Professional Documents
Culture Documents
We leven in een tijd dat men het Christelijk getuigenis onmondig tracht te maken, wat in
feite een rechtstreekse aanval is op de Grote Opdracht van Mattheüs 28:19: “Gaat heen,
onderwijst al de volken, dopende in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige
Geest, lerende hen te onderhouden al wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met u al de
dagen tot aan de voleinding van de wereld.” Als in deze dagen geëvangeliseerd mag
worden is dat een reliek uit oude tijden waarover de heersers van deze eeuw goedgunstig
beschikken …voor zolang het duurt. Wat wordt gemarginaliseerd is niet ver van ver-
dwijning. Daartegenover stellen wij: “Zal mijn lof tot U verstommen, U mijn Heiland
aller stond, U de Losser van mijn schuld? Dat mijn kennis t’allen tijd aan Uwe dienst zij
toegewijd!” Laat dat de zang van ieder Christen zijn. Amen!
1) De regel van Descartes dat alleen als onderliggend feit mag worden aanvaard wat
zich helder en duidelijk voor ogen stelt, wordt in de inleiding van zijn “Essays” uit 1637
naar voren gebracht waarin hij ook een aantal andere regels in dit verband uitlegt. De
titel van die inleiding is: “Verhandeling over de methode van het zindelijk denken en
over waarheidsbevinding in de wetenschappen”. Dit bleek een uitwerking te zijn van een
niet door hem gepubliceerd werk: “Regels voor het richting geven aan de geest”.
-2-
Dankzij de Cartesiaanse methode heeft de wetenschap zich tot grote hoogten kunnen
opwerken en een haast onbeperkte capaciteit verworven om met het materiële om te
gaan. Als Descartes zijn methode introduceert zegt hij daar zelf over: “Ik zal de ware
rijkdom van onze zielen blootleggen om zo voor ieder de weg toegankelijk te maken
waarlangs ze in zichzelf alle kennis kunnen ontdekken die nodig is om in het leven te
staan, en ik zal de middelen verschaffen om alle kennis te verwerven die binnen het
menselijke bevattingsvermogen ligt.” Wat hij feitelijk zegt en zo is het begrepen (hij
bedoelde misschien wat anders): de geest, zelfs God wordt ontdekt via de bestudering
van het materiële; immers de geest is een exponent van het materiële in plaats van
andersom. Ken uw hersens en ontdek de Geest! Nog een stap verder en de conclusie
ligt voor de hand dat bij het afsterven van de hersens de ziel verdwijnt. Hiermee wordt
de wezenlijke algehele scheiding tussen de natuurlijke en bovennatuurlijke orde ont-
kend. Ontkend wordt ook iedere mogelijkheid van Gods wonderbaar ingrijpen. Chris-
tus’ opstanding wordt aldus verlaagd tot metafoor.
2) De wetenschap verdiept zich in ketens van oorzaak en gevolg maar dat zijn altijd
secundaire oorzaken.
3) “Het modernisme vroeger en nu” van de hand van Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der
Ploeg O.P. (1909-2004) verscheen in Catholica, een Katholiek magazine voor Nederland
en Vlaanderen, in februari t/m april 2003 (nrs. 5, 6 en 7). Catholica was een uitgave van
de Stichting voor Kerk en Geloof.
-3-
heil aan anderen en dit kan men ‘Gods heilswerk’ noemen.” Een dergelijke
formulering is alleen redelijk te verstaan wanneer men niet in een persoonlijke
God gelooft en de wereld met Hem vereenzelvigt. Anders is het onzin. »»
Ziedaar de ingrediënten van het Modernisme, een wat vaag gedefinieerde stroming, die
ook wel het verlichtingsdenken wordt genoemd. Deze heeft een belangrijke impuls
gekregen vanuit de idealen van de Franse Revolutie.4)
Wat het vrijzinnig Protestantisme betreft, zegt Abraham Kuyper het volgende over het
vrijzinnig Protestantisme:
«« Ge weet, men is van moderne zijde vooral tuk op den eerenaam van Protestant,
en zou der menigte zoo gaarne diets maken dat Modernisme en Protestantisme
eenszelfden stams loten zijn, slechts door vroeger en later gescheiden, naar
elks tijd van uitbotting viel. Intusschen niets is minder waar. Het Modernisme
kiest tot uitgangspunt het menschelijk gezag in geloofszaken, waartegen het
Protestantisme juist zijn machtig protest verhief. Tegenvoeter eer dan vrucht van
het Protestantisme te achten, mag het zich reeds daarom nooit met de eere der
Hervorming tooien, wijl het nooit iets van den zielsangst, van de verscheurdheid
des harten, van de benauwdheid des geestes heeft gekend, waaruit een Luther
geroepen heeft tot zijn God. De Hervorming zocht de Verlossing van het
beklemde hart, het Modernisme slechts de Oplossing van een kunstig probleem.
Daarom kent het ook maar ééne werkelijkheid, die der zichtbare dingen, en ziet
die andersoortige, die veel hoogere, die veel vastere [zich aan onze zintuigen
onttrekkende] werkelijkheid voorbij, die ons zelfs in het feit der zonde nog
spreken blijft van het ‘onbewegelijk’ Koninkrijk Gods (cf. Hebr. 12:27-28). »»
Voorts zei hij: “…wijl ook het Modernisme mij een verschijnsel is, dat als vergezicht
bekoort door zijn verleidelijk schoon; niet naar gril of luim, doch naar vaste wet gebo-
ren werd; en toch bij al zijn schittering zich in onwerkelijke gestalten verliest.” Hij
citeert Edmund Burke, die visionair, die in 1791 in het Engelse Lagerhuis verkon-
4) Het centrum van het Modernisme lag indertijd in Frankrijk. De meest bekende
was de priester en professor Alfred Loisy (1857-1940). In Engeland was het de Jezuïet
G. Tyrell (1861-1909), die zich onder talloze schuilnamen verborg. Beide zijn door de
Roomse Kerk geëxcommuniceerd. Zo was er in Italië Ernesto Bonaiuti (1881-1946)
wiens tijdschrift op de index kwam (de lijst van verboden boeken). Tenslotte is ook
hij geëxcommuniceerd. In Duitsland was er de bekende school van Tübingen, soms
de Eberhardina Carolina genoemd, met coryfeeën als F. C. Baur (1792-1860) en D. F.
Strauss (1808-1873). De ex-seminarist, de Fransman Ernest Renan (1823-1892)
heeft niet weinig afbreuk gedaan aan het geloof met zijn achtdelige en populaire
serie “Histoire des origines du Christianisme” (Geschiedenis van de oorsprong van
het Christendom). In Nederland, maar dan moeten we verder teruggaan, zouden we
Spinoza (1632-1677) een pré-Modernist kunnen noemen. Dit zijn enkele kopstukken,
maar de lijst is veel langer en ongetwijfeld ontbreken namen van Protestantse theologen
die aan mijn aandacht zijn ontsnapt.
5) De lezing is te vinden op www.neocalvinisme.nl
-4-
Zij die deze opvattingen huldigen kunnen met enthousiasme een theologische oplei-
ding volgen, dominee of priester worden en in die functies de uitdrukkingsvaardigheid
van de gemeenschap misbruiken waarover ze zijn aangesteld. Zij zullen het niet als
verraad zien om met de diepste overtuigingen van hun medemens te jongleren, want
6) “Pascendi Dominici Gregis” uit 1907 (over de leer van de Modernisten), nr 86.
-5-
loze woorden zijn inherent aan hun denken. Als het serpent spreken ze met een gesple-
ten tong en zijn daar nog trots op ook ! Als een onkruid heeft het Modernisme om zich
heen gegrepen waardoor de evangelieverkondiging, de verkondiging van de verzoe-
ning door Christus’ Kruislijden verstek laat gaan. Het vleugellamme Woord komt niet
verder dan een armetierig gefladder. Het is tijd om op de bressen te gaan staan !
De heenwijzing naar het boek Openbaring betreft een van de brieven aan de zeven
Gemeenten, die aan Éfeze, die haar eerste liefde had verlaten: “Gedenk dan, waarvan
gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk
bijkomen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert.”
Zo’n biddagprediking was toen heel gewoon. Vóór de Franse Revolutie schreven naar
oudtestamentische traditie de Staten van Holland dikwijls een bid- en vastendag uit.7)
Zo werd ook Ninive gered:
«« De koning schikte zich tot vasten, liet boetdagen uitroepen, verliet zijnen troon,
ontdeed zich van de koninklijke sieraden, en, zich met een treurgewaad omhangen
hebbende, wierp zich ter aarde voor den GOD des hémels. – En de HEER zag in
genade op de Nineviten, verhoorde hunne smékingen en verzuchtingen. »»
Zijn biddagpredikaties waren vooral een oproep tot bekering en boetedoening. Ja hád-
den wij maar een Mozes en een Samuel! Want al mogen de vloek en de verwoesting
zijn vastbesloten, God laat zich verbidden, zelfs op het laatst. Dit wijst de geschiedenis
van het verbondsvolk uit. Jeremia 18:7-8 bevestigt dat het soms gebeurt dat God zich
tot een volk richt om te zeggen dat Hij het gaat uitrukken, afbreken en vernietigen, en
als het volk zich op deze woorden van haar boosheid afwendt, krijgt God spijt over de
rampen die Hij voor hen had bedacht.
Daarom gaan we het nu hebben over de terugkeer van Nederland naar de vaste grond
van haar behoud. Een hoopvolle droom komt mij in herinnering van een bevriende
kennis van mij, zo’n vijftig jaar geleden. In een pikdonkere ruimte lag een vrouw
bewusteloos op de grond, in grote nood door de verpeste lucht die er hing. Haar mond
lag vlakbij de drempel waaronder een beetje frisse lucht kwam, net genoeg om in leven
te blijven. Plots werd de deur opengegooid en was de zaak gered. Die vrouw moest
Nederland voorstellen en degeen die de deur opengooide was natuurlijk Christus.
Dit sluit aan bij een oud-vaderlandse traditie, zoals uiteengespeld in mijn artikel “Isaac
Da Costa - De Komende Opwekking”. De negentiende eeuwse Isaac Da Costa zag met
groot verlangen uit naar Christus’ Wederkomst: “Ons aller wachtwoord is: Zie Hij
komt. Wij weten niet wanneer Hij komt, maar moeten gereed zijn als Hij komt.” Een
memorabele uitspraak is:
«« Dat de Joden bekeerd worden wenst ieder Christen, dat zij ten laatste
bekeerd zullen worden geloven vele Christenen, maar dat zij dit zullen worden
onafhankelijk van de Christelijke kerk, op een afzonderlijke wonderdadige en
heerlijke wijze die God zich ten hunne opzichte heeft voorbehouden en zij alzo
onmiddellijk door God weder tot heerlijkheid zullen komen, is vele Christenen
nog tot een ergernis, ja dwaasheid. »»
Van Da Costa’s messiaanse verwachting voor Israël was men niet gediend, des te min-
der voor wat betreft zijn messiaanse verwachting voor Nederland. Samen met Her-
mann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) en Philippus Jacobus Hoedemaker (1839-
1910) had Da Costa een onverwoestbaar geloof in Neerlands bijzondere plaats in Gods
heilsplan. Op zijn gedenkteken in de Nieuwe Kerk te Amsterdam staat: “O Nederland!
Gij zult eens weer het Israël van ‘t Westen worden! God zal uw Kerk met licht om-
gorden, uw Koningen met Davids eer!” Da Costa ging zelfs zover dat hij dichtte: “Nog
eenmaal zal zich alles buigen voor Holland onder Jesses vaan.” (Jesse was Davids
-7-
vader en voorvader van Jezus.) De God van Israël was voor hem tevens de God van
Nederland; beide naties hadden een eigen plaats in Gods heilsgeschiedenis. En inder-
daad, nergens ter wereld hadden de Joden “...eene zoo verkwikkende herbergzaamheid
gevonden, als in dit eenmaal van de God van Israël zoo ruim gezegende Hervormde
land.” Da Costa was ervan overtuigd, een overtuiging die ik ten volle deel, dat God
met Willem van Oranje voor de zaak van Nederland een verbond had gesloten waarin
God “…de kerk van Christus met Nederlands volk en Nassaus prinsenstam verbinden
wilde tot een drievoudig snoer, hetwelk niet licht verbroken worden zoude.” …hetwelk
gekend is als God, Vaderland en Oranje. In dit verbond, zo vond Da Costa, werd Neder-
land uitzonderlijk begenadigd omdat haar kerk door God werd uitverkoren. Het Huis
van Oranje kreeg de roeping om Neerlands kerk te behoeden en in te staan voor haar
roeping.
Dominee Hermanus Hofman worstelde omstreeks 1930 met ons land en volk voor
Gods aangezicht en gaf een getuigenis dat juist nú actueel is geworden:
«« Ik zag dat ons vaderland gelijk een rijp korenveld was en Gods woord was:
“Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden.” Ik begreep: Dat is het einde
van Nederland. Ik moest bekennen dat God rechtvaardig was, maar ik kon de
ondergang van mijn volk niet aanschouwen. Het was voor me, of ik tussen de
levenden en de doden stond. Aäron nam op Mozes’ bevel een wierookvat. Maar
ik, wat moest ik beginnen? Alles was verzondigd, wij hadden geen rechten, geen
aanspraak op barmhartigheid. Dat was dus een afgedane zaak. Maar daar alles
ontviel, bleef Gods Verbond over en daar ben ik op gaan pleiten: wat zult Gij dan
met uw grote Naam doen? Zult Gij dan gans een voleinding maken? Dat kán toch
niet. Dat duldt uw Glorie niet! Toen ben ik tweemaal beantwoord: “Ik heb uw
aangezicht aangenomen in deze zaak”, en “Ik zal u uw bede geven.” Toen heb
ik, terwijl alles zwart was van het oordeel Gods, de aangezichten der mensen
betrokken waren als een pot [op het vuur, dus asgrauw] en men ten einde raad
was van ellende, het wederkeren naar God gezien en ik heb een nieuw Holland
zien verrijzen, waar recht en gerechtigheid woonden en Gods Woord weer de
plaats innam zoals God dat wil in staat, kerk en maatschappij. Ik ben vervuld
geworden met een onuitsprekelijke blijdschap. God weer terug in Holland;
Christus’ koninklijk ambt hersteld; ons volk weer één! Ik ben van blijdschap en
zielevreugd als weggezonken en heb daarna nog kort geslapen. Toen ik wakker
werd beefde ik over mijn gehele lichaam. Daniël zegt: toen was ik enige dagen
krank. (Dan. 8:27) »»
De woorden van Isaac da Costa, Roscam Abbing en Hermanus Hofman heb ik niet
aangehaald vanuit een soort historische curiositeit, maar omdat ik in hart en ziel ervan
-8-
overtuigd ben dat zij ‘profeten’ waren voor de Allerhoogste, dat dit Gods woorden
waren. En wat de Heer zegt, zal worden gedaan!
Zoals uit Da Costa’s woorden blijkt zal Nederland samen opgaan met Israël, de staat
Israël (dat laatste stond hem ook al voor ogen). Samen zullen zij ten leven gewekt wor-
den als in het visioen van het dorre-doodsbeenderen-dal. Samen zullen zij in deze be-
narde tijd, de tegenwoordige, lichtbakens zijn en ieder voor zich een beveiligd erf. Dan
zal men van Nederland met recht kunnen spreken van het Israël in het Westen. Hoe
wonderbaarlijk zijn Gods wegen. Hoe genadig bovenal.
Ik hoop dat het besef doordringt dat niet alleen een persoonlijke verootmoediging
nodig is. Zoals Jan van Barneveld in zijn boekje “Eindtijd Israël en de Islam” zegt: 8)
«« De Iraanse President Mahmoud Ahmadinejad roept [voor het forum der naties]
de volkeren van de wereld op zich aan Allah en zijn geboden [sharia] te onder-
werpen. (…) Een Bijbels antwoord werd niet gegeven en wórdt niet gegeven.
Integendeel, de kerken gaan ‘in dialoog’ in plaats van te verkondigen dat Jezus
Heer is! Het is voor de kerken Opwekking « óf » Oordeel. »»
Er rust een collectieve schuld op ons, waarvoor diep berouw nodig is. Als ik vroeger de
navrante details van onze politici aan vrienden vertelde, bespeurde ik vaak wat wrevel
alsof men liever in zijn beschutte koker bleef waar alles zo braaf en mooi is, alsof men
zich eraan wilde onttrekken om – ieder op zijn eigen en bescheiden manier – iets te
doen. Want kennis schept ook een zekere verantwoordelijkheid. Onze mogelijkheden
om direct in te grijpen zijn gering. Tóch, we hebben het met zijn allen laten gebeuren.
En dit is niet het enige. Onze drang naar welvaart, onze ongebreidelde hebzucht die al
het andere overstijgt, heeft onze natie tot een bende rovers gemaakt, tot uitbuiters en
vernietigers van onze aarde, uitbuiters van onze koloniën, uitbuiters van onze mede-
mens. De slavenhandel is slechts een van de symptomen daarvan. Op het moment in
1788, toen het laatste slavengaljoen Curaçao aandeed, had de WIC (West Indische
Compagnie) zo’n half miljoen slaven vervoerd plus een groot aantal dat overboord
werd gekieperd omdat zij de overtocht niet hadden overleefd. Het heeft geen zin naar
andere naties te wijzen die daarin excelleerden. De Islam heeft wat dat betreft een nóg
grotere schuld. Maar alstublieft laat ieder zich om zijn eigen zonden bekommeren,
want God heeft nog nooit iemands schuld vergeven omdat hij naar de ander wees.
Adam probeerde nog: “Het is die vrouw die ‘U’ mij gegeven heeft die mij verleidde.”
En Eva: “Ja, en ik werd door de slang verleid.” Toch werden beiden uit het paradijs
gezet, het paradijs van de harmonieuze relatie met God. Er is nochtans een excuus: wij
zitten met de kettinglast van ons verleden. Iedere misdadiger is daarom in zekere mate
ook slachtoffer. In het belijden van onze zonden, verdienen ook de collectieve zonden
een plaats, zelfs die tot in het verre verleden. Uit de diepten roep ik tot U, O God, hoor
mijn stem!
8) “Eindtijd Israël en de Islam” door drs. Jan van Barneveld, bekend van onder andere
“Om Sions wil niet zwijgen” en “Israël onze oudere broeder” – Uitgeverij Het Zoeklicht,
Doorn # 2009 (p.74).
-9-
tis’. In beide gevallen betekent dat een vertrouwen hebben in en toewijding tot God.
Daaruit volgt als vanzelf een aanbidding van. Er zijn de door de kerk beleden artikelen
van het geloof. De Joden noemen hun geloofsbelijdenis “De dertien uitgangspunten
van het Joodse geloof”. Dat vind ik exacter geformuleerd. In het Hebreeuwse denken
is Gods bestaan de oorzaak van ons geloof in Hem. In de brief aan de Hebreeën zou
vers 11:6 ook beter kunnen worden vertaald met: “Die tot God komt, moet geloven
‘omdat’ Hij is.” (in plaats van ‘dat’ Hij is) We hoeven maar naar de lijst van geloofs-
getuigen te kijken in het elfde hoofdstuk van deze brief om te weten wat met het
Bijbelse geloven wordt bedoeld. Helemaal aan het begin staat: “Het geloof nu is een
vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de dingen die men niet
ziet.” Uit de vele voorbeelden in dat hoofdstuk blijkt de daadkracht die samengaat met
het geloof waardoor koninkrijken werden overwonnen, gerechtigheid beoefend, de
beloftenissen verkregen en de muilen van leeuwen toegespert. Het is veelbetekenend in
het kader van ons onderwerp dat vers 3 meldt dat “wij door het geloof verstaan dat de
wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet niet gewor-
den zijn uit dingen die gezien worden.” Dat lijkt mij een mooie afsluiting voor dit
relaas. Dat volstaat om de Modernisten de mond te snoeren.
Hubert Luns
Nota Bene:
De titel van dit artikel is ontleend aan Mt.
5:15, Mk. 4:21 en Lk. 11:33 waarbij koren-
maat de vertaling is van het Griekse mo-
dios dat weer is afgeleid van het latijnse
modio, wat een standaard inhoudsmaat is
voor bijvoorbeeld graan. Modio is afgeleid
van modus = maatstaf, manier. De titel van
dit artikel past dus perfect bij het thema
van het Woord van God dat aan “meten en
tellen” onderhorig is gemaakt.
-
- 10 -
.APPENDIX.
Het gebeurt vandaag de dag vermoedelijk niet vaak: een catechismuspreek waarin
Gods weg met Israël uitvoerig aan de orde komt. Des te verrassender is de preek die
Theodorus van de Groe in zijn gemeente Kralingen hield en die na zijn dood in 1838
in druk werd uitgegeven.
De verwachting dat eenmaal “Gans Israël” zal delen in het beloofde herstel wordt door
Van der Groe niet vergeestelijkt of ingeperkt. Op grond van het profetisch woord mag
gerekend worden op een nationale bekering waarbij zowel het twee- als het tienstam-
menrijk betrokken zullen zijn. Wie deze wonderlijke omkeer zal bewerken? Van der
Groe gaat er niet vanuit dat missionaire inspanningen van de kerk daaraan te pas zullen
komen. Het zal het exclusieve werk van de reeds gekomen en nog komende Messias
zijn. Een appél om zending onder het Joodse volk te bedrijven dat treffen wij bij Van
der Groe dan ook niet aan. Wel worden de Christenen opgeroepen om vurig voor de
Joden te bidden:
«« Werpt het alles altemaal toch nu in geloove neder, op deze Rotssteen der
eeuwen wiens werk volkomen is! Hangt en kleeft ganschelijk aan die belofte van
het eeuwige trouw-verbond; leeft en sterft daarin, met Jakob: ‘dat de Verlosser zal
komen uit Zion en dat Hij de goddeloosheden zal afwenden van Jakob’. »»