You are on page 1of 2

Geschiedenis

1.1
Groot-Brittanni was het eerste land dat een industrile samenleving werd. Het
begon in de textielnijverheid. In 1870 waren er in Nederland niet veel fabrieken.
In 1890 werd in Nederland veel meer tempo gemaakt met de industrialisatie.
Koning Willem 1 stimuleerde veel met het aanleggen van straatwegen, kanalen
en spoorwegen. De fabrieken waren een bedreiging voor de huisnijverheid. Door
alle bedrijvigheid groeide de dienstensector. Ook kwam er meer mechanisatie.
De snelle groei van dde industrie en de dienstensector worden verklaard door
twee fctoren:
1. Groei van de wereldhandel. Overal kwamen grondstoffen door de
nederlandse zeehavens richting Duitsland via binnenschepen en ndere
eurposes landen. Groei van de vrag nar schepen, hijskranen, locomotieven.
Meer opslagloodsen dus meer bouwvakkers en techinsche werknemers.
2. Groei van de bevolking, btere mediciijnen, minder sterfte. Voldoende
werknemers voor de groei vn de industrie en handel. Lonen stijgen en
hebben geld voor luxere aken zoals zeep en margarine.
2.1
In 1886 deed de regering onderzoek naar de arbeidsomstandigheden, hier bleek
dat er veel te lange werkdagen waren onder verschrikkelijke omstandigheden,
dat de woonomstandigheden voor veel ziektes zorgden.
In 1901 liet de gemeente Amsterdam onderzoeken hoe het gesteld was met de
woningen in de arbeiderswijken.
In de arbeiderswijken was het leven ongezond, vuil werd op straat gegooid en
grachten en sloten werden als riool gebruikt. Tyfus, cholera, difterie en
tuberculose lagen altijd op de loer. In 1834, 1849 en in 1866 braken er
epidemien uit. Deze kostten duizenden mensen het leven. De overheid begon
het verband te zien tussen de ziektes en tussen de slechte hygine. Daarna
begonnen ze met het aanleggen van riolering. Door borstvoeding daalde de
kindersterfte. Drankmisbruik maakte het in de tijd alleen maar erger.
2.2
Armen waren afhankelijk van hulp van de kerk of liefdadigheid van rijke burgers
en hulp van de kerk. Dit was een christelijke plicht of een gunst. Als je naar de
kerk ging op zondag en aardig was tegen de pastoor kon je op hulp rekenen van
de kerk. Mensen die niet geholpen werden door de kerk of door rijke burgers
konden in het uiterste geval steun van de overheid krijgen. Dat werd geregeld in
de Armenwet van 1854.
Rond 1800 was de ellende groter dan eind 19 e eeuw, maar door de
industrialisatie werd de armoede wel veel zichtbaarder. De sociale kwestie:
Armoede en slechte werk- en woonomstandigheden van de arbeiders vond rond
1900 en de vraag naar hoe die verbeterd kunnen worden. Hier was de hulp van

de rijken en de kerk niet genoeg. De politici zagen in dat er iets moest gebeuren.
Liberalen wilden er zich helemaal niet mee bemoeien, de confessionelen alleen
als het echt nodig was en de socialisten wilden zich er zoveel mogelijk mee
bemoeien.
2.3 A
Samuel van Houten (liberaal)
Overheid zet zich steeds meer in voor de armen omdat:
- Armoede steeds groter en zichtbaarder wordt
- Men is bang voor opstand en revolutie (arbeiders die communist worden)
Er komen sociale wetten die werkomstandigheden van de arbeiders verbeteren
1874: Kinderwet van Van Houten (kinderarbeid in fabriek verboden)
1900: Totaalverbod kinderarbeid (jonger dan 12)
1901: Leerplicht (van 6 tot 13 jaar)
1901: Ongevallenwet
1901: Woningwet (huizen moeten aan eisen voldoen (bijv. sanitair, elektriciteit))
1919: Ouderdomswet (opbouw pensioen) & 8-urige werkdag
1930: Ziektewet
Er wordt riolering en waterleiding aangelegd. Parken en tuinen worden
aangelegd. Er komen nieuwe uitvindingen uitgevonden die zorgen voor minder
ziektes:
1862: Voedsel langer houdbaar maken (Pasteur)
1882: Oorzaak tuberculose (=bacterie) (Koch)
1895: Rntgenfotos

You might also like