Professional Documents
Culture Documents
Adres:
Expertisecentrum Nederlands
Postbus 9104
6500 HE Nijmegen
Tel.: 024 — 3615624
Fax: 024 — 3615644
E-mail: expert.ned@taalonderwijs.nl
www.taalonderwijs.nl
mei 2006
inhoudsopgave
Inleiding …………………………………………………………………………………………... 3
De voorbereiding ……………………………………………………………………................. 5
Literatuur ……………………………………………………………………………................... 52
Bijlagen
Deze bouwsteen beschrijft aan de hand van praktijkvoorbeelden hoe leerkrachten van groep 1 tot en
met 4 kunnen werken met een anker. Een anker is de start van een serie activiteiten die de kinderen in
een bepaalde periode uitvoeren. Al deze activiteiten, die betrekking hebben op verschillende
leergebieden, staan in het teken van het thema van het anker. Ook het lokaal wordt gedurende de
ankerperiode thematisch ingericht.
Een prentenboek, een film, een excursie, een gast in de klas, een nieuwsbericht, een
toneelvoorstelling; het anker kan van alles zijn. Belangrijkste kenmerk van een anker is dat het de
kinderen aanspreekt en hen uitdaagt zich verder in een thema te verdiepen. Het anker roept vragen
op bij de leerlingen en stimuleert hen tot spelen, onderzoeken en leren. Kinderen gaan vanuit eigen
leervragen op zoek naar informatie. Taalactiviteiten vinden op deze manier plaats in een betekenisvolle
context.
Deze bouwsteen hoort bij het boek Strategisch lezen en schrijven met jonge kinderen (Tomesen & van
Kleef, 2005)1 waarin hetzelfde anker is uitgewerkt, maar toegespitst op de strategische lees- en
schrijfactiviteiten. In Strategisch lezen en schrijven met jonge kinderen leest u over de achtergronden
van het werken met een anker. Bovendien vindt u hier andere werkwijzen om betekenisvolle
contexten te creëren voor het onderwijs in strategisch lezen en schrijven. In het boek zijn
denkstappen/strategieën uitgewerkt die kinderen houvast kunnen bieden bij het lezen en schrijven
vanaf groep 2, vooral bij het lezen en schrijven van informatieve teksten.
Deze bouwsteen en het boek Strategisch lezen en schrijven met jonge kinderen zijn producten van het
project Geletterdheid van het Expertisecentrum Nederlands.
1
Dit boek is te bestellen bij www.lcowijzer.nl
Een anker - bijvoorbeeld een film, prentenboek, excursie, nieuwsbericht of gast in de klas - is het
startpunt van een reeks activiteiten en routines die de groep in een bepaalde periode uitvoert. Naar
aanleiding van het anker doen leerlingen activiteiten op allerlei leergebieden: taal/lezen, rekenen,
wereldoriëntatie, muziek, handvaardigheid, drama en tekenen. Deze activiteiten staan allemaal in het
teken van het thema van het anker.
Dankzij het anker zijn de activiteiten betekenisvol voor de kinderen. Er is met andere woorden sprake
van een betekenisvolle context voor het leren. Bovendien geeft het anker de kinderen een
gemeenschappelijke basis, een gedeelde ervaring en een vergelijkbaar kennisniveau (Verhoeven &
Aarnoutse, 1999/2000).
De leerinhouden en de activiteiten staan van tevoren niet allemaal vast en de kinderen hebben hierin
een grote inbreng. De betekenisonderhandeling over inhouden is bij ankergestuurd werken erg
belangrijk. Het motiveert kinderen tot leren als zij zelf invloed hebben op het onderwijs.
Een goed anker spreekt ook de emoties van kinderen aan. Het raakt hen, maakt nieuwsgierig, nodigt
uit en activeert. Daarom doen kinderen ook activiteiten die gericht zijn op het ‘beleven’ van de
inhoud, bijvoorbeeld door spel en door verhalen te schrijven en te beluisteren.
Hoewel alle activiteiten in het teken staan van het thema van het anker, is ankergestuurd werken iets
anders dan thematisch of projectmatig werken. Specifiek voor ankergestuurd werken is de
gemeenschappelijke ervaring van de startactiviteit, waarop gedurende de ankerperiode regelmatig
wordt teruggegrepen. Het verschil zit hem dus in de specifieke context van het anker.
Ankergestuurd werken heeft veel overeenkomsten met het werken in onderzoeksgroepen, zoals dat
voor de groepen 4 - 8 is uitgewerkt in de publicatie Interactief lezen en schrijven (van Elsäcker en
Verhoeven, 2001). Beide werkwijzen gaan uit van de eigen leer- of onderzoeksvragen van kinderen en
zijn gericht op het leren uitvoeren van lees- en schrijfstrategieën. Verschil met het werken in
onderzoeksgroepen is de wijze waarop de leeromgeving bij het spelen en werken wordt betrokken.
Ook is het activiteitenaanbod bij ankergestuurd werken breder: leerlingen doen niet alleen lees- en
schrijfactiviteiten, maar ook activiteiten op andere leergebieden.
Oriëntatie-activiteiten
Kinderen oriënteren zich op allerlei manieren op onderwerpen die te maken hebben met het anker. U
motiveert de kinderen om voorwerpen en boeken te verzamelen en u richt samen met de kinderen
een thematische leeromgeving in. De kinderen denken na over eigen leervragen en mogelijke
activiteiten.
Verdiepingsactiviteiten
Na de oriëntatie volgt een aantal weken waarin u elke dag activiteiten organiseert die inhoudelijk
aansluiten bij het thema van het anker. Activiteiten waarbij kinderen informatie verwerven en
verwerken nemen een centrale plaats in tijdens de verdiepingsfase. U zorgt voor een balans tussen
instructief leren en constructief leren. Dat wil zeggen dat u aandacht besteedt aan zowel instructie en
oefening als aan betekenisvolle verwerkingsactiviteiten. Ook reflecteert u regelmatig met de kinderen.
Gezamenlijke afronding
Een deel van de verwerkingsactiviteiten is gericht op een gezamenlijke afronding van de ankerperiode.
De kinderen bespreken met elkaar wat ze geleerd hebben over het onderwerp en reflecteren op hun
aanpak. De afronding wordt functioneel als de kinderen de resultaten van de activiteiten presenteren
aan publiek.
De voorbereiding
Bij de voorbereiding van de ankerperiode en het volgen en evalueren ervan, kunt u gebruikmaken van
de checklist ‘Werken met een anker’ (zie bijlage 1). Het is raadzaam samen te werken met collega’s en
met hen te overleggen over de keuze van het anker, over de werkwijze en mogelijke leervragen. Ook
kunt u elkaar helpen bij de voorbereiding van activiteiten en het verzamelen van materialen.
U kunt verdergaand samenwerken met collega’s door in meerdere groepen tegelijk met het anker te
werken en activiteiten te organiseren waarbij de groepen ervaringen en informatie met elkaar
uitwisselen. U spreekt bijvoorbeeld met uw collega’s af dat iedere groep zich in een andere invalshoek
van het anker verdiept. Kinderen uit verschillende groepen informeren en bevragen elkaar, brengen
elkaar op ideeën en wisselen mondeling en schriftelijk ervaringen en informatie met elkaar uit. De
samenwerking mondt uit in een gezamenlijke presentatie.
Stap 7: Evaluatie
Na afloop evalueert u de ankerperiode samen met collega’s. U bespreekt wat er goed ging en wat een
volgende keer beter kan.
We beschrijven de ankergestuurde werkwijze in het vervolg van deze bouwsteen aan de hand van
voorbeelden in groep 1-2 (hoofdstuk 2) en in groep 3-4 (hoofdstuk 3). Als anker gebruiken we het
prentenboek Dansend Blad, het indianenmeisje van Elschner en Schliephack (2001). Dit is om de
volgende redenen een geschikt anker:
- Het onderwerp ‘indianen’ spreekt kinderen erg aan. Kinderen zijn doorgaans zeer geïnteresseerd
in andere culturen.
- Er ligt in het verhaal een probleemstelling besloten: Kleine Steen is zoek. Dit gegeven nodigt
kinderen uit om mee te denken en met oplossingen te komen.
In bijlage 2 vindt u een toelichting op het prentenboek Dansend Blad, het indianenmeisje en een
aantal invalshoeken voor uitwerking.
Belangrijkste doel van de ankeractiviteit is dat u de kinderen interesseert voor het thema van het
anker. U brengt de kinderen in de sfeer van het thema en maakt hen nieuwsgierig naar het
onderwerp, bijvoorbeeld door al wat voorwerpen in te brengen die bij het anker passen.
Indianenbrief
Christel hangt de brief op een flip-over en stelt voor om samen uit te zoeken wat er staat.
Het eerste dat Jackie opvalt in de brief is een oog met een kruis er doorheen. Rachelle
oppert dat dit betekent dat ‘iemand iets niet heeft gezien’. Een ander kind ziet in een
tekeningetje ‘een spoor van stenen’. Samen ontcijferen ze een plaatje tot ‘maandagmiddag’.
Dan gaat er vast iets gebeuren.
Maandagmiddag
De groepen 1 t/m 3 verzamelen zich in de speelzaal, waar trommelmuziek klinkt. Ze
filosoferen samen nog eens over de inhoud van de brief. De kinderen van groep 3 weten dat
het indianenjongetje Kleine Steen heet, want hij heeft een kleine steen op zijn trui. Ze
hebben het ook over de andere taal van indianen, zoals rooktaal. Door de muziek raken de
kinderen in de ban van de indianen. Tot slot vormen ze een lange rij en volgen ze het
stenenspoor, dat hen naar de naast de school gelegen speeltuin leidt, waar een
indianenkamp is ingericht. Het opperhoofd Blauwe Maan en het meisje Dansend Blad (twee
leerkrachten) heten de kinderen welkom onder ritmisch trommelgeroffel. De kinderen
nemen plaats in een ruime kring, afgebakend door paalkoppen, waarop zij met de indianen
meetrommelen. Het opperhoofd vertelt de kinderen wat er aan de hand is en waarom hij en
Dansend Blad zo verdrietig zijn: Kleine Steen is weg! Misschien kunnen de kinderen helpen
om Kleine Steen terug te vinden?
Dansend Blad steekt het vuur aan en Blauwe Maan vraagt de kinderen om een hulpdans uit
te voeren. Eerst dansen de jongens en daarna de meisjes rond de totempaal. Samen zingen
ze het lied:
Indianen allemaal
dansen om de totempaal
ugh, ugh, ugh,
oeh, oeh, oeh,
en ze zijn nog lang niet moe.
Na de dans zetten Dansend Blad en Blauwe Maan een indianenkist in het midden van de
kring. In de kist zitten vier exemplaren van het prentenboek ‘Dansend Blad, het
indianenmeisje’. Blauwe Maan stelt voor om dat boek eens goed te bekijken, want
misschien staat daar in waar Kleine Steen is. Dan is de bijeenkomst afgelopen. Over een
poosje zullen ze opnieuw bij elkaar komen. Iedereen belooft zijn best te doen om Kleine
Steen te vinden.
In de groep van juf Christel praten de kinderen na over de bijeenkomst en Christel stelt voor
de komende tijd meer over indianen te weten te komen. Ze vraagt aan de kinderen wat zij
al weten over indianen. Dat ze vuur maken met stenen, weet Mitch. Thomas vertelt dat hij
thuis een weetboek heeft over indianen. Misschien mag hij het wel meenemen naar school.
Christel vraagt wat we allemaal kunnen doen om meer over indianen aan de weet te
komen. De kinderen hebben genoeg ideeën: erover knutselen, op internet kijken, in de
bibliotheek kijken, op de televisie kijken, er samen over praten. Patrick stelt voor om op een
website te kijken: www.indianen.nl. Iedereen zal thuis kijken of ze iets over indianen
hebben. De kinderen krijgen een brief mee voor hun ouders, waarin staat dat ze de
komende tijd aan het onderwerp indianen gaan werken en waarin wordt gevraagd of het
kind spullen mee naar school mag nemen.
De kinderen willen het prentenboek nog even bekijken. Ze bekijken aandachtig de kaft en
één van de kinderen kan met enige hulp van Christel de titel lezen. Is het indiaantje op de
Reflectie
De ankeractiviteit brengt de kinderen helemaal in de sfeer van de indianen. De activiteit prikkelt de
kinderen en wekt hun interesse op voor het prentenboek.
De kinderen krijgen veel ruimte voor eigen inbreng en maken daarvan volop gebruik. Bij het
ontcijferen van de brief zien we dat kinderen veel van elkaar leren en dat samenwerken loont. Een
leerkracht schrijft over deze activiteit in haar logboek: “Een geslaagde ankeractiviteit, mede door de
goede voorbereiding en samenwerking vooraf: hoe zetten we het op? Wie doet wat? Hoe prikkelen
we de kinderen? Hoe trekken we hun aandacht? Het verenspoor, de brief, het stenenspoor en het
bezoek aan het indianenkamp heeft de kinderen nieuwsgierig gemaakt, maar ook enthousiast over het
onderwerp. Ik ben benieuwd naar morgen.”
Door de ankeractiviteit zijn de kinderen geïnteresseerd geraakt in het onderwerp en willen ze hier
verder onderzoek naar doen, over leren en over praten. De eerste week oriënteren kinderen zich op
het thema door de volgende activiteiten:
- De leeromgeving inrichten
- Voorkennis activeren
- Activiteiten bedenken
- Interactief voorlezen
- Leervragen verzamelen
De leeromgeving inrichten
Samen met de kinderen richt u de leeromgeving in rond het nieuwe thema. Zo worden bijvoorbeeld
thematische hoeken en een thematafel ingericht. U zorgt zelf voor spullen en stimuleert de kinderen
om boeken en voorwerpen van huis mee te nemen. U zorgt in ieder geval voor verhalende en
informatieve boeken over het onderwerp (boekenhoek) en geeft het ankerprentenboek een
opvallende plaats, zodat de kinderen het boek kunnen inzien wanneer zij dat willen.
Indianenvoorwerpen
De dag na de ankeractiviteit nemen kinderen indianenvoorwerpen mee naar school: het
prentenboek ‘De kleine indiaan’, indianenpoppetjes uit Amerika, een kleurplaat van internet
en een indianentasje. Mitchel heeft al gekeken naar de indianensite, die Patrick gisteren
noemde. Ook juf Christel heeft spullen meegenomen: een wandkleed met een
indianentafereel, een indianenpak voor kinderen en een hele stapel met indianenboeken uit
de bieb. De boeken krijgen een plekje in de boekenhoek en de andere spullen worden
uitgestald op de speciale thematafel. Christel maakt bij elk voorwerp een woordkaartje.
Later in de week nemen enkele kinderen wigwams mee naar school. Ze zetten die op in de
hal en richten daar een indianendorp in, waar de kinderen van groep 1 en 2 kunnen spelen.
De kinderen maken er een vuurplaats en leggen er kussens, indianenkleding en
indianentooien neer. Later zullen zij het indianendorp nog verder inrichten met
knutselwerkjes, zoals een zelfgemaakt Dansend Blad, Kleine Steen en cactussen.
De thematafel
Voorkennis activeren
U kunt de voorkennis van de kinderen activeren door samen een woordveld te maken. In het midden
van het woordveld schrijft u het nieuwe onderwerp. Daar omheen schrijft u de woorden op die de
kinderen associëren bij het onderwerp. U laat de kinderen bij elk woord een tekeningetje maken, zodat
ze later ook nog weten wat er staat. U doet deze activiteit in de grote groep, eventueel eerst in kleine
groepjes of individueel. U gebruikt bij voorkeur een flip-over, omdat het woordveld dan gedurende
langere tijd kan worden bewaard.
Denkwolk
Tussendoor zingen de kinderen het indianenliedje dat ze in het kamp hebben geleerd van
Blauwe Maan. Met behulp van een informatief boek laat Ton aan de kinderen zien hoe een
totempaal eruit kan zien, want straks gaan de kinderen samen een totempaal maken.
Ton herhaalt de voorwerpen die de kinderen hebben genoemd en illustreert deze woorden
met concrete materialen. Ze zet zelf ook nog wat woorden bij de denkwolk, zoals ‘masker’
en ‘trommel’. Dan gaan de kinderen werken naar eigen keuze.
Activiteiten bedenken
In een betekenisvolle leeromgeving bedenken kinderen voor een deel hun eigen activiteiten. Zo zijn zij
mede-ontwerpers van hun onderwijs en worden zij gemotiveerd om leeractiviteiten uit te voeren.
Jeanne schrijft alle ideeën op een groot vel papier. Enkele kinderen maken er nog
tekeningetjes bij. Het vel wordt aan de muur opgehangen in het indianendorp, zodat
iedereen voortaan weet wat hij in het indianendorp kan doen. Jeanne maakt foto’s van alle
nieuwe activiteiten, die ze gebruikt als ze gaan werken naar keuze. Zo zien de kinderen dat
ze kunnen kiezen uit ondermeer spelen in het indianendorp, een totempaal maken of een
indianenbrief schrijven.
Reflectie
Kinderen hebben vaak goede ideeën voor activiteiten. De leerkracht neemt de inbreng van de
kinderen serieus. Zij maakt nieuwe kaartjes voor het ‘werken naar keuze-bord’, zodat de kinderen hun
eigen ideeën ook echt kunnen uitvoeren. De ervaring leert dat kinderen het vaak moeilijk vinden om
tot spel te komen. Daarom is het belangrijk om eerst een plannetje te maken: de leerkracht bespreekt
met de kinderen aan de hand van de flap met ideeën wat ze gaan doen. Sommige kinderen kijken uit
zichzelf eerst naar de flap voordat ze beginnen met spelen.
Interactief voorlezen
Bij interactief voorlezen zijn er op drie momenten interacties over het boek: vóór, tijdens en na het
lezen. Voor het lezen verkent u met de kinderen de omslag en de illustraties en doen de kinderen
voorspellingen over de inhoud van het boek. U noteert dit eventueel op een ‘boekflap’. Tijdens het
voorlezen kunnen de kinderen meekijken en reageren. U stopt tussendoor om belangrijke woorden uit
te leggen en gaat in op reacties van kinderen. Na het voorlezen bespreekt u of de voorspellingen juist
waren en gaat u in op eigen ervaringen van kinderen. Zie voor een uitgebreide beschrijving
Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw (van Kleef & Tomesen, 2002a). U bedenkt
van tevoren waarop u kinderen attent wilt maken en waar u hen voorspellingen laat doen. Interactief
voorlezen kan in de kleine en in de grote groep.
Boekflap
‘s Middags leest juf Ida het prentenboek over Dansend Blad voor. Eerst herhaalt ze kort een
deel van de aantekeningen op de boekflap. Ze besteedt bijvoorbeeld even aandacht aan het
verschil van mening over de vraag wie de mieren is achterna gelopen.
Ida vraagt tijdens het voorlezen af en toe naar woordbetekenissen en komt in samenspraak
met de kinderen tot een antwoord:
”Wie weet wat ruisen is?” Antwoord: “Dat is het lawaai dat de blaadjes maken in de wind,
sss, ssss.”
“Wat is dat, opwinding?” Antwoord: “Iedereen was een beetje druk.”
“Wat is een prairie?” Antwoord: “Daar zie je alleen gras en bomen en zand en bergen; er
zijn geen huizen.”
Ida bespreekt ook de illustraties en soms ontstaat een gesprekje.
Wat verderop in het verhaal praten de kinderen uitvoerig over de cactus en de mieren. De
kinderen leren dat een cactus een plant is met stekels en dat er soms een bloem uitkomt. De
kinderen realiseren zich dat de mieren naar de koek kruipen, omdat ze dol op koek zijn.
Zij begrijpen ook wie de ‘beren’ in de lucht zijn: de wolken, de wind en de bliksem. Ze
maken opmerkingen als: “Het paard is een menselijk dier, want hij heeft een hoofd en zijn
poten heten benen.” Of: “Het opperhoofd heeft helemaal geen tanden in zijn mond.”
Bij de derde pagina ontdekt Jacky dat er kleine schilden aan de onderzijde van de pagina’s
staan. Ida: “Dat moeten jullie morgen maar eens aan juf Christel vragen, hoe dat zit met die
schilden.”
Na het voorlezen komt Ida terug op de boekflap. Wat was het voor soort boek? Klopten de
voorspellingen? Ze komen tot de conclusie dat Thomas gelijk had: Dansend Blad volgde het
mierenspoor. De kinderen wisselen eigen ervaringen uit over ‘verdriet’ en ‘zoek raken’.
Ten slotte maken ze de boekflap af door de afloop van het verhaal op te schrijven.
Reflectie
Doordat de kinderen van tevoren voorspellingen doen over het verhaal, luisteren ze gericht: ze willen
graag weten of hun voorspellingen uitkomen. Ook zijn ze benieuwd wie nu het mierenspoor volgt:
Kleine Steen of Dansend Blad. De leerkracht schrijft alle voorspellingen op een boekflap om deze
Leervragen verzamelen
Door de activiteiten en gesprekken komen de kinderen steeds meer aan de weet over het thema.
Maar ook ontstaan er hierdoor vragen waar ze een antwoord op willen vinden. We noemen dit
leervragen, omdat kinderen hiermee gericht zijn op leren: ze willen graag kennis opdoen. U kunt de
leervragen van de kinderen benutten voor vervolgactiviteiten, waarbij kinderen samen met u op zoek
gaan naar antwoorden. Het is stimulerend als u zelf ook leervragen inbrengt en laat zien dat ook u niet
alles weet.
In groep 1-2 doet u deze activiteit aan het einde van de oriëntatiefase, omdat de kinderen pas
leervragen stellen als ze al wat meer weten over het onderwerp. In de verdiepingsfase gaan ze op zoek
naar antwoorden.
Het verzamelen van leervragen staat in het teken van de volgende doelen:
- Kinderen worden gemotiveerd verder onderzoek te doen naar het onderwerp, erover uitwisselen,
leren en spelen.
- Kinderen bouwen een netwerk van betekenissen op rond het thema.
- Kinderen leren nadenken over wat ze willen leren.
- Kinderen worden zich bewust van de functies van geschreven taal.
- Kinderen worden zich bewust van de relatie tussen gesproken en geschreven taal.
‘s Middags nemen de kinderen bij binnenkomst meteen plaats in de kring. Patrick heeft
tussen de middag nagedacht over de vraag over de totempaal en er ontstaat een gesprekje
over. De kinderen komen van het één op het ander. Christel observeert het van een
afstandje. De kinderen zijn in interactie met elkaar.
Reflectie
Jonge kinderen vinden het nog moeilijk om zelf vragen te bedenken. Ze hebben voorbeeldgedrag
nodig. Daarom stelt Christel eerst zelf een vraag. Daarna komen de kinderen voorzichtig ook met hun
vragen. Blijkbaar hielden de vragen de kinderen echt bezig, want bij binnenkomst na de middagpauze
gaan ze meteen met elkaar in gesprek. Christel trekt zich bewust terug als zij merkt dat het gesprek
goed loopt.
Na de oriëntatiefase doen de kinderen gedurende een aantal weken elke dag activiteiten die
aansluiten bij het thema. Een deel van deze activiteiten heeft u al eerder in overleg met de kinderen
bedacht. U bouwt in alle activiteiten ruimte in voor instructie en creëert regelmatig reflectiemomenten.
In het kader staan de activiteiten die de kinderen van groep 2 van Christel en Jeanne hebben
uitgevoerd tijdens het werken naar keuze.
Reflectie
Omdat dit een nieuwe activiteit is voor de kinderen, begeleidt Christel dit groepje. Ze gebruikt de
informatieve boeken als ‘bouwvoorbeelden’ en maakt deze boeken zodoende functioneel. Doordat de
kinderen verschillende voorbeelden zien, komen ze tot een idee voor hun eigen totempaal en gaan ze
gericht aan het werk.
Reflectie
Doordat Christel de verhalen opschrijft, ervaren de kinderen de relatie tussen gesproken en geschreven
taal. Als ze de teksten ’s middags uittypen, kunnen zij eventueel nog iets veranderen in hun teksten.
Presentatie
Reflectie
De kinderen zijn op een eenvoudig niveau al bezig met het verwerven en verwerken van informatie.
Jeanne kiest er bewust voor om te beginnen met kinderen die eigen leervragen hebben ingebracht,
omdat deze kinderen gemotiveerd zijn om op zoek te gaan naar antwoorden. Later voert ze deze
activiteit ook met andere kinderen uit. Deze kinderen hebben dan het voorbeeld gezien van hun
klasgenootjes en zijn hierdoor enthousiast geworden om ook informatie te zoeken.
De eerste vier taalspelactiviteiten zijn gericht op het stimuleren van het fonologisch bewustzijn (het
tussendoel ‘taalbewustzijn’). Voor meer informatie over taalspelactiviteiten en de ontwikkeling van het
fonologisch bewustzijn verwijzen we naar het boek Werken aan taalbewustzijn (van Kleef & Tomesen,
2002b).
De activiteiten herhaald voorlezen, navertellen en naspelen en volgorde van het verhaal, zijn vooral
gericht op de tussendoelen ‘boekoriëntatie’ en ‘verhaalbegrip’. Meer mogelijkheden en informatie
vindt u in Stimulerende lees- en schrijfactiviteiten in de onderbouw (van Kleef & Tomesen, 2002a).
Rijmspel
Kleuters vinden het erg leuk om te zingen en rijmpjes op te zeggen. Ze ontdekken bovendien op deze
manier wat ‘rijm’ is, een belangrijk aspect van het fonologisch bewustzijn. Rijmspel staat in het teken
van de volgende doelen:
- Kinderen worden zich bewust van de functies van geschreven taal.
- Kinderen worden zich bewust van de relatie tussen de gesproken en geschreven taal.
- Kinderen leren woorden in zinnen onderscheiden.
- Kinderen kunnen reageren op en spelen met klankpatronen in woorden.
De kleine indiaan
In een klein groepje biedt juf Jeanne het versje ‘De kleine indiaan’ aan.
Reflectie
Doordat de leerkracht het versje niet alleen laat horen, maar het ook in geschreven vorm aanbiedt,
zien de kinderen de relatie tussen de gesproken en geschreven taal. De kinderen gaan als vanzelf
‘meelezen’. Door de tekst samen te bekijken en uit te spreken, ontdekken ze dat woorden rijmen en
worden zij gemotiveerd om zelf ook rijmwoorden te verzinnen.
De ‘lettervlieg’ is een vingerpoppetje. Hij woont in een huisje bij de lettermuur en is dol op letters. Als
de lettervlieg gaat zoemen, dan is het tijd voor een taalspelactiviteit rondom een letter. Eén van de
kinderen mag de rol van lettervlieg spelen: hij haalt de lettervlieg uit zijn huisje en doet deze om zijn
vinger.
Deze activiteit is vooral geschikt voor groep 2 en staat in het teken van de volgende doelen:
- Kinderen leren onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden.
- Kinderen leren woorden in klankgroepen verdelen.
- Kinderen kunnen reageren op en spelen met klankpatronen in woorden.
- Kinderen leren fonemen onderscheiden als de kleinste klankeenheden in woorden.
- Kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken
corresponderen en leggen de foneem-grafeemkoppeling.
Kleine Veer
In groep 2 van Christel zijn er twee lettermuren: een grote lettermuur aan de wand en een
klein lettermuurtje in het huisje van de lettervlieg. Het kleine lettermuurtje kan gemakkelijk
in de kring worden gelegd. Vandaag heeft de lettervlieg bezoek van Kleine Veer, een
indiaantje met een mooie veer. Als de lettervlieg gaat zoemen, mag Tano hem uit zijn huisje
halen. De lettervlieg komt samen met Kleine Veer en het kleine lettermuurtje naar buiten.
Christel hangt het lettermuurtje op de flip-over.
Doordat Kleine Veer een echte veer bij zich heeft, laat Tano de lettervlieg naar de /v/
vliegen. In de kring oefenen de kinderen de v-klank en ze maken daarbij het
ondersteunende v-gebaar met hun handen. Het woord ‘veer’ wordt het sleutelwoord voor
op de lettermuur. Jacky tekent een veer op een woordkaartje en Christel schrijft het woord
erbij. De kinderen gaan op zoek naar meer woorden met een /v/. In het versje ‘De kleine
indiaan’ vinden ze de /v/ bij de woorden ‘vang’, ‘voor’ en ‘vlug’. Patrick omcirkelt de letters
/v/.
Reflectie
De kinderen leren spelenderwijs dat letters met bepaalde klanken corresponderen en hoe die letters
eruit zien. Bij het maken van woordkaartjes werken de kinderen op hun eigen niveau. Sommige
kinderen schrijven al zelf woorden, anderen schrijven het over van een schrijfvoorbeeld of vragen de
leerkracht het woord te schrijven. Er komt altijd ook een tekening bij het geschreven woord. De groep
heeft een letterboek, waarin op elke pagina een bepaalde letter centraal staat. Bij elke letter kunnen de
kinderen woorden tekenen die met die letter beginnen.
Voor deze activiteit zoekt u een zin uit, die de kinderen al kennen uit een vorige activiteit en dus
betekenis heeft voor de kinderen, bijvoorbeeld een zin uit een liedje dat zij hebben geleerd.
Woordspel
Christel schrijft de zin ‘Indianen dansen allemaal om de totempaal’ op een strook. Deze zin
komt uit het liedje dat de kinderen in het indianenkamp hebben geleerd. Christel knipt de
woorden los en vraagt de kinderen de woorden te tellen. Eerst proberen de kinderen de
woordjes weer in de goede volgorde te leggen en daarna maken ze allerlei nieuwe zinnen
met de woorden. Zij bespreken met elkaar of de zinnen kloppen.
Christel besteedt aandacht aan waar je begint met lezen, waar je eindigt, wat het laatste
woord is, wat lange en wat korte woorden zijn. Ten slotte doet ze nog wat spelletjes met de
woorden. Ze noemt bijvoorbeeld vier woorden en vraagt aan de kinderen welk woord zij als
eerste en als laatste heeft genoemd.
Reflectie
De kinderen leggen allerlei rare zinnen met de woorden. Ze hebben goed door of een zin goed is of
niet. Door de zin niet alleen te horen, maar ook te zien, worden de kinderen zich bewust van bepaalde
tekstkenmerken. Ze zien bijvoorbeeld dat het woord ‘totempaal’ een lang woord is en het woord ‘de’
een kort woord.
U bedenkt van tevoren welke woorden u gaat gebruiken. U kiest woorden met een wisselend aantal
lettergrepen, die te maken hebben met het thema.
Reflectie
De leerkracht stimuleert de kinderen om naar de geschreven vorm van woorden en letters te kijken.
Als ze het woord ‘dansend’ weer in de goede volgorde moeten leggen, moeten ze gericht kijken naar
de vorm van de letters. Het gaat er niet zozeer om dat kinderen de letternamen kennen, maar vooral
dat ze zien dat elke letter er anders uitziet en anders klinkt.
Het opdelen in klankgroepen is van belang voor de latere leesontwikkeling. U oefent deze vaardigheid
extra met kinderen die hiermee moeite hebben.
Woordraadsels
U werkt regelmatig aan de uitbreiding van de woordenschat. U biedt nieuwe woorden aan, legt ze uit,
laat ze meerdere keren terugkomen en laat de kinderen de woorden ook zelf gebruiken. U gebruikt bij
deze activiteit woordkaarten (met geschreven woord en tekening) die passen bij het thema. Doel is dat
de kinderen nieuwe woorden leren gebruiken.
Woordkaarten
Reflectie
In deze activiteit gaat het om de actieve woordenschat van kinderen. Ze moeten zelf het juiste woord
benoemen. Daarom kunt u deze activiteit alleen doen met woorden die de kinderen al meerdere keren
hebben gehoord. U komt er in deze activiteit achter of de kinderen de woorden hebben opgeslagen in
hun mentale lexicon.
Herhaald voorlezen
Met name voor kinderen met weinig voorleeservaring en minder taalvaardige kinderen is herhaald
voorlezen een krachtige onderwijsactiviteit. De nadruk ligt op verdieping van de inhoud van het boek.
U besteedt aandacht aan belangrijke woorden en begrippen uit het verhaal. U gebruikt en verwerkt de
nieuwe woorden ook in andere activiteiten.
Reflectie
Voorafgaand aan het voorlezen krijgen de kinderen gelegenheid om eerdere ervaringen met het boek
te verwoorden. De leerkracht heeft van tevoren bedacht dat ze extra aandacht wil besteden aan de
symbolen onderaan de pagina’s, maar de kinderen komen hier zelf al mee. Bij het navertellen van het
verhaal komen de symbolen goed van pas.
Navertellen en naspelen
Door verhalen na te vertellen en na te spelen verwerken de kinderen het verhaal op een andere
manier en ontdekt u in hoeverre de kinderen het verhaal echt hebben begrepen.
Navertellen en naspelen
In groep 1 van Ida vertellen de kinderen met behulp van de prenten het verhaal van
Dansend Blad in eigen woorden na. Vier kinderen krijgen vervolgens de rollen van Dansend
Blad, Blauwe Maan, Kleine Steen en Witte Wolk toebedeeld en spelen het verhaal na
terwijl Ida het verhaal vertelt. Het blijkt een moeilijke opdracht, maar de kinderen vinden
het erg leuk om te doen.
Ook groep 2 speelt het verhaal na. De kinderen bedenken eerst samen welke spelers er
nodig zijn. Er zijn genoeg kinderen die een rol willen spelen. Ze zoeken de spullen die ze
nodig hebben, leggen die in de kring en gaan zich verkleden. Ook wordt er een verteller
gekozen: Ruben. Hij gaat op de vertelstoel zitten en vertelt het verhaal met het boek in zijn
handen. De spelers beelden het verhaal gelijkertijd uit met enkele aanwijzingen van Jeanne.
Reflectie
Om het verhaal na te vertellen of na te spelen hebben de kinderen houvast nodig van de prenten of
van een verteller. Later kunnen ze het ook zonder die steun. Als de leerkracht merkt dat de kinderen
het verhaal goed kennen, geeft ze hen de kans om het verhaal uit te breiden.
Indianennamen bedenken
Indianennamen zeggen iets over de persoon. Vergelijk bijvoorbeeld Dansend Blad, Kleine Steen en
Witte Wolk. In deze activiteit bedenken kinderen indianennamen voor elkaar of voor zichzelf. Elke
naam wordt op een naamkaartje geschreven (met een tekening) en alle kaartjes worden op een groot
gekleurd vel geplakt.
Reflectie
Voor de kinderen is het al snel duidelijk dat een indianennaam uit twee woorden bestaat. Dat de naam
iets zegt over eigenschappen van een persoon is de kinderen nog niet duidelijk. De indianennamen
worden vanaf nu ook gebruikt in andere activiteiten.
Rekenactiviteiten
Ook de rekenactiviteiten in de groepen 1 en 2 staan in het teken van indianen. Enkele voorbeelden:
- Indianenveren tellen: kinderen tellen veren en koppelen dit aan cijfers.
- Veren verdelen tussen Dansend Blad en Blauwe Maan, in wisselende aantallen.
- Cijfers herkennen en koppelen aan aantallen veren.
- Cijfers op volgorde zetten in de telrij.
Reflectieve activiteiten
U reflecteert op verschillende momenten met de kinderen. Als kinderen aan het werk zijn, komt u er af
en toe bijzitten en laat u kinderen nadenken over wat ze doen. U voert reflectiegesprekjes met
individuele kinderen, maar ook met kleine groepjes en met de grote groep, zodat kinderen
gelegenheid krijgen aan de anderen te laten zien en te vertellen wat ze hebben gedaan.
Reflectiekring
Na afloop van het werken naar keuze houdt u regelmatig een reflectiekring, waarin kinderen elkaar
vertellen wat ze hebben gedaan. Tijdens zo’n reflectiegesprek stelt u zoveel mogelijk open vragen,
zodat kinderen veel ruimte hebben om te vertellen:
- Vertel eens wat je hebt gedaan?
- Hoe heb je het aangepakt? Wat heb je eerst gedaan, en daarna?
- Wat vond je goed gaan?
- Is er nog iets waar je niet zo tevreden over bent? Wat dan?
- Ik zie hier … Vertel eens wat je hebt gedaan?
Praathoekje
Christel neemt vier kinderen die klaar zijn met hun tekening voor het indianenboek, apart.
Ze legt de tekeningen in de praatmand en gaat met hen in het praathoekje zitten om over de
tekeningen te praten. Op de vragen van Christel komt er een kort gesprekje op gang. Daarna
stellen een paar kinderen voorzichtig nog wat vragen aan elkaar.
Reflectie
De leerkracht stimuleert in beide voorbeelden de gespreksdeelname van kinderen. Ze laat ze op elkaar
reageren en stimuleert de kinderen interesse te tonen voor elkaars werk. Ze geeft de kinderen ruimte
om te praten en elkaar vragen te stellen.
De kinderen werken met hun activiteiten toe naar een gezamenlijke eindpresentatie, bij voorkeur voor
een breder publiek dan de eigen klas, bijvoorbeeld ouders of andere klassen. De kinderen laten zien
wat zij de afgelopen periode allemaal hebben onderzocht en opgestoken. Eventueel volgt er daarna
nog een afsluiting met de eigen groep. In ieder geval wordt de ankerperiode afgesloten met een
duidelijke slotactiviteit, waarvoor u al tijdens de verdiepingsfase plannen maakt. U kunt in de
eindpresentatie verschillende presentatievormen gebruiken.
Eindfeest
In groep 2 doen de kinderen hun zelfgemaakte indianentenue en tooi aan. In de tooien
staan de indianennaam van de kinderen. De kleutergroepen en groep 3 komen op verzoek
van het opperhoofd weer allemaal bij elkaar in het indianenkamp (in de speeltuin) en gaan
hier in een kring zitten. Juf Ida van groep 1 leest nog eens het verhaal voor over Dansend
Blad, terwijl een paar kleuters het naspelen. Kleine Steen is gevonden en is weer terug in het
indianenkamp. Dan is het feest. Groep 2 heeft een indianendans geoefend en geeft het
zelfgemaakte indianenboek cadeau aan Kleine Steen. Daarna zingen de groepen
verschillende indianenliedjes en wordt er uitgebreid gedanst. Tot slot krijgt iedereen een
lekkere indianenkoek.
Door de ankeractiviteit zijn de kinderen echt geprikkeld, zodat zij enthousiast en betrokken gingen
spelen en werken. De kinderen kregen volop gelegenheid om het indianenleven te ‘beleven’ en te
ervaren en werden aangesproken op al hun zintuigen, iets dat voor kleuters heel belangrijk is. Ze
hebben onder andere getrommeld, gebaren gemaakt, kleding gemaakt, indianendansen geleerd en
gezongen. Hun emoties werden aangesproken doordat zij meeleefden met het verdriet van Dansend
Blad.
Daarnaast zijn de kleuters aan de slag gegaan met eigen leervragen. Daarbij was het voorbeeldgedrag
van de leerkracht en van andere kinderen belangrijk. Spelenderwijs wennen kinderen eraan om vragen
te stellen. Onder begeleiding van de leerkracht vonden de kinderen antwoorden op hun vragen.
De kinderen werkten aan de volgende tussendoelen van beginnende geletterdheid (Verhoeven e.a.,
1999):
- Boekoriëntatie
- Verhaalbegrip
- Functies van geschreven taal
- Relatie tussen gesproken en geschreven taal
- Taalbewustzijn
- Alfabetisch principe
- Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’
Tijdens de ankeractiviteit brengt u de kinderen in de sfeer van het onderwerp en maakt u hen
nieuwsgierig, bijvoorbeeld door voorwerpen in te brengen die passen bij het anker. U leest het
prentenboek voor de eerste keer voor.
Boekflap
Als vervolg maken kinderen in tweetallen een woordveld rond ‘indianen’. Ze bedenken om
de beurt een woord dat te maken heeft met indianen en schrijven het op. Daarna noemt elk
tweetal een woord van het eigen woordveld en vertelt er iets over. Lisette schrijft het woord
op een strookje dat op het bord komt te hangen. Zo ontstaat een klassikaal woordveld.
Voordat de kinderen naar huis gaan, vraagt Lisette of ze thuis spullen willen zoeken die met
indianen te maken hebben. Enkele kinderen vertellen dat ze thuis een indianentent hebben.
Lisette: “Dat zou mooi zijn. Dan maken we hier een indianenkamp.”
Reflectie
Lisette brengt de kinderen door de muziek en de kist met indianenspullen in een bepaalde sfeer. Het
valt Lisette op dat kinderen erg goed naar het prentenboek kijken. Al voordat het is voorgelezen
ontdekken ze dat de symbolen in het boek een stukje van het verhaal vertellen. Bij het maken van het
klassikale woordveld blijkt dat de kinderen al heel wat van het onderwerp weten. Lisette had zich
voorgenomen om de kinderen het verhaal na het voorlezen te laten samenvatten, maar ze ziet
daarvan af, omdat ze het boek eigenlijk al twee keer hebben doorgenomen. Ze zal het verhaal daarom
de volgende dag met de kinderen samenvatten aan de hand van de volgende vragen: Wat was het
begin? Wat was het einde? Waar ging het over? Wat was het probleem? Wat voor oplossing is daar
voor gekomen?
Door de ankeractiviteit zijn de kinderen geïnteresseerd geraakt in het onderwerp en willen ze hier
verder onderzoek naar doen, over leren en over praten. De komende week oriënteren kinderen zich
op het thema door de volgende activiteiten:
- De leeromgeving inrichten
- Leervragen inventariseren
- Leervragen en woorden rubriceren
- Activiteiten bedenken
- Herhaald voorlezen
- Snuffelen in informatieve boeken
- Groepjes vormen rond leervragen
De leeromgeving inrichten
Samen met de kinderen richt u een leeromgeving in rond het nieuwe thema. Zo worden bijvoorbeeld
thematische hoeken en een thematafel ingericht. U zorgt zelf voor spullen en stimuleert de kinderen
om boeken en voorwerpen van huis mee te nemen. U zorgt in ieder geval voor verhalende en
informatieve boeken over het onderwerp (boekenhoek) en geeft het ankerprentenboek een
opvallende plaats, zodat de kinderen het boek kunnen inzien wanneer zij dat willen.
De boekentafel
Reflectie
De leerkracht richt de ruimte samen met de kinderen in. De voorwerpen krijgen een functionele plaats
in speciaal ingerichte hoeken of tafels. De materialen bieden ingangen voor gesprekken en voor
activiteiten en kunnen een bijdrage leveren aan de uitbreiding, verbreding en verdieping van de
woordenschat.
Leervragen inventariseren
Gaandeweg komen de kinderen steeds meer aan de weet over het thema, maar daardoor ontstaan er
ook leervragen. De kinderen worden nieuwsgierig naar bepaalde onderwerpen en gaan daarover
vragen stellen. Deze leervragen gebruikt u in vervolgactiviteiten, waarbij kinderen zelf op zoek gaan
naar antwoorden. Het stimuleert kinderen als u zelf ook uw leervragen inbrengt. U laat daarmee zien
dat ook een leerkracht niet alles weet.
U gaat met de kinderen leervragen verzamelen, maar doet dat pas wanneer de kinderen zich al in het
onderwerp hebben verdiept en laten merken dat ze meer willen weten.
U doet deze activiteit in tweetallen en in de grote groep.
Het inventariseren van leervragen staat in het teken van de volgende doelen:
- Kinderen raken geïnteresseerd in het thema én willen hier verder onderzoek naar doen, over leren
en uitwisselen.
- Kinderen bouwen een netwerk van betekenissen op rond het thema.
- Kinderen denken na over wat ze willen leren.
Reflectie
Doordat de kinderen al met het onderwerp ‘indianen’ hebben kennis gemaakt, kunnen ze gerichte
vragen stellen. Door eerst in tweetallen te werken, is iedereen actief bezig. Bij de inventarisatie blijkt
hoe breed het gebied is waar kinderen nog meer over willen weten. Sommige kinderen vragen naar
complexe processen, zoals ‘Hoe leven de indianen?’ of ‘Hoe koken de indianen?’
Relaties leggen
Lisette vraagt aan de kinderen welke vragen met elkaar te maken hebben en hangt die bij
elkaar. Ook rubriceren ze de woorden van het woordveld. De woorden krijgen een plekje bij
de bijbehorende leervragen. Zo ontstaan er uiteindelijk op het bord vijf groepjes met
leervragen met daaronder woordkaartjes. Bij het onderwerp ‘kleren’ bijvoorbeeld hangen de
volgende leervragen:
- Hoe komen ze aan al die veren?
- Hoe maken ze hun kleren?
Bij deze rubriek hangen de volgende woorden: tas, indianenpak, tooi, vachten, vel, vlecht,
masker.
Later zullen de kinderen voor elk groepje vragen een overkoepelende naam bedenken (zie
‘groepjes vormen rond leervragen’).
Reflectie
Lisette stuurt het rubriceren zodat er vijf groepjes leervragen ontstaan. Later kunnen dan steeds vier
kinderen samenwerken aan een bepaald onderwerp. Bij het rubriceren van de vragen komen sommige
feitenvragen te vervallen, zoals ‘Welke taal spreken de indianen?’ of ‘Hoeveel indianen zijn er?’.
Lisette vervult ook hier een sturende rol.
Doordat kinderen nadenken over de vraag welke leervragen en/of woorden bij elkaar horen, moeten
ze relaties leggen en wordt een beroep gedaan op hogere cognitieve taalfuncties.
Activiteiten bedenken
Lisette geeft de kinderen de opdracht om in viertallen activiteiten op te schrijven die ze rond
indianen willen doen. Daarna krijgen twee kinderen de blaadjes van alle groepen met de
opdracht deze te rubriceren. Ze moeten de opdrachten ordenen, bijvoorbeeld in
‘knutselopdrachten’, ‘opdrachten die te maken hebben met verhalen bedenken’ en
‘tekenopdrachten’. Deze kinderen schrijven de gerubriceerde opdrachten op een nieuw
blaadje. Later bedenkt Lisette aan de hand van deze inventarisatie activiteiten en stelt ze
een globale planning op.
Reflectie
Door kinderen zelf activiteiten te laten bedenken, versterkt Lisette hun betrokkenheid. Zij brengt
structuur aan in de activiteiten door twee kinderen de opdracht te geven deze te rubriceren. Dit is een
betekenisvolle opdracht. Lisette houdt de regie in handen: ze maakt zelf een selectie van activiteiten
en past deze eventueel aan. Zij houdt in de gaten of haar onderwijsdoelen in de activiteiten voldoende
aan de orde komen.
Herhaald voorlezen
Door een boek nog eens voor te lezen, krijgen kinderen een dieper begrip van het verhaal en wordt
bovendien duidelijk wat ze wel en niet hebben begrepen. U bedenkt van tevoren aan welke woorden
en leesstrategieën u aandacht wilt besteden. U voert deze activiteit bij voorkeur uit in de kleine groep,
omdat er dan meer interactiemogelijkheden zijn.
Reflectie
Door de nieuwe ervaringen op de boekflap te schrijven, maakt Lisette duidelijk dat de kinderen nu
alweer meer van het verhaal begrijpen. De kinderen staan nu uitvoeriger stil bij bepaalde delen van het
verhaal en bij de betekenis van de symbolen. Door de symbolen onderaan de pagina’s, worden ze
geprikkeld om goed naar de tekeningen in het boek te kijken.
Reflectie
Door in de boeken te kijken, komen de kinderen meer te weten over indianen. Ook al is de tekst soms
te moeilijk, toch kunnen zij van de boeken leren, doordat in de meeste informatieve jeugdboeken veel
goede illustraties staan, waaruit zij informatie kunnen afleiden. Zij komen door de boeken ook op
nieuwe leervragen en ideeën voor onderzoeksactiviteiten.
Onderzoeksgroepjes samenstellen
In het begin van de tweede week komt Lisette terug op de (groepjes) leervragen. Eerst leest
een leerling een groepje leervragen voor en daarna bedenken ze samen een woord dat het
beste aangeeft waar deze vragen over gaan. Er zijn groepjes vragen over de volgende
onderwerpen: kleren, jacht, wonen, natuur en eten.
Lisette vertelt dat de kinderen de komende dagen antwoorden gaan zoeken op de vragen en
dat ze mogen kiezen voor een onderwerp. Elk kind hangt zijn naamkaartje bij het onderwerp
van zijn voorkeur. Er mogen bij elk onderwerp maximaal vier naamkaartjes hangen. Als er al
vier namen hangen, moet het kind voor een ander onderwerp kiezen. Lisette doet dit
klassikaal waarbij ze de kinderen om de beurt voor een onderwerp laat kiezen.
Reflectie
Doordat de kinderen zich eerst hebben georiënteerd op het thema, weten ze goed over welk
subonderwerp ze meer willen weten en kunnen ze straks gericht op zoek gaan naar informatie.
Er volgen twee tot drie weken waarin u elke dag thema-activiteiten doet, die u (deels) in overleg met
de kinderen bedenkt. Doordat de kinderen veel verschillende ervaringen met het onderwerp opdoen,
wordt het voor hen vanzelfsprekend om hierover te gaan lezen en schrijven. U besteedt in alle
activiteiten aandacht aan instructie, in zowel de werkwijze als in lees- en schrijfstrategieën. Ook
reflecteert u regelmatig met de kinderen op de activiteiten.
Tijdens de inloop
Kareem speelt tijdens de inloop bij de verteltafel met wereldspelmateriaal. Lisette vraagt
wat hij speelt en Kareem legt uit dat de verhalenverteller een verhaal vertelde aan de
indianen. Lisette luistert en vraagt af en toe door. Zij stelt voor dat Linda mee gaat spelen.
Kareem kan dan ook aan Linda het verhaal vertellen. Eerst spelen Kareem en Linda wat met
de poppetjes en dan stelt Kareem voor om het verhaal van Dansend Blad te spelen. Voordat
het spel begint, overleggen ze samen wie Dansend Blad en wie Kleine Steen speelt en welke
andere figuren nodig zijn.
Reflectie
Lisette komt bij kinderen langs om te informeren wat ze aan het doen zijn, hen verder op weg te
helpen en te stimuleren. Zo stimuleert ze Kareem bijvoorbeeld om samen te spelen met een ander
kind. Kinderen die schrijven, helpt ze met de juiste schrijfwijze. Af en toe legt ze bepaalde
spellingregels opnieuw uit, maar ook geeft ze als dat relevant is instructie over een nieuwe
spellingregel. Zo leren de kinderen spellingregels in een functionele context.
Het kan voorkomen dat u een bepaalde activiteit met bepaalde kinderen wil doen, bijvoorbeeld om
extra aandacht te besteden aan woordenschatstimulering. Dan helpt u eerst de andere kinderen op
weg en gaat u vervolgens met het betreffende groepje aan de slag.
In het kader hieronder staan de activiteiten die de kinderen in de groep van Lisette hebben uitgevoerd.
Lees- en schrijfactiviteiten
Vragen bedenken bij boek
Kinderen bedenken in een groepje vragen bij het verhaal van Dansend Blad. Ze beslissen zelf wie de
vragen opschrijft. De andere kinderen geven later antwoord op de vragen.
Lees- en schrijfhoek
- In het begin van de periode: in tweetallen snuffelen in informatieve boeken over indianen.
- Halverwege de periode: in een groepje in informatieve boeken antwoorden zoeken op de
leervragen (informatie verwerven).
- Aan het einde van de periode: hetzelfde groepje verwerkt de gevonden informatie op een poster
(informatie verwerken).
Stempeldoos
In tweetallen kiezen kinderen een prent over indianen en bedenken hierbij (op de letterdoos) een
goede zin. Ze kijken de zin samen met de leerkracht na en stempelen de correcte zin.
Verhaal schrijven
Kinderen kiezen (individueel of in tweetallen) een prent over indianen en bedenken hierbij een verhaal,
dat ze op de computer typen. Samen met de leerkracht halen ze de spelfouten eruit.
Werken aan het abc-boek
De groep heeft een gezamenlijk abc-boek. Bij elke letter zetten zij woorden en tekeningen die te
maken hebben met indianen. De kinderen kunnen kiezen uit drie mogelijkheden: één grote tekening
maken, vier verschillende kleine tekeningetjes maken of een zinnetje schrijven.
Taalopdracht
Kinderen zoeken plaatjes, woorden en zinnen over indianen en plakken deze op.
Stripverhaal maken
Kinderen schrijven teksten in ballonnetjes en verzinnen een titel bij het verhaal. Ze weten dat een
verhaal bestaat uit een kop, middenstuk en staart.
Gebarentaal
Kinderen ontcijferen in tweetallen ‘gebarentaal’. Een tweetal heeft een blad met tekens: gebaren van
de indianen. Onder elk gebaar is geschreven wat het betekent. Op een ander blad staat een verhaal
Overige activiteiten
Bouwhoek
Kinderen bouwen een indianenkamp met blokken, playmobil of lego.
Poppenkast
Kinderen verzinnen zelf een verhaal met de indianenpoppen. Ze bedenken er ook een titel bij. Later
voeren ze het poppenkastspel op voor de groep. Ze vertellen eerst waarover het spel gaat en noemen
de titel. Na de voorstelling bespreken ze of de titel bij het verhaal past.
Tekenen
De kinderen tekenen een langwerpig voorwerp van de indianen, zoals een speer of een totempaal.
We gaan hieronder in op de kernactiviteiten van het werken met een anker: het verwerven en
verwerken van informatie.
Informatie verwerven
Kinderen zoeken gericht in informatieve boeken (waarin zij al eerder hebben gesnuffeld) naar
antwoorden op de leervragen over het onderwerp dat ze hebben gekozen. Dat is hun leesdoel. U
begeleidt de kinderen bij het toepassen van leesstrategieën vóór, tijdens en na het lezen, met name
door uw voorbeeldgedrag.
In de reflectiekring aan het einde van de ochtend doet het groepje verslag. Leon laat de
inhoudsopgave van een boek zien. “Kijk, hier staat ‘inhoud’. Hier kun je zien wat op welke
bladzijde staat.” Jordan, Marijn en Niek lezen voor wat ze hebben geschreven. Lisette
vertelt dat de kinderen nog meer informatie gaan zoeken, omdat ze nog niet alles weten.
Bovendien gaan ze nog tekeningen maken en plaatjes kopiëren, zodat iedereen straks kan
lezen en zien hoe en wat de indianen eten en hoe ze koken.
Reflectie
Aan het begin van de activiteit begrenst Lisette het onderwerp (eten van indianen) en wordt het
leesdoel bepaald. Vervolgens activeert ze de voorkennis, waardoor de aandacht van de kinderen
verder wordt gericht. Als kinderen lukraak in de boeken gaan kijken, grijpt Lisette in en maakt ze hun
bewust van het nut van een inhoudsopgave en leert ze de kinderen daarmee te werken. Dit is een
efficiënte strategie om informatie te zoeken.
Lisette stelt op een gegeven moment voor de taken te verdelen. Hiermee biedt zij de kinderen een
bepaalde structuur aan. Zij leren om allemaal iets anders uit te zoeken en hun kennis later met elkaar
te delen.
Reflectie
De kinderen leren in een betekenisvolle context de volgende strategieën:
- gebruikmaken van de inhoudsopgave;
- belangrijke informatie samenvatten;
- informatie afleiden uit illustraties.
Voor sommige kinderen is het al snel duidelijk wat hun taak is, anderen hebben daarbij hulp nodig van
Lisette. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat kinderen leren van elkaar: ze hebben van het groepje ‘eten’
geleerd dat ze in de inhoudsopgave kunnen kijken. Lisette neemt elke inbreng van de kinderen serieus:
als Bert een verhalend boek bekijkt, laat ze hem achterhalen wat hij aan dat boek kan hebben.
Reflectie
Door alle informatie te verwerken op een poster, ordenen de kinderen hun informatie en kunnen ze
aan anderen overbrengen wat ze aan de weet zijn gekomen. Ze moeten hierbij goed overleggen en
samenwerken. De kinderen in deze klas zijn gewend om veelvuldig in tweetallen samen te werken. Op
de deur hangt een poster met samenwerkingsregels, waarnaar de leerkracht zonodig kan verwijzen.
De kinderen gebruiken uit zichzelf de inhoudsopgave en wijzen elkaar er op. Zij passen ook al de
nodige schrijfstrategieën toe. Zo maken ze een ‘schrijfplan’ als ze onderlinge afspraken en een
taakverdeling maken en de materialen kiezen. De leerkracht bespreekt met kinderen, naast de inhoud,
ook de schrijfwijze van woorden en de opbouw van zinnen. Woorden die nog te moeilijk zijn voor
kinderen uit groep 3 en 4, corrigeert de leerkracht zelf, maar bij woorden die de kinderen wel moeten
kunnen schrijven, betrekt zij de kinderen. Het is belangrijk dat de woorden goed zijn geschreven,
omdat ook anderen de poster gaan bekijken.
Klassikale activiteiten
De leerkracht doet regelmatig klassikale activiteiten met de kinderen, die in het kader staan van het
thema. We bespreken hier de volgende activiteiten:
- vertellen over voorwerpen
- verhaal vertellen
- indianennamen bedenken
- de leerkracht leest een verhaal voor
- handvaardigheid en muziek
Een week later heeft Leon opnieuw spullen meegenomen. Omdat de kinderen van de week
tijdens het spel in het indianenkamp ontdekten dat er nog geen dieren waren om op te
jagen, heeft Leon allerlei speelgoedslangen en knuffels meegenomen. Ook heeft hij vissen
om aan het spit boven het vuur te hangen.
Leon heeft ook een mooi boek meegenomen. Hij leest de titel voor: “Het beste boek over
het Wilde Westen, cowboys, indianen, pioniers en bandieten.” Hij vertelt dat hij
verschillende woningen van indianen heeft ontdekt en laat dat zien aan de anderen. Lisette
zegt dat ze dat boek straks heel goed kunnen gebruiken bij een van de opdrachten en Leon
legt het op de leestafel.
Vervolgens vertelt Linda hoe haar regenmaker werkt. De kinderen denken samen na waarom
het een regenmaker heet. Als het in de woestijn heel lang droog is, kunnen ze die gebruiken
om regen te laten komen.
Reflectie
De kinderen nemen vanaf de eerste dag van alles mee dat met indianen te maken heeft. Zo kunnen ze
al snel een indianenkamp inrichten. Na verloop van tijd zoeken de kinderen steeds gerichter naar
voorwerpen, omdat ze in hun spel en in gesprekken ontdekken dat er nog bepaalde voorwerpen
ontbreken. De voorwerpen die kinderen meenemen hebben zij dan ook echt nodig voor hun spel. Elk
voorwerp krijgt een plekje. Ook Lisette neemt af en toe een voorwerp mee om het spel van de
kinderen te verrijken of om hun nieuwsgierigheid op te wekken.
Verhaal vertellen
U zoekt een kort verhaal uit met een duidelijke opbouw of u vertelt over een eigen ervaring. Een
verhaal bestaat uit bepaalde elementen (personen, karakters, plaats van handeling, tijd) en heeft een
bepaalde opbouw. Een goed verhaal heeft een opening en een slot en er spelen zich in een bepaalde
volgorde gebeurtenissen af. Er wordt spanning opgebouwd en geleidelijk aan wordt duidelijk waar het
in het verhaal naar toe gaat.
U bereidt het verhaal goed voor. Op een blaadje schrijft u enkele steekwoorden die u gebruikt als hulp
bij het vertellen. U brengt de kinderen met bepaalde attributen in een speciale sfeer om naar een
verhaal te luisteren. U zorgt bijvoorbeeld voor waxinelichtjes en een vertelstoel. Als u deze werkwijze
rond verhalen vertellen enkele malen zelf heeft uitgevoerd, kunt u kinderen uitnodigen om een
verhaal voor te bereiden en te vertellen in de groep. Omdat kinderen dit erg spannend kunnen vinden,
kiest u hiervoor eerst kinderen die dit zelf graag willen. Vraag hun bij de voorbereiding een lijstje met
steekwoorden op te stellen. Zie voor de opbouw en werkwijze van verhalen vertellen het boek
‘Mondelinge Communicatie: Drie werkwijzen voor mondelinge taalontwikkeling’ (Damhuis & Litjens,
2003).
De verhalenverteller 2
Lisette luidt in: “Het is avond, alle indianen zijn klaar met werken en mogen nu bij de
verhalenverteller bij het kampvuur komen zitten.” Ze zet samen met de kinderen
waxinelichtjes in de kring: het ‘kampvuur’. Het lokaal wordt verduisterd. Alle kinderen gaan
rondom het ‘vuur’ zitten. Lisette, de ‘verhalenverteller’, laat haar blaadje zien. “Ik heb op
dit blaadje een paar woorden opgeschreven. Als ik tijdens het vertellen niet meer precies
weet wat er in het verhaal gebeurt, dan kijk ik gewoon even op dit blaadje. Straks laat ik
jullie zien welke woorden ik heb opgeschreven en dan zeggen jullie of dit inderdaad
belangrijke woorden zijn in het verhaal.”
Lisette vertelt het verhaal over Wasbeer en de kinderen luisteren aandachtig. Na het verhaal
praten ze na over wat de indianen van dit verhaal kunnen leren.
Dan komt Lisette terug op het blaadje met de woorden. Een kind merkt op dat Lisette er
helemaal niet op gekeken heeft. Lisette: “Ja, weet je hoe dat komt? Toen ik gisteravond dat
briefje ging maken, had ik eigenlijk al een beetje geoefend. Want door deze woorden op te
schrijven zat het verhaaltje zo goed in mijn hoofd, dat ik er eigenlijk niet meer op hoefde te
kijken.”
Een paar kinderen lezen de woorden voor die op het blaadje staan: indianenjongen stoer
en dapper; ontmoet Grote Kei wil gooien; de Kei leeft; wedstrijd; Wasbeer overmoedig
valt; Grote Kei rolt over Wasbeer; lesje geleerd!
Aan de hand van deze woorden stelt Lisette vragen en vatten kinderen het verhaal samen.
Reflectie
Lisette brengt de kinderen helemaal in de sfeer van het verhalen vertellen bij de indianen. Zij wil met
deze activiteit bereiken dat kinderen verhalen waarderen en begrijpen en dat ze leren dat verhalen een
bepaalde opbouw hebben. Ze heeft daarom een verhaal uitgekozen met een duidelijke opbouw.
Lisette leert de kinderen dat je jezelf kan helpen bij het vertellen door steekwoorden op te schrijven.
De kinderen ontdekken ook dat je aan de hand van de belangrijke woorden het verhaal kan
samenvatten.
Indianennamen bedenken
Indianennamen zeggen iets over de persoon. Vergelijk bijvoorbeeld Dansend Blad, Kleine Steen en
Witte Wolk. In deze activiteit bedenken kinderen indianennamen voor elkaar of voor zichzelf. Doelen
van deze activiteit zijn:
- Kinderen kunnen reageren op en spelen met woorden.
- Kinderen leren geschreven taal zien als expressiemiddel.
- Kinderen leren onderscheid maken tussen woordsoorten.
2
Lisette vertelt het verhaal ‘Wasbeer en Grote Kei’. Ze vond dit verhaal op internet:
http://mediatheek.thinkquest.nl/~klb025
Indianennamen
Reflectie
Lisette zorgt voor een functionele context: de ‘verhalenverteller’ kent de indianennamen van de
kinderen niet en wil deze graag weten. Ze neemt de inbreng van de kinderen serieus: als een kind
‘opperhoofd’ als indianennaam noemt, pakt Lisette dit op om de kinderen een naam te laten
bedenken voor het opperhoofd. En als Kai voorstelt om het opperhoofd De Baas te noemen, zegt zij
niet dat dit geen goede indianennaam is, maar laat ze de kinderen nadenken over een dier dat de baas
kan zijn. Door voor te stellen informatie over de bergleeuw op te zoeken, laat ze zien dat ze zelf ook
niet alles weet.
Kinderen passen leesstrategieën toe vóór het lezen (luisteren), met name:
- voorspellingen doen over de inhoud van de tekst en over de tekstsoort
- voorkennis activeren
- vragen stellen
Kinderen passen leesstrategieën toe tijdens het lezen (luisteren), met name:
- gebruikmaken van voorkennis
- voorspellingen doen over wat volgt
- beelden vormen bij de inhoud van het verhaal (visualiseren)
Reflectie
Lisette lokt de kinderen uit om van tevoren na te denken over het verhaal door op hun ideeën dóór te
vragen. Uit de voorspellingen blijkt dat de kinderen al veel weten over het leven van de indianen. Zij
gebruiken hun voorkennis bij het voorspellen. De voorkennis helpt hen ook om het verhaal beter te
begrijpen. Hoewel de kinderen de tekst niet zelf lezen, gebruiken ze, onder begeleiding van Lisette,
wel leesstrategieën, met name het activeren van voorkennis, voorspellen en samenvatten.
Handvaardigheid en muziek
Ook andere vakken, zoals muziek en handvaardigheid, zet u in het teken van het thema. Zo kunt u
bijvoorbeeld de volgende handenarbeidactiviteiten doen:
- een totempaal maken;
- een ketting maken;
- speren maken;
- mandjes maken;
- mozaïek leggen naar voorbeeld van een kralenbord.
De kinderen gebruiken hun producten in hun spel. Ook door handelend en creatief bezig te zijn,
verwerven en verwerken kinderen informatie. Soms moeten ze eerst goed een schriftelijke of visuele
instructie begrijpen om een product te kunnen maken. Voor meer ideeën voor
handenarbeidactiviteiten verwijzen we naar de informatieve boeken die in bijlage 3 zijn genoemd.
We geven hier een voorbeeld van een muziekles die in het teken van indianen staat.
Zingen en bewegen
Lisette heeft met de kinderen een lied gemaakt over Dansend Blad. Zij zingen dit lied bij de
muziekleerkracht en vertellen haar over het lied en het boek. De muziekleerkracht maakt
signalen op de indianentrommel, zodat andere indianen uit andere dorpen het kunnen
horen en weten wat er aan de hand is. De kinderen tikken de signalen na.
Daarna leren ze een nieuw liedje, dat goed kan worden uitgebeeld: Ik ben een indiaan. De
leerkracht beeldt met haar lichaam en mimiek de werkwoorden uit (sluipen, schieten,
dansen, stampen en indianenkreten slaken) en de kinderen doen haar na. De opgebouwde
spanning aan het einde van het eerste couplet ontlaadt zich aan het einde van het tweede
couplet in uitbundige indianenkreten.
Uit: ‘Zingen met likkepot’ van Herma Hopster en Marjanka van Maurik, uitgegeven
door Van Tricht.
Reflectie
Doordat ook andere vakken in het teken staan van indianen, kunnen de kinderen ook daar hun kennis
over het thema inzetten. Ook door handelend en creatief bezig te zijn, verwerven en verwerken
kinderen informatie. Lisette grijpt bij veel activiteiten terug naar het verhaal van Dansend Blad, zodat
dat verhaal als een rode draad door alle activiteiten heen loopt.
Als vervolgactiviteit kunt u samen met de kinderen nieuwe coupletten bedenken bij ‘Ik ben een
indiaan’.
Reflectieve activiteiten
U reflecteert op verschillende momenten met de kinderen. Als kinderen aan het werk zijn, komt u er af
en toe bijzitten en laat u kinderen nadenken over wat ze doen. U voert reflectiegesprekjes met
individuele kinderen, maar ook met kleine groepjes en met de grote groep, zodat kinderen
gelegenheid krijgen aan de anderen te laten zien en te vertellen wat ze hebben gedaan.
Reflectiekring
Na afloop van het werken naar keuze vertellen kinderen in de reflectiekring aan elkaar wat ze hebben
gedaan. U stelt zoveel mogelijk open vragen, zodat kinderen veel ruimte hebben om te vertellen:
- Vertel eens wat je hebt gedaan?
- Hoe heb je het aangepakt? Wat heb je eerst gedaan, en daarna?
- Wat vond je goed gaan?
- Is er nog iets waar je niet zo tevreden over bent? Wat dan?
- Ik zie hier … Vertel eens wat je hebt gedaan?
- Wat vond je ervan om dit te doen?
U stimuleert tevens dat kinderen op elkaar reageren en elkaar vragen stellen.
Langwerpige voorwerpen
Het groepje met Linda, Frans en Koen heeft langwerpige indianenvoorwerpen getekend en
komt naar voren om daarover in de reflectiekring te vertellen. Koen vertelt dat hij eerst met
kleurpotloden heeft getekend en het toen met een fijnschrijver heeft overgetrokken. Lisette
stelt voor dat de kinderen raden wat Koen heeft getekend en vraagt Koen wat aanwijzingen
te geven. Na wat raden en doorvragen blijkt dat Koen een vredespijp heeft getekend.
Linda geeft ook een aanwijzing over haar tekening: ze gaan ermee op jacht. Kaj raadt
meteen dat het een bijl is. Lisette: “Linda, kun jij vertellen waar indianen een bijl voor
gebruiken?” Linda vertelt dat ze die op jacht nodig hebben. Anderen voegen toe: om dieren
dood te maken en om hout te hakken voor het kampvuur. Leon zegt dat er verschil is tussen
Langwerpige voorwerpen
Reflectie
Doordat de kinderen naar voren komen als zij over hun activiteiten vertellen, is er speciale aandacht
voor de verteller. De kinderen leren goed te verwoorden wat ze hebben gedaan en hoe ze het
hebben aangepakt. Ze leren ook van elkaar. Lisette vraagt nu en dan door zodat de kinderen hun
kennis over de indianen kunnen inbrengen en verbindingen leggen met wat ze al weten. Kinderen
komen er zo ook achter wat ze nog niet weten. Lisette zorgt ervoor dat kinderen niet alleen maar
achter elkaar vertellen, maar ook op andere manieren iets aan elkaar overbrengen, bijvoorbeeld door
een raadspelletje te doen. U kunt de kinderen verdergaand laten reflecteren op hun aanpak door te
vragen wat goed ging en waar ze minder tevreden over zijn.
De ankerperiode wordt afgesloten met een duidelijke slotactiviteit, waarvoor u al tijdens de fase van
de verdieping plannen maakt. De kinderen werken toe naar een gezamenlijke eindpresentatie, bij
voorkeur voor een breder publiek dan de eigen klas, bijvoorbeeld voor ouders of voor andere klassen,
waarin zij laten zien wat zij de afgelopen periode allemaal hebben gedaan en geleerd. Eventueel volgt
er daarna nog een afsluiting met de eigen groep. U kunt verschillende presentatievormen gebruiken.
Indianenmuseum
Indianententoonstelling
Revue of viering over indianenleven
Thematafels
Indianenkrant
Schoolreis of dag in het teken van het indianenleven
Indianenjournaal (filmpje met hulp van kinderen)
Indianenquiz
Zelfgemaakt verhalend of informatief prentenboek over indianen
Totempaal met leerbevindingen
De eindpresentatie
Ter afsluiting van het thema presenteren de kinderen hun werk aan ouders en grootouders
aan de hand van de informatieposters en de verhalen die zij zelf hebben geschreven. De
(groot)ouders verzamelen zich in de centrale hal, waar de presentatie wordt ingeleid met
een zelfgemaakt indianenlied. Lisette legt uit dat de helft van het publiek meegaat naar de
klas om te bekijken wat de kinderen hebben gemaakt. Achter elke tafel met
informatieposters staan twee kinderen, die uitleg geven en vragen beantwoorden. De andere
helft van het publiek blijft in de gang, waar kinderen hun zelfgemaakte indianenverhalen
voorlezen. Na een kwartier wordt er gewisseld.
Lisette blijft bij de kinderen die hun verhaal voorlezen. Ze legt uit dat de kinderen bij een
tekening een eigen verhaal hebben geschreven. Elk kind leest om de beurt op het podium
zijn verhaal voor.
Reflectie
Door de ouders uit te nodigen voor de eindpresentatie, raken zij meer betrokken bij het onderwijs. De
kinderen zijn trots op hun producten en hun kennis en willen dat allemaal graag laten zien. In deze
eindpresentatie komt het tweeledige doel van het werken met een anker naar voren: de
belevingsaspecten, in de vorm van de eigen verhalen van de kinderen, en de informatieve kant in de
vorm van de informatieposters.
Quiz
Na de eindpresentatie kunt u het werken met het anker afsluiten met de groep. U kunt dit op vele
manieren doen, bijvoorbeeld in de vorm van een quiz, waarvoor de kinderen van tevoren vragen
hebben bedacht en opgeschreven.
Reflectie
In deze afsluitende activiteit kunnen de kinderen al hun kennis over indianen kwijt. Het leuke is dat de
kinderen de vragen zelf hebben bedacht. Lisette vervult vooral de rol van ‘voorzitter’. Ze brengt
antwoorden van verschillende kinderen bij elkaar, vat samen en trekt conclusies.
De kinderen zijn veel te weten gekomen over het leven van indianen. Ze hebben hun kennis tevens
overgedragen aan anderen.
Motivatie is een belangrijke voorwaarde voor leren. De motivatie van kinderen neemt toe naarmate ze
zelf meer sturing geven aan het leerproces. Daarom waren de kinderen (deels) mede-ontwerpers van
hun onderwijs. Ze waren medeverantwoordelijk voor de inrichting en verzorging van de leeromgeving,
bepaalden voor een deel hun eigen activiteiten en dachten na over wat ze wilden leren. Aan de hand
van hun eigen leervragen verwierven en verwerkten ze informatie.
Kinderen leren veel door met anderen samen te werken. Ze maakten afspraken met elkaar over de
inhoud van het werk en over de wijze waarop ze het uitvoerden, ze luisterden naar elkaar en stelden
elkaar vragen. Door samen te werken en met elkaar te reflecteren, leerden de kinderen veel op het
gebied van mondelinge communicatie.
Aarnoutse, C. & Verhoeven, L. (Red.), Zandt, R. van het & Biemond, H. (2003). Tussendoelen
gevorderde geletterdheid. Leerlijnen voor groep 4 tot en met 8. Nijmegen: Expertisecentrum
Nederlands.
Damhuis, R. & Litjens, P. (2003). Mondelinge Communicatie. Drie werkwijzen voor mondelinge
taalontwikkeling. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.
Elsäcker, W. van & Verhoeven, L. (2001). Interactief lezen en schrijven. Naar motiverend lees- en
schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs. Nijmegen: Expertisecentrum
Nederlands.
Elschner, G. & Schliephack, M. (2001). Dansend Blad, het indianenmeisje. De Vier Windstreken.
Kleef, M. van & Tomesen, M. (2002b). Werken aan taalbewustzijn. Prototype voor het stimuleren
van fonologisch bewustzijn in betekenisvolle contexten. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.
Tomesen, M. & van Kleef, M. (2005). Strategisch lezen en schrijven met jonge kinderen. Prototypen
voor lees- en schrijfonderwijs in betekenisvolle contexten. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.
Verhoeven, L. & Aarnoutse, C. (Red.), Blauw, A. de, Boland, T., Vernooy, K. & Zandt, R. van het
(1999). Tussendoelen beginnende geletterdheid. Een leerlijn voor groep 1 tot en met 3. Nijmegen:
Expertisecentrum Nederlands.
Voorbereiding
Dit anker:
raakt de emoties van de kinderen
biedt voldoende mogelijkheden en invalshoeken om over te praten, te leren, te spelen en te werken
daagt kinderen uit om eigen leervragen in te brengen
komen alle tussendoelen van beginnende cq. gevorderde geletterdheid aan bod?
kunnen de kinderen voldoende sturing geven aan hun eigen leerproces (de leeromgeving inrichten,
inbreng in activiteiten, werken aan eigen leervragen)?
is er een balans tussen activiteiten die gericht zijn op de beleving en activiteiten die gericht zijn op
het verwerven en verwerken van informatie?
Terugblik
Stap 7: Evaluatie
Na de uitvoering denk ik na en bespreek ik met collega’s wat goed ging en wat ik bij een volgend
anker anders wil aanpakken.
Dit is wat ik zeker wil vasthouden:
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………
Het prentenboek Dansend Blad, het indianenmeisje gaat over het indianenmeisje Dansend Blad dat
op haar paard Witte Wolk in slecht weer op zoek gaat naar het indianenjongetje Kleine Steen.
In het boek draait het onder andere om zoek raken, op zoek gaan en sporen volgen. Onderaan elke
pagina staat een symbool; het zijn een soort sporen die uitnodigen om goed naar de tekeningen in het
boek te kijken. De symbolen verwijzen meestal naar iets dat op de betreffende bladzijden is te zien. Zij
vertellen soms nog een ander verhaal en maken de illustraties in het boek deels tot een zoekplaatje.
Een korte samenvatting in vier symbolen op de binnenzijde van het voorblad geeft de inhoud weer.
‘Dansend Blad gaat op haar paard Witte Wolk in het slechte weer op zoek naar Kleine Steen. Zij vindt
een mierenspoor dat naar Kleine Steen toe leidt en brengt hem op Witte Wolk terug naar het
indianenkamp.’
En in weer andere symbolen staat een samenvatting op de binnenzijde van het achterblad.
‘Dansend Blad ziet een bloeiende cactus. Deze helpt haar om het spoor te vinden dat naar Kleine
Steen toe leidt. Ze is van plan om met het opperhoofd nog eens te gaan kijken hoe de bloem precies
ruikt.’
De pagina’s in het boek zijn niet genummerd. Voor het gemak zeggen we dat het verhaal begint op
pagina 1.We geven per pagina aan wat belangrijk is voor het begrip van de betreffende pagina en
benoemen de symbolen op die pagina.
Invalshoeken
Het prentenboek ‘Dansend Blad’ biedt allerlei invalshoeken om te kijken naar het leven van indianen.
U kunt vanuit de prenten in het boek met kinderen praten over het leven van indianen. Deze
gesprekken kunnen aanleiding zijn voor verdere verkenning en onderzoek, voor spel en allerlei
activiteiten.
Wonen. Uit de prenten in het boek leiden we af dat deze indianen in tipi’s wonen. Dat betekent dat
het om Prairie-indianen gaat. Niet alle indianen woonden in tipi’s. In informatieve boeken kunnen
kinderen de verschillende woonvormen van indianenstammen opzoeken.
Kleding en uiterlijk. Ook aan de kleding van de indianen in het prentenboek is te zien dat het om
Prairie-indianen gaat. Ze hebben hemden van hertenleer met franjes aan, een hoofdtooi op en
gezichtsbeschilderingen. Ze dragen natuurlijke kleuren. Aan hun voeten dragen ze mocassins. Hun
haar is gevlochten.
Voedsel. In het boek komt het volgende eten voor: gerstekoek, gerstekorrels, champignons en maïs
(op tekeningen). In informatieve boeken kunnen kinderen opzoeken wat indianen nog meer zoal aten.
Voor de indianen was bizonvlees de voornaamste voedselbron. Daarnaast aten ze verschillende
soorten groenten, waaronder zoete aardappel en wilde knollen.
Familieleven. Een dorp van de Prairie-indianen was opgebouwd uit groepen families of clans. De tipi’s
waren gegroepeerd in familieverband. Alle leden van een gezin woonden in dezelfde tipi. De taken
voor mannen en vrouwen waren duidelijk omschreven. De mannen jaagden, beschermden de stam en
gaven leiding. De vrouwen zorgden voor het huis, de kinderen en het eten. Dat blijkt ook uit het boek:
de jongens gaan op zoek naar Kleine Steen, onder leiding van het opperhoofd, en Dansend Blad mag
niet mee.
Taal en communicatie. De verschillende stammen spraken vaak zeer verschillende talen. De indianen
ontwikkelden een gebarentaal om met andere stammen te communiceren. Voor de komst van de
Europeanen was het schrift onbekend. De indianen gebruikten pictogrammen die mensen, dieren en
voorwerpen voorstelden. Voorbeelden hiervan zijn volop te zien in het prentenboek: onderaan elke
bladzijde en op de binnenzijden van de kaften.
Verhalen vertellen. De indianen waren grote vertellers. Verhalen speelden een grote rol bij het
doorgeven van de gebruiken, rituelen en religie van de stam. In de lange wintermaanden gingen de
indianen in hun tipi’s rond het vuur bij elkaar zitten om te luisteren naar een verhalenverteller.
Verhalen werden ook wel verteld met tekens en rotstekeningen.
Dieren. Op de prairies wemelde het van de bizons en antilopen. In de bossen leefden veel dieren,
waaronder herten, elanden, stekelvarkens en bevers. De rivieren zaten vol met vis en talloze vogels
Landbouw. De indianen verbouwden vooral maïs, bonen en pompoenen. Planten en bessen werden
vooral door meisjes en oude vrouwen verzameld. Er groeiden op de prairie ook veel wortels en
knollen, zoals wilde rapen, uien en aardappels, die door de vrouwen met een stok werden
uitgegraven.
Jacht. Vanaf het allereerste begin hebben de indianen gejaagd, gevist en ander voedsel verzameld. De
belangrijkste jacht van de Prairie-indianen was de bizonjacht. Generaties lang voorzag de bizon de
Prairie-indianen van essentiële benodigdheden als voedsel en huiden. De indianen respecteerden hun
omgeving en verkwistten geen natuurlijke hulpbronnen. Ze namen alleen wat ze nodig hadden en
doodden nooit om het doden zelf. De jacht was een ritueel dat werd voorafgegaan door ceremonies
ter verzoening en werd afgesloten met dankzeggingen.
Reizen en vervoer. Noord-Amerikaanse indianen waren vaak op pad, vooral voor de jacht en de
handel. Eerst reisden ze alleen te voet. De indianen vonden allerlei soorten rugzakken en manden uit
waarin ze gemakkelijk spullen konden meenemen. Als ze over water reisden hadden ze voor elke
waterweg (een rivier, meer of zee) een ander soort boot, omdat elke waterweg zijn eigen problemen
kende. Bij de komst van de paarden veranderde het leven op de prairie ingrijpend, omdat de indianen
nu grotere afstanden naar nieuwe jachtgronden konden afleggen.
Muziek en dans. Bij plechtigheden werd altijd gezongen en gedanst. Indianen maakten muziek om de
goede geesten op te roepen en geluk af te dwingen. Rammelaars, raspen en trommels werden
gebruikt voor het aangeven van het ritme. Schildpadschilden, kokosnoten, kalebassen en bizonhoorns
werden gebruikt als slaginstrumenten. Andere instrumenten werden gemaakt van hout of huiden.
Geloof en godsdienst. De indianen geloofden in meer dan één god. Ze geloofden dat verschillende
geesten de veranderingen van de seizoenen en andere natuurverschijnselen veroorzaakten. Alles in de
wereld was naar hun idee bezield door sterke geesten die de mensen konden helpen of kwaad konden
doen. De geesten moesten met eerbied worden behandeld door te bidden, te zingen, te reciteren en
te dansen.
Ankerprentenboek
Prenten- en verhalenboeken
Goede I.
De kleine indiaan
ISBN 90-6069-917-3
Lobel, A.
Rode vos en zijn kano
ISBN 90-216-1295-x
(niet meer leverbaar, wellicht via de bibliotheek)
Recheis, K.
De wilde jongen en de beer
ISBN 90-5341-426-6
Wolf, W.
Kleine maan
ISBN 33-14-40907-9
(niet meer leverbaar, wellicht via de bibliotheek)
Informatieve boeken
Murdoch, D.
Noord-Amerikaanse indianen (serie ooggetuigen)
ISBN 90-02-204299
Rossi, R.
Het leven in een indianenkamp
ISBN 90-5426-0637
Swan-Jackson, A.
De apachen en Pueblo-volken van het Zuidwesten
ISBN 90-5426-832-8
Vijgen, T.
Tipi’s, totems en tomahawks
Het leven van de Noord-Amerikaanse Indianen
ISBN 90-6168-4595
Wolk, A.
De Indianen. Ontdek spelenderwijs hun cultuur
ISBN 90-6238-724-1