You are on page 1of 17

Werkstuk Geschiedenis Kenmerkende Aspecten 10 Tijdvakken

Hoofdstuk 1 Tijd van jagers en boeren.


Nomaden worden Stedelingen. ? 3000 v. Chr.
Prehistorie.
1. De Levenswijze van Jagers en Verzamelaars.
De eerste Jagers en Verzamelaars leefden in groepen. Deze groepen leefden van de jacht
en van het verzamelen van voedsel. Een groep bestond uit 20-30 personen omdat, als er
te veel mensen in een groep leefden werd het jacht- en verzamelgebied te groot. De
mannen deden de jacht, terwijl de vrouwen op de kinderen letten, het vuur brandende
hielden, huiden schoonmaakten en eetbare planten, vruchten en kleine dieren
verzamelden.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
De overgang naar landbouw werd opgang gebracht door klimaatswijzigingen. Dit
gebeurde voor het eerst tussen 9000 en 6000 v.Chr in het Midden-Oosten. Het werd
warmer en er viel meer regen, waardoor de grond vruchtbaarder werd. Het gebied werd
drukker bevolkt door verscheidene planten en dieren. De natuur bood zoveel voedsel,
dat men langer op 1 plek kon blijven. (voorbeeld: veel muizenbotjes op 1 plek, betekend
dat er mensen langer op 1 plek waren. Ook zijn er voorraadkuilen aangetroffen voor
graan) Rond 7500 v.Chr is men ook wilde dieren gaan temmen, hierdoor ontstond
tussen 9000-6000 v.Chr de eerste agrarische samenleving in het Midden-Oosten. De
eerste economische revolutie, Neolithische revolutie, kwam tot stand.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Steden konden alleen maar ontstaan als boeren veel meer opbrengst hadden dan nodig
was voor het eigen levensonderhoud. Niet iedereen hoefde meer boer te zijn door het
voedseloverschot. Mensen konden ook andere beroepen kiezen, zoals ambachtsman of
handelaar. Sommige dorpen groeiden uit tot steden met stenen huizen, stadsmuren en
een bestuur. In steden waren verschillen in rijkdom, macht en aanzien tussen de mensen
groter, waardoor er verschillende sociale lagen ontstonden. Dit gebeurde vanaf 3300
v.Chr in Mesopotami. Er ontstonden nieuwe wetten, en het schrift is ook in deze tijd
ontstaan.
Begrippen.
Agrarisch: Akkerbouw en Veeteelt
Cultuur: Een menselijke beschaving, het denken en doen van bepaalde
bevolkingsgroepen
Samenleving van Jagers en verzamelaars: Een samenleving waarin mensen leefden van
Jagen, verzamelen en vissen.
Landbouwsamenleving: Samenleving waarin mensen leven van de landbouw,
akkerbouw en veeteelt.
Hoofdstuk 2 Tijd van Grieken en Romeinen.
Van Polis tot Imperium. 3000 v. Chr. 500 na Chr.
Oudheid.
1. De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over
Burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
Athene werd een centrum van filosofen. Griekse denkers probeerden

natuurverschijnselen te verklaren. Kennis moest gebaseerd worden op feiten door


waarneming en onderzoek. Elke stadstaat had een eigen bestuur. Men ging nadenken
over wat de beste manier van besturen was: een regering van n man (tiran), een regering
van weinigen (oligarchie) of een regering van het volk (democratie). Wie behoorden tot
de burgers van een stadstaat en welke rechten en plichten had een burger precies?
(Voorbeeld: wetenschappers: Pythagoras, Aristoteles. Manier van bestuur: Democratie
in Athene, Oligarchie in Sparta, Tiran in Athene voordat er een democratie ontstond.)
2. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
Klassiek wil zeggen: een voorbeeld voor altijd. In de kunst, architectuur, literatuur en
toneel namen de Romeinen veel van de Grieken over. De vormen uit deze klassieke
cultuur werden een voorbeeld voor het hele Romeinse rijk. En ook in de westerse
geschiedenis daarna werden deze vormen vaak gebruikt als voorbeeld.
(Voorbeeld: -Herodotus was de eerste geschiedschrijver. -Er werd gezocht naar
antwoorden i.p.v. de Goden als oorzaak aan te stellen. -Er ontstonden
beeldhouwkunstwerken.)
3. De groei van het Romeinse imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur
zich in Europa verspreidde.
Groepen die niet meewerkten konden zich klaarmaken voor de strijd. Wie akkoord ging
kreeg bepaalde rechten in het rijk. Wie niet akkoord ging werd gedwongen de cultuur en
gebruiken van de Romeinen opgelegd. (Romanisering: overnemen van de Romeinse
Cultuur).
(Voorbeeld: Het zuiden van Nederland heeft lang bij het Romeinse rijk gehoord. Zij
kregen in ruil voor gehoorzaamheid en het leveren van soldaten het Romeinse
burgerrecht en bescherming. Door de Romanisering werden er standbeelden,
triomfbogen, badhuizen en theaters gebouwd.)
4. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse
cultuur van Noordwest-Europa.
Vreedzaam: Rome stelde andere volken een bondgenootschap voor, in ruil voor
gehoorzaamheid en het leveren van soldaten, kregen ze het Romeinse Burgerrecht en
bescherming. Ook werden de godsdienst en de taal van de Romeinen overgenomen.
(Voorbeeld: Germanen en Romeinen handelden met elkaar en sloten verdragen.)
Gewelddadig: Doordat de Germanen uit Oost-Europa verdreven werden door de
Hunnen ontstond er een grote volksverhuizing, waarna het West-Romeinse Rijk
uiteenviel in verschillende Germaanse Koninkrijken. Ostrogoten, Vandalen en Visigoten
vielen het rijk binnen. (Voorbeeld: in 410 viel Rome ten prooi aan de Visigoten. De
Vandalen deden dat in 455 nog een dunnetjes over.)
5. De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste
monothestisch godsdiensten.
Rond 30 v.Chr ontstond uit het Jodendom het Christendom. Beide zijn monothe
stisch. Joden geloofden in maar n God. Mozes had de joodse wetten vastgelegd. Het
christendom ontstond als stroming binnen het Jodendom en groeide uit tot de grootste
religie in het Romeinse rijk. Werden ze eerst vervolgd, later werd het een
staatsgodsdienst. (4e eeuw).
Begrippen.
Burgerschap: Rechten en verplichtingen van de vrije mannen in de Polis
Christendom: Monothe stische godsdienst die het geheel van de christelijke
waarheden, voorschriften en gebruiken omvat, zich baserend op het Oude en Nieuwe
Testament.

Imperium: Opperheerschappij, groot rijk, ook keizerrijk.


Jodendom: Monothestische godsdienst gebaseerd op het verhaal in de Torah.
(vergelijkbaar met het Oude Testament)
Klassiek: Betrekking hebbend op de Grieks-Romeinse beschaving.
Monothesme: Geloof in n God.
Politiek: Alles wat betrekking heeft op het stadsbestuur.
Stadstaat: Een stad met eigen politiek en wetten. Stad die zichzelf bestuurd.
Wetenschap: Opbouw van kennis door waarnemen en redeneren. Vaak in tegenstelling
geplaatst met het geloof.
Hoofdstuk 3 Tijd van ridders en monniken.
Frank en Vrij. 500 - 1000
Vroege Middeleeuwen.
1. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
De Frankische vorst Clovis roeide de andere Frankische vorsten uit waardoor alleen hij
over het Frankische rijk regeerde. In zijn rijk leefden nog veel Gallirs die de Roomskatholieke leer nog uit de Romeinse tijd hadden. De Bisschop Remigius van Reims
schreef een brief aan Clovis met alle voordelen van het christelijke geloof. Als hij het
christendom gunstig gezind was, zouden de bisschoppen het steun geven bij het
besturen van het land. Clovis liet zich rond 500 dopen met duizenden van zijn soldaten.
Hierdoor verspreidde het christelijke geloof in het Frankische rijk. Vele keizers na hem
hebben het christelijke geloof naar de rest van Europa verspreid. Vaak ging dat met
geweld zoals Karel de Grote deed rond het jaar 800.
2. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
Ge nspireerd door de engel Gabril, die Mohammed hoorde, riep hij de mensen om
nog maar n god te eren: Allah, de god van zijn stam. Het stadsbestuur dacht dat de
verering van n god nadelig werd voor de handel en de bedevaarten. Hierdoor werd
Mohammed verbannen uit Mekka, en is hij in 622 vertrokken naar Medina waar hij veel
aanhangers kreeg. Een belangrijk principe van de Islam was de Jihad, het uitbreiden van
de Islam door een heilige oorlog. In snel tempo werd het Midden-Oosten veroverd. In
711 wou de Islam uitbreiden via Spanje. In 732 werden zij door Karel Martel gestopt in
de slag bij Poitiers. Dit werd uitgeroepen tot een overwinnen van het Christendom.
3. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane
cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via
hofstelsel en horigheid.
De argrarisch-stedelijke samenleving uit de Romeinse tijd verdween. Veel steden met
handelaars en nijverheid verdwenen. Een boer moest zelf voor alles zorgen wat zijn
gezin nodig had. Horigheid hield boeren niet ergens anders mochten wonen als ze nog
op de grond van de leenheer een boerderij hadden.
Het hofstelsel hield in dat de economische macht en het bestuur in handen waren van
een grondheer. (Voorbeeld: de horigen moeten een paar keer per week op het land van
de Heer werken (herendienst)).
4. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
In de middeleeuwen slaagden stamhoofden erin grote gebieden aan elkaar te sluiten en
als koning te besturen. Dit was mogelijk door de invoering van het leenstelsel, ook wel
het feodale stelsel genoemd. In ruil voor steun aan de koning leende deze een stuk grond
aan zijn leenmannen. Dit stelsel werd in vrijwel heel Europa doorgevoerd.
Begrippen.

Agrarisch-urbaan: Naam voor een samenleving waarin de meeste mensen boer zijn,
maar waarin ook steden voorkomen. Men noemt dit meestal een argrarisch-stedelijke
samenleving.
Autarkie: Letterlijk Zelfvoorziening, de economie van een dorp, stad, streek of land is
onafhankelijk van andere economien.
Feodalisme: Systeem waarbij grond en rechten aan een leenman werden gegeven in ruil
voor de belofte van trouwe dienst.
Hofstelsel: Susteem gebaseerd op landgoederen of domeinen die bestaan uit een aantal
boerderijen die onder dezelfde heer vallen en autarkisch zijn.
Horigheid: Halfvrije boeren die recht hebben op hun grond maar niet mogen weglopen.
Islam: Het geloof in n god. Allah, zoals in de Koran en in de uitspraken van de profeet
Mohammed wordt aangeprezen.
Hoofdstuk 4 Tijd van steden en staten.
Koning, Paus en Stedeling. 1000 - 1500
Hoge en late Middeleeuwen.
1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van
een agrarisch-urbane samenleving.
Men gebruikte omstreeks het jaar 1000 verbeterde landbouw technieken om de
opbrengst de vergroten. Hierdoor konden opnieuw mensen andere functies uitoefenen
en zo konden de handel en ambacht weer opbloeien. Hierdoor werden de eerste steden,
in de tijd van Steden en Staten, weer gebouwd.
2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden.
De stedelingen kregen van de leenheren eigen rechten. Zo waren er de privileges, dit
waren bepaalde voorrechten zoals tolvrijheid of vrijstelling van dienstplicht. Beter was
nog als de leenheer een stad stadsrecht toekende. Dit hield namelijk in dat de
stedelingen zelf de regels mochten maken en hun eigen rechtspraak mochten houden,
oftewel recht op eigen bestuur en rechtspraak. De landsheer wilde hier natuurlijk wel
wat voor terug: de inwoners moesten hem financieel en militair steunen. Hierdoor kreeg
een stad meer macht.
3. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel
de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
Rond 1100 streden de Paus en de Vorsten om de hoogste macht. De Paus vond dat hij
het voor het zeggen moest hebben, maar de Vorsten wilden juist zeggenschap over de
kerkelijke zaken. Uiteindelijk kwamen de Paus en de Vorsten tot een besluit om de Paus
de macht over de kerk en het geloof te geven, en de Vorsten over alles wat daarbuiten
viel. (Voorbeeld: in 1076 liet Henrik IV de paus door de Duitse bisschoppen afzetten
omdat deze kritiek had op het feit dat Hendrik zelf zijn bisschoppen benoemde. De Paus
antwoordde daarop door Hendrik in de kerkelijke ban te doen. Om dit te ontdoen moest
Hendrik de Paus om vergiffenis vragen en dat deed hij. De Paus vergaf hem en nam
hem weer op in de kerk. Hendrik liet hierop de Paus opnieuw afzetten en benoemde
hierbij gelijk een nieuwe Paus. De oude Paus, Gregorius, moest op de vlucht voor de
soldaten van Hendrik en stierf een paar jaar later.) Later sloot de opvolger van Hendrik
IV, Hendrik V, een akkoord met de Paus, het Concordaat van Worms, waarin het
bovenstaande stond geschreven.
4. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de
vorm van de kruistochten.
Rond het jaar 1100 vroeg de keizer van het Byzantijnse rijk hulp bij de Paus tegen de

Turkse stammen die in een halve eeuw grote delen van de Arabische wereld veroverd
hadden. Omdat deze ook het Christendom bedreigde riep de Paus vrijwilligers op voor
een kruistocht. Grote aantallen melden zich aan voor deze heilige oorlogen.
De redenen hiervoor waren:
- De bevolkingsgroei in Europa leidde ertoe dat land en macht verdeeld moesten
worden, velen hoopten in Palestina een beter bestaan te hebben.
- De Paus beloofde alle deelnemers vergeving van zonden, zodat ze in de hemel zouden
komen.
- Voor Edelen en Ridders was er de mogelijkheid om macht en roem te verwerven.
5. Het begin van staatsvorming en centralisatie
Tussen 1000 en 1500 drongen de Franse en Engelse koning en andere grote vorsten de
macht van lagere feodale heren geleidelijk terug. Met steun van de burgerij gingen zij
hun gebieden besturen vanuit n centraal punt, een hoofdstad. Zo ontstonden de eerste
staten.
Begrippen.
Ambacht: Het vervaardigen van producten voordat industrie werd ingevoerd. Of: het
beroep dat iemand daarbij heeft.
Centralisatie: Besturen vanuit n centraal punt of het streven daarnaar.
Expansie: Uitbreiden van gebied of invloed.
Geestelijkheid: De stand die bestond uit mensen die gewijd waren als dienaren van de
christelijke God, met name de priesters en monniken.
Handel: Het kopen en verkopen van goederen.
Kruistochten: Militaire ondernemingen om het Heilige land te veroveren of te
behouden.
Staatsvorming: Het ontstaan van een groot gebied met een bestuur.
Wereldlijk: Dat wat niet hoort bij de kerk of het geloof.
Hoofdstuk 5 Tijd van ontdekkers en hervormers.
Tussen Brandstapel en Horizon. 1500 - 1600
Renaissance.
1. Het begin van de Europese expansie.
Rond 1500 verkenden Spanje en Portugal de kusten van Afrika, Azi en Amerika. Ze
stichtten handelsposten in Azi en koloniseerden gebieden in Amerika. Vele gebieden in
Amerika werden onderworpen door de Spanjaarden en tot slaaf gemaakt. Het grootste
wapen, van de Spanjaarden, om deze volken ten val te brengen waren ziektes. Vele
volken stierven na komst van de Europeanen aan mazelen of pokken.
2. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van
een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
Mede door de Renaissance (de herleving van de klassieke oudheid) ontstond een nieuws
levensgevoel, minder gericht op God en het hiernamaals en meer gericht op de mens en
het aardse leven. Hierdoor kwam steeds meer belangstelling voor de wetenschap. Zo
veranderde het levensbeeld van de mens. De renaissance begon in Itali omdat hier
veel overblijfselen waren van de Grieks-Romeinse tijd.
3. De hernieuwde orintatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid.
Aan het eind van de middeleeuwen ontstond in de Italiaanse steden een nieuwe
belangstelling voor de Grieks-Romeinse beelden, runes en geschriften.
(Voorbeeld: Rijke bestuurders van steden als Florence gaven vanaf de 14e eeuw
opdracht tot het maken van schilderijen, beelden en paleizen in de stijl van de klassieke

oudheid. )
4. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in WestEuropa tot gevolg had.
In de 16e eeuw scheurde de kerk. Onder invloed van kerkhervormers als Luther en
Calvijn splitsten in West-Europa protestantse christenen zich af van de roomskatholieke kerk. Luther werd verafschuwd door de geestelijken, het was onvergefelijk
dat hij de rol van de geestelijken ter discussie stelde. De Paus beval hem naar Rome te
reizen om hem terecht te stellen, dit weigerde hij, gesteund door professoren en
humanisten. De Duitse vorst Karel V beval hem zijn woorden terug te nemen, omdat
deze zouden zorgen voor chaos in zijn rijk. Ook dit weigerde hij. Als reactie hier op
heeft Karel V een vervolging op hem ingezet. Helaas voor hem waren er een aantal
Duitse vorsten die het wel met Luther eens waren en hem bescherming aanboden.
5. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een
Nederlandse staat.
In de Nederlanden begon in 1568 een opstand tegen de Spaanse koning Filips II. Dat
leidde er in 1588 toe dat Holland, Zeeland en andere Noord-Nederlandse gewesten een
aparte staat stichtten: de Republiek der verenigde
Nederlanden.
Oorzaken tot de Nederlandse opstand:
- Filips II liet zijn staten vanuit een centraal punt besturen, centralisatie.
Margaretha van Parma en de Raad van State kregen hierbij de macht over de
Nederlanden.
- In Nederland voelde men zich aangetrokken tot de idee n van Luther en Calvijn,
terwijl Filips II het belangrijk vond dat hun onderdanen dezelfde religie aanhingen als
zij: de katholieke. Grote weerstand leverde vervolging op bij de Nederland.
- Ook is in Nederland in 1566 een hongersnood uitgebroken doordat een oorlog tussen
Zweden en Denemarken leidde tot een groot graantekort.
Begrippen.
Erfgoed: Materile overblijfselen die door onze voorouders zijn gebouwd of gemaakt en
die nu nog bestaan en de moeite van het bewaren waard worden gevonden.
Katholicisme: De christelijke kerk zoals die na het schisma in de Middeleeuwen los van
de Oosterse of Grieks-orthodoxe kerk (met Constantinopel als centrum) bestaat, met een
paus aan het hoofd.
Protestantisme: Oorspronkelijk een hervormingsbeweging. Later een aparte christelijke
stroming, die zich richtte tegen de misstanden in de katholieke kerk.
Reformatie: Kerkhervorming die leidt tot scheuring in de rooms-katholieke kerk,
waarbij het protestantisme ontstaat.
Renaissance: Letterlijk wedergeboorte . Tijd waarin men de Grieks Romeinse cultuur
herontdekte: de mens centraal.
Wereldbeeld: Samenhangend Ideenstelsel over het leven op aarde en het heelal.
Hoofdstuk 6 Tijd van regenten en vorsten.
Een Eeuw van Goud. 1600 - 1700
Gouden Eeuw.
1. Het streven van vorsten naar absolute macht.
In de nationale staat groeide de macht van de koning ten koste van de adel en de vrije
steden. Zo streefde Lodewijk XIV in Frankrijk naar onbeperkte macht, hij was alleen
aan goed verantwoording schuldig. Lodewijk voerde vele oorlogen om zijn rijk te
vergroten. Hij stelde een beroepsleger samen waar hij volledige controle over had. Door

al deze oorlogen zorgde Lodewijk XIV ervoor dat de schatkist bij zijn dood leeg was.
Door geldgebrek hieven de Franse koningen maar wat extra belastingen.
2. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en
cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
De Republiek werd niet door vorsten, maar door stedelijke regenten en de StatenGeneraal bestuurd. Zij werd het welvarendste land ter wereld, wat ook de Kunst en de
Wetenschap bevorderde. Vele hoogstaande mensen lieten een portret van zich maken,
deze waren niet voor iedereen opzij gelegd. Ook de wetenschap maakte vorderingen
doordat er genoeg geld was hierin te inverteren.
3. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie.
Kooplieden uit Nederland en andere West-Europese landen investeerden in handel met
Afrika, Amerika en Azi. Deze handelskapitalisten cre erden een wereldeconomie
waarbij producten en geldstromen tussen continenten rondgingen.
In Nederland werden de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie die handel voerde
met het oosten zoals Azi) en de WIC (West-Indische Compagnie die handel dreef met
landen als Zuid-Amerika) opgericht. Hierdoor groeide de welvaart in de Republiek en
nam het een wereldpositie in.
4. De wetenschappelijke revolutie.
Een nieuwe wetenschappelijke manier van denken brak door. Centraal stond daarbij het
systematisch verwerven van kennis door observaties, experimenten en logisch
redeneren. Dit leidde tot veel ontdekkingen en uivindingen.
(Voorbeeld: Newton hield zich bezig met alchemie en numerologie, astrologie,
kabbalistiek en zocht het levenselixer. Ook bestede hij tijd aan de bijbel, omdat volgens
hem wetenschap en godsdienst samen konden gaan. In tegenstelling tot Galilei werd hij
niet gevangen gezet, maar juist geerd.)
Begrippen.
Absolutisme: De koning heeft alle macht.
Economie: Verdeling van schaarse middelen en goederen.
Handelskapitalisme: Ondernemers maken met handel zoveel mogelijk winst.
Kapitalisme: Streven naar winst, waarbij werktuigen, voorraden, machines, gebouwen
en producten eigendom zijn van de ondernemer.
Wereldeconomie: De economie n van afzonderlijke landen raken zo in elkaar verstrikt
dat je van een wereldwijde economie kunt spreken.
Wetenschappelijke revolutie: In de 17e eeuw was niet langer de Bijbel en het gezag van
de Kerk de enige bron van alle kennis, maar het zelfstandig denken, observeren en
redeneren.
Hoofdstuk 7 Tijd van pruiken en revoluties.
De Wereld op zijn Kop. 1700 - 1800
Eeuw van Verlichting.
1. Rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen
van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale
verhoudingen.
In de 18e eeuw waren er een aantal filosofen die dachten dat met het verstand alles kon
worden verklaard, en dat er een samenleving moest worden opgebouwd die op rede
gebaseerd was. Deze beweging van filosofen heette de verlichting. Het verstand biedt
je licht in de duisternis. In godsdienstige zin hadden de verlichters ook wat nieuwe

ideen. Volgens Diderot was God geen persoon maar was hij zichtbaar in alle
natuurlijke processen. Dit noemde met het Desme. Diderot werd gevangengezet door
deze uitspraken, maar desondanks verkocht zijn boek zeer goed. Op economisch gebied
waren er ook wat nieuwe Ideen. Men streefde naar vrijheid zonder veel regels en
bemoeienissen van de overheid, hierdoor is het Liberalisme ontstaan. En qua sociale
verhoudingen werden de verschillende standen afgeschaft doordat iedereen gelijk
geboren was en dus ook gelijk is.
2. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur
op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme)
Vorsten als de Pruisische koning Frederik II hielden vast aan hun absolute macht en de
voorrechten van de adel, maar probeerden wel een verlicht bestuur te voeren. Hierbij
garandeerden ze bijvoorbeeld godsdienstvrijheid. Dit Idee kwam van de Fransman
Voltaire, als een vorst regeert met redelijke argumenten en goed is voor zijn volk, dus
zijn verstand gebruikt en redelijk is, mag hij best de absolute macht blijven houden.
Deze vorm van Absolutisme werd, Verlicht Absolutisme genoemd.
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel
en de opkomst van het abolitionisten.
Handelaren uit landen als Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland brachten
Afrikaanse slaven naar Amerika om op plantages, gewassen voor de export te
verbouwen. Hierdoor ontstond een nieuwe richting die ontstond door de verlichting, het
abolitionisten. Het abolitionisten streefde naar afschaffing van de slavernij.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies
over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Eind 18e eeuw vonden in Noord-Amerika, Frankrijk en de Republiek de Nederlanden
democratische revoluties plaats. In grondwetten werden burgerrechten vastgelegd.
Adellijke voorrechten werden afgeschaft. De resultaten waren echter verschillend. De
Amerikaanse revolutie leidde tot de stichting van de Verenigde Staten, met een
democratische grondwet. De Franse revolutie liep - ondanks de leus 'Vrijheid,
Gelijkheid en Broederschap'- uit op een bloedig terreurbewind onder leiding van de
Jacobijnen (geleid door Robespierre), gevolgd door de dictatuur van Napoleon, die heel
Europa in oorlog zou storten. En in de Nederlanden werd met behulp van een Frans
leger de stadhouder afgezet. Hierdoor werd Nederland een democratie. Uiteindelijk liep
de Franse hulp uit op een bezetting en werd met behulp van Napoleon een eind gemaakt
aan de democratie in Nederland.
Begrippen.
Abolitionisme: Streven naar afschaffing van de slavernij en de slavenhandel.
Ancien regime: Benaming van de tijd vr de Franse Revolutie, toen de absolute vorsten
regeerden.
Democratische revolutie: Ommezwaai in het bestuur waarbij het volk steeds meer
macht in handen kreeg ten koste van de macht van de vorst.
Grondrechten: Vrijheidsrechten, die burgers bescherming geven tegen een oneerlijke
behandeling door de overheid of door andere burgers.
Grondwet: Constitutie, algemene staatsregeling. Wet waarin de belangrijkste
staatsbeginselen van het bestuur van een staat zijn omschreven.
Plantagekolonie: Overzees gebiedsdeel waar grote landbouwgebieden waren ingericht,
waarop vaak slaven te werk werden gesteld.
Rationalisme: Toepassen van de rede, het verstand.
Sociale verhoudingen: De wisselwerking tussen de verschillende groepen in de

samenleving
Staatsburgerschap: Toestand waarin iemand burgerrechten in een staat heeft.
Trans-Atlantische slavenhandel: Koop en verkoop van mensen als bezit, waarin
verschillende continenten betrokken zijn.
Verlicht absolutisme: Als vorsten onder invloed van de Verlichting hun bestuur
verbeterden, maar wel alle macht in handen hielden. ook wel verlicht despotisme
genoemd.
Verlicht denken, verlichting: Verlicht denken. In de achttiend eeuw hadden steeds meer
Europeanen kritiek op de staat en de samenleving. ze vinden dat mensen meer gebruik
moesten maken van de rede, het gezond verstand. Meer vrijheid en gelijke rechten voor
iedereen zouden bijdragen aan vooruitgang van de samenleving in haar geheel.
Hoofdstuk 8 Tijd van burgers en stoommachines.
Stoomfluit en Stemhokje. 1800 - 1900
Industrialisatietijd.
1. De industrile revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een
industri le samenleving.
Door de industrile revolutie werd de agrarisch-urbane samenleving een industrile, met
de invoering van gemechaniseerde grootschalige productie met als gevolg dat meer
mensen naar de steden vertrokken voor werk. Vanaf 1775 gebeurde dit in Engeland, na
1850 volgden Duitsland, de VS en Nederland. n van de belangrijkste uitvinding van
die tijd was de aandrijving van machines door stoomkracht. Deze machines werden veel
gebruikt in de textielindustrie.
2. Discussies over de sociale kwestie .
De armoede en de slechte werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de
industrialisering kwamen op de agenda, ook in het parlement. Zwaar werk kende men al
jaren, maar 15 uur lang op een hoog tempo door blijven werken was voor veel mensen
wat te veel. Dit leidde tot allerlei gezondheidsklachten, van stoflongen en tuberculose
bij mijnwerkers tot vergroeiingen van lijf en leden door het monotone werk achter het
weefgetouw. Ook de kwaliteit van de huizen was beroerd, geregeld stortte de boel in of
zakten mensen door de veel te dunne vloeren. Het stierf er van de ongedierte en ook
braken er ziektes als tyfus en Cholera uit.
3. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
Vanaf 1970 zochten de gendustrialiseerde Landen naar grondstoffen en afzetmarkten,
vooral in Afrika. Zij gingen hun kolonies eens beter onderzoeken om te kijken wat er
verder nog te halen valt. Door uitbreiding van hun imperium (waar ze grondstoffen
vandaan hielden, hier werd ook China bij betrokken) kregen de Europese landen nog
meer macht. Door al deze grondstoffen en grootschalige productie nam ook de
bewapening toe.
4. De opkomst van emancipatiebewegingen.
De verlichte mannelijke burgerij maakte in de tweede helft van de 19e eeuw in
Nederland de dienst uit. Confessionelen, socialisten en feministen eisten
gelijkberechtiging. (Voorbeeld: De Feministen waren een groep vrouwen die streden
voor de rechten van de vrouw, hierbij staan gelijkheid tussen man en vrouw, de
huwelijkswetgeving, de dubbele seksuele moraal en de onderwijs- en
beroepsmogelijkheden voor vrouwen centraal.)
5. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen
en vrouwen aan het politiek proces.

Na het tijdperk van Napoleon ontstond er een nieuwe stroming, het Nationalisme. Men
voelde een band met haar eigen land in Cultureel, historisch en taalkundig opzicht.
Uiteindelijk ook in politiek opzicht wat ervoor zorgde dat meer mensen invloed in de
politiek willen hebben. Overal in Europa nam op den duur de macht van het parlement
toe en werd het kiesrecht uitgebreid. Nederland kreeg in 1919 algemeen kiesrecht, wat
betekende dat iedereen boven een bepaalde leeftijd mocht stemmen. Dit algemeen
kiesrecht ging ten koste van de Adel die vanaf dat moment minder invloed had.
6. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme,
nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
In de 19e eeuw ontstonden politiek-maatschappelijke stromingen, die vanuit een
bepaalde kijk op de maatschappij invloed probeerden uit te oefenen.
(Voorbeeld: Liberalisme -Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op
staatkundig en economisch gebied.
Nationalisme -Vorm van groepsbewustzijn die zich uit in een sterke voorkeur voor eigen
land of volk.
Socialisme -Ideologie die streeft naar meer gelijkheid voor alle burgers.
Confessionalisme -Ideologie die stelt dat de politiek op religieuze grondslagen
gebaseerd moet zijn.
Feminisme -Beweging die streeft naar een gelijkwaardige behandeling van mannen en
vrouwen.)
Begrippen.
Confessionalisme: Ideologie die stelt dat de politiek op religieuze grondslagen
gebaseerd moet zijn.
Democratisering: Streven naar meer inspraak: steeds meer groeperingen krijgen invloed
op bestuur en politiek.
Emancipatiebewegingen: Maatschappelijke groepering die ijvert voor gelijkberechtiging
op een bepaald gebied.
Feminisme: Beweging die streeft naar een gelijkwaardige behandeling van mannen en
vrouwen.
Imperialisme: Proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld willen
vergroten, bijvoorbeeld door er handelsposten te vestigen en er invloed uit te oefenen op
het lokale bestuur.
Industrile revolutie: Omschakeling van handmatig naar machinaal vervaardigde
goederen.
Industrile samenleving: Samenleving waarbij een groot deel van de bevolking in
fabrieken werkt en in steden woont.
Liberalisme: Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op staatkundig
en economisch gebied.
Moderne imperialisme: Fase van het imperialisme (vanaf ongeveer 1850) waarbij de
Europeanen steeds meer overzeese gebieden veroverden en tot kolonies maakten: ze
wilden er grondstoffen delven en hun industrieproducten afzetten.
Nationalisme: Vorm van groepsbewustzijn die zich uit in een sterke voorkeur voor eigen
land of volk.
Politieke stroming: Een groep mensen die dezelfde politieke overtuiging aanhangt.
Sociale kwestie: In de negentiende eeuw leefden veel arbeiders in miserabele
omstandigheden. De welgestelde mensen die het voor hen opnamen, betitelden dit als de
'sociale kwestie'.
Socialisme: Ideologie die streeft naar meer gelijkheid voor alle burgers.
Hoofdstuk 9 Tijd van wereldoorlogen.
Nooit meer Oorlog. 1900 - 1950

Eerste helft 20ste eeuw.


1. Het voeren van twee wereldoorlogen.
Eerste oorlog:
De aanleiding van de Eerste Wereldoorlog was de moordaanslag op de kroonprins van
Oostenrijk-Hongarije op 28 juni 1914 in Sarajevo. Het was de lont in het kruitvat.
De onderliggende diepere oorzaken kwamen tot uitbarsting en legers van de betrokken
landen mobiliseerden en hoopten op een snelle overwinning. De oorlog werd vier jaar
lang grotendeels in loopgraven uitgevochten.
En wat was het resultaat:
Miljoenen soldaten gesneuveld of verminkt;
In Rusland een revolutie, burgeroorlog, hongersnood en chaos;
In Duitlans trad keizer Wilhelm II af (november 1918) en emigreerde naar Nederland.
Nieuwe staten werden opgericht, zoals Joegoslavi, en Tsjecho-Slowakije.
Landen kregen hun felbegeerde onafhankelijkheid: Hongarije en Polen.
Een overheersende gedachte was: een wereldoorlog mocht niet meer plaatsvinden.
Speciale verdragen zoals het verdrag van Versailles het bekendste is, moesten dat
voorkomen. Helaas leken de bepalingen in de vredesverdragen bijna garant te staan
voor nieuwe internationale conflicten en was de Volkenbond niet daadkrachtig genoeg
om deze op te lossen.
Tweede oorlog:
De economische crisis van 1929 was een gunstige voedingsbodem voor de linkse
ideologie van het communisme en voor rechtse ideologie n als fascisme en
nationaalsocialisme. Door middel van moderne communicatiemiddelen werden deze
ideen verspreid waardoor de politieke verhoudingen radicaliseerden.
Op 1 september 1939 liep dat uit op een aanval van Duitsland op Polen waarmee de
Tweede Wereldoorlog ontstond.
In tijden van crisis en oorlog komt een fenomeen als volkerenmoord voor. Tijdens de
Eerste Wereldoorlog, in 1915, werden anderhalf miljoen christelijke Armenirs in het
Ottomaanse Rijk, tegenwoordig Turkije, vermoord. De daders ontkwamen.
Het is n van de redenen waarom Adolf Hitler meende weg te kunnen komen met de
genocide op zes miljoen Joden. De geschiedenis heeft inmiddels zijn ongelijk
aangetoond. De naam ervoor is Holocaust en de daders ervan werden vervolgd.
Bovendien stelden de Verenigde Naties, de opvolger van de Volkenbond, een speciaal
verdrag op waardoor genocide voortaan bestraft kan worden (1948).
Nederland kon tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal blijven, maar door de aanval van
Duitsland in mei 1940 was de Nederlandse neutraliteit voorgoed voorbij. Van de
240.000 om het leven gekomen Nederlanders, waren er 104.000 van Joodse afkomst. In
1949 werd Nederland tenslotte gedwongen om aan Nederlands-Indi de
onafhankelijkheid te verlenen. Indonesi werd een soevereine staat.
2. De crisis van het wereldkapitalisme.
Jaren Twintig:
In 1923 kon Duitsland de oorlogsschuld niet meer afbetalen door het veel te hoge
bedrag dat hen is opgelegd. Als straf nam Frankrijk het Duitse Ruhrgebied over. Ook
Groot-Brittanni en Frankrijk hadden schulden aan de VS. Zij hadden grote leningen
voor de eerste wereldoorlog afgesloten, die na de oorlog in 1918 moesten worden
terugbetaald. Europa stond er dus slecht voor.

De Verenigde Staten integendeel stonden er zeer goed voor. Bijna iedereen kon zich een
auto veroorloven, en de levensstijl van de Amerikanen veranderde. Jazz deed zijn
intrede en ook het uiterlijk van mensen veranderde. Deze tijd werden in de Verenigde
Staten de Roaring Twenties genoemd.
Jaren Dertig:
Eind Oktober 1929 stortte de beurs op Wall Street in elkaar. Van het ene op het andere
moment waren aandelen, die in die tijd veel waard waren, niks meer waard.
Banken gingen failliet, mensen kochten niks meer en de fabrieken moesten mensen
ontslaan. De lonen werden gehalveerd en n op de vier Amerikanen verloor zijn baan.
Amerikaanse banken wilden zo snel mogelijk hun geld terug dat de Europese landen
voor de oorlog hadden geleend, alleen konden zij dit niet terugbetalen. De Duitse
economie stortte vrijwel direct in. Binnen zeer korte zijn was er een economische
wereldcrisis ontstaan.
3. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologie n communisme en
fascisme/nationaalsocialisme.
Direct na de Eerste Wereldoorlog wonnen rechtse en linkse totalitaire ideologien veel
aanhangers. Zij kwamen aan de macht in landen als Rusland, Itali en Duitsland.
Rusland: In Rusland namen na de eerste wereldoorlog de Bolsjewieken de macht over.
Zij streefden ernaar de arbeiders alle macht te geven, om zo een ideale samenleving te
cre ren, waarbij fabrieken en landbouwgrond gemeenschappelijk bezit werden. Hier
kwam weinig van terecht. De bolsjewieken hielden de macht stevig in handen. Ook de
planeconomie liep vaak uit op een hongersnood.
Itali: In Itali was men bang voor het communisme hoe dat werd ingevoerd in Rusland.
Mensen zochten steun bij een tegenbeweging: het fascisme. De Latijnse fasces (bundel
pijlen) symboliseerden in het oude Rome macht en gezag. Men zocht herstel van orde
en rust door een sterk gezag. En juist daar voorzag het fascisme in.
De fascistische beweging begon in Itali , waar Mussolini in 1922 aan de macht kwam.
Zijn aanhangers kwamen van alle rangen en standen van de maatschappij, maar hadden
een paar zaken gemeenschappelijk:
Ze waren teleurgesteld over het verloop van de Eerste Wereldoorlog
Ze waren nationalistisch en voelden zich meer dan andere volken
Ze waren bang voor het communisme
Ze waren militaristisch ingesteld en verheerlijkten geweld en oorlog
Duitsland: In 1923 mislukte in Mnchen een staatsgreep door Adolf Hitler, de leider van
de Duitse fascisten, ook wel nationaalsocialisten genoemd. Hij kreeg echter door de
economische crisis van 1929 een nieuwe kans, toen bleek dat de Duitse bevolking de
democratische politiek van de Republiek van Weimar voor een deel wegstemde.
Aan de fascistische kenmerken voegden de nationaalsocialisten n element toe: het
antisemitisme. De politiek van de NSDAP was radicaler dan het Italiaanse fascisme.
iedereen werd 'gelijkgeschakeld', moest de fascistische ideologie overnemen anders trad
men hard op. Het ministerie van propaganda had een leidende rol in het verspreiden van
de nationaalsocialistisch boodschap. De radio, modern in die tijd, leverde daaraan een
belangrijke bijdrage.
4. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van
massaorganisatie.
De totalitaire staten gebruikten op grote schaal propaganda, onder meer via nieuwe
massamedia als radio en film. Ook probeerden ze de bevolking te beheersen via
massaorganisaties voor de jeugd en voor sport.
(Voorbeeld: Hitler was de eerste politicus die systematisch gebruik maakte van
propaganda als machtsmiddel. Zijn ideen over propaganda baseerde hij voor een

belangrijk gedeelte op wat hij in de Eerste Wereldoorlog aan Engelse propaganda had
gezien. Joseph Goebbels (propagandaminister) vertaalde het voor hem naar de
dagelijkse praktijk.)
Begrippen.
Communicatiemiddelen: Instrumenten waarmee berichten worden doorgegeven.
Communisme: Politieke stroming waarbij gelijkheid en gemeenschappelijk bezit
bovenaan staan.
Crisis: Noodsituatie, beslissend moment waarna alles verandert. Ook: Economische
neergang.
Fascisme: Extreem nationalistische stroming die totalitair is.
Ideologie: Een leer, maatschappelijke opvatting.
Massaorganisatie: Een enorm grote vereniging.
Nationaalsocialisme: Fascisme + antisemitisme.
Propaganda: Benvloeding van de publieke opinie om aanhangers te winnen voor een
partij of idee.
Racisme: Ongelijk en slecht behandelen op basis van lichamelijke kenmerken als
huidskleur.
Totalitarisme: Ideologie die de hoogste waarde toekent aan de staat, waaraan het
individu helemaal ondergeschikt is.
Wereldoorlog: Oorlog tussen veel staten en gevoerd op mondiale schaal.
Hoofdstuk 10 Tijd van wereldoorlogen.
Van M nchen tot Neurenberg. 1900 - 1950
Eerste helft 20ste eeuw.
1. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door
massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij
oorlogvoering.
Door de massaproductie in die tijd, hadden alle wapens veel meer vernietigingskracht.
Op deze manier kwamen veel onschuldige mensen om het leven, omdat deze in de buurt
waren van de vijand.
(Voorbeeld: Technologie
In de Tijd van de Wereldoorlogen zijn veel soortenwapens ontwikkeld o.a. de
vlammenwerper, de duikboot, en de tank. Voor het eerst werden vliegtuigen ingezet. Het
meest afschrikwekkende strijdmiddel uit de Eerste Wereldoorlog is waarschijnlijk het
gifgas. De Duitsers testen gifgas in januari 1915 voor het eerst aan het Oostfront. In
april 1915 werd gas op grote schaal aan het West front, bij het Belgische leger, ingezet.
Het chloorgas en mosterdgas hadden een vernietigende uitwerking.
Steden bombarderen
In de Tweede Wereldoorlog werden vliegtuigen massaal ingezet. Vooral om steden te
bombarderen. In eigen land werd op 14 mei 1940 Rotterdam door de Duitsers
gebombardeerd en Engeland had het ook zwaar te verduren.
De Geallieerden op hun beurt bombardeerden Duitse steden en Goebbels maakte daar
met zijn propaganda gebruik van..
Atoombommen
Voor het eerst werden atoombommen gebruikt in de oorlogsvoering. Op 6 en 9 augustus
1945 werden de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki van de aardbodem weggevaagd.
Vanaf dat moment vormen atoomwapens een bedreiging voor de hele mensheid.)
2. De Duitse bezetting van Nederland.
Nederland was van mei 1940 tot aan mei 1945 bezet door Nazi-Duitsland. Men paste
zich aan, andere gingen in het verzet en weer anderen stapten over naar de Duitse kant.

In eerste instantie veranderde er weinig omdat Nederland net als Duitsland een
Germaans volk was dachten de Duitsers dat er weinig verzet of problemen zouden
ontstaan. Eind 1940 werd alles strenger, Joden werden vervolgd, waardoor het verzet
groter werd.
3. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de
joden.
De nationaalsocialisten zagen het Germaanse ras als superieur. Nadat Hitler in 1933 aan
de macht was gekomen werden in Duitsland de joden gediscrimineerd. Na 1941 werden
ze in alle door Duitsland bezette gebieden weggevoerd en systematisch uitgemoord. De
ideologie van het nationaalsocialisme was racistisch, omdat deze uitging van hogere en
lagere mensensoorten. Daarnaast was het nationaalsocialisme ook antisemitisch, tegen
Joden. Hitler gaf de Joden de schuld van wat ooit fout was gegaan in de Duitse
geschiedenis. In het Duizendjarig Rijk zou voor hen geen plaats zijn vanwege de
territoriale plannen. Via een toenemende terreur werden de Joods Duitsers uit de
samenleving geweerd. Na criminalisering volgden onderdrukking, isolement en
vervolging, wat uiteindelijk uitmondde in de grootste moord aller tijden. Na de oorlog
werd pas goed het misdadige karakter van Hitler-Duitsland duidelijk. Nog nooit eerder
in de geschiedenis waren mensen op een massale industrile wijze vermoord.
4. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
In de Europese kolonin in Azi ontstonden na de Eerste wereldoorlog nationalistische
bewegingen die streefden naar onafhankelijkheid.
De Japanse propagandamachine maakte met name werk van Nederlands-Indi. Niet om
de nationalisten te steunen, hoewel ze dat wel kenbaar maakten, maar ze waren vooral
genteresseerd in de grondstoffen.
Nadat de Japanners op 7 dec. 1941 de oorlog in Azi begonnen met de aanval op Pearl
Harbour, volgden steeds meer gebieden in Azi, waaronder ook Nederlands-Indi. De
economie werd in dienst gesteld van de Japanse oorlogsvoering en de Nederlanders
opgesloten in kampen.
Indonesische nationalisten
Ondanks de harde behandeling van de eigen bevolking waren Indonesische nationalisten
zoals Ahmed Soekarno en Mohammed Hatta op de hand van de Japanners. Zij hoopten
op die manier het nationalisme onder de bevolking verder aan te wakkeren en
uiteindelijk hun droom van een onafhankelijke staat te verwezenlijken. Hun streven
leidde uiteindelijk tot resultaat. Toen Japan op 15 augustus, na de atoombommen op
Hiroshima en Nagasaki, capituleerde riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de
onafhankelijke Republiek Indonesi uit.
Begrippen.
Antisemitisme: Letterlijk: Jodenhaat. Verschijnsel van vijandigheid jegens Joden dat al
sinds het begin van de christelijke jaartelling bestaat.
Bezetting: Gebied innemen en overheersen.
Discriminatie: Ongelijk behandelen.
Genocide: Geplande volkerenmoord.
Massa vernietigingswapens: Strijdmiddelen die in korte tijd voor een groot aantal
slachtoffers zorgen.
Hoofdstuk 11 Tijd van televisie en computer.
Van Stunde Null naar Ground Zero. 1950 - nu
Tweede helft 20ste eeuw.
1. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van

een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een


atoomoorlog.
Na 1945 vormden zich twee vijandige blokken: de Sovjet-Unie en haar satellietstaten
tegenover de VS met haar bondgenoten. Oost en West hadden ieder een eigen denkkader
en kernwapens. Een kernoorlog dreigde, maar toen in 1989 het Sovjetimperium
uiteenviel, kwam de Koude Oorlog vreedzaam ten einde.
(Voorbeeld: Het Westen geloofde in de waarden van de Verlichting en de Franse en
Amerikaanse revoluties. De Sovjet-Unie en zijn satellietstaten waren communistisch.
Duitsland en Berlijn werd in vier delen verdeeld. Stalin zorgde ervoor dat de
satellietstaten hun politiek afstemden op Moskou. Zo sloeg hij twee vliegen in n klap:
De kwetsbare grenzen van de Sovjet Unie werden zo beter beschermd;
Ze konden de wereldrevolutie mee helpen ontstaan.
Om het ontstane machtsevenwicht te laten voortbestaan ontstond er een wapenwedloop
tussen de VS en de SU. Maar na de ontwikkeling van de waterstofbom kon men elkaar
zelfs wederzijds vernietigen. Dat leidde wel tot terughoudendheid.)
2. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westers hegemonie in de wereld.
In de kwarteeuw die volgde op de Tweede Wereldoorlog werden vrijwel alle Aziatische
en Afrikaanse kolonin onafhankelijk. Dit wordt dekolonisatie genoemd. Het leidde tot
het afnemen van de Westerse hegemonie in de wereld.
De oorzaken van de dekolonisatie liggen in de tijd van het moderne imperialisme (18701914).
De grote uitgestrekte overzeese bezittingen konden alleen worden bestuurd met behulp
van goed opgeleide bestuursambtenaren. Deze bestuursambtenaren kwamen zo in
contact met westerse ideen van vrijheid en gelijkheid, nationalisme en democratie.
Ideen die ze graag in praktijk wilden brengen. Het inheemse nationalisme groeide en het
verlangen naar zelfbestuur werd sterker.
De Aziatisch nationalisten werden gemotiveerd door de smadelijke nederlagen van de
Britten, Fransen en de Nederlanders tegen Japan in 1940-1942, in hun ogen een
verbijsterende afgang.
Daar kwam nog bij dat de VS en de SU het na de Tweede Wereldoorlog voor het
zeggen kregen. Ondanks hun tegenstellingen waren ze het eens over het feit dat het
kolonialisme verwerpelijk was.
De Europese landen hielden ondanks de onafhankelijkheid toch nog veel invloed in haar
kolonin.
Het Westen behield economische invloed.
De voormalige kolonies kregen te maken met grote problemen: overbevolking, een
gebrekkige infrastructuur, lage grondstofprijzen en onbekwaam bestuur.
De erfenis van de koloniale grenzen die vaak dwars door verschillende stamgebieden
liepen die toch in hetzelfde staatsgebied waren opgenomen. Hierdoor ontstonden
etnische haat en stammenoorlogen ten koste van het leven aan honderdduizenden.
3. De eenwording van Europa.
Vanaf 1950 werkten de vroegere aartsvijanden Duitsland en Frankrijk en andere WestEuropese landen samen op economisch en politiek gebied. De samenwerking werd
verder uitgebreid en meer landen traden toe.
(Voorbeeld: De eerste stap op weg naar de Europese integratie was de oprichting van de
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1951.
In 1957 werd dat uitgebreid met het tot stand komen van de Europese Economische
Gemeenschap (EEG) en Euratom: een samenwerkingsverband om op vreedzame manier
kernenergie toe te passen. In 1967 werden EGKS, EEG en Euratom samengevoegd tot
de Europese Gemeenschappen, later Europese gemeenschap genoemd.)

Begrippen.
Atoomoorlog: Gewapende strijd met inzet van nucleaire wapens.
Blokvorming: Soort van bondgenootschap; historische voorbeelden: communistisch
Oost-Europa en kapitalistisch West-Europa of Arabische Liga versus de westerse
wereld.
Dekolonisatie: Proces waarbij moederlanden afstand moesten doen van hun kolonin,
ingezet na de Tweede Wereldoorlog. Afstand ging meestal met geweld gepaard.
Hegemonie: Overwicht of heerschappij van de ene staat over de andere.
Wapenwedloop: Strijd tussen staten om zoveel mogelijk technologisch geavanceerde
machtsmiddelen te bezitten.
Hoofdstuk 12 Tijd van televisie en computer.
Nederland Herrijst . 1950 - nu
Tweede helft 20ste eeuw.
1. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de
twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele
veranderingsprocessen.
Na 1948 groeide in de Westerse wereld ongekende welvaart, Waarin grote groepen in de
samenleving deelden. Mensen zochten vrijheid en andere gezagsverhoudingen, nieuwe
normen en waarden.
Redenen voor de opkomende welvaart:
De West-Europeanen werkten hard, waren goed gemotiveerd n uitstekend geschoold.
De Europese landen beschikten over een behoorlijke infrastructuur.
De Marshallhulp was een welkome financile injectie en was psychologisch een
stimulans.
In 1944 was er bovendien een systeem van vaste wisselkoersen afgesproken, zodat
internationaal betalingsverkeer soepeler verliep dan voor de oorlog (akkoord van
Bretton Woods).
Culturele veranderingen:
In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw veranderde de leefstijl in
Nederland ingrijpend. Twee processen traden gelijktijdig op: ontkerkelijking en
individualisering (elke burger wenste voor zichzelf uit te maken hoe hij zijn leven
inrichtte). Vooral door middel van de popmuziek vond de vrijheidsdrang van jongeren
een weg. In Nederland maakten Amsterdamse provo's er een sport van om
gezagsdragers te provoceren. Dat bleek o.a. bij het huwelijk van Beatrix. Ook radicale
feministes kwamen op voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Bekend werd de
actiegroep Dolle Mina met de leus "Baas in eigen buik' waarmee men het recht op
abortus bepleitte.
2. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Door de komst van miljoenen mensen uit voormalige koloni n en landen rond de
Middellandse Zee ontstonden in West-Europa multiculturele samenlevingen.
(Voorbeeld: In Nederland waren in de jaren vijftig Molukkers en Indische Nederlanders
aangekomen en rond 1975 tweehonderdduizend Surinamers. Daarbij voegden zich nog
gastarbeiders uit Itali, Marokko, Turkije en nu Polen en Roemenen. Ook vonden en
vinden veel mensen in Nederland een nieuw bestaan omdat ze moesten vluchten uit hun
eigen moederland. Daardoor is een multiculturele samenleving ontstaan. Het aantal
moslims heeft in Nederland inmiddels bijna de miljoen bereikt. Iedere groep zoekt
ernaar om uiting te geven aan de eigen identiteit binnen de Nederlandse samenleving.
Dat leidt soms tot spanningen en botsing van culturen waardoor een beroep wordt
gedaan op wederzijdse verdraagzaamheid binnen de Nederlandse democratie.)

Begrippen.
Multiculturele samenleving: Maatschappij waarin groepen mensen wonen met een
diversiteit aan achtergronden.
Overheersing: Machtiger zijn dan iets of iemand anders, zodat de persoon of groep in
kwestie naar de achtergrond wordt gedrukt.
Pluriforme samenleving: Maatschappij die is opgebouwd uit een veelheid van groepen.
Sociaal-culturele verandering: Wijziging in de manier waarop de samenleving is
opgebouwd en de wijze waarop de mensen daarbinnen met elkaar omgaan.

You might also like