You are on page 1of 4

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9629

Instantie Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak 08-05-2012
Datum publicatie 27-06-2012
Zaaknummer 200.077.872-01
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Vervolg op LJN BU8956. Een eigenaar bouwt op zijn erf een woning in
houtskeletbouw. Op zijn verzoek controleert een bureau draagkrachtberekeningen
van de leverancier van de vloer. Het hof oordeelt dat de eigenaar moest begrijpen
dat het rapport van het bureau een zodanige beperkte strekking had, dat geen
sprake is van een tekortkoming.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl 

Uitspraak

zaaknummer 200.077.872/01
8 mei 2012

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

1. [ APPELANT sub 1 ],
2. [APPELLANTE sub 2 ],
beiden wonende te [ B ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. A.J.C. Valkenaars te Amsterdam,

t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
S&W CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.

De partijen worden hierna [ Appellanten ] en S&W genoemd.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 8 november 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het
geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.

[ Appellanten ] hebben op 3 januari 2012 een akte genomen, met producties. S&W heeft op 14
februari 2012 een antwoordakte genomen.

Ten slotte is opnieuw arrest op de stukken gevraagd.

2. Verdere beoordeling

2.1 In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat beoordeeld moet worden of S&W is
tekortgeschoten bij de uitvoering van de opdracht die [ Appellant sub 1 ] eind 2006/begin 2007 aan
haar heeft verstrekt. In dat verband heeft het hof overwogen dat het de vraag is of [ Appellanten ]
redelijkerwijs uit de in het tussenarrest genoemde omstandigheden mochten afleiden dat het bericht
van [ G ] van 27 februari 2007 inhield dat het draagvermogen van de vloer niet alleen voldoende zou
zijn indien op de vloer geen dragende wanden zouden komen, maar ook indien dat wel het geval zou
zijn. Het hof heeft daarbij een aantal gezichtspunten opgesomd die bij de beantwoording van die
vraag van belang kunnen zijn en partijen de gelegenheid gegeven bij akte nader partijdebat te
voeren, toegespitst op die vraag.

2.2 [ Appellanten ] heeft primair te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in deze overwegingen.
Voor zover deze kennisgeving moet worden opgevat als een verzoek om van die overwegingen terug
te komen, wordt dat verzoek verworpen, omdat het hof ook thans nog van oordeel is dat die
overwegingen juist zijn. Hetgeen [ Appellanten ] bij hun laatste akte daartegen hebben ingebracht,
leidt niet tot een nadere motivering van die overwegingen.

2.3 S&W heeft het hof verzocht terug te komen van zijn overweging (in rov. 2.7 van het tussenarrest)
dat S&W geen factuur in het geding heeft gebracht waarbij enig bedrag bij Canframe in rekening is
gebracht naar aanleiding van de opdracht die Canframe bevestigd heeft bij brief van
17 maart 2006.
Die feitelijke vaststelling houdt geen bindende eindbeslissing in, maar is wel juist. Nog steeds heeft
S&W een dergelijke factuur niet in het geding gebracht. Wel hebben [ Appellanten ] (bij akte van 18
november 2009 als productie 17 en opnieuw bij akte van 3 januari 2012 als productie 4) een brief van
S&W van 30 oktober 2007 in het geding gebracht waarin S&W aan Canframe schrijft dat er op
9 februari 2007 een factuur is verstuurd betreffende constructiewerkzaamheden waarvoor Canframe
op 17 maart 2006 opdracht heeft gegeven. Die factuur van 9 februari 2007 hebben geen van beide
partijen in het geding gebracht.
Het hof blijft bij zijn oordeel dat [ Appellanten ] ervan mochten uitgaan dat de werkzaamheden die [ G
] van S&W blijkens zijn e-mailbericht van 27 februari 2007 heeft uitgevoerd, verricht werden ter
uitvoering van een opdracht die [ Appellant sub 1 ]eind 2006/begin 2007 rechtstreeks aan S&W had
verstrekt.

2.4 S&W heeft het hof verzocht geen acht te slaan op hetgeen [ Appellanten ] bij hun laatste akte
hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat de door het hof geformuleerde vraag
bevestigend moet worden beantwoord.
Dit verzoek wordt afgewezen. Het staat een appellant vrij om binnen de door de grieven getrokken
grenzen van de rechtsstrijd naar aanleiding van het processuele debat zijn stellingen verder te
ontwikkelen en te preciseren. In het onderhavige geval valt hetgeen [ Appellanten ] bij hun laatste
akte over de door het hof geformuleerde vraag hebben aangevoerd, binnen het door grief I ontsloten
gebied.

2.5 [ G ] heeft bij e-mailbericht van 30 januari 2007 aan [ Appellant sub 1 ]bericht:

"4) De definitieve vloerdikte wordt bepaald door het bouwkundige ontwerp, en constructief gezien
door de leverancier van de vloer, ik kan hier slecht een constructieve indicatie voor geven.
5) Voor het bepalen van de lijnlasten is het voor mij van belang om te weten hoe u de kapconstructie
gedacht had, en welke wanden dragend uitgevoerd worden. Indien gewenst kan ik hier een voorstel
voor opzetten."

Uit hetgeen [ G ] onder 4 heeft bericht, moesten
[ Appellanten ] redelijkerwijs afleiden dat er onderscheid bestond tussen de vraag of de vloerdikte
voldoende was om te dragen wat de vloer volgens het bouwkundige ontwerp zou moeten kunnen
dragen (in welk verband het al dan niet gepland zijn van dragende muren van belang is) en of de
vloerdikte "constructief gezien" voldoende was (hetgeen kennelijk zoiets betekent als dat de vloer
voldoende dik moet zijn om op zichzelf bezien als vloer te kunnen dienen).
De zinsnede dat [ G ] "slecht" een constructieve indicatie kon geven, moesten [ Appellanten ]
redelijkerwijs lezen als dat hij "slechts" een constructieve indicatie kon geven. Uit de woorden
"constructieve indicatie" moesten [ Appellanten ] redelijkerwijs afleiden dat [ G ] alleen zou
beoordelen of de vloerdikte "constructief gezien" voldoende was, en dus zou abstraheren van de
vraag of de vloerdikte voldoende was om te dragen wat de vloer volgens het bouwkundige ontwerp
zou moeten kunnen dragen. Dit geldt temeer nu [ Appellanten ] uit hetgeen [ G ] onder 5 heeft
bericht, redelijkerwijs moesten afleiden dat hij niet wist of wanden dragend uitgevoerd zouden
worden en zo ja, welke, en dus niet wist dat het de bedoeling was dat op de vloer dragende wanden
zouden komen. De eerdere betrokkenheid van S&W bij de bouw van de houtskeletwoning maakt niet
dat [ Appellanten ] ervan mochten uitgaan dat [ G ] (of S&W) dat wel wist.
Gesteld noch gebleken is dat [ Appellanten ] na de ontvangst van het e-mailbericht van 30 januari
2007 erop hebben toegezien dat [ G ] erover werd geïnformeerd welke wanden dragend uitgevoerd
zouden worden. Daarom moesten zij bij de "cc" ontvangst van het e-mailbericht van 27 februari 2007
redelijkerwijs begrijpen dat de daar genoemde controle en akkoordbevinding uitsluitend zag op de
"constructieve indicatie" als bedoeld in het e-mailbericht van
30 januari 2007.
Aan dit alles doet niet af dat S&W zich als redelijk handelend en redelijk bekwaam bouwkundig
ingenieursbureau ervan bewust moest zijn dat het bouwen op een vloer van onvoldoende dikte
levensgevaarlijk is en tot hoge schade kan leiden en dat van haar een daarmee in overeenstemming
zijnde mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht.
Door het e-mailbericht van 30 januari 2007 had S&W immers voldoende duidelijk gewaarschuwd voor
de beperkte strekking van haar "constructieve indicatie".

2.6 De door het hof bij tussenarrest geformuleerde vraag moet dus ontkennend worden beantwoord.

2.7 In het midden kan blijven of op of omstreeks 1 juni 2005 zijdens Canframe aan S&W is
medegedeeld dat er op de vloer van de begane grond geen dragende wanden zouden komen.
Ook de omstandigheid dat in de brief van Canframe van
17 maart 2006 werd verzocht om een breedplaatdek, is gelet op het voorgaande, en op het niet
onaanzienlijke tijdverloop tussen 17 maart 2006 en 30 januari 2007, niet van belang.
De omstandigheid dat voor de onderhavige opdracht slechts
€ 130,90 in rekening is gebracht, is weliswaar een aanwijzing dat S&W de aard en strekking van de
haar gegeven opdracht daadwerkelijk in de hiervoor omschreven beperkte zin heeft opgevat, maar
voor de beoordeling van de door het hof geformuleerde vraag is dat niet van belang, omdat daaruit
niet kan worden afgeleid hoe [ Appellanten ] de aard en strekking van de opdracht mochten opvatten
ten tijde van de ontvangst van het e-mailbericht van 27 februari 2007.

2.8 Niet is gesteld dat het draagvermogen van de vloer ook onvoldoende is, indien ervan wordt
uitgegaan dat op de vloer geen dragende wanden komen. Daarom brengt voorgaande beoordeling
mee dat onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat S&W is tekortgeschoten in de uitvoering van de
opdracht die [ Appellant sub 1 ]eind 2006/begin 2007 aan haar heeft verstrekt.
Om die reden kan grief I, hoewel op zichzelf gegrond, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis
leiden.

2.9 De grieven hebben geen succes. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [ Appellanten ]
zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

veroordeelt [ Appellanten ] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor
zover tot heden aan de zijde van S&W gevallen, op € 1.745,00 aan verschotten en
€ 2.446,40 aan salaris van de advocaat;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C. Toorman en G.C.C. Lewin en in het openbaar door
de rolraadsheer uitgesproken op 8 mei 2012.

You might also like