Professional Documents
Culture Documents
Woordpakketten Groep 4 Van Taalverhaal Spelling
Woordpakketten Groep 4 Van Taalverhaal Spelling
Woordpakket 1
Woordpakket 2
de bloes
de bril
de broek
groot
de knie
de krul
maakt
de muts
past
praat
de rits
de snor
de trui
het vest
wast
de bult
druk
de gesp
gluur
de groep
groet
haast
jeukt
de klier
knap
het lint
de pluis
de pruik
de speen
de stof
Woordpakket 3
Woordpakket 4
blaft
het hert
kwaakt
de mist
het nest
de plant
de plas
plukt
prikt
slaapt
de staart
stapt
de stok
stuk
de zwaan
breekt
gromt
knort
de rots
sist
sluipt
de snuit
spaart
de steel
de stier
trekt
trilt
trots
vals
zoemt
Woordpakket 5
Woordpakket 6
de beer
de deur
door
de heer
hoor
de kleur
voor
de boor
de geur
het koor
het meer
de veer
zeur
blij
het ei
hij
kijk
klein
de reis
de trein
wij
de geit
grijs
de klei
het krijt
mei
de pijl
de wei
de wijn
het zeil
Woordpakket 7
Woordpakket 8
bang
het ding
eng
fietst
de gang
jong
de kerst
langs
spring
de straat
straks
de streep
verst
de wang
zing
botst
dorst
hang
de kunst
laatst
minst
de ring
de slang
de spleet
de sprong
de straf
strak
de streek
streng
de worst
Woordpakket 9
Woordpakket 10
brengt
ging
hing
de kring
lang
de tong
vangt
ving
zong
de angst
dringt
pingpong
de stang
de tang
zing
sprong
de bank
dank
denkt
drinkt
de pink
de plank
flink
de inkt
de klank
klonk
slank
de stank
de vonk
zink
zonk
Woordpakket 11
Woordpakket 12
draai
foei
gooi
mooi
nooit
ooit
roeit
saai
bloei
gloei
de haai
het hooi
de kooi
de kraai
naai
oei!
strooi
blijf
fijn
de gein
het plein
de pijn
vijf
zei
de bijl
de dweil
de hei
de kei
krijs
de rijst
Woordpakket 13
Woordpakket 14
de acht
dicht
echt
de lucht
slecht
toch
zacht
de kracht
de lach
het licht
de nicht
de pech
de tocht
vlucht
zucht
graag
de grap
het gras
hoog
lig
het oog
de rug
weg
de big
de brug
de gans
geef
de mug
de plaag
de vlieg
Woordpakket 15
Woordpakket 16
de schep
het schip
de schoen
de school
de schrik
het schrift
schrijf
de schaar
de schaats
de schat
scheef
de scheur
het schort
de schram
de schroef
schuin
ja
ma
mee
na
nee
pa
twee
zee
de fee
de la
sla
het stro
de vla
de vlo
Woordpakket 17
Woordpakket 18
de berg
het dorp
durft
elf
de film
de helft
help!
de jurk
de melk
sterk
twaalf
de verf
warm
de wolk
zorg
arm
de golf
de herfst
het kalf
kalm
het park
de schelp
scherp
de slurf
de storm
volgt
de vorm
werpt
de wolf
de worm
Woordpakket 19
Woordpakket 20
duw
de leeuw
nieuw
de schreeuw
de sneeuw
de eeuw
de meeuw
het nieuws
au!
blauw
de fout
gauw
jou
jouw
miauw
het touw
trouwt
de vrouw
flauw
kauwt
de klauw
de kous
de mouw
de pauw
de saus
sjouwt
snauwt
stout
de vrouw
het zout
Woordpakket 21
Woordpakket 22
de beurt
het feest
de kant
de krant
de rest
de tent
de voet
de gast
de kaart
de klant
de lift
de puist
de punt
de sport
de vuist
het strand
het hoofd
de hand
de hoed
de hond
de maand
de mand
de tijd
de baard
de band
de brand
de held
de huid
de wand
het zwaard
Woordpakket 23
Woordpakket 24
de boot
de kast
de kat
de kist
kort
nat
heet
vast
de geest
de kwast
het net
de pot
de put
riet
vet
zoet
het bed
het bord
het brood
wild
goed
koud
oud
de draad
glad
het kleed
luid
de naald
hard
goud
Woordpakket 25
Woordpakket 26
de bloempot
de deurmat
het eigeel
het huisdier
de ijskast
de kauwgom
de stoelpoot
de stoeprand
de stofdoek
het tuinhek
de voetbal
de voordeur
de voortuin
het zonlicht
de zwemband
de dakpan
het droogrek
de haarlak
de koelkast
de oorbel
het plakband
de roeiboot
het roomijs
de rugzak
de slagroom
de slasaus
de smeerkaas
de soepkom
de wasbak
het zeepsop
Woordpakket 27
Woordpakket 28
de duikplank
de fietsbel
de gangkast
de kaasplank
de ligstoel
het luchtbed
de melkfles
de rolstoel
de roltrap
de sneltrein
het springtouw
het stokbrood
de tuinstoel
de zitplaats
de zwembroek
de fietsband
de fietspomp
de frisdrank
de fruitschaal
de kerkklok
de leesbril
de lichtknop
het marktplein
het puntdak
het schrijfblok
de tuinslang
het vloerkleed
de wijnfles
het wijnglas
de zuurstok
Woordpakket 29
Woordpakket 30
het armpje
het broertje
het hapje
het ijsje
het koekje
het kopje
het mesje
het raampje
het slokje
het stoeltje
het taartje
het touwtje
het treintje
het uurtje
het zoontje
het baantje
het biertje
het bordje
het broodje
het haartje
het klontje
het kraantje
het kusje
het meertje
het pakje
het riempje
het vormpje
het vuistje
het wormpje
het zwaantje
Woordpakket 31
Woordpakket 32
buiten
de derde
bijten
de dieren
het einde
de keuken
kijken
krijgen
de morgen
noemen
piepen
de tante
het varken
de verte
voelen
botsen
de drukte
duiken
de groente
haasten
de lente
de ruimte
sluipen
sluiten
snoepen
smelten
de stilte
troosten
de warmte
zuigen
Woordpakket 33
Woordpakket 34
het begin
het bezoek
gelijk
het geluid
genoeg
vergeet
het verhaal
verstaan
het beroep
het bezwaar
het gedicht
het gevaar
het geweer
het verdriet
het verkeer
ieder
de meester
de moeder
de sleutel
stiekem
de vleugel
vroeger
de bliksem
de borstel
de kelder
de rimpel
de schilder
de vlieger
het wonder
zilver
Woordpakket 35
Woordpakket 36
de ballen
de bossen
de grappen
de jassen
de katten
de klokken
de lessen
de messen
de pannen
de sommen
de stemmen
de takken
de tassen
de vissen
de zinnen
de biggen
de botten
de knoppen
de krullen
de mappen
de muggen
de petten
de pillen
de rokken
de slakken
de snorren
de stippen
de stoffen
de vlaggen
de vlekken
Woordpakket 37
Woordpakket 38
de beren
de boten
de delen
de dromen
de jaren
de muren
de namen
de ogen
de oren
de platen
de scholen
de stenen
de tranen
de uren
de weken
de bonen
de buren
de draken
de knopen
de kranen
de noten
de palen
de peren
de scharen
de spoken
de sporen
de sturen
de veren
de zwanen
de zwepen
Woordpakket 39
Woordpakket 40
de bazen
de brieven
de dozen
de duiven
de hazen
de huizen
de kazen
de kiezen
de luizen
de muizen
de neuzen
de poezen
de reizen
de reuzen
de vijven
de boeven
de dieven
de druiven
de hoeven
de kluiven
de kluizen
de lijven
de neven
de prijzen
de raven
de rozen
de schroeven
de sluizen
de smoezen
de vazen