You are on page 1of 2

Over uren

De kleurig verlichte reclameposter mag zich een vreemdeling noemen in deze sepiabruine
wereld, toonbaar gemaakt door dood, geel natriumlicht. De lantaarnpalen, metalen armen die
wanhopig en blind naar het zonlicht graaien, lijken hun eigen productie haast van zich af te gooien,
wat voor deze pure energie niets overlaat dan elke voorbijganger het idee te geven dat hij
kleurenblind is geworden. Ik rij door een zwembad van nacht, vol van de geur van slapend leven en
zelfs in mijn woonwijk wordt ik enkel vergezeld door het tikken van mijn fiets en de echo van mijn
hoesten. Zelfs de vrouw die stil staat voor een huis en zich ervan vergewist dat het de hare is, maakt
geen enkel geluid. Temidden van deze nachtelijke stilte wordt ik ineens ondergesneeuwd door een
buitengewoon machtsgevoel. Ik ben in staat om iedereen wakker te schudden, om iedereen uit de
slaap te houden. Ik stel mij een slapende man voor, strenggelovig en pas gescheiden. Zijn vrouw
krijgt én de voogdij van zijn kinderen én de alimentatie en dit alles in zeer korte tijd bezorgt hem
zoveel stress, onmacht en verdriet dat hij zichzelf in een maniakale verwoestingbui verliest bij de
printmachine op zijn werk. Een collega die hem tot rust probeert te brengen wordt bedreigd met de
doodslag, met een vrij belangrijk onderdeel van het 100 kilo zware drukapparaat uitgevoerd. De dag
erna ziet hij een kartonnen doos op zijn bureau staan. Vol moeilijke en onprettige gedachtes viel zijn
hoofd vanavond op een kussen, ergens in de huizen waar ik nu voorbij fiets. Met genoeg lawaai wek
ik hem. Er is dan een reële kans dat hij denkt: ‘Een God die mij niet eens een goede nacht slaap gunt,
kan niet bestaan,’ waarop ik hem het enige heb ontnomen wat die God van hem nog niet had
weggegrist: zijn religie.
Een ander staat op in de wereld, die binnen mijn gedachten bestaat: het is een man, in de
lente van zijn leven en een praktisch rijexamen dat voor morgen gepland staat. Hoewel hij stijf van de
zenuwen staat heeft hij zijn ogen toch dicht weten te krijgen vannacht, tot ik voorbij kom en mijn
gruwelijke daad verricht. Eenmaal opnieuw wakker geschud komt hij niet meer terug in die staat van
onbewuste rust. Zijn lichaam lijkt daar pas weer behoefte aan te hebben zodra hij in de lesauto stapt
en zo half bewust van zijn omgeving rijdt hij een jong meisje aan. Hoewel het meisje het overleeft,
kan de jongen het zichzelf niet vergeven. De gebeurtenis heeft ervoor gezorgd, dat hij nooit meer
achter het stuur durft te gaan zitten van welk voertuig dan ook, en hij had al niet zo’n bijster
veerkrachtige ruggengraat. Maar de geschiedenis van het meisje is nog veel vervelender: het was een
absoluut wunderkind. Negen jaar oud en ze speelt Liszt al vloeiend, wint het ene concours na het
andere, recensenten noemen haar het meestbelovende jonge talent van de eenentwintigste eeuw.
Haar kleine vingertjes zijn zo soepel en ze bewegen zo elegant over de toetsen, dat het lijkt of er van
haar geboorte af al geen botten in zijn gegroeid. Dan komt plotseling het auto-ongeluk. Ze komt met
haar arm onder een wiel terecht. In het ziekenhuis stellen ze vast dat die arm onherroepelijk verloren
is. Hij wordt geamputeerd, nog voordat het meisje bij is gekomen uit haar onbewustzijn. Als ze
wakker wordt in het ziekenhuis, überhaupt al kinderlijk verbaasd dat ze zich daar bevindt, kijkt ze
naar links en begint te gillen.
De mogelijkheid om dit alles te veroorzaken ligt bij mij. Ik kan geluk liquideren. Verdriet en
weemoed scheppen. Als ik het wil, wordt alles omvergegooid. Op het moment heb ik dus niet alleen
de touwtjes van de slaap in mijn handen, maar ook bezit ik het onontwijkbare lot. Mijn moment is
een ontzaglijk klein onderdeel van de hele geschiedenis van alle mensen in elke tijd op elke plek
mogelijk, maar toch is dat kleine momentje van mij. En ik doe er niks mee. Ik fiets verder, wek
niemand uit zijn slaap, want zo ben ik niet opgevoed. De gedachte dat ik de mogelijkheid heb om
mijn macht uit te oefenen en de gedachte dat ik dat vervolgens niet doe zijn bevredigend genoeg
voor mij. Dus ik zwijg. Dag meneer, hopelijk wordt u de nieuwe Jezus. Dag jongeman, hopelijk wordt
je de nieuwe Schumacher. Dag meisje, hopelijk wordt je de nieuwe Soerjadi. Jullie alledrie, blijf niet
te lang hangen in deze nacht maar ren verder naar morgen, want na die s-bocht hier wacht er
misschien een prachtig moment, een dag, misschien zelfs een jaar of een heel leven op jullie. Er is
een kans dat het lot jullie met een grote lach op beide wangen kust, maar deze kans is jullie door mij
geschonken en dat moeten jullie nooit vergeten. Ik was genadig en verwacht niets minder dan jullie
diepste eerbied als jullie mij tegenkomen, op de dag dat morgen eindelijk vandaag wordt. En hoewel
ik weet dat het vreemd klinkt lijkt het, voelt het, alsof zij me begrepen hebben. Het gaat zelfs zover
dat ik ze in gedachten – het medium waarin ik zojuist ook mijn kleine toespraak hield – instemmend
zie knikken.
En met dat knikken lijkt alsof de magische oppervlaktespanning van een enorme zeepbel om
me heen wordt opgegeven en haar glazen muur zich snel kleiner maakt, om tot bijna niets te
verdwijnen. De schok dwingt mij af te stappen. Ze knikken, bewegen hun domme, logge hoofden op
en neer, op en neer, op en neer. Ze bevestigen iets wat ze helemaal niet horen te bevestigen. Waar
blijven de boze stemmen? Wie roept mij op het matje voor deze groteske onzin? Waarom vraagt
niemand aan mij waar ik überhaupt het gore lef vandaan haal, om er zelfs maar aan te denken om
hun toekomst in gevaar te brengen? Iedereen laat mij toe, om hun verdere leven te bepalen!
Niemand houdt die macht verontwaardigd bij zich! IEDEREEN KNIKT!
Oh god, iedereen knikt. Zoals die zeepbel is verdwenen, zo zijn mijn vreugde en trots nu ook
verdwenen, en zo ook sijpelt mijn laatste beetje zeggenschap weg. Het komt nooit meer goed.
Mijn natuurlijke reactie is om hier onmiddellijk tegenin te gaan. Nee, natuurlijk komt het wel
goed. Het is maar je fantasie, het is niet echt. Het maakt niet uit. Morgen is er gewoon weer een dag
en het is maar je fantasie, het is niet echt. Ik worstel mijzelf weer op mijn fiets (was ik er vanaf
gestapt?) en rij het laatste deel naar huis. Het is maar je fantasie, het is niet echt. Hoe vaker ik het
zeg, des te zekerder weet ik dat ik lieg. Het is maar je fantasie, het is niet echt. Het is echt. Ik
droomde niet, het was echt. Ik zei hen dat ze mij dankbaar moesten zijn voor mijn uitstekende
opvoeding en ze knikten. Ze bevestigden mijn dramatiek. In mijn gedachten knikken de mensen weer
begrijpend als ik de sleutel in het slot steek, de deur openmaak en de drempel overstap. Ik doe de
deur dicht.
Ykwinno Hensen

You might also like