You are on page 1of 1

Antwoorden oefendeeltentamen (zie leidraad p. 64) Vraag 1 Alternatief D is juist. Het gaat hier in casu om de battle of forms, art.

6:225 lid 3 BW. Dit houdt in dat als aanbod en aanvaarding naar verschillende algemene voorwaarden verwijzen, aan de tweede verwijzing geen werking toekomt wanneer daarbij niet tevens de toepasselijkheid van de eerste verwijzing aangegeven algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen. In casu wijst Van Klip B.V. de algemene voorwaarden van Van Dam B.V. niet uitdrukkelijk van de hand. Dit leidt tot de conclusie dat de algemene voorwaarden van Van Dam B.V. van toepassing zijn. Klip B.V. heeft wel de mogelijkheid om de algemene voorwaarden van Van Dam B.V. op grond van art. 6:233 sub b jo. 6:234 lid 1 BW te vernietigen. Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien de gebruiker (in casu Van Dam B.V.) aan de wederpartij (in casu Klip B.V.) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Van Dam B.V. heeft deze bedoelde mogelijkheid aan Klip B.V. niet geboden, nu Van Dam B.V. (zie 6:234 lid 1) de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan Klip B.V. ter hand heeft gesteld. Vraag 2 Alternatief D is juist. Aan de vereisten van art. 6:74 BW is voldaan. Het uitvallen van de aggregaten is een tekortkoming die aan Verhagen kan worden toegerekend. Daarnaast heeft deze tekortkoming de schade het bedorven voedsel doen intreden. Verhagen hoeft niet eerst in gebreke te worden gesteld. Het bedorven voedsel kan aangeduid worden als gevolgschade. Dit soort schade kan volgens de bewoordingen van de Hoge Raad in het arrest Kinheim/Pelders niet (meer) door een vervangende prestatie worden weggenomen en is in zoverre niet meer voor herstel vatbaar; nakoming is derhalve blijvend onmogelijk in de zin van art. 6:74 en 6:81 BW. Dit brengt met zich dat een ingebrekestelling niet vereist is en men aan de verzuimregeling niet toekomt. Vraag 3 De stelling is om twee redenen onjuist. Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt dat de ontoereikendheid van de volmacht de wederpartij niet mag worden tegengeworpen indien (i) de wederpartij heeft aangenomen en heeft mogen aannemen dat een toereikende volmacht was verleend (gerechtvaardigd vertrouwen) en (ii) de wederpartij dit heeft aangenomen op grond van verklaringen of gedragingen van de achterman (toedoen). Het toedoen kan bestaan in een positieve verklaring of gedraging, maar ook in een niet-doen. Een schriftelijke verklaring van de achterman is dus geen vereiste voor de toepassing van artikel 3:61 lid 2 BW. Daarnaast bepaalt artikel 3:69 lid 1 BW dat de achterman door bekrachtiging de ongeldigheid van de rechtshandeling kan helen waardoor eveneens een rechtsgeldige overeenkomst tot stand komt.

You might also like