Professional Documents
Culture Documents
Het Leven in Juni
Het Leven in Juni
vroeger al – nu nog
Want de ‘ik’ realiseert zich dat het contrast tussen die alom bruisende vitaliteit en
haar intieme ervaring van isolement wel wat uitleg vraagt. Vandaar een uitvoerige
literaire vergelijking die voor de lezer kan verhelderen hoe fundamenteel en ingrijpend
deze emotie bij haar is. Het gaat niet om een concrete jeugdherinnering. De ‘ik’ houdt
het bij een vage zinspeling: 'zoals je (…) wel praat over vroeger' (regel 8). Van ‘vroeger’
al dateert dat besef dat de ‘ik’-figuur zich te binnen roept. Via het beeld van een vrien-
denkring van nu die gezamenlijke herinneringen ('We waren …', regel 9) ophaalt van
saamhorigheid, van ooit gedeeld geluk: 'heel gelukkig' (regel 9).
Dat althans dachten de anderen! Maar de ‘ik’ realiseert zich dat ze zich ook toén al
een verre vreemde heeft gevoeld. De anderen herinneren zich niet haar ooit te hebben
gekoppeld aan die vrolijke vakantieherinneringen. 'Zoals …' (regel 8) ze toen al bleek er
niet bij te horen, zo blijkt ze ook nu nog geen ‘deel uit te maken’ van de vriendenkring,
van de vitale natuur, van het ‘leven’, van de wereld van 'vroeger' (regel 8). Niemand
'noemt' haar. Hoogstens 'vraagt iemand: was jij daarbij?' (regel 10). Een bijzonder
cynische retorische vraag die het antwoord ‘Nee’ in zich draagt. Dus ook toén al niet
opgemerkt, niet gezien, dus nooit herinnerd. Terwijl de anderen toen 'heel gelukkig'
(regel 9) waren, en nog steeds de herinneringen aan een gezamenlijke zomervakantie
spontaan ophalen, voelt de ‘ik’ extra haar isolement. Haar isolement van 'vroeger' zet
zich in haar ‘heden’ voort: in haar 'tuin', in de 'wereld' (regel 11).
strofe 3: de conclusie van de ‘ik’ en de interventie van een ‘verteller’
De eerste strofe begon als een programma: een ‘ik’-figuur die in een monologue
intérieur de contrastieve balans opmaakt van haar ‘eigen plaats in de grote wereld’. In de
tweede strofe realiseerde ze zich steeds sterker haar marginaliteit, hoe het 'om (haar)
heen' ook altijd bruiste van leven, in de natuur, bij vrienden.
Deze derde strofe is om twee redenen bijzonder. Ze vormt allereerst het argumenta-
tieve slot van die balans. Maar bovendien past de dichteres hier, midden regel 13, een
spectaculaire ingreep toe in de literaire opzet van het gedicht. Beide strategieën verdie-
nen aandacht en analyse.
autoritatieve omkering
Dat verrassende effect bereikt de dichteres met een subtiel gekozen, maar technisch
spectaculaire strategie! De zo juist opgetreden ‘verteller’ toont, vanuit zijn ‘alwetend-
heid’, een ‘ik’ die niét eenzaam is.
Want deze verteller – die het roer van de ‘ik-figuur overneemt – vermeldt dat ze zich
bewust is van de aanwezigheid van haar man in hun huis. Sterker nog: zijn werk, signa-
leert de ‘verteller’, bestaat erin dat hij nadenkt en 'schrijft' over 'het leven', ook op 'deze
ochtend in juni' (regel 14). Opkijkend van z’n werk ziet ook hij de tuin, daar waar de
'zwartkop' zingt. Met als centrum van zijn wereld: 'en in de tuin zit zij' (regel 15). Vanuit
zijn kamer, meldt de verteller bovendien, ziet hij haar zitten.
Centraal in elkaars 'leven' en in elkaars 'wereld'. Ook een wereld buiten. Een vrouw
die weet dat 'in huis een man' zit. Een man die vanuit dat huis de tuin inkijkt: daar 'zit
zij'. In de zomer, 'in de tuin', in 'de wereld', in het ‘luidkeelse’ gezang van de natuur. De
cirkel sluit zich: de ‘ik’ ziet de ‘hij’ die kijkt naar de ‘ik’. Zouden ze beiden analoog
schrijven over 'het leven' en over ‘de wereld’? Zijn misschien, om dat te suggereren, de
voornaamwoorden 'mij' (regel 7), 'hij' (regel 13) en 'zij' (regel 15) binnen een conse-
quent, hoewel informeel systeem van binnen- en eindrijm ('~ij' in de regels 1, 5, 7, 10
(2x), 12, 13, 15) zo opvallend gelokaliseerd?
'Dit is het leven, schrijft hij' (regel 13). Een definitieachtige formulering! Voor minder
doet de dichteres het niet! Deze balans krijgt daardoor de vorm van een algemene, wijs-
gerige, bezonken constatering dat dit 'het leven' is! Het is niet de ‘ik’-figuur, ook niet de
'hij' die verantwoordelijk is voor deze balans. Het is een alwetende, nauwlettend obser-
verende verteller die aan het einde van het gedicht – op eigen gezag, namens de man,
over de vrouw – de lezer tussen de regels ‘vertelt’ wat er gelezen moet worden. Geen
emotionele en sociale verlatenheid, maar sereniteit in een innerlijk evenwicht en een ver-
trouwde relatie.
thematische dynamiek
Deze thematische dynamiek in het gedicht is prachtig traceerbaar! Eerst de suggestie
van een marginale figuur die zich geen deel voelt van de wereld om zich heen (strofe 1).
Dan de nadrukkelijke accentuering van deze thematiek: de ‘ik’ heeft altijd al gekampt
met dit besef van uitgesloten, afgeweerd of vergeten te zijn (strofe 2). Tenslotte is er de
‘verteller die het weten kan’: hij gaat recht op z’n doel af. Hij laat objectief en auctorieel
zien hoe bij deze vrouw en bij deze man 'Het leven' (titel en vooral regel 13) tot een
eenheid is gegroeid: innerlijk en uiterlijk, binnen en buiten, vroeger en nu, mens en
natuur, rust en beweging, alleen en samen.
Lambert Wierenga