You are on page 1of 39

Geen kookboek cultuurhistorie

Essay over de representatie van het (archeologisch) erfgoed. [CONCEPT 3.2]

Martijn Duineveld
Martijn Duineveld is belevingsonderzoeker/planoloog en werkt momenteel bij de leerstoelgroep Sociaal ruimtelijke analyse van de Wageningen Universiteit, als onderzoeker in opleiding, aan een dissertatie over de alledaagse beleving van en de omgang met het cultuurhistorisch erfgoed. E-mail: martijn.duineveld@wur.nl

Anton Cruysheer
Anton Cruysheer is archeoloog en studeerde in 2002 af aan de Vrije Universiteit met een scriptie over archeologisch erfgoed en publieksbereik. Hij werkt momenteel samen met Evert van Ginkel aan een voorbeeldenboek voor archeologische publieksrepresentatie. E-mail: cruysheer@hotmail.com

Wageningen Universiteit mei 2003

Inhoud
1. LANDSCHAP, ERFGOED EN PUBLIEKSBEREIK
Aandacht voor behoud Onzichtbaar erfgoed

4
4 5

2. CONSTRUCTIES VAN HET VERLEDEN IN EEN PLURIFORME MAATSCHAPPIJ


Een pluriforme maatschappij De constructie van het verleden

6
7 7

3. TEKENS VAN HET VERLEDEN IN EEN WERELD VAN VERSCHIL


Semiotiek Tekendrager, object en interpretant Symbolen, indices en iconen Symbolen Indexiale tekens Iconen

9
9 10 11 12 13 13

4. INTENTENTIONELE REPRESENTATIES VAN DE GESCHIEDENISSEN 14


Collectieve socialisatie en politieke legitimatie Instandhouding van identiteiten en emoties Economische intenties 15 16 16

5. REPRESENTATIE CRISIS
Authenticiteit en de strijd rond het beeld van het authentieke De angst voor en de noodzaak van popularisering Strijd rond sociaal-maatschappelijke intenties

17
17 19 21

6. GEEN KOOKBOEK EN EEN AANTAL ANDERE IMPLICATIES DIE KUNNEN WORDEN AFGELEID UIT HET VOORGAANDE 23
Archeologen ontwaak! Onderken de meervoud aan intenties 23 24

Neem kennis en doe recht doen aan de meervoudige interpretatie van het verleden 24 Overwin de angst voor Popularisering 25

BIJLAGE 1: RECONSTRUCTIE VAN EEN GEVECHT OM DE GESCHIEDENIS 26


Verleden, landschap, mensen, workshop Enige pre-reflectieve notities Vechten om de geschiedenis Belevingsonderzoek in consensusland Final Thoughts van de belevingsonderzoeker 26 27 28 33 34

BIBLIOGRAFIE

36

1. Landschap, erfgoed en publieksbereik


Het cultuurhistorisch erfgoed bestaat uit al datgene wat vroegere generaties ons hebben nagelaten en manifesteert zich op vele wijzen, zoals mondelinge overleveringen, teksten, gebouwde monumenten, schilderijen, archeologische sporen en relicten en alles wat men zoal op een vrijmarkt of Tussen Kunst en Kitsch kan tegenkomen. Tezamen vormt dit ons verleden, ons cultuurhistorisch kapitaal, waarvan met name de materile neerslag in het landschap recentelijk veel belangstelling kent van zowel maatschappelijke instellingen, het publiek1, de politiek2 en de wetenschap3. Zorg en aandacht voor cultuurhistorische relicten in Nederland lijkt zeker op zijn plaats; de ruimtelijke ontwikkelingen, en daarmee de transformatie van het landschap, voltrekt zich sinds de tweede wereldoorlog razend snel. Als gevolg hiervan verdwijnt het erfgoed in een rap tempo. Het verdwijnen van dit erfgoed is overigens niet enkel een Nederlands probleem. Reeds in 1992 werd het zogenoemde Verdrag van Malta getekend, dat zich uitsprak voor bescherming van het Europese erfgoed. Voortaan zou bij ruimtelijke ingrepen vooraf gekeken worden naar potentieel aanwezige archeologische waarden. Mochten deze aanwezig dan zouden deze beschermd moeten worden en indien niet mogelijk, dan zou de verstoorder moeten betalen voor archeologisch onderzoek. Het verdrag richtte zich niet enkel op het wettelijk beschermen en behouden van het erfgoed.4 Zo stelt artikel negen van het verdrag dat het ook van belang is om a) Voorlichtingscampagnes te voeren om bij het publiek besef te kweken en te ontwikkelen van de waarde van het archeologische erfgoed voor het begrip van het verleden en de bedreigingen voor dit erfgoed en b) De toegang van het publiek tot
1 J. d. Haan 1997: Het gedeelde erfgoed: een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het einde van de jaren zeventig 2 OC&W 1999: Nota Belvedre: beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting 3 R. During, J. H. F. Bloemers & M. H. Wijnen 2001: Bodemarchief in behoud en ontwikkeling: de conceptuele grondslagen 4 EU 1992: Het verdrag van Malta. Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed. 4 Aandacht voor behoud

belangrijke bestanddelen van het archeologisch erfgoed, met name vindplaatsen, te bevorderen en het tentoonstellen aan het publiek van geselecteerde archeologische voorwerpen te stimuleren.1 Dat het publiek moet worden betrokken bij het culturele erfgoed is dus onder meer gestoeld op de gedachte dat er onder de bevolking draagvlak moet worden gecreerd voor het behoud van het erfgoed. Zo zou het verspreiden van kennis kunnen leiden tot meer interesse, interesse tot draagvlak, draagvlak tot behoud en meer financile armslag voor cultuurhistorisch onderzoek en opgravingen. Daarnaast kan als argument worden aangevoerd dat het voor historische disciplines vanzelfsprekend zou moeten zijn het publiek bij hun onderzoek te betrekken omdat zij met maatschappelijke middelen het cultuurgoed behouden en hun onderzoek financieren. Dat het berhaupt nodig wordt geacht het publiek te betrekken komt mede omdat de toegankelijkheid van met name het archeologische erfgoed voor een breed publiek nogal beperkt is. Het is hoogdrempelig, (visueel) onaantrekkelijk, voor veel mensen onbegrijpelijk en veelal oninteressant (moeilijk beleefbaar). Dit heeft te maken met het feit dat, op wat hunnenbedden, grafheuvels en terpen na, een groot deel van het door archeologen als waardevol bestempelde erfgoed zich onder de grond bevindt en daarom niet waarneembaar is met het blote oog. Daarbij zijn sommige relicten wel fysiek zichtbaar aanwezig in het landschap maar worden deze door velen niet als archeologische waarden herkend. Deze relicten lijken enkel waarneembaar voor getrainde ogen.2 Aan de noodzaak kennis over te dragen of draagvlak te creren kleeft dan ook een groot probleem, want hoe iets te verkopen wat moeilijk of niet zichtbaar en beleefbaar is? De oplossing lijkt voor de hand te liggen: het beleefbaar maken van het verleden. Zo kan het vertellen van een aantrekkelijk verhaal over een glooiing in het landschap er voor zorgen dat aanschouwers er in het vervolg een kasteelmotte in zien. En zo zou men ook grafheuvels aan de man kunnen brengen door het reconstrueren van een dwarsdoorsnede van een grafheuvel, zodat het publiek kan zien wat de grafinhoud is en hoe de
Onzichtbaar erfgoed

1 Ook in de cultuurnota wordt hier op gewezen. OC&W 2000: Cultuur als confrontatie 2 Betekenissen zijn noodzakelijk voor de waarneming / beleving: J. F. Coeterier 1987: De waarneming en waardering van landschappen en M. H. Jacobs 2002: Landschap 3: het ware, juiste en waarachtige landschap 5

heuvel is opgebouwd. Men kan ook informatiepanelen neerzetten bij de Hunebedden in Drente, of een Romeinse villa nabouwen in een constructie van staal.1 En in een museumtentoonstelling zou men, in

Astrix en Obelix op:http://www.limburgsmuseum.nl/asterix/topstuk/tophome.html

combinatie met archeologische vondsten, de striphelden Asterix en Obelix het leven in de Romeinse tijd kunnen laten verduidelijken.2 Wat men zich zou kunnen afvragen is of de representaties wel aansluiten op de verwachtingen en de belevingswereld van het publiek? Is dit niet het geval dan zal ook de intentie het publiek meer te bereiken niet verwezenlijkt kunnen worden. In dit essay willen we deze vraag (en de daaraan gerelateerde vragen) nader problematiseren en willen we bekijken of het mogelijk is een antwoord te vinden op de vraag: hoe kan men het erfgoed representeren in woord, beeld, geluid, als relict of als reconstructie van relicten, zodanig dat dit aanluit op de belevingswereld van het publiek? Is het bijvoorbeeld mogelijk een kookboek te maken waarin wordt aangegeven hoe het erfgoed het beste kan en/of moeten gerepresenteerd? 2. Constructies van het verleden in een pluriforme maatschappij We moeten de hierboven genoemde vragen stellen tegen de achtergrond van een maatschappij die zich laat karakteriseren als pluriform en de geschiedenis die niet bestaat uit eenduidig te objectiveren
1 ROB 2000: Folder: Natuur en cultuur op de Sint Jansberg. Een plan tot consilidatie en visualisatie van de Romeinse Villa Sint Jansberg te Mook en Middelaar 2 http://www.limburgsmuseum.nl/asterix/topstuk/tophome.html 6

feiten maar veeleer moet worden beschouwd als een contingente, menselijke constructie. Nederland in het begin van de 21e eeuw bestaat uit tal van verschillende (groepen) mensen die allemaal zo hun eigen ideen hebben en uitdragen over wat waar en waardevol is. Dat we leven in een pluriforme maatschappij wordt ondermeer veroorzaakt door globaliseringprocessen, waardoor er een constant transport plaatsvindt en daarmee ont-plaatsing en herplaatsing van mensen, goederen, kapitaal en betekenissen.2 Door de meerduidigheid aan ideen, waardering, kennis, waarden en normen binnen de maatschappij is de vraag hoe we het erfgoed willen representeren dan ook altijd verbonden met de vraag wiens erfgoed moet worden gerepresenteerd: het erfgoed van de historisch geografen, dat van de archeologen, de geschiedkundigen, de historisch ecologen, dat van amateur-archeologen, de bewoners van een gebied, de toerist of van dat tante Truus, met haar passie voor middeleeuwse kloostertuinen...3 Hoewel de geschiedenissen van bepaalde actoren, binnen een bepaald maatschappelijk en wetenschappelijk discours, meer het predikaat WAAR verdient dan andere, is het voor onze benadering niet van belang wiens en welke geschiedenis meer recht doet aan de waarheid maar veeleer welke beelden er van de geschiedenis bestaan en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Met Lorenz (en met hem vele anderen) beschouwen we
De constructie van het verleden Een pluriforme maatschappij

1 Ondermeer onder invloed van globaliseringprocessen, zie: J. X. Inda & R. Rosaldo 2001: The anthropology of globalization: a reader 2 We doelen hier niet enkel op de groepen wetenschappers en niet wetenschappers maar ook op wetenschappers onderling (archeologen versus historisch geografen) en de grote diversiteit van groepen die onder het kopje het publiek worden geplaatst. 3 Wij zijn ons er goed van bewust dat antwoorden op deze vragen van politieke, normatieve aard zijn en we zullen deze dan ook aan het maatschappelijk debat overlaten. Wij doen hier dan ook geen uitspraken, aan welke geschiedenis (welke relicten uit de geschiedenis) de meeste waarden moet worden toegekend. Dit bewuste stilzwijgen komt niet voort uit een gebrek aan mening maar omdat onze wetenschappelijke interesse juist uit gaat naar de verschillende beelden die verschillende mensen kunnen hebben van het verleden. Geschiedschrijving is nooit vrij van intenties. (Waarover later meer) Zie ook Bijlage 1: Een gevecht om de geschiedenis 7

de geschiedenis als een constructie van het verleden.1 Dat wil zeggen dat het objectief beschrijven en kennen van de geschiedenis onmogelijk wordt geacht maar dat een geschiedenis moet worden beschouwd als een interpretatie die afhankelijk is van de context (het discours, de discipline, de gemeenschap, de groep) waarbinnen deze wordt geconstrueerd. Aangezien verschillende mensen, zoals wetenschappers, amateurs, leken, etc., volgens verschillende rechtvaardigingsprocedures relicten, sporen, geschriften, verhalen, etc. van het verleden interpreteren en er verschillende soms tegenstrijdige verhalen cq. waarheden over vertellen, kan n en hetzelfde tijdsvlak in het verleden op vele manieren geschiedenis worden. Daarnaast kan een landschap, een plek of een relict door de tijd heen ook verschillende (geconstrueerde) geschiedenissen in zich dragen. De lezer zal waarschijnlijk reeds kunnen inzien dat, met een constructivistische bril, de aan representatie gerelateerde vragen, in een veelvormige maatschappij geen eenvoudige en eenduidige antwoorden zullen opleveren. Wel menen we dat er een aantal interessante inzichten te verkrijgen zijn wat betreft de omgang met het verleden. Dit door het complexe karakter te ontrafelen van de relatie tussen cultuurhistorische relicten2 enerzijds en de belevingswereld van groepen mensen anderzijds. We zullen dan ook eerst met behulp van een aantal begrippen uit de semiotiek een analyse geven van de verschillende interpretaties die ons beeld van de geschiedenis vormen en de wijze waarop naar het verleden kan worden verwezen. Dan zullen we de verschillende intenties die achter een bepaalde representatie van het erfgoed kunnen schuil gaan beschrijven. Vervolgens laten we zien dat de verschillende constructies / interpretaties van het verleden en de verschillende intenties die achter de reconstructies schuil gaan kunnen zorgen voor een aantal discrepanties en conflicten
1 C. F. G. Lorenz 1998: De constructie van het verleden: een inleiding in de theorie van de geschiedenis, zie ook P. H. H. Vries 1995: Verhaal en betoog: geschiedbeoefening tussen postmoderne vertelling en sociaalwetenschappelijke analyse voor een omschrijving van diverse constructivistische auteurs en een kritische reflectie daarop. 2 In dit essay zullen veel van de voorbeelden zich beperken tot die relicten die door archeologen als archeologisch erfgoed worden bestempeld. Voordat nietarcheologen het essay nu terzijde leggen willen we benadrukken dat de boodschap van dit het essay betrekking heeft op de representatie van het cultureel, historisch erfgoed in het algemeen. We nemen daarbij aan dat het voor de lezer niet moeilijk moet zijn de hieronder gepresenteerde ideen te vertalen naar andere disciplines die zich bezighouden op het raakvlak van landschap en cultuurhistorie. 8

tussen groepen mensen. Tot slot zullen we enige implicaties formuleren voor de omgang met het verleden en het publiek. 3. Tekens van het verleden in een wereld van verschil We willen nu eerst wat meer inzicht proberen te verkrijgen in de verschillende wijzen waarop mensen relicten uit het verleden interpreteren en daarbij ook ingaan op de relatie van deze interpretaties tot de concrete representaties van de geconstrueerde geschiedenis. We zullen dit doen aan de hand van enige gedachten en begrippen uit de semiotiek van Charles Sanders Peirce. Semiotiek betekent tekenleer. Door semiotici wordt er nagedacht over de werking van tekens, onder meer in het Charles Sanders Peirce proces van kennis- en betekenisproductie.1 Volgens Peirce, een van de grondleggers van de semiotiek, ligt in alles de mogelijkheid een teken te zijn. Dat iets een teken wordt is afhankelijk van de mens die iets als teken interpreteert. Achter de semiotiek van Peirce gaat net als in veel constructivistische perspectieven de kentheoretische veronderstelling schuil dat de werkelijkheid, zoals wij deze waarnemen, kennen en daarover uitspraken doen geen afspiegeling is van de dingen an sich maar een menselijke constructie.2 Alles wat de mens over de
Semiotiek

1 Naast Peirce wordt ook De Saussure beschouwd als een van de grondleggers van de semiotiek. Zie voor een onderscheid tussen beide stromingen: ( H. Driel 1993: De Semiosis. De semiotiek van C.S. Peirce in verband gebracht met het verschijnsel 'film'.) en D. Chandler 2001: Semiotics: the basics Voor de semiotiek van Pierce zie ondermeer: J. C. A. v. d. Lubbe & A. J. A. v. Zoest 1997: Teken en betekenis; A. J. A. v. Zoest 1978: Semiotiek. Over tekens, hoe ze werken en wat we ermee doen; Driel ; Voor de semiotiek toegepast op vraagstukken rond het landschap, cultuurhistorie en ontwerp zie ook: K. v. Assche 2000: Ruimtelijke identiteit en nieuwe stad: productie en consumptie van betekenis in nieuwe stedelijke omgevingen en de mogelijkheden van historische referenties om deze identiteit te verlenen 2 Dit is een wat ongenuanceerde en versimpelde weergave. Het is echter niet in het belang van dit essay in te gaan op de juiste ontologische, kentheoretische en metafysische vooronderstellingen die verbonden zijn aan en achter de semiotiek van Pierce schuil gaan. Zie daarvoor: U. Eco 2001: Kant en het vogelbekdier, J. 9

werkelijkheid zegt moet dan ook worden beschouwd als (groeps- of cultuur-) gebonden interpretatie. Met ander woorden onze kennis, beeldvorming, waardering e.d. is afhankelijk van de betekenissen die wij

aan de tekens in de wereld toekennen. In het denken over de productie van kennis onderscheidt Peirce een drietal soorten tekens. Ten eerste is er de tekendrager, zoals het woord: Romein of een stenen vaas met een lineair A-inscriptie. Het beeld dat het teken oproept bij diegene die het teken interpreteert wordt door hem object genoemd. In het eerste geval een beeld van een, al dan niet uitgedoste, romein en in het geval van de lineair A-insciptie nog bijna niks omdat het nog nauwelijks is ontcijfert. De betekenissen die de tekendrager en/of het object oproepen wordt interpretant genoemd. Dit zijn de interpretaties die aan het object gerelateerd zijn. Zo kunnen de associaties bij het vinden van een Romeinse munt bijvoorbeeld zijn: Hier zaten Romeinen. Zowel het object als de interpretant kan zelf ook weer een teken zijn en aanleiding geven tot verdere associaties en daarmee kennisvorming. Bij opgravingen of andere vormen van onderzoek naar relicten uit het verleden zal een archeoloog tekens uit het verleden in verband brengen met kennis die hij reeds gevormd heeft en aan de hand van de gevonden relicten nieuwe kennis produceren over het verleden. Hij zal bijvoorbeeld een bepaald teken, een rond stuk metaal, kunnen interpreteren als een muntstuk, en dit muntstuk zal bij hem worden geassocieerd met een hele reeks van Romeinse muntstukken die hij eerder in zijn leven is tegengekomen en zijn aangeleerde kennis over de Romeinen, over Romaniseringsprocessen, etc. Die kennis leidt bij hem bijvoorbeeld tot de redenatie: Hier zaten naar alle waarschijnlijkheid Romeinen. Na analyse van nog meer tekens en interpretaties van deze tekens, door middel van inductieve, deductieve en abductieve redeneringen, kan de archeoloog een
Hoopes 1994: Peirce on Signs: Writings on Semiotic by Charles Sanders Pierce 10 Tekendrager, object en interpretant

idee vormen over hoe het er ooit heeft uitgezien. Hierdoor vormt er in het hoofd van de archeoloog uiteindelijk een beeld over hoe de mensen er destijds bijliepen, wat ze precies deden op een bepaalde plek, etc. Als de archeoloog nu het publiek wil bereiken wordt hij geacht zijn kennis en het beeld van het verleden dat zich in zijn hoofd heeft gevormd te vertalen naar nieuwe tekens. Deze tekens mogen geen discrepantie vertonen met zijn eigen geconstrueerde beeld. Tegelijkertijd moeten ze om miscommunicatie te voorkomen overeenstemmen met de kennis, de beelden en de verwachtingen die het publiek heeft van en over het verleden. Zo zal het tonen van onsamenhangende scherven bij het publiek niet als betekenisvol worden genterpreteerd. Er kan mogelijk een discrepantie bestaan tussen de semiotische driehoeken van verschillende groepen mensen (het publiek, amateur-archeologen, professionele archeologen, etc.). De vraag die we ons kunnen stellen is dan ook: welke tekendragers kiezen we als we een door cultuurhistorici geconstrueerde geschiedenis op de juiste manier willen representeren?
Interpretant Symbolen, indices en iconen

Ook bij deze vraag kan het semiotisch systeem van Peirce ons Icons helpen meer inzicht te Tekendrager Indices Object verkrijgen in de Symbolen complexiteit en veelheid aan betekenissen, interpretaties, tekens en tekendragers, etc. We kunnen dan gebruik maken een enorme reeks aan begrippen die de verhouding tussen de drie elementen onderling beschrijven. We zullen ons hier bepreken tot een van de bekendste. Dit is het onderscheid tussen icons, indices (indexiale tekens) en symbolen. Deze drie begrippen hebben betrekking op de relatie tekendrager en object.1

1 Lubbe & Zoest : 20 11

Iconen zijn tekens die een min of meer directe afspiegeling zijn van hetgeen ze naar verwijzen. Zoals een striptekening, een foto of een wolk, die heel veel lijkt op een koe. Indices zijn tekens die duiden op een aangrenzendheid met het object. Zoals rook een indices kan zijn voor vuur en een schreeuw voor de nabijheid van een mens (met pijn of die laat weten dat hij aanwezig is.) Een symbool is altijd gebaseerd op een impliciete of expliciete afspraak in een bepaalde gemeenschap. Dat wil zeggen dat symbolen altijd intersubjectieve gedeelde kennis vereisen over de betekenis ervan. Zoals de combinatie van de letters: R, O, M, E, I, N samen het symbool ROMEIN vormen wat door ons, de gebruikers van de Nederlandse taal, verwijst naar een romein, een persoon die deel uitmaakte van het Romeinse rijk, etc., etc. Met de drie elementen kunnen we de relatie tussen de constructies van de geschiedenis en de daarbij behorende representaties enigszins uitn rafelen.

Archeologen en andere wetenschappers construeren hun waarheden binnen een bepaald paradigma waarbinnen tal van begrippen en symbolen worden gebruikt die binnen de discipline van de archeologie betekenisvol zijn, maar daarbuiten niet (hoeven te zijn). In de termen van Wittgenstein, hanteren de archeologen een taalspel, een reeks van symbolen die hun betekenis ontlenen aan de context waarin ze gebruikt worden maar in andere disciplines of voor groepen leken totaal betekenisloos of anders betekenisvol kunnen zijn.1 Leken zullen zich op hun beurt ook bedienen van een eigen taalspel om over het verleden te denken en te communiceren. Binnen deze taalspellen kunnen relicten uit het verleden op een totaal andere wijze betekenisvol worden en wordt er op een totaal andere wijze over gesproken.

Symbolen

1 L. Wittgenstein 2002 (oorspronkelijk 1953): Filosofische onderzoekingen 12

Communiceren met sommige leken heeft dan ook alleen maar zin als men zich voor deze groep verstaanbaar maakt, en als men enerzijds aansluit op het door hun gehanteerd taalspel en anderzijds op hun belevingswereld.1 Zo zal de zin: Deze Dragendorff 33 uit de wand van de coupe van spoor 257 kan duiden op een rituele depositie. voor veel archeologen heldere taal zijn, maar tegelijkertijd voor veel leken en een der auteurs dezes volkomen betekenisloos en saai. Indexiale tekens die naar het verleden verwijzen kunnen ondermeer elementen in de omgeving zijn die gerelateerd kunnen worden aan het archeologisch object. Zoals de specifieke context van grondlagen waarin het object zich bevindt. Een mooi voorbeeld van een indices is het verval van een object. Verval kan een indices voor ouderdom zijn en daarmee een mogelijke prikkel voor de ervaring van authenticiteit. Zelfs als deze authenticiteit bedrog is. Of het archeologisch object als nieuw wordt herstelt f er voor wordt gekozen het er opzettelijk oud te laten uitzien zijn allemaal keuzes die te maken hebben met het gebruik van indexiale tekens. Indexiale tekens kunnen daarom een belangrijke functie hebben om in de beleving van mensen het gevoel van echtheid te geven, om de oudheid van het object te benadrukken, of juist om het omgekeerde te bereiken. De inzet van iconen, bijvoorbeeld in de vorm van illustraties, of materile reconstructies (van historische gebouwen bijvoorbeeld) maar ook het tonen van de objecten zelf leidt in de praktijk vaak tot complexe vraagstukken waarin vele keuzes moeten worden gemaakt.2 Zoals gezegd is een iconische relatie tussen teken en object een relatie op basis van gelijkenis. Aangezien in veel gevallen men niet weet hoe het er vroeger exact heeft uitgezien, is een historische, iconische verwijzing vaak het product van een beeld dat is ontstaan in samenspraak met archeoloog en ontwerper. Het is dan ook veelvuldig de vraag of hiermee helemaal recht
1 In deze context wordt voornamelijk ingegaan op de discrepanties in de interpretaties en representaties van de geschiedenissen. Het moge duidelijk zijn dat de discrepantie, tussen in dit geval archeologen en publiek, tevens opgaat voor de verschillende benaderingen van (elementen van) de geschiedenissen, de voorkeuren, interesses en ontvankelijkheid. 2 In de genoemde uiteenrafeling van verschillende tekens, waarmee naar het verleden wordt verwezen hebben we het onderscheid tussen de drie elementen wat kunstmatig toegepast omdat in werkelijkheid de drie tekens door elkaar heen lopen. Zo kunnen foto, illustraties, relicten, informatiepanelen zowel iconisch, indexiaal als symbolisch zijn. 13 Iconen Indexiale tekens

wordt gedaan aan het beeld dat de archeoloog van het verleden heeft en of hiermee recht wordt gedaan aan het beeld of de beelden die het publiek heeft, waardeert en verwacht, en andersom omdat de beelden die het publiek verwacht wel door een professioneel archeoloog worden geaccepteerd.1 Als een archeoloog iets wil vertellen over zijn opgraving of vondst, hanteert deze niet zelden het eigen systeem van symbolen, indices en iconen, met als gevolg dat de boodschap slechts overkomt (cq. begrepen wordt, gewaardeerd wordt) bij een klein deel van de beoogde doelgroep. In het verlengde en in contrast hiermee is het interessant hoe men communiceert in de marketing van producten op de televisie(reclame). Hier lijken de zaken omgekeerd. Om de boodschap over te brengen (men wordt aangespoord een Ola-ijsje of Heineken-biertje te kopen) richt men zich in de boodschap volledig op de ontvanger. Het betreffende product wordt steevast gekoppeld aan een emotie die een bepaalde doelgroep zal aanspreken. Met stip op n van de emotievolle boodschappen staat sex, op de voet gevolgd door stoer en eigenzinnig/apart waarmee vooral wordt geappelleerd aan de individualiteit, het onderscheidend vermogen en de wel zeer goede smaak van de kijker/consument. Dit aanmeten van een way of life zal men echter zelden tegenkomen bij representaties van het verleden.3 Gedeeltelijk is dit een gevolg van het ontbreken van een marketingbesef, maar ook doordat de boodschap en intenties van de zender vaak afwijken van die van bijvoorbeeld een autoverkoper. 4. Intententionele representaties van de geschiedenissen De keuze voor de in te zetten tekens bij een representatie is een keuze tussen tal van representatie vormen waarbij steeds moet worden gelet op de verscheidenheid aan interpretaties die er tussen verschillende groepen kan bestaan en daarmee de verschillende invullingen die kunnen worden gegeven aan iconen, indices en symbolen. Achter de keuze voor een bepaalde representatievorm gaan echter ook altijd bepaalde intenties of doelen schuil. Zo is het creren van draagvlak en het bereiken van het

1 Let wel, voor alle in te zetten tekens geldt dat de werking ervan afhankelijk is van diegene die ze interpreteert. 2 Zie: C. J. v. Woerkum 2000: Communicatie en interactieve beleidsvorming 3 Uitzondering hierop vormen bijvoorbeeld documentaires op Discovery Channel of NGC waarin geschiedenis, relicten uit het verleden aan de kijker worden gepresenteerd met een voor veel kijkers aantrekkelijke mix van uitzonderlijke informatie, spanning en avontuur. 14

publiek slechts een van vele intenties die in belangrijke mate de keuze voor de te representeren geschiedenis, en de wijze waarop dit zou moeten geschieden, sturen. We zullen nu een aantal intenties die achter de vorm en de inhoud van de representaties van de geschiedenissen schuil kunnen gaan bespreken, waarbij we niet volledig pretenderen te zijn maar wel hopen de differentiatie in intenties duidelijk te kunnen maken. Door Ashworth wordt ondermeer collectieve socialisatie genoemd waarvoor het verleden wordt ingezet. Volgens hem wordt het verleden gebruikt als instrument om sociale waarden over te brengen en sociale controles te handhaven.1 We kunnen daarbij tevens denken aan bepaalde religieuze motieven die achter een bepaalde weergave van de geschiedenis schuilgaan. Daarnaast spreekt Ashworth ook van politieke legitimatie. Hij doelt hiermee op de inzet van het verleden om bepaalde ideen en
Collectieve socialisatie en politieke legitimatie

Sadam Hussein na de 1e Golfoorlog afgebeeld als Nebukadnezar

ideologien van bepaalde (dominante) groepen te legitimeren. Het vergeten, dan wel benadrukken van sommige geschiedenissen kan ingezet worden door bepaalde groepen om hun gezamenlijke afkomst te benadrukken (en daarmee bijvoorbeeld hun claims op grondgebied kracht bij te zetten) of om hun macht, trots, eer, etc. te behouden. Een voorbeeld van dit laatste is het geschiedenisonderwijs in Japan, waar men nog steeds het eigen aandeel in de Tweede Wereldoorlog marginaliseert, of, iets

1 G. Ashwoth 1993: Erfgoedplanning voor een actueel gebruik van het verleden. 15

dichter bij huis, ons eigen verre van smetteloze verleden als koloniale macht.1 De gerepresenteerde geschiedenis is niet zelden verbonden met de instandhouding of de creatie van de identiteiten van bepaalde groepen mensen en zij draagt onder andere bij aan de collectieve, nationale trots (Piet Hein) of groepsgebonden identiteiten.2 Daarnaast zijn er ook tal van intenties gebonden aan het emotionele lot van bepaalde groepen. Zo zijn er in Amerika tal van Holocaustmusea waarin de bezoekers overspoeld worden met (verschrikkelijke) stimuli opdat zij, door deze directe confrontatie met dit gruwelijke verleden, niet zullen vergeten.3 Bekend is dat landen als Egypte en Cambodja in niet onbelangrijke mate draaien op het toeristisch/recreatief potentieel van hun eigen cultuurhistorisch erfgoed. Economische intenties kunnen dan ook een belangrijke motivatie zijn om bepaalde geschiedenissen op bepaalde wijze te representeren. Hierbij kan worden gedacht aan het constant reproduceren van bepaalde relicten boven andere, omdat deze goed verkopen, veel toeristen trekken, etc. Het financile en economische aspect bepaalt in veel gevallen dan ook wat van het verleden waar, zinvol, waardevol en behoudenswaardig is. Aanverwante voorbeelden zijn hiervan in overvloed: voor een stuk linnen met verf waar de naam Van Gogh op staat worden miljoenen betaald, want waar van Gogh is daar zijn japanners en vele andere toeristen. Torens van Piza in miniatuur worden door velen gekocht voor op de openhaard en het Grachtenpand van Anne Frank heeft niet enkel het meest bezochte lege achterhuis van ons land, het valt tevens te bewonderen in Madurodam.
Economische intenties Instandhouding van identiteiten en emoties

1 S. Severt 2000: Wie is Nederland?. Zie ook de discussie in het NRC over herziening van het geschiedenisonderwijs en de verschillende intenties verschillende Europese landen die richting geven aan de keuze voor de onderwijzen geschiedenis: L. Putten, van 2003: Moord en Brand: Overal Europa wordt het geschiedenisonderwijs herzien.

de in te in

2 Voorbeelden hiervan worden beschreven in: Renfrew & Bahn Who's Past? Archaeology and the Public 3 M. Somers 2002: Joggen langs de wachttorens en de documentaire The holocaust Experience van Oeke Hoogendijk

16

5. Representatie crisis1 Het voorgaande samenvattend zouden we kunnen stellen dat het feit dat geschiedenis X als Y wordt gerepresenteerd niet los kan worden gezien van: 1. De interpretaties van het verleden van diegene die representeert. 2. De intenties die achter de representatie schuil gaan en de intenties die achter de genoemde intenties, etc. schuil gaan. 3. De wijze waarop men de geschiedenissen representeert (het gehanteerde taalspel, de symbolen, indices en iconen van de zender van de boodschap).2 Het zal de lezer dan ook niet verbazen dat de complexiteit rond de interpretatie van het verleden, de intenties en de representatie ervan niet zelden leidt tot conflicten over de JUISTE wijze waarop er met het verleden moet worden omgesprongen. We zullen nu dan ook ingaan op een aantal potentile en actuele conflicten over de omgang met het verleden. Veel discussies tussen archeologen onderling, tussen archeologen en andere historici en het publiek cirkelen rond de vraag of representatie Y van het verleden X, de geschiedenis op een goede wijze weer geeft? Zijn de gebruikte iconen, indices en tekens wel de juiste tekens? Deze vraag over het JUISTE gebruik en interpretatie van tekens die naar het verleden verwijzen zijn te plaatsen onder de authenticiteitdiscussies.3
Authenticiteit en de strijd rond het beeld van het authentieke

1 Zie voor een kritische beschouwingen van historische representaties in een postmoderne maatschappij: K. Walsh 1992: The representation of the past : museums and heritage in the postmodern world 2 Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde intenties, constructies met elkaar op complexe wijze zijn verweven, opdat de hierboven gegeven opsomming niet de indruk wekt dat constructies, representaties en intenties zich in het alledaagse leven, het politieke en wetenschappelijke debat als losse elementen aandienen. 3 N. Wang 1999: Rethinking authenticity in tourism experience; E. Gable & R. Handler 2003: After Authenticy at an American Heritage Site; N. Ex & J. Lengkeek 1996: Op zoek naar het echte 4 Ibid 17

Een mooi voorbeeld van strijd over authenticiteit wordt beschreven in het artikel; After Authenticy at an American Heritage Site. Hierin schetsen de antropologen Erik Gamble en Richar Handler de omgang met het verleden van en in het Amerikaanse openluchtmuseum Colonial Williamsburg.1 Zij komen daarin tot de conclusie dat er in het park een continue discussie plaatsvindt tussen de managers van het park, historici n het publiek over de wijze waarop het verleden wordt dan wel zou moeten worden gerepresenteerd. Daarbij laten ze zien dat het museum continu tracht aan te sluiten bij de in hun ogen ware constructies van het verleden en de wensen en verwachtingen van de bezoekers, die ook zo hun eigen ideen en opvattingen hebben over hoe het er uit moet zien. Soms worden de vele keuzes rond de representatie puur uit pragmatische overwegingen genomen. Zo worden de historisch incorrecte bomen niet gekapt omdat deze in de zomer voor de nodige verkoeling zorgen. Soms wijzigen de opvattingen van de beheerders onder invloed van bezoekers, die zichzelf, door het uitoefenen van hun hobby, tot connaisseurs van bepaalde relicten of details van een geschiedenis hebben geschoold. Het komt niet zelden voor dat de conservators van het museum door de eigen bezoekers worden Knossos te Kreta gewezen op onjuiste representaties. Een andere voorbeelden binnen het authenticiteitsdebat speelt zich af rond restaureren of reconstrueren van oude gebouwen. Zo kunnen, zelfs de meest wetenschappelijk gefundeerde, (plannen voor) gebouwreconstructies zich bij voorbaat al verheugen op flinke kritiek. Zo wordt, bijvoorbeeld, betoogd dat bij de reconstructie van een Romeinse villa, dat hier een bevroren tijdselement wordt gepresenteerd, terwijl een dergelijk gebouw niet zelden een hele ontwikkeling heeft gekend met verschillende bouwfasen. Een reconstructie doet daarmee voor veel wetenschappers dan ook geen recht aan (de complexiteit van) de geschiedenis. Daarbij speelt bovendien het aspect dat inzichten en kennis in de loop van jaren sterk kan wijzigen. Zelden kunnen archeologen met

1 Gable & Handler 18

een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gebruikte kleuren, hoogte en vele andere zaken als waarheid verkondigen. Wanneer dit toch gebeurd in zoiets concreets als een gebouwreconstructie, zien wetenschappers dat als bedrog en/of doet dit afbreuk aan hun eigen werk of inzichten (en HUN relatie tot de geschiedenis).1 Kortom; beelden en representaties van authenticiteit leiden niet zelden tot strijd. We hebben al eerder aangestipt dat de inzet van de iconen, indices en symbolen die voor de professional op een accurate manier naar het verleden verwijzen voor veel leken weinig aanspreekbaar zouden kunnen zijn, omdat deze bij bepaalde (doel)groepen niet leiden tot een betekenisvolle en/of gewaardeerde interpretatie. Om het publiek te bereiken kan er daarom een vertaalslag worden gemaakt naar de alledaagse (beeld)taal. Naast de verandering van taalspel kan men er in sommige gevallen voor kiezen om de geschiedenissen iets op te poetsen. We kunnen ze bijvoorbeeld spannender maken dan dat ze zijn. Of, we voegen er fictieve elementen aan toe. Het verleden wordt dan wat aangepast aan de wensen van de consument (lees: het grote publiek). Zo zal een geschiedenisleraar die zijn leerlingen, net uitgeblust van een fanatiek potje gameboyen, confronteert met een reeks droge jaartallen op weinig enthousiasme kunnen rekenen. De lessen die het langst blijven hangen, zo leert de praktijk ons, zijn in dit geval verhalen, en wel de meest dramatische, meeslepende, humorvolle en verbazingwekkende.
De angst voor en de noodzaak van popularisering

1 Een voorbeeld van gewijzigde inzichten zijn bijvoorbeeld de gebouwreconstructies van de paleizen van Knossos te Kreta. Veel van Sir Arthur Evans reconstructies worden tegenwoordig als onjuist genterpreteerd en er is zelfs gegronde twijfel of het hier eigenlijk wel gaat om paleizen. Gelukkig zijn veel toeristen zich van dit alles niet bewust en vergapen zich vol bewondering aan een onwerkelijk, onjuist, niet authentiek en beeld van het verleden, terwijl de plaatselijke politiek en hoteleigenaren er garen bij spinnen. 19

Het zodanig representeren van een geschiedenis dat het door een groot publiek wordt begrepen en gewaardeerd, wordt door menig professional met achterdocht bekeken. Minachtend bestempelen sommige dit soort representaties als popularisering, disneyficatie of attractievorming.1 In het NRC artikel De zegeningen van de Disneyficatie wordt de angst voor popularisering mooi gellustreerd. Er wordt in beschreven hoe het uitbrengen van de Disneyfilm Hercules in Griekenland tot groot protest leidde. Het erfgoed zou volgens de Grieken door Disney geplunderd zijn. [Mythologische] hutspot is Hercules genoemd, en zelfs geschiedvervalsing - een aanslag op de tere kinderziel, die op het ritme van aanstekelijke gospel een verworden beeld krijgt van de Oudgriekse cultuur.2 Dit Filmposter Hercules commentaar en de commotie ontstond voornamelijk omdat de makers van de Disneyfilm het niet zo nauw hadden genomen met de historische nauwkeurigheid. Hercules was in de film verworden tot een sympathieke goedzak, een Rambo met een Dopey-glimlach. Het is niet moeilijk ons in te leven in de kritiek van veel archeologen, cultuurhistorici, geschiedkundigen, e.d. aangezien zij zich een complex beeld van het verleden vormen aan de hand tijdrovende en uitgebreide onderzoeken. Daarbij wordt vaak erg genuanceerd met de vergaarde kennis omgegaan, met veel maren en misten. Dat eenduidige, versimpelde en weinig genuanceerde representaties van een geschiedenis ten behoeve van de massa voor hen soms als infantiel dan wel minderwaardig overkomen, lijkt dan ook begrijpelijk. Hier staat tegenover dat een in de ogen van de historicus oprechte en waarheidsgetrouwe representatie van de geschiedenis door veel

1 Zie voor een kritische en normatieve analyse van de omgang met het erfgoed in een postmoderne samenleving: Walsh 2 P. Steinz 1997: De zegeningen van de disneyficatie. Beter dan Zeus. 20

mensen niet begrepen en/of gewaardeerd zal worden, f zal worden ervaren als saaie kost. De auteur van het artikel meent dan ook dat hoe groot de discrepantie ook is met de echte geschiedenis; strips en tekenfilms, parodien en pastiches, [de weg] plaveien () voor serieuze belangstelling, zoals de 40.000 kopers van het recente handboek Asterix en de waarheid (oude geschiedenis voor beginners) zullen getuigen.1 Oftewel, versimpelde kennis als cultuurhistorische marketingstrategie In dezelfde redeneertrant zou men kunnen pleiten voor de inzet van fictie, of op waarheid gebaseerde representaties, met een fictief karakter zoals veel historische films. Neem bijvoorbeeld The Gladiator. De daarin getoonde beelden van het leven in de Romeinse tijd zullen voor veel scholieren op de middelbare school vele malen indringender worden bijgebracht dan dat ene uurtje geschiedenisles over de Romeinse tijd uit de brugklas. Er bestaat aldus een duidelijke discrepantie tussen enerzijds de archeoloog of historicus die het verleden heeft genterpreteerd en uit deze interpretaties allerlei representaties van het verleden afleidt en anderzijds de leken, het publiek, etc. die deze beelden op hun beurt moeten interpreteren/consumeren. Een andere strijd heeft alles van doen met de eerder genoemde intenties die achter de representatievormen schuil kunnen gaan. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven door de filmmaakster Oeke Hoogedijk in haar film The Holocaust Experience die in 2002 op het IDFA draaide. De documentaire schetst het beeld van de groeiende industrie die zich bezighoudt met het representeren van de geschiedenis van de holocaust. De voorbeelden die de maakster in het NRC handelsblad geeft, illustreren dat de representatievraagstukken niet eenduidig af te leiden zijn uit de vele interpretaties van de geschiedenis. Het is een vraagstuk waarvan de wortels niet enkel huizen in het authenticiteitdebat maar veeleer in politieke, ethische en esthetische dilemmas. Dat een exploratie en educatieve functie van een Unescomonument als deze tot spanningen kan leiden wordt ons inziens invoelbaar gemaakt door de volgende opmerkingen van Oeke Hoogendijk: In de zomer is het er groen. Touringcars met kleurige opschriften sightseeing of Krakow - Auschwitz Irkeau - rijden af en aan, groepen toeristen met fototoestellen en kleurige paraplus luisteren ernstig naar uitleg in allerlei talen. Daarna fotograferen ze elkaar onder de poort met het opschrift arbeit macht frei. Wij zijn ook al in Dachau geweest, maar
1 Ibid 21 Strijd rond sociaal-maatschappelijke intenties

hier is het veel emotioneler verklaren twee vrouwen hun komst.1 Zij merkt dan ook terecht op dat bepaalde vormen van representatie grote groepen mensen buitensluit. Hoe verschrikkelijk en pijnlijk de popularisering van de holocaust in de ogen van sommigen ook moge zijn, het zorgt er toch wel voor dat een groot publiek wordt geconfronteerd met een geschiedenis waarvan men hoopt dat zij zich nooit zal herhalen Oeke Hoogedijk heeft dan ook zo haar twijfels over de manier van representeren. In een anekdote over haar moeder die in Theresienstadt heeft gezeten zegt ze het volgende: zij heeft me eens verteld dat ze heeft geholpen met het uitruimten van treinwagons, dat ze daar halfdode en dode mensen uit heeft weg gedragen, maar dat ze zich niet meer kan herinneren dat ze dat werkelijk heeft gedaan. Als zij zich al niet meer kan inleven, hoe kun je er dan naar streven museumbezoekers zover te krijgen? () Anderzijds als je uitsluitend met fotos en teksten werkt, gaan mensen misschien gewoon staan lachen ()

Toeristen bezoeken Auschwitz, Foto uit de film de Holocaust experience

Als huidige generaties sterkere prikkels nodig hebben, dan moet dat maar, maar ik heb niet zoveel met popularisering. Het citaat kan worden genterpreteerd als het bestaan van een conflict tussen enerzijds een respectabele omgang met deze historie en anderzijds de intentie om ook nieuwe generaties met hun neus op de gruwelijke feiten te drukken. Ze vertelt aansluitend op het citaat over een ander uiterste. Volgens haar heeft een groep rabbijnen voorgesteld om een hek om Auschwitz heen te zetten en de natuur zou de plek laten overwoekeren. Dit zou een geheel andere representatie betekenen, een die misschien meer recht doet aan de intenties en interpretaties van de
1 Somers 22

Rabbijnen. Hiertegenover staat dat, hoewel het overwoekeren misschien een mooie symbolische functie heeft, voor bepaalde betrokkenen, deze voor de exploitatie van een educatief UNESCO monument minder interessant is. De in dit essay gegeven voorbeelden, waarin verschillende constructies van het verleden en verschillende intenties achter een bepaalde representatie van het verleden elkaar in de weg zitten, met elkaar botsen en elkaar kunnen uitsluiten, is iets wat we in de omgang met het verleden op tal van manieren en in tal van nuances tegenkomen.

6. Geen kookboek en een aantal andere implicaties die kunnen worden afgeleid uit het voorgaande Hoewel we in dit essay een aantal relaties tussen mens, verleden, de intentioneel geladen representatie n de strijd die daaruit kan voortkomen hebben blootgelegd, hebben we nog geen concrete antwoorden gegeven op de vraag hoe een bepaald stuk erfgoed dient te worden gerepresenteerd. Waarom dit niet is gelukt moge duidelijk zijn; de antwoorden bestaan niet. Iemand die morgen aan de slag wil met het representeren van een Romeinse villa of het nabouwen van een prehistorische hut moeten wij dan ook teleurstellen. We kunnen hem geen kookboek presenteren met daarin de recepten voor DE JUISTE WIJZE WAAROP MEN MET HET ERFGOED DIENT OM TE GAAN. Het representeren van het verleden is een proces waarbij vele keuzes moeten worden gemaakt die zich niet wetenschappelijk laten objectiveren of modelleren maar die afhankelijk zijn van de intenties die men heeft en de concrete situatie, de context, de betrokken actoren, doelgroep etc. We menen echter wel dat er een aantal implicaties te geven zijn voor de omgang met historische relicten in een pluriforme samenleving. Binnen de archeologisch disciplines bestaat nog een grote lacune aan kennis over het publiek n over het bereik van dit publiek.1 Daarnaast is het vormen van een reflectieve houding ten opzichte van de eigen kennis en waardevorming ten opzichte van het archeologisch object iets wat volgens ons nog nauwelijks plaats gevonden. Archeologen hebben zo hun
1 Zie hiervoor ook: A. Cruysheer 2002: Archeologisch Erfgoed en Publiekspresentatie. Onderzoek naar de mogelijkheden van Artikel 9 uit het verdrag van malta Archeologen ontwaak!

23

eigen verstandhouding tot het verleden maar staan allesbehalve los van het heden. Buiten intenties als het afleggen van verantwoordelijkheid is het ook puur een kwestie van eigenbelang om zich in de communicatie naar buiten toe zo actief mogelijk op het publiek te richten: het leidt immers tot meer kennis, interesse, waardering en daarmee uiteindelijk tot meer aandacht en financile mogelijkheden tot behoud, het (meer kunnen) verrichten van opgravingen n wetenschappelijk onderzoek. Hoewel we in dit essay geprobeerd hebben inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het archeologisch erfgoed moet worden gerepresenteerd hebben we tevens gezien dat het creren van draagvlak slechts een van de vele intenties is die achter historische representaties schuil kunnen gaan. De archeoloog zou er, naast de eigen intenties, goed aan kunnen doen kennis te nemen van de politieke, maatschappelijke, economische en emotionele intenties die er kunnen bestaan. Deze kunnen de representaties ten bate van het publiek in de weg zitten.
Neem kennis en doe recht doen aan de meervoudige interpretatie van het verleden Onderken de meervoud aan intenties

Een goed inzicht in de verschillende constructies van de geschiedenis en daarbij aan de claims die worden gelegd op wat waar en wat van waarde is, is volgens ons van groot belang om meer openheid te creren voor andermans geschiedenis en om het misverstand uit de weg te ruimen dat archeologische waarden objectief (dus los van normatieve intenties) kunnen worden vastgesteld. Is het besef dat de alledaagse beelden van het verleden soms erg ver kunnen afstaan van de wetenschappelijke ideen over het verleden common sense geworden, dan kan men zich binnen de historische disciplines meer gaan openstellen voor constructies van het verleden van andere mensen en groeperingen en pogen ook deze mee te nemen in het rijksbeleid. Dat betekent enerzijds dat de professionals zich bewust moeten worden van het feit dat hun interpretaties en representaties van het verleden slechts volledig te interpreteren zijn binnen hun eigen wereld. Anderzijds betekent het dat er veel meer kennis moet worden genomen van de wijze waarop niet professionals historische relicten in, op en onder het landschap beleven (lees: interpreteren).

1 Hiermee is wordt al een begin gemaakt met ideen over de biografie van het landschap: J. Kolen & T. Lemaire 1999: Landschap in meervoud: perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw en During, Bloemers & Wijnen 24

Wie voor de taak staat het verleden in welke vorm dan ook te representeren doet er goed aan kennis te nemen van zowel de beelden van de professioneel archeoloog als die van het van het publiek (het publiek dat men wil bereiken). Hoewel een uniforme overbrugging van beide betekeniskaders een conceptuele onmogelijkheid impliceert (of men moet iedereen opleiden tot volwaardig archeoloog), valt er naar onze mening in de publieke representatie van het verleden nog veel te bereiken, te leren, te experimenteren en te communiceren. Een verandering in attitude bij de professionele wereld ten opzichte van het publiek zou ook met zich mee kunnen brengen dat er minder angst onstaat voor het inzetten van populaire beelden voor het doel; publieksbereik. Het zichtbaar en beleefbaar maken van het verleden lijkt de manier om het publiek te betrekken. Het draait hierbij om de interactie met en participatie van het publiek. De toeschouwer moet zich kunnen identificeren met het onderwerp uit het verleden; er dient een link te zijn met het heden en verleden. Deze verpersoonlijking met (mensen uit) het verleden leiden tot inlevingsmogelijkheden, tot interesse of verbazing. Wij menen dat een populaire vorm van kennisoverdracht vanuit welke intentie dan ook een goede bijdrage kan leveren aan het bereiken van een groot publiek. Dat daarbij intenties en betekeniskaders, van mensen of groepen onderling (bijvoorbeeld archeologen en basisscholieren) in conflict komen, lijkt eerder een te onderkennen probleem dan een eenduidig op te lossen probleem.
Overwin de angst voor Popularisering

25

Bijlage 1: Reconstructie van een gevecht om de geschiedenis

Martijn Duineveld, januari 2003 Er binnen de ruimtelijke planvorming een toenemende aandacht voor het behoud van cultuurhistorische relicten in het landschap. Na jaren waarin de ecologielobby om zijn plaats heeft gevochten en, als we de ministerile notas moeten geloven, zijn plaats heeft veroverd, lijkt nu de geschiedenis aan de beurt. Deze aandacht heeft als consequentie dat er door het NWO wetenschappers aan het werk zijn gezet op het raakvlak van cultuurhistorie, ruimtelijke planvorming en publieksbereik.1 Martijn Duineveld2, medeorganisator en presentator van de workshop is er daar n van. In zijn promotie onderzoekt hij hoe verschillende individuen en groepen mensen het cultuurhistorische erfgoed beleven.3 Zijn onderzoek richt zich dan ook niet op de materile historische relicten zelf, maar op de wijze waarop verschillende groepen mensen daaraan betekenissen toekennen. Uit zijn onderzoek kunnen eventueel aanbevelingen worden afgeleid over de wijze waarop men het erfgoed zou kunnen representeren in het landschap. Om zijn onderzoek te illustreren aan de hand van een levend voorbeeld heeft hij samen met Christian Curr4 op 1 november van het jaar 2002 voor het symposium Het beleefde land een workshop gehouden met de titel: Vechten om de geschiedenis. Deze workshop bestond uit twee delen. In deel n is er gediscussieerd over de vraag hoe de
1 Ibid 2 Martijn Duineveld werkt bij de vakgroep sociaal ruimtelijke analyse van de WUR (martijn.duineveld@wur.nl) 3 Omdat het woord beleving volgens hem nogal ambigu kan worden genterpreteerd spreekt hij liever van betekenissen die mensen kunnen toekennen aan de omgeving. Zo heeft beleving en belevingsonderzoek voor sommige enkel betrekking op schoonheid- en waarderingsoordelen van mensen. Bij Martijn Duineveld gaat het om de wijze waarop mensen werkelijkheden construeren die voor een groot deel hun perceptie van de wereld bepalen. 4 Christian Curr is programma secretaris bij Habiforum (curre@habiforum.nl) 26 Verleden, landschap, mensen, workshop

geschiedenis kan worden gerepresenteerd in het landschap. Deze discussie is gevoerd aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk: de restauratie van twee middeleeuwse mottes op de Duivelsberg, nabij Nijmegen. In deel twee is er aan de hand van een aantal stellingen gediscussieerd over het nut en de noodzaak van het belevingsonderzoek. Voorafgaand aan de discussie gaf Barbara Speleers van de ROB een flitsende presentatie over de restauratie van twee mottes op de Duivelsberg. Daarna werd er door het forum, waaraan zijzelf ook deel nam, gediscussieerd over het plan van de ROB. In het forum zaten naast Barbara Speleers verder Jef Gielen van de vereniging Das en Boom, Frank Saris van de vogelstichting Sovon en Evert van Ginkel, kenner en adviseur op het gebied van archeologie publieksbereik. Het publiek werd ook actief bij de discussie betrokken. Alvorens te beginnen met de daadwerkelijke reconstructie van de workshop willen we enkele vraagstukken, die we kunnen tegenkomen binnen discussies over de representatie van het verleden in het landschap, enigszins ontrafelen. Het behouden van het cultuurhistorisch erfgoed is geen eenvoudige zaak. Zo moet het erfgoed concurreren met vele ruimtelijke claims. Een planningopgave is dan ook altijd een afweging van vele (politieke, maatschappelijke) keuzes. Gaan we natuur aanleggen of wegen en huizen, of geven we ruimte aan de rivieren? Zo kan het behouden van archeologische relicten op gespannen voet staan met de natuurwaarden die sommige ecologen toekennen aan de ruimte.1 De keuze voor een bepaalde invulling van de ruimte impliceert in veel gevallen dat de strijd moet worden aangegaan met andere functies. Of dat er moet worden nagedacht over een mogelijke integratie met andere functies en belangen. Niet alleen moet men zich de vraag stellen aan welke claims op de ruimte men voorrang verleent of hoe deze kunnen worden gentegreerd, ook moet men zich afvragen welke geschiedenis men representeert. Het verleden bestaat immers vanaf de prehistorie tot aan het heden en er komt elke dag 24 uur verleden bij. En en dezelfde plek zal verschillende sporen bevatten uit verschillende tijden.2 De keuze voor het representeren
Enige pre-reflectieve notities

1 A. Ervynck & J. Bastiaens 2002: Het bodemarchief: erfgoedvernietiging door natuurcreatie 2 K. Assche Ibid.: Omgaan met het landschappelijke verleden in natuurontwerpend Nederland 27

van geschiedenis a betekent dat men geschiedenis b, c, d en e niet representeert. Laten we hier de Romeinse tijd zien of behouden we de sporen uit de tweede wereldoorlog? Omdat verschillende mensen verschillende ideen hebben over wat waar en waardevol is, hangt bovenstaande vraag samen met de vraag wiens geschiedenis men wil laten zien. Tot slot moet men een keuze maken die met de bovenstaande punten samenhangt, namelijk: Hoe moet het erfgoed gerepresenteerd worden? Voor welke verhaalvorm wordt er gekozen? Welke beelden worden ingezet? Wordt er gebruik gemaakt van het authentieke materiaal of bouwen we het verleden na met nieuw maar oud ogend beton? Kortom, recht doen aan het verleden betekent een gevecht om plek, geschiedenis, vorm en inhoud waarbij ongemerkt allerlei andere relaties en vraagstukken binnen sluipen. Wat nu volgt is geen chronologische weergave van de discussie maar een bewerking aan de hand van de hierboven onderscheiden themas. Omdat het gevecht met andere ruimteclaims buiten de discussie is gebleven zullen we, na de introductie, starten met het kopje: Welke en wiens geschiedenis representeren we?.
Vechten om de geschiedenis Barbara Speleers werkt bij het ROB en was verantwoordelijk voor de restauratie van de twee mottes op de Duivelsberg. In vijf minuten gaf ze een mooie presentatie over de geschiedenis van de mottes en de wijze waarop het project is uitgevoerd: De Duivelsberg ontleent zijn naam aan het gebied 'de Duffel' waar u op uitkijkt. Deze hoge stuwwal is gevormd in de Saale IJstijd (150.000 v. Chr.). Door de kracht van het landijs werd het zand tot op grote hoogte opgestuwd. Zo ontstond de landtong waar waarschijnlijk Graaf Balderik en zijn vrouw Adela rond 1012 hun burcht, Mergelpe, bouwde. Naar de traditie van die tijd werd het een motte. Een motte is een kunstmatig opgeworpen heuvel, voorzien van een steil talud en meestal omgeven door een gracht. Bovenop de heuvel werd een houten of stenen toren gebouwd en voor de heuvel lag de voorburcht, voorzien van gebouwen voor de bewoners. Het bijzondere van "Mergelpe" is dat ze uit twee mottes bestaat. De grote motte had een defensieve functie en de kleine motte diende waarschijnlijk als uitzichtpunt. Archeologen hebben de Duivelsberg gedeeltelijk onderzocht maar weinig gevonden. Zij denken dat de burcht nooit is afgebouwd. De beide mottes van de Duivelsberg zijn een archeologisch Rijksmonument. In de jaren 70 is de begroeiing op aanraden van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemondezoek door Staatsbosbeheer verwijderd om het zicht op de mottes te verbeteren en om de schade door omgewaaide bomen te verminderen. Echter, in de jaren 90 was de Duivelsberg weer begroeid door bomen waardoor het zicht op de mottes en op de omgeving verdwenen was. In 1999 hebben de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en 28

Staatsbosbeheer een plan opgesteld. In dat kader zijn ook de bomen die op de mottes stonden gekapt en zijn het pad en de trap hersteld. Daarna is een plan opgesteld voor een tweede fase van herstel. De belangrijkste onderdelen uit het herstelplan Montem Mergelpe waren het vergroten van de zichtbaarheid van het verdedigingswerk met de bijbehorende structuren en het realiseren van informatievoorzieningen voor het publiek. De officile opening vond plaats op 25 januari 2002. Na deze introductie nam Barbara Speleers plaats naast de drie andere leden van het forum en kon het gevecht om de geschiedenis beginnen.

Welke en wiens geschiedenis representeren we? Al aan het begin van het gevecht om de geschiedenis maakt Frank Saris (directeur van Sovon en woonachtig nabij de Duivelsberg) duidelijk dat het niet eenduidig is aan welke geschiedenis men recht kan doen op een plek. Volgens hem vragen veel omwonenden zich af waarom nu juist de mottes zijn hersteld. Voor veel bewoners van het gebied heeft de Duivelsberg een andere geschiedenis. Eentje met heel veel zeggingkracht. Voor de bewoners is het gebied bijzonder omdat er in de Tweede Wereldoorlog een tankdivisie van de Duitsers lag ingegraven. De Duivelsberg fungeerde toen als verdedigingswerk. Volgens Frank Saris kan wie goed kijkt de loopgraven nog herkennen die in het terrein aanwezig zijn. Hij stelde tijdens de workshop dan ook nadrukkelijk de vraag: welke geschiedenis willen we laten zien? Daarbij denkt hij niet alleen aan de sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Hij meent dat ook de geschiedenis van de tamme kastanje voor veel bewoners erg relevant is: 2000 jaar geleden kwam deze naar Nederland. En nu worden ze door SBB gekapt. Misschien moeten we daar op een andere manier tegenaan kijken, want de omwoners van de Duivelsberg zien ook dit als een belangrijk deel van het erfgoed. Een man die zegt niet te werken bij het ROB en ook niet bij SBB sluit zich aan bij Frank Saris: Wie hier eigenlijk op n van de krukken had moeten zitten is mevrouw Eulings. Dat is de dochter van de boer die aan de Duitse kant van de Duivelsberg woont. In 1945 kwam de boer thuis nadat hij uit het Duitse leger gedeserteerd was en vond daar direct na de bevrijding op 9 mei een briefje met daarop: Uw grond is nu van ons, ondertekend de Koningin van Nederland. Deze man was n van de weinige bewezen goede Duitsers! En als dank werd hem zijn gebied afgenomen. Zijn dochter heeft het verhaal opgeschreven en zij had hier met veel emotie de show nog mooier kunnen maken. Voor de man die zegt niet te werken bij het ROB en ook niet bij SBB is dit verhaal een mooie illustratie van het feit dat niet zozeer de mottes de belangrijkste geschiedenis representeren maar dat de Tweede Wereldoorlog van even groot, zo niet groter belang is: Laat die mottes a.u.b weer zo snel mogelijk volgroeien! Op voorwaarde dat je het verhaal van de Duivelsberg
29

en SS-divisie, de Duitse boer, etc. laat zien. Dat is pas een uitgangspunt. () Dan zit er misschien veel meer waarde in dan dat we op dit moment vermoeden. Naast deze collectief gedeelde geschiedenissen kunnen ook persoonlijke herinneringen, ervaringen en geschiedenissen de beleving van de Duivelsberg voor een persoon kleuren. Zo spreekt Jef Gielen van Das en Boom over oude fotos, waarop te zien is dat de Duivelsberg tot tweehonderd jaar geleden heel erg open was. Een grote heide met hier en daar een hakhout bosje, wat hagen en gigantische kastanjes. Het bos wat daar nu aanwezig is, dat was er toen niet. Barbara Speleers stelt dan ook terecht: Bij reconstructies in het landschap is het altijd de vraag, tot waar wil je het terug wilt brengen. Twintig jaar geleden, honderd? Op de vraag hoeveel geschiedenissen er zijn, om recht aan te doen, antwoordt zij: We hebben heel veel geschiedenissen. Hoewel de voorgaande opmerkingen misschien genterpreteerd kunnen worden als verschil in voorkeur en smaak is, volgens een meneer uit Venlo, de vraag welke geschiedenis we representeren heel erg gebonden aan politieke vraagstukken. Zo heeft men in Venlo zeer recent een Duits vliegveld, een belangrijk relict uit de Tweede Wereldoorlog, weggepoetst door een natuurontwikkelingsproject. De oorzaak daarvoor is volgens hem maar deels omdat het recente historie is. Belangrijker is volgens de meneer uit Venlo dat we liever een verleden tonen waar we trots op zijn, zoals de Hollandse waterlinie, dan dat we het verhaal vertellen van de vuile handen die zijn gemaakt bij de bouw van het vliegveld waaraan veel Venlo-ers goed hebben verdiend. Evert van Ginkel meent daarentegen dat de eenzijdige blik op de geschiedenis ook te maken heeft met het feit dat de gevoelde historische diepte van velen niet verder terug gaat dan 40 45. En daar is Jef Gielen het helemaal mee eens: Dat is het gemis van alle Nederlanders. Wij zijn niet trots op onze prehistorie. Door dat gemis maken wij ons helemaal niet druk of de Betuwelijn er wel of niet komt. Het interesseert de mensen geen ene lor dat er een archeologisch interessant iets ligt. Een man die afkomstig zegt te zijn uit de Duitse cultuur sluit hier op aan. Hij meent dat de consensus over archeologisch erfgoed relatief makkelijk te verkrijgen is, maar dat het moeilijker wordt als je consensus wilt over zaken die honderd jaar geleden gemaakt of verdwenen zijn. Zo constateerde hij bij een bezoekje aan Limburg dat de mijnindustrie weggevaagd is. Dit heeft volgens hem alles te maken met de Nederlanderse attitude: het moet nuttig zijn en als het niet nuttig is, dan wordt het ook niet als waardevol beschouwd.

30

Barbara Speleers reageert op de man die afkomstig zegt zijn uit de Duitse cultuur en zegt dat dat niet alleen voor Nederlanders geldt: Kijk ook naar de Berlijnse muur. Dat ligt misschien nu nog in de pijnperiode maar over 50 jaar hebben we spijt dat er zoveel is weggehaald, en dat het in het stadsbeeld niet meer terug te kennen is. Bovenstaande mag ons vermoeden bevestigen dat de vraag aan welke geschiedenis men recht doet niet zo eenvoudig te beantwoorden is. Het is een kwestie van smaak, verschillen in culturele en individuele betekenissen en daarnaast ook een kwestie van politiek. Aan sommige zaken wil men liever niet herinnerd worden. Ook de geschiedenis kent haar censuur. Hoe de geschiedenis te representeren? Het gevecht om de geschiedenis is dus een gevecht over de vraag: aan welke geschiedenis doen we recht? Hiermee hangt nauw samen de vraag: hoe doen we recht aan de geschiedenis?: Gaan we de recreant overspoelen met informatieborden of laten we veel aan de verbeelding over? Hoewel Evert van Ginkel zijn brood verdient met het geven van advies over publiek en erfgoed (Vanuit een zakelijk oogpunt zijn projecten als deze zeer positief.), gaat zijn persoonlijke voorkeur niet altijd uit naar een nadrukkelijke representatie van het archeologie erfgoed: Ik ben er niet van overtuigd dat de belevingswaarde van relicten als deze extreem worden verhoogt door dit soort reconstructie maatregelen. Als een object als dit niet vrijgemaakt is van bomen en als er geen trappen worden aangelegd dan meen ik dat de belevingswaarde minstens zo groot is. Een vergelijkbaar voorbeeld is volgens van Ginkel de hunebedden. Deze hebben in Nederland veel aandacht gehad en zijn aan alle kanten voorzien van informatieborden, prullenbakken, bankjes, parkeerplaatsen, etc. Volgens hem is alles in het werk gesteld om de Hunebedden toegankelijk te maken. Desondanks heeft hij zo zijn twijfels over deze manier van omgaan met het erfgoed. Van Ginkel meent dat er alternatieven zijn. Zo liggen er in het Hunzedal aan de Duitse kant ook 50 hunebedden, die er totaal anders bij liggen. Die moet je echt gaan zoeken. Er zijn geen parkeerplaatsen. Ze zijn enkel te bereiken als je een heel mossig bos doorgaat en na tien minuten pas kom je bij een hunnebed, dat zonder kaart onvindbaar zou zijn. En die zijn dan helemaal bedekt met bladeren. Persoonlijk vind ik dat veel mooier. Daarbij moet ik aantekenen dat het feit dat ik dat mooi vind afhankelijk is van mijn nogal grote detailkennis. Voor hem heeft een monument baat bij een zekere mate van kleinschaligheid, rust, ruimte en ruige natuur. Dat men er moeite voor moet doen om zelf
31

informatie bij elkaar te sprokkelen over de relicten, geeft deze voor hem een duidelijke meerwaarde. () hoeveel panelen ik ook heb gemaakt die nu bij hunnebedden staan te prijken om toe te lichten wat er te zien is, ik zou liever hebben dat mensen denken, wat is hier gebeurd? en dat ze meer de moeite nemen zelf het n en ander uit te zoeken. Bij Das en Boom zijn ze blij met de door het ROB gereconstrueerde mottes. Wel zijn ze erg huiverig dat het nu weer dertig jaar zal duren voordat er beheer wordt gepleegd. Hierdoor zouden de mottes in no time weer dichtgroeien en daardoor zou ook het gecreerde uitzicht worden belemmerd. De voorkeur van Gielen komt ondermeer doordat hij geboren en getogen is nabij de duivelsberg. De mottes heeft hij altijd al beschouwd als een fantastisch uitzicht, waar je door de oude bomen heen de rivier valleien en essen kunt zien liggen. Hoe we het erfgoed ook representeren, de publieke belangstelling is niet overdreven groot en er zit er maar weinig economische waarde aan het erfgoed, meent van Ginkel. Als de hunebedden niet in Drente hadden gelegen,waar al een hondsrug is en bossen en 10 000 kilometer fietspad en wat al een vakantieoord is an sich, maar in een moeilijk te bereiken gebied, dan zul je zien dat de hunebedden niet veel mensen zouden hebben getrokken. Er is geen enkele aanwijzing dat er heel veel mensen afkomen op grafheuvels, mottes en vlietbergen.. Hij meent dan ook dat de waarde van de Duivelsberg is niet zozeer de mottes zelf zijn, maar dat je er op kan klimmen, dat je een uitzicht hebt en dat er een pannenkoeken huis is. Het zijn deze factoren die het toeristisch bezoek bepalen en niet de interesse in cultuurhistorie. Een meneer in het publiek is minder negatief. Volgens hem zou de representatie in vorm van beeld en verhaal van het erfgoed juist voor een grotere aantrekkingskracht kunnen zorgen: Het verhaal roept de beleving op. Uit onderzoek naar de Hollandse waterlinie bleek dat veel mensen dat ervaren als een blok beton, tot dat het verhaal erbij wordt verteld. Een andere meneer sluit hier op aan. Het probleem van de archeologie is, volgens hem, dat het een onbekend en dus onbemind verhaal is. Meer informatie zou de interesse voor het erfgoed kunnen vergroten. Zo worden er commercieel uitgegeven boekjes op de markt gebracht die een redelijk succes zijn. Daar zijn herdrukken van. Van Ginkel benadrukt dat hij niet beweerde dat er totaal geen publiek zou zijn voor archeologische representaties maar dat dit wel een klein publiek is. Die boekjes worden wel herdrukt maar het zijn er vaak niet meer dan een paar duizend. Dat kennis tot meer belevingswaarde leidt sluit aan bij de persoonlijke ervaring van Jef Gielen: Ik heb tot drie jaar geleden niet geweten
32

dat hier berhaupt mottes waren. Sinds ik naar Engeland ben geweest ik heb daar de Hillfords zien liggen, ook mottes, en als ik nu de mottes op de Duivelsberg zie liggen dan denk ik: ja dat is mooi. Goed dat het zichtbaar is, het is een verrijking voor de mensen die daar nu komen. Maar de mensen die daar wonen en opgegroeid zijn die konden niets met het verhaal van de mottes. Zij konden wel iets met het verhaal van de Duivelsberg hoe het daar gegaan is in 40 45. Een architect uit het publiek vraagt zich af of het ROB voor het project op de Duivelsberg de hulp van landschapsarchitecten heeft ingeroepen. Hij denkt dat er wel nagedacht is over de geschiedenis die men wilde representeren maar niet over het ontwerp dat hier aan ten grondslag heeft gelegen. Is er berhaupt wel een architect bij betrokken geweest, vraagt de man zich af. Barbara Speleers moet de man teleurstellen: Er is geen architect bij betrokken geweest. Tijdens het eerste deel van de discussie is de complexiteit van de vele betekenissen die men aan de geschiedenis toekent goed gellustreerd. Barbara Speleers vroeg zich tijdens de discussies dan ook terecht af of er recht kan worden gedaan aan de vele meningen die worden geuit in deze workshop, maar ook buiten de muren van de conferentie bestaan. Zoveel mensen zoveel meningen, hoe geef je daar invulling aan. Deze opmerking raakte aan het tweede deel van de discussie. Hierin kreeg het publiek vooraf de volgende stellingen voorgelegd: - Recht doen aan ieders beleving is geen utopie Belevingsonderzoek heeft zijn bestaansrecht te danken aan de consensus ideologieConsensus bestaat niet in het beleefde land - Belevingsonderzoek is een machtsmiddel dat wordt (ge)(mis)bruikt om draagvlak te creren - Belevingsonderzoek ondermijnt de status van de expert. De discussie die op de stellingen volgde kende zijn eigen logica, zonder dat er daadwerkelijk op een specifieke stelling werd gereflecteerd. De vraag hoe recht te doen aan de vele belevingen van de verscheidene mensen is een vraag die zich niet gemakkelijk laat beantwoorden. Gaan we zoeken naar consensus? Richten we het landschap in volgens de grootst mogelijke deler, voor de groepen met meeste macht, of anders? Het zijn deze vragen die aan de basis stonden van de discussie in het tweede deel van de workshop. De econoom in de zaal had een antwoord op de vraag van Barbara Speleers: Als iets een individuele beleving is dan betekent dat het individu moet betalen. Als het om collectieve beleving gaat dan is dat een taak voor de overheid. Dus voor het belevingsonderzoek is het van belang de beleving te collectieveren naar een consensus.
Belevingsonderzoek in consensusland

33

De man die niet werkte bij SBB en ook niet bij de ROB probeerde een antwoord te vinden met een ethisch-technisch denkraam. Volgens dit denkraam bestaan er twee soorten manieren waarop de overheid kan functioneren. Ten eerste kan een overheid bezig zijn met het vermijden van het kwade. Daarnaast is er de overheid die bezig is met het nastreven van het goede. Als voorbeeld voor het vermijden van het kwade noemt hij het onderhoud aan de mottes. Wat er vervolgens mee wordt gedaan, hoe de mottes worden gerepresenteerd, dat heeft meer van doen met de beleving van mensen. Volgens hem gaat de consensusideologie veel meer over het vermijden van het kwaad. Daar zijn we het snel mee eens. We moeten Nederland droog houden achter de dijken is hiervan een voorbeeld. Maar wat we er vervolgens mee gaan doen is nog een hele open vraag. De man die niet werkt bij SBB en ook niet bij de ROB vindt dan ook dat het belevingsonderzoek in de stellingen te kort wordt gedaan. Het belevingsonderzoek is dan bezig met het zoeken van gemeenschappelijk meningen waarin de overheid legitimatie vindt of zorgt dat het kwade voorkomen wordt. Het wordt pas echt interessant als we in de hoofden van de gebruikers van de ruimten, de consumenten, weten door te dringen en we allemaal gaan communiceren over de beleving. Belevingsonderzoek als vooruitkijkende kunsthistorie. De angst dat belevingsonderzoek voor vervlakking, zorgt voor een grote grijze massa, is dan ook ongegrond. Het omgekeerde is het geval. De diversiteit neemt eindeloos toe en dat moet je nastreven. De econoom is het hier niet mee eens: Dat gaat enkel op voor momenten dat het mogelijk is keuzes te maken over de inrichting. Echter bij de Betuwelijn bijvoorbeeld is het niet meer mogelijk om recht te doen aan ieders beleving. Dan zal je soms moeilijke keuzes moeten maken in de praktijk. Ga je de ene beleving aantasten of de andere. Gelukkig heeft de econoom nog wel een aanbeveling voor de belevingsonderzoeker: Het blootleggen van de verschillende verhalen die mensen aan het landschap toekennen zou n van de essenties van het belevingonderzoek moeten zijn. In dit deel van de workshop werden er ook nog veel opmerkingen gemaakt over zaken die in het eerste deel belang waren. Het was voor de presentator niet eenvoudig het gevecht om de geschiedenis te beindigen en het te transformeren naar een discussie over het belevingsonderzoek. Er is een troost, beide discussies zullen in de toekomst nog vele malen gevoerd worden. Uit de workshop is duidelijk naar voren gekomen dat het representeren van de geschiedenis zon eenvoudige opgave nog niet is. Er spelen vele belangen, wensen en verwachtingen over de in te richten
34 Final Thoughts van de belevingsonderzoeker

ruimte. De discussie die door het forum en het publiek werd gehouden illustreerde prachtig de opgave van de belevingonderzoeker. Het is aan hem de taak om de verscheidene beelden die mensen over de werkelijkheid hebben, de betekenissen die mensen aan de wereld toekennen, bloot te leggen. Hij kan zo zicht krijgen op die punten waar betekenissen van de ruimte en claims op de ruimte elkaar uitsluiten en/of leiden tot conflict. Maar ook hij kan op zoek gaan naar belevingswerelden die elkaar wel verdragen. In een multiculturele samenleving (waarbij het begrip cultuur niet alleen duidt op het verschil in etniciteit) waarin duizenden ervaringswerelden bestaan, heeft een belevingsonderzoeker nog erg veel te doen. Tot het einde van de geschiedenis en de laatste mens hem gebiedt op te houden.

35

Bibliografie Ashwoth, G. 1993 Erfgoedplanning voor een actueel gebruik van het verleden. Vrijetijd en samenleving 4. Assche, K. 2002 Omgaan met het landschappelijke verleden in natuurontwerpend Nederland, De levende natuur; pp. 184-186 Assche, K. v. 2000 Ruimtelijke identiteit en nieuwe stad: productie en consumptie van betekenis in nieuwe stedelijke omgevingen en de mogelijkheden van historische referenties om deze identiteit te verlenen; pp. 162 p;. Wageningen Chandler, D. 2001 Semiotics: the basics. London: Routledge Coeterier, J. F. 1987 De waarneming en waardering van landschappen. Wageningen: Coeterier Cruysheer, A. 2002 Archeologisch Erfgoed en Publiekspresentatie. Onderzoek naar de mogelijkheden van Artikel 9 uit het verdrag van malta. [Unpubl. Afstudeerrapport, Vrije universiteit] Driel, H. 1993 De Semiosis. De semiotiek van C.S. Peirce in verband gebracht met het verschijnsel 'film'. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant During, R., J. H. F. Bloemers, & M. H. Wijnen 2001 Bodemarchief in behoud en ontwikkeling: de conceptuele grondslagen. Assen: NWO Eco, U. 2001 Kant en het vogelbekdier. Amsterdam: BERT BAKKER Ervynck, A., & J. Bastiaens 2002 Het bodemarchief: erfgoedvernietiging door natuurcreatie, De levende natuur EU

36

1992 Het verdrag van Malta. Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed. Valetta: Europese Economische Gemeenschap. Ex, N., & J. Lengkeek 1996 Op zoek naar het echte. Vijetijd studies 1. Gable, E., & R. Handler 2003 After Authenticy at an American Heritage Site. In: Low, S. M. and Lawrence-Zunga, D. (eds.), The anthropology of space and place: locating culture; pp. IX, 422 p;. Malden, MA: Blackwell Haan, J. d. 1997 Het gedeelde erfgoed: een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het einde van de jaren zeventig. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau Hoopes, J. (ed.) 1994 Peirce on Signs: Writings on Semiotic by Charles Sanders Pierce: University of North Carolina Press Inda, J. X., & R. Rosaldo 2001 The anthropology of globalization: a reader. Malden, MA: Blackwell Publishers (Blackwell readers in anthropology: 1., Jacobs, M. H. 2002 Landschap 3: het ware, juiste en waarachtige landschap. Wageningen: Wageningen UR Kolen, J., & T. Lemaire 1999 Landschap in meervoud: perspectieven op het Nederlandse landschap in de 20ste/21ste eeuw. Utrecht: Jan van Arkel Lorenz, C. F. G. 1998 De constructie van het verleden: een inleiding in de theorie van de geschiedenis. Meppel: Boom Lubbe, J. C. A. v. d., & A. J. A. v. Zoest 1997 Teken en betekenis. Haarlem: Aramith OC&W 1999 Nota Belvedre: beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting; pp. 84. Den Haag: VNG Uitgeverij 2000 Cultuur als confrontatie. Den Haag: OCenW Putten, L., van

37

2003 Moord en Brand: Overal in Europa wordt het geschiedenisonderwijs herzien., NRC Handelsblad; pp. 39. Rotterdam 26-27 april Renfrew, & Bahn Who's Past? Archaeology and the Public. Archaeology. ROB 2000 Folder: Natuur en cultuur op de Sint Jansberg. Een plan tot consilidatie en visualisatie van de Romeinse Villa Sint Jansberg te Mook en Middelaar. Amersfoort: ROB Severt, S. 2000 Wie is Nederland? Historisch Nieuwsblad 2. Somers, M. 2002 Joggen langs de wachttorens, NRC Handelsblad; pp. 19. Rotterdam 22 november 27 november 2002 http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/1997/11/21/Med/05.html

Vries, P. H. H. 1995 Verhaal en betoog: geschiedbeoefening tussen postmoderne vertelling en sociaal-wetenschappelijke analyse. Leiden: Centrum voor Moderne Geschiedenis Walsh, K. 1992 The representation of the past : museums and heritage in the postmodern world. London New York: Routledge (Heritage, Wang, N. 1999 Rethinking authenticity in tourism experience. Annals of Tourism Research 26: 349-370. Wittgenstein, L. 2002 (oorspronkelijk 1953) Filosofische onderzoekingen. Amsterdam: Boom Woerkum, C. J. v. 2000 Communicatie en interactieve beleidsvorming. Alphen aan den Rijn: Samsom Zoest, A. J. A. v. 1978 Semiotiek. Over tekens, hoe ze werken en wat we ermee doen. Baarn: Ambo

38

39

You might also like