Professional Documents
Culture Documents
De vroegste kinderjaren
Een kind dat in een erg belangrijke familie werd geboren kreeg een voornaam, een familienaam en een officile toenaam die hij zijn hele leven lang zou dragen. Maar vele kinderen hadden ook maar n naam. Bij meisjes eindigden namen dikwijls op a en bij jongens op us. Er werden ook heel wat troetelnaampjes gebruikt zoals Pupa (pop), Carilla (kleine schat), Albilla (schoonheid).
honing, melk of zoete wijn, puree, soep, zachtgekookte eieren. En zo leerde hij stilletjes aan eten als een volwassene.
Ziekte en dood
Er bestonden heel wat ziektes die typisch waren voor de kindertijd: Hoest, diarree, ontstekingen van de amandelen, braken, slapeloosheid, stuipen, oorpijn, koorts en neusbloedingen. Ze geloofden dat kindjes het meest vatbaar waren voor ziektes rond hun veertigste dag, tijdens de zevende maand en daarna tijdens hun zevende jaar. Dokters hadden geen interesse in kinderziektes. De kans dat ze zouden sterven was te groot. De kleine kindjes werden begraven. Pas wanneer hun tanden doorgebroken waren, rond de leeftijd van zeven maanden, werden ze verast. Het verlies van een kind werd als een drama voor de hele familie ervaren. In het graf werden kruiken, glaswerk, een olielamp, een zuigfles, een pop of ander speelgoed neergelegd.
De school
Enkel kinderen van rijke families konden naar school en meisjes studeerden maar heel zelden. De rijkste ouders hadden een huisonderwijzer. Vanaf de leeftijd van zeven jaar, soms al vroeger, leerde een kind lezen, schrijven en tellen. Eerst moesten ze het Latijnse alfabet kennen. Ze moesten uit het hoofd de tafels van de optelling en de vermenigvuldiging kennen. De meeste kinderen verlieten school toen ze vijftien of zestien waren. Maar de knapste en de rijkste studeerden verder.