vinden zijn overgenomen. Vervolgens heb ik die
ingedeeld in drie overkoepelende posten. Post nummer 1 wordt gevormd door de jaargetijden,
post 2 zijn alle uitgaven die voor praktische armenzorg gedaan werden, brood, vlees, vis, hout,
maar ook de betalingen aan de bakker. Tenslotte is er post 3 die je in moderne terminologie
'overhead' zou kunnen noemen. Hieronder vallen de kosten aan onderhoud van het dishuis, de
lonen van de disknaap, maar ook de eigen verplichtingen van de dis aan renten. Hierdoor kan
een inzicht verkregen worden in wat er aan structurele armenzorg werd uitgegeven, wat aan de
jaargetijden en wat aan de algemene werking van de dis.
Daarnaast heb ik overzichten gecreerd van alle goederen die op structurele basis aan de
armen werden uitgedeeld. Hierin zijn de uitdelingen tijdens jaargetijden niet meegenomen,
aangezien die uitdelingen in de disrekeningen zelden worden gespecificeerd.
Om de praktische betekenis van de jaargetijden voor de armenzorg te onderzoeken heb ik
in de eerste plaats gekeken hoe de jaargetijden verdeeld zijn over het jaar. Verder bevatten de
uitgaven van de jaargetijden zowel uitgaven voor het organiseren van de mis, als uitgaven aan
15
uitdelingen aan armen. In de meeste rekeningen worden geen specifieke mededelingen gedaan
over die verdeling. Een uitzondering op die regel vormt de disrekening van 1531-1535. Omdat
de opheffing van het stedelijk fonds midden in deze periode valt en de kosten onder het
regime van dat fonds alleen de kosten van de mis voor de dis zijn, worden hier ineens
specifieke inlichtingen verschaft over de werkelijke kostenverdeling. Niet alle jaargetijden
worden zo gedetailleerd toegelicht, maar toch ruim voldoende om inzicht te krijgen in de
verdeling van de kosten van de jaargetijden.
Aan de hand van de rekening voor 'gemeene aermen', de stads-en disrekeningen uit de
periode 1531-1537, zal ik proberen om vast te stellen hoe de inmenging van de stedelijke
armenpolitiek invloed had op de werking van de dis. Ten slotte heb ik de verschillende
gegevens van de uitgaven uitgewerkt in grafieken zodat evoluties en fluctuaties zichtbaar
worden. Aan de hand van de verzamelde gegevens heb ik geprobeerd inzicht te geven in de
concrete hulp per individuele arme, die de dis verzorgde.
16
22
23
24
17
altijd een deel van haar inkomen voor de armenzorg. Volgens de regel van Benedictus was die
zorg immers n van de goede werken van de kloosterling. Ook voor leken was het geven van
een aalmoes een goede zaak, aangezien die van hun zonden bevrijd konden worden.
Tot 1200 speelde armoede zich vooral op het platteland af. Doordat de arme een plek had
in de standenmaatschappij werd hij ook niet uitgesloten.25 Na 1200, in de periode van
verstedelijking, veranderde dit en gingen armen meer rondtrekken als bedelaar. Met name in
de 14e en 15e eeuw ontstond onder invloed van hongersnood, pest of oorlog een vorm van
pauperisme die ook voor veel overlast zorgde.26 In die periode ontstonden overal in de steden
instellingen, zoals gasthuizen en tafels van de Heilige geest. Of zielenheil nu het enige motief
was of niet, men vond het belangrijk om iets te doen voor de armen in de samenleving. Door
de economische malaise vanaf de 15e eeuw nam het aantal armen en daarmee bedelaars
schrikbarend toe. Enerzijds zette dit denkers, waaronder de humanist Juan Luis Vives, er toe
aan om de armenzorg, zoals die op dat moment functioneerde, nader te beschouwen en de
tekortkomingen aan de kaak te stellen. Anderzijds raakten veel stadsbesturen ervan overtuigd
dat ze een meer actief beleid moesten voeren, die er meestal op neer kwam om alleen de echte
armen in een stad te helpen en tegen andere bedelaars hard en repressief op te treden.
Globaal gesteld zijn er drie soorten instellingen die zich bezig hielden met armenzorg. In
de eerste plaats was dit de 'Tafel van de Heilige Geest', die ook wel armentafel of armendis
genoemd wordt. Die werd in de meeste parochiekerken opgericht voor de armen in een
gemeente. Ze deden uitdelingen van brood, wijn of geld, wekelijks of op jaarlijkse feestdagen.
De bedeling die de arme ontving werd 'provene' genoemd. Alhoewel de armendis aan een
parochie gekoppeld was, werd die geleid door leken, de zogenaamde dismeesters. Een tweede
type instelling was het gasthuis of hospitaal. Hier werden armen, zieken en passanten
opgevangen en verzorgd. Hierbinnen bestaat echter een grote verscheidenheid, die niet altijd
duidelijk af te bakenen is.
Een belangrijke bron van inkomsten voor deze instellingen vormden de giften die meestal
ten bate van een jaargetijde gedoneerd werden. Testamentair liet iemand geld of renten na aan
de instelling, die in ruil daarvoor een jaarlijkse zielenmis hield voor de schenker. Zo'n
jaargetijde kon de instelling middelen voor haar activiteiten verschaffen, maar veel schenkers
lieten ook gedetailleerd vastleggen op welke manier de armen geholpen moesten worden. Er
werd bijvoorbeeld bepaald dat er op het jaargetijde een voorgeschreven aantal armen een
provene zou ontvangen namens de schenker.27 Het mag duidelijk zijn dat als de instelling via
25
26
27
18
de middelen zelf activiteiten kon organiseren, ze de armen beter van dienst kon zijn dan via
jaargetijden.
Ten slotte hielden kloosters, abdijen en begijnhoven zich soms bezig met armenzorg. De
infirmerie was een instelling binnen het klooster, die bestemd was voor de kloosterbewoners
zelf die verzorging nodig hadden. Maar hier werden ook wel armen van buiten het klooster
opgevangen. Naast deze instellingen droeg ook het stadsbestuur een steentje bij. Ze deelden
brood of aalmoezen uit, kochten in tijden van schaarste graan om het tegen een bodemprijs te
verkopen, of ondersteunden de bestaande instellingen. Voor de zestiende eeuw waren dit soort
bemoeienissen eerder incidenteel. In principe was armenzorg geen overheidstaak.
19
een Bijbelse opmaat waarin hij het wegsturen van de mens uit het paradijs beschouwt als het
begin van het gevecht om te overleven.31 Vervolgens stelt hij dat het helpen van je medemens
een natuurlijk gegeven is. God wenst dat mensen in gemeenschap leven, zodat zij elkaar
kunnen helpen als sommige leden van de gemeenschap in nood verkeren. Helpen doet men
ook uit angst ooit zelf in nood terecht te komen en hierdoor ontstaat een wederzijdse
afhankelijkheid.32 Dat Vives niet breekt met de middeleeuwse ethiek blijkt als hij benadrukt
dat de armen binnen Gods plan passen en dat zij daarom hun lot waardig moeten dragen.
Daarnaast hebben armen volgens Vives geen materile goederen, maar wel niet-materile
waarden die ze aan hun kinderen kunnen doorgeven. 33 Aan de rijken daarentegen geeft hij mee
dat zij alles dat ze niet echt nodig hebben moeten doorgeven aan de armen en dat iedereen die
niet deelt met armen feitelijk een dief is.34
Na de ideologische beschouwingen komt Vives in het tweede boek tot een soort
handleiding voor stedelijke armoedepolitiek. De analogie die hij stadsbestuurders voorhoudt in
zijn pleidooi voor stedelijke armoedebestrijding is dat de stad een lichaam is en de
stadsbestuurder een medicus. De handen en voeten mogen dan ver van het hart verwijderd
zijn, ze zijn essentieel voor het functioneren van het hele lichaam. Een medicus besteedt
evengoed aandacht aan de handen en voeten als aan het hart. Meer praktisch wijst hij er op dat
armen vaak uit noodzaak gaan stelen. Verder kan de afgunst van armen leiden tot sociale
spanningen in een stad. Het stadsbestuur handelt dus uit eigenbelang om de armoede op te
lossen.35
Kort samengevat bestaat het programma van Vives uit vier stappen: allereerst moeten alle
armen geregistreerd worden, vervolgens moet men zorgen dat de gezonde bedelaars werk
krijgen, de fondsen van de instellingen moeten samengevoegd worden en daarvan kan men
voor de echte armen zorgen.36 Vives eindigt met de stelling dat een stad zonder bedelaars en
armen mogelijk is. Dit zou tevens een plaats zijn waar minder diefstal, overvallen en moorden
zouden plaatsvinden. De gemeenschap zou in grotere harmonie samenleven omdat armen niet
meer afgunstig zouden zijn en rijken niet langer in angst voor armen zouden leven.37
Alhoewel het tweede boek van De Subventione Pauperum met het armenzorgprogramma
modern aandoet, is de onderliggende ideologische bespiegeling van Vives dat veel minder. In
31
32
33
34
35
36
37
20
de literatuur wordt meestal het berustende element van de armen en het wederzijdse verbond
tussen armen en rijken benadrukt. Men vergeet daarin vaak dat middeleeuwse ideen over
bezit en diefstal ook een minder berustend element bevatte. Thomas van Aquino, de voor de
late middeleeuwen invloedrijke filosoof en theoloog, heeft zich eveneens uitgesproken over
dit onderwerp. Hij stelt dat de mens in principe geen macht heeft over externe zaken, omdat
alles toebehoort aan God. Die geeft de mens geen eigendomsrecht, maar een gebruiksrecht
over alle goederen, waarmee volgens Aquino het bezit van goederen toebehoort aan de
gemeenschap in plaats van aan het individu. Diefstal wijst Aquino dan wel af, omdat hij het
ziet als het tegengestelde van naastenliefde, maar als iemand in nood is, dan is diefstal
toegestaan. Op dat moment behoren de goederen feitelijk toe aan de gemeenschap.38
Bij Aquino is de visie op bezit nog dubbelzinnig, bij Geert Grote, stichter van de Moderne
Devotie, is dat niet het geval. Praktisch gezien zweren hij en zijn navolgers weelde en luxe af,
ook de zorg voor armen neemt binnen de beweging een belangrijke plaats in. Het meest
uitgesproken over dit onderwerp is Grote in zijn traktaat tegen de bouw van de Dom van
Utrecht. Volgens Grote is de rijkdom van de kerk een vorm van diefstal. De bouw van de Dom
vergelijkt hij met de Toren van Babel. Een toren hoeft niet hoger te zijn dan nodig is om een
klok te dragen. Het geld dat aan de rest gespendeerd wordt, is eigenlijk voor de armen en hij
beticht de opdrachtgevers van de bouw van diefstal.39
Tot de zestiende eeuw hadden de overheden zich meestal afzijdig gehouden van
armenzorg, maar de toenemende armoede zorgde ervoor dat men wel moest ingrijpen. Hoewel
de oorzaak niet volledig in de stad lag, Geremek zoekt de oorzaak zelfs volledig in de
veranderende agrarische structuren op het platteland, stapelden de problemen zich daar wel
op. Konden nieuwe stedelingen vroeger nog makkelijk gentegreerd worden via corporaties en
een vak leren, nu was de toestroom zo groot dat de gilden de vele nieuwkomers niet meer
konden opvangen.40 Vooral in grotere steden, waar de instellingen meer versnipperd waren,
moesten de stadsbesturen wel ingrijpen.
In 1525 trok het stadsbestuur van Ieper de taken naar zich toe door een gecentraliseerd
armenzorgprogramma op te zetten. Vives, die op dat moment in Brugge woonde, schreef in
1526 op verzoek van het stadsbestuur zijn traktaat. In 1531 stelde Karel V een edict op waarin
hij de stadsbesturen aanzette een dergelijk programma op te zetten. Bedelen moest verboden
en bestraft worden. Via een centraal fonds, in de zin van een bundeling van de bestaande
38
39
40
21
instellingen, zouden de echte armen en zieken geholpen moeten worden. 41 Met andere
woorden, de repressie op armen zou opgevoerd worden en de instellingen kwamen in hun
doen en laten onder strengere controle van de stad te staan. Of de armen hierbij gebaat waren
is maar zeer de vraag.
De steden reageerden zeer verschillend op het edict. In Gent werd in 1535 een
armenkamer opgericht die nog lange tijd zou blijven functioneren.42 Andere steden begonnen
er helemaal niet aan, of schaften de armenkamer al snel weer af. Soly telde voor de
Nederlanden tenminste 14 steden die een dergelijk programma invoerden, naast Gent waren
dat onder meer Ieper, Rijsel, Oudenaarde, Brussel, Breda, Antwerpen, Leuven en Mechelen.43
Dat Kortrijk in de literatuur niet genoemd wordt in dit verband is eenvoudig te verklaren. De
parochiale en stedelijke armenzorg in de zestiende eeuw werd nog niet eerder bestudeerd. In
hoofdstuk 5 zal ik bespreken hoe de situatie op dit punt in Kortrijk was.
22
Enerzijds zijn er de cijfers die rechtstreeks uit de bronnen gehaald worden, bijvoorbeeld de
stadsrekeningen die regelmatig een aantal armen noemen die van de stad een aalmoes
ontvangen. In 1529 noemt de stadsrekening in dit verband 330 armen.46 Aangenomen dat een
gezin gemiddeld uit vier personen bestaat in de 16e eeuw zou dit om 1320 armen kunnen
gaan.47 Het is alleen de vraag of de aalmoesontvangende armen even vaak gezinnen achter
zich hadden als de niet-armen in de stad.
Andere cijfers zijn gebaseerd op fiscale lijsten, waarbij een deel van de poorters die
vrijgesteld zijn van fiscale verplichtingen, als armen beschouwd worden. Voor 1440 en 1471
bestaan dergelijke poorterslijsten. In De geschiedenis van Kortrijk berekent Ernest Warlop dat
in 1440 zo'n 10% van de Kortrijkzanen onder een bestaansminimum moest zitten. De helft
hiervan had een bezit van minder dan 10 pond parisis.48 De andere helft waren de bezitlozen
en hen rekent hij tot de echte armen. Het gaat dan om ongeveer 266 armen. In 1471 was het
percentage mensen met een laag inkomen gestegen tot 18%. Vooral de groep echte armen
steeg in die periode, namelijk naar 10%.49 Dit komt neer op 520 armen.
Het probleem met cijfers uit de bronnen is dat de stad uitgaat van een vast aantal armen
dat jarenlang niet gewijzigd wordt. Slechts een enkele keer, zoals in 1530, is er een correctie
en worden er naast de vaste 330 nog eens 43 aalmoezen uitgedeeld. 50 Het aantal fiscale armen
waar Warlop van uitgaat is ongetwijfeld accurater, maar enkel beschikbaar voor 1440 en 1471,
en niet voor de 16e eeuw. Mijn schatting is daarom gebaseerd op de aanname dat Kortrijk net
als in 1471, ook vanaf 1520 tenminste 10% echte armen binnen de stad kent. Dat komt neer op
ongeveer 690 armen. Dit is een ondergrens aangezien het aantal armen in de late 15e eeuw en
de 16e eeuw in veel Vlaamse steden toenam.51
Kortrijk kende in de middeleeuwen slechts n parochiekerk en derhalve ook maar n
armentafel en dat was die van de Sint-Maartenskerk. De kerk zou volgens de overlevering al
in 650 gesticht zijn door de heilige Gillis, maar de oudste nog bestaande delen van de kerk
stammen uit ongeveer 1270-1280.52 Net als de armendis van de Sint-Maartenskerk zal ook de
rol van het stadsbestuur in de armenzorg nog aan de orde komen en ik beperk me hier dan ook
46
47
48
49
50
51
52
23
tot het voorstellen van de andere instellingen die zich op enige manier met armenzorg bezig
hielden.
Veel instellingen voor armen- en ziekenzorg ontstonden vanaf de 13e eeuw. Aan het einde
van de middeleeuwen bestonden er in Kortrijk waarschijnlijk zeven gasthuizen/hospitalen. 53
Het oudste, en tevens het belangrijkste, was het Onze-Lieve-Vrouwe-hospitaal gevestigd op
het huidige Buda-eiland. Het werd vermoedelijk gesticht in 1204, en groeide al snel uit tot een
belangrijk hospitaal waar armen voor de verzorging niet hoefden te betalen. 54 In Overleie, net
buiten de stadsmuren, werd vermoedelijk in 1366 het Sint-Elooisgasthuis gesticht. Voor die
tijd was er al vanaf 1308 het Sint-Elooishuis van een broederschap van smeden, dat als
voorloper gezien kan worden. Het gasthuis was in beginsel een passantenhuis, dat buiten de
stadsmuren lag, waar armen en gestrande reizigers tijdelijk onderdak konden krijgen.55
Eveneens in de jaren '60 van de 14e eeuw startte als passantenhuis in Overbeke het SintNiklaas-gasthuis. Dit gasthuis werd door een kleine kloostergemeenschap gerund en nam ook
al snel armen en behoeftigen op. Verder waren er nog een aantal gasthuizen, het Sint-Jorisgasthuis, het Sint-Baafshof, De Lauwer en het Sint-Jacobsgildehuis, waarvan in de meeste
gevallen niet meer bekend is dan een enkele vermelding.56
In Kortrijk bestonden vijf kloosters/abdijen en een begijnhof. Het bekendste is de
Groeningeabdij die in 1236 gesticht werd, maar tot 1260 in het naburige Marke gevestigd was.
De Sint-Amandsproosdij is vermoedelijk de oudste. De eerste vermelding dateert uit de
negende eeuw, maar de traditie wil dat het al in de zevende eeuw gesticht zou zijn. 57 In de
binnenstad bevonden zich ook nog het Begijnhof dat gesticht werd in 1238, vlakbij de SintMaartenskerk, het klooster van Sion, op de plek van het huidige K-winkelcentrum, dat gesticht
werd in 1429 en een klooster van de minderbroeders in Overleie, dat gesticht werd in 1454. 58
Met betrekking tot de armenzorg is er weinig bekend over de bijdrage van de Kortrijkse
kloosters. Het klooster van de Grauwe Zusters vormt wat dat betreft een uitzondering. Dit
klooster, dat zich achter de Sint-Maartenskerk bevond en in 1417 gesticht werd, had een goede
reputatie vanwege de verzorging van zieken en armen.59
De leprozerie, de 'Groote Magdalena', die net buiten de Rijselpoort gelegen was, bestond
al in de 13e eeuw. Vanaf de 14e eeuw werd het leprozenhuis door de stad gecontroleerd,
53
54
55
56
57
58
59
24
62
63
64
DE POTTER, Geschiedenis der stad Kortrijk, II, 304; WARLOP, 'De Middeleeuwen', 120-123.
De belangrijkste overzichten van de armendissen in het algemeen: MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg',
273-277; MOLLAT, The Poor in the Middle Ages, 275-278; TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres'; VAN
ZEIR, 'Inrichting van de armendissen'.
TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres', 563.
VAN ZEIR, 'Inrichting van de armendissen', 122-123.
MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275.
25
godsdienstig vehikel opgevat. Jozef Laenen stelde in 1912 nog in positieve zin dat de tafels
deel uitmaakten van het godsdienstig leven en een uiting vormden van de christelijke
liefdadigheid.65 Vanaf de jaren zestig zagen historici in diezelfde godsdienstige invloed iets
negatiefs. De tafels waren immers primair gericht op het verkrijgen van zielenheil. 66 Zo kon
het gebeuren dat het eigenbelang van de schenkers gediend werd, zonder dat de armen er echt
iets mee opschoten. Griet Marechal nuanceerde dit al in 1978, door er op te wijzen dat de
financin niet door de kerkelijke instituties werden opgebracht, maar door rijke koop- en
ambachtslieden.67
Michael Galvin toonde inmiddels aan dat de gelden zelfs voor een groot deel uit de
middenklasse kwamen en dus de banden van de stedelijke gemeenschap aanhaalden in
economisch moeilijke tijden.68 Door te focussen op het element van zielenheil en de parochiale
basis van de armendis is het element van het gemeenschapsleven voor de armendis lang
onvoldoende meegewogen. Zonder de kritiek op het functioneren van de armendissen uit de
jaren zestig en zeventig van tafel te vegen, lijkt het toch van belang te stellen dat de armentafel
ook een middel binnen een gemeenschap was waarbinnen buren elkaar konden bijstaan in
moeilijke situaties. Het probleem met informele vormen van onderlinge hulp of hulpacties die
van onderaf georganiseerd werden, is echter dat ze in de bronnen vaak onzichtbaar zijn
gebleven. Een aardig voorbeeld dat zulke gemeenschapsactiviteiten toch plaatsvonden vormt
de studie van Judith Bennett over Engelse 'ale'-bijeenkomsten, waarbij bier verkocht werd, ten
bate van een arm lid van de gemeenschap.69
Ook over de oprechte inzet van de disbestuurders voor de armen zijn niet alle historici het
eens. Zo stellen Blockmans en Prevenier dat 'een belangrijk deel' van de uitgaven aan
zielenmissen en religieus ceremonieel besteed moest worden en de disbestuurders in moeilijke
tijden aan dat onderdeel voorrang gaven ten opzichte van de armenzorg zelf. 70 Griet Marechal
stelt dat de uitdeeldagen weinig talrijk waren en meestal gekoppeld aan bepaalde feestdagen. 71
Michel Mollat stelt daar tegenover dat de dismeesters wisten wat ze deden en op een slimme
manier hun patrimonium uitbreidden en aanwendden om de armenzorg zoveel mogelijk te
dienen. Hun speelruimte was desalniettemin te beperkt om iedereen goed te helpen.72
65
66
67
68
69
70
71
72
26
Als besluit van dit hoofdstuk wil ik enkele aspecten aanstippen, die in mijn masterproef
aan de orde zullen komen, ten aanzien van de armendissen die reeds bestudeerd werden. De
inkomsten van de armendissen kwamen voornamelijk uit roerende en onroerende goederen.
Dit bezit had men voornamelijk opgebouwd door middel van testamentaire schenkingen. Die
inkomsten waren voor een deel in valuta, maar de meeste dissen hadden ook inkomsten in
natura, met name graan. Uit het overzicht in de studie van Tits-Dieuaide blijkt dat Gent en
Brugge geen inkomsten in natura hadden, maar zij behoorden op dat punt tot een kleine
minderheid.73
Een belangrijk aspect dat ik zal bespreken in deze thesis is wat de invloed van de
jaargetijden was op de armenzorg. Uiteraard waren de jaargetijden belangrijk omdat ze
inkomsten genereerden voor de instellingen zodat zij concreet activiteiten konden ontplooien.
Maar het is eveneens van belang om na te gaan op welke manier de uitdelingen aan de
jaargetijden gekoppeld zijn, en hoe ze verdeeld waren over het jaar. De visie van Griet
Marechal dat de uitdelingen in het algemeen aan jaargetijden gekoppeld zijn, is door diverse
studies weerlegd. Alhoewel Blockmans in zijn overzichtsartikel met Prevenier in 1975 nog
aangeeft dat er een concentratie rond de kerkelijke feestdagen was, meldt hij in datzelfde jaar
in een studie over de dissen van Mechelen, dat er wekelijkse brooduitdelingen waren die los
stonden van de jaargetijden.74 Ook andere studies, zoals die naar Gent en Brugge, bevestigen
dat er wekelijkse uitdelingen waren, los van de jaargetijden. Daarnaast liep het aantal
jaargetijden soms behoorlijk op. In de twee grootste dissen van Brugge, die van Sint Salvator
en de Onze Lieve Vrouw-parochie, waren dat er zelfs 178 en 245.75
In veel studies is berekend hoe groot het percentage van de uitgaven was dat aan
daadwerkelijke armenzorg werd besteed. Er wordt meestal een tweedeling gemaakt in de
uitgaven, namelijk tussen armenzorg en alle andere kosten. Soms wordt er een driedeling
gemaakt, namelijk in uitgaven aan armenzorg, de uitgaven aan de jaargetijden en de overige
uitgaven. Dit laatste maakt inzichtelijk hoe de verplichtingen aan de jaargetijden zich
verhouden tot de andere twee posten. Bovendien laten veel bronnen niet toe om de uitgaven
aan de jaargetijden te splitsen in kosten voor het organiseren van de missen en de kosten van
de uitdelingen die daarbij gepaard gingen.
In studies naar armendissen is niet altijd duidelijk waar de kosten voor jaargetijden zijn
ondergebracht, of het is duidelijk dat die niet bij de armenzorg werden gerekend. Michael
73
74
75
27
Galvin maakt een aparte post voor de distributies, rekent daaronder uitdelingen, begrafenissen
en uitgaven aan goederen. Hij geeft aan dat er ook nogal wat kosten met de jaargetijden
gemoeid zijn, maar of hij de uitgaven aan uitdelingen tijdens jaargetijden meerekent is
onduidelijk. Ghislaine de Wilde, die de zeven dissen van Gent bestudeerde, meldt dat ze alleen
voor de Sint-Jansdis de uitdelingen tijdens jaargetijden in beeld kan brengen en dan doet ze
dat enkel over een beperkt aantal jaren binnen de bestudeerde periode.76 De werkwijze die het
beste inzicht geeft is, naar mijn mening, die waarin de kosten in drie hoofdposten worden
ondergebracht. Om vervolgens ook aandacht te besteden aan de verdeling binnen de post van
de jaargetijden.
Een ander punt is waar de uitgaven in natura ondergebracht moet worden. Veel dissen
hebben, zoals we gezien hebben, inkomsten in natura en die worden doorgaans gebruikt voor
de brooduitdelingen. Blockmans meldt in zijn studie naar de dis in Den Bosch dat gemiddeld
ongeveer 21% aan armenzorg wordt besteed, in 1520 is dat 23%, maar de uitgaven in natura
rekent hij daarin niet mee.77 Als de uitgaven in natura, omgerekend naar de courante
graanprijzen, worden meegerekend, dan komt het percentage uitgaven aan armenzorg op
57,9%.78 Die verschillen zijn aanzienlijk. Van zowel het niet meewegen van de uitdelingen
tijdens jaargetijden, als het niet meerekenen van de uitgaven in natura, kan gezegd worden dat
ze een negatief effect hebben op de beoordeling van de totale uitgaven aan armenzorg door de
dissen.
Nu moeten beide zaken met voorzichtigheid bekeken worden. Het percentage van de
uitgaven kan benvloed worden doordat er incidentele grote uitgaven zijn, zoals herstellingen
aan het patrimonium, waardoor het deel armenzorg kleiner lijkt. De absolute getallen moeten
dus altijd bij het perspectief betrokken worden. Ook het meerekenen van de natura-uitgaven
kent enig gevaar in zich. Zo zullen bij hoge graanprijzen de uitgaven aan armenzorg ineens
stijgen. Daar staat tegenover dat een dis die niet over natura-inkomsten kan beschikken het
graan tegen diezelfde hoge prijzen moet aankopen.
De percentages van de uitgaven die volgens de literatuur besteed worden aan armenzorg
variren sterk. De Sint-Pietersdis van Mechelen en de Sint- Salvatordis in Brugge zitten in de
hoogste categorie. De Mechelse dis geeft in het begin van de 16e eeuw 54-71% uit aan
armenzorg, de Brugse dis zit halverwege de 15e eeuw zelfs tussen de 70 en 80%. Brussel
76
77
78
DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 69 en bijlage 202; GALVIN, The Poor Tables of Bruges, 9394.
BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch', 49 en 75.
De uitgaven waren 63.272 stuivers, waarvan 14.553 uitgegeven werd aan armenzorg. De uitgaven in natura,
1040 mud graan, waren in dat jaar 52.520 stuivers waard. Zo waren de uitgaven 115.792 stuivers waard,
waarvan 67.073 stuivers naar armenzorg gingen.
28
79
80
BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch', 51; GALVIN, The Poor Tables
of Bruges, 93.
DE MESSEMAEKER-DE WILDE, 'De parochiale armenzorg te Gent', 1980, 56-57.
29
30
Heilige Geest-huis, dat tot het einde van de zestiende eeuw in de Rijselsestraat gevestigd was,
deed tevens dienst als 'dishuis'. Hier werden allerlei aangekochte goederen, zoals hout en
laken, opgeslagen en klaargemaakt voor de uitdelingen. Maar ook hield men hier de varkens
tot zij geslacht werden. Het pand of complex van kleine huisjes bood ook woonruimte aan zes
weduwnaren. Zij kregen tevens een dagelijkse warme maaltijd.86
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 62r. De ligging van het dishuis is te zien op de kaart in bijlage XVII.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 2r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 1r.
31
De disknaap was in dienst van de dis en ontving hiervoor een bescheiden loon. In de jaren
twintig was dit een vast bedrag van jaarlijks 13 pond parisis. Dit komt neer op een wekelijks
loon van 5 schellingen parisis. Daarbij kwamen echter nog wat extraatjes voor allerlei
activiteiten. In 1520 liepen die op tot 4 pond en 11 schellingen parisis. Alle betalingen
opgeteld vormden een weekloon van bijna 7 schellingen. 89 De term 'knaap' zegt niets over de
leeftijd van de disknaap, Pauwels Croesen was tenminste van 1520 tot 1537 in dienst van de
dis. De functie bleef vervolgens in de familie toen Joos Croesen in 1537 zijn taken overnam.90
Net als de disknaap was de concirge van het Heilige Geest-huis in dienst van de dis. De
concirge stond in voor de zorg van de weduwnaren. Hij zorgde voor hun warme maaltijd en
deed allerlei taken in het huis. Soms sprong hij de disknaap bij op drukke dagen zoals rond
Kerst en Pasen. Zijn verdiensten waren minder goed dan die van de disknaap. Jaarlijks genoot
hij een vast loon van 8 pond parisis, wat neerkwam op ongeveer 3 schellingen per week. Hij
kon daarnaast ook op enkele extraatjes rekenen. Per jaar was dat een som van ongeveer 61
schellingen, zodat het totaal bijna 4 schellingen per week bedroeg. Hij genoot daarnaast van
een dagelijkse warme maaltijd.91 Ook deze functie werd lange tijd door dezelfde persoon
ingevuld. In de door mij bestudeerde periode was vooral Willem de Wielmakere lang in
functie, tenminste van 1531 tot 1547.92 Naast het personeel dat een direct dienstverband had
met de dis, was er nog de molenaar van de Heilige Geest-molen. De molen, die binnen de stad
stond, op de hoek van de huidige Vlamingenstraat en de Spoorweglaan, was eigendom van de
armendis. Naast de verplichting om aan de dis pacht te betalen, maalde de molenaar het graan
voor de brooduitdelingen.93
32
dit bedrag gestaag oplopen van 2429 pond parisis in 1531 tot 3496 pond in 1547. 96 De
inkomsten bestonden voornamelijk uit renten bezet op huizen in en rond Kortrijk en uit pacht
op huizen en gronden die in het bezit van de dis waren. Zo'n stuk grond of een rente kwam
meestal in bezit van de dis via een schenking van een overledene die daar een zielenmis als
tegenprestatie voor verwachtte. Andere renten kocht men op eigen initiatief aan. In de periode
1531-1535 besteedde men bijvoorbeeld 1792 pond parisis aan de aankoop van renten en te
verpachten goederen.97
Naast de financile inkomsten beschikte men over inkomsten in natura. Naast de pacht
van de Heilige Geest-molen ontving de dis ook renten in de vorm van tarwe of rogge. In de
periode 1520-1523 ontving men bijvoorbeeld 371 razieren tarwe en 151 razieren rogge. Niet
alleen de inkomsten in natura, maar ook de besteding van het graan aan uitdelingen worden
hier gemeld.98 Dit was ruim voldoende voor de brooduitdelingen en in de meeste jaren hield
men daar nog van over. Het overschot werd soms verkocht of anders opgeslagen. De
hoeveelheid graan die binnenkwam in die drie jaren staat, omgerekend naar de graanprijzen
van dat moment, voor een bedrag van 1665 pond parisis. 99 In de loop van de jaren waren er
weinig verschuivingen in de inkomsten in natura. Pas in 1543 was er een verandering van
betekenis, namelijk een daling in de tarwe-inkomsten.100
De uitgaven van de dis zijn in de rekeningen in ongeveer twaalf posten beschreven. Die
posten heb ik in drie hoofdposten ondergebracht, namelijk de post 'jaargetijden', de post
'armenzorg' en de post 'andere kosten'. De kosten voor de jaargetijden bestaan uit de
gezamenlijke kosten voor het organiseren van de zielenmissen en de uitdelingen die bij die
gelegenheden werden gedaan. In de meeste rekeningen worden die kosten per jaargetijde
opgesomd. Dan is dus niet op te maken hoe de verdeling van de kosten is. In de rekeningen
van 1531-1535 worden de kosten bij een deel van de jaargetijden echter wel uitgesplitst, zodat
we toch enig inzicht krijgen in de verdeling van de kosten. 101 Daar kom ik op terug in het
volgende hoofdstuk over de jaargetijden.
In de post armenzorg vallen de kosten voor de uitdelingen van goederen, de aankoop van
varkens, haring, laken, brandhout, de betaling aan de bakker, maar ook de kosten voor
begrafenissen, de warme maaltijden en kleding van de weduwnaren in het Heilige Geest-huis
96
97
98
99
100
101
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 62v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 48r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 80v.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v en 49r; Een Kortrijkse 'razier' stond gelijk aan 84,28 liter, voor
maten en gewichten zie bijlage I.
De prijzen van tarwe en rogge die in deze studie gebruikt worden zijn terug te vinden in bijlage III.
RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-74r.
33
en de uitdelingen aan huis voor zieken en kraamvrouwen. Daarnaast heb ik het graan dat
gebruikt werd voor de uitdelingen doorberekend. Het graan hoefde de dis niet aan te kopen,
maar het was wel een deel van de inkomsten en ze werden besteed aan de armenzorg en dit is
alleen mee te wegen als het graan omgerekend wordt naar de graanprijzen van het moment.
Deze groep uitdelingen zal ik in het vervolg de 'structurele uitdelingen' noemen. Hierdoor
maak ik onderscheid tussen de wekelijkse uitdelingen aan een vaste groep disarmen en de
uitdelingen die tijdens de jaargetijden plaatsvonden.
Onder 'andere kosten' vallen de kosten die nodig zijn om de dis draaiend te houden. De
loonkosten van de disknaap en de concirge van het Heilige Geest-huis vallen hier natuurlijk
onder, evenals de verplichtingen aan renten die de dis zelf had. Maar ook herstellingen aan de
eigen bezittingen, zoals het Heilige Geest-huis, waren een behoorlijke post. Verder vond ik
onder 'diversen' allerlei kleine uitgaven, zoals de aankoop van papier of kaarsen.
Grafiek 1: Procentuele verdeling uitgaven van de armendis per 3-5 jaar 102
Deze grafiek is gebaseerd op de spreadsheets, die als bijlagen IV t/m X zijn bijgevoegd.
34
'andere uitgaven', laat meer fluctuaties zien. Het verschil tussen 7,6 % in 1525 en 28,7 % in
1531 is aanzienlijk.
Ook de bedragen die achter de procenten schuilgaan, 186 pond in 1525 en 724 pond in
1531, lopen sterk uiteen. Allereerst moet opgemerkt worden dat de rekening 1531-1535
atypisch is. In deze jaren had de stad een centraal fonds opgestart. De bijdrage die de dis aan
dit fonds deed, was een stuk lager dan de kosten die in de rekening wegvielen doordat dit
onder het centrale fonds was komen te vallen. Vermoedelijk besloot men een ruim overschot
in valuta aan te grijpen om te investeren. Er werd een recordbedrag ingezet voor de aankoop
van nieuwe renten.103 De andere verschillen zijn vooral te verklaren door verschillen in
uitgaven voor bijvoorbeeld onderhoudswerken. Zo gaf men in de periode1520-1523 maar
liefst 490 lb. par. uit aan herstellingen, terwijl dit in de periode 1523-1526 maar 295 lb. was.104
Meestal bevinden de 'andere kosten' zich echter tussen 10 en 15 % van de totale uitgaven
en dat verandert weinig tussen 1520 en 1547, ondanks de stijging van het budget over die
periode van 2348 naar 3808 lb. par. Waarmee duidelijk wordt dat de armendis financieel
gezien efficint werkte.
De belangrijkste en ook grootste post was die van de armenzorg. In de jaren 1531-1535
gaf de dis zoals gezegd minder uit aan armenzorg. Afgezien van die periode is het aandeel
voor armenzorg steeds tussen de 59 en 68 procent. Dat is een hoge score vergeleken met de
grootste Gentse dis waar het aandeel voor armenzorg in de late 15e en vroege 16e eeuw tussen
de 34 en 49% schommelde.105 De uitgaven aan armenzorg van de dis van Kortrijk bevinden
zich tussen andere goed-scorende dissen, zoals de Sint-Pietersdis en de Huisarmentafel Sint
Rombout te Mechelen, die in 1520 respectievelijk 59 en 81,4% aan armenzorg uitgaven.106
Hierbij moet aangetekend worden dat een deel van die uitgaven bestaat uit graan die ik in
valuta heb omgerekend. Zo gaf men in 1520 1073 lb. par. uit aan armenzorg, maar dat is
zonder het brood. Het gebruikte graan was ongeveer 478 lb. par. waard. De beschikking over
inkomsten in natura blijkt dus een grote troef ten opzichte van de Gentse dissen die het graan
voor brood moesten aankopen.
103
104
105
106
35
107
108
De totale uitgaven voor 1520 waren 1551 lb. par., in 1535 was dat 2229 lb. par. Het deel brood bestaat uit de
uitgaven aan de bakker en de waarde van het gebruikte graan. Voor de absolute bedragen, zie bijlage IV en
VIII.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r.
36
Natura
Totaal
Inkomsten
Uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
1520
2001
1870
580
478
2581
2348
1523
1953
1857
624
560
2577
2418
1526
2092
1902
593
488
2685
2390
1531
2429
1857
699
662
3128
2519
1535
2866
2623
893
818
3759
3441
1539
3153
2952
792
707
3946
3659
1543
3496
3197
761
610
4257
3808
De inkomsten in valuta laten over het algemeen een gestage groei zien. De dis profiteerde
van de toename van renten en dit was deels een bewuste strategie. In de jaren twintig kocht
men geen renten en dus namen ook de inkomsten niet toe. Vanaf 1531 werden er steeds
nieuwe renten aangekocht. In de jaren 1531-1535 gaf men hieraan jaarlijks gemiddeld 448 lb.
par. uit. In de rest van de jaren dertig was dit slechts 50 lb. par. per jaar, maar daarna was het
jaarlijks steeds tussen de 200 en 250 lb. par.. In de tabel is te zien dat de beleidsmatige
vergroting van de bezittingen een positief effect heeft op de jaarlijkse inkomsten. De uitgaven
groeien vanaf 1535 mee. Hierbij moet aangetekend worden dat men nooit graan hoefde aan te
kopen en de stijgende graanprijzen hierin geen factor van betekenis speelden.
De dis kon de rekening altijd afsluiten met een overschot in valuta. Ook is duidelijk dat de
dismeesters soms handig inspeelden op de fluctuerende prijzen bij de aankoop van goederen.
109
De cijfers zijn gebaseerd op bijlagen IV t/m X, voor de berekening van de natura heb ik het vijfjarige
gemiddelde van de graanprijzen genomen. De graanprijzen die ik heb gebruikt zijn te vinden in bijlage III.
37
Zo kocht men in 1540 en 1541 bijna twee keer zoveel laken aan als het gemiddelde over de
hele periode 1520-1547. Gemiddeld kocht men per jaar negentien stukken pijlaken aan, in
1540 en 1541 kocht men respectievelijk 32 en 36 stukken. De prijs was in die jaren met 6
pond en 6 schellingen par. op het laagste niveau in de hele bestudeerde periode. In de jaren
daarna steeg de prijs van laken, in 1544 zelfs tot 16 lb. par.. In dat jaar kocht men slechts elf
stukken pijlaken.110
De inkomsten en uitgaven in natura laten een ander patroon zien. Er is een stijging van
1520 tot 1535, en vervolgens tot 1547 een lichte daling. Ook hier zijn de inkomsten steeds
groter dan de uitgaven. Als we naar de natura-inkomsten zelf kijken, dan is er tot 1539-1543
geen grote verschuiving. In 1520 kwam er 174 razieren graan binnen, in 1539 was dat 188
razieren, met weinig grote pieken of dalen daartussen. De rekening van 1543-1547 laat wel
een daling zien naar 156 razieren graan.111 In die jaren werd er ook minder uitgedeeld, maar
ondanks de daling was er ook in die jaren een batig saldo in natura.
In bovenstaande grafiek is te zien dat de stijging van de vaste lasten, in de vorm van
kosten voor jaargetijden en andere uitgaven licht stijgen en de kosten voor armenzorg
eveneens stijgen. Twee jaren wijken af van de trend. Dat is 1531 waarin de 'andere uitgaven'
hoger liggen en de kosten voor de armenzorg een stuk lager. Zoals eerder aangegeven, is dat
110
111
112
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 64v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 62r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-48v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44r-47r; RAK, Oud
Stadsarchief, 327, fol. 43r-46r.
De cijfers zijn gebaseerd op bijlagen IV t/m X.
38
de periode waarin de dis een vast bedrag aan het stedelijke fonds voor de 'gemeene aermen'
bijdroeg. Dit bedrag was een stuk lager dan de kosten die men normaal had en die nu
geschrapt waren in de rekening. De dis stak in 1531 676 lb. par. in het centrale fonds. Daar
stond tegenover dat de posten voor vlees, laken, hout, haring, uitdelingen aan huis,
begrafenissen en de warme maaltijden voor de weduwnaren in de rekening geschrapt zijn. In
1526 gaf men aan de genoemde posten 1105 lb. par. uit, in 1537 was dat 1819 lb. par. Het
hogere bedrag van de 'andere uitgaven' is geheel terug te voeren op een grote aankoop aan
renten voor de dis. In de periode van 1535-1539 werd het centrale fonds opgeheven en lijkt de
trend van voor 1531 door te zetten.
Een ander jaar dat afwijkt is 1543. Hier is een daling van de uitgaven aan armenzorg te
zien. In de jaren 1543-1547 is er bijna een halvering van de brooduitdelingen op de zondag. In
die jaren waren er grote prijsstijgingen, waaruit geconcludeerd mag worden dat het moeilijke
tijden waren. Daarnaast laat de disrekening van 1543-1547 een forse stijging zien van het
aantal begrafenissen dat de dis bekostigde.113 In het vervolg zal ik terug komen op de
begrafenissen, maar het is goed om het verloop van het aantal begrafenissen in een grafiek
naast de graanprijzen te zetten.
Zoals te zien in de grafiek loopt de piek van het aantal begrafenissen die de dis bekostigde
vanaf 1544 gelijk met een forse graanprijs-stijging in Kortrijk. Hier zou betoogd kunnen
worden dat een forse stijging in de graanprijs en daarmee samenhangende socio-economische
113
114
39
factoren ervoor zorgden dat de dis met een nijpend graan-tekort kampte, zodat zij de
uitdelingen noodgedwongen terug schroefden. Uit de rekening blijkt echter dat er geen tekort
was. Hoewel er wel minder graan-renten binnenkwamen en er voor het eerst ook een partij
graan werd aangekocht, was er nog altijd een overschot in 1547. In geen enkele andere
rekening was het overschot tarwe zo groot als in 1543-1547 toen men 52,5 razier overhield.115
Aangezien er voldoende graanvoorraad was, mag geconcludeerd worden dat de daling van de
armenzorg vooral te wijten is aan een tragische terugloop van het aantal armen dat bij de
armendis was aangesloten. In de kerkrekening van 1546 is eveneens een piek in het aantal
begrafenissen te zien en de reden van het hoge aantal sterfgevallen is te zoeken in een
pestepidemie in 1546.116
Over het algemeen kan gezegd worden dat de dis in de hele periode 1520-1547 in een
gezonde toestand verkeerde, dat de dismeesters een zakelijk beleid voerden en handig
inspeelden op veranderingen zoals drastische prijsschommelingen. Dat lijkt een bevestiging
van het standpunt van Michel Mollat, dat in het vorige hoofdstuk al ter sprake kwam.117
115
116
117
40
3.5.1 Brood
De meeste goederen die door de dis werden uitgedeeld moesten speciaal aangekocht
worden. Brood vormde hierop een uitzondering. Doordat de dis renten in natura ontving en
deze partijen graan bijna altijd voldoende waren voor de uitdelingen, hoefde men slechts het
graan te laten malen en bij de bakker brood te laten bakken. Het malen van het graan gebeurde
in de eigen Heilige Geest-molen. In de speciale post voor de bakker zijn dan ook alleen
betalingen voor de arbeid te vinden. Tot 1526 kreeg hij voor het werk drie schellingen parisis
per razier, vanaf 1526 was dit vier schellingen per razier.119 Daarnaast vinden we in de
rekeningen de pacht die de molenaar moest betalen en de hoeveelheden graan die per type
uitdelingen werd gebruikt. Doordat de rekening een vierledige verdeling maakt tussen het
gebruikte graan voor de zondagse uitdelingen, de uitdelingen tijdens drie grote feesten, de
uitdelingen tijdens quatertemper en tot slot enkele jaargetijden, is er een goed inzicht in het
belang van elk type uitdeling en de hoeveelheid brood die hiertoe werd ingezet. 120 Meestal
deelde men bruin tarwebrood uit. Op de drie grote feesten werd er wit brood uitgedeeld, op de
quatertemperdagen roggebrood.121
Met de nadruk op tarwebrood wijkt Kortrijk af van veel andere armendissen, met name
die in Brabant, waar alleen roggebrood werd uitgedeeld. Blockmans en Prevenier geven aan
dat er in de regel alleen rogge werd uitgedeeld en stellen dat alleen Gent, Brugge en Pittem op
118
119
120
121
41
deze regel de uitzondering vormen.122 Nu ook Kortrijk aan het rijtje toegevoegd kan worden, is
het misschien beter vast te stellen dat de Vlaamse armendissen voornamelijk tarwebrood
uitdeelden en de Brabantse dissen roggebrood. Sigrid Dehaeck geeft in haar studie naar
voedselconsumptie in Brugge een goede verklaring. In Vlaanderen werd, met name in de
kust/polderstreek vooral tarwe verbouwd, de Vlaamse zandgronden combineerden tarwe en
rogge.123 De armendis van Kortrijk onttrok de graaninkomsten uit haar achterland en dat was
voornamelijk tarwe.
Uit n razier tarwe kan ongeveer 100,5 kilogram tarwebrood gebakken worden en 50,3
kg. wit brood. En razier rogge is goed voor ongeveer 91,4 kg. roggebrood.124 Om iets zinnigs
te kunnen zeggen over de hoeveelheid uitgedeeld brood, is het belangrijk om niet te blijven
steken bij de hoeveelheden in kilo's. Ook het aantal uitgedeelde broden en de grootte van een
brood is van belang om vast te stellen waar armen individueel op konden rekenen. De grootte
van een brood kon behoorlijk verschillen. Tits-Dieuaide kwam bij enkele dissen al broden
tegen van 200 gram, 470 gram en 1 kilo.125
Veel studies lijken uit te gaan van n vaste grootte van een brood die voor elke uitdeling
geldt.126 Het rekent wellicht wat makkelijker en de gegevens ontbreken vaak om een
gevarieerde kijk op de zaak te hebben, maar uit de Kortrijkse disrekeningen blijkt dat er
verschillende types uitdelingen waren. Het lijkt niet aannemelijk dat er geen gevarieerd
uitdelingspatroon werd gehanteerd.
In de door mij bestudeerde rekeningen wordt nergens melding gemaakt van de maat van
een brood. In De geschiedenis van Kortrijk meldt Ernest Warlop echter dat de dis aan het
einde van de 15e eeuw op de grote feesten telkens 340 broden van 4,5 ponden uitdeelde. 127
Een pond was in het Kortrijk van de zestiende eeuw gelijk aan 463,9 gram, waarmee het brood
van 4,5 pond naar huidige maatstaven dus 2,01 kilo weegt. Nu is het niet duidelijk waar
Warlop dit getal aan ontleent, maar in de rekeningen wordt er voor de drie grote feesten
(Lichtmis, Kerst en Pasen) 36 tot 42 razieren tarwe uitgetrokken. "Item gedeelt de drie groote
deelen bynnen de jaren te wetene telcken lichtmesse, paasschen ende kerst.." Tijdens die
dagen werd er wit brood uitgedeeld. 128 Dit komt neer op 783 tot 914 kg. graan, oftewel 300 tot
122
123
124
125
126
127
128
42
350 witte broden per feest, uitdelingen die in kwantiteit heel weinig variatie laten zien. 129
Opvallend is ook de overeenkomst met de 330 aalmoezen die het stadsbestuur jaarlijks
uitdeelden.130 Voor de grote feesten lijkt het me een veilige aanname om broden van 2 kg. als
uitgangspunt te nemen.
Een andere speciale feestdag waarop uitgedeeld werd, waren de quatertemperdagen. Die
vonden vier keer per jaar plaats, aan het begin van de seizoenen. Op die dagen werd er
roggebrood uitgedeeld.131 Waarom er juist dan rogge werd uitgedeeld is niet duidelijk, maar
met uitzondering van de jaren 1543-1547, toen er op de zondagse delingen een deel rogge
werd toegevoegd, was rogge voorbehouden aan quatertemper. Er werd op een dergelijke dag
brood, uit een hoeveelheid van 535 kilo graan, uitgedeeld. Dit zou door de jaren heen
behoorlijk oplopen, tot zelfs 1262 kilo graan in 1537.132 Met het oog op de hoeveelheden graan
ga ik er van uit dat er broden van 2 kg werden uitgedeeld, zoals tijdens de drie grote feesten.
Bij broden van 1 kg. zouden er jaren zijn, dat er ruim 1900 broden uitgedeeld worden, met de
gezinnen achter deze provenen zouden er meer broden uitgedeeld worden dan dat er mensen
in Kortrijk woonden. Dat is niet aannemelijk, bovendien ligt het voor de hand dat de gewoonte
om broden van 2 kg. uit te delen op belangrijke feestdagen vermoedelijk ook voor
quatertemper gold.
Uitgaande van broden van 2 kilo zouden er in de jaren 1520 steeds 409 broden uitgedeeld
zijn, maar dit liep in de jaren dertig op tot ruim 960 broden. De stijging in de jaren dertig is
opvallend. Vrij plotseling is de hoeveelheid uitgedeelde rogge meer dan verdubbeld. Het zou
kunnen dat er meer brood per arme werd uitgedeeld, ook is het mogelijk dat men
overschakelde op wit roggebrood, in welk geval er 480 broden werden uitgedeeld.
De belangrijkste dag voor de arme was echter de zondag. Dan vonden de vaste wekelijkse
uitdelingen van de dis plaats. In de bronnen spreekt men van 49 zondagen, omdat op de
zondagen rondom kerst, Pasen of OLV Lichtmis geen aparte deling werd gedaan. 133 Waar de
uitdelingen op de drie grote feesten in omvang bijna altijd dezelfde zijn, is er in de zondagse
deling meer variatie. In 1520 wordt er brood gebakken uit een hoeveelheid van 96 kilo graan,
in de jaren 1523, 1526, 1531, 1535, 1539 en 1543 was dat respectievelijk van 92, 93, 105, 117,
99 en 54 kilo graan.134
Voor de feesten is het mogelijk uit te gaan van broden van 2 kilo. Dit kunnen we voor de
129
130
131
132
133
134
RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, 45r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 53v.
ARA, Rekenkamer, 33273, fol36r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, 48v.
RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 46r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, fol. 45v.
Voor een volledig overzicht van de brooduitdelingen zie bijlage XI.
43
vaste zondagse uitdeling niet zomaar overnemen. In de rekeningen wordt slechts n keer een
aantal provenen genoemd en dat is in het verband van de zondagse uitdelingen. In de periode
1535-39 werden er op zondag 100 provenen, die bestonden uit een brood en 3 denieren,
uitgedeeld.135 Aangezien er voor 116 kilo graan werd uitgedeeld, kwam dit neer op 100 broden
van ongeveer 1,8 kilo. De vraag is of er voor de zondagse uitdelingen altijd een vast gewicht
gehanteerd werd of dat dit door de jaren heen gewijzigd werd.
De sleutel ligt in dit geval bij de jaren 1543-47. In die jaren was er door een pestuitbraak,
zoals we eerder zagen, een enorme toename van het aantal disbegrafenissen. Het liep van
ongeveer 30-40 per jaar op naar 81 in 1545 en 101 in 1546. 136 Tegelijkertijd werd brood van
54 kilo graan uitgedeeld in plaats van 99 kilo graan in de vroege jaren 40. Als de 85 provenen
uit die jaren staan voor ongeveer 340 armen, dan verklaart een aantal van ruim 100 extra
overledenen in twee jaar tijd beter de terugval in uitgedeeld brood naar 46 broden van 1,8 kilo,
dan dat er nog steeds 100 broden werden uitgedeeld, die dan 0,8 kg. zouden wegen.137
In het verloop ga ik er van uit dat op de zondagse uitdeling broden van 1,8 kilo werden
gehanteerd. Waarmee ik niet uitsluit dat er enige variatie in zat, maar gegevens om de mate
van variatie vast te stellen ontbreken. Als er tijdens de zondagse deling broden van 1,8 kg.
werden gebakken, dan zou dat meestal neerkomen op 79 tot 100 broden per uitdeling. Met
gezinnen van vier personen, komt dit neer op 312 tot 400 ondersteunden. Alleen de jaren
1543-47, en dan vermoedelijk alleen de laatste twee jaar van die periode vormden een
uitzondering op dit beeld.
3 grote feesten
135
136
137
49 zondagen
4 quatertemper
tarwebroden van
tarwe
kg.
tarwe
2 kg.
rogge
1520
783,8
300
96
82
534,8
409
1523
783,8
300
92
79
534,8
409
1526
783,8
300
93
80
534,8
409
1531
914,4
350
104,2
89
7368,8
564
1535
914,4
350
116,6
100
1262
966
1539
824,7
316
98,9
85
1034,9
792
1543
918,6
352
53,9
45
701,4
537
44
De laatste groep uitdelingen vonden plaats in het kader van de jaargetijde-vieringen. Een
gedetailleerd overzicht geven is erg moeilijk. In het natura-overzicht in de disrekeningen
worden uitdelingen voor jaargetijden gespecificeerd met de vermelding van de hoeveelheid
gebruikte graan. Alleen gaat het hier om een klein aantal grote jaargetijden. In de rekening van
1520-1522 gaat het slechts om n jaargetijdestichting, in de rekening van 1543-1547 is dit
opgelopen naar 5 stichtingen.139 Het aantal jaargetijden is in Kortrijk rond 1543 opgelopen tot
130. De jaargetijden waarbij een uitdeling plaatsvind is van 109 in 1520 opgelopen tot 119 in
1535.140 Voorlopig zal ik de uitdelingen in het kader van de jaargetijden buiten beschouwing
laten. In het volgende hoofdstuk, dat speciaal gaat over de betekenis van de jaargetijden voor
de armenzorg, zal ik ook de uitdelingen die bij deze gelegenheden plaatsvonden bespreken.
45
met grotere aantallen lijkt het veilig om met dit gemiddelde te rekenen. In 1520 had men met
49 varkens ongeveer 1470 kilo varkensvlees uit te delen. Als we uitgaan van 32 dagen waarop
varkensvlees werd uitgedeeld, dan werd er op zo'n zondag 46 kilo vlees uitgedeeld. Afgaande
op de berekeningen van de brooduitdelingen waren er 82 proven in die jaren, daarnaast 6
weduwnaren in het Heilige Geest-huis en vermoedelijk ook altijd enkele kraamvrouwen. Als
we 46 kilo delen door 90 provenen, dan komt dat op 511 gram vlees per provene.
In de weken van de vasten, quatertemper en advent werd er geen vlees uitgedeeld maar
haring. Die haring werd per ton aangekocht, meestal 4 of 5 ton per jaar. Een ton werd vaak
gebruikt als standaardmaat, maar kon enorm in aantal haringen variren. De rekening meldt
dat de disknaap de haringen moest 'weken' en hij ontving hiervoor 1 schelling per honderd
haringen. Met behulp van de prijzen is de berekening van het aantal haringen dan ook
eenvoudig. Er kan tevens berekend worden dat de aangekochte tonnen tussen de 750 en 1140
haringen bevatte. Het aantal aangekochte haringen liep uiteen van 3450 in 1520 tot 5900 in
1543.146 De haring werd gedurende 17 zondagen uitgedeeld en voor 1520 betekent dit dat er
ongeveer 200 haringen werden uitgedeeld. In 1540 waren dat er ongeveer 350. In 1520 waren
er 82 provenen plus 6 weduwnaren, in 1540 waren er 85 provenen plus 6 weduwnaren. Dat
betekent dat er 2 tot 4 haringen per provene beschikbaar waren. In de jaren 1543-1547 werden
er evenveel of zelfs meer haringen aangekocht, terwijl er dan slechts 41 provenen waren. Het
aantal haringen per provene liep dan ook op naar 5 tot 7 per provene.
De uitdelingen van eieren en boter zijn moeilijker in te schatten. Niet alleen worden de
boter en de eieren in n post besproken. Ook wordt daarbij gemeld dat er op Pinksteren,
Pasen en Kerst, eieren en boter gedeeld en dat er in het algemeen boter aan de zieken en
kraamvrouwen die op bed liggen werd uitgedeeld. 147 De verschillende variabelen vallen allen
onder n bedrag. Meer dan constateren dat het bij die gelegenheden werd uitgedeeld, is dan
ook niet mogelijk.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 67r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 75r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v.
Een overzicht van de zieken en kraamvrouwen is te vinden in bijlage XIV.
46
aanbevolen aan vrouwen die bevallen waren. Meer specifiek kregen kraamvrouwen vier
weken lang een provene van 4 schellingen en daarnaast boter en vlees. Zieken die te slecht in
orde waren om uit bed te komen, kregen zolang ze ziek waren wekelijks 2 schellingen en een
provene van boter.149 Alhoewel de zieken en kraamvrouwen een verschillend bedrag kregen en
in dezelfde post worden besproken, is er toch een redelijke berekening van het aantal
zieken/kraamvrouwen per week te maken. In 1520 werd er 70 pond 12 schellingen uitgegeven
aan de zieken en kraamvrouwen. Dat is per week ongeveer 1 pond en 8 schellingen, wat goed
is voor 14 zieken. Aangenomen dat er enkele kraamvrouwen tussen kunnen zitten, is dat goed
voor 10 zieken en 2 kraamvrouwen. Het jaar met de minste zieken was 1524 met gemiddeld 810 zieken/kraamvrouwen. Het hoogste aantal is gemiddeld 16-19 zieken/kraamvrouwen per
week in 1521.
Opvallend dat de jaren 1545-1546 geen piek kennen, zoals ze dat wel in het aantal
begrafenissen laten zien, en zelfs een laag gemiddelde hebben met ongeveer 13 zieken per
week.150 Maar dit is vermoedelijk omdat het stadsbestuur vanwege de pestuitbraak ingrijpt. De
stadsrekening van 1545-1546 meldt dat er "zes huusekins ter solase ende labure vanden
scamelen inzetenen deser stede gheinfectert ende besmet wesende vander ziecte vander peste
omme hemlieden aldaer uuten volcke thoudene".151
3.5.4 Begrafenissen
De dis bekostigde de begrafenissen van alle armen binnen een parochie. 152 Ze betaalde de
'putmakere' 4 schellingen voor het begraven van een volwassene en 2 schellingen voor een
kind.153 Bij de berekening neem ik het gemiddelde van 3 schellingen omdat niet is vast te
stellen hoe de verhouding tussen begraven volwassenen en kinderen ligt. In 1520 gaf men 4
pond en 4 schellingen par. uit aan begrafenissen. Dat komt dus neer op ongeveer 28
begrafenissen. Het hoeft geen betoog dat het aantal begrafenissen een fluctuerende zaak is. In
1521 vonden er 50 begrafenissen van de dis plaats en in 1524 slechts 21. Over de bestudeerde
periode was dit laatste aantal het laagst. Pieken waren er zoals gezegd in 1521, maar een nog
149
150
151
152
153
47
forsere piek was er rond 1539 toen men 76 begrafenissen per jaar haalde. De meest extreme
piek bereikte de dis in de jaren 1545-1546. In die jaren waren er respectievelijk 81 en 101
begrafenissen. Die piek in het aantal begrafenissen was te wijten aan de pestuitbraak die in
eerdere paragrafen is toegelicht.
3.5.5 Hout
In de winter kocht men brandhout voor het verwarmen van de huizen. Dat dit een zeer
wisselende aankoop is, ligt voor de hand. Niet elk jaar heeft immers evenveel koude dagen. In
1539 werd bijvoorbeeld bijna drie keer zoveel brandhout aangekocht als in 1520. 154 Het hout
werd gekocht in bossen, zogenaamd rijshout en facelen. Met rijshout werd dun spokkelhout
bedoeld en facelen waren dikkere takken. Deze soorten brandhout werden meestal
gezamenlijk gekocht en als koppel samengebonden en uitgedeeld. Enkele jaren spreekt men
ook van de aankoop van rondelen. Hiermee werden vermoedelijk blokken hout bedoeld, die in
combinatie met rijshout werden uitgedeeld.
In het Heilige Geest-huis werd het hout samengebonden voor uitdeling door de
disknaap.155 In 1520 werden er 1400 koppels gekocht en uitgedeeld, in 1539 maar liefst 4000.
Uitgaande van het cijfer van het aantal provenen zoals die bij de brood-uitdelingen tot stand
kwamen betekent dit dat elke dis-arme in 1520 ongeveer 16 koppels brandhout kreeg en in
1539 maar liefst 44. De jaren waarin men over veel koppels hout kon beschikken, 1521 en alle
winters vanaf 1542, blijken volgens Jan Buisman koude of strenge winters. Dit geldt alleen
niet voor 1539. De jaren met een laag aantal uitgedeelde koppels, zoals 1520 en 1537, blijken
de mildere winters te zijn.156
3.5.6 Laken
De dis kocht ook elk jaar partijen laken aan. In de rekeningen is er steeds sprake van
'pijlaken'.157 Wat dit betekent is niet meteen duidelijk en ook mijn zoektocht in andere
literatuur heeft niets opgeleverd. In de studie naar de dissen van Gent laat Ghislaine de Wilde
154
155
156
157
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 65v.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66v.
BUISMAN, Duizend jaar weer, III, 745-746., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66r-67r., RAK, Oud
Stadsarchief, 99, 74r-74v., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 65v-66r. en RAK, Oud Stadsarchief, 327,
63r-63v.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r. Een overzicht van de lakenuitdelingen is te vinden in bijlage XIII.
48
weten dat ze eveneens niet heeft kunnen achterhalen wat dit precies betekent. Aangezien er in
de Gentse bronnen over 'pijclaken' gesproken wordt, vermoedt ze dat het misschien gaat om
laken dat door middel van pek waterdicht is gemaakt. 158 Deze uitleg klinkt niet aannemelijk
aangezien in de Kortrijkse rekeningen duidelijk over 'pijlaken' gesproken wordt. Mijn
vermoeden is eerder dat het om het type laken gaat dat gebruikt wordt om een pij te maken.
Met andere woorden, een eenvoudige, dikke en stugge stof die veel warmte geeft in de winter.
Dit wordt ondersteund doordat de term ook in enkele jaargetijden voorkomt die in de winter
plaatsvonden, waarin gesproken wordt over het uitdelen van een 'keerle van pielaken'.159
Aangezien er in de bronnen niets over kleermakers te vinden is, vermoed ik dat er stukken
laken werden uitgedeeld die de armen zelf konden gebruiken voor het maken van kleding. Per
jaar werden er tussen de 11 en 36 stukken pijlaken aangekocht. Meestal was er een aankoop
van 15 tot 20 stukken.160 De vraag is uiteraard hoe groot zo'n stuk was. Helaas staat er in de
disrekeningen niets over het aantal ellen dat zo'n stuk was, ook de prijzen worden per stuk en
niet per el aangegeven. Delen we per jaar de stukken laken door het aantal provenen dan komt
dit gemiddeld neer op 1/5 pielaken per provene.
Om een indicatie te krijgen van de grootte kan er gekeken worden naar de dis van
Waregem. In de disrekening van 1518 worden de uitdelingen zeer gedetailleerd op naam
gespecificeerd. Zij delen lijnwaad en grauw laken uit en melden wel het aantal ellen per
persoon.161 Gemiddeld komt dit neer op ongeveer 2,6 el per provene. Dit beeld klopt met de
prijs per el, die eenmalig in de Kortrijkse disrekening van 1526 voorkomt, namelijk 12
schellingen en 6 denieren.162 Als ik de gemiddelde prijs, die de dis aan grote stukken pielaken
uitgeeft, deel door die prijs, dan zou een pielaken ongeveer 13-14 el moeten zijn. Als ik dat
deel door vijf, dan komt dat neer op 2,8 el per provene.
Een el was ongeveer 70 centimeter. Als de Kortrijkse dis een soortgelijke hoeveelheid
laken zou uitdelen, zou dat neerkomen op ongeveer 196 centimeter. Per provene zou er dus
jaarlijks een stuk van 2 meter laken zijn.
158
159
160
161
162
49
163
164
50
165
166
167
168
51
en een 'corte', een munt ter waarde van een halve denier, om in de mis te offeren.169 Een
inschatting van de hoeveelheden is redelijk goed te maken. In de stichting wordt gesproken
over '40 groete waert broete', er werd dus brood ter waarde van 40 denieren uitgedeeld. Dat is
komt neer op ongeveer 6 mijten per arme.
Nu was het in de late middeleeuwen gebruikelijk om brood tegen een vaste prijs te
verkopen. Meestal was de vaste prijs 4 mijten, wat gelijkstaat aan een halve denier. Als de
graanprijzen stegen pasten de bakkers het gewicht aan. Als de graanprijzen te veel stegen
bepaalde het stadsbestuur dat de prijs van een brood naar 6 of 8 mijten werd verhoogd. Voor
Kortrijk heb ik geen gegevens hierover kunnen achterhalen, maar de graanprijzen van Kortrijk
en Brugge waren in de jaren 1460 vergelijkbaar en op dat moment was een 4 mijten-brood in
Brugge ongeveer 535 gram.170 De graanprijzen waren in de jaren 1520 ongeveer verdubbeld,
dus zal hetzelfde gewicht brood wellicht voor 8 mijten verkocht zijn. Een 6 mijten-brood zal
dan ongeveer 400 gram zijn geweest. Het is echter ook mogelijk dat als de standaard op het
moment niet 4 of 6, maar 8 mijten was, dat de dis 8 mijten-broden kocht. Afgezien van enkele
jaargetijden, waarvoor voor de uitdelingen uit de eigen graanvoorraad werd geput, komen de
jaargetijden niet terug in de andere posten. Ook de bakker kreeg hiervoor geen speciale
opdrachten van de dis, zoals voor de wekelijkse uitdelingen, dus zal de dis voor een jaargetijde
gewone broden bij de bakker hebben gekocht. Dat zullen hoogstwaarschijnlijk broden geweest
zijn volgens de op dat moment gangbare standaard.
Naast brood deelde men tijdens het jaargetijde van Vrouwe van Caernout ook vlees en
wijn uit. Er werd tijdens het jaargetijde vlees ter waarde van 3 s. par. uitgedeeld. In de jaren
1520 gaf de dis ongeveer 6 8 schellingen per kilo uit aan vlees. 171 Het zal dus hooguit een
halve kilo vlees zijn geweest die men aan het jaargetijde besteedde. Voor elke arme was dat
niet meer dan 10 gram. Tot slot was er per arme n pint wijn, wat iets meer dan een halve
liter was.
Een andere jaargetijde die we via een stichtingsoorkonde kennen is die van Jan
Willecomme. Deze stichting meldt dat er op alle zondagen tijdens de vasten witte broden van
4 mijten zouden worden uitgedeeld aan 50 armen. Hiervoor moeten we weer de vergelijking
maken met Brugge en daar woog een wit brood van 4 mijten in de jaren 1460, ten tijde van het
instellen van de stichting, 325 gram.172 In de jaren 1520 was de graanprijs verdubbeld en is de
169
170
171
172
52
vraag wederom of men dan broden uitdeelde van 4 mijten die 163 gram wogen, of dat de
standaard inmiddels 8 mijten was en het brood wederom 325 gram woog.
Ten slotte is het belangrijk aan te geven dat de uitgaven aan de jaargetijden sterk
uiteenlopen. Zo zijn er jaargetijden die 4 schellingen kostten. Aan de andere kant waren er
jaargetijden die 30 pond parisis kostten. Deze enorme variteit kan zowel verklaard worden
door de inrichting van de missen, maar ook door de uitdelingen. Over de inrichting van de mis
is niet veel te vinden in de disrekeningen. Maar uit het onderzoek van Paul Trio blijkt dat een
jaargetijde een eenvoudige mis kon zijn, maar ook met de nodige pracht en praal gepaard kon
gaan. Hij constateert dat jaargetijden naast het religieuze belang een manier vormden om
jezelf sociaal te profileren.173
De variteit in uitdelingen heb ik al aangestipt, maar ook in de verdeling tussen de
uitgaven aan de mis en de uitdelingen waren enorme verschillen. Van enkele jaargetijden
zonder uitdeling, tot jaargetijden waarbij de uitdelingen de uitgaven bijna geheel innamen.
Over die verdeling kom ik in een volgende paragraaf terug.
173
174
53
Jan. Feb.
1520 7
10
24
10
12
108
1533 8
11
19
14
10
14
115
1539 8
11
26
12
14
121
1541 8
21
18
12
16
121
Ook al zijn er elke maand ten minste een aantal jaargetijden, er is duidelijk een grote piek
rondom de paaskalender en aan het einde van het jaar. Aangezien aswoensdag in 1520 en 1539
op 3 en 1 maart viel, lag de nadruk van de paaskalender in deze jaren in maart. In 1533 ligt de
piek iets later, terwijl die in 1541 eerder ligt. De tabel maakt duidelijk dat de verdeling over
het jaar wel erg ongelijkmatig is. Daar staat tegenover dat een sterkere nadruk op de
wintermaanden, waarin er doorgaans minder werk en dus inkomen was, ook niet geheel
onredelijk is. Daarnaast hoeft het niet te betekenen dat de uitdelingen in omvang even ongelijk
verdeeld zijn. De jaargetijden kenden een enorme verscheidenheid in omvang en in de
verdeling van de uitgaven aan de mis en de uitdelingen.
176
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-73v. en RAK,
Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63v.
54
Gespecificeerde
jaargetijden
31
27
45
28
28
26
27
15
19
44
Alle
jaargetijden
33
50
47
16
28
28
32
27
15
52
56
Totaal
armenzorg
147
164
161
130
122
142
142
146
141
129
166
170
179
180
RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r-43v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 324.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-73v. Voor een overzicht van de kostenverdeling per jaargetijdestichting zie bijlave XVI.
DE SMET, Almsgiving in a memorial context, 210.
Een groot overzicht is te zien in bijlage XV en XVI. Deze tabel heeft alleen de jaargetijden geselecteerd die in
55
Een aantal maanden vallen in de eerste twee rijen direct op. De maand mei valt ook in
rele cijfers in het niet vergeleken bij andere maanden. Verder is de piek in februari/maart en
november/december opvallend. Hierbij moet aangetekend worden dat er een aantal specifieke
jaargetijden binnen deze maanden vallen. In november zijn er bijvoorbeeld twee jaargetijden
waar kleding wordt uitgedeeld en die samen goed zijn voor ongeveer 23 pond parisis aan
uitdelingen. Ook in februari is nog een kleding-uitdeling van een dergelijke omvang. 181 Een
dergelijke uitdeling is in de winter op zijn plaats en verklaart een deel van de piek. De piek in
februari-maart hangt dan wel samen met de paaskalender, maar het was ook het einde van de
winter waarin doorgaans de voorraden opraakten. Het is dus niet gezegd dat de stichtingen van
jaargetijden in die periode helemaal uit de lucht gegrepen waren. Maandelijks werd er
ongeveer 114 pond parisis uitgegeven aan armenzorg via de wekelijkse uitdelingen. Hierdoor
zijn de pieken die de jaargetijden veroorzaken relatief klein en tevens eerder te beschouwen
als extraatjes in de moeilijkste maanden van het jaar.
Zoals in het vorige hoofdstuk al aan de orde kwam geven de disrekeningen een vrij
precies beeld van hoe het brood, dat uit de eigen graanvoorraden gebakken werd, verdeeld
werd. In onderstaande cirkeldiagrammen voor 1520 en 1539 is te zien hoe de verdeling van de
brooduitdelingen is, waarvoor de eigen graanvoorraad werd aangewend.
181
182
1531 bestonden, waardoor de totaal-cijfers afwijken. De structurele kosten voor armenzorg waren ongeveer
114 lb. par. per maand. Dit is 1/12 van de jaarlijkse uitgaven, die te vinden zijn in bijlage VII.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 66r en 71v.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v-47r.
56
Wat meteen opvalt is dat de zondagse uitdelingen het grootste deel van de
brooduitdelingen vormen. Daarnaast zijn er de grote feesten, Kerst, Pasen en O.L.V.-Lichtmis,
en de vier quatertemperdagen. De jaargetijden nemen een zeer bescheiden part voor hun
rekening. Alleen de brooduitdelingen van een klein aantal jaargetijden werden gedaan met
behulp van de eigen graanvoorraad. In 1520 werden alleen de uitdelingen van de jaargetijden
van Jan van den Keldre gedaan uit de graanvoorraad van de dis. Dit ging om 6 jaargetijden
gedurende de vasten. Er werd in totaal 2 razieren graan, oftewel 163 kilo brood uitgedeeld.
Tijdens de vasten was er dus een wekelijkse uitdeling van 27 kilo brood. In 1539 waren er
inmiddels 8 jaargetijden waarvan de uitdelingen met behulp van de eigen graanvoorraad
werden gedaan. Er werd iets minder dan 9 razieren graan, oftewel 582 kilo brood, aan
besteed.183 De uitdelingen van Jan de Rijckere en Joos van Dale waren elk goed voor 210 kilo
bruin brood, of 105 kilo wit brood. Dit waren tamelijk grote uitdelingen.
Hoeveel brood er tijdens de andere jaargetijden uitgedeeld werd is moeilijk te zeggen. De
rekeningen melden alleen dat er uitdelingen waren en meestal niet eens wat er werd
uitgedeeld. Toch werd in paragraaf 4.2 al duidelijk dat er in enkele gevallen broden van 4
mijten werden uitgedeeld aan 50 armen. Dit komt neer op 25 denieren parisis, of iets meer dan
2 schellingen per uitdeling. De kleinste jaargetijden waren goed voor 1 tot 2 pond parisis, dan
lijkt het aannemelijk dat een uitdeling van 50 broden van 4 mijten een soort ondergrens
vormde. Als ik de vergelijking weer maak met de broden in Brugge, dan zal een 4-mijtenbrood tegen 1520 ongeveer 266 gram geweest zijn. 184 Een brooduitdeling tijdens een
jaargetijde zou dan neerkomen op 13,3 kilogram brood. Als ik uitga van deze minimale
brooduitdeling en deze voor elk jaargetijde in 1520 en 1539 meereken, dan zien de
cirkeldiagrammen er zo uit.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v.
JANSSENS, Middeleeuws Brugge, 120.
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v-47r. Zie bijlage XV
voor een inventarisatie van de jaargetijden.
57
Het is duidelijk dat de brooduitdelingen tijdens de jaargetijden nu een serieus aandeel van
het totaal uitmaken. Toch blijft de wekelijkse uitdeling op zondag veruit de belangrijkste
factor in de armenzorg van de armendis. In dit licht lijken de aannames van Griet Marechal en
Blockmans en Prevenier, dat de slechte verdeling van de jaargetijden over het jaar zorgen voor
een slechte verdeling van de armenzorg, niet houdbaar.186
Naast brood bestonden de uitdelingen voornamelijk uit bier of wijn, vlees en kleding. Met
name de voeding is niet kwantificeerbaar. De meldingen van bier of wijn zijn schaars, maar
het is niet aannemelijk dat dit alleen dan werd uitgedeeld. En van de weinige stichtingen
waarin wel expliciet gesproken wordt over de uitdeling van bier is die van Willem van Dale.
Tijdens vijf feestdagen waaronder Kerst, Pasen en Pinksteren werden er witte broden en bier
uitgedeeld. De hoeveelheid brood wordt niet meegedeeld, maar elke brooduitdeling kostte 35
s.par. Als dit 8-mijten-broden zijn, dan zou het gaan om 420 broden die ongeveer 325 gram
gewogen moeten hebben. Elke uitdeling bier bestond uit 60 stopen. 187 En stoop is 2,3 liter.
Als er inderdaad 420 broden werden uitgedeeld, dan zou dat gepaard gaan met 0,3 liter bier
per provene.
Helaas zijn er verder geen concrete aanwijzingen of er wijn of bier werd uitgedeeld en
zoja, hoeveel. Hetzelfde geldt voor vlees. In het eerder besproken jaargetijde van Vrouwe van
Caernoet werd er een pint wijn per arme uitgedeeld en een provene vlees. 188 Naast deze
vermelding is er geen informatie in de bronnen, zelfs niet om een ruwe schatting te maken.
Voor uitdelingen van kleding zijn er wel een aantal vermeldingen. Deze uitdelingen zijn
echter meestal beperkt in aantal. Zo heeft Jonkheer van Utenhove laten bepalen dat er op kerst
n arm kind gekleed werd. Binnen hun jaargetijden lieten Roger van Ryckere tien arme
kinderen en Pechenal Poullet dertien arme lieden, kleden met een 'keerle van pielaken'. Rogier
de Mulenaere zorgde jaarlijks voor schoenen voor 30 arme kinderen. 189 Dit soort uitdelingen
klonken op het moment van vastleggen wellicht nobel, maar waren in de praktijk nogal
lukrake vormen van hulp. Veel gerichter is de kleding-uitdeling voor de weduwnaren en
weduwen in het Heilige Geest-huis. Tijdens het jaargetijde van Gilles van Damme werd
jaarlijks 24 ellen grauw laken uitgedeeld, om het ene jaar de zes weduwnaren van het Heilige
Geest-huis en het andere jaar, om vijf weduwen en de disknaap te kleden.190
186
187
188
189
190
58
59
Soly telt 14 steden in de Nederlanden, waarbij gezegd moet worden dat veel steden op dit punt
niet onderzocht zijn. Gent start in 1535, Brussel in 1539 en Antwerpen in 1540. De meeste
steden beginnen dus niet direct en enkele steden, waaronder Ieper, Rijsel en Oudenaarde
hadden al voor 1531 een centralisatie doorgevoerd.196
Kortrijk is waarschijnlijk de eerste stad die direct na de oproep van Karel V met de
centralisatie startte. Karel V deed zijn oproep in oktober 1531 en Kortrijk begon vanaf kerst
datzelfde jaar met het stedelijke fonds dat in de bronnen 'de ghemeene aermen' genoemd
wordt.197
60
in het fonds.
De dis droeg voor het jaar 1534-35 volgens n van de posten 600 lb. bij. Daarnaast is er
nog een post van 2625 lb., die tot Kerst van 1534 loopt en een verzamelpost van verschillende
inkomsten is.201 Dit bedrag zal grotendeels zijn ingenomen door de jaarlijkse bijdrage van de
dis voor de eerste drie jaar. De disrekening van 1531-1535 meldt dat er voor 4 jaar 2706 pond
aan de gemene armen is gedoneerd.202 De twee genoemde posten van de gemene armen zijn
samen 3225 pond. Dit betekent dat er nog 520 pond ergens anders vandaan moet komen. Of
dit bedrag ook door de armendis is bijgedragen of wellicht door andere instellingen is niet
duidelijk.
Tot slot is er nog een lening van 120 pond van een Jan van de Berghe en een post van 849
pond die toegeschreven wordt aan bijdragen van individuele personen die via de armendis aan
de gemeene armen toekwam.203 Dat laatste bedrag lijkt wel erg hoog voor spontane donaties.
Zouden dit de uitdelingen binnen de jaargetijden kunnen zijn, waarvan in de disrekening van
1531-1535 wordt gemeld dat ze voor een periode van 34 maanden niet zijn gedaan?204 De
rekening van de gemeene armen geeft hierover geen duidelijkheid, maar in de disrekeningen is
duidelijk dat de jaarlijkse uitgaven aan jaargetijden daalden van 594 pond in 1530 naar 359
pond in 1531.205 De vermindering van de uitgaven, doordat er 34 maanden minder uitdelingen
door de dis werden gefinancierd, komt neer op 665 pond. Als dit het grootste deel van die 849
pond zou uitmaken in de rekening van de gemene armen, dan is het aannemelijk dat de rest
van dat bedrag individuele schenkingen zijn, zoals in de rekening te lezen is.
61
In de rekening van 1531-1535 zijn een groot aantal kernactiviteiten geschrapt. Het
uitdelen van vlees, haring, laken, hout, de begrafenissen, de verzorging van de weduwnaren in
het heilige geest-huis en de bedeling van zieken en zwangere vrouwen wordt in de rekening
vermeld, maar de bedragen zijn vervangen door het simpele woord 'niet' en komen ook niet
terug in de hoofdposten. Daar staat tegenover dat de dis een vast bedrag aan de gemene armen
betaalde van 2706 pond voor vier jaar.206 In de rekening van de gemene armen komt een aantal
activiteiten terug, zoals de begrafenissen, kleding en de zorg voor zieken en zwangere
vrouwen.207 In de rekening van 1535-39 staat te lezen dat er in de slachttijd van 1536 geen
varkens geslacht werden vanwege de ordonnantie van de gemene armen.208
Het lijkt er op dat de armendis veel belangrijke activiteiten, zoals uitdelingen van voedsel,
kleding en hout, bleef uitvoeren zoals ze dat altijd al deed, maar dat de controle en een deel
van de financiering nu in handen was gekomen van het stedelijke fonds. Toch gold dit niet
voor alle activiteiten. Zo werden de uitdelingen die altijd tijdens de jaargetijden plaatsvonden,
simpelweg geschrapt. In de disrekeningen stelt men immers niet dat ze die uitdelingen uit
handen geven, maar dat er 34 maanden lang niet werd uitgedeeld. 209 Misschien werden de
bedragen wel doorgesluisd naar de gemene armen, maar dit kan niet met zekerheid worden
vastgesteld.
De periode waarin deze uitdelingen niet plaatsvonden duurde tot oktober 1534, vanaf dat
moment werden de uitgaven aan jaargetijden weer uitgevoerd zoals het voor kerstmis 1531
gebruikelijk was.210 Over de reden achter het terugvallen op de oude gebruiken kunnen we
alleen speculeren. Vermoedelijk viel het afschaffen van deze uitdelingen tijdens jaargetijden
niet in goede aarde. De armen kregen hun voornaamste hulp uit de structurele uitdelingen, dus
het zullen in de eerste plaats de nabestaanden van de jaargetijden-stichters zijn geweest, die er
een groot probleem mee hadden.
62
disrekening van 1531-1539. De verschillende posten die met uitdelingen te maken hebben
worden hier in twee perioden verdeeld. Een periode die loopt tot 21 oktober 1537, "om te
distribueren de ghemeene aermen", en vervolgens een periode vanaf 21 oktober tot kerstavond
1539.211 Na die datum is alles weer bij het oude en in de rekeningen na 1539 is er geen spoor
meer van de 'gemeene armen'. Dat het fonds daadwerkelijk is afgeschaft is te lezen in de
stadsrekening van 1537, waar meegedeeld wordt dat de 126 pond voor de gemeene armen in
handen van de wethouders komt, omdat de gemene armen dat jaar niet onderhouden kunnen
worden.212
Ook zijn de redenen van de afschaffing in de bronnen niet te achterhalen, een aantal zaken
kunnen we uit het voorgaande wel reconstrueren. Om te beginnen werd het fonds
voornamelijk door de dis gefinancierd. Het stadsbestuur ging feitelijk niet verder dan het
doneren van hun jaarlijkse aalmoes aan het fonds. Financieel deden ze dus geen stap extra,
maar ondertussen kregen zij wel een strakkere greep op het beleid van de armendis. Daarnaast
grepen ze niet in de structurele hulp aan de armen in, maar de uitdelingen binnen het kader
van de jaargetijden werden wel grotendeels teruggeschroefd. De praktijk van de jaargetijden
mag door moderne ogen gezien erg inefficint en onzinnig overkomen, de dismeesters hadden,
naast de religieuze betekenis die er aan gegeven werd, te maken met de dagelijkse praktijk en
die was dat jaargetijden een deel van de inkomsten genereerde.
Meningen van betrokkenen zijn in de bronnen niet terug te vinden, maar uit alles blijkt dat
het een halfslachtig project was, waar weinigen voordeel uit konden halen. De dis ging na
1537 weer verder waar men gebleven was in 1531 en het zou tot het einde van de achttiende
eeuw duren voordat er weer een soortgelijke vorm van stedelijke armenzorg-politiek in
Kortrijk zou ontstaan. In 1774 besloten de Kortrijkse schepenen om een armenkamer op te
richten.213
211
212
213
63
64
vaste groep armen worden alleen grote hoeveelheden goederen gegeven die uitgedeeld
werden. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de omvang van provenen tijdens vaste
deeldagen op dezelfde manier in steen gebeiteld was, zoals dat bij jaargetijden het geval was.
In het geval van Kortrijk heb ik geen variatie in de hulp aan individuele armen kunnen
vaststellen, zoals veel andere armenzorg-onderzoekers dit voor mij ook niet konden. De
disrekening van Waregem, die ik als vergelijking voor de Kortrijkse dis bestudeerd heb, laat
daarentegen wel een gevarieerd hulpaanbod zien. In de disrekening van Waregem van 1518
werden alle goederen die uitgedeeld werden op naam opgetekend.217 Hierdoor is precies na te
gaan wat elke arme tijdens uitdelingen kreeg en daaruit blijkt dat het aanbod voor elke arme
varieerde. Graan werd aan 12 armen uitgedeeld, maar de hoeveelheden varieerden in
individuele gevallen van 1 havot tot 3 havot. 218 Welke goederen een arme kreeg en welke niet
varieerde ook. Wat hiervan de reden was wordt in de lijsten uiteraard niet gemeld, maar wat
kan het anders zijn dan dat er rekening werd gehouden met de individuele situatie van de
arme? Als dit in Waregem het geval was, rijst het vermoeden dat ook andere armendissen,
waarbij de uitdelingen niet op naam genoteerd zijn, wellicht gevarieerde uitdelingen boden.
Het lijkt er op dat armendis-onderzoekers zich te veel hebben blind gestaard op de, in steen
gebeitelde, beschrijvingen van de uitdelingen bij jaargetijden.
Zoals gezegd beschik ik voor Kortrijk niet over de gegevens om de variatie in uitdelingen
te onderzoeken. Bij het beschrijven zal ik dus ook moeten terugvallen op een gemiddeld
algemeen goederenpakket.
65
100 provenen uitgedeeld. Deze groep betreft gezinshoofden en we mogen er van uitgaan dat er
een groep van ongeveer 400 armen geniet van die structurele uitdelingen.219
Elke week kreeg elk gezinshoofd een bruin tarwebrood van 1,8 kilo. Alleen op de drie
grote feesten werd er wit brood aan een grote groep proveniers uitgedeeld. Aangezien deze
drie feesten de zondagse uitdeling vervingen zal de vaste groep armen hier ook voor in
aanmerking zijn gekomen. Op die dagen kreeg men een wit brood van 2 kilo. Naast brood was
er varkensvlees, haring of eieren en boter. Er waren 17 zondagen waarop de armen 2 3
haringen kregen, op Pasen, Pinksteren en Kerst waren er eieren en boter van een onbekende
hoeveelheid. Op de 32 zondagen die overbleven was er varkensvlees, wat neerkwam op
ongeveer 650 gram vlees per provene.
Verder waren er nog de uitdelingen tijdens jaargetijden waar ongetwijfeld de vaste groep
armen ook van profiteerden. Veel jaargetijden hadden kleine uitdelingen, vaak aan een groep
van 50 provenen. Een groep die dus een stuk kleiner was dan de vaste groep, maar er bestond
waarschijnlijk ook een soort rotatie-systeem.220 Met enige voorzichtigheid ga ik er van uit dat
de vaste dis-armen in ongeveer de helft van de jaargetijden aan de beurt waren om ook dan
een brood te krijgen. Aangezien er 119 jaargetijde-vieringen met een uitdeling waren in 1537
zal een vaste dis-arme gemiddeld toch zeker wekelijks van een jaargetijde hebben kunnen
meegenieten en een brood van tenminste 266 gram hebben ontvangen. Daarnaast waren er
tijdens jaargetijden soms uitdelingen van bier of wijn.
Naast voeding waren er nog andere vormen van hulp. Zo ontving men jaarlijks een stuk
'pielaken' van 2 tot 3 el, wat neerkomt op 140 tot 210 centimeter. Er was jaarlijks een
varirend aantal bossen hout om het huis te verwarmen. Deze variatie hing samen met de
strengheid van de winter, in 1537 was het aantal van 19 bossen relatief klein ten opzichte van
andere jaren. Als men ziek was kreeg men thuis een bedeling van 2 schellingen parisis en
kraamvrouwen kregen vier weken lang 4 schellingen met daarbij boter en vlees. Tot slot werd
van elke arme, ook die armen die niet voor de structurele armenzorg in aanmerking kwamen,
de begrafenis door de armendis bekostigd.
Op jaarbasis ziet de voedselbedeling er als volgt uit. Een gezinshoofd kreeg in 1537
ongeveer 120 kilo brood, 20 kilo varkensvlees, 48 haringen en op drie feestdagen eieren en
boter. Natuurlijk kan een gezin van vier personen zich hier niet volledig mee onderhouden,
maar het lijkt me zonder twijfel een zeer nuttige bijdrage voor een huishouden dat door allerlei
omstandigheden moeilijk kan rondkomen.
219
220
66
Zoals in hoofdstuk 2 duidelijk werd, waren er in Kortrijk in de eerste helft van de 16e
eeuw vermoedelijk tenminste 690 armen. Naast de 400 armen die door de dis geholpen
werden, vielen er dus zeker 390 buiten de boot als het om structurele hulp gaat. Zij moesten
het dus hebben van de uitdelingen tijdens de drie grote feesten en quater temper, in totaal 7
uitdeeldagen waar ze een brood van 2 kilo kregen. Misschien kwamen ze soms in aanmerking
voor een provene tijdens een jaargetijde, al waren die vermoedelijk ook eerder voor de vaste
disarmen bestemd. Deze armen hadden het dus nog een stuk moeilijker.
67
Besluit
In het onderzoek naar de armendis van de Sint-Maartenskerk heb ik gepoogd om zo
gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen welke ondersteuning de armen binnen de Kortrijkse
parochie konden verwachten. Aangezien de armen binnen de Kortrijkse bronnen anoniem
blijven, is de nadruk in de studie op de werking van de instelling komen te liggen. Door de
middelen die de dis tot haar beschikking had en de manier waarop die middelen voor de armen
werden aangewend, te analyseren, is een goed beeld ontstaan van wat de armen aan
uitdelingen kregen.
Om te beginnen heb ik de algemene werking en de financile gang van zaken van de dis
bestudeerd. Met een algemeen budget in het jaar 1520 van 1870 pond per jaar, waarbij
uitgaven in natura ter waarde van 478 pond geteld kunnen worden, behoort de dis van kortrijk
tot n van de grotere armendissen die bestudeerd zijn. De disrekeningen laten zonder
uitzondering een positieve balans zien. 60 tot 70% van de uitgaven werden besteed aan
structurele uitdelingen die wekelijks plaatsvonden en te goed kwamen aan ongeveer 80-100
gezinshoofden.
Vervolgens heb ik gekeken naar de uitdelingen die in het kader van de jaargetijden werden
gedaan. 20-25% van de uitgaven werd aan jaargetijden besteedt en daarvan werd ongeveer
57% voor uitdelingen ingezet.
Ten slotte heb ik nog bekeken op welke manier het stedelijke centralisatieproject, dat in
1531 werd opgestart, invloed had op het werk van de armendis. De bronnen gaven weinig
informatie prijs, maar het werd wel duidelijk dat het stedelijke fonds een halfslachtig project
was, dat bij gebrek aan succes na zes jaar weer werd afgeschaft. Veel activiteiten van de dis
bleven gedurende dit project hetzelfde, maar de uitdelingen tijdens jaargetijden werden
afgeschaft, mogelijk een belangrijke reden voor ontevredenheid over het project.
Door de structurele uitdelingen en de uitdelingen tijdens jaargetijden afzonderlijk te
bestuderen heb ik een beeld proberen te schetsen van het totale aanbod voor de armen.
Hierdoor is duidelijk geworden welke rol de jaargetijden speelden in de praktische armenzorg.
De jaargetijden functioneerden als nuttige aanvulling op de structurele uitdelingen en de
pieken in de jaargetijden gedurende bepaalde maanden hadden vaak te maken met bijzondere
hulp, zoals kleding in de winter. De hulp tijdens de jaargetijden mag dan ook niet los gezien
worden van de basis die door de wekelijkse uitdelingen geboden werd.
In de armendis-literatuur is altijd het beeld geschetst dat de jaargetijden een goede
68
armenzorg eerder in de weg stonden, dan dat zij er een bijdrage aan leverden. Dit beeld blijkt,
in ieder geval voor Kortrijk, niet juist te zijn. De beoordeling van de laat-middeleeuwse
armenzorg is in de historiografie meestal vrij negatief gekleurd. Ook dit beeld moet ik aan de
hand van mijn onderzoek nuanceren. De armendis van Kortrijk was rijk en financieel gezond,
beschikte dus over ruime middelen en die werden maximaal ingezet voor concrete armenzorg.
Of dit genoeg was voor de disarmen, of voor alle armen in Kortrijk samen, blijft de vraag.
Maar aan de intentie en de inzet van de armendis kan het niet gelegen hebben.
De onzekere factor binnen het onderzoek blijft helaas de anonieme arme. Waar armendisonderzoekers in de jaren zestig en zeventig hun analyse vaak afsloten met een berekening van
het aantal calorien van het voedselpakket dat armen in een bepaalde periode kregen, om te
zien of de ondersteuning voldoende was, heb ik hier bewust van afgezien. Zolang de
individuele arme anoniem blijft, en dus onbekend blijft hoeveel ondersteuning de arme
daadwerkelijk nodig had, heeft elke berekening van de verhouding tussen ondersteuning en
het totale dagelijkse onderhoud van de arme een speculatief karakter.
Toch heb ik aangaande dit punt een lichtpuntje ontdekt. De disrekening van Waregem, die
ik alleen ter vergelijking heb bestudeerd, blijkt een goudmijn te zijn. In de Waregemse
disrekening zijn alle uitdelingen via namenlijsten gespecificeerd. Hierdoor is het niet alleen
mogelijk om de diversiteit in het bedelingspakket van de armen vast te stellen, maar ook kan
de steun van individuele armen en arme families over een langere periode geanalyseerd
worden. Het is me niet bekend of deze uitdelingslijsten op naam uniek zijn voor Waregem,
wel is het werk van een armendis nog niet eerder op die manier bestudeerd. Zo is de cirkel
rond
en
kan
ik
mijn
onderzoek
besluiten
onderzoeksperspectieven.
69
met
het
voorstellen
van
nieuwe
Bibliografie
uitgegeven bronnen:
AQUINAS, T., Summa Theologica (http://www.newadvent.org/summa). Geraadpleegd op 3
augustus 2013.
GROTE, G., Contra turrim Traiectensem, R. POST ed., Den Haag, 1967.
VIVES, J., De subventione pauperum sive de humanis necessitatibus, C. MATHEEUSSEN
ed., Leiden, 2002.
onuitgegeven bronnen:
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 324: Renteboek 1463.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 326: disrekening 15201523.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 327: disrekening 15231526.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 328: disrekening 15311535.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 329: disrekening 15391543.
KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 99: disrekening 1535-1539.
KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 326: disrekening 1526-1531.
KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 327: disrekening 1543-1547.
KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 3636: rekening van de 'gemeene armen' 1535.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 325: renten en stichtingen
1456-1795.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33264: stadsrekening Kortrijk 15201521.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33265: stadsrekening Kortrijk 15211522.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33266: stadsrekening Kortrijk 152270
1523.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33273: stadsrekening Kortrijk 15291530.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33274: stadsrekening Kortrijk 15301531.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33275: stadsrekening Kortrijk 15311532.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33276: stadsrekening Kortrijk 15321533.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33277: stadsrekening Kortrijk 15331534.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33278: stadsrekening Kortrijk 15341535.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33279: stadsrekening Kortrijk 15351536.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33280: stadsrekening Kortrijk 15361537.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33281: stadsrekening Kortrijk 15371538.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33289: stadsrekening Kortrijk 15451546.
BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33290: stadsrekening Kortrijk 15461547.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 68: kerkrekening 15191522.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 69: kerkrekening 15221527.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 70: kerkrekening 15461549.
KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Waregem, nr. 6: disrekening Waregem 1518-1519.
studies:
ADAMSON, M.W., Food in Medieval Times, Londen, 2004.
71
48-58.
DE POTTER, F., Geschiedenis der stad Kortrijk, 4dln, Gent, 1873-1876.
DE SMET, M., 'Almsgiving in a memorial context: the case of Saint Martin's church in late
medieval Courtrai (fifteenth-sixteenth centuries)', Jaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis,
15 (2013), 198-223.
DESPRIET, P., 2000 jaar Kortrijk, Kortrijk, 1990.
DETAVERNIER, C., De armendis van Sint-Maartens te Kortrijk van (1701-1729),
Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement
Geschiedenis, 1987.
DEVOS, I., Prijzen van Granen en andere landbouwproducten in de kasselrij Kortrijk (16de19de eeuw), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement
Geschiedenis,
1990.
DE WILDE, G., De parochiale armenzorg te Gent van de XIVe tot het begin van de XVIe
eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement
Geschiedenis, 1976.
GALVIN, M., 'Credit and parochial charity in fiftheenth-century Bruges', Journal of Medieval
History, 28 (2002), 131-154.
GALVIN, M., The Poor Tables of Bruges 1270-1477, Ann Arbor, 1998.
GEREMEK, B., Poverty: A history, Oxford, 1994.
HAEMERS, J. en RYCKBOSCH, W., 'A targeted public: public services in fiftheenth-century
Ghent and Bruges', Urban History, 37 (2010), 203-225.
HOORNAERT, G., 'Armenzorg te Roeselare in de XVe en XVIe eeuw', Rollarius, 40 (2011),
81-93.
JANSSENS, A., Middeleeuws Brugge. Door de ogen van Hans Memling (1465-1494),
Leuven, 2012.
KECK, A., Das philosophische Motiv der Frsorge im Wandel: vom Almosen bei Thomas von
Aquin zu Juan Luis Vives' De subventione pauperum, Wrzburg, 2010.
LAENEN, J., 'De tafels van den Heiligen Geest', La vie diocsaine. Bulletin du diosse de
Malines (tome sixime), 1912, 489-505.
LIS, C. en SOLY, H., Armoede & kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen, 1980.
LOOIJENSTIJN, H., 'Funding and founding private charities: Leiden almshouses and their
founders, 14501800', Continuity and Change, 27 (2012) 199-239.
73
Bijlagen
Bijlage I: Afkortingen, munten en maten
Bijlage II: Brood
Bijlage III: Graanprijzen in Kortrijk
Bijlage IV: Disrekening 1520-1523
Bijlage V: Disrekening 1523-1526
Bijlage VI: Disrekening 1526-1531
Bijlage VII: Disrekening 1531-1535
Bijlage VIII: Disrekening 1535-1539
Bijlage IX: Disrekening 1539-1543
Bijlage X: Disrekening 1543-1547
Bijlage XI: Uitdelingen (Brood)
Bijlage XII: Uitdelingen (Vlees & vis)
Bijlage XIII: Uitdelingen (Laken en hout)
Bijlage XIV: Uitdelingen aan zieken en begrafenissen
Bijlage XV: Jaargetijden (overzicht)
Bijlage XVI: Jaargetijden (verdeling kosten)
Bijlage XVII: Stadskaart van Kortrijk
76
221
Maten en gewichten ontleend aan VERLINDEN, Documenten voor de geschiedenis van Prijzen en lonen, I,
1-29; VANBOSSELE, Het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, 15-16.
77
222
223
224
78
S. per razier
1463
1464
1465
1466
1467
28
23
25
34
38
1518
1519
1520
1521
1522
1523
1524
1525
1526
1527
1528
1529
1530
1531
1532
1533
1534
1535
1536
1537
1538
1539
1540
1541
1542
1543
1544
1545
1546
1547
1548
1549
1550
50
38
49
72
138
71
63
119
52
69
82
81
79
89
145
67
59
60
116
107
58
93
86
86
84
83
93
125
167
74
54
65
95
225
5jarig gemid.
S. per razier
S. per razier
5jarig gem.
30
22
26
36
39
41
33
69
74
79
93
89
75
77
80
72
80
95
92
88
84
89
82
80
87
92
86
81
86
86
94
110
108
103
97
91
69
86
67
54
73
46
66
71
73
74
77
94
81
56
58
106
101
64
87
85
82
81
83
93
122
149
75
50
67
70
65
61
62
66
66
72
78
80
76
73
79
80
77
83
89
84
80
84
85
92
106
104
98
92
40
50
80
27
40
60
60
40
67
100
43
40
5jarig gem.
S. per razier
5jarig gem.
47
51
53
45
53
65
62
58
51
65
74
46
69
69
65
65
69
88
88
92
65
37
46
74
69
61
65
65
63
67
71
75
80
80
74
66
63
58
VERLINDEN, Documenten voor de geschiedenis van Prijzen en lonen, IIA, 35-37; DEVOS, Prijzen van
granen en andere landbouwproducten, deel 2a, 6-8, 69-70 en 86-87. Er waren voor Kortrijk geen
roggeprijzen beschikbaar vanaf 1534, hier zijn de roggeprijzen gebruikt van heerlijkheid Machelen, dat in de
kasselrij Kortrijk lag. Alle prijzen zijn omgerekend naar schellingen parisis per razier.
79
Totaal inkomsten
7744
totaal drie jaren
2581
gem. per jaar
5611
1632
64
71
38
1819
420
239
150
490
528
176
1870
544
21
24
13
606
140
80
50
163
176
59
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen (2)
Diversen (3)
Aankoop rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
108
216
7
331
108
1217
216
1433
478
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
1632
4653
776
7061
totaal drie jaren
7744
7061
683
544
1551
259
2354
gem. per jaar
2581
2354
228
%
24,6
49,2
1,6
100
24,6
%
23,1
65,9
11,0
100
323
44
47
29
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326. Boekjaren lopen altijd van Kerst in het genoemde jaar tot Kerst van het
volgende kalenderjaar. Doordat in deze overzichten ook de inkomsten en uitgaven in natura zijn meegerekend
kunnen de saldi afwijken van de disrekeningen. Daarom zijn de saldi uit de bronnen opgenomen in het
overzicht. (in groene letters) De inkomsten en uitgaven in natura zijn in blauwe letters weergegeven. De
waarde is vervolgens berekend volgens het vijfjarig gemiddelde van de graanprijs van de betreffende jaren,
zoals opgenomen in bijlage III.
80
Totaal inkomsten
7731
totaal drie jaren
2577
gem. per jaar
5571
1733
63
72
36
1876
484
255
165
295
448
154
1857
578
21
24
12
625
161
85
55
98
149
51
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen (2)
Diversen (3)
Aankoop rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
3 grote feesten (tarwe)
49 zondagse delingen (tarwe)
6 jaargetijden (tarwe)
totaal uitdelingen tarwe
4 quader temper (rogge)
Waarde delingen: tarwe
Waarde delingen: rogge
Totale waarde delingen (2)
108
207
7
322
108
1426
256
1681
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
1733
4973
557
7263
totaal drie jaren
7731
7263
468
227
289
1
0
81
%
25,1
48,1
1,6
100
25,1
578
1658
186
2421
gem. per jaar
2577
2421
156
%
23,9
68,5
7,7
100
%
Totaal inkomsten
13425
2685
9509
2969
142
119
66
3182
711
472
198
203
601
586
12
261
304
1902
594
28
24
13
636
142
94
40
41
120
117
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen(2)
Diversen(3)
pacht in natura
Aankoop rente en pacht
TT rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
61
niet
Uitdelingen
%
24,9
48,4
1,7
100
24,9
180
349
13
542
180
1959
480
2439
488
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
2969
7743
1278
11990
594
1549
256
2398
Totaal inkomsten
Totaal uitgaven
Saldo
13425
11990
1435
2685
2398
287
228
952
94
28
82
%
24,8
64,6
10,7
100
Totaal inkomsten
12513
3128
7429
1710
110
87
50
1857
427
28
22
12
517
7
450
1792
2706
129
2
113
448
676
494
198
2072
575
2648
662
1710
5470
2896
10076
427
1368
724
2519
Totaal inkomsten
Totaal uitgaven
Saldo
12513
10076
2437
3128
2519
609
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen (2)
Diversen (3)
Aankoop rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
niet
niet
Uitdelingen
3 grote feesten (tarwe)
49 zondagse delingen (tarwe)
6 jaargetijden (tarwe)
totaal uitdelingen tarwe
4 quader temper (rogge)
Waarde delingen: tarwe
Waarde delingen: rogge
Totale waarde delingen (2)
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
229
2287
15
0
83
%
17,0
54,3
28,7
100
Totaal inkomsten
15034
3759
10494
3014
135
84
64
3906
435
352
141
835
675
550
201
2623
753
34
21
16
977
109
88
35
209
169
138
50
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
(2)
(3)
Aankoop rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
%
22,8
10,4
21,7
1,6
11,8
100
31,6
3 fsten&49zondagen '35-kerst'37
3 fsten vanaf kerst '37 (tarwe)
49 zond. vanaf krst '37 (tarwe)
7 jaargetijden (tarwe)
niet gespecificeerd
totaal uitdelingen tarwe
4 quader temper (rogge)
Waarde delingen: tarwe
Waarde delingen: rogge
Totale waarde delingen (2)
184
84
175
13
96
552
255
2447
824
3271
818
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
3014
8916
1734
13664
753
2229
434
3416
Totaal inkomsten
Totaal uitgaven
Saldo
15034
13664
1370
3759
3416
343
230
969
4
0
84
%
22,1
65,3
12,7
100
Totaal inkomsten
15782
3946
11807
3245
150
69
36
3908
712
559
228
331
1088
485
996
2952
811
38
17
9
977
178
140
57
83
272
121
249
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen (2)
Diversen (3)
Aankoop rente en pacht (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
%
21,9
42,9
5,2
100
30,2
152
297
36
483
209
2084
744
2827
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
3245
9473
1917
14635
811
2368
479
3659
Totaal inkomsten
Totaal uitgaven
Saldo
15782
14635
1147
3946
3659
287
231
1105
44
17
85
%
22,2
64,7
13,1
100
Totaal inkomsten
17029
4257
12790
3602
197
287
358
264
99
3474
666
454
234
436
1429
738
840
3197
901
49
72
90
66
25
869
166
114
59
109
357
184
210
Uitgaven
Totaal (volgens bron)
jaargetijden (1)
Bakker (2)
Aankoop graan (vooral tarwe)
Aankoop graan (2)
Kerkelijke rente (3)
Heerlijke rente (3)
Vlees (2)
Laken (2)
Hout (2)
Haring (2)
Herstellingen (3)
Diversen (2)
Diversen (3)
Aankoop renten (3)
Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
3 grote feesten (tarwe)
49 zondagse delingen (tarwe)
uit aangekocht graan (zondag)
9 jaargetijden (tarwe)
totaal uitdelingen tarwe
4 quader temper (rogge)
Zondagse delingen (rogge)
totaal uitdelingen rogge
totaal zondagse delingen
169
129
275
34
607
189
33
222
162
2966
820
3786
946
Totaal (1)
Totaal (2)
Totaal (3)
3602
10597
2377
16576
901
2649
594
4144
Totaal inkomsten
Totaal uitgaven
Saldo
17029
16576
453
4257
4144
113
232
1196
53
20
86
%
21,7
63,9
14,3
100
1520
1523
1526
1531
1537
1539
1543
233
Graan in kg
per deling grote feesten
783,8
783,8
783,8
914,4
914,4
824,7
918,6
per deling op zondag
Aantal broden
aantal witte broden (2,01 kg)
300
300
300
350
350
316
352
aantal tarwebroden (1,8)
1520
1523
1526
1531
1537
1539
1543
72
69
70
78
88
74
40
96,0
92,0
93,0
104,2
116,6
98,9
53,9
82
79
80
89
100
85
46
1520
1523
1526
1531
1537
1539
1543
1520
1523
1526
1531
1537
1539
1543
In dit overzicht staan alleen de brooduitdelingen die de dis deed uit de eigen graanvoorraad. RAK,
Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 44r-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 41r-45v; RAK, Oud
Stadsarchief, 326, fol. 54r-60r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 56r-60v; RAK, Oud Stadsarchief, 99,
fol. 52r-56v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 43r-47r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 41v-46r en 60r.
Voor uitdelingen die tijdens jaargetijden plaatsvonden, werd slechts in enkele gevallen uit de eigen
graanvoorraad geput, alleen die uitdelingen zijn in dit overzicht opgenomen.
87
234
Totaal
vlees in kilo's
provenen
Haring
Per provene
kg per jaar kilo per week
Totaal
totaal haringen
provenen
Per provene
aantal per week
49
52
60
50
53
53
36
66
49
58
42
1470
1560
1800
1500
1590
1590
1080
1980
1470
1740
1260
82
82
82
79
79
79
80
80
80
80
80
17,927
19,024
21,951
18,987
20,127
20,127
13,500
24,750
18,375
21,750
15,750
0,560
0,595
0,686
0,593
0,629
0,629
0,422
0,773
0,574
0,680
0,492
3450
3600
4200
4300
3750
3600
3500
3600
3700
3300
3250
82
82
82
79
79
79
80
80
80
80
80
2,3
2,4
2,8
3,0
2,6
2,5
2,4
2,5
2,5
2,3
2,2
69
61
69
84
64
62
58
69
56
46
2070
1830
2070
2520
1920
1860
1740
2070
1680
1380
100
100
85
85
85
85
46
46
46
46
20,700
18,300
24,353
29,647
22,588
21,882
37,826
45,000
36,522
30,000
0,647
0,572
0,761
0,926
0,706
0,684
1,182
1,406
1,141
0,938
4986
3869
4650
4975
4975
4975
5888
5200
4900
4700
100
100
85
85
85
85
46
46
46
46
2,8
2,1
3,0
3,2
3,2
3,2
6,7
5,9
5,5
5,3
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 63v-65r en 67r-68r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 61r-62v en
64r-65r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 75r-76v en 79r-80r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 71v-72v en
75r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 62v-64r en 66v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 60v-61v en 64r64v.
88
235
jaarlijkse aankoop
laken in el aantal pijlakens
17
18
17
16
13
13
200
2
17
17
17
16
13
18
18
32
36
24
18
11
20
16
Hout
Jaarlijkse uitdeling
Jaarlijkse aankoop
Jaarlijkse uitdeling
provenen
aantal rijshout
faceel
rondeel
totaal provenen
aantal
82
0,21
1400
1400
82
16
82
0,22
1600
1600
3200
82
36
82
0,21
1400
1400
2800
82
32
79
0,20
1300
1300
2600
79
31
79
0,16
1100
1100
2200
79
26
79
0,16
1200
1200
2400
79
28
80
0,03
1225
1150
2375
80
28
80
0,21
1250
1250
2500
80
29
80
0,21
1700
1700
80
20
80
0,21
2000
500
2500
80
29
80
0,20
1800
488
150
2438
80
28
100
100
85
85
85
85
46
46
46
46
0,13
0,18
0,21
0,38
0,42
0,28
0,39
0,24
0,43
0,35
3000
2000
1200
2000
1800
1700
2000
2000
1500
3600
2125
1200
2000
1300
1000
1500
1000
625
3000
2000
2400
4000
3100
2700
3500
3000
2125
3600
2125
100
100
100
85
85
85
85
46
46
46
46
28
19
23
44
34
30
38
58
41
69
41
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r-67r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 62v-64r; RAK, Oud
Stadsarchief, 326, fol. 77r-78v; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 73r-74v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329,
fol. 64v-66r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 62r-63v.
89
Begrafenissen
1520
1521
1522
1523
1524
1525
1526
1527
1528
1529
1530
1531
1532
1533
1534
1535
1536
1537
1538
1539
1540
1541
1542
1543
1544
1545
1546
236
jaarlijks
wekelijks
provenen gelduitdelingen in lb. Par. aantal zieken aantal zwangeren
82
71
10-12
2-3
82
98
16-17
2-3
82
76
11-13
2-3
79
85
13-15
2-3
79
55
7-9
2-3
79
75
11-13
2-3
80
57
8-9
2-3
80
71
11-12
2-3
80
58
8-10
2-3
80
47
6-7
2-3
80
65
9-11
2-3
100
100
100
85
85
85
85
46
46
46
46
79
83
84
76
75
66
70
62
68
68
60
11-13
12-14
12-14
11-13
11-13
10-11
10-12
10-11
11-12
11-12
10-11
2-4
2-4
2-4
2-3
2-3
2-3
2-3
1-2
1-2
1-2
1-2
14
19
15
17
11
15
11
14
12
9
13
jaarlijks
kosten in schellingen par.
84
150
108
112
64
130
68
52
62
82
134
begrafenissen
28
50
36
37
21
43
23
17
21
27
45
15
16
16
15
15
13
14
12
13
13
12
112
150
114
194
228
142
82
100
142
134
242
304
37
50
38
65
76
47
27
33
47
45
81
101
totaal
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v-69v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 65v-66v; RAK, Oud
Stadsarchief, 326, fol. 80v-82r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 75v-76v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329,
fol. 72v-75r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 65r-65v.
90
237
jaargetijde
In de vasten
St Thomasdag voor Kerst
Goede Vrijdag
Kerstdag
Kerstdag
Kerstdag
St. Jansdag/do. na kerst
St. Jansmis
4 januari
13 januari
17 januari
20 januari
2e-3e vrij. Okt t/m mrt
25 januari
Maandag voor OLV Lichtmis
OLV Lichtmis
OLV Lichtmis
OLV Lichtmis
6 februari
7 februari
St. Valentijnsdag
15 februari
17 februari
aswoensdag
elk wo. vd vasten
Aswoensdag
1e vrijdag in de vasten
elke vrij. vd vasten
elke zon. vd vasten
woensdag Quatertemper
4 maart
13 maart
18 maart
21 maart
OLV dag in maart
woensdag in goede week
Paasdag
St Marce dag
Laatste dag v April
5 mei
Woensdag voor Pinksteren
Pinksteren
maandag na Pinsteren
woensdag na Pinksteren
woensdag Quatertemper
Heilige triniteitdag
heilige triniteitdag
vrijdag na Sacrementsdag
27 juni
1 juli
7 juli
14 juli
22 juli
St; Marie Magdelenadag
28 jul
29 juli
1e zondag van augustus
6 augustus
13 augustus
woensdag voor OLV hemelv.
OLVhemelvaart
21 augustus
27 augustus
6 september
7 september
woensdag in quatertemper
17 september
St Baafs
St Ewoutsdag
periode
1520-47
1535-47
1539-47
1543-47
1520-47
1543-47
1535-47
1520-47
1523-39
1520-47
1531-47
1520-47
1520-39
1520-47
1539-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1531-47
1543-47
1535-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1523-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1523-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1531-47
1535-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1523-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1535-47
1520-47
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 47r-56r; RAK, Oud
Stadsarchief, 326, fol. 62r-70r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, 63r-74r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol.
59r-67v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 49r-55v.
91
15 oktober
20 oktober
St Simon en St Judas dag
30 oktober
31 oktober
Allerheiligendag
vrijdag na allerheiligen
St Maarten
woensdag na St Maarten
16 november
St Liesbethdag
zondag na St Liesbeth
St Catelinendag
zondag voor St Andriesdag
1 december
4 december
St Barberedag
9 december
St. Thomasdag voor/na kerst
woensdag in quatertemper
donderdag in quatertemper
elke zondag
elke maandag
elke maandag
woensdagen en vrijdagen
elke wo. en enkele zat.
eerste vrijdag vd maand
laatste vrijdag vd maand
laatste vrijdag vd maand
Elke vrijdag
elke zaterdag en woensdag
quatertemper en OLV dag
15 okt
20 okt
28 okt
30 okt
31 okt
01 nov
08 nov
11 nov
12 nov
16 nov
19 nov
20 nov
25 nov
30 nov
01 dec
04 dec
04 dec
09 dec
21 dec
23 dec
24 dec
-
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
3
1
1
52
52
52
104
60
12
12
12
52
104
5
TT
634
92
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
12
12
12
139
120
26
60
240
377
240
120
620
36
72
50
160
120
180
128
102
360
234
440
104
120
172
150
60
606
280
372
720
60
130
280
4
16119
64
26
4
56
0
56
4
4
32
68
70
90
8
22
96
79
120
80
264
155
36
68
172
150
60
606
280
7
8
0
0
0
0
0
24
52
130
280
80
0
0
0
3971
5009
1520-47
1543-47
1520-47
1543-47
1543-47
1520-47
1535-47
1535-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1520-47
1531-39
1520-47
1520-47
1520-47
1520-39
1539-47
1520-47
1520-47
1520-47
jaargetijde
17 sep
zondag na St Liesbeth
woensdag voor OLV hemelvaart
16 november
St Simon en St Judas dag
6 september
9 dec, elke ma. en alle vrij.
13 augustus
woensdag na Pinksteren
Maandag voor OLV Lichtmis
St. Valentijnsdag
H. Triniteitdag en elke wo en vrij.
27 augustus
27 jun, 1 jul, 7 jul, st Ewoutsdag
St. Jansmis, 13 jan
20 oktober
mis
1
1
1
1
1
1
105
1
1
1
1
105
1
4
2
1
uitdeling
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
totaal
264
160
18
72
60
60
514
72
89
60
120
621
120
460
480
26
252
53
60
280
354
4
164
49
60
120
252
468
102
240
36
177
128
72
72
120
780
203
420
240
4
120
52
8026
1
2
1
1
7
1
104
8
1
6
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
4
53
1
1
Totaal
430
7
6
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
1
2
1
4
1
missen
20
70
16
4
4
10
359
46
3
4
24
621
40
156
280
26
0
53
60
280
59
4
139
0
30
10
0
152
22
4
4
125
8
16
10
64
179
187
110
180
4
28
3411
uitdelingen
% uitdelingen
244
92,4
90
56,3
2
8,9
68
94,4
56
92,7
50
83,3
155
30,2
26
36,1
86
96,6
56
93,3
96
80,0
0
0,0
80
66,7
304
66,1
200
41,7
0
0,0
252
100,0
0
0,0
0
0,0
0
0,0
292
82,3
0
0,0
25
15,1
49
100,0
30
50,0
110
91,7
252
100,0
304
65,0
80
78,4
236
98,3
32
88,9
52
29,2
120
93,8
56
77,8
62
86,7
56
46,7
601
77,0
16
7,9
310
73,8
60
25,0
0
0,0
92
76,7
4599
jaargetijde
21 aug
6 augustus
30 oktober
1e vrijdag in de vasten
St; Marie Magdelenadag
5 mei
St. Jansdag/do. na kerst
15 februari
aswoensdag
17 februari
vrijdag na allerheiligen
St Liesbethdag
OLV Lichtmis
Aswoensdag
St Catelinendag
17 januari
25 januari
donderdag in quatertemper
31 oktober
Laatste dag v April
5 feestdagen
St Baafs
zondag voor St Andriesdag
St Marce dag
mis
Totaal
238
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
5
1
1
1
uitdeling
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
5
1
1
1
totaal
122
51
240
60
60
90
288
600
120
280
120
50
27
137
120
50
240
120
377
200
139
60
180
60
28
28
3790
missen
uitdelingen
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 47r-56r; RAK, Oud
Stadsarchief, 326, fol. 62r-70r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, 63r-74r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol.
59r-67v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 49r-55v.
93
jaargetijde
Elke 1e vrij vd maand, Kerstdag, 6, 7 feb
Elke ma., 2e-3e vrij. okt-mrt., St. Maarten
laatste vrij vd maand
13 ma, 14 jul en Allerheiligen
St. Thomasdag voor kerst
mis
uitdeling
15
15
65
13
12
12
65
5
8
2
Totaal
165
% uitdelingen
% missen
56,7
43,3
94
47
totaal
874
1400
720
759
520
missen
232
68
8
329
80
4273,0
716,6
missen
uitdelingen
Totaal
2752
Totaal
6961
9112
16073
95
96