You are on page 1of 12

De geschiedenis leert ons, dat we nooit iets geleerd hebben van de geschiedenis!!

Het eerste Tannaten-geslacht Het ontstaan van de Misjna (:) Eerste stukje Rabban Jochanan ben Zakkai. (70 80 n.chr.)
Met de ondergang van de Joodse staat werd ook het Jodendom met vernietiging en ondergang bedreigd. De overgebleven Joden in Judea wisten niet, uit wanhoop en vertwijfeling wat te doen. Gelukkig stond uit hun midden een man op, met de nodige bekwaamheid en geestkracht, om zijn geloofsgenoten weer wakker te schudden, hen te troosten en hun bewust te maken dat met het verlies van de Tempel, het Jodendom niet vernietigd is. Het was Rabban Jochanan ben Zakkai , een leerling van de grote Hillel. Zakkai behoorde tijdens de revoluties aan de kant van de gematigde partij. Dikwijls had hij de Zeloten in het belegerde Jerusalem verzocht, zichzelf over te geven. Indien zij dit niet zouden doen, dat zijzelf als gevolg van oorzaak zouden zijn, van een eventuele vernietiging van Jerusalem. Toen Zakkai zag dat zijn pogingen vruchteloos waren, en er van de dweepzieke Zeloten niet veel goeds te verwachten viel, wist hij ongemerkt in het vijandelijk leger te komen, waar hem op zijn verzoek, de toegang tot Vespasianus werd verleend. Deze veldheer die van R. Jochanans vredelievende gezindheid vernomen had, ontving hem vriendelijk en stond zijn verzoek toe, om in Jabne, niet ver van de kust van de Middellandse Zee, een Leerschool te stichten. R. Jochanan had zich dan ook ondertussen met zijn leerlingen daar gevestigd. Toen het bericht in Javne kwam, dat Jerusalem was gevallen en dat de Tempel verwoest was, verscheurden R. Jochanan en zijn leerlingen hun kleren, en treurden en klaagden alsof het om de dood van een bloedverwant ging. Maar, terwijl de droefheid van de leerlingen tot vertwijfeling oversloeg, liet de meester de moed niet zinken. Hij zag terecht in, dat in wezen, het Jodendom met het bestaan van de Tempel en Altaar niet zo innig verbonden
1

was, dat het hiermee tegelijk het Jodendom ten onder moest gaan. Hij troostte dan ook zijn leerlingen over het verlies van de gewijde offerplaats, en toonde hun aan, dat de weldadigheid de offers moest vervangen, zoals men dat tegenkomt in de Heilige Schrift (Hosea 6.6): Want Ik heb behagen in milddadigheid en niet in offers. Het was dus uiterst belangrijk, dat het Jodendom, in plaats van de verwoeste Tempel, het nieuwe middelpunt werd. Na de vernietiging van de Tempel vormde R. Jochanan te Javne een Sanhedrion, ( Hoge Rabbinale Hof) waarvan hij zelf tot voorzitter werd benoemd. Op deze wijze verkreeg Javne voor het Jodendom bijna dezelfde betekenis, welk men tot zover aan Jerusalem alleen had gegeven. Het Sanhedrion kreeg voortaan de naam van oppergerechtshof, de voorzitter werd benoemd als hoofd van het gerechtshof, en droeg tevens de eretitel Rabban (1) (algemeen leraar) of Nasi (president) dit was meestal geen geleerde van formaat doch meer een voorzitter van de Raad. De vicepresident, ook wel Av Beet-Din, genoemd was meestal de grootste geleerde en had de grootste halachische autoriteit (wetsbeslissende autoriteit). Niet alleen echter door het stichten van een Beet-din,( Rabbinale Rechtbank) maar ook en veeleer door zijn onschatbaar onderwijs heeft R. Jochanan zeer veel tot de instandhouding aan het Jodendom bijgedragen. Door zijn leerlingen naar zijn eigen geest te vormen, door hen met kennis en wetenschap te verrijken, heeft hij het Jodendom een zeer grote dienst bewezen. R. Jochanan was de vraagbaak van zijn tijd, omdat hij met de volledige kennis van de mondelinge leer in zijn gehele omvang en in al haar onderdelen mee bekend was. De basis van de traditie werd in twee hoofddelen verdeeld: Misjna Chaldeeuws: Masnita en Aggada . respectievelijk de Mondelinge Leer gebaseerd op halacha en Agada de leer geadstrueerd met parabels. De Misjna ( )bevatte de overgebleven wetten: die haar kenden en haar doorgaven heten Tannam .De Agada bevatte geen wetten, maar bestond in een vrije uitleg van het Heilige Schrift. De inhoud van de Misjna werd voorgedragen op drie verschillende wijze, die echter met elkaar in een nauwe samenhang stonden. De eerste bestond uit een eenvoudige mededeling van de overgeleverde wetten, zonder uitleg, maar zo kort en kernachtig mogelijk uitgedrukt, als steunpunten voor het geheugen. Een wet, in zulke krachtige en in korte zinnen samengevat, wordt Halacha genoemd. Halachische wetten moesten letterlijk medegedeeld en overgeleverd worden, zoals men die uit de mond van de leraar gehoord had; want onder willekeurige bijvoegingen zou de zekerheid van de overleving te veel lijden. De Halaga vormde de basis van de mondelinge leer.

(1) De titel Rabban en Rabbi kwam in de tijd voor de tempelverwoesting niet voor. Kerkelijke eretitels waren toen nog niet in gebruik. Hoogst waarschijnlijk kwam het gebruik van genoemde titels voor het eerst in gebruik onder R. Jochanan ben Zakkais leiding. De tweede wijze van voordracht bestond uit het volgende, dat men de basis van traditie volgens zeker regels uit de schriftelijke leer afleidde, hetzij uit de inhoud en samenhang van de tekst, of uit bijzondere aanwijzingen, in enkele woorden en lettergrepen ingesloten. Deze wijze van afleiding uit de Heilige schrift wordt Midrash genoemd. De derde wijze van overdracht bestond in het toepassen van regels van tekstverklaring op nieuwe gevallen, en wel naar aanleiding van reeds bestaande wetten. Deze toepassing gegrond op de regels van redekunst, werd Talmud genoemd, in nauwe betekenis. De Agada had een geheel ander taak. Zij deed onderzoek naar de zedelijke waarheden van het Jodendom, en beschouwde Israls tegenwoordige toestand, uit een Bijbels visie. R. Jochanan ben Zakkai maakte al die bestanddelen: Halacha, , Midrash Talmud en Agada tot de onderwerpen van zijn verhandeling, die dan ook een gunstige invloed op de ontwikkeling van het Jodendom uitoefenen (1). Naast R. Jochanan vormden zeven Tannaten de hoofdfiguren van die tijd (7080 n.Chr.). Bij de ondergang van de staat waren zij allen reeds op gevorderde leeftijd, en behoorden ongetwijfeld tot de leden van het Beet Din van Javne. Van de meesten van hen zijn, met uitzondering is weinig bekend, slechts, alleen hun namen zijn nog bekend. Hun namen waren: R. Chanina, R. Tsadok (2), Nachum de Medier, R. Dosa ben Harkinas, Abba Sjaoel ben Botnit, Nachum uit Gimso (3) Nechunja ben Hakana. Hoelang R. Jochanan gewerkt heeft in deze kring, door hem zelf in het leven geroepen. Kan niet met zekerheid gezegd worden. Langer dan tien jaar zal dit echter niet geweest zijn. Op zijn sterfbed zegende de edele man zijn leerlingen met de woorden Mocht de vreeze Gds op uwe handelingen den zelfden invloed hebben als de vrees voor mensen . Naar men zegt, overleed hij op de leeftijd van honderdtwintig jaar oud. Evenals Ezra komt hem de verdienste toe, dat hij het Jodendom voor het dreigend gevaar van ondergang en uiteenvallen bewaard heeft.
(1) Zijn lijfspreuk was: (Spreuk. Vad. 2, 9). Zo gij veel gestudeerd hebt,

laat u daarop niet voorstaan, want dat is uwe bestemming .

(2) Zijn lijfspreuk was: (Spreuk. Vad 4, 5) Beschouw de geleerdheid niet

(3)

als een kroon, om er mede te prijken, noch als eene bijl, om er mede te graven . Nachum van Gimso is in de geschiedenis van de ontwikkeling van de traditionele wetten bekend door zijn toepassing van de zogenaamde regel Ribui Imuit waarvan het gebruik door Nechunja ben Hakana afgewezen werd.

Het tweede Tanaiten geslacht (80 138 n.Chr.) interne situatie. Godsdienst-sekten. Akylas.
Het Jodendom tot wiens verdere ontwikkeling de grote R. Jochanan de stichter van de leerschool van Javne, de basis had gelegd, werd. De scholen van Hillel en Sjammai hadden hun onderlinge verschillen. Maar beide scholen behandelden de gewichtigste levensvragen van het Jodendom en hadden vaak een tegenovergestelde visie geheel op basis van tegengestelde overlevering van de traditie van vader op zoon van geslacht tot geslacht, zodat er behoefte ontstond dat er duidelijke halachische uitspraken kwamen van wat nu wel en niet de gewoonte, de traditie moest vormen. Dit laatste was dan ook de taak die zich Rabban Gamlil had gesteld, hoewel hij zich daardoor soms de vijandschap van zijn tijdgenoten mee op zijn hals had gehaald. Gamil was een afstammeling van Hillel; hij was de zoon van Simon ben Gamil. Waarschijnlijk had R. Jochanan wegens Gamils jonge leeftijd het voorzitterschap in het Synhedrion waargenomen. Maar toen Gamiel de volwassen leeftijd had bereikt, werd hij terstond voorzitter, waarop hij als Hillels afstammeling aanspraak op had. Ter onderscheiding van zijn grootvader (R. Gamil de oudere) wordt hij R. Gamil van Javne, of Gamil ll genoemd. Evenals zijn voorvaderen droeg hij de titel Nasi (Patriarch) en was ook als zodanig staatskundig gezien de vertegenwoordiger van het Joodse volk bij Rome. (80-118 n.Chr.) Zoals eerder gezegd is, was Gamils hoofddoel, de eenheid van het Jodendom te herstellen, en hij meende, dat dit het best kon uitvoeren, door het gezag, aan het patriarchaat verbonden, met krachtige hand en strengheid te handhaven. De verschillende richtingen van de scholen van Hillel en Sjammai (die overigens vrienden waren en elkaar respecteerden) werden in het Synhedrion getoetst, met als gevolg, dat de school van Hillel als algemeen geldig erkend en tot maatstaf voor het Godsdienstig leven algemeen aangenomen werd. Het was nu Gamils eerste zorg, dat een besluit van het Sanhedrin door allen, zonder onderscheid van rang of stand werd geerbiedigd, en elke poging tot
4

verzet hiertegen streng gestraft werd. Het strafmiddel door Gamlil ingesteld, was de ban (Niddoei, )waarbij de veroordeelde elke vertrouwelijke omgang ontzegt werd, totdat hij, onder bekentenis van schuld, gehoorzaamheid beloofde. Men had ook nog een strengere ban (Cherem )die echter zeer zelden toegepast werd (later werd deze toegepast in Amsterdam op Spinoza, overigens op aandrang van de kerk aan het Rabbinaat van de Portugese Synagoge in de 17e eeuw). Om ter wille van het goede doel, dat hij beoogde, ontzag de patriarch of nasi zich niet wanneer het noodzakelijk was, de ban uit te spreken over de hoog geplaatste personen uit zijn tijd, hoewel hij zichzelf daarmee veel vijanden verkreeg. R. Gamil was met zijn onverbiddelijke strengheid zo rechtvaardig, dat hij zelfs zijn zwager R. Elizer ben Hyrkanus (1), een lid van het Synhedrion in de ban deed. Gd weet zo sprak hij: dat ik niet uit heerszicht doe, maar alleen om de ondeelbaarheid des Jodendoms te handhaven Ook zorgde de patriarch dat niemand in de leerschool te Jabne werd toegelaten, die niet had laten zien, in hoeverre zijn basis kennis in Gdsdienst was. Een en ander had het gevolg, dat de ene partij tegen R. Gamil vormde met aan het hoofd R. Josua ben Chananja stond zoals het Patriarch meende (2). De laatste, een medelid van het Synhedrion, moest daarom dikwijls harde uitdrukkingen van de voorzitter aanhoren. Op een zeker dag beschuldigde Gamil hem in de leerschool van heimelijk verzet tegen een vastgestelde Halaga. Alle toehoorders waren zeer verontwaardigd, en de spanning die er al lang heerste, werd nu gebruik van gemaakt. R. Gamil werd van zijn functie ontheven. Men was echter slim genoeg om niet zijn vijand Josua in zijn plaats te benoemen. De keuze viel op R. Elazer ben Azarja, een zeer jonge geleerde, die in elk opzicht geschikt was om de functie van patriarch te bekleden. Hij stamde af van de beroemde Ezra. Hij bezat een goed karakter en hij was uitzonderlijk rijk, en stond in groot aanzien bij de Romeinse regering. Nu werden alle tradities bijeen gezameld en getoetst. Tot zover werd een getuigenverhoor ingesteld aan allen, zonder onderscheid van rang of stand, die in het bezit van overleveringen waren. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de verzameling van ingewonnen getuigenissen, bekend onder de naam Edoejoth of Bechirta ,de eerste stap was tot de schriftelijke samenstelling van de Halachot, de definitieve wetsuitleg en beslissingen (wetscodex) was. Intussen moet tot lof van Gamil gezegd worden, dat hij zich in weerwil van de belediging die hem waren aangedaan, zich niet aan de zittingen van het Synhedrion onttrok en de belangen van het Jodendom met nauwgezetheid bleef behartigen. Hij zag wel in dat hij het patriarchaat te streng gehandhaafd had, en toen hij dat voluit
5

bekende, was R. Josua terstond geneigd, zich met hem te verzoenen en beloofde hem zelfs, voor zijn herkiezing als patriarch volop te steunen.
(1) Deze was getrouwd met R. Gamiels zuster; Imma-Shalom. (2) R. Josua had zich eerder verzet tegen een besluit van R. Gamils, in

zake met de vaststelling van feestdagen. Hij had een bevel gekregen om op de dag die volgens zijn mening de Grote Verzoendag zijn moest, is hij met staf, reistas en geldbuidel voor de patriarch verschenen. R. Josua liet zich door zijn vrienden toe bewegen, om te gehoorzamen, en R. Gamil hierdoor getroffen, ontving hem op een wijze, waardoor zijn groot en edel karakter in een helder daglicht verscheen. vrede zij u, mijn leraar en leerling, zo sprak de patriarch, mijn leraar in wijsheid, mijn leerling tevens, daar gij mij gehoorzaamd hebt. Toen R. Elazer ben Azarja bemerkte dat het collegie met R. Gamil verzoend was, verklaarde hij, dat hij terstond bereid was zichzelf terug te trekken uit zijn ambt. Zulk edelmoedig offer werd echter niet van hem verlangd. Er werd besloten dat R. Elazer de betrekking van plaatsvervanger zou vervullen en om de drie weken het voorzitterschap van het Synhedrion zou waarnemen. Sinds die tijd leefde de herkozen patriarch met de leden van Synhedrion in ongestoorde vrede. Zoals ik boven al beschreven heb, was Gamil in zijn ijver voor de bevordering van de eenheid, van het Jodendom zover gegaan, dat hij zijn eigen zwager R. Elizer ben Hyrkanus in de ban had gelegd. R. Elizer vertegenwoordigde de tegenovergestelde richting van zijn zwager, doordat hij bij zijn eigen overtuiging bleef volharden, ondanks in weerwil van de algemene erkende overeenstemming van de meerderheid. Evenals zijn zwager met zo veel anderen was hij een leerling van R. Jochanan ben Zakkai. Na de dood van zijn leraar opende hij zijn eigen leerschool te Lijdda. Hij onderwees slechts hetgeen van wat hij hoorde van zijn voorgangers en hij liet zich niet in met nieuwe vraagstukken. Zijn onbuigzaam karakter bezorgde hem zoals we weten de ban. Sinds die tijd leefde Elizer in afzondering van zijn leerlingen en zijn vrienden. Zonder deel te nemen aan de ontwikkeling van het Jodendom, bracht hij de rest van zijn leven in somberheid door. Op het bericht van zijn naderende dood verschenen zijn voormalige vrienden aan zijn ziekbed. De waardige man beklaagde zich, dat men hem zoveel jaren miskend en dat hij geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om met de Halachoth meer over te dragen, kennis die hij alleen wist, en nu in zijn graf mee zou nemen. Men wilde dat toch zoveel mogelijk voorkomen, en stelde de stervende allerlei vragen over Halachische onderwerpen, die hij met grootste helderheid van geest beantwoorde. Toen hij zijn laatste adem uitgeblazen had, verscheurden alle aanwezigen hun kleding, en R. Josua die na R. Gamils dood het patriarchaat tijdelijk waarnam, hief de ban op van de overledene.

R. Akiva een leerling van de overledene, hield de lijkrede, waarin hij onderranden zei: Met zijn dood is het boek der leer begraven geworden. Geheel verschillend met het karakter van Elizers was dat van R. Josua. Hij onderscheidde zich in dezelfde mate door flexibiliteit en toegevendheid als Elizer zich door onbuigzaamheid en hardnekkigheid onderscheiden had. Mede een leerling van R. Jochanan ben Zakkai, stichtte hij na de dood van zijn leraar een eigen leerschool te Bekiin een stad tussen Jabne en Lijdda gelegen. Hij was een arm man, en moest door het vervaardigen van naalden in zijn dagelijkse behoefte voorzien. Evenals zijn leraar was hij het toonbeeld van bescheidenheid en zachtmoedigheid. Naast zijn wetgeleerdheid schijnt hij ook op het gebied van sterrenkunde geen vreemdeling in zijn geweest. Hij was zeer vijandig tegen verordeningen, die het volk een al te strenge onthouding oplegeden en waaronder zelfs het eigenlijk wezen van de leer te veel te lijden had. Ook hechte hij geen blind geloof aan de juistheid aan de uitspraken van enkele autoriteiten, maar beschouwde de mening van de meerderheid, met volle overtuiging uitgesproken, als de juiste maatstaf. Door deze zelfstandigheid kenmerkte zich vooral R. Akiva ben Joseph, de eerder genoemde leerling van R. Elizer. Volgens het verhaal zou Akiva van heidense afkomst zijn, en tot oudere leeftijd geheel onwetend zijn geweest, en met zijn echtgenote Rachel, de dochter van de rijke Kalba Sabua, zeer lang in diepe armoede hebben geleefd als schaapherder. Op haar aandringen ging hij de Heilige Schriften bestuderen. Volgens de filosofie van R. Akiva was de inhoud van de mondelinge leer geen dode massa, die niet vatbaar was voor enige ontwikkeling, maar het was een rijke bron, waaruit door middel van de bestaande regels, altijd weer een nieuwe basis kan worden geput. Vanuit zijn zienswijze onderscheidde de Bijbeltekst, althans in zoverre deze zich tot het gebied van de wetgeving uitstrekte, vooral daardoor, dat hierin geen sierlijkheid van stijl beoogd werd, maar dat elk woord, elke lettergreep, dat elke letter een eigen betekenis had. Zijn oorspronkelijke werkwijze van de behandeling van traditie ondervond veel bijval en droeg de goedkeuring van zijn geleerdste tijdgenoten. Vooral R. Akiva is een zeer belangrijke persoon geweest in de Joodse geschiedenis, door het stelselmatige verzamelen van de rijke grondbeginselen van traditie, heeft hij de basis daarvan gelegd. De hoeveelheid van de Halachoth zover zonder samenhang werd bij elkaar verzameld, werd door Akiva gegroepeerd en vervolgens geordend. Deze Halachische geordende verzameling kreeg de naam Misjna, om deze verzameling te onderscheiden van de latere Halacha verzamelde delen, werd het Misjna van R. Akiva genoemd. Deze verzameling was niet schriftelijk, naar het schijnt dat het te hebben gediend tot maatstaf voor de meer methodische verhandeling van de Halachot. Waarschijnlijk heeft R. Akiva zijn

Halacha-verzameling niet kunnen afmaken. Zijn studenten hebben Akivas werk later voltooid. R. Akiva was woonachtig in Bene-Berak, waar ook zijn leerschool was. Als lid van het Sanhedrion moest hij ook dikwijls afreizen naar Jabne De leden van het Sanhedrion namen geen beslissingen over belangrijke vraagstukken in zijn afwezigheid. Na Akiva verdient R. Ismal ben Elisa in de geschiedenis van de traditie als eerste genoemd te worden. R. Ismal woonde te Kephar-Aziz. Evenals zijn tijdgenoten erkende ook hij de kracht van de wetsbepalingen, door middel van de bekende verkregen afleidingsregels, maar niet in die
(1) Ook heetten de Halachische uitspraken van R .Akiva die dikwijls ten

koste van tot dusver bekende Halachot tot leidraad gebruikt werden: later Misjna mate als Akiva. Ook kon hij zich niet verenigen met wat betreft, de eigenaardige karakter ven de Bijbeltekst. Volgens hem kon niet elke Bijbelwoord in zijn gewichtigheid gelijkwaardig zijn, zoals Akiva het stelt, gezien de Bijbel ook op het gebied van de wetgeving zich ten doel stelde aan de gebruikelijke taal- en stijlregels, te beantwoorden, zodat men daar weldegelijk de inhoud van indeling moest onderscheiden. De school van R. Ismal waar hij hoofdzakelijk aan de behandeling van de bestaande afleidingsregels werkte, die hij stelselmatig samenstelde en rangschikte. De regels, dertien in getal, worde in een Beraitha mee gedeeld. Gezamenlijk vormden R. Gamil, R. Elizer, R. Josua, R. Akiva en R. Ismal de hoofdfiguren van het tweede-Tanaten-geslacht. Aan hen ontleent dit tijdperk zijn waarde en betekenis. Om hen heen schaarden zich de overige Tanam van dit tijdvak. Ook buiten Judea woonden in die tijd verscheidende geleerden, die in de traditie van het Jodendom onderwezen. Zo bevonden Joodse geleerden die zich in Babeloni en in de Parthische landen, in Nesibis en Nahardea, daar al hun scholen hadden. In de eerste plaats, werd in de traditie onderwezen door R. Juda ben Bathyra en in de tweede door Nechemja uit Beth-deli. Ook in Klein-Azi en Egypte waren er leerscholen. Dit nam niet weg, dat de uitspraak van het Jabnische Synhedrion ook buiten Judea als het hoogste gezag gold. Door de beslissing van het Synhedrion moest elke stap die genomen werd in het Joodse leven worden gewettigd, elke maatregel van godsdienstige aard moest bekrachtigd worden. Het Jabnische Synhedrion was het enige dat nog restte van de Joodse staat en stond dan ook bij het gehele volk in hoogste achting. De Nasi of Patriarch werd algemeen als vorst geerd en gehuldigd, en bekleedde in het Godsdienstig leven het hoogste gezag(1).

Het Godsdienstig leven had dan ook door de verwoesting van de tempel, met uitzondering van de altaar dienst niet veel geleden. Maar ook het gemis aan de altaar dienst werd door het gebed, door de beoefening van de Heilige Leer en door het oefenen van weldadigheid op een waardige wijze hersteld. Met uitzondering van de geboden over het offerwezen, werden alle wetten van het heilige schrift strikt gehandhaafd. Men gaf de priesters hun tiende deel, men legde apart de gaven voor de armen, men nam de wetten van rein en onrein streng in acht, enz.
(1) Op de betrekkingen van de Nasi en Ab-beth-Din volgde de Chagam

(wijze), wiens eigenlijk betekenis in het Sanhedrion niet met zekerheid opgegeven kan worden. ook had men in het Synhedrion een redenaar die naast de Patriarch stond, om de stellingen, hem door deze voordrachten met zachte stem toegeluisterd, voor de toehoorders te ontwikkelen en op te helderen. Allen die zo Gdsdienstig leefden en van de vruchten, die ze bezaten of gekocht hadden, en hun gewijde gaven afzonderden, vormden een soort orde, wiens oorsprong reeds tot tijd van de partijschappen tussen Farizeers en Sadduceers teruggaat. Ieder lid van de orde werd Chaber genoemd. Werd iemand als lid in de orde opgenomen, dan moest hij in tegenwoordigheid van drie leden plechtig beloven, dat hij zich strikt aan de regels van de orde zich zou onderwerpen. Bij het minste vergrijp tegen de regels in, werd hem het lidmaatschap van de orde ontbonden. Tegenover de orde van Chaberim vormde het verwaarloosde deel van de bevolking een armzalig figuur. De ontwikkeling van de lagere klasse liet in elk opzicht te wensen over. Een zeer wijde kloof bestond er dan ook tussen de verwaarloosde onder klasse en de ontwikkelde leden van de Chaberim-orde ,met hun beschaafde en fijne levenswijze. De Chaberim deed dan ook geen enkele poging om de scheidingsmuur omlaag te halen. Ze bouwden hem eerder hoger op. Zo werd de ruwe massa dan ook geheel aan zijn lot overgelaten; elke weg tot ontwikkeling en verbetering werd meedogenloos afgesneden; met alle mogelijkheden werd het niveau en levensomstandigheden op een laag peil gehouden. Te laat ondervonden de Chaberim welk treurig en nadelige gevolgen hun gedrag tegenover de lagere klasse van het volk, voor het Jodendom had. Want omdat niemand zich het lot van de bevolking aan de onderkant van de sociale lader aantrok, stonden zij geheel bloot aan de invloed van het Christendom. De stichter van het Christendom als zowel zijn volgelingen zochten juist nieuwe volgelingen over het algemeen onder de lagere klasse, ze vonden daar ook een positieve ontvangst; zondaars, tollenaars, prostituees vissers etc. Veel van hen werden ijverige aanhangers van het Christendom, en diverse van hen werden zendelingen (apostels).

We hebben kunnen constateren dat het Christendom in nauwelijks dertig jaar na de dood van zijn stichter in twee sekten was verdeeld, waarvan de n, de Joden Christenen namelijk aan de Joodse wetten bleef vasthouden, terwijl de andere, die de Heidenen-Christenen, volgens de leer van de apostel Paulus, de verbindende kracht van de wetten ontkende. De Joden-Christenen droegen vanwege hun armoedige levenswijze de naam Ebonieten (arme), terwijl de Heiden-Christenen Hellenen (Grieken) werden genoemd, omdat de eerste heidense volgelingen van het Christendom Grieken waren. Beide sekten hadden van lieverlede een vijandige houding tegenover elkaar genomen. Langzaamaan verwijderden zich ook de Joden-Christenen zich al meer van het Jodendom. Door de verwoesting van de Tempel, die overalgemeen de inachtneming van de gehele wet onmogelijk maakte, was de oorzaak, dat eronder de JodenChristenen sekten ontstonden, welke zich door hun meerder of mindere vasthoudendheid aan de Joodse wetten onderscheiden. Zo had men bv de Meristen (van het Griekse woord Meros) die slechts gedeelten van de wet in acht namen; de Masboters ( van het Hebreeuwse woord Shabbat die slechts de Joodse Shabbat vierden, en eindelijk de Genisten (van genos, geslacht) die nog slechts met het oog op hun afstamming Joden waren. Deze sekten werden de grootste vijanden van het Jodendom; zij beschimpten de Tannaim, de beoefenaars van de traditie, en werden zonder het zelf te beseffen steeds meer volgelingen van het Heiden-Christendom, waarin zij op het laatst ook in opgingen. Op deze wijze won de leer van Paulus steeds meer terrein en kon zich als enige katholieke Christendom staande houden. Behalve de genoemde sekten waren er nog meer tegenstanders zoals de Gnostici die zich in de hogere kennis (gnosis) van het Goddelijke wereldbestuur verdiepten, en allerlei ongerijmde en zinloze resultaten verkregen. Elke gnosticus van enig belang had op zijn beurt weer een aparte richting die zijn aanhangers vond, zowel onder de Joden, christenen en heidenen. Zo had men de Kanieten die de broedermoordenaar van Kan meer vereerden dan de vermoorde Abel; de Ophieten (ophis betekent Slang), die de slang vereerden als de oorzaak van menselijke kennis tussen goed en kwaad (1); de Asketen of Enkratieten (enkrates, ingetogen), die zich aan allerlei ontberingen gewennen; de Nkolaten of Balamieten ( het Griekse woord Nikolaos = volkenoverwinnaar beantwoord bijna aan het Hebreeuws Bilm = volkenverslinder) die in de onzedelijkheid geen zonden zagen, en haar op Bilms voorbeeld bevorderen. (men weet, dat Bilm de Mobitische koning de raad gaf, Isral door verleiding tot onzedelijkheid ten val wilde brengen) Verder had men de Antitacten (antitaxis betekent tegenstelling), die uit haat tegen het Jodendom stelselmatig tegen de Mazatische wetten handelen. Al deze verschillende sekten zochten door allerlei middelen nieuwe aanhangers te werven. Vooral trachtte men dit doel te bereiken door het
10

onderschuiven van Hebreeuwse, Griekse en Syrische geschriften, waarvan personen uit de Bijbelse geschiedenis, zoals Adam, Chanoch, Mozes, Elia etc. als schrijvers fictief werden. Al dergelijk geschriften waren voor het Jodendom hoogst gevaarlijk; want zij hadden ten doel, het Jodendom te ondermijnen en het geloof van zijn belijders aan het wankelen te brengen. de Gnostische geschriften hadden dan ook een verderfelijke invloed op een zekere wetgeleerde genaamd Elisa ben Abuja, die het Jodendom verliet en daarom de naam Acher (een ander) kreeg, of het door zijn bekering een (ander) was geworden. De Tannam moesten dus wel ernstig en er op bedacht zijn, om door krachtige maatregelen de invloed van de vijandelijk sekten tegen te gaan. Het lezen en beoefenen van Gnostische schriften werd ten strengste verboden, alsmede elke omgang met Joden-Christenen, die niet meer als Joden beschouwd werden. Door met het nemen van deze maatregelen bleef het Jodendom gered en kon het zich ondanks van ontelbare pogingen om het
(1) Volgens het Bijbels verhaal Genesis Hoofdstuk 8.

Jodendom te ondermijnen staande houden. Ja, zelfs vele heidenen waren doof voor de stem van de Christelijke zendelingen, die hen probeerden te verleiden om zich tot het Christendom te bekeren, maar zij wensten zich te bekeren tot het Jodendom of het Jodendom trouw te blijven. Onder de vele proselieten van die tijd is met roem bekend Akylas (Aquila, of volgens de Aramesche uitspraak Onkelos). Hij was afkomstig uit de provincie Pontus, waar hij vele bezittingen had. Met de kennis van de Griekse taal en met de wijsbegeerte vertrouwd, zwoer Akylas op latere leeftijd het heidendom af, om zich aan te sluiten bij de Heiden-Christenen, die over de aanwinst van zulk gewichtig medelid zeer verheugd waren. Maar hun vreugde was slechts voor korte duur. Want Akylas zei het Christendom weldra vaarwel, om tot het Jodendom over te gaan, tot grote ergernis van de Christenen, die hem nu op allerlei wijze begonnen te lasteren en te beschimpen. Akylas werd een trouwe aanhanger van het Jodendom. Hij had omgang met de voornaamste Tannam, en hij volgde lessen van R. Akiva met veel ijver en opmerkzaamheid. In de strengheid van de Joodse levenswijze stond hij zelfs de patriarch niet achter, zodat men zich dan ook niet verwonderde dat hij n van de voornaamste leden van de Chaberim-orde werd. De Pontische proseliet heeft zich door zijn nieuwe Griekse vertaling van het heilige schrift verdienstelijk gemaakt. De oude Griekse vertaling van Septuaginta was gaandeweg door het Christendom en zijn verschillende sekten naar willekeur verknoeid geworden. Zij wemelde thans van de meest uitlopende lezingen. Elke sekte wilde namelijk in de Bijbelboeken haar Godsdienst-beginsel of uitdrukkelijk of door middel van allerlei zinspelingen verkondigd zien. Het Jodendom had dus de grootste behoefte aan een getrouwe en nauwkeurige vertaling nodig, die gebruikt kon worden bij het lezen van de Thora en de profeten.
11

Akylas was dan ook de man, die de nodige bekwaamheden bezat, om in de bestaande behoefte te voorzien. Hij vertaalde de Bijbel zo letterlijk mogelijk en nam de traditionele opvatting trouw in aanmerking. Hij legde zijn werk ter beoordeling voor aan R. Elizer, R. Josua en R. Akiva, die dan ook onuitputtelijk in hun lof waren. Akylas vertaling verkreeg de heiligheid van de Hebreeuwse grondtekst, en werd algemeen gebruikt en aanbevolen bij de open voorlezingen. Jammer dat deze vertaling in de loop van tijden in zijn geheel verloren is geraakt. Het schijnt dat zij in het Chaldeeuws overgebracht werd onder de naam Targum Onkelos . Of dit dezelfde is als die, welk thans nog onder deze naam bekend is, kan niet met zekerheid bevestigd worden.

Wordt vervolgd

12

You might also like