You are on page 1of 8

Nuria Mertens

Mores Utopia: een confrontatie met Hans Achterhuis


Inleiding

Achterhuis stelt in zijn boek De erfenis van de utopie dat de utopie steeds ontstaat als een heimelijke machtsdroom van de utopist. Die machtsdroom van absolute controle is volgens Achterhuis typisch modern en bovendien gevaarlijk en gewelddadig. De utopie is voor Achterhuis een modern project dat dient afgewezen te worden vanwege het gewelddadige karakter dat erachter schuilgaat. De utopie is volgens hem in wezen een dystopie.

Met deze opvatting over de utopie in het achterhoofd ben ik Mores Utopia het oermodel der utopien gaan lezen, om te gaan uitpluizen op welke manier de dystopische elementen in Utopia verborgen waren. Tot mijn verbazing kwam ik tot de ontdekking dat Mores Utopia me niet deed huiveren, zoals 1984 dit bijvoorbeeld wel deed. Integendeel betrapte ik mezelf erop dat ik kon genieten van Mores uiterst spitsvondige schrijfstijl, wat me reeds deed vermoeden dat de Utopia geenszins het uiterst gevaarlijke, ernstige werk was waarvoor men het vaak houdt. Enerzijds kon ik me niet aansluiten bij Achterhuis visie dat er in Utopia geen plaats zou zijn voor onder meer individualisme en vrijheid. Ik kon me niet vinden in de gedachte dat het een bij uitstek modern en gevaarlijk werk zou zijn. Anderzijds kon ik de Utopia evenmin als een dromerig en naef boek beschouwen. Het boek is veel meer dan een premoderne constructie van een luilekkerland dat door God geschapen is.

In deze presentatie zal ik mijn zoektocht naar het wezen van de Utopia van Thomas More weergeven in drie delen. In deel I zal ik een korte weergave bieden van de vooronderstelling waarvan ik vertrek om het werk te bestuderen, aangezien deze enigszins verschilt van die van Achterhuis. In deel II zal ik ingaan op het punt waarop ik het eens met Achterhuis, namelijk dat de utopie geen premoderne constructie is. In deel III zal ik beschrijven op welk vlak ik het oneens met hem ben, namelijk wanneer hij de Utopia beschouwt als een zuiver modern werk. Tot slot zal ik een kort besluit formuleren waarin wordt uiteengezet hoe we de Utopia dan wel moeten beschouwen.

Nuria Mertens Deel I. Belang van het leven, de persoonlijkheid en de tijdsgeest van de utopist

In de erfenis van de utopie legt Achterhuis er de nadruk op dat hij op zoek wil gaan naar het wezen van de utopie, zonder hierbij te gaan psychologiseren over wat nu precies de goede bedoelingen zijn van de auteur. Hij wil zich beperken tot de lectuur van het werk en zich niet baseren op de persoonlijkheid en het leven van de auteur. Omdat we nooit de precieze bedoeling van de auteur kunnen kennen, wil Achterhuis deze in zijn bespreking van de utopie buiten beschouwing laten. Mijn inziens is het, hoe hard men het ook probeert, onmogelijk om de bedoeling van de auteur buiten beschouwing te laten, omdat lezen nu eenmaal interpreteren is. Door van de belangrijkste utopisten de biografie te geven, laat Achterhuis al zien dat het leven en de persoonlijkheid van de auteur toch enigszins van belang zijn bij het lezen van een werk. Het is echter vooral in zijn conclusie dat de utopie een heimelijke machtsdroom is van de utopist dat hij er niet langer in slaagt om de bedoeling van de auteur buiten beschouwing te laten. Hij zegt inderdaad niets over de eventuele goede bedoeling van de auteur, maar wel over zijn eerder slechte bedoeling: dat hij uit zou zijn op macht. Het is nu niet mijn bedoeling om Achterhuis op elke kleine misstap te betrappen. Ik wil hier eerder aantonen dat het vrijwel onmogelijk is om de bedoeling van de auteur buiten beschouwing te laten. Indien je Mores bedoeling in de Utopia zou negeren, dan zou je het werk op een totaal andere en misschien verkeerde wijze interpreteren. Het werk zit namelijk vol met dubbele bodems en ironie. Om deze dubbele bodems op te sporen is het mijns inziens wel belangrijk om er rekening mee te houden wie More nu juist in en hoe zijn persoonlijkheid in elkaar zit. Wie bijvoorbeeld niet weet hoe belangrijk de lach was in Mores leven, en wat voor een nederig persoon hij was, zal over die ironie heen lezen en het werk veel te ernstig nemen.

Deel II: Utopia : geen premoderne constructie

Zoals gezegd ben ik het eens met Achterhuis dat de utopie geen premoderne constructie is, maar de invalshoek van waaruit ik tot deze vaststelling kom, verschilt enigszins van die van Achterhuis. Ik beperk me hierbij enkel tot mijn werkwijze en hierbij moet ik kort verwijzen naar de conclusie die ik maakte in mijn bachelorscriptie die handelde rond de tegenstelling egosme altrusme. In het besluit formuleerde ik de gedachte dat mens en samenleving noch tot louter egosme, noch tot altrusme gereduceerd kunnen worden. Nadien, toen het thema

Nuria Mertens utopie me begon te boeien, begon ik me af te vragen hoe de utopist denkt over tegenstellingen die gebruikt worden om mens en samenleving te typeren, tegenstellingen zoals onder meer egosme en altrusme, individualisme en holisme, vrijheid en determinisme. De vraag die ik me stelde was: laat de utopist in zijn ideale samenleving enkel vrijheid, altrusme en vrede toe? Beantwoordt de utopist met andere woorden aan het eerder pejoratieve beeld dat we vandaag de dag hebben rond utopien, namelijk dat het naeve dromen zijn van een onrealistische auteur? Toen ik de Utopia van More las, bleek dit geenszins het geval te zijn. Al heel snel bleek dat More zich blijkbaar erg bewust was van de tegenstellingen die mens en samenleving typeren en dat hij het blijkbaar eens was met Heracleitos visie van de identiteit der tegendelen. More besefte dat, wanneer n van beide tegendelen zou wegvallen, hierbij niet het andere tegendeel blijft bestaan. Heel de tegenstelling zelf zou daarentegen wegvallen en niet langer van toepassing zijn op de samenleving. More besefte onder meer dat, wanneer hij een samenleving zou creren waarin egosme wegvalt, hierbij niet altrusme overblijft. Altrusme kan enkel bestaan in tegenstelling tot egosme. Hetzelfde geldt onder meer voor individualisme, vrijheid en vrede; zij kunnen enkel bestaan als er ook respectievelijk holisme, beperkingen en oorlog zijn.

Ik geef n voorbeeld uit de Utopische samenleving waaruit blijkt dat More oog heeft voor de identiteit der tegendelen: het voorbeeld van egosme en altrusme in Utopia. More zegt onder meer:

Maar in de tweede plaats leert ons de rede en spoort zij ons aan, dit aardse leven zo min mogelijk benauwd en beklemd te leven, en zoveel het kan in vreugde; en alle anderen daarin bij te staan, met wie wij zijn verbonden door solidariteit der natuur. [] Als [dit] nu een kwestie van humaniteit is [], is het dan niet zo dat de natuur ook ieder onzer ertoe drijft, dat k te doen voor onszelf? [] Maar dan spreekt het ook vanzelf dat zij de grootst mogelijke zelftucht van ons vraagt, opdat niet het gerief dat gij uzelf gunt, uitloopt op ongerief voor een ander. 1

Wat we hier zien is een filosofische uitwerking van de bijbelse imperatieven Bemin uw naaste als uzelf2 en Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet3. De Bijbel raadt, bij een beslissing die zowel invloed heeft op de ander als op jezelf, aan om je in
1

More, Thomas, Utopia, vert. van der Zeyde, M.H., Amsterdam: Athenaeum Polak & Van Gennep, 1977, p.91. 2 Rom. 13, 9. 3 Tob. 4, 15.

Nuria Mertens de plaats van de ander te stellen en met de rede na te gaan of jouw beslissing de ander al dan niet schaadt. De maatstaf om deze eventuele schade te meten is de eigen ervaring en meer bepaald de vraag in welke mate jij zelf schade zou leiden indien de ander diezelfde beslissing zou nemen, rekening houdend met het feit dat men soms schade dient te lijden opdat men daarna gelukkiger zou zijn. Men moet zich bijgevolg niet alleen afvragen of men berhaupt schade lijdt, maar ook of men bereid zou zijn deze schade te ondergaan. De Bijbel lijkt hiermee een evenwicht te hebben bereikt tussen egosme en altrusme: om altrust te zijn, moet men voor een stuk egost zijn en het is ook deze opvatting die aan de basis ligt van de Utopische samenleving.

Het bewijs dat More wel degelijk een grote affiniteit had met tegenstellingen, is te vinden in zijn persoonlijke leven. Eerst en vooral was de zestiende eeuw reeds een eeuw waarin een grote ambiguteit heerste. Enerzijds was het een eeuw die begon met een hoop op vernieuwing en verbetering van de levensomstandigheden Ackroyd noemt het a sense of new learning [] together with an atmosphere of reform and renovation4 . Anderzijds was het een eeuw waarin Kerk en geloof een elementaire rol bleven vervullen in het leven van de mensen. Vervolgens werd ook het leven van More zelf volstrekt bepaald door twee machten die meer dan eens tegenover elkaar kwamen te staan: de kerkelijke en de burgerlijke macht. More heeft tijdens heel zijn leven getracht om trouw te blijven aan beide instanties, hoe moeilijk dit soms ook mocht zijn. Het zal uiteindelijk deze onwil en zelfs onmacht tot verloochening van n van beide machten zijn, die hem het hoofd heeft gekost. Het feit dat het nog zo lang geduurd heeft voordat More onthoofd werd, is allicht te danken aan zijn zin voor ironie. Meer dan eens spotte hij zowel met de kerkelijke als met de burgerlijke macht waarin hij tegelijkertijd zo vurig geloofde. Het was de enige mogelijkheid om zijn ongenoegen te laten blijken, zonder hiervan een te ernstige zaak te maken. More was er zich namelijk ook van bewust dat hij niet de absolute wijsheid bezat; hij was te nederig om zijn idealen te ernstig te nemen en aan anderen op te leggen, maar tegelijk te trouw aan diezelfde idealen om ze te verloochenen. Op deze manier moet ook de Utopia worden gelezen; als een werk waarin More zijn idealen toont, maar tegelijk beseft hoe kwetsbaar en absurd deze idealen zijn en dit gevoel geeft hij weer door een voortdurend gebruik van ironie en ludieke spot.

Ackroyd, Peter, The Life of Thomas More, Londen: Chatto & Windus, 1998, p.87, 127-128

Nuria Mertens We kunnen bij dit deel dus besluiten dat, omdat More niet alleen positieve, maar ook negatieve elementen toelaat in zijn samenleving, de Utopia veel meer is dan een premoderne schets van een hemels paradijs dat door God geschapen is.

Deel III: Utopia : geen moderne constructie

Uit mijn vaststelling dat de Utopia geen premodern werk is, volgt niet zonder meer dat we het als een modern werk moeten beschouwen. De vraag luidt dan: waarom komt Achterhuis tot de vaststelling dat de Utopia een typisch modern werk is? Ik vat hierbij kort een aantal gedachtelijnen van Achterhuis samen:

En van de familiegelijkenissen van de utopie is volgens Achterhuis dat het in een utopie steeds gaat over een nieuw begin, een radicale breuk met het verleden, een volstrekt nieuw fundament waarop absolute zekerheden worden gebouwd. Achterhuis stelt More voor als een soort Cartesiaan avant la lettre. Hij heeft hier zeker een punt, aangezien Utopia op volstrekt andere

vooronderstellingen gebouwd is. More zegt letterlijk in de Utopia dat partile hervormingen geen zin hebben. Bovendien blijkt uit Mores leven dat hij een voorliefde had voor gesloten systemen en absolute waarheden (bv. Euclides).

Achterhuis geeft ook maakbaarheid aan als een familiegelijkenis en hoofdkenmerk van de utopie. Hij zegt dat de utopie gekenmerkt wordt door de idee dat de mens zelf zijn leven bepaalt, zonder tussenkomst van het goddelijke. Dit is volgens Achterhuis een typisch moderne gedachte die haaks staat op premoderne, religieuze opvattingen en die bovendien hand in hand gaat met een gedachtegang waarin doel-middelrationaliteit, nuttigheidsdenken en koele redelijkheid een belangrijke plaats innemen. Dat nuttigheidsdenken volop aanwezig is in Utopia, daar heeft Achterhuis gelijk; in Utopia heeft alles wel een vorm van functionaliteit. Niets wat er gedaan wordt, is nutteloos. Zelfs aan het spel wordt een vorm van nut gekoppeld5.

Er zijn twee spelen in Utopia toegelaten: het n is een wiskundig spel waarin het ene getal het andere slaat en het andere spel heet strategisch gevecht van deugden en gebreken. Kortom, het zijn beide spelen die nog steeds op een af andere wijze hun nut hebben.

Nuria Mertens Dat zowel maakbaarheid als functionaliteit en redelijkheid elementen zijn die in Utopia meer dan eens aan bod komen, daarin kan ik Achterhuis absoluut bijtreden. Het is echter in de wijze waarop Achterhuis de verhouding tussen geloof en maakbaarheid bij More beschouwt, dat het schoentje wringt. Hij wil aantonen dat, ondanks het feit dat More een vrome christen was en een erg katholieke man, More de Utopia niet vanuit dat perspectief heeft geschreven. Hij zou de Utopia geschreven hebben vanuit de gedachte dat aardse maakbaarheid van een nieuwe samenleving een zuiver menselijke taak is, die volstrekt losstaat van het goddelijke. Hier kan ik het helaas absoluut niet eens zijn met Achterhuis. De vooronderstelling waarop namelijk de hele Utopische samenleving draait, is net geloof in God. Als men niet in God gelooft, kan de rede enkel nog beargumenteren vanuit eigenbelang, stelt More. Daarom is athesme ten strengste verboden in Utopia. Het is ronduit foutief te stellen dat geloof en rede van elkaar gescheiden zijn in Utopia. Het is niet omdat in Utopia geen Kerk aanwezig is die het leven van de Utopir regelt en omdat de Utopir steeds beargumenteert vanuit zijn redelijkheid, dat daarom het geloof een secundaire plaats zou innemen. De Utopirs geloven, net als de christenen, dat ze de rede ontvangen hebben van God:

In de ogen van More zijn ze [de Utopirs] eerder een beklagenswaardig volk omdat ze het licht van de Openbaring niet ontvangen hebben. Maar het is een schande voor de christenen dat ze niet gebruiken wat God hun heeft geschonken, terwijl de Utopirs dat wel deden! De Utopirs hadden de Rede ontvangen en ze maakten er gebruik van; de christenen hebben Geloof en Rede gekregen, maar ze misbruikten het Geloof en gebruikten de Rede niet.6

Allicht het beste voorbeeld waaruit blijkt dat More benadrukt hoe rede en dienstbaarheid aan God samenhangen, vinden we terug in zijn meditaties in de Tower. Hij zegt:

Het Hebreeuwse woord Malchus betekent in het Latijn Rex, d.i. Koning, en duidt voor ons aan, zonder aan de zin te kort te doen: Rede. Immers, de Rede moet als een koning de mens beheersen, en dat doet zij werkelijk, wanneer zij zich in dienstbaarheid aan het geloof onderwerpt en God dient. Want Hem dienen is regeren.7

Wanneer we de rede in dit licht beschouwen, krijgt ze een andere invulling dan in de moderne tijd. More walgt van een rede waarvan de mens zich enkel bedient om het eigen

Sargent, Daniel, Thomas Morus, Brussel: Sheed & Ward, 1948, p.52. More, Thomas, Meditaties in de Tower: over het zielelijden en de doodsangst van onze Heer in de hof Gethsemane, eds. Pauw, de, R. Mijlbeke, van, A, Tielt: Lannoo, 1953, p.123.
7

Nuria Mertens leven in te richten8. Hij verafschuwt het gebruik van de rede zonder dat deze gekoppeld wordt aan dienstbaarheid aan God. Daarom krijgen ook begrippen als nut, maakbaarheid en absolute waarheid een invulling die niet als typisch modern beschreven kan worden. Nuttig is datgene wat ertoe bijdraagt God te dienen, zodat men kan hopen ooit het eeuwige paradijs te betreden. Menselijke maakbaarheid zoals die in de moderne tijd gedacht wordt, wordt bij More afgezwakt tot de gedachte dat de mens van God de vrijheid heeft ontvangen om zelf te bepalen wat hij met zijn leven doet9. Hierbij moet onmiddellijk worden aangestipt dat More niets dwazer achtte dan dit korte en ongelukkige tijdelijke leven boven het eeuwig geluk te verkiezen.10 Hij zou het bijgevolg onnoemelijk dom gevonden hebben om menselijke maakbaarheid tot een ideaal te verheffen. Verder kan een absolute waarheid door More enkel ironisch benaderd worden. Hoewel hij gentrigeerd was door afgesloten systemen en wiskundige zekerheden, was More er even goed van overtuigd dat de mens nooit absolute zekerheid kon verkrijgen. Er is altijd een instantie die boven hem staat en wijzer is, want in zijn wijsheid weet Hij beter wat goed voor ons is dan wijzelf11, stelt More.

Besluit

Als de Utopia noch een premodern, noch een modern werk is, wat is het dan wel? Welnu, het is een bij uitstek 16de eeuws werk. Net zoals de zestiende eeuw niet gereduceerd kan worden tot zuiver modern of zuiver premodern, zo is dit ook het geval voor de Utopia. Het is een typisch zestiende-eeuws werk, geschreven door een schrijver die enerzijds vurig geloofde in de mogelijkheden van de mens, maar anderzijds tegelijk zo trouw bleef aan zijn geloof in God dat hij bereid was om hiervoor te sterven.

Ook Sargent wijst op Mores wantrouwen ten aanzien van zuiver wereldse aangelegenheden. Hij zegt: Indien Morus gedacht had dat het Geestelijke een louter menselijke aangelegenheid was, dan zou hij er wantrouwig tegenover gestaan hebben., Sargent, Daniel, Thomas Morus, Brussel: Sheed & Ward, 1948, p.93. 9 In de meditaties zegt More met betrekking tot het feit dat de mens wel eens voor een moeilijke keuze geplaatst wordt: twijfele er niet aan dat hij door de wil van God in deze moeilijkheden gebracht werd., More, Meditaties, p.16. 10 More, Thomas, Meditaties in de Tower: over het zielelijden en de doodsangst van onze Heer in de hof Gethsemane, eds. Pauw, de, R. Mijlbeke, van, A, Tielt: Lannoo, 1953, p.141 11 Sargent, Daniel, Thomas Morus, Brussel: Sheed & Ward, 1948, p.70.

Nuria Mertens

You might also like