You are on page 1of 10

Vijf punten over het tweede leven en orde van het Antwerpse bouwblok Vijftig cases

Bruno De Meulder & Maarten Van Acker

Het bouwblok, een stadsbouwsteen?

Bouwblokken worden dikwijls beschouwd als de basisbouwstenen van de (historische) stad. Des te eigenaardiger is de veelheid aan soorten en de variatie in vormen en maten van de bouwblokken waarmee de doorsneestad werd opgebouwd. In de Belgische context zijn onregelmatige bouwblokken overigens de regel. Antwerpen is zeker geen uitzondering op deze paradoxale vaststellingen. Een gedeeltelijke verklaring ligt in het feit dat het doorsneebouwblok helemaal geen bewust vormgegeven figuur is, maar door de band ontstond uit de nevenschikking van (private) bebouwing langs straten die elkaar snijden. De feitelijke stedenbouwkundige structuur vormt dan het markten- en stratenpatroon. In steden als Antwerpen werd die structuur veeleer gemaakt door een samenspel tussen straten en de oorspronkelijke waterstructuur van vlieten, ruien, gracht om de burcht et cetera. Uit de schering en inslag die straat- en waterstructuur vormden, resulteerde een even rijk als onregelmatig patroon aan blokken. Kortom, bouwblokken komen onrechtstreeks voort uit het bouwen langs straten en stratenpatronen. Ze vormen de neerslag van eeuwenlang bouwen, breken en herbouwen, beregelen en afwijken in de stad. Als zodanig zijn deze patronen al evenmin bijzonder rationeel en doorzichtig. Het verklaart de aangehaalde variatie en onregelmatigheid, maar bovenal de marges en de potenties die het historisch overgeleverde bouwblok herbergt. Als er immers al iets duidelijk werd is het wel dat het doorsneegrondvlak van een bouwblok in Antwerpen niet de rationele optelsom is van nauwkeurig op maat van bepaalde typologien gedimensioneerde percelen. Er is altijd paswerk. Het is nooit gepast.

I.1 Huizen/koten met koeren Ze bestaan wel, deze bouwblokken waarin nauw afgemeten percelen niet meer plaats dan voor typegebouw en koer rug aan rug worden geplaatst. Niet meer en niet minder. In de door speculatie gegenereerde negentiende-eeuwse gordel ontstond op deze wijze het meest problematische stedelijk weefsel van Antwerpen. Het zit potdicht. Eerste en tweede orde

vallen er samen. Wat men ook onderneemt, hoe men zich ook draait of keert, het is en blijft een secondair woningpatrimonium.

I.2 Huizen met tuintjes In de twintigste-eeuwse gordel verloopt het al wat meer ontspannen. Voor Deurne-Noord (Kronenburg et cetera) werd al voor de Eerste Wereldoorlog een algemeen plan van aanleg aangenomen. Stratenpatroon en bouwblokken zijn op elkaar afgestemd en de sociale consumptienormen van de tijd zijn daarbij in rekening gebracht. De percelen bieden dus ruimte voor de typische kleine bediendewoning in de rij en tuin. Deze bescheiden tuin vormt de minimale marge om in tweede orde iets te ondernemen: duiventil, tuinkot, badkamer, keuken. Veel meer valt er in die tweede orde niet te organiseren. Deurne-Noord levert met andere woorden de nulgraad van de tweede orde.

I.3 Villas en garageboxen Even verderop in de twintigste-eeuwse gordel verdampt het bouwblok en wordt het een verkaveling: huisje, tuintje. In het duurdere segment met villaatjes wordt dit al snel overgereglementeerd met voorschriften voor voortuin, haag, boom en wat dies meer. Is het nog een bouwblok? Elders verslapt de regelgeving en vooral de controle. Iedereen plaatste er zonder toestemming op net verschillende wijze een garagebox bij, al dan niet aangevuld met serre, duiventil, tuinhok of werkkot.

II

Het bouwblok als stedenbouwkundige figuur

Of het bouwblok als bouwsteen van de stad dient te worden beschouwd is een onderwerp van discussie. Dat het bouwblok een belangwekkende stedenbouwkundige figuur is, staat evenwel buiten kijf. Als stedenbouwkundige figuur par excellence drukken bouwblokken ook letterlijk een essentie van de stad uit: het evenwicht tussen orde en chaos, tussen regel en vrijheid, tussen fixatie en flexibiliteit, geslotenheid en openheid, binnen en buiten. In principe legt de rooilijn de hoofdlijn van het bouwblok vast. De ultieme gelijkrichter van het bouwblok is de rooilijn. Ze aligneert alle nevengeschikte bebouwing tot straatgevel en de samenstelling van een aantal straatgevels vormt het bouwblok. Zodra meerdere rooilijnen een (al dan niet regelmatige) veelhoek vormen, spreken we van een bouwblok. De verticale extrusie van de rooilijn vormt de face/faade, de gevel, het gezicht van het bouwblok.

Vandaar dat die ook dikwijls prsence heeft hier toont d Belg zich! en regelmaat in de nevenschikking vertoont. De gevel bepaalt op de eerste plaats (het voorkomen van) de straat. Vandaar dat de eerste aanvullende stedenbouwkundige regels die worden uitgevaardigd tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw, de (hoogte van de) gevel betreffen. Kwestie van (minimaal) lucht en licht op/in de straat te hebben. Wat zich achter de gevel voltrekt, is aan het oog onttrokken en hoort feitelijk niet langer bij de beregelde straat. Wat zich daar voltrekt, laat zich dan meestal ook nauwelijks iets gelegen aan de regelmaat. Achter de gevel past men zich aan of laat men zich gaan. Alles gaat. Alles kan. Alles gebeurt. Kortom, de rooilijnen zijn de scheidslijn tussen orde en wanorde, rechtlijnigheid en bandeloosheid. De rooilijn, scheidslijn tussen orde en chaos, is de regelaar van stedelijkheid, maar in zekere zin ook de scheidslijn tussen eerste en tweede orde, tussen formeel en informeel, tussen prsence en aisance.

III

Tweede orde eenmaal, andermaal en nog een keer

Daar tijdens de industrile revolutie intense verstedelijking en industrialisatie te uitbundig en vooral te speculatief gebruik werd gemaakt van de vrijheid die het als stedenbouwkundige figuur toelaat, wordt het bouwblok vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verder gereglementeerd. Maximale bouwdieptes worden vastgelegd, al dan niet met een toegestane, beperkte achteruitbouwstrook op het maaiveld. Het bouwblok wordt dus een sterker beregelde figuur waarin koeren en tuinen als een aparte zone gelden, naast de bouwzone. Het theoretisch bouwblok heeft bebouwing rondom rond in eerste orde en omsloten open ruimte in tweede orde, maar dat is theorie. Koeren en tuinen vormen als ruimten van tweede orde de herberg van het secondaire. In de schaduw van het starre primaire is het secondaire eigenlijk niets anders dan een vrijheidsgraad, een voortdurende vacatie: een uitnodiging om ingenomen te worden. De tweede orde, dat was tuin en koer en er wordt gepland en gerooid, getimmerd en vertimmerd, gebouwd en verbouwd, opgezet en afgebroken: kot, keuken, badkamer, werkplaats, loods. De tweede orde is gezien de gebrekkige afstemming van kavelgrootte en stratenpatroon soms veel meer dan tuin en koer. Dan is de doos van Pandora open en kan nagenoeg alles: opslagplaats, fabriek, gevangenis, een hele batterij garageboxen en waarom niet een geheel ziekenhuis, vleugel per vleugel bijgebouwd met bijbehorende tuin en een doorsteek achterin. Elk decennium zijn bijdrage.

Nagenoeg alles wat toonbaar en vooral wat ontoonbaar is, is te vinden in de tweede orde. Zij levert als bricolageruimte marge aan het stadsleven. Het is de speel- en rommelhoek die zo weer opgeruimd is voor een nieuwe aanwending, een bijkomende toevoeging, een kordate verandering of een zoveelste banale herschikking. Het kan er snel, niets hoeft op deze gemeenplaats bij uitstek schone schijn op te houden. Conformisme is er aan niemand besteed, experiment wordt er niet noodzakelijkerwijs geapprecieerd. Doorgaans heeft deze tweede orde weinig aura maar straalt ze des te meer intimiteit uit. De school krijgt er een strip klassen extra bij en structureert met speelplaatsgeroezemoes de tijd.

IV

Priv en publiek

Het traditionele bouwblok maakt een eenduidig onderscheid tussen de publieke en de private ruimte. De rooilijn vertaalt zich in een gevelfront waarmee tegelijkertijd een scherpe scheiding wordt gedefinieerd tussen publiek en priv, de modaliteiten waarmee het dagelijkse stadsleven wordt gestructureerd. Als regel wordt de private ruimte verdeeld en dus verrijzen ook minstens manshoge muren op perceelsgrenzen, hier en daar heggen en hagen. Ieder zijn illusoire privruimte. Ieder zijn Janus: een ernstig en strak beregeld publiek gezicht aan de straatzijde en deelname aan het publieke leven versus een gemoedelijke onrust op het ware gelaat langs de achterzijde en een indompeling in de intimiteit van het private.

IV.1

Insteek en enclave

Als het door bebouwing omsloten binnengebied te groot is voor redelijke benutting door de randbebouwing, ontstaat steeds de verleiding om het binnengebied in te nemen. Dat spreekt voor zich, zeker in tijden waarin verdichting aan de orde van de dag was of is. De consequentie van die innames is dat de zwart-witopdeling tussen publiek en priv dikwijls genuanceerd wordt. De steeg, het godshuis, het beluik dat insteekt tot in de kern van het bouwblok drijft het publieke in zekere zin binnen in het bouwblok. Het heft de opdeling tussen publiek en priv evenwel niet op. De steeg brengt veeleer gradatie aan in het publieke, brengt een toets enclaveatmosfeer in de publiek gemaakte plek. Soms is de gradatie minimaal. Is Stadswaag een enclave binnen een megabouwblok, bereikbaar via verschillende insteken, of is het gewoon een publiek plein? Wie meldt de graadmeter van subtiliteit? Soms is het verwarrend. Wat te denken van een bouwblok waaruit

de kathedraal als het ware uitpuilt? Publiek-priv, collectief-solitair: het wordt ondersteboven gekeerd. De kathedraal is uiteraard een uitzondering. Minder uitzonderlijk is een bouwblok dat open is of naderhand opnieuw ontpit werd en ingericht als publieke ruimte. Sommige sociale woonblokken functioneren zo (Luchtbal). Je kunt ze evengoed lezen als collectieve private ruimte, een collectieve binnentuin, al is dit niet meer zo eenduidig wanneer er ook een straat doorloopt.

IV.2 Binnenstebuiten, ondersteboven Het onderscheid en de gradaties tussen publiek en priv ondersteboven en binnenstebuiten keren, is ook iets wat de moderne beweging in architectuur en stedenbouw beoogde. Gebouwen hoorden voor de modernisten vrij te staan, solitaire objecten te worden in een domein dat per definitie publiek hoorde te zijn. Liefst van al moesten de solitaire objecten zich nog op pilotis verheffen boven de bodem, want dat laatste was een corrumperend object van speculatie en vulgair geldgewin. Het bouwblok bestaat niet meer, het is genverteerd. Intiem wordt blootgelegd, privaat wordt publiek en omgekeerd. In het solitaire object van de moderne beweging is de publiek-private gradint van het bouwblok opgeheven en genverteerd. Tegelijkertijd is ook alles (in de buitenruimte) exposed. De modernistische stad wierp met het bouwblok alle stedelijke intimiteit op de vuilnisbelt van de geschiedenis.

IV.3 Hybride blokken Als collage van bouwblok en flard modernistische stad verkrijgt menig bouwblok een even hybride als eigenaardig karakter: de aanwezigheid van these en antithese zonder synthese. Het traditionele paradigma van stedelijke ruimte het bouwblok is gelijktijdig aanwezig met het tegenovergestelde, modernistische paradigma, maar de gelijktijdigheid grijpt doorgaans stoemelings plaats, in koude nevenschikking. Er is geen samenspel en dus vermengen zich in de ruimte vreemde combinaties van publieke en private ruimte, exposed spaces n intieme ruimtelijkheid. Deze vermenging in aard en grootte van publiek en priv, voorkant en achterkant, exposed en intiem is dikwijls ongelukkig, maar soms ook juist erg verrijkend. Op zijn minst heeft het de potentie om het palet aan variatie en schakering van ruimten te verrijken.

De fantastische onvolmaaktheid van het Antwerpse bouwblok: een wrede wereld

binnenstebuiten

Als regelaar en uitdrukking van stedelijkheid en wegens zijn rijke traditie is het stedelijk bouwblok sinds lang terug van weggeweest in het stedenbouwkundig discours, na een korte herosche periode waarin de moderne beweging de ruimtelijke orde even ondersteboven keerde met een categorieke keuze voor vrijstaande bebouwing. Ondertussen lijkt het bouwblok al lang opnieuw het alfa en omega van de stedenbouw, ook in de stad Antwerpen, waar binnen de planningsdienst zelfs een heus bouwblokteam hyperactief is. Dit laatste mag niet verwonderen. Foto, kaart en plan tonen aan hoe pijnlijk onvolmaakt de bouwblokken van Antwerpen zijn, voor het overige trouwens een stad die grotendeels wordt bepaald door haar negentiende-eeuwse, begin twintigste-eeuwse bouwblokkenpatrimonium. In de bouwblokken van Antwerpen laat zich de opeenvolging van ontwikkeling en verval, de nevenschikking van verandering en stilstand aflezen en in die verhalen onthullen de haperingen in het verhaal, net als de stiltes in de muziek, het meest. Een scan van de negentiende-eeuwse gordel levert inderdaad nauwelijks een bouwblok op waaraan geen hoek ontbreekt, waarvan geen braak perceel door wild parkeren wordt gekoloniseerd of dat met schuttingen al dan niet met grote advertentieborden wordt afgeschermd. Elders woekert pioniersgroen dat op een kaalgeslagen perceel opduikt, voort tot op de stoep. Een eind verderop lijkt het meer op een gapende wonde. Trappen, vloeren, muren en schoorstenen laten hun afdruk na op gemene muren. Al deze openingen, gaten, ontbrekende afwerking, reten en spleten van de Antwerpse bouwblokken onthullen de onvolmaaktheid van de voortdurende productie en reproductie van de stad, de mismatch tussen investerings- en desinvesteringsgolven, het uit het gelid lopen van incrementele transformaties en globale veranderingen. Bovenal geven deze spleten en reten van de Antwerpse bouwblokken evenwel een doorzicht en inzicht in de binnenzijde van het stadsblok, en dus de stad. Ze laten een introspectie toe in wat verondersteld wordt gesloten te zijn en ze ontsluieren het intieme van de binnenkant van het bouwblok: tuin, garagebox, slonzige koterij en statig koetshuis, verdoken fabriek Terwijl we er dagelijks achteloos aan voorbijgaan, onthullen al deze gaten en kieren in het bouwblok, als Magrittetaferelen balancerend tussen de orde en de chaos van het leven, de eigenheid van de stad.

BBb matrix leeswijzer van boven naar onder: 10 paradigmas, behandeld in de bovenstaande tekst van links naar rechts: 5 snedes,van west naar oost, van binnenstad tot 20ste E gordel van linksboven naar rechtsonder: schaalvergroting en fragmentatie

Het onbestaande binnengebied

Ten koste van ademruimte in het historische stadscentrum, vallen eerste en tweede orde er vaak samen, verdiepingshoog geclaimd door commercie en vertier (1a). Investeringsdrang combineert er het samenspel tussen straten, vlieten en grachten in slierten hoofdgebouw die elke vorm van de binnengebied supprimeren (1b). De handelsstad laat zich voelen waar perceelslijnen a priori gemene muren van pakhuizen uittekenen (1d & 1e) of volgen naadloos een volledig rondje rooilijn (1c).

Huisje, tuintje, koertje

Het binnengebied in een onderdanige een-op-eenrelatie met de versneden buitenschil. Het binnengebied, na aftrek van bijkeuken en veranda, wordt intra muros in onderlinge overeenstemming met de buren verpuzzeld tot koertjes, terrassen en stadstuintjes (2a). Ze vormen elk een extra kamer, maar dan eentje zonder dak. Bij ruimer bedeelde bouwblokken kijken achtergevels synchroon uit over evenredig bemeten en doorgerekende grasveldjes (2e), al dan niet met een inspiratieloze bissectrice als hoekoplossing (2b). Zodra de diepte van het perceel het toelaat, koloniseren koten en autostelplaatsen de open marge (2c & 2d).

Kannibalen

Er was eens een binnengebied. Beetje bij beetje opgepeuzeld door stapels hotelkamers, klaslokalen of studios (3a). Verorberd door opslagruimte voor tapijten, doe-het-zelvers, autodealers of een zeldzame crche (3b). Verschalkt door buurtwinkels, diepe appartementsblokken of tot loft veredelde loodsen (3 c & d). Aangevreten door logistieke verdeelcentra met hun magazijnen vol paletten vlakbij op- en afrit, in- en uitvalswegweg (3e).

Inwendige parasiet

Een vreemd lichaam zoals een parkeergarage (4d) of extra appartementsblok (4c & 4d) bezet eensklaps het volledige binnengebied van zijn gastheer en zoekt zijn weg naar binnen door de

celwand, met hellende inritten, onderdoorgangen of blinde rolpoorten als tentakels. Een goedaardige stadsfunctie (4 a en 4b) wordt na verloop van tijd ingekapseld door individuele huiscellen.

De insteek

Beluiken (5c) ontsnapten mee aan de verordenende kracht van de rooilijn, godshuizen aan de drukte van de binnenstad (5a). Langs zich heen introduceert ze een tweede schil van bebouwing die de eerste dupliceert of negeert (5b). Buiten de ring zet ze als pijpenkop het binnengebied om in winst met een maximum aan extra verkoopbare kavels (5e) of verhuurbare parkeerplaatsen (5d).

Patio

Het bouwblok en zijn binnengebied ontworpen als n gebouw, of althans gedeeltelijk functionerend als n complex. Speelplaats voor de jongsten (6b) of voor de rookpauze van de minder jonge (6a). Daglichttoetreding: de patio ponst het uit de bouwblokmal als een beginsel (6e), als een instrument (6d) of als een noodzakelijk kwaad (6c).

Enclave

Een plein tussen eerste en tweede orde, priv en publiek. Toetreden kan er enkel onder het alziend oog van de randbewoners (7b & 7d). Net groot genoeg voor een boompje (7a), drie basketbalvelden (7c) of voor de draaicirkel van de transportbusjes (7e).

Binnenstebuiten

Zacht van buiten, hard van binnen. Het oorspronkelijke binnengebied wordt bezet door een solitair volume, de buitenruimte wordt verdrongen naar de rand en genternaliseerd tot museumruimte (8a) of megabioscoop (8e). In die vorm negeert middelhoogbouw, zowel langs de steenweg (8d) als in de winkelstraat (8b), oude perceeltracs of stringente kroonlijsthoogtes. Op een semipublieke grasmat bemiddelen ze er over de optimale zonneorintatie en onderlinge afstand.

Aan flarden

Groene oases zwellen aan tot over de straatmuur in de vorm van een kruidentuin(9a), kloosterhof (9b) of buurtpark (9d), elk met een weloverwogen gradint van toegankelijkheid.

Monomane onbestemdheid buiten de ring gedoogt (voorlopig) uitgestrekte velden aan hondenweiden, ecologische experimenten of volkstuintjes (9c en 9d).

10

Hybride

Hybride blokken vormen een eigenzinnige tussencategorie en dus misschien de meest typisch Antwerpse. Een ruim dertig jaar lang onbestemd grasveldje, met een soortgelijk gebruik (10a). Een volwaardig gevangeniscomplex in panopticonformatie deelt met gewone rijhuizen een bouwblok in het centrum van de stad (10b). Met beddencapaciteit en publieke spoedroute als voornaamste ordeningsmechanismes telt het omsingelde ziekenhuis binnenkort een vleugel uit drie verschillende eeuwen (10c). Gestolde organogrammen van een schoolgebouw, logistiek verdeelcentrum of erfgoed botsen ter hoogte van het bouwblokmiddelpunt (10d). De residuele marge wordt verdeeld onder gretige buren of geofferd aan schaamgroen. De sluitsteen van de matrix: alle stedenbouwkundige stijlfiguren in n bouwblokdoos (10e).

onbestaand.

.1

huisje tuintje koertje.

.2

kannibalen.

.3

inwendige parasiet.

.4

de insteek.

.5

patio.

.6

enclave.

.7

binnenste buiten.

.8

aan flarden.

.9

hybride.

.10

.a

.b

.c

.d

.e

You might also like