You are on page 1of 12

c

c
c
c
De dagen tussen de dagen
T.A. Swaak Mei/Juni 2011
R  

En kan ik schrijven
hier nog blijven
mijn wil geëtst
in de naad van
een Espenblad
doorregen met zonlicht
weerbarstige straal
die haar
uiteen doet vallen
waarna mij niets meer rust
dan warme zomergrond
die mij gewillig
weg laat waaien
andere velden bezaaien
waar de zee
geen anker heeft
mijn malend hart
opnieuw beleeft
wat het had moeten zijn
en voelen
toch weer dat woelen
en die aarde
eeuwig ontvankelijk
waar heel mijn wezen
zich vervindt
Ik vaar blind
op mijn natuur
die toch weer wint
toch wel
à
   
ðaan Imke)

Kunnen wij nu,


nu dat woorden
gewichtloos zweven
ons overgeven
aan de getijden
die onze dromen
nog niet hebben geproefd
die tomeloos
en zonder geijkte patronen
gekoesterd
en zo teder
nestelend in ons
almaar trager bloed
blijven stuwen
in het meer
dat onze liefde heet?
4 
ðaan Imke)

Van verdriet
heb ik
kaas gegeten
oud
en brokkelig
zout
der dagen zat

Zo onbeholpen
en weerloos
drijft mijn lieveliefde
mij nu aan
waar ik het menu
niet langer blijk te kennen
me schaamteloos laat
verwennen door alles
wat ik droom en mijmer

Jij die iedere welving


van mijn schemeren
mij buitenzinnig bemint
mijn eigen anker
doet vinden blind
zonder nog te hoeven
staren naar muren
afbrokkelend rondom
wat is, met jou hier
zo mooi dat ik erin
mag verdrinken
en zonder dat het
hoeft te bezinken
omdat jouw smachten
het al
van het mijne wist
„

Op het strand
tussen onooglijke korrels
die toch branden
onder ongewillige voeten
een zoektocht
naar het koele zilte
de stilte
die zich maar niet
met mij meet
ik ben
de tijd vergeten
mijn verhalend geruis
versleten
op de golventoppen
die ik ontwaar
zover de horizon reikt
die mijn hunkering
zo prachtig kil
beschildert en toch
zo warm herijkt
alsof het niets is
ã
 
ðaan papa, voor mama)

Zo bezielt
jouw weten
mijn onwetendheid
jouw echo
mijn stilte
jouw absentie
wat ik vermijdt
en jouw vreugde
wat mij draagt
tenminste
die herinnering
ervan
die zo even
tussen het laatste ruizen
van een zomeravond door
nonchalant belandde
achter mijn nog
betraande ogen
die het wenen
waren ontwend
toch niet
door tijd getemd
die jij zo prachtig
bracht
en blijft brengen
(

Ik breek geducht
het ijzer tussen mijn tanden
en maal het gruis
van mijn kiezen
met dit verhaal
dat maar niet verslonden
Woorden die breken
op dovemans oren
en toch gekauwd, gesproken
zullen worden
die toch echt
Mijn ogen zuchten
gekluisterd aan het kale vel
waarop jij zo lang geleden
jouw gedicht
jouw zielespraak
jouw afscheid
van een wereld
die je niet wilde«
    
ðaan mijn vader, die ik moet missen)

Je kondigde je woordeloos
aan
in de ogen van mijn vader
die zich van alles
afwendde
behalve het blauw
dat het raam van zijn kamer
soms sierde hij keek
almaar naar buiten
de klok
van de toren net
in zicht
Zag hij jou?
In die weggeslagen dagen
dat zijn lijf
die rots, die mokerslag,
wegebde
In die weinige woorden
almaar uiterlijkheden
die hij sprak?

Ik weet zeker
dat hij je voelde
dat in zijn klaar zijn
met het al dat tot
niets was geworden
in zijn dag
er nog een baken was
die hem bedroefde
en verwelkomde,
die hem angst gaf
en de volharding
om te gaan zoals hij
dat wilde
zoveel mogelijk thuis

En ik heb je aanschouwd
die nacht dat ik waakte
in mijn vaders blik
die nog een keer
een maalstroom aan vasthouden
en levenslicht dat terug
de nacht zo stug
en jij die even
net voordat zijn ogen sloten
mij doorgrondde
en wist
dat ik sterk genoeg
om hem te laten
Dat je de volgende ochtend
vanzelfsprekend
zijn vuur ter hande nam
en hem innig wegdroeg
mijn verscheurde dankbaarheid
latend voor wat het was
omdat wij elkaar toch
nog wel
„    

Misdienaar
geklemd in de kilte
van twee gelijkgezinden
even ontwetend
op het meedogenloos
van een houten bank
net buiten het altaar
ik was het, almaar bijster
het spoor, de weg
die zijn belofte
tijdens het eindeloze
catechismus kermis
deed vermoeden
maar nooit tot wasdom kwam
in mijn jonge denken
onschuld¶s geschenken
die mij nog jaren droegen
omdat het mysterie,
Zijn onvoorwaardelijkeid,
nog niet door menselijk weten
gestrekt was gegaan
à

De tijd verneveld
in sigaretten die
mij korter doen
Even buiten
die kwelling van
het moeten
door een ander opgelegd
en die ik
Juist dat eindige
steeds dichter
naarmate het gloeiende
as nabij
Dat vluchtige
van die ontlading
die mijn longen brandt
onthandt mijn weerstand
en geeft mij lucht
om bij te kunnen
Steeds weer
_ 
ðaan Imke, die IS)

Jouw bezielende armen


knevelen de laatste resten
van mijn wanhoop die

Jouw innig beminnende kus


verpulvert het steen van
mijn onzekerheid waar

Jouw vurige weten


wat mij verteerd
en tot bloei doet komen

Zo groots de nederigheid
die mij doordrenkt
als ik me bedenk
dat ik van jou mag
zonder aanziens
en onvoorwaardelijk
van jou

You might also like