Professional Documents
Culture Documents
Chiasme
Een chiasme is een kruisstelling. Het woord is afgeleid van de Griekse letter Chi (X). Er is sprake van
een chiasme als twee opvolgende zinnen of zinsdelen tegengestelde woordvolgordes omvatten. De
woordvolgordes zijn dan elkaars spiegelbeeld. Je kunt chiasmen ook zien als herhaling met omkering.
Voorbeelden van chiasmen:
A.
B.
en
X
en
een kind
de oorlog
uit
uit
de oorlog
een kind?
halen,
Wat goed is in dit boek is niet nieuw en wat nieuw is, is niet goed.
Wat
en wat
2.
meisjes.
Je kunt een kind uit de oorlog halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind?
Je kunt
maar hoe haal je
C.
heren,
goed
nieuw
nieuw
goed.
Elisie
Er is sprake van elisie als letters binnen een woord of woorden zijn weggelaten. Een elisie wordt
ingezet om een metrum kloppend te maken. Dat wil zeggen dat een dichter zijn gedicht qua tempo
beter of mooier laat klinken.
Voorbeelden van elisies:
A.
B.
C.
3.
Enjambement
Een enjambement wordt ook wel een overloop of een oversprong genoemd. Als er sprake is van een
enjambement, is eenzelfde zin verdeeld over een aantal (vers)regels. Enjambementen komen
veelvuldig voor in de pozie.
Regel 1 tot en met 3 is n lange zin, maar die wordt twee keer doorbroken. Er zitten dus twee
enjambementen in het fragment: na lucht in regel 1 en na vervliet in regel 2.
B.
Ook binnen dit fragment zijn meerdere enjambementen te herkennen: na vlam, eikenstam en spruit.
C.
4.
Epifoor
Als er sprake is van een epifoor, wordt een woord of woordengroep herhaalt aan het einde van een
zin of gedicht.
Voorbeelden van epiforen:
A.
Het eten was goed, de service was goed en de timing was goed.
Goed wordt in zijn geheel herhaald, ook op het einde van de zin.
B.
C.
Binnen dit fragment wordt zonder mij zonder mij uit aan het einde van de strofes herhaald (regel 1 tot
en met 4 is een strofe en regel 5 tot en met 8 is een strofe).
5.
Inversie
Bij inversie worden onderwerp en persoonsvorm omgedraaid. Normaal gesproken staat het onderwerp
vr de persoonsvorm in de zin, maar bij inversie komt de persoonsvorm eerst. Een dichter, auteur of
spreker past inversie toe om accent op een bepaald woord te leggen.
Voorbeelden van inversies:
A.
B.
C.
6.
Neologisme
Een neologisme is een nieuw verzonnen woord. Dit betekent dat het woord nog niet in het
woordenboek staat. Toch weten mensen vaak wat de nieuwe woorden betekenen. Ze zijn immers
vaak afgeleid van bestaande woorden.
Voorbeelden van neologismen:
A.
Nu we een nieuw inbraaksysteem hebben aangeschaft, verklaren wij ons huis officieel
boefproof!
B.
Die broek draag ik nooit, die ligt al eeuwen in de kast. Heb jij ook zo een RIP-broek?
C.
7.
Onomatopee
Een onomatopee is een klanknabootsing. Een woord vertegenwoordigt dus een geluid.
Voorbeelden van onomatopeen:
A.
Panda krulde haar lippen en liet de lollie haar mond inglijden. Toen er weer uit. En er weer in.
Slip-slup. Sliep-slap. Sliep-sloep.
(dit voorbeeld komt uit de literatuur: auteur Remco Campert)
C.
8.
Paradox
Een paradox is een schijnbare tegenstelling. In eerste instantie lijkt een paradox onlogisch, maar in
werkelijkheid blijkt hij te kloppen.
Voorbeelden van paradoxen:
A.
Hoe naakter de mens is, hoe meer hij in zijn hemd staat.
C.
9.
Zeugma
Een zeugma is een overspannen samentrekking. Er is sprake van een zeugma als een werkwoord
twee of meer andere woord(groepen) verbindt, terwijl het werkwoord een andere functie of betekenis
heeft met betrekking tot het ene woord dan tot het andere woord.
Voorbeelden van zeugmas:
A.
Zetten in koffiezetten betekent iets anders dan in overzetten en mag daarom niet samengetrokken
worden.
B.
Het hart hoog dragen betekent dat iemand trots is. Als iemand het hart hoog draagt, betekent dat niet
dat iemand echt een hart in zijn armen draagt: het is een gezegde. Maar als iemand bloemen draagt,
heeft diegene weldegelijk bloemen vast of, in dit geval, in het haar.
C.
Een ruit inslaan betekent iets anders dan een straat inslaan. Hetzelfde werkwoord heeft hier twee
betekenissen en wordt maar een keer genoemd, dus ook hier mag de zin niet samen worden
getrokken.
10.
Elf
Een elf is een dichtvorm. Iedere elf is opgebouwd uit elf woorden die op de volgende manier verdeeld
zijn over vijf regels:
regel
regel
regel
regel
regel
1: 1 woord
2: 2 woorden
3: 3 woorden
4: 4 woorden
5: 1 woord.
(1) Dochter,
(2) lang verwacht,
(3) wat een pracht.
(4) Steeds veel moeilijke vragen.
(5) Boeiend.
B.
(1) Zoet
(2) de neus
(3) in een tuin
(4) ik kijk en ruik
(5) betovering.
C.
(1) Wind,
(2) donder, bliksem,
(3) regel en hagel
(4) maken een hoop lawaai.
(5) Storm.
11.
Haiku
Een haiku is een dichtvorm. Een gedicht is een haiku als het
ten eerste niet rijmt,
ten tweede bestaat uit zeventien lettergrepen en
ten derde is opgebouwd als volgt:
regel 1: 5 lettergrepen
regel 2: 7 lettergrepen
regel 3: 5 lettergrepen
Vaak heeft het onderwerp van een haiku betrekking op de natuur.
Voorbeelden van haikus:
A.
5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen
B.
5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen
C.
5 lettergrepen
7 lettergrepen
5 lettergrepen
12.
Limerick
Een limerick is een dichtvorm. Een gedicht is een limerick als het
ten eerste kort en grappig is,
ten tweede bestaat uit vijf regels met het rijmschema aabba en
ten derde als regel 3 en regel 4 merkbaar korter zijn dan de andere regels.
B.
C.
Klaar met leren? Wacht op het sein om door te gaan naar de weblog:
https://www.blogger.com/profile/05637716470828070612