You are on page 1of 8

Praten met kinderen over ernstige ziekte en dood door Annemieke Mol Lous,

ontwikkelingspsycholoog/ orthopedagoog

Als je kind geconfronteerd wordt met ziekte en dood in de directe omgeving, is het voor
ouders en leerkrachten vaak moeilijk om hierover te praten met hun kind. Eigen emoties en
ervaringen spelen mee en vaak is er behoefte aan informatie over hoe kinderen omgaan met
ernstige ziekte en dood. In dit document worden een aantal belangrijke kenmerken van
kinderlijke reacties beschreven en worden enkele tips gegeven over het omgaan met de
reacties van de kinderen.

Kenmerken van reacties van kinderen omtrent ernstige ziekte en dood:


Kinderen hebben in principe dezelfde gedachten rond ziekte en dood als volwassenen. Ook
zij kennen verdriet, boosheid, ontkenning, schuldgevoel, angst, zoeken naar verklaringen,
zoeken naar oplossingen etc. Er zijn echter een aantal invloeden die bij kinderen een grote
rol kunnen spelen:

1. Reacties van kinderen hangen af van hun ontwikkelingsfase.


N.B. dit zijn grove indelingen in fasen. Er zijn altijd veel individuele verschillen!

Kinderen onder de twee/ drie jaar hebben nog geen echt begrip van de dood of ernstige
ziekte: dood = weg, ziek = ziek. Ze nemen het leven zoals het gaat, maar zijn wel sterk
gevoelig voor de situatie die ontstaat: spanningen en verdriet. Een verstoord dag- of
weekritme kunnen hen erg van slag maken. Omdat ze zich nog niet zo goed kunnen
uitdrukken, kunnen jonge kinderen reageren met huilen, driftbuien broek- of bedplassen en
angst of boosheid over weggaan van geliefden. Toon begrip, maar handhaaf wel de
opvoedingsregels. Tijdelijk even bij papa of mama in bed slapen mag, maar moet niet. Dit is
afhankelijk van de eigen opvoedingscultuur.

Kinderen tussen 3 en 6 jaar kennen het verschil tussen tussen leven en dood wel maar
beseffen niet altijd dat het definitief is. De dood hoort voor hen nog vanzelfsprekend bij het
leven (deze mier is dood en die niet, mijn oma is dood, maar mijn opa niet).
In deze leeftijd kunnen ze zich nog geen goede voorstelling maken van ernstige ziekte en
dood. Ze zijn wel erg bezig met de biologische kanten van ziekte en dood en kunnen hier
veel vragen over stellen. Deze vragen kunnen moeilijk en pijnlijk zijn.
TIP: Laat kinderen (als zij daar behoefte aan hebben) kijken naar en vragen over ziekte en
dood maar bescherm ze daarin wel. Let goed op hun reacties.
Kinderen kunnen nog magische gedachten hebben over ziekte en dood. (“Als het kerst
wordt, brengt de kerstman… weer terug”; of “als ik toen geen ruzie had gemaakt, was …
niet ziek geworden” of “als ik een lampje laat branden, kan … weer terugkomen”.)
Kinderen kunnen onredelijke schuldgevoelens ontwikkelen omdat ze altijd een oorzaak bij
zichzelf zoeken.
Kinderen tussen 3 en 6 jaar zijn nog niet echt bang voor hun eigen ziekte of dood, maar wel
bang voor scheiding van geliefden.
Kinderen tussen 3 en 6 jaar kunnen nog niet goed vertellen of ze boos, bang of verdrietig
zijn. Die gevoelens lopen nog door elkaar heen.

Kinderen tussen 7 en 9 jaar krijgen al een beter beeld dat de dood definitief en
onomkeerbaar is.
Zij zien ook beter dat de dood veroorzaakt wordt door iets lichamelijks en niet door iets dart
zij hebben gezegd of gedaan.
Zij krijgen ook het inzicht dat iedereen dood gaat en kunnen hierover ook veel diepere
angsten ontwikkelen dan jongere kinderen. Zij kunnen bezig zijn met hoe het voelt als je
doodgaat en hoe het daarna zal gaan. Daardoor kunnen zij ook verstoringen in emoties en
gedrag laten zien, als ook fysieke verschijnselen zoals bedplassen, verstoorde slaap,
verminderde eetlust, plakkerig gedrag etc.

Kinderen vanaf 10 jaar beseffen de onomkeerbaarheid van de dood, kunnen abstracter


denken en gaan op zoek naar hogere betekenissen van leven en dood. Zij uiten hun verdriet
vaak meer als volwassenen maar kunnen ook terugvallen in kinderlijk gedrag.

TIPS:
Praat met kinderen op een moment dat je dat zelf goed en rustig kunt doen.
Stel het gesprek eventueel uit tot je rustig bent en zelf ook op de hoogte bent van de
feiten. (Zeg als het realistisch is : “… heeft kanker, maar de dokters denken dat ze …
weer beter kunnen maken”. Maar ook: “… heeft kanker en de dokters kunnen die
kanker niet meer beter maken”. De meeste mensen worden beter, maar heel soms
lukt dat niet meer.)
Geef reële informatie en probeer te voorkomen dat je kinderen valse verwachtingen
geeft (zeg niet: “ik ga pas dood als ik 100 ben”; maar: “Ik ben niet ziek en ik denk dat
ik pas dood ga als ik al heel oud ben.” )
Wees niet verbaasd als kinderen ineens op een ander onderwerp overstappen of
tijdens het verdriet van anderen ineens gaan zingen of spelen. Emoties en gedachten
duren bij kinderen minder lang.
Gun kinderen hun hoop en onlogische verklaringen. Maar probeer te voorkomen dat
ze steeds teleurgesteld of angstig worden (“Ik denk niet de kerstman… weer terug
kan brengen, maar als je veel aan… denkt, dan zien we …. misschien wel in ons
hoofd als we bij de kerstboom zitten”.)
Help schuldgevoelens direkt uit de wereld.
Respecteer dat kinderen onderling praten over oplossingen vanuit andere
overtuigingen dan de jouwe (geloof, cultuur etc.). Maar geef ook aan wat jouw
overtuigingen zijn.
Schrik niet als je kind dingen zegt zoals: “Gelukkig is het niet .. die ziek/ dood is,
maar ….. . Kinderen hebben sterke behoefte om hun eigen wereldje te beschermen.
Dat ze daarmee anderen kunnen kwetsen is geen kwade opzet.

2. Reacties van kinderen hangen af van hun ervaringen:


Kinderen nemen eerdere ervaringen als referentiekader.
Ziekte en dood beleven zij vanuit de ervaringen die ze eerder hadden. Ze zullen dan ook
alles willen weten over de verschillen en het hoe en waarom. (“Oma is doodgegaan omdat
haar hart het niet meer deed. … ligt in het ziekenhuis voor haar hart, maar dat gaan de
dokters waarschijnlijk beter maken.”en “ Jij had buikpijn toen je ziek was, maar … heeft pijn
in haar borst”. “Soms wordt buikpijn niet meer beter, maar bij jou wordt het wel beter.”).

3. Reacties van kinderen hangen af van hun karakter:


Sommige kinderen willen helemaal niet horen dat er iets mis is. Zij houden het op
afstand. Respecteer hun manier van omgaan, maar geef regelmatig ruimte en
gelegenheid om wel te praten of te huilen. Deze kinderen kunnen soms heel heftig
reageren op iets dat niet zo erg lijkt. Hun verdrongen verdriet of boosheid komt er dan
op een andere manier uit. Praten is goed, maar het moet niet worden afgedwongen.
Als er iets verdrietigs gebeurt, kunnen sommige typische eigenschappen van
kinderen sterker worden:
Kinderen worden drukker of juist stiller, banger of juist overmoediger, veel
praten of juist niet willen praten.
Kinderen kunnen terugvallen in gedrag van eerdere fasen: duimzuigen, bedplassen,
nachtmerries, niet meer alleen durven slapen, drift- of huilbuien, bang zijn als ouders
of andere geliefden weggaan of ziek worden.
TIP: Probeer alert te zijn op deze reacties. Reageer begrijpend, maar probeer ook de
gewone opvoeding door te laten gaan. Ga niet alles voor je kind oplossen, maar laat
het ervaren dat het zelf zijn of haar gedrag kan reguleren. (“Als je nu niet wilt praten,
dan praten nwe later wel. Als je wilt praten kun je dat gewoon vragen aan papa of
mama”)

4. Reacties van kinderen worden beïnvloed door de reacties van de ouders.


Ervaringen van ouders, karakter, opvoedingsvisie en cultuur bepalen mee hoe je als ouder
reageert op je kind. Wees je ervan bewust maar laat dat ook gebeuren. Ook ouders zijn
maar mensen.

Verdriet van ouders en andere volwassenen:


Het is niet erg om je verdriet te laten zien.
Wees je bewust dat je kind zijn eigen verdriet of vragen kan wegduwen als hij/ zij
merkt dat het jou emotioneert. Kinderen willen zichzelf beschermen tegen jouw
verdriet. Vaders en moeders zijn sterk en (opper)machtig in de ogen van kinderen.
Als ouders het niet meer weten, valt bij kinderen hun zekerheid en vertrouwen weg.
Maar natuurlijk moeten ouders ook hun eigen verdriet laten zien.
Laat zien dat het verdriet mag duren maar dat het ook weer overgaat. (bijvoorbeeld:
“Toen oma doodging, was ik ook zo verdrietig; en ik moet er af en toe nog wel om
huilen; maar ik kan ook weer aan de leuke dingen van oma denken.”)
Houd structuur en leuke dingen vast op moeilijke, verdrietige dagen.
Geef je kind het gevoel dat het je kan troosten als hij of zij dat wil.
Laat (verschillende manieren) zien waarmee je kunt omgaan met verdriet: Even
huilen en dan even naar buiten, een kopje koffie of een glaasje water, even knuffelen,
even stoeien, even dansen, even slapen, …..
Probeer als je te verdrietig bent om met je kind te praten, aan te geven dat daar later
tijd voor is en kom er dan ook zelf op terug.
Geef ook aan waar je zelf verdrietig over bent; maar praat daarover in termen die een
kind kan begrijpen en die niet weer nieuwe ingewikkelde vragen oproepen. (zeg wel:
“Ik moet zo huilen omdat ik het zo verdrietig vind voor….” Zeg niet: “Hoe moet dat
nou verder met dat gezin…”).
Laat het kind zien dat er op hele verschillende manieren kan worden omgegaan met
dood en ziekte en dat mensen elkaar daarin moeten respecteren.
Als kinderen met een andere invulling komen over de oorzaken van ziekte of dood,
probeer dan bedreigende of niet realistische praatjes uit de wereld te helpen maar
zoek wel naar oorzaken van de praatjes (heeft je kind iets gehoord of gezien dat
leidde tot de reactie?). Als je weet waar de gedachten van je kind vandaan komen,
kun je er beter op reageren. (bijv: “Sneeuwwitje ging dood doordat ze een appel heeft
gegeten, maar dat gebeurt alleen in verhaaltjes.” “De opa van… is ziek gworden van
het roken, maar bij … is dat heel anders.” Etc.)
Kinderen kunnen erg hechten aan rituelen. Kijk of daar mogelijkheden voor zijn. (een
foto, een liedje etc.)

Boosheid van ouders.


Laat rustig zien dat je boos bent op de wereld, op de ziekte of op wat dan ook maar probeer
te voorkomen dat kinderen schuldigen gaan aanwijzen. “Boos zijn op de wereld” is voor
kinderen te abstract. Als hun ouders boos zijn, zoeken zij naar concrete voorbeelden ( De
dokter is dom….)

Onmacht en angst van ouders.


Als je zelf niet goed kunt omgaan met de situatie, overleg dan of iemand anders af en toe
eens met je kind praat. Dit kan een bekende zijn en eventueel een hulpverlenende instantie.
De school en de huisarts hebben adressen.

Reacties van kinderen worden beïnvloed door de verdere omgeving:


Kinderen zijn ontvankelijk voor wat ze horen en zien. Daar kunnen ze dan soms een heel
eigen invulling aan geven.
Wees alert op verhalen en sprookjes waarin altijd de slechten ziek worden en/of doodgaan.
Kinderen kunnen hieraan verbinden dat iemand die ziek wordt of overlijdt, iets verkeerds
heeft gedaan. Zoek naar boeken en films waarin dat beeld wordt gerelativeerd.

Kinderen en rouw: als het “echt gebeurd is” .

Als een geliefd persoon overlijdt, brengt dit een wirwar aan ingewikkelde gevoelens met zich
mee. Om enigszins zicht te krijgen op wat je kunt verwachten zijn de rouwfasen hieronder
kort beschreven. Ook wordt ingegaan op de het omgaan met de dood, de begrafenis of
crematie en de rouwrituelen. Binnenkort ontvangen jullie een overzicht met verdere literatuur,
jeugdboeken, adressen van instellingen etc.

Een rouwproces is afhankelijk van vele factoren zoals:


De relatie die een kind had met de overledene.
De omstandigheden waaronder iemand is overleden.
Of het overlijden plotseling gebeurt of na ziekte.
Of een kind al eerder met een sterfgeval of ander verlies te maken heeft gehad.
De leeftijd van een kind.(zie ook: praten met kinderen over ernstige ziekte en dood).
De manier waarop de omgeving reageert op de dood.
De vaardigheden die een kind heeft in het omgaan met zijn eigen emoties.
De mate waarin de omgeving met de emoties van zichzelf en van het kind kan omgaan.
De mate waarin het dagelijkse leven van een kind verandert qua structuur of omgeving.

Verschillende fasen in het rouwproces


Rouw kenmerkt zich door verschillende fasen. Deze fasen worden in elk rouwproces
doorlopen. De duur en de volgorde kan variëren. Soms komen rouwverschijnselen in een
latere periode terug. Vaak gebeurt dat naar aanleiding van een nieuwe ervaring met rouw.
Het kan echter ook zijn dat een andere gebeurtenis, een jaargetijde, geboorte, een film of
een boek o.i.d. bepaalde rouwervaringen opnieuw doet herleven. Deze periodes van
hernieuwde rouw zijn volgens de gangbare psychologische theorieën meestal terug te
voeren op rouwfasen die nog niet geheel zijn doorgewerkt.
Volgens Elisabeth Kübler-Ross, de toonaangevende psychologe bij het onderwerp “rouw bij
kinderen”, zijn de volgende fasen in een rouwverwerkingsproces te herkennen:
De schok:
De eerste reactie bestaat veelal uit afwijzen, het niet willen accepteren, het niet echt kunnen
zien van wat er gebeurd is. Dat kan zich uiten op verschillende manieren: huilen, weglopen,
lege blik in de ogen. Kinderen vertellen wat er gebeurd is, maar vertellen dit als een verhaal
dat nog niet van hen is.
Desoriëntatie en desorganisatie:
Er is sprake van rusteloosheid en sterk wisselende gevoelens. Veel onverwerkte gevoelens
uit het verleden kunnen naar boven komen. Woede, afgunst, verdriet en jaloezie kunnen
onverwacht ontstaan en ongewoon lang aanhouden. Het kind kan zijn gedrag niet goed meer
organiseren, komt nergens echt aan toe en is wisselend superactief en erg moe.
De ontkenning:
De werkelijkheid doet teveel pijn. Het kind ontkent daarom de pijn. Soms zijn er momenten
waarop het kind beseft dat de boodschap toch waar blijkt te zijn. Het kind kan er voor kiezen
om meer alleen te zijn , zodat het in zijn eigen (ontkennings)fantasie kan blijven.
Soms zien we dat kinderen geen nieuwe vriendschappen of relaties aan kunnen of willen
gaan omdat zij bang zijn weer iemand te kunnen verliezen.
Opstandigheid:
De opstandigheid kan zich op verschillende manieren uiten: protesteren tegen de waarheid
of kwaadheid op de personen die in de ogen van de kinderen de dood hadden kunnen
voorkomen (verwijten naar ouders, politie, artsen, ziekenhuizen etc.). Er kunnen ook
cognitieve blokkades optreden omdat de emoties teveel energie vragen. Kinderen kunnen
leerproblemen vertonen of vallen terug in gedrag uit eerdere ontwikkelingsfasen
(afhankelijkheid, driftbuien, slaap-, eet- of zindelijkheidsproblemen). Ook kunnen kinderen
onredelijke boosheid ontwikkelen over allerlei dagelijkse zaken zoals eten dat niet lekker is,
kleren die niet goed zitten, het verliezen van een spelletje etc.
Aanvaarding:
Het verlies wordt onder ogen gezien. Er is sprake van een zekere mate van berusting. Het
kind kan weer omgaan met herinneringen aan de overledene. Vaak ontstaat, na een periode
van idealisering van of boosheid op de overledene een realistisch beeld. Het kind kan praten
over herinneringen en ook over het doodgaan zelf.
Integratie:
De dood van de overledene wordt een onderdeel van het nieuwe leven. De dood heeft een
plek gekregen. Er is weer ruimte voor relaties en de aandacht wordt ook weer op anderen
gericht. Kinderen kunnen weer echt genieten van de gewone dingen van het leven.

Omdat kinderen nog groeien in de mate waarin ze inzicht hebben in oorzaak en gevolg,
fantasie of werkelijkheid, besef van ruimte en tijd, doorlopen kinderen de diverse stadia van
rouw op wisselende manieren. Soms ronden zij rouwfasen af maar komen later weer terug
op bepaalde aspecten van de dood als zij daar aan toe zijn in hun levensfase. Zo kan in de
verschillende ontwikkelingsfasen van hun leven rouw opnieuw opduiken. Vaak is het zo dat
er naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis opnieuw een beroep wordt gedaan op de
rouwtaken die zij eerder hebben doorgemaakt. Omdat zij toen jonger waren, konden de
kinderen allerlei aspecten nog niet bevatten. Zo kan een kind in de middenbouw met meer
tijdsbesef zich realiseren dat de dood echt betekent dat iemand nooit meer terug komt. Ook
kan een kind in de bovenbouw zich ineens gaan realiseren dat hij of zij ook dood kan gaan.
Deze gedachten kunnen het kind opnieuw voor allerlei vragen en problemen stellen. Zij
kunnen actief op zoek gaan naar antwoorden, maar kunnen ook opnieuw allerlei fasen van
rouw doormaken zoals de boosheid, het verdriet en uiteindelijk opnieuw de integratie van het
gebeuren in hun leven.
Voor alle kinderen geldt dat hun heftige emoties zoals verdriet en boosheid korter duren dan
bij volwassenen. Verdriet bij kinderen wordt dan ook vaak snel afgewisseld met andere
emoties.
Bij het doormaken van de rouwfasen worden een viertal rouwtaken onderscheiden. Deze
taken hebben tot doel om met het verlies te kunnen leven. Niet afgemaakte taken kunnen de
groei en ontwikkeling belmmeren.

Taak1: Aanvaarden van de werkelijkheid van het verlies.


Om te kunnen beginnen met rouwen, moet een kind de realiteit erkennen. Daarom is het erg
belangrijk dat kinderen afscheid kunnen nemen van de overledene door (zo mogelijk) te
gaan kijken naar het opgebaarde lichaam en aanwezig te zijn bij de begrafenis of crematie.
Kinderen die niet echt afscheid hebben kunnen nemen, hebben er meer moeite mee om te
aanvaarden dat de overledene er niet meer is. Dit kan leiden tot belemmering en verlenging
van het rouwproces.
TIPS:
Laat kinderen zo mogelijk afscheid nemen van de overledene en neem het kind mee
naar de begrafenis of crematie.
Vertel wat het kind kan verwachten (informeer zonodig bij een contactpersoon naar de
gang van zaken) en vraag nog eens terug of alles wordt begrepen.
Lees een boekje voor over begrafenis of crematie.
Laat foto’s o.i.d. zien van eerdere begrafenissen of crematies.
Vertel over de rituelen rond kaarsjes aansteken, muziek, praatjes, de kist dragen, een
kuil graven, zand gooienetc.)
Vertel ook dat er allerlei emoties kunnen zijn; van heftig verdriet tot lachen.
Geef aan dat het nodig is om op sommige momenten echt heel stil te zijn.
Neem een (niet lawaaierig) speelgoedje mee voor een kind.
Neem iets te drinken of te eten mee. (zonder kraakpapiertjes)
Laat het kind een knuffeltje meenemen dat getuige is en dat de ervaring met het kind kan
delen.
Ga zelf mee zodat je je kind kunt steunen en later kunt begrijpen waar het over gaat.
Laat het kind (in overleg met de (andere) nabestaanden) iets meenemen om achter te
laten bij het graf of ga later terug om iets neer te leggen met je kind.
Sta het kind toe om te spelen, te tekenen etc. over dood, begrafenis en andere nare
gebeurtenissen.
Probeer aan de hand van open vragen (Wat is dat? Wat gebeurt er dan? Wat denkt …?
Wat doet … dan? Wat zou … willen dat er gebeurt? etc.) te achterhalen wat een kind
eigenlijk wil vertellen met de tekening of het spel.
Wees alert op opvallende veranderingen in gedrag die het kin belemmeren in het
functioneren.
Raadpleeg als je je zorgen maakt, een vriend of vriendin, familie, je huisarts of een
deskundige.

Taak 2: Het doet pijn.


Kinderen (en andere mensen) proberen pijnlijke ervaringen te vermijden. We kunnen
kinderen echter niet beschermen tegen pijn en verdriet. Om door de rouw heen te komen,
moet de pijn gevoeld worden. Als de pijn en het verdriet alleen maar worden afgeschermd,
kan deze later terugkomen in moeilijker te herkennen situaties. In deze fase is het belangrijk
dat het uiten van gevoelens wordt gestimuleerd. Laat kinderen merken dat ze op elk moment
over hun gevoel kunnen praten. Soms kun je kinderen helpen door ze te stimuleren om zich
te uiten.
TIPS:
Het kan helpen om met kinderen prentenboeken over dood en verdriet te lezen, te
tekenen, te spelen etc.
Voor veel kinderen is het prettig om een muziekje, een foto o.i.d. te hebben waarbij ze
“even lekker kunnen huilen”.
Betrek de kinderen bij het instellen van rituelen, gedenkhoekjes etc.
Zorg dat een kind lichaamsbeweging heeft en een goede structuur in de dag houdt.
Als een kind inslaapproblemen ontwikkelt, probeer dan toch een goed dagritme vast te
houden en neem af en toe een ADV dagje met je kind om uit te rusten. Als nare
herinneringen vooral bij het inslapen of doorslapen een rol spelen, probeer dan op
andere momenten van de dag bewust stil te staan bij nare dingen (d.m.v. praten,
voorlezen, een video o.i.d.) en probeer het slapengaan te omgeven door rust. Kies
eventueel tijdelijk voor een zacht slaapmuziekje, zacht slaaplicht en de duidelijke
bereikbaarheid van troost (knuffels en de open deur naar de ouderlijke slaapkamer).
Stel tijdelijk oude slaap- of eetrituelen opnieuw in.
Ga niet midden in de nacht of voor het slapengaan moeilijke gesprekken aan. Geef aan
dat je het probleem ziet en dat jullie daar morgen of in het weekend extra bij stil zullen
staan. Probeer hierbij altijd aan te geven dat een kind daar iets mee kan en dat het ook
positief is (bijv. “Zullen we het weekend weer een bloemetje gaan brengen bij het graf” of
“Morgen gaan we een tekening maken” of “Als we morgenmiddag thuis zijn, gaan we een
kopje thee maken en er samen over praten” etc….)
Benadruk in gesprekken de realiteit en probeer te voorkomen dat een kind vreemde
schuld- of schaamtegevoelens ontwikkelt.
Taak 3: Het is anders.
Het leven van de achterblijvers is veranderd door het overlijden. Het kind moet zich
aanpassen en moet wennen aan een leven zonder de overledene. Dit is misschien wel de
moeilijkste taak: verder leven zonder de ander.
Herinneringen spelen hierbij een belangrijke rol. Volwassenen kunnen kinderen helpen hun
herinneringen levend te houden door schrijven, vertellen van verhalen, maken van
tekeningen, video’s en foto’s bekijken etc.
TIPS:
Betrek het kind bij het vasthouden en opruimen van herinneringen (laat het kind uitkiezen
wat het als speciale herinnering wil bewaren, betrek het bij het opruimen van (sommige)
spullen). Als dit te moeilijk is vanwege je eigen verdriet; laat een ander vertrouwd
persoon dit dan met je kind doen.
Laat het kind in diverse stadia herinneringen opschrijven zodat je die later weer kunt
ophalen.
Vermijdt grote veranderingen van omgeving na het overlijden. Er is al zoveel veranderd!
Ga regelmatig terug naar plekken waar herinneringen liggen. Vraag wel of het kind dan
mee wel.

Taak 4: de draad weer oppakken.


Het leven gaat verder; maar hoe? Hoe geef je de overledene en alle emoties een plekje in je
leven? Is er weer plaats voor nieuwe vriendschappen en relaties? Deze vraag stellen vooral
oudere kinderen zich. Of het is een vraag die zich in een later stadium opnieuw aandient.
In deze rouwperiode is het belangrijk om een sfeer van openheid en medeleven te scheppen
waarbij het kind gesteund wordt in het aangaan van nieuwe relaties en het genieten van
kleine dingen. Het helpt ook om met kinderen weer toekomstplannen te maken waarin de
dood van de overledene een duidelijke maar acceptabele rol heeft.
TIPS:
Stimuleer het uiten van positieve gevoelens en het maken van nieuwe plannen.
Blijf praten over de overledene. Geef aan dat deze nog steeds heel erg gemist wordt,
maar onderdeel uitmaakt van het dagelijks leven op een andere manier.
Kies dagen en tijden waarop stil kan worden gestaan bij de dood van de overledene en
kies hiervoor een ritueel uit waarbij het kind ook betrokken wordt. Als een kind na een
tijdje aangeeft, dit niet meer te willen, laat het dan de vrijheid om hiervan los te komen.
Probeer te voorkomen dat er stilte en zwijgen ontstaat over de overledene.
Kies boeken en films waarin voor kinderen herkenbare figuren erin slagen om de draad
van hun leven weer op te pakken. Bekijk deze samen met je kind en praat er over.

Rituelen:
Vanuit religieuze of culturele achtergronden bestaan er diverse rouwrituelen. Als iemand
overlijdt, kunnen deze rituelen steun geven. Ze kunnen ook sterk voorschrijven hoe de
omgeving zich dient op te stellen Stel jezelf op de hoogte van de gewenste rituelen en vertel
deze ook aan je kind. Soms kun je terugvallen op rituelen omdat ze een oplossing bieden
voor het gevoel van onmacht en “niet weten wat te doen.” Ook kun je zelf afspreken dat er
bepaalde rituelen worden ingesteld omdat deze bij jullie passen. Voorbeelden zijn: Het
houden van een wake, het balsemen van een lichaam, het branden van kaarsjes, het zeggen
van gebeden, liedjes of gedichten. Maar ook: Het verzorgen van maaltijden en huishoudelijk
werk door een kring van kennissen en vrienden gedurende de eerste 10 dagen na het
overlijden, het sturen van kaarten en brieven (ook na jaren) op belangrijke data, het
vernoemen van kinderen naar een overleden persoon etc. Voor al deze rituelen geldt
uiteraard dat de meest nabije nabestaanden moeten kunnen aangeven in hoeverre zij de
rituelen kunnen aanvaarden. Maar voor de meeste nabestaanden geldt het als een troost dat
de overledene tot heel erg lang na de dood nog in herinnering van velen is.
TIP:
Zeg niet niets als je het niet meer weet; maar zeg dat je het niet meer weet.

You might also like