[1] Ik ben een Nederlander Ben jij een Vlaming?

Ik ben geen Chinees Rembrandt is een Nederlander Hij is geen Chinees Roos woont in Shanghai. Zij is een Chinees. Steven woont ook in Shanghai, maar hij is geen Chinees. Een Vlaming spreekt ook Nederlands, maar hij is geen Nederlander. Hij woont ook niet in Nederland, maar hij woont in Vlaanderen. Dit is een pen. En is niet veel. En is weinig. Maar, tien is wel veel. Hoe gaat het? :) Het gaat goed! :( Het gaat niet goed. :| Hmmm, het gaat wel. Gaat het goed? :( Nee, het gaat niet goed. :) Ja, het gaat goed! :| Het gaat wel. :)))))) Het gaat heel goed! Gaat het niet goed? :( Nee, het gaat niet goed. :) Oh, het gaat wel goed! :| Valt wel mee. Het gaat wel.

Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het goed. Het gaat goed met mij. [ Het gaat goed met mij. Hoe gaat het met jou? ] Ik -- mij Jij -- jou

A: Hoe gaat het Nederlands?

B: Oh, het gaat heel goed! A: Heel mooi! Begrijp je het? :) Ja, ik begrijp het! :( Eh, nee. Ik begrijp het niet Hoe gaat het met Chinees? Niet goed! Ik begrijp het niet! Ik heet Steven. Hoe heet jij? Jij heet Roos. Hij heet Van Gogh. Hoe heet dit? Dit heet een pen. Dit heet Vlaanderen. Vlaanderen is ook Belgi. Dit heet de Nederlandse Antillen. Het is ook Nederland.

Ik ben geen Vlaming Ik woon niet in Amsterdam Ik spreek geen Chinees Ik schrijf niet. Ik ben geen pen. Shanghai is niet mooi. Van Gogh is geen Vlaming. Twee is niet veel.

[2] Waar kom je vandaan? [China] ... Waar in China? Oh, waar in China dan? [Harbin] ... Woon je ook in Harbin? Nee, .... [ Ik kom uit Antwerpen.

 Nee, dat is in Vlaanderen, in Belgi. Antwerpen Nee, ik woon niet in Antwerpen, maar in Brussel. Brussel Dat is in Belgi. Ja, wij wonen in Belgi. Nee, zij komt uit Brussel, maar zij spreekt geen Frans. Ja, ik kom naar Harbin. Nee, zij komen niet uit Nederland, maar uit Paramaribo. Zij komen uit Paramaribo. Dat is in Suriname. Ja, zij spreken Nederlands. Dit is een telefoon Dat is ook een telefoon De telefoon komt uit China.

 Singapore naar Engels