You are on page 1of 6

1.

Chiasme

Een chiasme is een kruisstelling. Het woord is afgeleid van de Griekse letter Chi (X). Er is sprake van
een chiasme als twee opvolgende zinnen of zinsdelen tegengestelde woordvolgordes omvatten. De
woordvolgordes zijn dan elkaars spiegelbeeld. Je kunt chiasmen ook zien als herhaling met omkering.
Voorbeelden van chiasmen:
A.

Dames en heren, jongens en meisjes.


Dames
jongens

B.

en
X
en

een kind
de oorlog

uit
uit

de oorlog
een kind?

halen,

Wat goed is in dit boek is niet nieuw en wat nieuw is, is niet goed.
Wat
en wat

2.

meisjes.

Je kunt een kind uit de oorlog halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind?
Je kunt
maar hoe haal je

C.

heren,

goed
nieuw

is in dit boek is niet


is, is niet

nieuw
goed.

Elisie

Er is sprake van elisie als letters binnen een woord of woorden zijn weggelaten. Een elisie wordt
ingezet om een metrum kloppend te maken. Dat wil zeggen dat een dichter zijn gedicht qua tempo
beter of mooier laat klinken.
Voorbeelden van elisies:
A.

Toen kwam de tijd dat k naar boven keek,


ofschoon de hemel vol wolken hing.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Martinus Nijhoff)

B.

En waarom mij dan zo voorbijgesneld,


en niet, als t weerlicht, t rijtuig opgerukt, []
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Piet Paaltjens)

C.

Wie schittrend met geleerdheid praal,


voor jaren vlijts gekocht, []
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Hendrik Tollens)

3.

Enjambement

Een enjambement wordt ook wel een overloop of een oversprong genoemd. Als er sprake is van een
enjambement, is eenzelfde zin verdeeld over een aantal (vers)regels. Enjambementen komen
veelvuldig voor in de pozie.

Voorbeelden van enjambementen:


A.

(1) En ver, daar ginds, die zachtgekleurde lucht___


(2) als perlemoer, waar iedre tint vervliet___
(3) in teerheid Rust o, wondervreemd genucht!
(4) Want alles is bij dag zo innig niet.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Willem Kloos)

Regel 1 tot en met 3 is n lange zin, maar die wordt twee keer doorbroken. Er zitten dus twee
enjambementen in het fragment: na lucht in regel 1 en na vervliet in regel 2.
B.

(1) Mijn stem brandt in mij als de geele vlam___


(2) van gas in glazen kooi, een eikenstam___
(3) breekt uit in twijgen en jong loover spruit___
(4) naar buiten: Hoort, er gaat een nieuw geluid []
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Herman Gorter)

Ook binnen dit fragment zijn meerdere enjambementen te herkennen: na vlam, eikenstam en spruit.
C.

(1) Hij is het licht vergeten___


(2) en het gras vergeten___
(3) en al die kleine levende kevertjes___
(4) en de smaak van water en het waaien.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Jan G. Elburg)

Ook binnen dit fragment is na regel 1, 2 en 3 sprake van enjambement.

4.

Epifoor

Als er sprake is van een epifoor, wordt een woord of woordengroep herhaalt aan het einde van een
zin of gedicht.
Voorbeelden van epiforen:
A.

Het eten was goed, de service was goed en de timing was goed.

Goed wordt in zijn geheel herhaald, ook op het einde van de zin.
B.

Het ziet eruit als kaas, dus het is kaas.

C.

(1) Zonder mij uit tot dit


(2) onophoudelijk vrouwelijk wit
(3) van ogen en appels huid
(4) zonder mij zonder mij uit.
(5) Zonder mij zonder mij uit
(6) zonder mij uit tot huid
(7) zonder u uit tot huid
(8) zonder mij zonder mij uit.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Hans Andreus)

Binnen dit fragment wordt zonder mij zonder mij uit aan het einde van de strofes herhaald (regel 1 tot
en met 4 is een strofe en regel 5 tot en met 8 is een strofe).

5.

Inversie

Bij inversie worden onderwerp en persoonsvorm omgedraaid. Normaal gesproken staat het onderwerp
vr de persoonsvorm in de zin, maar bij inversie komt de persoonsvorm eerst. Een dichter, auteur of
spreker past inversie toe om accent op een bepaald woord te leggen.
Voorbeelden van inversies:
A.

(1) Groen is de gong


(2) Groen is de watergong
(3) Waterwee, watergong,
(4) Groen is de gong van de zee

In plaats van De gong is groen


In plaats van De watergong is groen
In plaats van De gong van de zee is groen.

(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Jan Engelman)

B.

Een boef ben je!

In plaats van Je bent een boef!

C.

Kapot krijgen jullie me niet!

In plaats van Jullie krijgen me niet kapot!

6.

Neologisme

Een neologisme is een nieuw verzonnen woord. Dit betekent dat het woord nog niet in het
woordenboek staat. Toch weten mensen vaak wat de nieuwe woorden betekenen. Ze zijn immers
vaak afgeleid van bestaande woorden.
Voorbeelden van neologismen:
A.

Nu we een nieuw inbraaksysteem hebben aangeschaft, verklaren wij ons huis officieel
boefproof!

B.

Die broek draag ik nooit, die ligt al eeuwen in de kast. Heb jij ook zo een RIP-broek?

C.

In de kindervloekenweek bespreken we met de kinderen waarom je niet mag vloeken.

7.

Onomatopee

Een onomatopee is een klanknabootsing. Een woord vertegenwoordigt dus een geluid.
Voorbeelden van onomatopeen:
A.

De koekoek en de kieviet klinken zoals ze heten.

Veel vogelnamen zijn onomatopeen.


B.

Panda krulde haar lippen en liet de lollie haar mond inglijden. Toen er weer uit. En er weer in.
Slip-slup. Sliep-slap. Sliep-sloep.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Remco Campert)

C.

Tringelingeling de schoolbel gaat! Waar kom jij zo laat vandaan?


(schoolpleinliedje)

8.

Paradox

Een paradox is een schijnbare tegenstelling. In eerste instantie lijkt een paradox onlogisch, maar in
werkelijkheid blijkt hij te kloppen.
Voorbeelden van paradoxen:
A.

Hoe naakter de mens is, hoe meer hij in zijn hemd staat.

In zijn laten hemd staan betekent voor schut laten staan.


B.

Wij moeten vechten voor de vrede!

C.

Weinig mensen kunnen veel werk verrichten.

9.

Zeugma

Een zeugma is een overspannen samentrekking. Er is sprake van een zeugma als een werkwoord
twee of meer andere woord(groepen) verbindt, terwijl het werkwoord een andere functie of betekenis
heeft met betrekking tot het ene woord dan tot het andere woord.
Voorbeelden van zeugmas:
A.

Hier zet men koffie en over.

Zetten in koffiezetten betekent iets anders dan in overzetten en mag daarom niet samengetrokken
worden.
B.

Zij droeg het hart hoog en bloemen in het haar.

Het hart hoog dragen betekent dat iemand trots is. Als iemand het hart hoog draagt, betekent dat niet
dat iemand echt een hart in zijn armen draagt: het is een gezegde. Maar als iemand bloemen draagt,
heeft diegene weldegelijk bloemen vast of, in dit geval, in het haar.
C.

Hij sloeg een ruit in en de eerste straat rechts.

Een ruit inslaan betekent iets anders dan een straat inslaan. Hetzelfde werkwoord heeft hier twee
betekenissen en wordt maar een keer genoemd, dus ook hier mag de zin niet samen worden
getrokken.

10.

Elf

Een elf is een dichtvorm. Iedere elf is opgebouwd uit elf woorden die op de volgende manier verdeeld
zijn over vijf regels:
regel
regel
regel
regel
regel

1: 1 woord
2: 2 woorden
3: 3 woorden
4: 4 woorden
5: 1 woord.

Let op: een elf hoeft niet te rijmen!

Voorbeelden van elfen:


A.

(1) Dochter,
(2) lang verwacht,
(3) wat een pracht.
(4) Steeds veel moeilijke vragen.
(5) Boeiend.

B.

(1) Zoet
(2) de neus
(3) in een tuin
(4) ik kijk en ruik
(5) betovering.

C.

(1) Wind,
(2) donder, bliksem,
(3) regel en hagel
(4) maken een hoop lawaai.
(5) Storm.

11.

Haiku

Een haiku is een dichtvorm. Een gedicht is een haiku als het
ten eerste niet rijmt,
ten tweede bestaat uit zeventien lettergrepen en
ten derde is opgebouwd als volgt:
regel 1: 5 lettergrepen
regel 2: 7 lettergrepen
regel 3: 5 lettergrepen
Vaak heeft het onderwerp van een haiku betrekking op de natuur.
Voorbeelden van haikus:
A.

(1) witte bruidsluiers


(2) bloeien dit jaar vroeger
(3) dan springkomkommer.

5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen

B.

(1) besteedt de luiaard


(2) misschien liever zijn krachten
(3) aan denken dan doen?

5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen

C.

(1) herfstbladen tonen


(2) zonder t bladgroen van hun jeugd
(3) hun ware kleuren.

5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen

12.

Limerick

Een limerick is een dichtvorm. Een gedicht is een limerick als het
ten eerste kort en grappig is,
ten tweede bestaat uit vijf regels met het rijmschema aabba en
ten derde als regel 3 en regel 4 merkbaar korter zijn dan de andere regels.

Voorbeelden van Limericks:


A.

(1) Een langlustig meisje in Hongkong


(2) dat meermalen daags nieuwe songszong
(3) zong t Wie Neerlands Bloed
(4) maar t bekwam r niet goed
(5) daar de taal haar n knoop in de tongwrong.

B.

(1) Een beginnend schaker uit Made


(2) probeerde de lange rokade.
(3) Hij had geen geluk,
(4) verloor toen een stuk.
(5) Zo leert men met schande en schade.

C.

(1) Nu t saldo van de koning te kijk is,


(2) dat niet aan het mijne gelijk is,
(3) was hij verrast
(4) en stelde toen vast,
(5) dat hij nu de koning te rijk is.

Klaar met leren? Wacht op het sein om door te gaan naar de weblog:

https://www.blogger.com/profile/05637716470828070612

You might also like