Professional Documents
Culture Documents
SRU-K1-2020-10
UITSPRAAK
Kantonrechter in Kort geding
A.R. no. 201180
18 mei 2020
CAIRO, RODNEY ALEXANDER, domicilie kiezende aan de Mon Plaisirweg no. 236 te
Paramaribo, ten kantore van zijn raadsman,
gemachtigde: mr. V.S. Balradj, advocaat,
eiser in kort geding,
tegen
SLOOTEN, KENNETH, wonende aan [adres] te [woonplaats],
gemachtigde: mr. R. R. Lobo, advocaat,
gedaagde in kort geding.
het verzoekschrift, met producties, dat op 29 april 2020 ter griffie der kantongerechten is
ingediend,
de conclusie van eis,
2. De feiten
2.1 Eiser is DNA-kandidaat voor een politieke partij in Suriname voor de verkiezingen van 25
mei 2020.
2.2 Naar aanleiding van een geweldsincident bij eiser thuis op 16 april 2020 loopt er thans een
politioneel onderzoek.
2.3 Gedaagde heeft op 21 en 24 april 2020 naar aanleiding van het incident bij eiser thuis en
het politioneel onderzoek in een programma op de radio uitlatingen gedaan over eiser.
2.4 Eiser heeft naar aanleiding van de uitlatingen van gedaagde op 22 april 2020 aangifte
gedaan tegen gedaagde wegens, onder andere, smaad en laster.
3.1 De vordering
Eiser vordert, kort gezegd, dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij
voorraad:
gedaagde beveelt om binnen 3 werkdagen na betekening van het vonnis op zijn kosten
de in het petitum opgenomen verontschuldiging te doen plaatsen in de dagbladen de
Ware Tijd, Times of Suriname en de website van Starnieuws en te doen omroepen met
eigen stem via radio Apintie, Bakana Torie TV met Limbo, radio ABC, ATV televisie, de
STVS en RBN televisie:
gedaagde beveelt om binnen 1 x 24 uur na betekening van het vonnis alle uitingen zoals
opgesomd alsmede eventuele andere door hem gedane uitingen via het internet of enig
ander openbaar medium met vergelijkbare strekking te verwijderen, te doen verwijderen
en verwijderd te houden;
gedaagde verbiedt om zich op enige wijze via internet of via enig ander openbaar
medium over eiser uit te laten, althans zich uit te laten op een vergelijkbare wijze zoals in
het lichaam van het verzoekschrift omschreven;
gedaagde beveelt om, indien mocht blijken dat elders opnieuw via internet of een
openbaar medium vergelijkbare uitingen die eiser betreffen worden verspreid, op eerste
verzoek van eiser zich in te zetten om binnen 12 uur na het eerste verzoek het medium
kenbaar te maken dat de uitingen verwijderd dienen te worden;
één en ander op straffe van een dwangsom,
gedaagde veroordeelt om aan eiser te voldoen een voorschot op de in een
bodemprocedure te vorderen schadevergoeding en voor kosten rechtsbijstand begroot op
EUR.15.000,=, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag;
gedaagde veroordeelt om aan eiser te voldoen een voorschot op de in de
bodemprocedure te vorderen immateriële schadevergoeding begroot op EUR.5.000,=, dan
wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag,
gedaagde veroordeelt in het salaris van de gemachtigde en in de kosten van het geding.
3.2 De grondslag
Eiser voert als grondslag aan dat hij door de uitlatingen van gedaagde materiële en
immateriële schade lijdt. Hij voert aan dat hij kandidaat is voor de politieke partij Strei!. De
verkiezingen vinden plaats op 25 mei 2020 en de kiezers worden door de uitlatingen van
gedaagde misleidt. De uitlatingen zijn smadelijk en lasterlijk. Voor de uitlatingen door
gedaagde gedaan is er geen enkele ondersteuning. Hij is nimmer veroordeeld. Op grond van de
artikelen 1386 jo 1393 en 1394 en 1401 BW is gedaagde gehouden zijn verontschuldigingen
aan te bieden en de schade die de smadelijke en lasterlijke uitlatingen veroorzaken te
vergoeden.
4. Het verweer
Gedaagde heeft verweer gevoerd op welk verweer de kantonrechter, voor zover van belang,
hierna terugkomt.
5. De Beoordeling
5.1 Gedaagde heeft als verweer onder andere het volgende aangevoerd:
5.2 Eiser heeft op het verweer gereageerd waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij wel een
spoedeisend belang bij de vordering heeft omdat hij een politieke carrière ambieert en de
uitlatingen van gedaagde hem negatief in beeld brengen. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat
personen ervoor kiezen niet op eiser te stemmen. Ook blijkt uit de rechtspraak dat vorderingen
op grond van belediging vaker in kort geding worden behandeld. Eiser verwijst naar
rechtspraak waarin de rechter ingaat op de toets die aan de orde is bij de vordering op grond
van onrechtmatige daad. Eiser betwist dat er eerder informatie over hem naar buiten is
gekomen. Ook betwist hij dat hij is ontslagen vanwege muiterij. Gedaagde heeft opzettelijk
tijdens de radio programma’s een andere weergave gegeven van de feiten. Eiser betwist dat er
een onderzoek tegen hem loopt in opdracht van de inlichtingendiensten. Ook betwist hij
hetgeen gedaagde naar voren brengt met betrekking tot de inval en de wapenhandel. Eiser stelt
dat de uitspraken wel schade toebrengen aan zijn eer en goede naam. Hij wordt door
gedaagde neergezet als een couppleger, een illegale wapenhandelaar en een gevaar voor de
nationale veiligheid. Dit zijn zeer ernstige aantijgingen die op geen enkele wijze door gedaagde
zijn onderbouwd. Er is daarom wel sprake van smaad en laster.
5.3 Gedaagde is bij dupliek gebleven bij zijn weren. Daarbij voert hij aan dat eiser wel is
ontslagen wegens muiterij, dat de informatie reeds naar buiten was gekomen via andere
media en dat de uitspraken gebaseerd zijn op feiten die blijken uit onderzoeken. Gedaagde
voert voorts aan dat eiser naar rechtspraak verwijst waarmee eiser zelf aangeeft dat er
diepgaand onderzoek noodzakelijk is.
5.4 De kantonrechter acht, gezien het feit dat eiser stelt dat de uitlatingen invloed kunnen
hebben op de keus van kiezers bij de verkiezingen, de vordering wel spoedeisend, waardoor
eiser zal worden ontvangen in zijn vordering.
5.5 De kantonrechter overweegt dat de vraag die partijen verdeeld houdt de vraag betreft of
gedaagde tijdens de interviews uitspraken heeft gedaan die kunnen worden aangemerkt als
beledigend en schadelijk voor de eer, de goede naam en de maatschappelijke reputatie van
eiser en of gedaagde op grond van de artikelen 1393 tot en met 1397 BW gehouden is
daarvoor zijn verontschuldigingen aan te bieden en de eventuele schade te vergoeden die als
gevolg van de uitspraken is toegebracht aan eiser.
5.6 De toets die voortvloeit uit de artikelen 1393 BW en 1397 BW is die of er sprake is van
schending van de eer en goede naam van de verzoeker door de publicatie of de uitlatingen en
of het publiceren of het uitlaten als een onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt.
Artikel 1397 BW bepaalt dat het oogmerk om te beledigen niet wordt aangenomen indien er is
gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging.
5.7 Bij de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen komt in dit soort zaken de botsing
aan de orde tussen twee fundamentele rechten, het recht op vrije meningsuiting van een
burger, in casu gedaagde, en wel het recht van een politiek analist om analyses te maken
omtrent kwesties die spelen in de samenleving enerzijds en het recht op bescherming van de
eer en goede naam van een burger waarbij een burger erop mag vertrouwen dat hij niet wordt
blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen door andere burgers, in casu het recht van
eiser op bescherming van zijn eer, goede naam en maatschappelijke reputatie (vide: “Tekst en
Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 6; zevende druk pagina 2479).
5.8 In casu moet worden beoordeeld of gedaagde bij het gebruik van zijn recht niet de grens
van het rechtmatige heeft overschreden.
5.9 Welke van de twee belangen de doorslag behoort te geven hangt af van omstandigheden
die door de rechtspraak (HR 1984 no. 801) alsvolgt zijn geformuleerd (vide eveneens: “Tekst
en Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 6; zevende druk pagina 2480)
Indien na een beoordeling van de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt dat het belang
van eiser de doorslag moet geven zal de uitlating van gedaagde als onrechtmatig moeten
worden aangemerkt en zal een rectificatie moeten worden bevolen. Indien het belang dat
gedaagde dient de doorslag moet geven zal de publicatie niet als onrechtmatig worden
aangemerkt.
5.10 De gewraakte uitspraken van gedaagde luiden blijkens het inleidend verzoekschrift als
volgt:
1. ”een twee jaar geleden kreeg ik informatie over groene baretters die een coup wilden
gaan plegen….. ik kreeg namen en telefoonnummers ……hierna moesten de heren zich
melden bij de minister …. Cairo had toen al een andere agenda … “
2. “…. om aan te tonen dat Cairo een gevaarlijk speler is, … wij zien een beweging in het
drugscircuit, alla sort fromoe in criminele organisaties….”
3. “…. is het een inval van DNV of is het een inval opgezet door de trawanten van de
criminele organisatie. Want dat kan ook…..”
4. “u moet hem niet als een politicus zien, ook niet als soldier, hij is een subject waarvan er
informatie is dat hij mogelijk de staatsveiligheid in gevaar kan brengen ….. “
5. “…. heeft Cairo in 2016 in vrijheid gesteld…..Illegale wapenhandel en illegale
wapenimport.. het dossier is er …. ik kan zorgen voor een ander dossier … hij was
aangehouden bij de MP….. alle informatie wijst in de richting van Cairo, hard.. “
5.11 Deze uitspraken toetsend komt de kantonrechter tot het oordeel dat de uitspraken van
gedaagde de suggestie wekken dat eiser een persoon is die een coup wilde plegen, dat hij een
gevaarlijke speler is waaromheen bewegingen te zien zijn van het drugscircuit en criminele
organisaties, waarbij het de vraag is of trawanten van de criminele organisatie niet de inval
hebben opgezet, dat hij iemand is die de staatsveiligheid in gevaar kan brengen en dat hij zich
eerder schuldig heeft gemaakt aan illegale wapenhandel en wapenimport.
5.12 Bij de beoordeling van de omstandigheden zoals in de rechtspraak ontwikkeld, wordt het
volgende aannemelijk:
5.12.3 de ernst van de misstand welke gedaagde met zijn uitlatingen aan de kaak probeert
te stellen: de uitlatingen zijn gedaan tijdens twee interviews op de radio; bij dit onderdeel van
de toets is belangrijk wat het belang was dat gedaagde had bij het doen van de uitlatingen; dat
belang moet blijken uit de reden van de uitlatingen, dan wel welk punt gedaagde aan de kaak
wilde stellen tijdens de interviews; tijdens de interviews heeft gedaagde gesproken als politiek
analist waarbij hij onder andere – zakelijk weergegeven – alsvolgt verklaart: “… ik vind het
nodig om te reageren omdat als je niet reageert gaan dingen hun eigen leven leiden en dat
moet voorkomen worden; want als je de eerste berichten leest dan denk je dat er een criminele
aktie plaats heeft gevonden tegen de heer Cairo terwijl als je de kwestie bekijkt aan de hand
van hoe het plaats heeft gevonden dan blijkt dat er geen sprake is van een criminele zaak;
……… en er kwam een reactie van onder andere de voorzitter van Strei! alsof het betrof een
aanval op Strei!; zij noemt de politicus de tweede man van Strei! en als iemand niet goed
luistert dan denk je dat de huidige regering Strei! als rivaal ziet …..”; de kantonrechter begrijpt
uit het voorgaande dat de gedaagde aan de orde stelde dat er geen sprake is geweest van een
bedreiging of intimidatie poging vanwege politieke redenen; in zijn verklaringen ging hij in op
wat er, zoals hij zelf stelt, daadwerkelijk aan de orde is; hij stelde dat dat nodig is omdat anders
zaken hun eigen leven gaan leiden; hij voerde aan dat er sprake is van een onderzoek door het
DNV, dat niets te maken had met de politieke aspiraties van eiser en dat de
inlichtingendiensten als taak hebben de staatsveiligheid in de gaten te houden; hij is ingegaan
op een kwestie uit 2016 toen eiser is aangehouden; voorts is hij ingegaan op een kwestie uit
2018 toen hij als bemiddelaar heeft opgetreden in verband met een geschil dat was ontstaan
tussen vijf militairen en de leiding van het ministerie van defensie; verder is hij ingegaan op
hetgeen uit de onderzoeken van het DNV is gebleken; de kantonrechter overweegt dat het
binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting valt om, zoals gedaagde aangeeft,
tijdens een interview aan te geven dat er geen sprake is van een bedreiging of intimidatie
poging om politieke redenen en in dat interview ook aan te geven wat er eigenlijk wel aan de
hand is; ook is het geoorloofd om daarbij uitlatingen te doen omtrent de personen die
betrokken zijn bij hetgeen beschreven wordt, echter, met dien verstande dat daarbij rekening
wordt gehouden met het feit dat ook zij recht hebben op de bescherming van hun eer en goede
naam.
5.12.4 de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen
beschikbare feiten materiaal; het feitenmateriaal waarop gedaagde de passages betreffende
eiser steunt zijn volgens zijn verweer ervaringen van hem zelf uit 2018, resultaten uit
onderzoek van de MP in 2016 en resultaten uit het onderzoek van het DNV waar hij kennis van
draagt; beoordeeld moet worden of de uitlatingen worden ondersteund door de producties
waarmee gedaagde zijn stellingen heeft onderbouwd;
5.12.6 de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel
langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op
spoedig succes had kunnen worden bereikt;
naar het oordeel van de kantonrechter is het zeer waarschijnlijk dat gedaagde het nagestreefde
doel langs andere, voor eiser minder schadelijke wegen, had kunnen bereiken; primair wilde
gedaagde aan de orde stellen dat er geen sprake was van politieke intimidatie en dat het
misschien niet eens een inval was van het DNV; daar had de gedaagde uitgebreid op in kunnen
gaan zonder uitlatingen te doen die de eer en goede naam van eiser konden schaden; vooral
nu daar het door gedaagde genoemde onderzoek naar de betrokkenheid van eiser bij criminele
organisaties en het onderzoek naar staatsgevaarlijke activiteiten door andere instanties wordt
gedaan, dit onderzoek naar zeggen van gedaagde nog gaande is en het resultaat van het
onderzoek, mocht daar daadwerkelijk sprake van zijn, na afloop van het onderzoek eerst door
het DNV of de opsporing of de vervolging bekend zou moeten worden gemaakt; de uitlatingen
van gedaagde hieromtrent zijn om die reden onvoldoende op feiten gebaseerd; gedaagde heeft
met deze uitlating dan ook de grens van het rechtmatige overschreden.
5.12.7 de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten uitlatingen tijdens de
interviews, in de publiciteit zou zijn gekomen:
de kantonrechter overweegt dat gedaagde stelt dat de informatie zoals opgenomen in de
gewraakte uitlatingen vóór de interviews op 21 en 24 april 2020 reeds via social media bij het
publiek bekend was gemaakt; indien dat werkelijk het geval zou zijn, is gedaagde zijn verweer,
dat hem niet kan worden verweten dat hij de goede naam en eer zou hebben geschonden door
de uitlatingen, gegrond, immers, de informatie over eiser, was reeds via andere media bij het
publiek terecht gekomen.
De kantonrechter zal naar aanleiding van de overgelegde producties en de stellingen en weren
moeten beoordelen in hoeverre aannemelijk is gemaakt dat de informatie eerder reeds via
andere media bij het publiek terecht was gekomen; het betreft de informatie opgenomen in de
uitlatingen genoemd onder punt 5.10 b, c en d, immers, de kantonrechter heeft hiervoor onder
5.12.4 reeds geoordeeld over de uitlatingen onder punt 5.10 a en e.
De uitlatingen onder b, c en d betreffen de uitlatingen die betrekking hebben op het onderzoek
door het DNV en de inval in de ochtend van 16 april 2020; de kantonrechter overweegt dat uit
geen van de producties blijkt dat eerder over de onderzoeken van het DNV en over de inval van
16 april 2020 via andere media informatie over eiser is gepubliceerd; om die reden is het naar
het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk dat de informatie die door gedaagde is
genoemd in de interviews, eerder via andere media bij het publiek bekend was gemaakt.
5.14 De kantonrechter is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat aannemelijk is
geworden dat gedaagde met de uitlatingen genoemd onder 5.10 onder b, c en d de grens van
het rechtmatige heeft overschreden en dat gedaagde op grond van de wet gehouden is zich
voor de uitlatingen te verontschuldigen, waardoor gedaagde veroordeeld zal worden om deze
te rectificeren, zoals in het dictum te melden, met dien verstande dat de rectificatie zal worden
bevolen in de Ware Tijd, Times of Suriname, op Starnieuws, Radio Apintie, Radio ABC, RBN
Televisie en Bakana Torie TV met Limbo, achtende de kantonrechter zulks, voor wat betreft het
bereik van de rectificatie, voldoende. Voorts zal gedaagde worden veroordeeld om andere
gedane uitingen via internet met een vergelijkbare strekking te verwijderen, te doen verwijderen
en verwijderd te houden. Ook zal het gedaagde verboden worden om zich wederom op
vergelijkbare wijze uit te laten.
5.15 Eiser vordert voorts dat gedaagde wordt veroordeeld om aan hem een schadevergoeding
te betalen van EUR.15.000,= en EUR.5.000,= aan materiële en immateriële schade. Gedaagde
heeft als verweer aangevoerd dat de schade niet is onderbouwd.
5.16 De kantonrechter overweegt dat, gelijk gedaagde stelt, de schade niet is onderbouwd
waardoor deze niet aannemelijk is gemaakt en zal worden geweigerd.
5.18 De kantonrechter zal de overige stellingen en weren van partijen niet verder bespreken nu
deze niet langer relevant zijn.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1 Veroordeelt gedaagde om binnen 3 (drie) werkdagen na betekening van dit vonnis op
kosten van gedaagde de navolgende advertentie te doen plaatsen in de dagbladen “de Ware
Tijd” en “Times of Suriname” en op de website van “Starnieuws” en te doen voorlezen via
radio Apintie, Radio ABC, Bakana Torie Tv met Limbo en RBN televisie:
“Ik, Kenneth Slooten, verklaar hierbij dat de door mij op 21 en 24 april 2020 gedane uitspraken
waarbij door mij, onder meer, gesteld is dat Rodney Cairo:
als gevaarlijke speler moet worden gezien waarbij ik heb gesuggereerd dat hij banden
heeft met criminele organisaties;
dat de inval bij Rodney Cairo opgezet is door zijn criminele organisatie;
dat hij een gevaar voor de nationale veiligheid vormt;
niet op waarheid berusten en een ernstige inbreuk vormen op zijn eer, goede naam en
maatschappelijke reputatie en persoonlijke integriteit en derhalve onrechtmatig zijn. Ik neem
mijn woorden terug. De uitlatingen doen leed aan. Ik bied de heer Rodney Cairo mijn oprechte
welgemeende verontschuldigingen aan.”
6.2 Veroordeelt gedaagde om binnen 3 (drie) werkdagen na betekening van dit vonnis alle
uitingen van hem, zoals opgesomd onder 6.1 van dit vonnis, gedaan via internet of enig ander
openbaar of sociaal medium met vergelijkbare strekking te verwijderen van dat medium, te
doen verwijderen van dat medium en verwijderd te houden van enig medium;
6.3 Verbiedt gedaagde om op welke wijze dan ook via het internet of enig ander openbaar of
sociaal medium zich op de wijze zoals opgesomd onder 6.1 van dit vonnis, of op vergelijkbare
wijze, over eiser uit te laten;
6.4 Veroordeelt gedaagde om, indien mocht blijken dat elders opnieuw via internet of een
openbaar medium vergelijkbare uitingen van gedaagde, zoals opgesomd in 6.1 van dit vonnis,
die eiser betreffen, worden verspreid, op eerste verzoek van eiser zich in te zetten om binnen 12
uur na het eerste verzoek het medium schriftelijk kenbaar te maken dat de uitingen verwijderd
dienen te worden;
6.5 Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom van SRD.1.000,= (een duizend
Surinaamse dollar) per dag, het maximum van SRD.300.000,= (driehonderd duizend
Surinaamse dollar) niet te bovengaand, voor iedere dag dat gedaagde weigert te voldoen aan
de veroordeling genoemd onder 6.1, 6.2 en 6.4 van dit vonnis en elke dag dat gedaagde in
strijd handelt met het verbod genoemd onder 6.3 van dit vonnis;
6.6 Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen het
bedrag van SRD.8.000,= (achtduizend Surinaamse dollar), zijnde de advocaatkosten;
6.8 Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze
uitspraak begroot op SRD.350,= (driehonderd en vijftig Surinaamse dollar);
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. A.C. Johanns, kantonrechter in kort geding, ter
openbare terechtzitting van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van
maandag 18 mei 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.