You are on page 1of 21

DE NikYO u s e REE

EEN MIDDEL TOT

GEDACHTENWISSELING EN LETTERKUNDIG VERKEER


TUSSOHEN ALLEN

DIE IETS WETEN,


IETS TE VRAGEN HEBBEN OF IETS KUNNEN OPLOSSEN
ONDER BESTUUR VAN

J. F. VAN SOMEREN
Bibliothecaris der Rijksuniversiteit te UTRECHT

Vijf en Veertigste Jaargang

NIEUWE SERIE
ACHT EN TWINTIGSTE JAARGANG

N IJ ME GEN
H. C. A. T H EME
1895

MUNT-

EN

PENNINGKUNDE.

IETS OVER HET VOORMALIG HUNT WEZEN,


INZONDERHEID IN OVERIJSEL EN GELDERLAND.
DOOR

JAC. ANSPACH.

De , Cameraarsrekeningen van Deventer", voorzoover ze uitgegeven zijn, a 1337-72, bevatten voor de kennis van het voor
muntwezen eene rijke bron. Men raadplege de over de-malig
rekeningen van a 1337 -66 vervaardigde drie Bladwijzers (Deventer boek- en steendrukkerij, 1883, '85, '87), op die van
a 1367---72 bestaat, voorzoover mij bekend, ---- nog geen Blad wijzer, op ,, Monete", Moneta" en Munt". In de in 't latijn
gestelde rekeningen (a 1337-60) is bijv. sprake van Brabantini, Denarii, parvi Floreni, parvi Grossi, Marcae
Brabanticae, Scudati aurei, Solidi Brabantini, Solidi grossi, Sterlingi, Turnenses novi. Insgelijks van
Floreni, aurei, Grossi Flandrenses enRuremundenses,
Clypei aurei, Corremuseri 1 ), Mutones (muttune, mottoenen), S c u d a t i B r u g e n s e s. De in 't Nederduitsch gestelde
rekeningen a 1361-72 vermelden, behalve ' deze, ook Goude n
hellingen (ghuldene hellinghe), Hollandesschen, Kop
schilden, Keizersschilden, Oude-piken,Frasch
schilden. In 1340 is sprake van Moneta Johannis regis,
in dezen post : Pro defectu pecunie indatiue scilicet nouorum tur(nensium) de moneta Johannis regis iiij t l). In 1358 reden Henrick
1) Cameraars- rekeningen I, 333. Vgl. Cam. -rek." II, 164: quolibet grosso
(Rueremundensi) pro vlij Corremiseris computato" (ao 1353).
2) Ibid. I, 93. Opmerking verdient deze post : An vj mottoen waert Vijluordessche groten die Gosen ontfeng van Oden Reyners, Herberte van Rectem,

1895.

18

262

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

Mumme (Mom) en Gerard op Engestraat naar Zwolle tot den Bisschop (van Utrecht), om te raadplegen "de moneta nova percipienda" 1 ). In 1365 had er ter stede muntzetting plaats. Dit blijkt
uit dezen post : "Do die nye mottone ghezat worden op xxvj gr.
do had de Dyric Dirk bi den Brinke, cemener (cameraar) der
stad Deventer, wiens rekening het hier geldt, ligghende an der
stad ghe elde xvj nye mottone daer hi an vorloes (verloor) an elken
stucke eynen vlem. groten 2). Alsmede uit dezen anderen : Do
die Hollandesschen bestonden te gheelden eic stucke eynen koppiken
do hadde Dyric iij x s. an Hollandesschen an der Stad gheelde,
daer hem el c stucke af stond vor ij koppikine daer hi an vorloes
bi der scepen ghehieten (last, bevel, ordonnantie) xxxvs. " 2)
Mr. J. I. Van Doorninck, die de uitgave (op stadskosten) dier
zoo belangrijke reeks van Deventer cameraarsrekeningen op touw
zette, en tot a 1372 bewerkstelligde, toen hij 16 Nov. 1889 aan
zijn belangrijken werkkring als Rijks-archivaris in Overijsel door
den dood werd ontrukt, gaf in 1888 eene "Inleiding tot de rekeningen a 1337-66." Daarin zegt hij op bl. XXXVII, onder de
rubriek : "Munt, maat, gewigt", dat de rekeningen a 1337-92
gevoerd worden in ponden Vlaamsch (librae), stuivers (solidi) en
penningen (denarii), of verkort in `', s. en d., dat een pond 20
stuiver, 1 stuiver 12 penningen had, en men na 1392 met guldens
van 32 grooten rekende, waarvan er 18 tot 20 gingen op een
pond. "Somtijds echter" -- dus vervolgt hij, wordt ook in
de oudste rekeningen met marken, stuivers brabantsch en brabantschen of penningen brabantsch gerekend, of ook wel met
schilden, grooten vlaamsch en penningen" . Nu en dan ontmoet
men in de rekeningen herleidingen in eene andere toenmalige
muntsoort, bijv. "Cameraars-rek." II, 535: vlij scud. quolibet
"

Ghenen, Herm. Lalant in iijc mottonen die sy hem deden van der stad weghen,
daer xxv vor eynen mottoen afgherekent worden ende die hi bi der schepen
ghehieten in den test liet bernen (branden), daer an verloren iij 4 xij s. vi d."
(Gamer. -rek. III, 2de helft, bl. 38). Hij komt voor in de rekening van den ca
meraar Gosen ton Duno a 1367.
') Ibid II, 574. ') Ibid. III, 453.

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

263

computato pro xxiiij grossis facit xij (@ xvj s.", d. i. 8 schilden,


elk gerekend tegen 24 grooten, maakt 12 pond 16 stuiver. Aldus
in den jare 1358. Alwie derhalve liet voormalig muntwezen in
Overijsel uit de Deventer cameraarsrekeningen wil leeren kennen,
heeft aan de Bladwijzers niet genoeg; maar dient Mr. J. I. Van
Doorninck's uitgave bladzijde voor bladzijde na te gaan.
Volgens dezen auteur kan men over 't algemeen aannemen, dat
een pond ongeveer f 0.70 ; een schild 1 1 12 pond of f 1.05, en een
mark f 1.70 gold. Hij raadt evenwel groote behoedzaamheid aan
in zake de herleiding van die oude munten tot de geldswaarden
van tegenwoordig ; omdat de waarde der munt destijds niet, gelijk
thans, op vasten voet geregeldwerd, maar dikwijls afhing van het
goedvinden der landsheeren, wier meerdere of mindere ruimte van
geldmiddelen niet zelden den prijs bepaalde van het geld. Hoe groot
verschil daarbij bestond tusschen goed geld en slecht geld (bonum
pagamentum erf malum pagamentum), blijke o.a. uit de tweede
rekening a 1347 ; een Q goed geld gold toen 26 s, 8 d. ; 2 goed
geld op een ander tijdstip in hetzelfde jaar 2 13 s. 4 d.
Eene poos later was de verhouding weder gedaald tot 1 `K' goed
geld 2 1@.
Blijkt uit het bovenstaande, dat in die rekeningen ook vreemde
muntsoorten voorkomen, welke het verkeer met andere steden of
gewesten in de stadskas bracht ; sedert a 1393 zijn de Deventer
cameraars-rekeningen in een andere muntsoort gehouden, dan de
voorgaanden. Doch de rekeningen sedert a 1372 wachten nog op
gemeenmaking door den druk, evenals aan die van ao 1367-72
nog de zoo onmisbare Bladwijzer ontbreekt.
In mijne voordracht, bestemd voor het XXste Nederl. Taal- en
Letterkundig Congres, 15-=--17 Septr 1887 te Amsterdam gehouden
en opgenomen in de Handelingen" daarvan (Amstni, Tj. v. Holkema,
1888), bl. 218-32, stond ik bij het belang .der uitgave van Cameraarsrekeningen voor de kennis van het voormalig muntwezen, niet
opzetlijk stil. Destijds was ook de Inleiding" van wijlen den
Rijks-archivaris nog niet in druk verschenen. Daarom verheugt
het mij, thans in dit opstel eene ongezochte aanleiding te hebben

264

MUNT-

EN PENNINGKUNDE.

om nog eens weder op die belangrijke uitgave der DeventerCameraarsrekeningen tot den jare 1372, terug te komen, in de
hoop, dat ze worde voortgezet.
In het einde 14e eeuw aangelegde Necrologium en Tijnsboek der
abdij van Elten, door Prof. N. C. Kist uitgegeven in Nieuw Archief voor Kerkgeschiedenis ", dl. II (a 1854), komen m a r ken
en po n de n (librae) voor als de meest gebruikte benamingen, om
eenige grootere waarden uit te drukken : 3 pond = 1 mark ; 1
pond 9 floreni of 1 mud garst ; 4 s. 1.2 gross. ; 1 mark
36 aelde groten ; 1 pond = 1^ 3 mark
12 aelde groten ; 1 aelde
12. penningen ; 3 aelde scilden (scudati antiqui)
gr. (a 1512)
7 gulden ; 25 aelde Sc.
53 ponden ; 1 oud schild = 1
Utrechtsch pond. Van guldens was er eene groote verscheidenheid.
Sommige golden 28 Brabantsche stuivers ; maar ", zegt de
hoogl. Kist t. a. pl. hl. 197, of dit de zoogenaa mde b l a ug u 1 d e n 1 ) was, blijkt niet ". De pacht-gl. stond gelijk met n pond.
Voorts komen nog aldaar voor F 1 o r e n i A r n h e mien s e s, A rnoldi 2), Geirenses, Hornenses, (Hoornsguldens) 3 ), Ducis
F i l i pp i 2), R h e n e n s e s (R i
nguldenS) 2 ), B e ij e r s c h e guldens 2),
enz. Als kleine munten worden genoemd : d e n a r i i, g r o s s i, s t u f e r i 4), en van deze wederom de stuferi 4) p a r v i of pa r v o r u m
d e n a ri o r u m, ook denariorum l e g a l i u m, B r ab a n t i (sic) en H o llandi (sic). Voorts het kopkin, de braspenning, de helling;
vooral echter inzonderheid in de oudste opgaven het b u t k e n 5 ).
Dit laatste, vermoedlijk een onderdeel van den , alden b u d d r e g er"
(botdrager). Een boddrager gold 6 ets. Een butken (buttgen of
buigen) had in 1532 te Kampen de waarde van een stuiver 6 ). In
1450 had men te Arnhem ook o u d e butkens 7 ) .
In 1403 is te Terwolde sprake van derdehalf-honderd oude
gy

1) Vgl. Navorscher XXXV, 358, 483, 598 (Floreni blavii).


2) Ibid. bl. 598. s) Ibid. bl. 64, noot 1.
4 ) Sic. Zouden hier niet solidi" bedoeld zijn?
b) Vgl. Navr XXVIII, 68, waar meerdere kleine muntspecin voorkomen.
s) Bijdr. Geschied. van Overijsel" (Zwolle, Tijl), IV (ao 1877) bl. 4 noot 3.
7 ) 1Vavr XXXIX, 564, noot 8.

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

265

schilden, in munt des Keizers van Romen of des Konings


van F r an k r ij k; in 1422 te Wijhe van 120 oude gouden schilden
van diezelfde munt 1). Laatstgenoemd bedrag was in 1518 nog niet
verrekend, evenmin als de 50 g o u d e n L e e u w.e n, onder bisschop
(van Utrecht) David (van Borgondi) voor timmering aan het slot
te (Wijk-bij -)Duurstede besteed 2).
Met goedvinden van zijn Raad en van de hoofdsteden van Sallant
(Deventer, Kampen en Zwolle) machtigde Utrecht's bisschop Frederik
van Blankenheym 25 Jan. 1415, zijnen muntmeester Adriaen Peter
Schaertssoen, voor den tijd van drie jaren, om binnen Deventer
te slaan : een g u 1 d e n e n p e n n i n g, ter waarde van den gulden,
welken de Aartsbisschop van Colne (Keulen) in de munt te Bunne
(Bonn) liet .slaan, voorts z i l v e r e n penningen van zes penningen fijn zilver in het allooi en van 96 op het T r o o i s c h e
m a r k, waarvan er 24 in den voornoemden gulden zouden gaan,
ook halven en kwarten, duitmers en brabantsche, met
goedvinden van den waerdijn 3). Een jaar later, den 28sten Mei,
vergunde hij aan Johan den Vriesen, om drie jaar lang te Hasselt,
of elders in het Sticht, z i l v e r e n penningen te munten van
3 penning en 20 grein Konings z i 1 v e r, van 68 op de Trooische
mark en van 12 op n gulden, benevens h a 1 v e n, kwarten,
achtsten en z e s t i e n d en van dien penning, met bepaling
aangaande de essaye door de waardijns 4 ). Bisschop David machtigde 29 April 1495 zijn muntmeester te Hasselt, Johan van
Papenvelt, om te maken een z i 1 v e r e n p e n n i n g nae die maniere
van Overijssele, " waarvan 30 een goudgulden zouden vormen en
inhouden 5 penningen 15 grein fijn zilver en 134 penningen in n
mark Troois ; zoo zou men vervaardigen uit n mark zilver 9 1/2 goudguldens, waarvan de koopman 9 ggl., de Bisschop voor ,, slieschat"
/2 0 o r t g o u d s, de werklieden en munters 1 /2 oort min 9 m ij ten
zouden hebben ; dan bleef nog n oort gouds voor smelten,
1
Tijdrekenk. Regr. op het oud prov. archief van Overijsel" II (ao 1859)
bl. 108 ; Aanhangsel (ao 1874) bl. 235. 2) Ibid, V (ao 1872) bl. 352.
3 ) Ibidem, Aanhangsel bl. 222. 4 ) Ibid. bl. 224.
)

266

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

laken, croesen, kolen, brassaye" en andere onkosten, waarvan de


muntmeester tot remedie zou hebben 2 gr. in het allooi, in de
snede n penning. Ook zou hij een penning van de halve waarde
mogen maken 1 ). Aan Franck Aertszn v. Papenve It vergunde
Utrecht's bisschop Filips van Borgondi 21 Febr. 1520, in zijne
munt te Hasselt te maken een zilveren penning, die een p e nn in c k s k e n heeten en drie mijten Vlaams gelden zou ; het
zou houden 22 gr. in het allooi en 440 penningen in de snede,
waarvan de muntmeester 1 1 1 2 grein op elk mark werks zou hebben
en 16 penningen in de snede, op elk mark werks. De Bisschop
zou tot , sleyschat" van elk mark fijn zilver 6 st. brab., en de
koopman voor n mark fijn zilver 45 schellingen hebben. Uit een
mark fijn zilver zou men 60 schellingen slaan. Werd de muntmeester in die remedy" bevonden, dit zou voor den Bisschop zijn 1 ).
Te Kampen rekende men in 1532 o. a. met gosselaers (ghosselers,
g(h)osla(e)rs) ; dat was eene munt ter waarde van ruim een halven
stuiver ; twintig gosselaers maakten een k o o p m a n s g u 1 d e n.
.De naam, " zegt Mr. J. Nanninga Uitterdijk 2 ), moet afgeleid
worden van de stad Goslar. Wellicht, dat vroeger munten van die
stad hier (te Kampen) in omloop zijn geweest, of dat men naar
typen van de munten dier stad in Overijsel munten heeft geslagen.
Het wapen der stad Goslar komt met dat _van Deventer overeen,
en er zijn door de drie steden in de 16de eeuw stukken geslagen
van tien gosselaers en enkele en dubbelde gosselaers". Ook
rekende men destijds met claesgens. Een c 1 a e s g e was een
stukje ter waarde van een stuiver, gemunt door de stad Kampen,
en vertoonend aan de eene zijde de beeltenis van St. Nicolaas,
den patroon der stad, aan. wien dit muntje zijn naam ontleende 3 ).
Kende men in 1476 te Albergen (o. Ootmarsum) eenen tijns van
twee oude T o o r n s c h e n 4 en is in het bovenstaande sprake
-

),

1) Ibid. bl. 479. Brassaye = fr. brassage (het gieten). Zie over She- of Slei
Navr XXIV, 568, 84; 'V, 64, 187; 'VT, 300; XXXI, 394.
-schat:
Bijdragen tot de Geschied. van Overijsel" IV (a 1877 bl. 2, noot 2.
3) Ibid., noot 3. 4
Tijdrekenk. Register" boven genoemd, IV, 293.
2)

MUNT- EN PENNINGKUNDE. 267

van Turnenses novi (nieuwe tornoysen) en van Trooische marken;


men onderscheide toch vooral Tournooisch van T r o y s c h. In
zijn geschrift ,, Oudewater en omtrek ", deed W. C. v. Zijll Jr.
het niet, .. daar hij, handelend over de bekende heksenwaag aldaar,
aanteekent: Het Troys of Trojaansch gewicht is dat van Dornik,
en dus zwaar gewicht, 't gene vijf ten honderd zwaarder weegt
dan het gemeene, en thans (a 1861) onder den naam van Amsterdamsch gewicht bekend is". Bij die heksenwaag toch werd het
Troysch gewicht gebezigd, en niet dat van Doornik (Tournay).
Uit een stuk lands, geheeten Onzer -Vrouwenweerd te Brummen,
vermaakt aan de kerk aldaar, moest weleer aan de Commanderie
van St. Jan te Arnhem jaarlijks een Cijns gekweten worden van
vier tornoysen. In 1321 schonk graaf Reinald I van Gelre aan
het klooster Bethlehem zijn erve Gebbink of Sprinkgoed, onder
voorwaarde dat het tiend er van altijd losbaar zou wezen voor 'een
grooten penning van Tours 1) In 1653 was te Oijen (en
Dieden) zelfs sprake van Tournoische tienden, vermoedlijk tiend
te kwijten 2 ). In de zuide--maltijdspeng,Touricheld
lijke Nederlanden waren eertijds 1 i v r e s t o u r n o is evengoed
bekend als ii v r e s p a r a s ij s (parisis). Het waren ponden, die
evenals het `' vl., het 0 wisselgeld en het grooten (1 i v r e s
d e gros) om en bij eene waarde vertegenwoordigden van f 6",
zegt De Navorscher" XXVIII, 549. Men had zwarte, en ook

zware tournoysen, ni fallor. De ibidem_ XL, 285 vermelde


schrijvers van gezag, onder wie onze Prof. Verdam, zeggen, dat
Tournooisch (Turonensis) op de stad Tours, Troys ch of Trojaansch
op Troyes (in Champagne) oogt.
1) K. H. Greeven, Beschrijving van Doetinchem" (a 1829), bl. 35. De aldaar
bl. 34 vermelde k a a t p e n n i n g e n zijn, al stond er de kerk van Doesburg op
afgebeeld, indien men op de betiteling afgaat, geen zeker soort van Doesburgsch
geld of dito munt (sic); maar uitgangen, tijnsen of iets dergelijks uit rondom
deze stad liggende katen of koten (keutersplaatsen, kleine boeren - erven), waarop
de kerk ter stede recht had.
Navorscher" XXXII, 177. Zie over ,tiendmaaltijdspenningen", mijn opstel
in Geld. Volksalm." 1878.
2)

268

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

In 1418 golden 12 1 1 2 Arnhemsche guldens 21 Vlaamsche gin en


15 blanken 1). .In 1421 werden 24 Deventer plakken gerekend voor een gulden 2 ). Zie eenige omstreeks 1450 aldaar gebezigde munten, in Nar. XXXIX, 563 waar wij den inhoud van
een oud tijnsboekje mededeelden.
Een Ms.-Lagerboek (gerenoveerd 19 Febr. 1709) der goederen van
de Commanderie van St. Jan binnen Arnhem, vermeldt een brieff
spreekendt van een Thijns van 17 schillinge B r a b a n s, en
van vier pondt Belts te verheefen tot Westerame" 3 ). Ook aldaar
als 't Westerampt aangeduid, in de kerspele tot Eist". Noch een
brieff spreekendt van eenen Thijns van drie golde K e i j s e r f r a n cr i x e s e h i 1 d e n, die den Vicarien in de moderkercke (te Arnhem)
af gecogt sijn. Noch een thijns sedel spr. van 2 p o n d t s w a e r s.
Noch een dito sedel spr. van acht schillinge cleernerne 4 ) penningen. Noch een dito van een p o n d t s w a e r. Noch een dito van 2
pondt en 12 schill. eleenere penninge. Noch een dito van een
goude ouden gulden keijsers of francrixs schilt......
Noch eene quitantie wegen quijt gescholdene en door een testament vermaeckten thijns van Drie o l d e m o i r k e n s, die de Commanderie jaerlix heeft moeten betaelen uit het Erve en Landen
geheeten de Driegarden in de Lijmers in 't kerspel van Duven.
Noch eene obligatie van 1400. r i x da e 1 e r ider tot 60 stuiver
C 1 e w is c h (kleefsch) gel t, weer ingeloost van den Heer Commandeur v. Mervelt 5 ). Wat gold een pond swaer, hoeveel een
old moirken? Waren de eersten zware tournoysen ?
In de vergadering i. d. 4 Juni 1889 van Der Deutsche Herold"
te Berlijn, -- zie Zeitschrift XX.. (a. 1889) S. 127a, -- bracht de
heer von Hanstein eene munt ter tafel, met het jaartal 1478, ge1) Rekening van Jan v. Wyhe over het ambt van Neder - Betuwe, in G. v.
Hasselt, Geld. Maandwerk" II (ao 1807) bl. 190.
2) Tijdrek. Regr. voornoemd, Aanhangsel" bl. 234.
R ) Vgl. Nomina Geographica Neerlandica" (uitgeg. door het Aardrijksk.
Genp), III, 12. 4 ) Sic. Lees, cleenere, d. i. kleinere.
b) Zie over hem, Na2,r XXXIX, 524, 615 (n.), 9 (n. 3), 21, 2 ; XL, 69, 301

(n. 2), 622, 3.

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

269

munt onder Utrecht's bisschop David van Borgondi, vertoonend


het Borgondische wapen, en de inscriptie Memento domini David".
In 1496 gold een D avid sgul d e n 43 stuivers x).
In 1497, in de dagen van den aartshertog Filips de Schoone,
tijdens zijne blijde inkomste" te Amsterdam, gold een Philip p u
clinckairt 15 witte stuivers, een pond zwarte tournoisen
5 gl. 2 ). In 1548 voor 't Oudmanhuis te Amsterdam n p o n d
vi a a m s c h 6 gl. 3 ). In 1528 een g o u d gl. 28 st. Brabantsch,
een e n k e 1 g 1. 24 st. Brab. 4 ). In 1563 had men G e l d e r s c h e
rijders van 22 1 /4 stuiver. In 1647 gold een Ge]dersche kroon
2 gl. in 1652 een d a l e r 32 stuivers.
Een libra (X) of n pond Hollandsch
20 schellingen of
solidi, d. i. n gulden. Een schelling (/3)
12 g ro o t e n, denarii
of penningen
1 stuiver.
2 g]. 16 st. (f 2.80).
Een oud Frankrijksch schild
Tien golden Frankr. schilden
15 golden Rijnsgl.
5 Mark.
Een schild
11/2 Andriesgl., n Andriesgl.
n Rijksgl..
Plakkaat van keizer Karel V a 1554: Gouden g u l d e n
31 schellingen, gouden leeuw
48 sch., gouden rijder
27
42 sch., Andriesgl.
32 sch., gouden Filips gl.
sch., gouden Carolus gl.
21 sch., gouden croon -- 40
sch., Geldersche rijder
24 sch., zilveren Carolus gl.
21 sch.
Plakkaten van koning Filips II, a. 1560:
22 stuivers, GelderGouden en zilveren Carolus gl.
-s c h e rijder
24 st.
33
Al. 1576: Carolus g].
26 schellingen, Filips gl.
sch., Geldersche rijder
28 sch., zilveren Carolus gl.
36 sch., g.
25 sch.
A. 1577: Gouden Filips gl.
28 sch. -- A. 1579: g. Carolus gl. = n
carolus gl.

') G. v. Hasselt, , Roozendaal", bl. 416.


2) J. Ter Gouw, In de Kalverstraat" (Amsterdam, W. H. Zeelt, 1866), bl. 45.
3) Ibidem, bl. 60.
4 ) Nijhoff, Gedenkwaardigheden" (in Verzam. v. Oorkonden"), VI, 2 b].
Lxlx noot 4.

270

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

n gl. achttien st., G e l d. rij d er


gl. elf st., F i l i,p s g 1.
30 st. A 1580:
n gl. twaalf st., zilveren carolus g1.
1 gl. 18 st., Geld.
30/2 st., Filips g1.
g. Carolus g1.
1 gl. 10 st.
1 gl. 10 st., zilveren Carolus gl.
daalder
1
Plakkaat der Staten van Gelre a . 1602: Caro 1 u s g .l.
1 gl. 13 st. 5 penn., enkele
gl. 6 st. 10 penn., Filips gl.
1 gl. 12 st., zilveren Carolus gl.
gouden Geld. rijder
-- 1 gl. 6 st. 10 peen., Geld. snaphaan
7 st. 3 Penn.
28 st., R ij x s g 1.
28 st.
Resolutie a. 1605: G o l d g 1.
De s na p h a a n zal, gist Mr. J. Nanninga Uitterdijk 1 ), waar
dus genoemd zijn naar den arend met open snavel, die-schijnlk
er op voorkwam. Ze hadden, te Kampen in 1532 de
waarde van ongeveer zes stuivers. Zoo ontmoet men ook gryphonen, naar de klauwen van den arend dus geheeten 2 ).
Het Hof van Geld. besliste 29 Apr. 1572, dat in een pandbrief
betreklijk zeker weerdje buiten de Sabelspoort te Arnhem, niet
van goede keurvorster overlandsche gouden rijnsche gl. of de rechte
waarde daarvan aan ander goed goud geld, daer men nu ter Lijdt
den gulden mede betaelt", maar alleen van Rijnsche guldens 3)
sprake was, die niet hooger geacht zijn geweest dan twee
H o o r n s g 1. 4 of 36 Geld. stuivers 5 ).
Willem Muller stelde in 1576 aan Joost v. Putzler, richter te
Steenderen, een bedrag van 54 daalders en 2 1 /2 stuiver ter hand,
in de navolgende munt en valuatie:
neghen silveren coenincx Philips dalder ad acht
vnd dartichtsten (sic) halven 'stuuer 't stuck ; ein vnd twintigsten (sic) h a 1 v e n r i c x d a 1 d e r ad vier vnd dartich stuuer 't stuck;
acht dalder an h a l u e and hele realen 6 ) ad achtenhaluen stuuer
.

1) in Bijdragen tot de Geschied. v. Overijsel" IV, 6, noot 2.


2) Ibid. ') z.v. als Rijnguldens ? Vgl. Navr. XXXV, 598.
4 ) Dit waren dus geene enkele Hoornsgl. ; vgl. Navr ibid. 64, noot 1, en zie
hier beneden.
b) Registers Arch. voorm. Hof v. Gelre ", bl. 10.
s) Vgl. ibid. bl. 223.

MUNT- EN PENNINGKUNDE. 271

't stuck; twe dalder vnd darttiendehaluen stuuer an halue vnd


heele eualluierde brabantsche stuuer ; twee pistolet t e n 1 ) ad acht vnd veertigsten halven stuuer 't stuck; twe golde
k r o e n e n ad acht vnd veertich stuuer 't stuck ; een k l e m m e r
g u l d e n 2) ad vijff vnd twintich stuwer ; een s l e p e r van negen
stuuer ; drie d e r t d a 1 d e r s van negende haluen stuuer ; ein gelderschen snaphaen 3) van zes stuuer; ein schri ckerberg er 4)
vur vijfftenhaluen stuuer, vnd noch soeuen stuuer an payment noch
elfftenhaluen sch. (sic) 5).
Had Filips II van Spanje in 1559 aan Gelderland's stadhouder
Karel van Brimeu, om zijne verdiensten, de heerlijkheid Oijen en
Dieden in pandschap gegeven, losbaar met 9000 g o u d e n RR ij ns c h e guldens benevens 1680 pond 2 sch. 40 gr. vl., en was
wegens herstelling van dijken en kribben die pandschap met.2088
ponden verhoogd : bij de aflossing der pandschap beweerde de Prins
van Chimay of de prinses Maria van Brimeu, gravin van Megen,
dat de in de pandverschrijving genoemde g o u d g u 1 d e n 6 in
specie, of ' de waarde er van in toenmaals gangbare munt, zou
worden betaald. Weshalve het Hof. van Geld. 18 Maart 1587 den
rentmeester-generaal van Gelre en Zutfen benevens Johan v. Gent,
pandheer van Oijen en Dieden, veroordeelde om die som te kwijten
in g o u d g u 1 d e n s van 43 stuivers 7) Balthasar Breff, die sedert
1520 eene rente van acht gevalueerde g o u d e n R ij n s g u 1 d e n s,
uit de Clarenwatersche tienden (Tongeren, buurschap o. Epe) ontving,
eischte voor iederen gulden 28 stuivers. De gedeputeerden van
Veluwe meenden echter met 24 stuivers te kunnen volstaan, maar
werden 21 Juni 1610 door het Hof van Gelre veroordeeld, den gul)

'

1) Ibid. bl. 484.

2) Vgl. Navr XXIX, 343: Plakkaat a 1548 ; Navr XXXV, 598 (klimmers).
3) Ibidem XXI, 278;' 551.
4) Vgl. ibidem XXXIII, 427 ; 'IV, '94, 459.
5 ) Registers" t. a. pl. bl. 14.
s) Hierbij herinnere men zich de vraag van Navr XXXIII, 122, of er onderscheid bestond tusschen goudgl. en gouden gl. Zie ook ibidem, XXXV, 598.
7

) Registers, bl. 18.

272 MUNT- EN . PENNINGKUNDE.


.den te voldoen met 28 -stuivers 1). -- Ingevolge plakkaat ao 1602
verklaarde het Hof 30 Nov. 1611, dat een e n k e 1 e o v e r 1 a n dsche keurvorster goede gouden Rijnsche gulden (te
Doesburg) met 37 stuivers en 5 penningen diende gekweten 2 ).
Krachtens - datzelfde plakkaat besliste het Hof van Geld. 4 Juli
1621, dat Laurens de Sille, den erfgenamen van den kanselier
Voet een kapitaal moetend aflossen, de k o n i n g s d a a l d e r s zou
mogen kwijten met 35 stuivers elk, en niet, gelijk de erfgenamen
eischten, met 52 currente stuivers elk 3). Flad Hendrik Boshoff
tot Soerhuis met Pouwel Sluijsken., amptman der Bergsche goederen 4) op Veluwe, verschil over de aflossing en waarde van 250
goudgl. ad 28 stuiver Brabantsch, beweerend dat bij de
aflossing de stuiver met 1 1/2 stuiver diende gekweten : het Hof
besliste 5 Febr. 1620, dat de laatste kon volstaan met de waarde
van het loopende geld 5 ). --- De waarde van den Rijns- en van den
overlandschen keurvorster Rijnsgulden in twee door
hertog Arnold in 1458 op het ambt van Tiel en Neder-Betuwe
gegeven pandbrieven werd, volgens vonnis van het Hof i. d. 5 Juni
1629 op 28 stuivers geschat 6). Lettend op de oorspronklijke
pandverschrijvingen van 1563, '68 en 1558 der geestelijke goederen,
de Hietkole, Haterdelle en Hoeijerskamp (Grp. Zutfen), verklaarde
het Hof van Geld. i. d. 21 Mei 1636, in overeenstemming met het
plakkaat van 1602, de goede bescheidene Joachims-daald e r s in die van 1563, '68 aflosbaar met dalers in specie, d. i. met
rijksdaalders van 50 stuivers, die van 1558 betaalbaar met ,,lopenden
,gelde ", namelijk met 30 stuivers voor iederen daler 7). Anna v.
Eerde, wede. Peter Vincent v. Ripperda, vrouwe van Vorden en
Buurse, bekwam 20 Dec. 1639 tegenover Henrik v. Westerholt tot
Hacfort, heer van Scherpenzeel n Peursum, vergunning van het
Hof v. Geld. om het heergewaad harer leengoederen, ingevolge
landschapsresolutie van 17 Maart 1598, te kwijten, niet met g o u dguldens in specie, maar met goudgl. van 28 stuivers 8 ). In
) Ibid. bl. 40.
1 ) Ibidem, bl. 35.
3 ) Ibid., bl. 60, 1.
Graven van 's-Heerenberg. 5 ) Ibid. bl. 58. s) Ibid. bl. 75.
S) Ibid. bl. 94.

) de goederen der
) Ibid. bl. 80.

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

273

1645 bestond er te Puiflik en Beuningen verschil, of een o u d


s e h i 1 d ter kwijting der vikarie-inkomsten van St. Anna in de
kerk te B., met 3 gl. 12 st. (naar het Landrecht van Veluwe) of
met 3 gl. 9 st. (naar de Landsplakkaten), dan wel met 15 st.
diende betaald 1 In 1652 waardeerde het Hof den rij d e rg u 1 den op . 24 stuivers, behalve den e n k e 1 e n g o u d e n G e 1d e r s c h e n rij d e r, die, ingevolge het plakkaat van 1602, met 1
gl. en 12 st. diende vergolden 2 Volgens besluit des Hofs i. d.
27 Juli 1654 moest ter kwijting eener jaarl. rente van 60 goudgl.
uit den hof en het huis te Wilp en uit de Loene en de Heeghe,
welke Henrik v. Essen tot Helbergen en Vanenburg, landdrost,
C. s., als voogden der kinderen van Maximiliaan v. Renesse tot
Wilp aan Everhard Everwijn als momber (procureur-generaal) van
Gelderland schuldig waren, de g o u d g u 1 d e n met 37 stuivers en
5 penningen, en bij aflossing, met zwaar geld in specie worden
betaald 3).
De watermolen te Aalten werd 23 Oct. 1654 met
300 ,, bescheiden g o u d g u 1 d e n s"
goudgl. in specie, losbaar
verklaard 3). Bij de aflossing van den pandpenning van het
dijkgraafambt van Veluwe, sedert het overlijden van Hadewig v.
Isendoorn a Blois, - meende Antonis v. Lijnden heer van Grunsfort 4
en Cronenburg, te kunnen volstaan met voldoening van den g o u d g 1.
'tegen 28 st. ; doch zag zich 16 Juni 1693 door het Hof verplicht,
dien pandpenning terug te geven in goudgl. van 66 st. 5 ).
Krachtens landschapsplakkaat van 1602, bij een geschil tusschen
Hendrik v. Middachten tot Schoonderbeek ") en Gerhard Johan v.
Galen tot Bonenburg (te Heerde) ter eener, en Benjamin Potgieter,
scholtis van Dorenspijck ter anderer zijde, waarbij zij taxatie ver
oude muntspecin en kapitalen der pandpenningen des-zochtenva
ambts Ermelo, -- verklaarde het Hof v. Geld. 4 April 1696, dat
).

).

') Ibid. bl. 118. 2) Ib. bl. 160. ') Ib. bl. 174, 5.
4) sedert 1881 het koninklijk landgoed Oranje -Nassau -Oord te Renkum bij
Wageningen ; vgl. Nomiiia Geogr. Neerl." III, 114 ; Geld. Volksalm. 1883, bl. 216.

5) Registers, bl. 232.


s) te Putten. Zie over dat huis, o. a. mijne aanteekening in ,Herald. Bibliotheek" (red. J. B. Rietstap), 1879 bl. 296-300.

274

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

een Arnhemsche Reinoldusgulden met 25 stuivers, een


Vlaamsche g1. met 20 st., een overl. Rijnsche gl. en
K e u r v o r s t e r dito met 28 st. (pandbrief van a 1445), een
goudgl. van gewicht met 3 gl. 6 st., een enkele Hoorns c h e gl. met 12 st. '), een enkele gl. van gewicht met 3 gl.
6 st., diende gekweten. Insgelijks schatte dat college destijds
R ij n s c h e g u l d e n s vervat in een brief van 1449, en goud g u 1 d e n s vervat in brieven van 1526 en 1600, op 28 st. elk 2 ).
De enkele goudgulden van gewigt, spruitend uit eerre
pandverschrijving van den jare 1554, diende, bij uitspraak van het
Hof dd. 5 Nov. 1701, met drie gulden en zes stuivers gekweten 3 ).
De 600 Geldersch e guldens Vlaamsch payment der pand
schoutambt van Heerde, voorkomend in een ouden-penigoht
pandbrief, werden 18 Maart 1737 door het Hof aldus gewaardeerd,
dat tien Vlaamsche plakken of negen olde , botdragers
12 1 / 2 stuiver het stuk ; de 450 G e 1 d e r s c h e g u l de n s, ook
Vlaamsch payment, aldus, dat tien Vlaamsche p 1 a k k e n of
dertien V l a a m s c h e g r o o t e n 4 ) ook 12'/2 stuiver het stuk;
de 47 Overlandsche Rijnsche Guldens aldus, dat ze elk
28 stuivers het stuk, en de 9 Geld e r s c h e blanken 5 ) aldus,
dat ze elk n stuiver en vier penningen dienden te gelden 6 ).
Den gevolmachtigden van den vorst van Solms, heer van Anholt,*
vergunde het Hof, op hun tol op den Rijn en IJsel, die binnen
Arnhem gevorderd werd, den g o u d g u l d e n i n specie of de
waarde van dien te mogen heffen met 66 stuivers in loopend geld 7).
Januari 1887 dolf men in de buurschap Kilder (gemeente Berg
of 's-Heerenberg) in een akkermaalsbosch van Jhr. G. A. v.
-

Vgl. Ncr v' XXXV, 64, noot 1. ) Registers bl. 236, 7.


) Ibid., bl. 245. 4 ) Vgl. Navr XXVII, 628 ; VIII, 67, 8, 70
s) Vgl. Navr XXVIII, 68. s) Registers bl. 291.
7) Ibid. bl. 303. Volgens het hierboven (bl. 268) aangevoerde (9 Febr. 1709
gerenoveerd) Lagerboek der Commanderiegoederen van St. Jan te Arnhem, ging
aan die Commanderie jaarlijks op Paschen en Meidach (1 Mei) een tijns van
13 st. 12 penn. uit den hof van den Prins van Anholt.
1)

MUNT - EN PENNINGKUNDE.

275

Nispen eene aarden kruik op, inhoudend een gouden en 79 zilveren


zeer oude munten. Item op een heideveld te Borger (Drente) een
potje, inhoudend 51 gouden en 24 zilveren munten, niet uit den
tijd van Karel den Groote, gelijk men aanvankli k meende ; ze
zijn van jonger datum, als zijnde allen of bijna allen, geslagen,
tusschen 1480 en 1590, en grootendeels van Karel van Gelre,
Edzard van Oost-Friesland en Filips den Schoone herkomstig. Ook
was er o. a. een gouden munt van Deventer bij, van 1523. De
schat werd blijkbaar geborgen in den tijd dat Prins Maurits
Groningen hernam (in 1594), een voor Drente hoogst onveiligen
tijd, daar het landschap, dat geen versterkte plaatsen bezat, beurt
troepen op rantsoen werd-lingsdorSpache ts
gesteld, zonder er iets tegen te kunnen doen.
Bij het omploegen van land in den Houtrakpolder (te Haarlemerliede) werd Maart 1887 een drieguldenstuk gevonden van het jaar
1694. Behalve eenige zwarte plekjes, was het geldstuk nog volkomen gaaf.
Te Parijs had April 1887 eene veiling plaats van gouden munten
uit de verzameling van Ponton d'Armcourt 1 ), waarbij hooge
prijzen besteed werden. 0. a. kwam een goudstuk uit den tijd van
den Romeinschen keizer Gordianus 1 2 ), het eenige bekende exemplaar, onder den hamer, waarover gestreden werd door het Berlijnsche museum en de Fransche Nationale Bibliotheek. Het stuk
werd onder daverende toejuichingen der aanwezigen, die allen
opstonden van hunne plaatsen, voor 6720 francs aan de laatstgenoemde instelling toegewezen. Een stuk uit den tijd van Uranius
Antonius -3 ) bracht 6100 fres. op.
-

1) d'Amcourt is afkomstig uit Beauvoisis.


2)Marcus Antonius Gordianus T, . een man van groote wetenschaplijke ontwikkeling, eerst praetor, tweemaal consul, onder keizer Alexander Severus proconsul in het wingewest Afrika, werd in 23718 n. C. op 80- jarigen leeftijd, bij een
opstand te Cartago, door de troepen tot Keizer uitgeroepen.
a) Sic. Is wellicht (Marcus) Aurelius Antonius, Rom. keizer a 161-180 n. C.
bedoeld ?

276

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

Op de voormalige begraafplaats van liet reeds lang verdwenen


dorp Westen, op Texel, werd 1 Sept. 1887 een zilveren muntstukje, ter grootte van een halven gulden, gevonden, dat, voor
zoover het nog te ontcijferen valt, het jaartal 1185 vertoont. Aan
de eene zijde is een adelaar afgebeeld met een kruis op een schild
vr de borst, en daaronder eenzelfde schild met kruis. Aan de
andere zijde is een hertekop afgebeeld. Met een vergrootglas
beschouwd, werden de letters Mon ... reval ... Dea ... nog gevonden.
Bij het aardwerken trof men te Rhenen Dec. '87 een zilverstuk
aan ter grootte van onzen tegenwoordigen rijksdaalder. De eene
zijde geeft te zien een bisschop in vol ornaat met staf en boek
in de hand ; het randschrift luidt , Sanctus-Bonifacius-episcopus".
De keerzijde stelt voor een tempel met vier topgevels en twee
torens ; op. de toppen der gevels en van den toren staat het kruis.
Het randschrift luidt : moneta nova-civitatis, Q. H. A. mei. " Een
jaartal ontbreekt.
Te Alfen aid. Vecht vond de bouwman Zaal, aan het Goudsche
rijpad te Alfen (Zuid-Holland), bij 't graven in zijn grond twee
aarden potjes met achttien 'stuks zilveren munten van verschil
grootte, op ne waarvan het jaartal 1573 voorkomt. De-lend
munten schijnen van - Spaanschen oorsprong te zijn, en de potjes
waren zeer beschadigd. Ter plaatse waar ze gevonden zijn, waren
de overblijfselen eener zeer oude fundeering aanwezig, merkbaar
aan den grooten vorm der gebezigde metselsteenen. De potjes en
de munten werden ter onderkenning opgezonden aan het penningkabinet te Leiden.
Te Deil vond men 9 April '88 bij het omspitten van den zoogenaamden ,Geldakker" een gouden muntstuk. Aan de eene zijde
staat een geharnast (ridder ?j met een scepter in de rechter- en
een bundel van zeven pijlen in de - linkerhand. Jaartal 1741. Randschrift : Concordia. res. par. cres. hol.
Aan de andere zijde: M D 0 R D
PRO YIN
FOEDER

277

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

BEL GA D 1 )
LEGIMP.
Bij het uitbaggeren der vaart te Nijehaske (Fr.) vond men Juni
1888 eene munt van verzilverd koper. Aan de eene zijde staat
een ridder te paard in gevecht met een draak, en het opschrift
S. Georgius Equitum Patronus". Aan de andere ziet men een
schip met storm kampen, waaromheen de spreuk In tempestate
securitas". Waarschijnlijk is het dus een penning van het schippersgild, dat St. Joris tot schutspatroon had.
Zie de waarde van verschillende munten uit de jaren 1659, 84
specifiek aangegeven in Nay. V, 197, 8. De waarde van den gouden
ducaat in verschillende tijden ziet men vermeld in den Tegenw.
Staat d. Vereen. Nederl. XI, 339, 40. Aldaar ook, de aanteekening.
dat Leycester ter eere der Koningin van Engeland, de munten
met hare beeltenis, ver boven de innerlijke waarde uitgaf ; met
aanhaling van v. Reid, ,,Nederl. list." B. V. bl. 79, zoowel als
van E. v. Meeteren, B. I fol. 6 D., en fol. 12 A, B. XII fol. 224.
Mitsgaders eene aanteekening aangaande den muntslag, met den
zilveren dukaat van 50 st. a. 1660 ten voorbeelde, welke tevens
eenige historische toelichting geeft van Sleyschat (d. i. het aan
den landsheer uit te keeren bedrag, voor de vergunning van muntslag), -- waarover men Nay. XXXI, 394; 'III, 388, 9, en vooral
XX V, 64, 5 raadplege! met aanhaling van v. Aitzema, , Saecken
van Staet en Oorlogh", B. XXXIX, bl. 598, 9.
Zijn in het archief te Deventer menigvuldige papieren voorhanden
over de munt - aldaar 2 ) ; tot de stukken, welke aan de aandacht van
den Leidschen hoogleeraar Dr. P. 0. v. der Chijs en zijne voorganers ontsnapt zijn, behoort, volgens Bijdragen tot de Geschied. van
Overijsel" I (ao. 1874 b]. 279), de instructie van den jare 1534,
gegeven aan den provincialen muntmeester Willem v. Viersen. Ze
staat t. a. pl. afgedrukt, met het opschrift: ,Ordre waernae de
Landtschaps Munt mr van Overysel sich hebbe te regulieren in 't
slaen van eenige gouden en silveren penningen".
1) Omtrent deze en de voorgaande letter ben ik niet geheel zeker.
2) Bijdr. III (a. 1876) bl.- 156.

1895.

19

2 7 8

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

In 1580 drukte Jan Willemsoen, formsnyder te Kampen, aldaar


de Evaluatie van goude ende silueren munt also die loop ende
ganc heft in de steden van Overissel ende ghepubliceert binnen
Campen den xvii Januarij ').
"De Librye", (Rotterdam, Eeltjes) 1889 no. 7 bl. 52a vermeldt
"G. D. Pauw, Rekenkonstenaer, Den nieuwen volmaekten Gregoriaanschen Almanach dienende voor eene geheele Eeuwe, beginnende
met het Jaer ons Heere Jesu-Christi 1801. Ende die zal eyndigen
met het Jaer 1900. Behelsende zeer interessante en curieuse
aenwysingen. Vervolg ofte Tweede Deel, Gent, 1801, in 4to"
voor f 6 verkrijgbaar. Waarin voorkomt eene "Evaluatie van 39
goude en zilvere Geld- Specien met hunne Afbeeldingen, die cours
hebben in dese Landen ".
In zijn catalogus no. 47 (1889) stelt gezegde heer A. Eeltjes
(Rott., Oppert 94) verkrijgbaar : le "Tractatvs varii atqve vtiles
de monetis, ear. - mvtatione ac f alsitate " (Colon. Agripp., Theod.
Baumius, 1574, in 8vo br.) f 3. Contient des pices de G. Biel, J.
Aquila, Bill. Pirckheymer, e. a. 20. "Ordonnancie ende Instructie
naer de welcke voortaen hen moeten reguleren die ghesworen
wisselaers ofte collecteurs van de Goude ende Silvere peilingen;
wesende verboden, gheschroyt, te licht oft te seer versleten, ende
oversulcx verclaert ... voor billoep" (t'Antw., H. Verdussen, 1633,
in fol. agenda. . vl. Fig.) f 3. Exemplaire bien : conditionn d'un
ouvrage assez rare. 3tio Den schat der Cheynsen 2 ), Inneh. de*Weerdeende evaluatie van veele oude Munten en Chynsen, die in 'de
Cheyns-boecken staen ; als mede versch. Heerelycke Rechten, Keuren,
etc. (Bruss. 1704, in 12mo vel.) f 1.
Zoowie de numismatieke studin en werkzaamheid van Mr.
Willem Hendrik Cost Jordens (t 22 Nov. 1875 te Deventer), diens
verdiensten omtrent het Deventer archief op dit gebied, wil leeren
.

') ibid. V (ao 1879) bl. 353, 4.


) ook chijns, ghijs, sijs, d. i. cijns, accijns, belasting. Ziedaar, dunkt ons, de
oorsprong van den geslachtsnaam v. der Chijs, zoowel als mooglijk van den dito
V. der Sijs. Johan Winkler, Nederl. Geslachtsnamen" (Haarlem, Tjeenk Willink,
2

1885), bl. 382, verklaarde dien niet te verstaan.

MUNT- EN PENNINGKUNDE.

279

kennen, leze zijne levensschets, in de meergenoemde Bijdragen"


III (a. 1876) bl. 155 vg. zoo con amore geschreven door Mr. Jacob
Dirks, den Frieschen numismaat, die. o. a. De Navorscher" XXIXXL, verrijkte met zijn ,Penningkundig Repertorium ", waarin eene
reeks van geschriften wordt vermeld. Een Namen =register op dat
Repertorium, voorzoover het voorkomt in Nay. XXIX XXXII,
leverde de auteur zelf; het is te vinden achter Algem. Regr. Nav
dl XXIXXX, saamgesteld door den schrijver dezer bladzijden,
die den zaakrijken inhoud van het in Nay. XXXIIIXL voorkomend Repertorium in de Bladwijzers dezer jaargangen verwerkte.
In den ouderdom van ruim 81 jaren overleed Mr. J. Dirks, te
Leeuwarden 25 Nov. 1892, als oud-lid van de Tweede-Kamer,
ridder in de Orde van den Nederl. Leeuw, commandeur van de
Eikenkroon, behuwd- en grootvader van Dr. S. A., van H. C., van
M. J., van A. M. en van J. A. F. v. der Chijs, te Zutphen.
Was zijn overlijden een groot verlies voor de wetenschap, waaraan hij zijn leven had gewijd en die door hem zoo allergelukkigst
werd beoefend, weinige, jaren vr zijn dood zag hij zich nog
bekroond bij Teyler's Genootschap voor eene verhandeling over de
Gildepenningen ! geen wonder waarlijk, dat aldra een In memoriam " in 't licht verscheen, van de hand van den heer Corbelijn
Battaerd. Daarmede werd i. d. 6 Maart 1893 de eerste aflevering
geopend van het Nieuwe Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde
(hoofdred. de heer Th. M. Roest, te Leiden).
Nog dit. Te 01st (prov. Overijsel) vond men in Augustus '94
in den grond een zeer goed geconserveerden zilveren leeuwendaalder
van Holland a. 1576. Dit was de eerste munt, die tijdens den
opstand onzer voorvaderen tegen Spanje's overheersching, op gezag
der Staten van Holland geslagen is geworden.
Ek-en- Wiel, 21 April '95.

You might also like