You are on page 1of 18

Nederlands

Allemaal snuffelaars
Vader
Huur
Pet
Lever
Deur
Boei
Ei
Leeuw
Pak
Stok
Maan/manen
Aai
Schreeuw
Schrik
Zak
Nederland
Bij
Bolletjesslikker
Fiets/fietsen
De zomer
De winter
Koning-in
Vriend-in
Poes
Belgi
Familie
De tolkenschool
Thuis
Vlinder
Kunstenaar
Meneer
Voornaam
Beer-beertje
Vork
Ik ben lekker stout!
Ik heb het zo druk
Sla
Raam, ramen
Het enkelvoud
Uitgave,s/n
Handelaar
Leraar
Laken
Radio
Worst,-en
Baas, bazen

Italians
Tutti annusatori
Pap
Affitto
Cappello
Fegato
Porta
Boa
Uovo
Leone
Pacco
Bastone
Luna
carezza
Urlo
Spavento
Tasca
I Paesi Bassi (Olanda
una parte)
ape
Corriere (droga)
Bici
Estate
Inverno
Re, regina
Amico, amica
micio
Belgio
Famiglia
Scuola di lingue
A casa
Farfalla
Artista
Signore
Nome
Orso, orsacchiotto
Forchetta
Mi piace essere cattivo
Ho avuto da fare
Insalata
Finestra
singolare
spesa
Commerciante
Insegnante
Lenzuolo
radio
Salsiccia
Capo (boss)

Nederlands

Italians

Moeder
Hut
Neef
Levend
Ui
Draai
Fooi
Eeuw
Tas
Dak
Man/mannen
Jongen
Schat
Zee
Lot
Nederlands

Mamma
Capanna
Cugino
Vivo
Cipolla
giro
Mancia
Secolo
Borsa
Tetto
Uomo
Ragazzo
Tesoro
Mare
Destino
Olandese

Bevolkingsgroei
Kous/kousen
Oefening
De Herfst (het najaar)
De lente (het voorjaar)
Roeiboot
Kerncentrale
Ouders
Itali
Liefde
Studiebeurs
Tekening
Vogel
Ongeluk
Mevrouw
Achternaam
Achterpootjes
Mes
Wat vervelend!
Maakt niet uit
Schoen/en
Bezem
Het meervoud
Aardappel
Onderhandelaar
Verzekeraar
Deken
Strand,-en
Doos, dozen
Bot, botten

Crescita demografica
calza
esercizio
Autunno
primavera
Barca a remi
Centrale nucleare
Genitori
Italia
amore
Borsa di studio
disegno
Uccello
incidente
Signora
Cognome
Zampe posteriori
Coltello
Che peccato
Non fa niente
scarpa
Scopa
Il plurale
patata
Negoziante
Assicuratore
coperta
Spiaggia
Scatola
Osso

Bon, bonnen
Maatschappij
Knie, n
De bril (sg)
Rund, runderen
Blad, 1)bladen,
2)bladeren
Rijkaard, s
Kapper, s
Slot, sluiten
Accu,s
Proced,s
Criticus, critici
De hulp (sg)
De inkomsten (pl)
De hersenen (pl)
Gereedschap (sg)
De broek (sg)
Die vent
De tui
Toren, s
Drop
Hoop (sg)
De trap
Geweld
Het geld (sg)
Boterham
Bank
Keer
Akker
Kleren

Scontrino, multa
Societ
ginocchio
Occhiali
Bovino
1) Foglio, 2) foglia
riccone
Barbiere
Serratura, castello, fine.
Batteria della macchina
procedimento
Critico
Aiuto
Le entrate
cervello
attrezzatura
Pantaloni
Tipo (persona)
Lastuccio
torre
Liquirizia
Speranza
scala
violenza
soldi
panino
Banca; divano
volta
campo
Abiti

Gerundio: aan het kletsen zijn

Boer, en
Ui
(Zwem)bad, en
Stad, steden
Kalf, kalveren
Been, 1)benen,
2)beenderen
Oom,ooms
Pot, potten
Sleutel, -s
Caf,s
Cursus,sen
La, laden
middeleeuwen
De onkosten (pl)
De uitgaven
Klomp, en
Gemeente
Voorstel
Katoen
Het weer
As (sg)
Vertraging
Geluk
Grap
Ziekenhuis
Bios(coop)/film
Het Hek
Voedsel
Afspraak
Stripboek

Contadino
Cipolla
Bagno, piscina
Citt
vitello
1)Gamba, 2)osso
Zio (maschile)
Vaso
Chiave
Bar
Corso
Cassetto
Medioevo
Le spese
Spese (della settimana)
zoccolo
comune
proposta
cotone
Tempo atmosferico
Cenere
Ritardo
Felicit, fortuna
Battuta, scherzo
Ospedale
Cinema
Cancello
cibo
appuntamento
Fumetto

PRONOMI PERSONALI
SOGGETTO
IK
JIJ/JE
HIJ - ZIJ/ZE - HET
WIJ/WE
JULLIE
ZIJ/ZE

Io
Tu
Lui/lei/esso
Noi
Voi
Essi

Zeer/ erg/ heel = molto


Meestal = per lo pi
Veel = molti
Zoveel = tanto

OGGETTO
MIJ/ME
JOU/JE
HEM HAAR HET
ONS
JULLIE
HEN / HUN / ZE

te veel = troppo
DE TIJD

Gisteren: ieri
Vandaag: oggi
Vaak: spesso
Altijd: sempre
Meestal: quasi sempre
Soms: qualche volta
(N)ooit: mai
Over tien jaar = tra dieci anni
Twee jaar geleden = due anni fa

Morgen: domani

Me
Te/ti
Se
Ci
Vi
loro

LAGGETTIVO
Koud
Geslaagd
Oud

Freddo
promosso
vecchio

Gauw
Zwaar, moei
Boos
Ziek
Klaar
Duidelijk
Mooi
Mogelijk
Lief
Schoon
Fout
Dicht
Gezellig
Druk
Leuk
Zeldzaam
Raar
Boeiend
Knap

Presto
difficile
Arrabbiato
Ammalato
Pronto (NON chiaro!)
chiaro
Bello
Possibile
Carino, gentile
Pulito NE, Bello BE
sbagliato
Chiuso
Buona atmosfera
Impegnativo

Aardig
Belangrijk
Lastig
Breed
Bot
Gaaf
Snel / vlug (colloq.)
Hoog
Dik
Interessant
Zout
Koel
Fris
Gelijk
belachelijk
Duur
Klein
Kort
Opvallend
Grappig
Donker
Zwak

Raro
strano
Affascinante
Bello e intelligente
(uomini)
Gentile
importante
Pesante nel senso di
difficile, da fastidio,
largo
Non affilato, rozzo (pers)
Bello, carino
Veloce
alto
Spesso, grosso, grasso
Interessante
Salato
freddo (fig)
fresco
uguale
Folle, ridicolo
costoso
Piccolo
Corto
vistoso
divertente
Scuro
Debole

Warm

caldo

Jong
Nieuw

Giovane
nuovo

Gemakkelijk

facile

//
Vies

sporco

Open

aperto

Gewoon

Normale, abituale

Langzaam/traag
laag
Dun
Saai
Zoet

Lento

Heet

caldissimo

Logisch
Goedkoop
groot
lang

Logico
economico
grande
lungo

Licht
Sterk

Chiaro
forte

Magro, sottile
noioso
dolce

Vroeg/ gauw
Vorig

Presto, prima
Scorso

Volgend

prossimo

Laggettivo non si declina in funzione predicativa


Mijn jas is rood = la mia giacca rossa
Mjin poes is grijs = il mio micio grigio
De tui is mooi = lastuccio bello
Laggettivo si declina in funzione attributiva
De rode stoel / een rode stoel
De gele bloem / een gele bloem
De mooie tui
Het witte huis / een wit huis quando il sostantivo NEUTRO con een NON viene declinato laggettivo!!
Sla is groen / De groene sla
Sneeuw is wit / de witte sneeuw
Mijn fits is rood / de rode fiets
Mijn paard is zwart / de zwarte paard
Mijn schoenen zijn bruin / de bruine schoenen
Mijn ogen zijn bruin / de bruine ogen
Mijn haar is bruin / het bruine haar
Onze auto is grijs / de grijze auto
De maan is geel / de gele maan
De bloem is paars / de paarse bloem
Een brede straat
Een boze man
Het botte mes
Criteri per la declinazione dellaggettivo
1. Getal (numero)
Se plurale declinato con -e
Se singolare criterio 2
2. Geslacht (genere)
Se maschile/femminile declinato con -e
Se neutro criterio 3
3. Bepaaldheid (definito)
S declinato con -e
No non declinato!
N.B.: tutti gli aggettivi che terminano con EN non vanno declinati!!!
open, eigen, aggettivi di materia (wollen, katounen, staalen, ijzer)
Een wollen jurk, een katoenen bloes
Stessa cosa coi prestiti: i sostantivi di origine straniera possono venire usati come aggettivi ma non vengono
declinati.

Het Europees Parlement


Veel weinig (molto e poco)
Weinig non si declina: ik heb weinig middelen.
(solo in un caso: uno dei pochi mezzi een van de weinige middelen)
Veel si declina, meglio farlo poco.
COMPARATIVO
Di maggioranza:
Con i monosillabi: -er breed - breder
Con gli aggettivi lunghi: meer meer gemakkelijk
Il termine di paragone viene introdotto da DAN
Belgi is kleiner dan Duitsland
Di uguaglianza:
Even + adj + als
Di minoranza:
Minder + adj + dan
SUPERLATIVO
Mijn schoenen zijn de mooiste
Mijn schoenen zijn het mooist (forma neutra)
Graag liever liefst (volentieri piuttosto di preferenza)
Ik lees graag = mi piace leggere
Ik lees liever = preferisco leggere
Ik lees het liefst = in assoluto la cosa che preferisco fare leggere
Geweldig / Vreselijk / ontzettend / enorm = enormemente
Werkelijk = davvero, veramente
Verschrikkelijk = spaventosamente
Tamelijk / nogal / redelijk (ragionevole) = abbastanza, piuttosto
-loos senza (dakloos = senza tetto)
-rijk ricco di
-arm con poco
-vrij senza (loodvrij = senza piombo)
-vol
-heet molto
-hard durissimo (?)

DIMOSTRATIVI
M/F/pl :
deze (this)
die (that)
Neutro (onzijdig) :
dit
dat
Spesso in olandese prediligono gli agg. dim. di lontananza
Dezelfde, hetzelfde : lo stesso
Zon (zo een)/zulke : un tale / tali un cos bel racconto : zon mooi verhaal
Een dergelijk : un tale (formale)
Non si possono usare con il possessivo.
Quello rosso/ bianco de rode, de witte
Costruzione didentit:
Dit is mijn/het boek.
Dit is de jongen. Dit zijn mooie bloemen. NON deze!!
Het/dit zijn maar kinderen = sono soltanto ragazzi
Wat een mooie oorbellen zijn dit/dat! = che begli orecchini sono quelli!
HET MEERVOUD IL PLURALE
+S
Diminutivi/
-AARD, -ERD:
schwa:
Lafaards
Kindjes
Bangerds
Mesjes

+EN

-AAR, -DER:
Handelaars
verzekeraars

-ER, -EL, -EN, -EM:


Vaders
Moeders
bakkers
Tafels
Jongens
bezems

Monosillabi*
:
Stranden
Worsten

FZ
Brief,brieven

SZ**
Huis, huizen
Reis, reizen
Kaas, kazen

FV
Dief, dieven

-ING:
Regerings
botsings

-heidheden
Vrijheden

-eren
Eieiren
Kinderen
runderen

-IS:
Basisen (bases)

*eccezione:
Zon zoons
Broer broers
Zus(ter) (sorella) zusjes
Ooms
** kuis, kuisen
Kruis, kruisen
-aar/ -ier / -eur possono fare il plurale con -s/-en
Leraar/en
Formulier/en

-O, -I, -U, -A, -Y


Autos
Radios
Skis
Babys
Paraplus
Opas
-I con i
accentata:
Economin
Knien
theorien
-Een:
Zeen
Ideen

Prestiti:
Clubs
Films
Ingenieurs
Kwesties

Dittongo:
Partijen
Uien
Maatschappijen
Koeien

Provincie,s (provincin, ma molto formale)


Plurali irregolari:
Bad baden
Zwembad zwembaden
Glas glazen
Oorlog oorlogen
Stad steden
Gat gaten
Vat vaten (barile, vaso)
Hof - hoven (corte, cortile)

-lui/-lieden (diverso da leden!!) !?

Quando parlo di unit di misura, resta al singolare!!!


Ik drink 30 liter melk
Ik weeg 57 kilo
Ik fiets 30 kilometer
Over 2 jaar
NB: Con le unit temporali pi piccole (dag, week, maand) invece metto plurale!

Aggettivi
Mijn

IL POSSESSIVO
Nel parlato
Pronomi
Mn
De/het mijne

Jouw

Je

De/het jouwe

Zijn / haar
Es: wij zijnmet ons/zn
Iedereen* doet zijn/zn best

Zn/dr

De/het zijne/hare

Ons / onze (unico che si declina!)


Jullie
Hun

De/ het onze


Je

Die/dat van jullie (non ha la forma propria!)


De/het hunne

*Iedereen: ognuno (quindi tutti)


Eigen: proprio, usato per rinforzare lagg possessivo (non si declina!)
Articolo e possessivo non vanno insieme quindi se voglio dire una mia proposta devo usare la forma
analitica: een voorstel van mij. Stessa cosa con i dimostrativi: dat huis van mij.
Esiste una specie di genitivo sassone anche se in olandese sono rimaste poche tracce. Si usa solamente con
i nomi propri e di persona: Jans auto, mijn vaders huis.

LA NEGAZIONE ONTKENNING
NIET
Ik kom niet
Hij gaat/komt niet mee = non viene
Ze kijken niet op = non si soprendono
Ze hebben niet gewandeld.
Hij wil niet werken.
In het ziekenhuis mag je niet roken.
Ik hou niet van jou.
Zij luisteren niet naar het nieuws.
Hij werkt niet hard.
Ik heb niet goed opgelet = non ho fatto molta attenzione
Hij komt morgen niet.
Hij weet de weg niet.
Hij spreekt niet de waarheid niet.
De film heeft gisteren niet gedraaid.
Hij zul niet naar jou luisteren.
Ze willen niet op mij wachten.
Hij heeft niet voor de firma gewerkt.

GEEN
Morgen krijg ik geen geld.
De minister heeft het voorstel afgewezen. = afwijzen bocciare, disapprovare
Geen moer / donder =non mi interessa un tubo / barst = assolutamente nulla
Steeds/nog niet= ancora non mi ha risposto
Absoluut/bepaald/helemaal niet
Ook/zelfs niet = nemmeno, persino
Niet meer/langer = non pi
Geen n/enkel(e) = proprio nessuno/neanche un...
Heb je ooit zoiets stoms gezien? = hai mai visto qualcosa di cos stupido?
Iemand/niemand
Iets/niets(niks)

Tradurre
Studiare (uni)
Inghiottire
Camminare
Prelevare
Afferrare
Frenare
Odiare
Atterrare
Scontrarsi
Comprare
Vivere
Promettere
Gelare
Temere
Tenere
Amare
Guidare
Andare
Stare in piedi
Vedere
Fare
Interessarsi
Sussultare
Regolare
Seguire,
frequentare
Esercitarsi
Dare
Riposarsi
Dimenticare
Parlare
Capire (una
lingua!)
Picchiare
Sconfiggere
saltare
Scaricare (ill.)
Fare il bagno
Fare la spesa
Sedersi
Essere seduti
Fuori dalle
palle
Nevicare
Piovere
Vragen
Credere
Ess. Promossi
Riuscire fare qc

Ik
Vertaal
Studeer
Slik
Loop
Pin
pak
Rem
Haat
Land
Bots
Koop
leef
Beloof
Vries
Vrees
Hou(d)

Jij/U

Hij/Zij/Het

Wij/Jullie/Zij

Haat
Land(t)
Botst
Koopt
Leeft
Belooft
Vriest
Vreest
Houdt

Haat
Land(t)
Botst
Koopt
Leeft
Belooft
Vriest
Vreest
Houdt

Haten
Landen
Botsen
Kopen
Leven
Beloven
Vriezen
Vrezen
Houden

Rij(d)
Ga
Sta
Zie
Doe
Interesseer
Fluister
Regel
Volg

Rijdt
Gaat
Staat
Ziet
Doet
Interesseert
Fluistert
Regelt
Volgt

Rijdt
Gaat
Staat
Ziet
Doet
Interesseert
Fluistert
Regelt
Volgt

Rijden
Gaan
Staan
Zien
Doen
Interesseren
Fluisteren
Regelen
volgen

Oefenen
Geven
Uitrusten
Vergeten
Praten
Verstaan

Oefen
Geef

Oefent
Geeft

Oefent
Geeft

Oefenen
Geven

Vergeet
Praat
Versta

Praat
Verstaat

Praat
Verstaat

Praten
verstaan

Slaan
Verlsaan
overslaan
Lozen
Baden
Boodschappen
doen
Gaan zitten
Zitten
Oprotten

Sla

Slaat

Slaat

Slaan

Loos
Baad

Loost
Baadt

Loost
Baadt

Lozen
Baden

Ga zitten
Zit

Gaat zitten
Zit

Gaat zitten
Zit

Gaan zitten
Zitten

Sneeuwt
Regent
Vraagt

Vraagt

Vragen

Vertalen
Studeren
Slikken
Lopen
Pinnen
Pakken
Remmen
Haten
Landen
Botsen
Kopen
Leven
Beloven
Vriezen
Vrezen
Houden
Houden van
Rijden
Gaan
Staan
Zien
Doen
Interesseren
Fluisteren
Regelen
Volgen

Sneeuwen
Regenen
Chiedere
Geloven
Slagen

Vraag
gelooft

Volere
Dovere
Potere
Avere il
permesso
Ausiliare per il
futuro
Lavare i piatti
Fornire
Acchiappare
Chiamarsi
Baciare
Disegnare
firmare
Volare
Vivere
Cogliere
Essere
Avere
Viaggiare
Gustare
Finire
Capire,
comprendere
Chiudere
Arrivare
Ascoltare
Dire
Ottenere
Correre
Emettere,
spedire
Chiudere
Aiutare
pesare
Appartenere
Pregare
(chiesa)
Offrire
Cercare (in un
vocabolario)
Scrivere
(facendolo
vedere)
Significare
Andare meglio
del previsto
Andare peggio
Chiacchierare
Infuriarsi
Sorprendere

Willen
Moeten
Kunnen
Mogen

Wil

Wilt

Wil

Willen

Kan
Mag

Kan/ Kunt
Mag(t)

Kan
Mag

Kunnen
Mogen

Zullen

Zal

Zal/Zult

Zal

Zullen

De afwas doen
Leveren
Vangen
Heten
Zoenen/Kussen
Tekenen

Lever
Vang
Heet
Zoen
Tekeen

Levert
Vangt
Heet
Zoent
Tekeent

Lever
Vangt
Heet
Zoent
Tekeent

Leveren
Vangen
Heten
Zoenen
Tekenen

Woon
Pluk
Ben
Heb
Reis
proef

Woont
Plukt
Bent
Hebt
reist
Proeft

Woont
Plukt
Is
Heeft

Plukken
Zijn
Hebben

Proeft

Proeven

Vliegen
Wonen
Plukken
Zijn
HEBBEN
Reizen
proeven
Eindigen
Begrijpen
(Snappen)
Dicht doen
Komen
Luisteren naar
Zeggen
Krijgen
Hollen/rennen
Zender
Sluiten
Helpen
Wegen
Behoren
aan/dot
bidden
(aan)bieden
(op)zoeken
(op)schrijven

betekenen
Mee|vallen
Tegen|vallen
Kletsen
Woedend
opvallen

KOM

Mettersi
daccordo
Rubare
Mettere
disteso,
adagiare
Scoprire
Riconoscere*
Buttare
Spalancare
Rifiutare
Coltivare
Pelare
Uccidere
Sembrare
Risultare,
apparire (come
risultato)
Tirare
Nuotare
Fischiare
Perdere
Aver perso
Separare
Rompere le
palle
Tagliare
-con coltello
-con forbici
Radere

Een afspraak
maken
jatten
Leggen

Ontdekken
(h)erkennen
goojen
Opengoojen
weigeren
bebouwen
Schillen
doden
Lijken
Blijken

Trekken-O-EN
Zwemmen-OEN
Fluiten-O-EN
Verliezen/Kwijt
raken
Kwijt zijn
Scheiden
Zeuren

Snijden
knippen
scheren

HOEVEN NIET TE: non dovere nel senso di non c bisogno. Es. Je hoeft het niet te doen.

LATEN: lets... es. Laten we een eindje (gaan) wandelen


KRIJGEN: verbo incoativo in alcuni casi. Es. ik krijg het koud/honger = comincio ad avere freddo/fame
Geen idee! = keine Ahnung
Erkennen: riconoscere (di aver fatto una cosa) <> Herkennen: riconoscere una persona che ho gi visto
Waar kom je vandaan?

DA....DOVE?

Wanneer

QUANDO?

Wat is je naam?

(CHE) COSA?

Wie ben jij?

CHI?

Hoe het je vader?

COME?

Waarom huil je?

PERCHE?

Hoeveel?

QUANTO/I?

Dat valt allemaal wel mee = andata meglio del previsto


IL PASSATO
Ge+ radice del verbo + suffisso
Non esistono passato remoto n congiuntivo (nota di Hans: esiste ancora pi o meno il congiuntivo, ma
solo in vecchie costruzioni e simili)
IMPERFETTO: lunica differenza tra sg e pl
Trucchetto: t kofschip t fokschaap -te/n. Altrimenti de/n
Jat|ten ik jatte; wij jatten
Pak|ken ik pakte; wij pakten
Straf|fen ik strafte; wij straften
Praten praat ik praatte; wij praatten
Maken maak ik maakte
Lachen ik lachte
Leg|gen ik legde
Halen haal ik halde
Weg|rennen ik rende keihard weg

N.B. : -elen; -eren; -enen


Mediteren mediteer ik mediteerde
Regelen regel ik regelde
2 N.B.: -z; -v
geloven geloof ik geloofde

verhuizen verhuis ik verhuisde

Ik heb heel/erg veel domme/stomme dingen verteld.


PARTICIPIO PASSATO
Gemaakt
Gehaald
Gestudeerd
Gepraat
Beloofd (niente prefisso ge perch c gi be)
Verteld
herkent
Ontdekt
Ik heb de vertaling afgemaakt
HEBBEN HAD|DEN - GEHAD
ZIJN WAS/WAREN - GEWEEST

onscheidbare werkwoorden

Ik ben als een speer weggerend.


Jullie hoeven niet meteen weg te rennen = non dovete correre via subito
Ik hoop dat jullie niet meteen wegrennen = spero che non corriate via subito
Ga je gang! = vai pure, su!
Ik snap het niet = non capisco

LA SCELTA DELLAUSILIARE PER IL PASSATO


HEBBEN
Transitivi:
Mijn zus heeft een vriendje/jongen aan de haak geslagen
Riflessivi:
Ik heb me heel goed vermaakt
Het heeft lang geduurd, hh
Coi modali:
Het heeft gekund (raramente si trovano i modali da soli, in genere accompagnano altri verbi con
la regola del doppio infinito)
Impersonali:
Het heeft erg veel gesneeuwd
Verbi di posizione:
Ik heb op bed gezeten/gelegen
ZIJN

Transitivi che indicano cambiamenti di stato/situazione


Movimento (quando c il risultato):
Ik ben naar Londen gevlogen.
Ik ben naar de haven gefietst
MAAR: Ik heb in de oude stad gefietst

PASSATO IRREGOLARE - STERKEN WERKWOORDEN


Klinkerwisseling = cambiamento della vocale tematica (serve anche per derivare un nome da un
verbo)
Opschieten: sbrigarsi
ZEGGEN-ZEI- GEZEGD

ZIEN ZAG/ZAGEN GEZIEN

DE PASSIEF LIJDENDE VORM


WORDEN / ZIJN (+ door complemento dagente, se un pronome personale va sempre accentato: mij)
De verzetsheld werd gearresteerd = leroe della resistenza fu arrestato
De man vermoordt de vrouw de vrouw wordt door de man vermoord.
De man vermoordde de vrouw de vrouw werd door de man vermoord.
Ik heb de man vermoord de man is door mij vermoord
Ik had de man om zeep geholpen. de man was door mij om zeep geholpen
De regering accepteert een voorstel Er wordt een voorstel door de r. geaccepteerd

IL FUTURO
1. Zullen
Si usa anche per le proposte: Zullen wij (een kopje) koffie drinken?
N.B. con laccento torna al suo significato originario di modale-dovere! Es. Je zlt het doen!
2. Gaan + verbo
Es. Ik ga douchen. Ik ga een bad nemen
Zitten
Staan
mettersi seduti/in piedi/distesi
Liggen
3. Presente
Overmorgen (dopodomani) reizen/vertrekken (partiamo) wij naar Parijs.

PREPOSIZIONI:
Aan
Op
In
Uit: da
Bij: presso
Voor: per, (vr:) prima, davanti
Na: dopo
Achter: dietro
Onder: sotto
Over: sopra (*gaan over = trattare, raccontare di)
Tegen
tegen|zeggen ik zeg het tegen jou = lo dico a te
Om 3 uur = alle 3
Door: attraverso, introduce anche il compl dagente, a causa. Es. de hond wordt door de man geslagen
Met: con
Langs: lungo, (passare) a fianco, accanto (*langs gaan= visitare)
Van: di. Es. Ik mag van mijn vader naar de kerk = ho il permesso di mio padre di andare in chiesa
Tussen: fra
Naast: vicino
Tijdens: durante
Zonder: senza
Sinds: da (temporale)

AVVERBI DI TEMPO
Nu/ nou (informale) / momenteel
Dan (poi) + presente/futuro
Toen (poi) + passato
Wij pakken onze koffers
Wij reizen met het vliegtuig
Hoe laat zullen wij afspreken? = per che ora ci mettiamo daccordo?
De politieke partijen hebben het voorstel weggestemd.
Ik heb het gecontroleerd
Ze wachten op ons bij de douane.

Onze familie haalt ons af/op op de luchthaven.

1
3
5
7
9
11
13
15
17
19
21
30
50
70
90
101
300
500
700
900
1.001
10.000

n
Drie
Vijf
Zeven
Negen
Elf
Dertien
Vijftien
Zeventien
Negentien
Enentwintig
Dertig
Vijftig
Zeventig
Negentig
Honderd-en-n
Driehonderd
Vijfhonderd
Zevenhonderd
Negenhonderd
Duizend-en-n
Tienduizend

Rosso
Giallo
Nero
Bianco
Verde
Viola

2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
40
60
80
100
200
400
600
800
1000
2000
20.000

ROOD
GEEL
ZWART
WIT
GROEN
PAARS

Twee
Vier
Zes
Acht
Tien
Twaalf
Veertien
Zestien
Achttien
Twintig
Tweentwintig
Veertig
Zestig
Tachtig
Honderd
Tweehonderd
Vierhonderd
Zeshonderd
Achthonderd
Duizend
Tweeduizend
twintigduizend

Blu
Marrone
Grigio
Rosa
Arancione

BLAUW
BRUIN
GRIJS
ROZA
ORANJE

You might also like