You are on page 1of 5
66 ‘Van Eemeren & Kruiger Perelman Ch. en L, Olbrechts-Tytess 1916 Trait de Pargumentaiion. La nowvellerhétorigue. Bruxelles: "Université de Broxelis. Toulmin, SE, 1968 The uses of argument. Cambridge: Cambridge University Press Qe dr.) ‘Windss, RR. en A. Hastings 1963 Argumentatin and advocacy. New York: Random House. 8 Het gebruik van quasi-logische rederingen in het juridisch discours Ruurd Overeem 1, Inleiding ‘Recht wordt vaak omschreven als een verzameling van geboden en verboden (normen). Deze verzameling pleegt als een in beginsel contradictie-vrij sys- teem te worden geconstrucerd. Helaas is de betekenis van de woorden ‘waaruit het systeem bestaat meestal vaag.! ‘De praktische werkzaamheid van één van de protagonistenin het juridisch schouwspel, de rechter, wordt nu als volat voorgesteld. De rechter past de algemene regels van het systeem toe op bijzondere gevallen, in de vorm van een syllogisme®, bijvoorbeeld: Het is verboden op straffe van een boete van fl. 500,-de veiligheid van het ‘verkeer in gevaar te brengen (maior); ‘A heeft door een onverwachte slingerbeweging op zijn fiets de veiligheid van het verkeer in gevaar gebracht (minor); A wordt gestraft met een boete van fl. $00,- (conelusio). Op het eerste gezicht likt deze intellectuele verrichting weinig problematisch, bij nader inzien worden voetangels en klemmen zichtbaar, Ik illustreer dit ‘met drie voorbeelden: 1, De Russische dissident Boekovski zag op 22 januari 1967 kans op het Poesjkinplein twee minuten lang cen spandoek te ontrollen waarop hij vrijlating vroeg van een aantal gearresteerde vrienden, Hij werd vervolgd ‘wegens het hinderen van het verkeer. 2. Bij de ingang van cen publiek park staat cen bordje met de tekst: ‘yerboden voor honden! Een reizend artiest met een tamme beer aan cen riem begeeft zich in het park om daar de beer enige kunsten te laten vertonen, Man en beer worden verwijderd wegens overtreding van ge- noemd verbod. 3. In Duitsland kwam in 1934 een wet tot stand waarbij aan arbeiders het recht werd verleend op loondoorbetaling tijdens feestdagen. In 1938 besliste een rechterlifk college dat deze wet niet gold voor Joden.* In al deze gevallen spreken we van juridische interpretatie. Het zou interessant zijn te weten welke grondbeginselen de rechter volgt bij deze toepassing van 'B Koning (eed). Tealbcheersing in theorem prokrit. Dordrecht 1985: Foris Publications, 8 Overeem regels op feiten. Daar moet achter te komen zijn, 20 zou men hopen; de rechterisimmers verplicht zijn vonnis te motiveren.‘ Het is evenwel niet zeker of de -achteraf gegeven ~ motivering correspondeert met het denkproces dat zich in het brein van de rechter heeft afgespeeld. We weten niet hoe dat denkproces, dat door sommigen als een door intuitie geleide sprong wordt beschreven, verloopt.? Wel vermoeden we dat de rechter vaak niet hetachter- ste van zijn tong laat zien en een (belangrijk) deel van de gronden voor zijn beslissing achter houdt. Bestudeert men echter de gepubliceerde motiveringen, dan blijkt aan- stonds dat de rechter lang niet altijd van het zogenaamde syllogisme-in-pure- vorm gebruik maakt en kan maken, aangezien het system van regels niet perfect is. Het werkt met vage termen (goede trouw, goede zeden, openbare orde), het vertoont lacunes en soms contradicties. Om in deze gevallen toch cen oplossing te presenteren - de rechter mbet beslissen, hij mag niet meteen beroep op lacunes of contradicties zijn handen in onschuld wassen ~ neemt hij zijn toeviucht totalleriei vormen van argumentatic, waarvan de quasi-logi- sche argumenten cen belangrijk onderdee! vormen, maar waarbij ook een rol is weggelegd voor argumenten gebaseerd op de structuur van de werkelijkheid (beroep op maatschappelijke gevolgen) en argumenten die de structuur van de werkelijkheid grondvesten (een beroep op voorbeelden).” Uiteraard komt het ‘00k voor dat de rechter argumenten hanteert die gemeenlijk tot de drogrede- nen worden gerekend (bijvoorbeeld beroep op autoriteit. cirkelredenering', etc.) ‘Tussen hake: wie geen vreemde isin Jeruralem heeft inmiddelsvastgestld dat ik me de terminologie van de eminenteargumentati-vorser Perelman eigen heb gemaslt”. Aan de groep argumenten welke door Perelman als quasi-logisch worden gekwaliiceerd vanwege hun gelike- ris met formecblogische redeneringen bested iknader aandacht aan ée hand van voorbeelden nit de rechtspraktijt. Aan de orde komen de volgende specimina 1 beroep op onverenighaarheids 2 beroep op identiteit of rechtvaardighed,uitgverkt in de rege! dat mem geijke gevallen eli moet Behandélen: het argument van wederkerigheid of beroep of symmetric; beroep op transitvteits beroep op analogies het argumentum ad absurdum. en enkele vraag vooraf. Komen deze argumentatievormen veel voor? Ja, bet juriisch siscours wemelt evan." Wat is hun satus, hun gewicht! Dats niet te zeggen cn methodische reflestie ontbreekt nog goeddeels. Voorlopig wordt de aanvaarding eljkgeseld met de aan- ‘vaardbaarheid Perelman heft opgemerkt dat het zeldea voorkomt dat quas\-ogische argumen- tenopeigen krechtovertuigend 2s. Ze mocten7ijnsinziens aangevuld worden met argumenten, die op de stractour van de werkelitheid zijn gebaseer. Tk vestiger de aandacht op dat ten ormatiove uitsprank is welke vaak in sti Komt met de dageliksejuridsche prakj Juridisch discours 69 2. Overzicht van quasi-logische redeneringen Beroep op onverenighaarheid Hit beroep op onverenigbaarheid lijkt op de formee! logische inconsistentie maar wijkt daar toch van af, Perelman (1976: 259) omschrijft onverenighaar- heid als volgt: door het toepassen van een regel, het staande houden van een bewering of het aannemen van cen houdingiin cen bepaald geval komt men in conflict met een uitspraak dic men eerder heeft gedaan of met een stelling die algemeen aanvaard wordt. Welnu, in het juridisch debat is dit argument schering en inslag. Het komt regelmatig voor dat een rechter - door advoca- ten - geconfronteerd wordt met eigen cerder gedane uitspraken' dan wel met door andere rechters gedane uitspraken. In dat laatste geval wordt dus gepostuleerd dat rechtspraak als system contradictie-vrij moet zijn: de Rechtbank Leeuwarden dient in euthanasie-kwestie tot hetzelfde oordeel te komen als de Rechtbank Maastricht. Een bijzondere vorm van onverenighaarheid is dic welke niet voortviocit uithetfeit dattwee regels elkaar uitsluiten, maar uit het feit dat het stellen van ‘een regel in strijd is met de consequenties van diezelfde regel. Men noemt dit autofagie (zichzelf opeten, in de staart bijten). Perelman (1976:274) geeft als, ‘vootbeeld deze anecdote: in een provincietheater betreedt cen politieman het toneel op het moment waarop het publiek de Marseillaise wil gaan zingen en deelt mede dat alles wat niet op het programma staat verboden is. “En u dan”, roept én van de toeschouwers, “ staat u op het programma?” In het jjuridisch discours komt deze autofagie ook voor. In de procedure di leidde tot HR 10 februari 1978, NJ 1979, no. 338, werd gestreden om de eizendom. van olie, welke in een tank was opgeslagen. Eén van de eigendomspretenden- ten, een bank, beweerde nu dat het gedeelte waarop de ander aanspraak ‘maakte niet te individualiseren was. Het Hof wees deze stelling van de hand oor op te merken dat als dat zo zou zijn, 2ulks evenzeer aan de bank 2If zou ‘kunnen worden tegengeworpen. Beroep op het rechtvaardigheidsbeginsel Indien verschillende elementen aan elkaar gelijk (identiek) gesteld zijn, volgt daarop in de argumentatie de uitspraak dat gelijke gevallen gelijk moeten ‘worden behandeld. Dat is rationeel (vgl. Perelman 1976: 294). In de praktijk rijst de moeilijkheid ofen wanneer wezens of situaties die minieme verschillen vertonen (toch) gelijk behandeld moeten worden (werkenden, niet-werken- den; mannen, vrouwen; hetero-sexuelen, homo-sexuelen; geborenen, onge- borenen etc.). Dit probleem lat zich illustreren met het volgende voorbeeld: in de VS werd door de hoogste rechter in 1950 de Universiteit van Texas op de vingers getikt omdat men weigerde een neger in te schrijven. In 1974 werd de Universiteit van Washington, waar men voorrang gaf aan zwarte inschrijvers ‘om de positie van deze achtergestelde groep te redresseren, gekapitteld. In beide gevallen werd volgens het Supreme Court in strijd gehandeld met de grondwettelijk gewaarborgde gelijkheid van Amerikaanse burgers."* Hetzelf- 0 Overeem de probleem doet zich voor indien aan vrouwelike solicitanten de voorkeur ‘wordt gegeven bij geliikwaardigheid van kandidatuus.'* Het probleem is hier Gat men moet zien aan een ideologisch gepostuleerde gelijkheid tussen men sen op een aanvaardbare wijze te ontkomen. De oplossing is hier de introduc- tie van cen onderscheid: discriminatie is verboden, ‘positieve discriminatic’ is tocgelaten. ‘Een raadselachtige uitwerking van het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld is de regel dat jemand niet het gedrag van cen ander mag veroordelen, indien hij zichzelf daaraan schuldig heeft gemaakt."* Een voorbeeld: Oosthoek Encyclopedieén adverteert met een als complest afgebeelde serie, terwijl in werkeliikheid de serie nog lang niet gereed is. Elsevier vordert in Kort Geding stopzetting van deze reclamecampagne Oosthoek verweert zich als volgt: “Gij Elsevier hebt u in het verleden aan derelfde “truc’ schuldig gemaakt. Gij hebt boter op het hoof”. De President rneemt dit verweer over en wijst de verbodsactic af. Blijkbaar houdt hij terdege rekening met het bijbelse adagium: wie uwer zonder zonden is, werpe de eerste steen.!® In dit kader past ook het volgende verweer van iemand die een rechtsregel schendt: “ook anderen overtreden de regel, de overtreding is usance, de autoriteiten zn daartegen niet opgetzeden!”. Voorlopig ziet het ernaar uit at cen dergelijk verweer weliswaar veel voorkomt (vergelijk de argumentatic Yan de cenzame fietser die bekeurd wordt omdat hij zijn hand niet uitsteckt: waarom gaan jullie niet dieven vangen'), maar door de rechter niet wordt gehonoreerd (zie HR 16 februari 1973, NJ 1973, no. 463). Persoonlijk heb ik de neiging de geldingskracht van voorschriften die massaal worden overtre- den sterk in twijfel te trekken."” Symmeirie Uit de bijbel kennen we de ‘gelijkenis’ van de knecht die zijn schulden ewijtgescholden krijgt, maar op zijn beurt weigert zijn schuldenaren hun schuld kwijt te schelden, Dit wordt als schreeuwend onrecht ervaren! Hoe Ijkt men hier tegenaan in de argumentatieleer? Het argument van de weder- Kerigheid stelt twee verschijnselen of situaties aan elkaar gelijk door te laten ien dat ze elkaars tegenhangers zijn in cen relatie en dat ze daarom op dezelfde wijze behandeld moeten worden.'* Een juridisch voorbeeld: de wet pent de mogelijkheid dat iemand die wegens krankzinnigheid onder curatele gesteld is mag huwen. De wet beantwoordt niet de vraag of hij ook mag scheiden, De HR beroept zich hier op de symmetrie: wie mag trouwen, mag ook scheiden (HR 28 maart 1980, NJ 1980, no. 378). Insluisingstransitiviteit Onder ‘insluitingstransitiviteit’ verstaat men de eigenschap van een relatie wwelke het mogelijk maakt om uit de constatering dat tussen a en b dezelfde relatie bestaat als tussen b en c af te leiden dat 2ij ook bestaat tussen aen c. Lee ergo a=c): ingesloten door (a omvat : Juridisch discours n b, b omvat c, ergo a omvat c); grater dan (a>b, b>c, ergoa>cval. Perelman 1976: 305). In juridische argumentatic vindt men gevolgtrekkingen die hier sterk op lijken, bijvoorbeeld: 1. als het mindere is verboden, is het meerdere dat ook: als je niet met zijn dricén naast elkaar mag fietsen, mag je zeker niet met zijn vieren naast elkaar fietsen; 2, als het meerdere niet is verboden, is het mindere toegelaten; bijvoorbeeld als jets alleen strafbaar is als het opzettelijk is gedaan, is het toegelaten als het niet opzettelijk (culpoos) plaatsvindt. Ook de omgekeerde rede- nering komt voor: als iemand aansprakelijkis voor schuldig handelen, is hij het ook voor opzettelijk handelen."” Een concreet voorbeeld: in de Faillisementswet is bepaald dat de failliet en zijn echtgenoot inlichtingen moeten verstrekken aan de curator. Nu stelt de FW inbewaringstelling als sanctie op schending van deze plicht door de failliet. Of de curator deze sanctie ook kan toepassen als de echtgenoot blift mwiigen, daarover zwijet de FW. Nu is de echtgenoot wel strafbaar, volgens het Wetbock van Strafrecht. De redenering luidt nu: als het meerdere ~ strafbaarstelling ~ mogelijk is, moet ook het mindere ~ in bewaringstelling — mogelijk zijn (zie noot bij HR 25 januari 1976, NJ 1977, no. 495). Het dubieuze van de redenering is dater geen criterium is om het &6n als méér of zwaarder te plaatsen boven het ander. Analogie Perelman brengt analogie onder bij het argument van de verdeling, waarbij een. conelusie over het geheel wordt getrokken op grond van een redenering over elk der delen. Over de structuur van de analogie is men het overigens niet ‘eens. Sommigen zien er een deductie (Gesetzes-analogie) in, anderen zien het als een inductie, waarbij op grond van een reeks van gevallen eerst een algemene rege! wordt geformuleerd welke vervolgens op het nieuwe geval wordt toegepast (Rechtsanalogie); dit verschil in benadering speelt de jurist nogal eens parten en heeft tot langdurige, overigens onbesliste debatten om des keizers bard geleid.” Tk geef een voorbeeld. Bij sommige overcenkomsten bepaalt de wet dat aan de crediteur een zogenaamd retentierecht toekomt. Als je je auto laatrepare- ren maar de rekening niet betaalt, bchoeft de garagehouder de auto niet terug, te geven zolang er niet betaald is. In andere, gelijksoortige situaties zwijgt de ‘wet, bijvoorbeeld bij zaakwaarneming (ik neem iemands zaak (belang) waar en maak daarbij kosten; zolang die Kosten niet betaald zijn, zou ik liever het voorwerp van mijn zorg niet afgeven, als een soort onderpand). Welnu, in geval van zaakwaarneming erkent de rechtspraak een retenticrecht.¥ De tegenhanger van analogie, het formeel exactere a contrario argument, zou hier geluid hebben: de wet zwiigt hier opzettelik, men heeft bewust het retentierecht willen uitsluiten. Naarmate men meer of minder gelooft in de wwetgeving als sluitend system wint respectievelijk verliest dit argument aan kracht; het heeft bovendien meestal de inslag van een petitio principit. n Overeem ‘Net als bij symmetrie en insluitingstransitiviteit is bier sprake van een variant op de regel dat gelike lees: gelikende) gevallen gelijk moeten worden bebandeld, Sommigen zien in juridische analogie dan ook een rechtvaardig- heidsargument: of men de situaties aan elkaar gelijk stelt noemt men een ‘morele’ kwestie” - een vraag van gerechtigheid -, waarbij de intuitie de richting aangeeft en de motivering achteraf plaatsvindt. Het lijkt erop dat we hier in een vicieuze cirkel zijn geraakt: want hoe moet de motivering plats iden? ‘Analogische rechtstoepassing werd vooral in het burgerlijk recht heel frequent toegepast (in het strafrecht geldt in beginsel een analogieverbod™). De laatste jaren lijkt deze vorm van argumentatie in populariteitaf te nemen. Dit hangt wellicht samen met de slijtage waaraan de mythe van het recht als sluitend system van regels onderhevig is. Men ziet de rechter niet meer als ‘geprogrammeerd antwoordapparaat, maar veeleer als een zelfstandig ‘social engineer’, die in geval van wetteliike lacunes een politieke beslissing mag Argumentum ad absurdum Het leek me passend dit overzicht van argumentatievormen af te ronden met het zogenaamde bewijs wit het ongerijmde, Hier wordt *bewijs’ geleverd dat het omgekeerde van de bewering in strjd is met een als waar aanvaarde stelling; bijvoorbceld: deze uitleg is juist, aangezien iedere andere utleg tot conaanvaardbare consequenties zou leiden.* Dit argument is verwant met de cirkelredenering, dat wil zeggen: uitgaan van hetgeen bewezen moet worden. Perelman (1979: 150) stelt dat de cirkelredenering weliswaar logisch onaan- tastbaar is (als p, dan pis een fundamentele logische wet: het is het principe van de identiteit), maar beschouwt de cirkel wel als een argumentatiefout. ‘Wanneer het er om gaat om door middel van argumenten de instemming van het gchoor te verwerven, kan de stlling immers niet al aan het beginals door het gehoor aanvaard gepresenteerd worden en voorbeeld van een argument ad absurdum, ditmaal uit Pitlo’s Zaken- recht, en aan de juridische faculteit courant handboek’”, Pio bespreekt de vraag of een krankzinnige eigenaar wordt van de vis die hij vangt. Het argument voor een bevestigend antwoord is nu: in de tegenovergestelde mening zou hij die de vis aan de Kkrankzinnige ontneemt geen dief zijn, Tot slot cen variant op het bewijs uit het ongerijmde. Het Duitse Bundesge- richtshof caseerde in 1961 cen uitspraak van een lagere rechter, waarin de sgeloofwaardigheid van een getuige mede wordt beoordeeld op grond van uitspraken van deze getuige zelf* Daarmee ziin we verrassend dicht bij de paradox van de Kretensische leugenaar. Alles ital eens gezrgd te zijn. Alles ist schon dagewesen. Juridisch discours B 3. Stellingen 1 Ten onrechte worden juridische argumentatievormen zelden als proble- matisch gezien. Het is wenselijk dat juridische argumentatie meer dan voorheen onder- ‘worpen wordt aan taalkundige en logische analyse. ‘Quasi-logische argumenten dienen te worden aangevuld met argumen- ten gebaseerd op de structuur van de werkelijkheid. Helis te betreuren dateen juridische metatheorie vaninterpretatiemetho- den goeddeels ontbreekt. Demate waarin juridische beslissingen worden gemotiveerd, is despiegel van de democratic. Wat te doen als de hoogste rechter, die de contréle uitoefent over rechterlijke motiveringen, 2Bif niet motiveert? Positivistische wetsopvatting en quasi-logische interpretatie gaan hand in hand, Vrijere rechtsvindingsmethoden distantiéren zich van wettekst, wetsgeschiedenis en het system van de wet. De keuze wordt nu veelal ‘gemotiveerd met een verwijzing naar redelijkheid en billiikheid. Hetis de vraag of deze redelijkheidsrechtsvinding niet al evenzeer te passen vat in immuniseringsstrategieén.!° Bij nadere overweging bliken de meeste algemene rechtsbeginselen te hrerleiden te zijn tot het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten ‘worden behandeld.”' Dit door sommigen als logisch bestempelde princi- peis formeel, leeg. Het besluit oma aan b gelijk te stellen, dient liefst op consensus te berusten, Zo ergens, dient in de juridische opleiding aandacht bested te worden ‘aan de argumentaticleer. Nog beter ware introductie van dit-lastige-vak in het VWO, zoals door Van Eemeren en Grootendorst bepleit, al was het alleen maar omdat het gebruik van bijvoorbeeld drogredenen niet tot de juridische sector beperkt is.* ‘Noten 2 Zie A. Ross, On Law and Justice, 1958, bz. 11S2xv(1)the possible meaning of any word is vague, its posible fed of reference indefinite: (2) most words sre ambiguous (3) the meaning of a word is determined more prectely when the word is considered as an integral part ofa definite utterance: (4) the meaning of an utterance = and thus the ‘meaning ofthe words contained in it~is determined more precisely when the utterance's considered inthe connection i whieh its made, This connection caa be linguistic (the context) oF non linguistic (the situation), Zie E. Schneider, Lop fr Jursten, 1965, lz 119 v, Door Kelsen, Algemene Theor der Normen, 1978, blz 179 ew. iter discussie gested of de toepasing van eenalgemene regel op een bijzonder geval et karakter heeft van een logsceafleicin. Zie voor andere voorbeelden B. Rother, Die wnbeprense duslegung: zum Wondel der Privatechtordnung im Nazonal Socialis, 1968. Vel. P. Zonderiand, Pvaarrechuplepingingrondtrekken 197, blz. 1260. Zonderland {eel een overzicht van besissingen van de Hoge Rad waarin ist gemotivoerd ward Zonderland noemt dit apodictische belissingsn. Zie ook J, Wiarda, "Motivering e> 4 16. n. 1, 2. Overeem, acbrck aan motivering van vonnisen en arresten in burgerlke en handelsaken’ WPNR, 1951, no. 4219. Val. P. Scholten, Mr. C. Asser Handllding tor de beoefenng van het Nederlandsch Bargerie Recht, 2edruk, 1984, bla. 173 ev. Zie voor een sanval op evoelsjurispruden- tic Enrique P, Haba, ARSP 1978, bl. 162. Val. ook J. Esser, Grundsateund Norma in der ehterlichen Fortbing des Prvareches, 1968, blz. 20 ol J. ter Heide, De onafhankliheid van dereckerijte macht. Een factionel analy sche beschouing, 1970, Val. 00k D. Simon, Die Unabhangigket des Richter. Zie Ch, Peseiman & L, Olorecht-Tytec, Taitéde argumentation, 3.1916, Dl. 259 fv, (blerna te noemen Perelman 1976) ‘Tot de citkelredenering kunnen de besisingen gerekend worden waarin een omstreden kwestie zonder motivering in een bepaalde 2in wordt beantwoord; ie Zonderiands overzicht van spodicteche belssingen hiesboven bij noot 4. ‘De clasiieati van Perelman van redeneringen is omstreden. Zie meer algemeen over lassfcatie het themsa-nummer van Wiser perspectie op macischappl en wetenschap 1982-1983, no. 5. Zie voor eon oversicht van onder moeranalogische redeneringen inde proces-echtelijke arresten van de Hoge Raad, P. Zonderiand, Le. bz. 198 Zie Perelman, Retrica en argument, 1979, lz 83; vgl-ook Neil MacCormick, Legal reasoning dad legal theory, 1978, bl. 100 -., waa hij wist op het belang van “conse ‘quentialis arguments". Vg. ook Koch & Russman, Juissche Begrindungslehre, 1982, ble. 170, 172cn de ap blz. 228 in noot 102 genoemde schrivers. Zien et bijzonder ook Bole & Untersener, Die Folge der Folgenorienteran, Juristische Schulung, 1980, 12. 1323, die erop wijen dat de rector i het algemeen niet geéquipeerdisom de maatschap- peljke gevolgen van i belssingen adequaat te overzien, Zie voorts over de mogelik= hed van rationcle onderbouving: Norbert Hoester, “Rechtsethik ohne Metaphysik’, nstenzeitung 1982, blz, 265 ev. Vel. W. van Gerven & J.CM. Leste, Theorle en prakaikvande rechisvinding, 1972, be 4, waar eon reek tepenstidgevitspraken van Hof Den Haag uit dejarendertg wordt ‘genoemd: een wiseclend samengesteld Hoferkende som de mogelieid van smartegeld fn geval van ltsel niet, soms wel ie Peter Westen, The empty idea of equality’, Harvard Law Review, vo. 95, jen, 1982, 10.3. ‘Art | van de Nederlandse Grondwet,waarin het gelijkheldsbeginsel is geformuleerd, Sluit postieve discriminatie nit uit zie C.1.A.M. Kortmann, De Grondwetserziening 1983, ble, 0. M, Ossowska, Moral Norms, 1980, blz 145 ev, redeneert als volgt: als je jezelf nit veroordeeld feb, kun je niet hetzelfde gedrag van een ander veroordsien, teal je legeljkertia je eigen gedrag veroondesi. Aldus is sprake van cen toepassing van het sslilheidrbeginsl, Ze voor ‘oepassngen in de echispraak ook HR 24januari1936,NJ 1973, no. 463, Vp. in andere 2in HR 25 november 1929, NT 1930, n0, 293 ie Pres. Uteecht 10 september 1976, NJ 1977, no. 240 Vel. Kelsen, Reine Recischre, ble 10, 82 en 92: “Eine Rechtsnorm ist nicht erst dann lig, wenn sie vali, sonder® wenn sic bis zu einem gewissen Grad wirksam ist, das hist angewendet und befolgt wird...) Rechtsnormoidriges Verbalten aber, wean seine Hdufigeit nur nich im gewisses Mass Uberscretet it fir die Rechtswissenschaft Kein Anas, die durch dieses VerhaltenverietzteRechtsnorm als ungiltig anzusehen.” ie Perelman 1976, blz 297. Val. voor toepassingen van de rege “Wat gi nit wilt dat w tgeschiedt.." Muldet-Duk, Schets van het soclal-conomisch recht in Nederiand 1980, bz 44S; “omdat net maloven van regels meestal cen zekere inspanning Kost of een bbeperking in de bedrifsvoering aanlegt is net naleving op zichzlf als reget oneenike Vel. Ulich Klug, Le, blz, 109 ev. en E.Schacider, Le, blz 146 1. ‘Vel Uiich Klug, Le. blz, 109 ev. en E. Schneider. Le blz. 16. Vel. voorts ook J.R. Turidisch discours 15 Murray, “The role of analogy in egal reasoning’, University of California Law Review, vl. 28, 198, bz, 833 es. Zie Asses-Van Oven, Zakenrecht If, 1978, bz. 68 ev. ie Ulich Klug Le, bla. 137 en E. Schneider, Le, bla 177 ‘Aldus E. Schneider, blz. 170. Vg. ook in deze zin J.R. Murray, Le, bl. 839 ex. ‘ie E, Bydlinsli, Juritsche Methodenlere und Rechisbegrif, Wenen 1982, blz 595. ‘Nal inandere ain J te Hee, le. en W. ven Gerven, Het beled vande rechter, 1973. Zie ‘Sok H. Rotteuthner, Reckisntssenschaft als Sosiabwissenschaft, 1973, Dla. 36 ev. (Ger Jurist als Sozilingenieur; Sozislarat. Zie Ulrich Klug, Le, blz. ISI, Dieter Simon, “Juristische Logik und die vichteliche ‘Tatigkeiv, Zeitschrift fr Rechowisenschaft, 1982, blz 64, wist erop dat gemakkelj -vermenging ontstattssen het rpumentum ad absurdum en het beroep op transitivite. Zie Pitlo-Brahn, Zakenrechs 1980, blz 99. Andere voorbeelden van het srgumentum ad absurdum vinds men in Ptlo’stekst op bl, $8 en 202 In het eerste geval ging het om de ‘raag of beslag op overheidsgebouwen mogelik is De echispraak wjst taf, hetgcen Blo als volgtrechtvaardigt: men denke zich d= gevolgen van een andere zienswie in. (Op biz, 202 set Pith: “het voornaamste argument voor de is der goede trouw is, dat bescherming van kwadetrouw onrecht betekent”. In HR 12juni 1981, NJ 1982,n0, 238 wordt tot besuit van de argumentatcketen gesteld: "Een andere opvatting zou de noodzakelike zckerheid van het rechsverkeer op onaanveardbare wie verzwakken.” ‘Oak dit kan als argomentom ad absurdum worden aangeduid, Zie Uireh Klug, e, bl. 171, duit de redenering als een petitio princpit aan. Zie Hastemer,“Juissehe Argumensationtheorie und juristsche Didaktil’,Jokrbuch far Rechusozlologie und Rechistheorie, Il, 1972, blz. 487 Zie Wolfgang Dauber in Recht und Sprache: Archiv fr Recht wud Soziiphilosopie, 1977, biz 106: “Die Sprache der Bundesgerichte- Ein Herrschaftsinstrum=nt”. Zie Kelen, Reine Rechtslehre, blz 3ST, waar hij in het hoofdstuk "Die Normen der Gerechtigheit de mecrtcourante algemene rechtsbeginscen (suum cuique teibuee, de ‘ategorteheimpertiet, jeder nach sbinen Fahiaketen, jedem nach seinen Bedrfnissen) als eeg of inner tegenstridig van de hand wit en tot de conclase komt dat alleen de fan de logica ontlende regst dat geljke gevllengelfk mocten worden behandeld als lgech principe, maar niet als gerectighedsbeginselovercind kan bijven. Zie Weimer, Notes om the methodology of scientific research, 1979, blz. 78, die de vngee leet op de etorischelementenin de methoden waarmee empirische wetenschapsmensen ‘lkaartrachton t overtuigen, een opmerking die ook te vinden is bij Paul Feijrabend, Against method, 1975, passim. Literatwor Perelman, Ch. en L. Obrochts-Tyteca 976 Zie voor de overge lteratuur de note. Trae de Forgumentation: le nowelle rhétorique, Bruxelles 1976 (3e dru).

You might also like