Professional Documents
Culture Documents
€ 0,10 p.m.
Bio-energie
in de gebouwde omgeving
Bio-energie is net als zon, waterkracht en wind een duurzame vorm van energie. In
Nederland komt biomassa bijvoorbeeld vrij als snoeihout, dunningshout, bermgras en
resthout uit de houtverwerkende industrie. Jaarlijks wordt circa 2,7 miljoen ton
biomassa (droge stof) geproduceerd, waarvan ongeveer 1,7 miljoen ton beschikbaar is
voor energieopwekking. Een overzicht hiervan is weergegeven in onderstaande tabel.
Potentieel Contracteerbaarheid
Reststroom kton ds/jaar % kton ds/jaar PJ/jaar
stro (granen, peulvruchten, handelsgewassen) 772 20 154 2,0
hooi van landbouwzaden 117 80 94 0,3
hout uit de fruitsector en boomkwekerij 274 80 219 3,5
reststromen uit bloembollensector 95 80 76 0,6
bermgras 187 80 150 1,2
hout uit bossen en beplantingen 181 50 145 1,6
idem, bij verhoogd productieniveau 52 70 36 0,6
resthout 100 80 80 1,4
plantsoenafval 230 80 184 3,0
sloophout 400 80 320 5,7
voedings- en genotmiddelenindustrie 150 80 120 2,4
pluimveemest 170 80 136 1,8
totaal 2.728 62 1.691 24,1
bron: NOVEM, 1998
Net als olie, kolen en gas kan biomassa worden omgezet in warmte en eventueel ook
elektriciteit, daarvoor zijn verschillende technieken ontwikkeld. In tegenstelling tot deze
fossiele brandstoffen echter halen planten, bomen, struiken en gewassen door de
continue aanplant en groei op korte termijn evenveel CO2 uit de lucht als dat er bij de
conversie naar bruikbare energie weer vrijkomt. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd
aan een duurzame energievoorziening. Bovendien levert een bio-energiesysteem meer
werkgelegenheid op dan een infrastructuur op basis van fossiele brandstoffen.
Warmtelevering
De meest voor de hand liggende toepassing van bioenergie in de gebouwde omgeving
is de verwarming van woningen, utiliteitsgebouwen, zwembaden, e.d. Als vuistregel
kan worden aanhouden dat er voor de verwarming van 1.000 woningen gemiddeld 1
MWth nodig is (max 3 MWth), wat overeenkomt met ongeveer 3 - 5 kton droge
biomassa per jaar. Voor de economische haalbaarheid is de opbouw van de
warmtevraag over het jaar en per dag essentieel. Hoe constanter de warmtevraag, des
te hoger is de economische haalbaarheid van het project. Bij sterk gefaseerde aanleg
van een stadsverwarmingsnet bijvoorbeeld, zal de haalbaarheid in gevaar kunnen
Elektriciteitsopwekking
Wanneer er voldoende vraag naar warmte is en er genoeg biomassa voorhanden is,
kan overwogen worden om naast warmte ook elektriciteit op te wekken en aan het net
te leveren. Hiervoor bestaan o.a. de volgende technologische opties:
• Verbranding van biomassa met een stoomturbine (vanaf 1 MWe)
• Verbranding van biomassa met een stoommotor (50-300 kWe)
• Vergassing van biomassa met een gasmotor (vanaf ca. 500 kWe).
• Anaërobe vergisting met gekoppelde gasmotor (vanaf ca. 500 kWe).
Van bovengenoemde systemen zijn de eerste twee opties het meest bewezen.
Vergassing met een gekoppelde gasmotor is momenteel nog in het demonstratie-
stadium. Bij een warmtevraag kleiner dan ca. 3 MW is het praktisch nooit economisch
rendabel om naast warmte ook elektriciteit op te wekken.
1
De aanlegkosten van een stadsverwarmingsnet bedragen ca. € 225-450 per meter. In veel gevallen is
de investering in een warmtenet daarmee in dezelfde ordegrootte als die van de warmte-
opwekkingsinstallatie.
Conversietechnieken
De conversie van biomassa naar bruikbare energie kan geschieden via een thermische
route (verbranding of vergassing voor relatief droge materialen) of via een biologische
route (anaërobe vergisting voor natte materialen). Afhankelijk van de beschikbare
biomassa, de opbouw van de warmtevraag, de beschikbare ruimte en de wil om
innovatieve technieken toe te passen dient per geval beoordeeld te worden wat de
meest wenselijke conversieroute is.
Verbranding
Van de drie genoemde opties is verbranding de meest bewezen en toegepaste
technologie. In het buitenland (Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland, Denemarken) wordt
dit al sinds lange tijd toegepast voor warmtelevering aan woningen. In Oostenrijk zijn
momenteel al driehonderd van dergelijke installaties in bedrijf, met een totaal
opgesteld thermisch vermogen van ca. 400 MW, zie Figuur 1.
Figuur 1. Aantal opgestelde installaties en thermisch vermogen van biomassagestookte
stadsverwarmingsinstallaties in Oostenrijk (bron: Obernberger, 1998).
400
250
200
150
100
50
0
1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996
beschikbaar waarmee ook op kleine schaal ruimschoots kan worden voldaan aan de
geldende emissie-eisen voor stof, NOx, CO, etc. De techniek is daarmee ook geschikt
voor toepassing dichtbij de gebouwde omgeving.
Figuur 2: Grootschalige verbrandingsinstallatie voor houtsnippers (bron: Lior, 1999)
Als alternatief voor een grote installatie kan worden overwogen om kleinschalige,
volautomatische verbrandingsinstallaties voor houtsnippers of geperste houtpellets te
plaatsen voor de verwarming van een klein aantal woningen. Een principeschets is
weergegeven in Figuur 3.
Figuur 3: Principe van een klein-
schalige verbrandingsinstallatie
voor houtsnippers (bron:
Heizomat, 1998)
Vergassing
Vergassing heeft het potentieel tot hogere elektrische rendementen, maar er zijn nog
verschillende technische problemen die bij verbranding niet aanwezig zijn of reeds
lange tijd zijn opgelost. Voor vergassen mag het uitgangsmateriaal maximaal vijftien
procent vocht bevatten. Wanneer er alleen een warmtevraag bestaat is vergassing
geen aantrekkelijke optie. Het biedt echter wel zeer vernieuwende mogelijkheden voor
een flexibele infrastructuur, wat voordelig is indien de woningbouw sterk gefaseerd
geschiedt.
Volgens een voorkeursscenario zal in 2001 een gedeelte van de vrijkomende biomassa worden ingezet
in een vergasser op het terrein van de VAR. Hierbij zal warmte en elektriciteit voor eigen gebruik
worden opgewekt met drie gasmotoren van 0,6 MWe, 2,7 MWth. Tegelijkertijd zal NUON in de
woonwijk Zonnehoeve een warmtenet aanleggen, dat aanvankelijk met een aardgasmotor van 0,6
MWth, 0,8 MWe, de woonwijk van warmte zal voorzien. Wanneer de stookgasleiding van de VAR naar
Zonnehoeve gereed is, kan de aardgasmotor worden vervangen door een stookgasmotor. De dan
vrijkomende aardgas- motor kan vervolgens worden ingezet voor warmtelevering in de wijk Zuidbroek,
totdat ook daar stookgas beschikbaar is en er stookgasmotoren kunnen worden ingezet. De restwarmte
van de gasmotoren bij de VAR zal aan het bedrijventerrein De Ecofactorij worden geleverd. Verder
wordt overwogen om daar in de toekomst een tweede vergasser van 10 MWth, 5 MWe te plaatsen,
welke het terrein van stookgas en/of warmte zal voorzien. De biomassa hiervoor zal dan rechtstreeks
van de VAR worden betrokken.
Het innovatieve van dit project is niet alleen gelegen in de verschillende technologieën, maar vooral in
de combinatie ervan en de planologische en organisatorische consequenties van een geïntegreerde
infrastructuur. Juist omdat er met meerdere vergassers, kleinschalige WKK-eenheden en een verplaats-
bare aardgasmotor wordt gewerkt, ontstaat er veel flexibiliteit en is het scenario altijd nog aanpasbaar
aan toekomstige ontwikkelingen.
Vergisting
Gras, bladeren en dergelijke hebben op het moment van beschikbaar-komen een hoge
vochtigheid en zijn daardoor moeilijk direct via een thermische route om te zetten.
Tenzij deze biomassa van tevoren wordt gedroogd, komt hier eigenlijk alleen vergisting
in aanmerking. Vergisting van snoeihout gaat vrij moeizaam vanwege het hoge lignine
gehalte. Deze techniek bevindt zich thans in het demonstratiestadium. Het resulterende
productgas uit een vergistingsinstallatie bestaat hoofdzakelijk uit methaan (CH4) en kan
Met een vergistingsinstallatie met een input van 25 kton/jaar kan in een speciale
gasmotor 600 kW elektriciteit en 2,5 MW warmte worden opgewekt. De investerings-
kosten voor een dergelijke installatie zijn ca. € 1,5 -2,25 miljoen. Een vergis-
tingsinstallatie is in principe een gesloten systeem en door de ventilatielucht als
verbrandingslucht te gebruiken kan de stankoverlast tot een minimum worden beperkt.
Emissies
Bij de verbranding van schone biomassabrandstoffen vormen NOx, CO en stof de
belangrijkste emissies welke teruggedrongen dienen te worden om aan de geldende
emissie-eisen te voldoen. De emissies kunnen worden verlaagd door primaire
‘proces’maatregelen alsmede door secundaire rookgasreinigingstechnieken. NOx
ontstaat door stikstof wat meegevoerd wordt met de brandstof of met de
verbrandingslucht in de verbrandingsinstallatie. CO emissies ontstaan door slechte
verbranding bij te weinig zuurstof. Stofemissies worden veroorzaakt door as en
onverbrande deeltjes (roet) die met de vlammen mee worden gezogen de installatie
uit. Door goede verbrandingscondities te creëren kunnen deze emissies aanzienlijk
worden verlaagd. Tevens kunnen een aantal verschillende
rookgasreinigingsmaatregelen worden toegepast, die deze emissies tot een minimum
beperken. In Figuur 4 zijn deze schematisch weergegeven.
Figuur 4: Principe van rookgasreini-
gingsmaatregelen welke toegepast
kunnen worden bij een biomassaver-
brandingsinstallatie(bron: LIOR,
1999)
1. Biomassa
2. Verbrandingslucht
3. As vanuit rooster, cycloon en electro-
statisch filter
4. Verbranding
5. Warmtewisselaars
6. Cycloon filter
7. Chemische de-NOx behandeling
8. Electrostatisch filter
9. Schoorsteen
10. Rookgassen
Stimuleringsregelingen
De overheid heeft verschillende subsidieprogramma’s en fiscale faciliteiten ingesteld om
de doelstellingen voor duurzame energie en bio-energie te bereiken. Zo kunnen de
kapitaalslasten van de investering in een bio-energieinstallatie aanzienlijk worden
Meer informatie?
Voor meer informatie over bio-energie en andere vormen van duurzame energie, kunt
u contact opnemen met het Informatiecentrum Duurzame Energie.
Overige informatie
Aardwarmte
Duurzame energie, algemeen
Energie-opslag
Groene elektriciteit
Warmtepompen
Waterkracht
Windenergie
Zon-PV: Elektriciteit uit zonlicht
Zon-thermisch: Warmte uit zonlicht