Professional Documents
Culture Documents
WWWW
WWWW
Agrarisch-urbaan: Naam voor een samenleving waarin de meeste mensen boer zijn,
maar waarin ook steden voorkomen. Men noemt dit meestal een argrarisch-stedelijke
samenleving.
Autarkie: Letterlijk Zelfvoorziening, de economie van een dorp, stad, streek of land is
onafhankelijk van andere economien.
Feodalisme: Systeem waarbij grond en rechten aan een leenman werden gegeven in ruil
voor de belofte van trouwe dienst.
Hofstelsel: Susteem gebaseerd op landgoederen of domeinen die bestaan uit een aantal
boerderijen die onder dezelfde heer vallen en autarkisch zijn.
Horigheid: Halfvrije boeren die recht hebben op hun grond maar niet mogen weglopen.
Islam: Het geloof in n god. Allah, zoals in de Koran en in de uitspraken van de profeet
Mohammed wordt aangeprezen.
Hoofdstuk 4 Tijd van steden en staten.
Koning, Paus en Stedeling. 1000 - 1500
Hoge en late Middeleeuwen.
1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van
een agrarisch-urbane samenleving.
Men gebruikte omstreeks het jaar 1000 verbeterde landbouw technieken om de
opbrengst de vergroten. Hierdoor konden opnieuw mensen andere functies uitoefenen
en zo konden de handel en ambacht weer opbloeien. Hierdoor werden de eerste steden,
in de tijd van Steden en Staten, weer gebouwd.
2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden.
De stedelingen kregen van de leenheren eigen rechten. Zo waren er de privileges, dit
waren bepaalde voorrechten zoals tolvrijheid of vrijstelling van dienstplicht. Beter was
nog als de leenheer een stad stadsrecht toekende. Dit hield namelijk in dat de
stedelingen zelf de regels mochten maken en hun eigen rechtspraak mochten houden,
oftewel recht op eigen bestuur en rechtspraak. De landsheer wilde hier natuurlijk wel
wat voor terug: de inwoners moesten hem financieel en militair steunen. Hierdoor kreeg
een stad meer macht.
3. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel
de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
Rond 1100 streden de Paus en de Vorsten om de hoogste macht. De Paus vond dat hij
het voor het zeggen moest hebben, maar de Vorsten wilden juist zeggenschap over de
kerkelijke zaken. Uiteindelijk kwamen de Paus en de Vorsten tot een besluit om de Paus
de macht over de kerk en het geloof te geven, en de Vorsten over alles wat daarbuiten
viel. (Voorbeeld: in 1076 liet Henrik IV de paus door de Duitse bisschoppen afzetten
omdat deze kritiek had op het feit dat Hendrik zelf zijn bisschoppen benoemde. De Paus
antwoordde daarop door Hendrik in de kerkelijke ban te doen. Om dit te ontdoen moest
Hendrik de Paus om vergiffenis vragen en dat deed hij. De Paus vergaf hem en nam
hem weer op in de kerk. Hendrik liet hierop de Paus opnieuw afzetten en benoemde
hierbij gelijk een nieuwe Paus. De oude Paus, Gregorius, moest op de vlucht voor de
soldaten van Hendrik en stierf een paar jaar later.) Later sloot de opvolger van Hendrik
IV, Hendrik V, een akkoord met de Paus, het Concordaat van Worms, waarin het
bovenstaande stond geschreven.
4. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de
vorm van de kruistochten.
Rond het jaar 1100 vroeg de keizer van het Byzantijnse rijk hulp bij de Paus tegen de
Turkse stammen die in een halve eeuw grote delen van de Arabische wereld veroverd
hadden. Omdat deze ook het Christendom bedreigde riep de Paus vrijwilligers op voor
een kruistocht. Grote aantallen melden zich aan voor deze heilige oorlogen.
De redenen hiervoor waren:
- De bevolkingsgroei in Europa leidde ertoe dat land en macht verdeeld moesten
worden, velen hoopten in Palestina een beter bestaan te hebben.
- De Paus beloofde alle deelnemers vergeving van zonden, zodat ze in de hemel zouden
komen.
- Voor Edelen en Ridders was er de mogelijkheid om macht en roem te verwerven.
5. Het begin van staatsvorming en centralisatie
Tussen 1000 en 1500 drongen de Franse en Engelse koning en andere grote vorsten de
macht van lagere feodale heren geleidelijk terug. Met steun van de burgerij gingen zij
hun gebieden besturen vanuit n centraal punt, een hoofdstad. Zo ontstonden de eerste
staten.
Begrippen.
Ambacht: Het vervaardigen van producten voordat industrie werd ingevoerd. Of: het
beroep dat iemand daarbij heeft.
Centralisatie: Besturen vanuit n centraal punt of het streven daarnaar.
Expansie: Uitbreiden van gebied of invloed.
Geestelijkheid: De stand die bestond uit mensen die gewijd waren als dienaren van de
christelijke God, met name de priesters en monniken.
Handel: Het kopen en verkopen van goederen.
Kruistochten: Militaire ondernemingen om het Heilige land te veroveren of te
behouden.
Staatsvorming: Het ontstaan van een groot gebied met een bestuur.
Wereldlijk: Dat wat niet hoort bij de kerk of het geloof.
Hoofdstuk 5 Tijd van ontdekkers en hervormers.
Tussen Brandstapel en Horizon. 1500 - 1600
Renaissance.
1. Het begin van de Europese expansie.
Rond 1500 verkenden Spanje en Portugal de kusten van Afrika, Azi en Amerika. Ze
stichtten handelsposten in Azi en koloniseerden gebieden in Amerika. Vele gebieden in
Amerika werden onderworpen door de Spanjaarden en tot slaaf gemaakt. Het grootste
wapen, van de Spanjaarden, om deze volken ten val te brengen waren ziektes. Vele
volken stierven na komst van de Europeanen aan mazelen of pokken.
2. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van
een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
Mede door de Renaissance (de herleving van de klassieke oudheid) ontstond een nieuws
levensgevoel, minder gericht op God en het hiernamaals en meer gericht op de mens en
het aardse leven. Hierdoor kwam steeds meer belangstelling voor de wetenschap. Zo
veranderde het levensbeeld van de mens. De renaissance begon in Itali omdat hier
veel overblijfselen waren van de Grieks-Romeinse tijd.
3. De hernieuwde orintatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid.
Aan het eind van de middeleeuwen ontstond in de Italiaanse steden een nieuwe
belangstelling voor de Grieks-Romeinse beelden, runes en geschriften.
(Voorbeeld: Rijke bestuurders van steden als Florence gaven vanaf de 14e eeuw
opdracht tot het maken van schilderijen, beelden en paleizen in de stijl van de klassieke
oudheid. )
4. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in WestEuropa tot gevolg had.
In de 16e eeuw scheurde de kerk. Onder invloed van kerkhervormers als Luther en
Calvijn splitsten in West-Europa protestantse christenen zich af van de roomskatholieke kerk. Luther werd verafschuwd door de geestelijken, het was onvergefelijk
dat hij de rol van de geestelijken ter discussie stelde. De Paus beval hem naar Rome te
reizen om hem terecht te stellen, dit weigerde hij, gesteund door professoren en
humanisten. De Duitse vorst Karel V beval hem zijn woorden terug te nemen, omdat
deze zouden zorgen voor chaos in zijn rijk. Ook dit weigerde hij. Als reactie hier op
heeft Karel V een vervolging op hem ingezet. Helaas voor hem waren er een aantal
Duitse vorsten die het wel met Luther eens waren en hem bescherming aanboden.
5. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een
Nederlandse staat.
In de Nederlanden begon in 1568 een opstand tegen de Spaanse koning Filips II. Dat
leidde er in 1588 toe dat Holland, Zeeland en andere Noord-Nederlandse gewesten een
aparte staat stichtten: de Republiek der verenigde
Nederlanden.
Oorzaken tot de Nederlandse opstand:
- Filips II liet zijn staten vanuit een centraal punt besturen, centralisatie.
Margaretha van Parma en de Raad van State kregen hierbij de macht over de
Nederlanden.
- In Nederland voelde men zich aangetrokken tot de idee n van Luther en Calvijn,
terwijl Filips II het belangrijk vond dat hun onderdanen dezelfde religie aanhingen als
zij: de katholieke. Grote weerstand leverde vervolging op bij de Nederland.
- Ook is in Nederland in 1566 een hongersnood uitgebroken doordat een oorlog tussen
Zweden en Denemarken leidde tot een groot graantekort.
Begrippen.
Erfgoed: Materile overblijfselen die door onze voorouders zijn gebouwd of gemaakt en
die nu nog bestaan en de moeite van het bewaren waard worden gevonden.
Katholicisme: De christelijke kerk zoals die na het schisma in de Middeleeuwen los van
de Oosterse of Grieks-orthodoxe kerk (met Constantinopel als centrum) bestaat, met een
paus aan het hoofd.
Protestantisme: Oorspronkelijk een hervormingsbeweging. Later een aparte christelijke
stroming, die zich richtte tegen de misstanden in de katholieke kerk.
Reformatie: Kerkhervorming die leidt tot scheuring in de rooms-katholieke kerk,
waarbij het protestantisme ontstaat.
Renaissance: Letterlijk wedergeboorte . Tijd waarin men de Grieks Romeinse cultuur
herontdekte: de mens centraal.
Wereldbeeld: Samenhangend Ideenstelsel over het leven op aarde en het heelal.
Hoofdstuk 6 Tijd van regenten en vorsten.
Een Eeuw van Goud. 1600 - 1700
Gouden Eeuw.
1. Het streven van vorsten naar absolute macht.
In de nationale staat groeide de macht van de koning ten koste van de adel en de vrije
steden. Zo streefde Lodewijk XIV in Frankrijk naar onbeperkte macht, hij was alleen
aan goed verantwoording schuldig. Lodewijk voerde vele oorlogen om zijn rijk te
vergroten. Hij stelde een beroepsleger samen waar hij volledige controle over had. Door
al deze oorlogen zorgde Lodewijk XIV ervoor dat de schatkist bij zijn dood leeg was.
Door geldgebrek hieven de Franse koningen maar wat extra belastingen.
2. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en
cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
De Republiek werd niet door vorsten, maar door stedelijke regenten en de StatenGeneraal bestuurd. Zij werd het welvarendste land ter wereld, wat ook de Kunst en de
Wetenschap bevorderde. Vele hoogstaande mensen lieten een portret van zich maken,
deze waren niet voor iedereen opzij gelegd. Ook de wetenschap maakte vorderingen
doordat er genoeg geld was hierin te inverteren.
3. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een
wereldeconomie.
Kooplieden uit Nederland en andere West-Europese landen investeerden in handel met
Afrika, Amerika en Azi. Deze handelskapitalisten cre erden een wereldeconomie
waarbij producten en geldstromen tussen continenten rondgingen.
In Nederland werden de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie die handel voerde
met het oosten zoals Azi) en de WIC (West-Indische Compagnie die handel dreef met
landen als Zuid-Amerika) opgericht. Hierdoor groeide de welvaart in de Republiek en
nam het een wereldpositie in.
4. De wetenschappelijke revolutie.
Een nieuwe wetenschappelijke manier van denken brak door. Centraal stond daarbij het
systematisch verwerven van kennis door observaties, experimenten en logisch
redeneren. Dit leidde tot veel ontdekkingen en uivindingen.
(Voorbeeld: Newton hield zich bezig met alchemie en numerologie, astrologie,
kabbalistiek en zocht het levenselixer. Ook bestede hij tijd aan de bijbel, omdat volgens
hem wetenschap en godsdienst samen konden gaan. In tegenstelling tot Galilei werd hij
niet gevangen gezet, maar juist geerd.)
Begrippen.
Absolutisme: De koning heeft alle macht.
Economie: Verdeling van schaarse middelen en goederen.
Handelskapitalisme: Ondernemers maken met handel zoveel mogelijk winst.
Kapitalisme: Streven naar winst, waarbij werktuigen, voorraden, machines, gebouwen
en producten eigendom zijn van de ondernemer.
Wereldeconomie: De economie n van afzonderlijke landen raken zo in elkaar verstrikt
dat je van een wereldwijde economie kunt spreken.
Wetenschappelijke revolutie: In de 17e eeuw was niet langer de Bijbel en het gezag van
de Kerk de enige bron van alle kennis, maar het zelfstandig denken, observeren en
redeneren.
Hoofdstuk 7 Tijd van pruiken en revoluties.
De Wereld op zijn Kop. 1700 - 1800
Eeuw van Verlichting.
1. Rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen
van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale
verhoudingen.
In de 18e eeuw waren er een aantal filosofen die dachten dat met het verstand alles kon
worden verklaard, en dat er een samenleving moest worden opgebouwd die op rede
gebaseerd was. Deze beweging van filosofen heette de verlichting. Het verstand biedt
je licht in de duisternis. In godsdienstige zin hadden de verlichters ook wat nieuwe
ideen. Volgens Diderot was God geen persoon maar was hij zichtbaar in alle
natuurlijke processen. Dit noemde met het Desme. Diderot werd gevangengezet door
deze uitspraken, maar desondanks verkocht zijn boek zeer goed. Op economisch gebied
waren er ook wat nieuwe Ideen. Men streefde naar vrijheid zonder veel regels en
bemoeienissen van de overheid, hierdoor is het Liberalisme ontstaan. En qua sociale
verhoudingen werden de verschillende standen afgeschaft doordat iedereen gelijk
geboren was en dus ook gelijk is.
2. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur
op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme)
Vorsten als de Pruisische koning Frederik II hielden vast aan hun absolute macht en de
voorrechten van de adel, maar probeerden wel een verlicht bestuur te voeren. Hierbij
garandeerden ze bijvoorbeeld godsdienstvrijheid. Dit Idee kwam van de Fransman
Voltaire, als een vorst regeert met redelijke argumenten en goed is voor zijn volk, dus
zijn verstand gebruikt en redelijk is, mag hij best de absolute macht blijven houden.
Deze vorm van Absolutisme werd, Verlicht Absolutisme genoemd.
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel
en de opkomst van het abolitionisten.
Handelaren uit landen als Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland brachten
Afrikaanse slaven naar Amerika om op plantages, gewassen voor de export te
verbouwen. Hierdoor ontstond een nieuwe richting die ontstond door de verlichting, het
abolitionisten. Het abolitionisten streefde naar afschaffing van de slavernij.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies
over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Eind 18e eeuw vonden in Noord-Amerika, Frankrijk en de Republiek de Nederlanden
democratische revoluties plaats. In grondwetten werden burgerrechten vastgelegd.
Adellijke voorrechten werden afgeschaft. De resultaten waren echter verschillend. De
Amerikaanse revolutie leidde tot de stichting van de Verenigde Staten, met een
democratische grondwet. De Franse revolutie liep - ondanks de leus 'Vrijheid,
Gelijkheid en Broederschap'- uit op een bloedig terreurbewind onder leiding van de
Jacobijnen (geleid door Robespierre), gevolgd door de dictatuur van Napoleon, die heel
Europa in oorlog zou storten. En in de Nederlanden werd met behulp van een Frans
leger de stadhouder afgezet. Hierdoor werd Nederland een democratie. Uiteindelijk liep
de Franse hulp uit op een bezetting en werd met behulp van Napoleon een eind gemaakt
aan de democratie in Nederland.
Begrippen.
Abolitionisme: Streven naar afschaffing van de slavernij en de slavenhandel.
Ancien regime: Benaming van de tijd vr de Franse Revolutie, toen de absolute vorsten
regeerden.
Democratische revolutie: Ommezwaai in het bestuur waarbij het volk steeds meer
macht in handen kreeg ten koste van de macht van de vorst.
Grondrechten: Vrijheidsrechten, die burgers bescherming geven tegen een oneerlijke
behandeling door de overheid of door andere burgers.
Grondwet: Constitutie, algemene staatsregeling. Wet waarin de belangrijkste
staatsbeginselen van het bestuur van een staat zijn omschreven.
Plantagekolonie: Overzees gebiedsdeel waar grote landbouwgebieden waren ingericht,
waarop vaak slaven te werk werden gesteld.
Rationalisme: Toepassen van de rede, het verstand.
Sociale verhoudingen: De wisselwerking tussen de verschillende groepen in de
samenleving
Staatsburgerschap: Toestand waarin iemand burgerrechten in een staat heeft.
Trans-Atlantische slavenhandel: Koop en verkoop van mensen als bezit, waarin
verschillende continenten betrokken zijn.
Verlicht absolutisme: Als vorsten onder invloed van de Verlichting hun bestuur
verbeterden, maar wel alle macht in handen hielden. ook wel verlicht despotisme
genoemd.
Verlicht denken, verlichting: Verlicht denken. In de achttiend eeuw hadden steeds meer
Europeanen kritiek op de staat en de samenleving. ze vinden dat mensen meer gebruik
moesten maken van de rede, het gezond verstand. Meer vrijheid en gelijke rechten voor
iedereen zouden bijdragen aan vooruitgang van de samenleving in haar geheel.
Hoofdstuk 8 Tijd van burgers en stoommachines.
Stoomfluit en Stemhokje. 1800 - 1900
Industrialisatietijd.
1. De industrile revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een
industri le samenleving.
Door de industrile revolutie werd de agrarisch-urbane samenleving een industrile, met
de invoering van gemechaniseerde grootschalige productie met als gevolg dat meer
mensen naar de steden vertrokken voor werk. Vanaf 1775 gebeurde dit in Engeland, na
1850 volgden Duitsland, de VS en Nederland. n van de belangrijkste uitvinding van
die tijd was de aandrijving van machines door stoomkracht. Deze machines werden veel
gebruikt in de textielindustrie.
2. Discussies over de sociale kwestie .
De armoede en de slechte werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de
industrialisering kwamen op de agenda, ook in het parlement. Zwaar werk kende men al
jaren, maar 15 uur lang op een hoog tempo door blijven werken was voor veel mensen
wat te veel. Dit leidde tot allerlei gezondheidsklachten, van stoflongen en tuberculose
bij mijnwerkers tot vergroeiingen van lijf en leden door het monotone werk achter het
weefgetouw. Ook de kwaliteit van de huizen was beroerd, geregeld stortte de boel in of
zakten mensen door de veel te dunne vloeren. Het stierf er van de ongedierte en ook
braken er ziektes als tyfus en Cholera uit.
3. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
Vanaf 1970 zochten de gendustrialiseerde Landen naar grondstoffen en afzetmarkten,
vooral in Afrika. Zij gingen hun kolonies eens beter onderzoeken om te kijken wat er
verder nog te halen valt. Door uitbreiding van hun imperium (waar ze grondstoffen
vandaan hielden, hier werd ook China bij betrokken) kregen de Europese landen nog
meer macht. Door al deze grondstoffen en grootschalige productie nam ook de
bewapening toe.
4. De opkomst van emancipatiebewegingen.
De verlichte mannelijke burgerij maakte in de tweede helft van de 19e eeuw in
Nederland de dienst uit. Confessionelen, socialisten en feministen eisten
gelijkberechtiging. (Voorbeeld: De Feministen waren een groep vrouwen die streden
voor de rechten van de vrouw, hierbij staan gelijkheid tussen man en vrouw, de
huwelijkswetgeving, de dubbele seksuele moraal en de onderwijs- en
beroepsmogelijkheden voor vrouwen centraal.)
5. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen
en vrouwen aan het politiek proces.
Na het tijdperk van Napoleon ontstond er een nieuwe stroming, het Nationalisme. Men
voelde een band met haar eigen land in Cultureel, historisch en taalkundig opzicht.
Uiteindelijk ook in politiek opzicht wat ervoor zorgde dat meer mensen invloed in de
politiek willen hebben. Overal in Europa nam op den duur de macht van het parlement
toe en werd het kiesrecht uitgebreid. Nederland kreeg in 1919 algemeen kiesrecht, wat
betekende dat iedereen boven een bepaalde leeftijd mocht stemmen. Dit algemeen
kiesrecht ging ten koste van de Adel die vanaf dat moment minder invloed had.
6. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme,
nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
In de 19e eeuw ontstonden politiek-maatschappelijke stromingen, die vanuit een
bepaalde kijk op de maatschappij invloed probeerden uit te oefenen.
(Voorbeeld: Liberalisme -Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op
staatkundig en economisch gebied.
Nationalisme -Vorm van groepsbewustzijn die zich uit in een sterke voorkeur voor eigen
land of volk.
Socialisme -Ideologie die streeft naar meer gelijkheid voor alle burgers.
Confessionalisme -Ideologie die stelt dat de politiek op religieuze grondslagen
gebaseerd moet zijn.
Feminisme -Beweging die streeft naar een gelijkwaardige behandeling van mannen en
vrouwen.)
Begrippen.
Confessionalisme: Ideologie die stelt dat de politiek op religieuze grondslagen
gebaseerd moet zijn.
Democratisering: Streven naar meer inspraak: steeds meer groeperingen krijgen invloed
op bestuur en politiek.
Emancipatiebewegingen: Maatschappelijke groepering die ijvert voor gelijkberechtiging
op een bepaald gebied.
Feminisme: Beweging die streeft naar een gelijkwaardige behandeling van mannen en
vrouwen.
Imperialisme: Proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld willen
vergroten, bijvoorbeeld door er handelsposten te vestigen en er invloed uit te oefenen op
het lokale bestuur.
Industrile revolutie: Omschakeling van handmatig naar machinaal vervaardigde
goederen.
Industrile samenleving: Samenleving waarbij een groot deel van de bevolking in
fabrieken werkt en in steden woont.
Liberalisme: Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op staatkundig
en economisch gebied.
Moderne imperialisme: Fase van het imperialisme (vanaf ongeveer 1850) waarbij de
Europeanen steeds meer overzeese gebieden veroverden en tot kolonies maakten: ze
wilden er grondstoffen delven en hun industrieproducten afzetten.
Nationalisme: Vorm van groepsbewustzijn die zich uit in een sterke voorkeur voor eigen
land of volk.
Politieke stroming: Een groep mensen die dezelfde politieke overtuiging aanhangt.
Sociale kwestie: In de negentiende eeuw leefden veel arbeiders in miserabele
omstandigheden. De welgestelde mensen die het voor hen opnamen, betitelden dit als de
'sociale kwestie'.
Socialisme: Ideologie die streeft naar meer gelijkheid voor alle burgers.
Hoofdstuk 9 Tijd van wereldoorlogen.
Nooit meer Oorlog. 1900 - 1950
De Verenigde Staten integendeel stonden er zeer goed voor. Bijna iedereen kon zich een
auto veroorloven, en de levensstijl van de Amerikanen veranderde. Jazz deed zijn
intrede en ook het uiterlijk van mensen veranderde. Deze tijd werden in de Verenigde
Staten de Roaring Twenties genoemd.
Jaren Dertig:
Eind Oktober 1929 stortte de beurs op Wall Street in elkaar. Van het ene op het andere
moment waren aandelen, die in die tijd veel waard waren, niks meer waard.
Banken gingen failliet, mensen kochten niks meer en de fabrieken moesten mensen
ontslaan. De lonen werden gehalveerd en n op de vier Amerikanen verloor zijn baan.
Amerikaanse banken wilden zo snel mogelijk hun geld terug dat de Europese landen
voor de oorlog hadden geleend, alleen konden zij dit niet terugbetalen. De Duitse
economie stortte vrijwel direct in. Binnen zeer korte zijn was er een economische
wereldcrisis ontstaan.
3. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologie n communisme en
fascisme/nationaalsocialisme.
Direct na de Eerste Wereldoorlog wonnen rechtse en linkse totalitaire ideologien veel
aanhangers. Zij kwamen aan de macht in landen als Rusland, Itali en Duitsland.
Rusland: In Rusland namen na de eerste wereldoorlog de Bolsjewieken de macht over.
Zij streefden ernaar de arbeiders alle macht te geven, om zo een ideale samenleving te
cre ren, waarbij fabrieken en landbouwgrond gemeenschappelijk bezit werden. Hier
kwam weinig van terecht. De bolsjewieken hielden de macht stevig in handen. Ook de
planeconomie liep vaak uit op een hongersnood.
Itali: In Itali was men bang voor het communisme hoe dat werd ingevoerd in Rusland.
Mensen zochten steun bij een tegenbeweging: het fascisme. De Latijnse fasces (bundel
pijlen) symboliseerden in het oude Rome macht en gezag. Men zocht herstel van orde
en rust door een sterk gezag. En juist daar voorzag het fascisme in.
De fascistische beweging begon in Itali , waar Mussolini in 1922 aan de macht kwam.
Zijn aanhangers kwamen van alle rangen en standen van de maatschappij, maar hadden
een paar zaken gemeenschappelijk:
Ze waren teleurgesteld over het verloop van de Eerste Wereldoorlog
Ze waren nationalistisch en voelden zich meer dan andere volken
Ze waren bang voor het communisme
Ze waren militaristisch ingesteld en verheerlijkten geweld en oorlog
Duitsland: In 1923 mislukte in Mnchen een staatsgreep door Adolf Hitler, de leider van
de Duitse fascisten, ook wel nationaalsocialisten genoemd. Hij kreeg echter door de
economische crisis van 1929 een nieuwe kans, toen bleek dat de Duitse bevolking de
democratische politiek van de Republiek van Weimar voor een deel wegstemde.
Aan de fascistische kenmerken voegden de nationaalsocialisten n element toe: het
antisemitisme. De politiek van de NSDAP was radicaler dan het Italiaanse fascisme.
iedereen werd 'gelijkgeschakeld', moest de fascistische ideologie overnemen anders trad
men hard op. Het ministerie van propaganda had een leidende rol in het verspreiden van
de nationaalsocialistisch boodschap. De radio, modern in die tijd, leverde daaraan een
belangrijke bijdrage.
4. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van
massaorganisatie.
De totalitaire staten gebruikten op grote schaal propaganda, onder meer via nieuwe
massamedia als radio en film. Ook probeerden ze de bevolking te beheersen via
massaorganisaties voor de jeugd en voor sport.
(Voorbeeld: Hitler was de eerste politicus die systematisch gebruik maakte van
propaganda als machtsmiddel. Zijn ideen over propaganda baseerde hij voor een
belangrijk gedeelte op wat hij in de Eerste Wereldoorlog aan Engelse propaganda had
gezien. Joseph Goebbels (propagandaminister) vertaalde het voor hem naar de
dagelijkse praktijk.)
Begrippen.
Communicatiemiddelen: Instrumenten waarmee berichten worden doorgegeven.
Communisme: Politieke stroming waarbij gelijkheid en gemeenschappelijk bezit
bovenaan staan.
Crisis: Noodsituatie, beslissend moment waarna alles verandert. Ook: Economische
neergang.
Fascisme: Extreem nationalistische stroming die totalitair is.
Ideologie: Een leer, maatschappelijke opvatting.
Massaorganisatie: Een enorm grote vereniging.
Nationaalsocialisme: Fascisme + antisemitisme.
Propaganda: Benvloeding van de publieke opinie om aanhangers te winnen voor een
partij of idee.
Racisme: Ongelijk en slecht behandelen op basis van lichamelijke kenmerken als
huidskleur.
Totalitarisme: Ideologie die de hoogste waarde toekent aan de staat, waaraan het
individu helemaal ondergeschikt is.
Wereldoorlog: Oorlog tussen veel staten en gevoerd op mondiale schaal.
Hoofdstuk 10 Tijd van wereldoorlogen.
Van M nchen tot Neurenberg. 1900 - 1950
Eerste helft 20ste eeuw.
1. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door
massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij
oorlogvoering.
Door de massaproductie in die tijd, hadden alle wapens veel meer vernietigingskracht.
Op deze manier kwamen veel onschuldige mensen om het leven, omdat deze in de buurt
waren van de vijand.
(Voorbeeld: Technologie
In de Tijd van de Wereldoorlogen zijn veel soortenwapens ontwikkeld o.a. de
vlammenwerper, de duikboot, en de tank. Voor het eerst werden vliegtuigen ingezet. Het
meest afschrikwekkende strijdmiddel uit de Eerste Wereldoorlog is waarschijnlijk het
gifgas. De Duitsers testen gifgas in januari 1915 voor het eerst aan het Oostfront. In
april 1915 werd gas op grote schaal aan het West front, bij het Belgische leger, ingezet.
Het chloorgas en mosterdgas hadden een vernietigende uitwerking.
Steden bombarderen
In de Tweede Wereldoorlog werden vliegtuigen massaal ingezet. Vooral om steden te
bombarderen. In eigen land werd op 14 mei 1940 Rotterdam door de Duitsers
gebombardeerd en Engeland had het ook zwaar te verduren.
De Geallieerden op hun beurt bombardeerden Duitse steden en Goebbels maakte daar
met zijn propaganda gebruik van..
Atoombommen
Voor het eerst werden atoombommen gebruikt in de oorlogsvoering. Op 6 en 9 augustus
1945 werden de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki van de aardbodem weggevaagd.
Vanaf dat moment vormen atoomwapens een bedreiging voor de hele mensheid.)
2. De Duitse bezetting van Nederland.
Nederland was van mei 1940 tot aan mei 1945 bezet door Nazi-Duitsland. Men paste
zich aan, andere gingen in het verzet en weer anderen stapten over naar de Duitse kant.
In eerste instantie veranderde er weinig omdat Nederland net als Duitsland een
Germaans volk was dachten de Duitsers dat er weinig verzet of problemen zouden
ontstaan. Eind 1940 werd alles strenger, Joden werden vervolgd, waardoor het verzet
groter werd.
3. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de
joden.
De nationaalsocialisten zagen het Germaanse ras als superieur. Nadat Hitler in 1933 aan
de macht was gekomen werden in Duitsland de joden gediscrimineerd. Na 1941 werden
ze in alle door Duitsland bezette gebieden weggevoerd en systematisch uitgemoord. De
ideologie van het nationaalsocialisme was racistisch, omdat deze uitging van hogere en
lagere mensensoorten. Daarnaast was het nationaalsocialisme ook antisemitisch, tegen
Joden. Hitler gaf de Joden de schuld van wat ooit fout was gegaan in de Duitse
geschiedenis. In het Duizendjarig Rijk zou voor hen geen plaats zijn vanwege de
territoriale plannen. Via een toenemende terreur werden de Joods Duitsers uit de
samenleving geweerd. Na criminalisering volgden onderdrukking, isolement en
vervolging, wat uiteindelijk uitmondde in de grootste moord aller tijden. Na de oorlog
werd pas goed het misdadige karakter van Hitler-Duitsland duidelijk. Nog nooit eerder
in de geschiedenis waren mensen op een massale industrile wijze vermoord.
4. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
In de Europese kolonin in Azi ontstonden na de Eerste wereldoorlog nationalistische
bewegingen die streefden naar onafhankelijkheid.
De Japanse propagandamachine maakte met name werk van Nederlands-Indi. Niet om
de nationalisten te steunen, hoewel ze dat wel kenbaar maakten, maar ze waren vooral
genteresseerd in de grondstoffen.
Nadat de Japanners op 7 dec. 1941 de oorlog in Azi begonnen met de aanval op Pearl
Harbour, volgden steeds meer gebieden in Azi, waaronder ook Nederlands-Indi. De
economie werd in dienst gesteld van de Japanse oorlogsvoering en de Nederlanders
opgesloten in kampen.
Indonesische nationalisten
Ondanks de harde behandeling van de eigen bevolking waren Indonesische nationalisten
zoals Ahmed Soekarno en Mohammed Hatta op de hand van de Japanners. Zij hoopten
op die manier het nationalisme onder de bevolking verder aan te wakkeren en
uiteindelijk hun droom van een onafhankelijke staat te verwezenlijken. Hun streven
leidde uiteindelijk tot resultaat. Toen Japan op 15 augustus, na de atoombommen op
Hiroshima en Nagasaki, capituleerde riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de
onafhankelijke Republiek Indonesi uit.
Begrippen.
Antisemitisme: Letterlijk: Jodenhaat. Verschijnsel van vijandigheid jegens Joden dat al
sinds het begin van de christelijke jaartelling bestaat.
Bezetting: Gebied innemen en overheersen.
Discriminatie: Ongelijk behandelen.
Genocide: Geplande volkerenmoord.
Massa vernietigingswapens: Strijdmiddelen die in korte tijd voor een groot aantal
slachtoffers zorgen.
Hoofdstuk 11 Tijd van televisie en computer.
Van Stunde Null naar Ground Zero. 1950 - nu
Tweede helft 20ste eeuw.
1. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van
Begrippen.
Atoomoorlog: Gewapende strijd met inzet van nucleaire wapens.
Blokvorming: Soort van bondgenootschap; historische voorbeelden: communistisch
Oost-Europa en kapitalistisch West-Europa of Arabische Liga versus de westerse
wereld.
Dekolonisatie: Proces waarbij moederlanden afstand moesten doen van hun kolonin,
ingezet na de Tweede Wereldoorlog. Afstand ging meestal met geweld gepaard.
Hegemonie: Overwicht of heerschappij van de ene staat over de andere.
Wapenwedloop: Strijd tussen staten om zoveel mogelijk technologisch geavanceerde
machtsmiddelen te bezitten.
Hoofdstuk 12 Tijd van televisie en computer.
Nederland Herrijst . 1950 - nu
Tweede helft 20ste eeuw.
1. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de
twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele
veranderingsprocessen.
Na 1948 groeide in de Westerse wereld ongekende welvaart, Waarin grote groepen in de
samenleving deelden. Mensen zochten vrijheid en andere gezagsverhoudingen, nieuwe
normen en waarden.
Redenen voor de opkomende welvaart:
De West-Europeanen werkten hard, waren goed gemotiveerd n uitstekend geschoold.
De Europese landen beschikten over een behoorlijke infrastructuur.
De Marshallhulp was een welkome financile injectie en was psychologisch een
stimulans.
In 1944 was er bovendien een systeem van vaste wisselkoersen afgesproken, zodat
internationaal betalingsverkeer soepeler verliep dan voor de oorlog (akkoord van
Bretton Woods).
Culturele veranderingen:
In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw veranderde de leefstijl in
Nederland ingrijpend. Twee processen traden gelijktijdig op: ontkerkelijking en
individualisering (elke burger wenste voor zichzelf uit te maken hoe hij zijn leven
inrichtte). Vooral door middel van de popmuziek vond de vrijheidsdrang van jongeren
een weg. In Nederland maakten Amsterdamse provo's er een sport van om
gezagsdragers te provoceren. Dat bleek o.a. bij het huwelijk van Beatrix. Ook radicale
feministes kwamen op voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Bekend werd de
actiegroep Dolle Mina met de leus "Baas in eigen buik' waarmee men het recht op
abortus bepleitte.
2. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Door de komst van miljoenen mensen uit voormalige koloni n en landen rond de
Middellandse Zee ontstonden in West-Europa multiculturele samenlevingen.
(Voorbeeld: In Nederland waren in de jaren vijftig Molukkers en Indische Nederlanders
aangekomen en rond 1975 tweehonderdduizend Surinamers. Daarbij voegden zich nog
gastarbeiders uit Itali, Marokko, Turkije en nu Polen en Roemenen. Ook vonden en
vinden veel mensen in Nederland een nieuw bestaan omdat ze moesten vluchten uit hun
eigen moederland. Daardoor is een multiculturele samenleving ontstaan. Het aantal
moslims heeft in Nederland inmiddels bijna de miljoen bereikt. Iedere groep zoekt
ernaar om uiting te geven aan de eigen identiteit binnen de Nederlandse samenleving.
Dat leidt soms tot spanningen en botsing van culturen waardoor een beroep wordt
gedaan op wederzijdse verdraagzaamheid binnen de Nederlandse democratie.)
Begrippen.
Multiculturele samenleving: Maatschappij waarin groepen mensen wonen met een
diversiteit aan achtergronden.
Overheersing: Machtiger zijn dan iets of iemand anders, zodat de persoon of groep in
kwestie naar de achtergrond wordt gedrukt.
Pluriforme samenleving: Maatschappij die is opgebouwd uit een veelheid van groepen.
Sociaal-culturele verandering: Wijziging in de manier waarop de samenleving is
opgebouwd en de wijze waarop de mensen daarbinnen met elkaar omgaan.