You are on page 1of 2

Ros | Ploeger

advocaten
Insolventierecht: Niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep of cassatie
is voor de behandeling van het verzoekschrift tot toelating tot de Wet
schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), geen griffierecht verschuldigd.
29 oktober 2011.
De Hoge Raad heeft in haar beschikking van 8 juli 2011 (LJN BQ3883) bepaald dat niet
alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep of cassatie geen griffierecht is
verschuldigd door degene die een verzoekschrift indient voor toepassing van de
schuldsaneringsregeling. Deze regeling ziet op de Wet schuldsanering natuurlijke
personen (WSNP), waarin particulieren en kleine zelfstandigen na hun faillissement na
drie jaar onder bepaalde voorwaarden een zgn. schone lei kunnen krijgen.
In de kwestie die leidde tot bovengenoemde beschikking van de Hoge Raad, had de
griffier van de Hoge Raad ten onrechte griffierecht in rekening gebracht. In eerste aanleg
had de betrokkene een WSNP-verzoek bij de rechtbank Utrecht ingediend, dat vervolgens
bij vonnis van 6 december 2010 is afgewezen. Het gerechtshof Amsterdam heeft dat in
haar arrest van 17 januari 2011 bekrachtigd, waarna in cassatie is gegaan. De griffier zond
een factuur voor betaling van 294,= aan griffierecht, waartegen de betrokkene
uiteindelijk in verzet is gekomen ex art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken
(Wgbz).
De Hoge Raad is het hiermee eens en overweegt als volgt in zijn rechtsoverwegingen 2.3
en 2.4:
2.3 Art. 4 lid 2 [Wgbz, red.] is overgenomen uit art. 15 lid 1 van de Wet tarieven in
burgerlijke zaken (Wtbz). Sedert de inwerkingtreding van de Invoeringswet
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wet van 25 juni 1998, Stb. 446) hield
laatstgenoemde wetsbepaling mede in dat geen vast recht wordt geheven voor de
behandeling van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Blijkens de parlementaire geschiedenis,
weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 en 2.7, is de ratio van
de wijziging de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling te bevorderen door geen
onnodige financile drempels op te werpen.
2.4 Het thans ingevolge de Wgbz verschuldigde griffierecht voor on- en minvermogenden
bedraagt in eerste aanleg 71,--, in hoger beroep 284,-- en in cassatie 294,--. De
wetgever is blijkens de opneming van art. 4 lid 2, aanhef en onder i, kennelijk van oordeel
dat van personen die bij de rechtbank een verzoek indienen tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling niet gevergd kan worden het bedrag van 71,-- aan griffierechten
te betalen. Bij dat uitgangspunt en gelet op de hiervoor in 2.3 vermelde ratio - geen
financile drempels opwerpen bij een verzoek om toepassing van de
schuldsaneringsregeling - alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot
de rechter, moet die wetsbepaling aldus worden uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg
maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht verschuldigd is door personen wier
verzoekschrift is gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is in
aanmerking genomen dat het hierbij in de regel gaat om personen die gelet op hun

schuldenlast minder financile draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en


derhalve over onvoldoende financile draagkracht beschikken om het in hoger beroep en
in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen. Dat de wetgever het heffen van hogere
tarieven in hoger beroep en cassatie heeft bedoeld als prikkel ter voorkoming van onnodig
gebruik van de rechtspraak (zie de citaten vermeld in de conclusie van de AdvocaatGeneraal onder 2.18 en 2.19) kan daaraan niet afdoen. Het verzet is dus gegrond.
Eerder hebben wij betoogd dat de Wgbz op het onderdeel van de betalingstermijn van
griffierechten zeer vermoedelijk in strijd is met art. 6 lid 1 EVRM.
Voor meer informatie kunt u contact met ons kantoor opnemen.

You might also like